Het bericht ‘Nieuwe ouders moeten vaak kraamverzorgende delen door fors personeelstekort’ |
|
Henk van Gerven (SP) |
|
Bruno Bruins (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
|
|
|
Kent u het bericht «Nieuwe ouders moeten vaak kraamverzorgende delen door fors personeelstekort»?1 Wat is uw reactie daarop?
Ik ken het bericht «Nieuwe ouders moeten vaak kraamverzorgende delen door fors personeelstekort». In het artikel staat dat in sommige regio’s een beperkt aantal uren kraamzorg wordt ingezet.
Specifiek is in de kraamzorg jaarlijks krapte in de zomer. Dit vanwege vakanties van kraamverzorgenden en een iets hoger geboorteaantal in de zomermaanden. Deze piek is dit jaar niet hoger dan gebruikelijk. Door de inzet van alle partijen wordt naar oplossingen gezocht om ook tijdens drukke periodes voldoende kraamzorg te bieden aan jonge gezinnen. Er zijn geen signalen dat jonge gezinnen niet het minimum aantal uren kraamzorg krijgen zoals omschreven in het Landelijk indicatieprotocol Kraamzorg, zo laten IGJ en NZa mij weten. De krapte op de arbeidsmarkt is een zorgbreed probleem waaraan wordt gewerkt met actieprogramma werken in de zorg.
Deelt u de mening dat een goede begeleiding van ouders en kind tijdens de kraamweek van het grootste belang is? Hoe gaat u ervoor zorgen dat ouders en kind de gebruikelijke zes uur hulp kunnen blijven ontvangen?
Ik deel de mening dat de kraamzorg een belangrijk onderdeel is van de integrale geboortezorg keten. Kraamzorg is de ondersteuning en verzorging die een kraamverzorgende geeft bij de bevalling (naast de verloskundige hulp door de verloskundige) en aan de jonge ouders en het pasgeboren kind gedurende de kraamtijd. Daarmee heeft de kraamzorg een belangrijke signalerende rol en verbindende rol met andere zorgprofessionals.
In de basisverzekering is de aanspraak kraamzorg omschreven als zorg zoals kraamverzorgenden plegen te bieden en is beperkt tot 10 dagen vanaf de dag van de bevalling. In het door de beroepsgroepen opgestelde Landelijk indicatieprotocol Kraamzorg staat dat de minimumomvang van de kraamzorg 24 uur bedraagt gerekend vanaf de dag van de geboorte van het kind. Het aantal geïndiceerde uren kraamzorg wordt bepaald aan de hand van de situatie van het jonge gezin en zal dus in praktijk verschillen per gezin.
Bij de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) zijn geen signalen bekend dat het minimum aantal uren kraamzorg omschreven in het Landelijk indicatieprotocol Kraamzorg (24 uur over 8 dagen) niet gehaald wordt.
Krijgen de ouders de minimale 24 uur kraamzorg waarop zij volgens de basisverzekering recht hebben?
Zie antwoord vraag 2.
Is met het verminderd aantal uren hulp van de kraamverzorgende een risico voor ouders en kind gemoeid? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ik vind dat jonge ouders erop moeten kunnen vertrouwen dat voldoende zorg van voldoende kwaliteit geleverd wordt door een kraamverzorgende. De beroepsgroepen hebben in het Landelijk indicatieprotocol Kraamzorg omschreven wat de minimum omvang van kraamzorg zou moeten zijn. Ik ga er vanuit dat ook tijdens de zomerdrukte de eigen richtlijnen in acht zijn genomen.
Zoals ik in mijn antwoord op vraag 3 heb toegelicht zijn er bij de NZa zijn geen signalen bekend dat het minimum aantal uren kraamzorg niet gehaald wordt. De Inspectie voor de gezondheidszorg en Jeugd heeft momenteel geen specifieke zorgen over de kwaliteit en veiligheid van de kraamzorg.
Wat is uw reactie op het advies dat aanstaande ouders familieleden in moeten schakelen voor bepaalde taken?
Zie antwoord vraag 4.
Hoe groot is het tekort aan kraamverzorgenden? In welke delen van Nederland is er sprake van het grootste tekort aan kraamverzorgenden? Indien deze informatie niet bij u bekend is, bent u dan bereid hier onderzoek naar te laten uitvoeren en de Kamer te informeren over de uitkomsten?
Er zijn geen gedetailleerde ramingen bekend over de (te verwachten) instroom, uitstroom en tekorten aan kraamverzorgenden. Wel constateer ik dat op dit moment de instroom in de sector groter is dan de uitstroom uit de sector. Per saldo neemt het aantal kraamverzorgenden toe. Voor mij is dat een belangrijk signaal dat de sector aantrekkelijk is voor geïnteresseerden om in te komen werken. Het vraagt blijvend aandacht om dat ook naar de toekomst zo te houden. Ik ondersteun daarom de brancheorganisatie BO Geboortezorg met een projectsubsidie. Met deze projectsubsidie wordt onder andere geïnvesteerd in een strategische personeelsplanning voor de kraamzorg, een passende opleiding en in activiteiten gericht op duurzame inzetbaarheid van het personeel. De uitkomsten van de strategische personeelsplanning worden verwacht in het najaar en geven zowel een landelijk als een regionaal beeld van de verwachte in- en uitstroom uit de sector. De uitkomsten van de strategische personeelsplanning worden door de sector gebruikt om passend beleid op te stellen voor zowel de nabije als verdere toekomst.
Wat is uw reactie op het signaal dat 1 op de 5 kraamverzorgenden binnen 5 jaar het vak wil verlaten terwijl er momenteel al sprake is van een tekort aan kraamverzorgenden? Welke acties gaat u ondernemen om de tekorten op te lossen?
Zie antwoord vraag 6.
Wat is uw reactie op de onvrede onder kraamverzorgenden over de onregelmatige en onvoorspelbare werktijden waarvoor ze ook nog eens slecht worden betaald? Bent u van plan een oplossing te zoeken voor deze onvrede?
Op basis van het gepresenteerde onderzoek kan ik moeilijk beoordelen of de resultaten representatief zijn voor de gehele sector kraamzorg. Als dat zo is, dan zijn het in ieder geval belangrijke signalen. Ik zie dat de sector stappen zet. Zo is er recent een nieuwe cao Kraamzorg afgesloten, met daarin een loonsverhoging van 5,75% tussen april 2018 en mei 2019 en hebben partijen een stap gezet in het beter toepasbaar maken van de wachtdienstregeling. Daarnaast worden werkgevers en werknemers door middel van deze cao Kraamzorg gestimuleerd om meer met een planning- en inzetprotocol (rooster) te werken.
Verder heb ik met de sector afgesproken dat zij thema’s en knelpunten op het gebied van arbeidsmarkt en opleiden gezamenlijk oppakken in het sectoroverleg.
Het verplicht betalen van de vrijwillige ouderbijdrage bij het bestellen van schoolboeken |
|
Lisa Westerveld (GL), Peter Kwint (SP) |
|
Arie Slob (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CU) |
|
|
|
|
Acht u het wenselijk dat scholen via distributeurs van schoolboeken ouders online verplichten de vrijwillige ouderbijdrage te betalen, aangezien er geen mogelijkheid is om aan te geven de vrijwillige ouderbijdrage gedeeltelijk of niet te betalen omdat de bestelling van de boeken dan niet doorgezet kan worden en de boeken dus niet worden bezorgd? Kunt u uw antwoord toelichten?1
Nee. De vrijwillige ouderbijdrage moet altijd expliciet vrijwillig zijn. Het betalen van de vrijwillige ouderbijdrage mag geen voorwaarde zijn voor het geleverd krijgen van schoolboeken.
Hoeveel scholen innen op deze manier de vrijwillige ouderbijdrage? Indien u hier geen zicht op heeft, bent u dan bereid dit te inventariseren? Zo nee, waarom niet?
Er is op dit moment op basis van bijvoorbeeld signalen die bij de inspectie binnenkomen geen aanleiding om te veronderstellen dat het op grotere schaal voorkomt dat scholen de vrijwillige bijdrage op deze manier innen. De inspectie houdt op basis van signalen en in haar onderzoeken op scholen toezicht op de naleving van de wettelijke regels ten aanzien van de ouderbijdrage.
Bent u het ermee eens dat scholen hiermee de wet overtreden, zoals ook de advocaat aangeeft in de uitzending van Radar, aangezien het betalen van de vrijwillige ouderbijdrage niet verplicht mag worden gesteld? Zo ja, bent u bereid de Onderwijsinspectie onderzoek hiernaar te laten doen en scholen aan te spreken op hun gedrag, desnoods door sancties op te leggen? Zo nee, waarom niet?
Ja. Het is in strijd met de wet om het betalen van de ouderbijdrage te verplichten, bijvoorbeeld door deze als voorwaarde op te leggen bij het bestellen van schoolboeken. De inspectie besteedt in haar toezicht aandacht aan signalen over het niet juist omgaan met de vrijwilligheid van de ouderbijdrage. Ook bij onderzoeken op scholen komt dit onderwerp aan de orde. Daaruit kunnen sancties voortkomen.
Bent u bereid scholen die op deze manier de ouderbijdrage inden te verplichten ouders actief te benaderen dat zij de reeds betaalde vrijwillige ouderbijdrage kunnen terugvorderen, zodat zij hun geld terug kunnen krijgen? Zo nee, waarom niet? Is de gevolgde procedure in lijn met de wet?
Zie mijn antwoord op de vorige vraag. Indien de inspectie onregelmatigheden vaststelt, kan zij daarover in gesprek gaan met de school en eventueel sancties stellen. Ik kan in individuele gevallen als deze niet beoordelen welke juridische gevolgen aan het handelen van de school moeten worden verbonden.
De school die in Radar aan bod kwam, laat de koppeling tussen het betalen van de vrijwillige ouderbijdrage en het leveren van schoolboeken weghalen bij de distributeur. Tevens hebben ze aangegeven dat ouders die de vrijwillige bijdrage echt niet kunnen missen zich kunnen melden en dat de school de bijdrage aan die ouders terugbetaalt.
Hoe gaat u voorkomen dat ouders alsnog verplicht worden te betalen en er incasso’s zullen plaatsvinden door de distributeurs of zelfs door incassobureaus? Kunt u garanderen dat dit niet gaat gebeuren?
Scholen zijn verplicht om de vrijwilligheid van de ouderbijdrage te benadrukken. Als scholen een distributeur inschakelen voor het leveren van schoolboeken, moeten scholen erop toezien dat dit proces binnen de kaders van de wet valt. Ik kan niet garanderen dat dit niet meer gaat gebeuren. Wel wil ik benadrukken dat scholen die ouders verplichten te betalen in strijd met de wet handelen. Ouders kunnen, eventueel via de oudergeleding van de medezeggenschapsraad, scholen hierop aanspreken en misstanden melden bij de inspectie.
Bent u bereid de distributeurs van schoolboeken te verplichten de mogelijkheid te geven boeken te bestellen zonder het betalen van de vrijwillige ouderbijdrage? Bent u bereid distributeurs te verplichten op hun website informatie te geven over de regels omtrent gratis schoolboeken en de vrijwillige ouderbijdrage, zodat ouders ook via deze weg worden geïnformeerd over hoe het daadwerkelijk zit? Zo nee, waarom niet?
Nee. Het is aan scholen om te zorgen dat de vrijwilligheid van de ouderbijdrage benadrukt wordt, ook als zij via distributeurs de mogelijkheid bieden deze te betalen. Daarbij komt dat de situatie zich – voor zover bekend – nauwelijks voordoet. Voor verplichting is een wettelijke grondslag nodig. Gezien het geringe aantal signalen dat ons hierover bereikt is dat een te zwaar middel.
Hoe gaat u ervoor zorgen dat ouders voortaan de mogelijkheid krijgen bij het bestellen van de boeken de vrijwillige ouderbijdrage gedeeltelijk of niet te betalen, zoals dat ook volgens de wet zou moeten kunnen?
Het is aan scholen zelf om te bepalen hoe de vrijwillige ouderbijdrage wordt geïnd en of ze daarbij de mogelijkheid bieden om deze gedeeltelijk te betalen. Ouders hebben via de oudergeleding van de medezeggenschapsraad invloed op de hoogte en besteding van de vrijwillige ouderbijdrage.
Het bericht dat de VS alle hulp aan UNRWA stopt |
|
Kirsten van den Hul (PvdA), Sadet Karabulut , Bram van Ojik (GL), Lammert van Raan (PvdD), Lilianne Ploumen (PvdA) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD), Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (D66) |
|
|
|
|
Wat vindt u van het bericht dat de Amerikaanse regering stopt met alle hulp aan de VN-organisatie voor hulp aan Palestijnse vluchtelingen UNRWA, waarvan vijf miljoen Palestijnen volledig afhankelijk zijn?1
Het kabinet betreurt de eenzijdige beslissing van de Verenigde Staten (VS) om de bijdrage aan UNRWA stop te zetten. De organisatie is van essentieel belang voor opvang in de regio door het verlenen van basisvoorzieningen aan ruim 5 miljoen Palestijnse vluchtelingen. Korten op het budget van UNRWA zou kunnen leiden tot verdere spanningen en instabiliteit in de regio.
Deelt u de mening dat deze vijf miljoen Palestijnen niet het slachtoffer mogen worden van de politieke grillen van president Trump? Zo ja, welke stappen gaat u ondernemen om dit zoveel mogelijk te voorkomen?
Zoals eerder gecommuniceerd met uw Kamer acht het kabinet politisering van humanitaire hulp onwenselijk. Sinds de VS begin dit jaar aankondigde een deel van de financiering aan te houden, heeft Nederland meermaals benadrukt dat UNWRA voldoende middelen moet hebben om de dienstverlening voort te zetten.
Een van de kritiekpunten van de VS was dat de donorbasis te smal was. Nederland onderschrijft die zorg en heeft daarom actief andere landen, waaronder Arabische partners, aangespoord meer bij te dragen. Het kabinetsbeleid is erop gericht de donorbasis van UNRWA verder te verbreden. Zo hebben Saudi-Arabië, Qatar en Verenigde Arabische Emiraten dit jaar ieder 50 miljoen dollar bijgedragen aan het reguliere budget van UNRWA. Het kabinet vindt het belangrijk dat de discussie over humanitaire hulp niet vermengd wordt met een politieke discussie, bijvoorbeeld over het recht op terugkeer van Palestijnse vluchtelingen. Dat is een finale status kwestie waar de partijen een akkoord over moeten bereiken en waar UNRWA geen rol in speelt.
Een ander aandachtspunt de afgelopen jaren was de interne organisatie en bedrijfsvoering van UNRWA. Nederland heeft in nauwe samenwerking met de andere donoren, inclusief de VS, de afgelopen jaren samengewerkt om verbeteringen bij UNWRA te bewerkstelligen. De Nederlandse beoordeling van de organisatie (de zgn. scorecard) die uw Kamer in september 2017 is toegezonden, geeft een positief beeld van de organisatie. Het is hierin duidelijk dat de hervormingen die UNRWA heeft doorgevoerd hun vruchten hebben afgeworpen. Het kabinet vindt het belangrijk dat de organisatie deze hervormingen voortzet en blijft hier ook aandacht voor vragen.
Deelt u de mening dat het oneerlijk is om UNRWA de schuld te geven van het uitblijven van een politieke oplossing en dat het aanwijzen van hulpverleners als schuldigen het vredesproces enkel in de weg staat? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat is volgens u de kern van het uitblijven van een politieke oplossing?
UNRWA verleent hulp aan Palestijnse vluchtelingen, zolang de finale status kwestie van de vluchtelingen niet is opgelost door de partijen. Zoals aangegeven acht het kabinet het van belang dat de humanitaire hulp niet vermengd wordt met de politieke discussie. Op dit moment zijn er geen onderhandelingen tussen de partijen over een vredesakkoord. Bovendien zijn de relaties tussen de Palestijnse Autoriteit en de VS ernstig bekoeld, nadat de VS het eenzijdige besluit over de verplaatsing van de ambassade naar Jeruzalem had genomen in december 2017. Het kabinet is bezorgd dat hierdoor een hervatting van onderhandelingen moeilijker is geworden.
Deelt u de zorg van verschillende waarnemers en defensiefunctionarissen binnen het Israëlische leger dat door dit besluit meer Palestijnen zich bij Hamas aan zullen sluiten?
Het kabinet is bezorgd dat het besluit van de VS tot meer instabiliteit kan leiden in de regio. Indien UNRWA de dienstverlening in Gaza moet stopzetten, is Hamas de enige overgebleven partij die daar publieke diensten aanbiedt. Op de Westelijke Jordaanoever zou een dergelijk scenario ook tot mogelijke spanningen kunnen leiden, bijvoorbeeld als de bijna 50.000 leerlingen die UNRWA-onderwijs genieten niet meer naar school kunnen. In Jordanië en Libanon zou stopzetten van UNRWA-dienstverlening ook tot spanningen kunnen leiden.
Hoe beoordeelt u het mogelijke voornemen van de Palestijnse president Abbas om de beslissing in de VN-Veiligheidsraad of de Algemene Vergadering van de VN aan te vechten? Zou u een dergelijke stap aanmoedigen? Graag een toelichting.
Nederland heeft al meermaals zorgen uitgesproken in de Veiligheidsraad over de precaire financiële situatie van UNRWA en de mogelijke consequenties daarvan. Nederland zal dat blijven doen zolang de situatie daar aanleiding toe geeft. De keuze van landen om een vrijwillige bijdrage te geven aan een VN-organisatie is echter geen besluit waar de Veiligheidsraad of Algemene Vergadering over gaat.
Bent u bereid om er bij de Verenigde Staten op aan te dringen de bijdrage niet te schrappen? Zo ja, op welke manier en wanneer gaat u dit doen? Zo nee, waarom niet?
Ja. Het kabinet vraagt, net als de EU, in diverse fora en overleggen aandacht voor de financiële crisis bij UNRWA. Tevens is het een onderwerp in bilaterale gesprekken van de bewindslieden. Tijdens de ministeriele week van de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties zal, zoals gebruikelijk, ook een bijeenkomst worden georganiseerd van de Ad Hoc Liaison Committee (AHLC). Hieraan zal Nederland deelnemen, net als de VS. Dat is een eerste gelegenheid om de dialoog over dit besluit aan te gaan.
Bent u bereid om – in navolging van uw Duitse, Britse en Ierse ambtsgenoten en de EU – ook bilateraal extra middelen voor de UNRWA beschikbaar te stellen? Zo ja, kunnen deze middelen al bij de komende begroting verwacht worden? Zo nee, waarom niet?2
De jaarlijkse algemene vrijwillige bijdrage aan UNRWA die in de begroting van Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking is opgenomen bedraagt 13 miljoen euro. Gezien het humanitaire belang van UNRWA-activiteiten is het kabinet voornemens deze jaarlijkse bijdrage ook de komende jaren voort te zetten. Zoals gebruikelijk beoordeelt het kabinet aan het einde van het jaar binnen de bestaande afspraken over humanitaire hulp welke aanvullende Nederlandse bijdragen op basis van het humanitair imperatief wenselijk zijn. Het kabinet zal uw Kamer daarover op de gebruikelijke wijze informeren.
Het bericht 'Premier Sint Maarten mengt zich in strafzaak Theo Heyliger' |
|
André Bosman (VVD) |
|
Raymond Knops (staatssecretaris binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht «Premier Sint Maarten mengt zich in strafzaak Theo Heyliger»?1
Ja.
Hoe beoordeelt u de uitspraken van Minister-President Leona Marlin-Romeo dat er van overheidswege zorgvuldig opgelet moet worden of het openbaar ministerie (OM) zich in het strafproces wel aan de regels houdt en dat zij ervoor pleit dat er toezicht op de officier van justitie moet komen?
Ik deel de mening dat het hoogst ongebruikelijk en ongepast is dat een premier in een rechtsstaat dit soort uitlatingen doet en heb Minister-President Leona Marlin-Romeo dit ook zo laten weten tijdens mijn bezoek aan Sint Maarten op 4 september jl.
Is hier mogelijk sprake van beïnvloeding van het OM door de politiek van Sint Maarten?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat het hoogst ongebruikelijk is dat een premier in een rechtsstaat dit soort uitlatingen doet? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Het bericht ‘ING sluit een megaschikking met OM in witwaszaken’ |
|
Roald van der Linde (VVD) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA), Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht «ING sluit een megaschikking met OM in witwaszaken»?1
Ja.
Kunt u meer informatie geven over deze zaak? Hoe werd precies witgewassen?
In reactie op deze vraag verwijs ik u naar het feitenrelaas zoals gepubliceerd op de website van het OM).2
Op welke manier zijn deze zaken, zoals beschreven door het openbaar ministerie (OM), «exemplarisch» voor deze bank?
Zowel in het persbericht als in het feitenrelaas heeft het OM concrete voorbeelden beschreven waaruit afgeleid kan worden dat ING NL (ING) tekortschoot bij de uitvoering van het Financieel Economische Criminaliteit Customer Due Diligence (FEC CCD) beleid ter voorkoming van witwassen. De FIOD heeft, zoals door het OM aangegeven in het feitenrelaas, zicht op meerdere soortgelijke signalen afkomstig uit strafrechtelijke onderzoeken of uit de media. Deze signalen zijn niet in detail onderzocht. Wel komt ook uit die signalen een beeld naar voren van een tekortschietend ING NL waar het gaat om de uitvoering van het FEC CCD beleid. Ook blijkt uit die signalen van risico’s op witwassen door cliënten van ING NL.
Hoeveel zaken zijn er bekend van witwassen via financiële instellingen (in Nederland)? Is er een schatting te maken hoeveel witgewassen of zwart vermogen er nog «buiten beeld» is? Hoeveel witgewassen vermogen is er in de laatste vijf jaar opgespoord?
Er vindt geen separate registratie plaats in de bedrijfssystemen van het OM van witwassen door financiële instellingen, zodat niet te achterhalen is hoeveel van dergelijke zaken bekend zijn. Uiteraard treedt het OM op indien signalen worden ontvangen van witwassen via financiële instellingen. Naar de (te schatten) omvang van witgewassen of zwart vermogen wordt in opdracht van mij en mijn collega van Justitie en Veiligheid momenteel onderzoek gedaan door het Wetenschappelijk Onderzoek- en Documentatiecentrum (WODC). Dit onderzoek naar de aard en omvang van criminele bestedingen is door het WODC extern aanbesteed en wordt naar verwachting in oktober opgeleverd. In het antwoord op vraag 9 wordt nader ingegaan op de verschillende onderzoeken en de beleidsreactie daarop.
Wordt proactief het gesprek aangegaan met andere financiële instellingen om dergelijke fouten (zoals beschreven in het feitenrelaas bij het artikel) te voorkomen of waar nodig te herstellen? Zo nee, bent u hiertoe bereid?
In mijn gesprekken met de financiële sector benadruk ik telkens het belang van het vertrouwen in de sector. Deze zaak raakt aan de kern van het vertrouwen dat mensen moeten hebben in het financiële stelsel. Deze zaak gaat echter verder dan ethiek. De door de bank geaccepteerde en betaalde transactie is gebaseerd op gepleegde strafbare feiten. Dit zou bij geen enkele financiële instelling mogen voorkomen. Integriteit zal dan ook een belangrijk gespreksonderwerp zijn in mijn komende gesprekken met de sector. Daarnaast is DNB als toezichthouder doorlopend in contact met de sector, waarbij de naleving van integriteitswetgeving onderwerp van gesprek is. In dat verband wordt gekeken naar een nieuw initiatief voor samenwerking tussen toezichthoudende autoriteiten en private instellingen om de vervulling van de functie van poortwachter door de instellingen te bevorderen.
Wat zijn de beschreven «compliancemaatregelen»? Hoe wordt erop toegezien dat aan deze compliancemaatregelen voldaan wordt? Zet ING nog verdere stappen, buiten deze verplichte maatregelen, om het tegengaan van witwassen via de bank effectiever te maken?
ING geeft aan dat het verschillende maatregelen treft om het compliance-risicobeheer te versterken, zoals een verbeterprogramma dat ziet op de eisen op het gebied van het «ken-uw-cliënt-regels», centralisatie en versimpeling van operationele activiteiten op dit vlak en een programma ter versterking van de interne compliancecultuur en -bewustzijn. Voor een volledig overzicht verwijs ik naar het ING-persbericht naar aanleiding van de transactie. Op de uitvoering van het herstelprogramma zal DNB strikt toezicht houden.
Zijn hier uit lessen te trekken voor het (inter)nationale witwasbeleid? Hadden de autoriteiten, gezien het «structurele witwassen» tussen 2010 en 2016 eerder het witwassen in zicht moeten hebben?
Ja, hier zijn lessen uit de te trekken voor het (inter)nationale witwasbeleid. Het geeft met name voor financiële instellingen meer duidelijkheid over hoe witwaspraktijken in de sector kunnen worden onderkend.
Zoals in bijgaande brief aangegeven, laat ik mij nog informeren door De Nederlandsche Bank over de toereikendheid van het wettelijk kader, eventuele knelpunten in het toezicht hierop en het beeld over de naleving van de regels door de sector als geheel. Ik zal uw Kamer daarover berichten.
Waarom werd het witwassen ontdekt door de Securities and Exchange Commission? Hadden Nederlandse (financiële) opsporingsautoriteiten dit al eerder in de gaten kunnen hebben?
ING is vanaf 2010 meerdere malen gewaarschuwd door DNB over de naleving van de Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme. Ook heeft DNB formele maatregelen getroffen. Daarnaast kwam in meerdere strafrechtelijke onderzoeken van de politie en de FIOD naar corruptie en witwassen naar voren dat verdachte (rechts)personen één of meer bankrekeningen aanhielden bij ING. Op basis van deze bevindingen ontstond het redelijk vermoeden dat ING meerdere artikelen van de Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme zou hebben overtreden en zich schuldig zou hebben gemaakt aan (schuld)witwassen. Het OM heeft in overleg met DNB en de FIOD besloten om over te gaan tot de strafrechtelijke aanpak van de bank.
Volgens een persbericht van ING op 5 september jl. heeft SEC laten weten dat het in deze zaak geen stappen zal ondernemen.
Wanneer verwacht u het rapport van het Wetenschappelijk Onderzoek- en Documentatiecentrum over de effectiviteit van het antiwitwasbeleid naar de Kamer te kunnen sturen?
Het WODC-rapport over de effectiviteit van het anti-witwasbeleid bevindt zich in de afrondende fase. Zoals eerder aan uw Kamer bericht zal na afronding van dit onderzoek een integrale beleidsreactie worden opgesteld op zowel deze beleidsmonitor, als de reeds toegezonden Nationale Risicoanalyse witwassen van het WODC. De beleidsreactie en de hiervoor genoemde beleidsmonitor zal ik naar verwachting eind van dit jaar aan uw Kamer aanbieden.
Waarom vervolgt het OM geen natuurlijke personen? Blijven de personen die moreel verantwoordelijk zijn voor dit witwassen werkzaam bij het bedrijf?
Zoals in het antwoord op vraag 9 van de vagen van de leden Nijboer en Kuiken is opgenomen is door het OM uitvoerig onderzoek gedaan naar de rol van natuurlijke personen.
Het OM heeft zowel in haar persbericht als in het feitenrelaas aangegeven dat de strafbare feiten in strafrechtelijk opzicht niet individueel aan personen toe te rekenen zijn. Het OM heeft daarbij toegelicht dat De Hoge Raad aan het vervolgen van personen voor het leiding geven aan strafbare feiten, zoals geconstateerd bij ING, hoge eisen stelt. Er moet niet alleen wetenschap van strafbare feiten worden bewezen, maar ook dat deze personen bewust hebben aangezet tot strafbare feiten of bewust nalatig zijn geweest om strafbare feiten te stoppen. Daarvan is volgens het OM in het onderzoek naar ING niet gebleken. Uit het onderzoek is gebleken dat, in de periode 2010 tot en met 2016, diverse individuele (voormalig) medewerkers en leidinggevenden bij ING steken hebben laten vallen. Het is OM is echter van oordeel dat het onderzoek onvoldoende bewijs heeft opgeleverd om individuele strafrechtelijke verwijten te maken naar deze personen. Het OM rekent de strafbare feiten dan ook toe aan de organisatie als geheel.
Deelt u de mening dat het te verkiezen is dat natuurlijke personen die zich schuldig maken aan dergelijke financiële criminaliteit vervolgd moeten worden?
Zie antwoord vraag 10.
Het bericht ‘Vis kan eindelijk door Haringvlietdam, maar daarachter wachten netten en fuiken’ |
|
Arne Weverling (VVD), Remco Dijkstra (VVD) |
|
Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD), Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, visserij, voedselzekerheid en natuur) (CU) |
|
|
|
|
Kent u het bericht «Vis kan eindelijk door Haringvlietdam, maar daarachter wachten netten en fuiken»?1
Bent u bekend met de discussie die in het verleden is gevoerd aangaande de verzilting van zoetwatervoorraden in de Haringvliet? Zo ja, welke overwegingen hebben u doen besluiten om akkoord te gaan met het openstellen van de dam, gezien het gevolg dat door de opening van de Haringvlietdam zout zeewater de Haringvliet in kan stromen?
Het Kierbesluit is onderdeel van internationale afspraken zoals het Masterplan Trekvissen Rijn onder het Rijnactieprogramma en de internationale stroomgebiedbeheerplannen voor Rijn en Maas onder de KRW. De sluizen in de Haringvlietdam gaan op een kier om migratie van vis naar de rest van het stroomgebied van de Rijn en de Maas mogelijk te maken. Belangrijk onderdeel van het Kierbesluit is dat de functionaliteit van de innamepunten voor zoetwater behouden moet blijven. De zoetwaterbeschikbaarheid van het Haringvliet blijft geborgd door verplaatsing van innamepunten in het westen van het Haringvliet voor drinkwater en landbouwwater naar het oosten. Het oostelijk deel van het Haringvliet blijft zoet. Bij de verplaatsing van de innamepunten is daarnaast extra geïnvesteerd in de kwaliteit en robuustheid van de zoetwater(aanvoer)systemen van het waterschap en het drinkwaterbedrijf.
Is in de discussie rondom verzilting van zoetwatervoorraden rekening gehouden met de belangen van de land- en tuinbouw in het gebied; sectoren die groot belang hebben bij een goede en betrouwbare aanvoer van zoet water?
Ja, zie ook vraag 2. De verplaatsing van de innamepunten, en inrichting van de nieuwe watersystemen, is in nauw overleg met de sector gerealiseerd. LTO, waterschap en drinkwaterbedrijf nemen ook deel aan een klankbordgroep die de stapsgewijze invoering van het Kierbesluit de komende jaren begeleidt.
Is in het besluit om de Haringvlietdam open te stellen ook rekening gehouden met extreme droogteperiodes, zoals ervaren in de afgelopen maanden, en de bijbehorende schaarste van zoet water?
Ja, gedurende een deel van het jaar is de Rijnafvoer te laag. In die gevallen moet al het water via de Nieuwe Waterweg stromen om daar de zoutindringing tegen te gaan. De Haringvlietsluizen staan dan, net als nu, dicht. In die situatie wordt dus ook geen zout water het Haringvliet opgelaten.
Acht u het in dit soort gevallen wenselijk dat de zoetwatervoorraad in de Haringvliet verzilt door het openstellen van de dam?
Nee, zie ook antwoord 4.
Zal na het openstellen van de Haringvlietdam worden gemonitord in welke mate het zoete water verzilt en op welke manier dit effecten heeft voor de zoetwatertoevoer voor de land- en tuinbouw in het gebied? Zo ja, op welke manier zal dit worden gemonitord? Zo nee, waarom niet?
De komende jaren zal via een onderzoeksprogramma stapsgewijs gewerkt worden aan de definitieve bedienprotocol voor de Haringvlietsluizen. Daarbij is zoetwaterbeschikbaarheid een randvoorwaarde. De zoutbeweging zal via een meetnet van 8 zoutmeetpunten met elk op drie dieptes zoutmeters (om de 10 minuten online/openbaar) continu gevolgd worden. Er wordt risico-gestuurd gewerkt, waarbij gestart wordt met kleinere openingen en situaties met relatief veel Rijnafvoer. Het waterschap Hollandse Delta meet grondwater en oppervlaktewater op de twee aanliggende eilanden.
Zal na het openstellen van de Haringvlietdam worden gemonitord in welke mate het openstellen van voornoemde dam een positieve invloed zal hebben op de visstand in het gebied? Zo ja, op welke manier? Zo nee, waarom niet?
Via verschillende methoden, waaronder telemetrie, zullen de effecten van de Kier op visintrek en andere ecologische effecten worden gemonitord. Voor de telemetrie worden zalmen en zeeforellen aan de buitenzijde van de Haringvlietsluizen gevangen, van een zender voorzien, weer vrijgelaten en vervolgens kan hun potentiële intrek tot in Duitsland gevolgd worden. Momenteel komen de meeste van zenders voorziene vissen de Haringvlietsluizen niet voorbij. In de eerste jaren zijn de openingen, vanwege de stapsgewijze invoering, nog beperkt. Ook moet het water- en ecosysteem zich instellen op de nieuwe situatie. In deze periode kunnen daarom nog geen structurele conclusies getrokken worden over de effectiviteit van het Kierbesluit. Daarnaast is het vanwege natuurlijke schommelingen in de vispopulatie van belang om langdurig te monitoren.
Zullen de gestrande onderhandelingen met stakeholders in de visserijsector om afspraken te maken over visserij in de Haringvliet en het Noordzeegebied rondom de Haringvlietdam nieuw leven ingeblazen worden om zoveel mogelijk rekening te houden met de wensen van de verschillende stakeholders? Zo nee, waarom niet?
Hierop zal uitgebreid worden ingegaan in de beantwoording van de vragen van het lid de Groot (kenmerk 2018Z15103), zoals die mede namens mij, door de Minister van LNV zal plaatsvinden. Hierbij zal zowel worden ingegaan op de onderhandelingen waar u aan refereert, als ook meer generiek op de visserijsituatie in de omgeving van de Haringvlietsluizen.
Is bij de beslissing om de Haringvlietdam wederom open te stellen rekening gehouden met, en onderzoek gedaan naar, de vorming van zoute kwel in het gebied rondom de Haringvliet? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat waren de uitkomsten van dit onderzoek?
In de studies die ten grondslag lagen aan het Kierbesluit is ook onderzocht in welke mate de maatregel invloed heeft op grondwaterstromingen. Op basis daarvan wordt er geen extra zoute kwel als gevolg van het Kierbesluit verwacht. Het waterschap Hollandse Delta heeft hiervoor echter wel een monitoringsnetwerk ingericht. Op basis van de onderzoeksrapporten heeft het waterschap extra beheersmaatregelen genomen zoals het opzetten van het waterpeil in het zoetwaterkanaal om mogelijke kwel te onderdrukken of het in een later stadium meer doorspoelen van het watersysteem.
Zal de openstelling van de Haringvlietdam op een gegeven moment geëvalueerd worden? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welk moment zal dit gedaan worden en op basis van welke criteria?
De effecten van de Kier zullen worden gemonitord en gedeeld met belanghebbenden in de klankbordgroep. Het andere beheer van de Haringvlietsluizen is onderdeel van een groot pakket aan internationale maatregelen om de vismigratie in de Rijn en Maas te verbeteren. Er zijn geen aparte doelstellingen voor het Kierbesluit geformuleerd. Dat neemt niet weg dat er uitgebreid gemonitord wordt, primair om de bediening, ook voor vismigratie, te optimaliseren. Daarnaast ook om effecten te kunnen rapporteren.
Mocht de evaluatie geen positieve uitkomst hebben, wat zijn dan wat u betreft de te treffen maatregelen?
Daar is nu nog geen antwoord op te geven. In de eerste jaren zijn de openingen, vanwege de stapsgewijze invoering, nog beperkt. Zie ook vraag 7. Overigens wordt gewerkt aan meer maatregelen om de vispasseerbaarheid te bevorderen, zoals de vismigratierivier bij de Afsluitdijk.
Het interview ‘De Wending’ met Dhr. Leon Adegeest |
|
Suzanne Kröger (GL) |
|
Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
|
|
|
Kent u het interview «De wending» met Leon Adegeest?1
Het interview is mij bekend.
Herkent u het beeld dat wordt geschetst door de heer Adegeest die zich geïntimideerd voelt door uw ministerie?
Het in het interview geschetste beeld herken ik niet.
Met welk doel heeft er contact plaatsgevonden tussen ambtenaren van uw ministerie en de heer Adegeest voorafgaand aan presentaties die hij gaf? Wie heeft hiertoe besloten en waarom?
Er is meerdere malen contact geweest tussen mijn ministerie en leden van Hoog Overijssel en de bewonersdelegatie, onder wie ook met de heer Adegeest als lid van Hoog Overijssel en toen hij nog onderdeel uitmaakte van de bewonersdelegatie. Deze contacten vonden plaats in het kader van het MER Lelystad en de totstandkoming van de twee adviezen waar ik de bewonersdelegatie om had gevraagd.
Welke afspraken zijn er op uw ministerie over direct contact tussen ambtenaren en belanghebbenden in de luchtvaart (bewonersgroepen, luchtvaartmaatschappijen, werknemersvertegenwoordiging, maatschappelijke organisaties)? Is er een protocol voor direct contact met vertegenwoordigers van belangenorganisaties?
Het onderhouden van contacten met belanghebbenden is een belangrijk onderdeel van het werk van ambtenaren. De Gedragscode Integriteit Rijk schrijft voor welke waarden en normen daarbij horen.
Kent u andere gevallen waarin belanghebbenden om onduidelijke redenen zijn benaderd door uw ministerie of zich geïntimideerd hebben gevoeld?
Nee. Wel heeft de vaste commissie voor Infrastructuur en Waterstaat mij verzocht te reageren op het NRC-artikel van 3 september jl., met als titel «Ambtenaren hebben het laatste woord». Het artikel gaat over een onderzoek naar de vergoeding in verband met een subsidieregeling voor het onderwerken van graanresten rondom Schiphol (in het artikel genoemd ganzenregeling) van het Wageningen Economic Research-instituut (WECR). Deze reactie heb ik u op 28 september jl. doen toekomen.
Heeft uw ministerie het functioneren van belanghebbenden die kritisch staan tegenover uw luchtvaartbeleid geprobeerd te beïnvloeden door personen of organisaties onder druk te zetten?
Mij zijn geen gevallen bekend waarin mijn ministerie zou hebben geprobeerd om critici van het luchtvaartbeleid te beïnvloeden. Ik deel de mening dat een open cultuur noodzakelijk is. Het ministerie spant zich in om over het gehele beleidsdomein transparant te zijn, door actief informatie te verstrekken en stakeholders te betrekken bij beleidsvorming. Op het dossier luchtvaart, en in het bijzonder Lelystad Airport, zijn de afgelopen periode informatiebijeenkomsten, een consultatieproces voor stakeholders en het brede publiek en diverse regionale gesprekken georganiseerd. In het kader van de consultatiefase rondom Lelystad Airport is een bewonersdelegatie, samengesteld uit diverse regionale actiegroepen, gevormd om mij te adviseren. Ook is ervoor gekozen om de actualisatie van het MER zo transparant mogelijk tot stand te brengen, door niet alleen meerdere bureaus een contra-expertise te laten verrichten, maar ook door de bewonersdelegatie. Over de toekomst van de luchtvaart wordt op dit moment een maatschappelijke dialoog georganiseerd. In dat kader vindt dit najaar een reeks regiobijeenkomsten plaats waarin uiteenlopende stakeholders met verschillende visies over het luchtvaartbeleid met elkaar in gesprek gaan.
Ook voor de herziening van het luchtruim wordt actief ingezet op participatie van stakeholders. Ter toelichting verwijs ik hiervoor naar mijn Kamerbrief2 over de participatie op het luchtvaartdossier. Bij de totstandkoming van mijn beleid hecht ik, kortom, aan een open, transparant en zorgvuldig proces.
Kent u andere gevallen waarin belanghebbenden onder druk zijn gezet om hun mening over beleidsmatige kwesties te wijzigen? Zo ja, hoe vaak is dat gebeurd? Wordt dat geregistreerd?
Zie antwoord vraag 6.
Deelt u de mening dat een open cultuur noodzakelijk is om de transitiefase waarin de luchtvaart zich bevindt te faciliteren? Zo ja, is deze open cultuur geborgd binnen uw ministerie en specifiek binnen het directoraat luchtvaart?
Zie antwoord vraag 6.
De hongerstaking van gedetineerde Rif-activisten in Marokko |
|
Sadet Karabulut (SP), Lilianne Ploumen (PvdA), Bram van Ojik (GL) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
|
|
|
Bent u ermee bekend dat Nasser Zafzafi en andere Rif-activisten een hongerstaking zijn begonnen om daarmee te protesteren tegen onterechte detentie en slechte omstandigheden in de gevangenis? Wat is bekend over de medische toestand van de heer Zafzafi die heeft aangekondigd te zullen hongerstaken tot de dood erop volgt?1
Ja. De heer Nasser Zefzafi is op 30 augustus jl. samen met een medegevangene, de heer Mohamed Haki, een hongerstaking begonnen om gelijke rechten als de andere gevangenen op te eisen, in het bijzonder de beëindiging van zijn eenzame opsluiting. Beiden hebben hun hongerstaking op 6 september jl. beëindigd toen werd tegemoetgekomen aan het merendeel van hun eisen en zij werden overgeplaatst naar een celblok met andere Riffijnse activisten. De heer Zefzafi bevindt zich sindsdien niet langer in een isolatiecel. Volgens de advocaat van de heer Zefzafi is zijn gezondheidstoestand stabiel.
Herinnert u zich de oproep van mensenrechtenorganisatie Amnesty International, die stelt dat Zafzafi en anderen vrijgelaten dienen te worden?2 Welke resultaten heeft uw contact met de Marokkaanse autoriteiten over de detentie van Rif-activisten tot op heden opgeleverd? Is er ook contact geweest met gedetineerden?
Ja. Graag verwijs ik u voor een antwoord op de vraag naar contacten met de Marokkaanse autoriteiten naar mijn brief van 5 september jl. inzake veroordelingen in Marokko in verband met de Rif-protesten. Hierin heb ik een eerste appreciatie gegeven van de rechtsgang en de behandeling van gevangenen. Als aanvulling daarop kan ik u informeren dat de Nederlandse ambassade in Marokko regelmatig contact heeft met de advocaat van de heer Zefzafi en met advocaten van andere gedetineerden. De advocaat van de heer Zefzafi staat in direct contact met de gedetineerden en stelt dat zij in goede gezondheid verkeren en zich in normale detentieomstandigheden bevinden. De Nederlandse ambassade heeft geen contact gezocht met de gedetineerden zelf.
Heeft u inmiddels het vonnis van de heer Zafzafi en anderen bestudeerd, alsmede de omstandigheden in de gevangenissen conform uw toezeggingen tijdens het algemeen overleg over Marokko op 28 juni 2018?3
Graag verwijs ik naar mijn eerder genoemde brief van 5 september jl.4
Bent u bereid nogmaals contact op te nemen met Marokko en aan te dringen op vrijlating en betere behandeling van Zafzafi en andere politieke gevangenen? Zo nee, waarom niet?
Nee. Zoals ik heb aangegeven in eerder genoemde brief, is het nog te vroeg om een definitieve appreciatie te geven over de gehele procesgang aangezien de vonnissen nog niet openbaar zijn gemaakt en het hoger beroep nog moet dienen. Wat betreft de behandeling van de heer Zefzafi en andere politieke gevangenen, beschik ik niet over informatie die een verzoek om betere behandeling zou kunnen ondersteunen. Ook het contact met de advocaat van de heer Zefzafi geeft daar nu geen aanleiding toe.
Opinie 7/2018 van de Europese databeschermingsautoriteit (EDPS) over het voorstel om vingerafdrukken op ID-kaarten op te nemen |
|
Kees Verhoeven (D66), Monica den Boer (D66) |
|
Raymond Knops (staatssecretaris binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
|
|
|
Bent u bekend met Opinie 7/2018 van de Europese databeschermingsautoriteit (EDPS) over het EU-voorstel (2018/0104) over de versterking van de beveiliging van identiteitskaarten door middel van het opnemen van vingerafdrukken?1
Ja.
Deelt u de mening dat gezichtsafbeeldingen en vingerafdrukken beschouwd moeten worden als gevoelige persoonsgegevens en daarom speciale bescherming verdienen?
Ja.
Wat is uw reactie op de conclusie van de EDPS dat het betreffende EU-voorstel niet voldoende rechtvaardigt waarom twee soorten biometrische data (gezichtsafbeelding en vingerafdrukken) op ID-kaarten opgeslagen moeten worden, terwijl het gestelde doel ook met minder indringende middelen bereikt kan worden?
Ik zie daarin steun voor het Nederlandse standpunt in de onderhandelingen om de proportionaliteit van dit onderdeel van het voorstel ter discussie te blijven stellen.
Bent u het met het oordeel van de EDPS eens dat het voorstel een vergaande impact zal hebben op honderden miljoenen Europeanen omdat zij aan de verplichte vingerafdrukeisen zullen worden onderworpen, terwijl veel landen deze vingerafdrukken niet kunnen uitlezen? Zo nee, waarom niet?
De EDPS neemt hetzelfde standpunt in als dat Nederland in de afgelopen periode heeft ingenomen met betrekking tot het opnemen van de vingerafdrukken op identiteitskaarten. Belangrijkste reden is het tot op heden beperkte gebruik van vingerafdrukken in paspoorten bij grenscontroles en de afwezigheid van grenscontroles binnen het Schengengebied vanwege het vrije verkeer van personen en goederen. Net als de EDPS heb ik de proportionaliteit van het opnemen van de vingerafdrukken in relatie tot het beperkte gebruik onder de aandacht gebracht en blijf ik daarvoor aandacht vragen.
Deelt u de mening dat de noodzakelijkheid en proportionaliteit van het verwerken van biometrische data zoals vingerafdrukken in deze context opnieuw tegen het licht zou moeten worden gehouden? Zo nee, waarom niet?
Ja, bij de komende Raadswerkgroep op 14 september zal ik onder verwijzing naar het rapport van het EDPS dit onderwerp opnieuw aan de orde stellen.
Wat is uw reactie op het voorstel van de EDPS dat vanwege het feit dat het beoogde doel van het voorstel niet de noodzaak rechtvaardigt voor de opslag van twee soorten biometrische data, het een alternatief is om alleen de opslag van de gezichtsafbeelding te handhaven en niet de vingerafdrukken?
Tijdens de onderhandelingen in de Raadswerkgroep, en later dit jaar in de Raad van de Europese Unie, zal Nederland blijven wijzen op de proportionaliteit van deze maatregel. Daarbij zal Nederland dan ook verwijzen naar de opinie van de EDPS op dit onderwerp.
Hoe kijkt u aan tegen het opnemen van een specifieke bepaling in de verordening dat lidstaten verplicht zijn de biometrische data die verwerkt zijn direct te verwijderen na het opslaan op de identiteitskaart en dat deze gegevens daarna in geen enkel geval voor andere doeleinden gebruikt mogen worden?
De verordening kent nu al een bepaling met daarin doelbinding voor het gebruik van de biometrische gegevens. Daarbij zijn de landen gebonden aan de grenzen van de verordening en hun nationale wetgeving. Voor het gebruik van de data acht ik die bepalingen met doelbinding voldoende.
De EDPS benadrukt verder dat voorkomen moet worden dat de lidstaten zelf vingerafdrukdatabases gaan ontwikkelen op basis van deze verordening. In de aankomende Raadswerkgroep zal ik specifieke aandacht vragen voor deze observatie van de EDPS.
Kunt u de antwoorden op deze vragen voorafgaand aan het plenaire debat naar aanleiding van het verslag van het algemeen overleg (VAO) Biometrie aan de Kamer doen toekomen?
Ja.
Het artikel ‘Verhoog de BTW op drinkwater niet’ |
|
Corrie van Brenk (PvdA), Martin van Rooijen (CDA) |
|
Menno Snel (staatssecretaris financiën) (D66) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het artikel «Verhoog de BTW op drinkwater niet»?1
Ja.
Wat is het effect van de verhoging van de btw op de prijs van drinkwater?
Het leveren van water kan zowel onder het verlaagde btw-tarief van 6% als onder het algemene btw-tarief van 21% vallen. Dit geldt ook voor diensten die te maken hebben met water. Voor de levering van leidingwater geldt het verlaagde btw-tarief van 6%. Op Prinsjesdag 2018 is voorgesteld om het verlaagde btw-tarief te verhogen van 6% naar 9%. Dit is een maatregel die voortvloeit uit het regeerakkoord. Mocht het onderhavige wetsvoorstel worden aangenomen, dan geldt voor de levering van leidingwater vanaf 1 januari 2019 het verlaagde btw-tarief van 9%. Dit betekent dus een stijging van de prijs op leidingwater met drie procentpunt.
Hoe is de belasting op drinkwater opgebouwd? Klopt het dat de belasting op drinkwater bijna 30% bedraagt?
De leveranciers van leidingwater betalen leidingwaterbelasting aan de Belastingdienst. Zij berekenen de belasting door aan hun klanten. De belasting staat apart op de nota vermeld. De overheid wil met deze belasting stimuleren dat bedrijven en huishoudens zuiniger omgaan met leidingwater. De belasting op leidingwater bedraagt in 2018 € 0,339 per 1 m3. De waterprijs inclusief de belasting op leidingwater vormt vervolgens de belastinggrondslag voor de heffing van btw. Aangezien de prijs per waterleverancier verschilt, zal ook het percentage aan belasting dat is begrepen in de prijs van leidingwater verschillen.
Hoe beoordeelt u de stelling dat een eerste levensbehoefte als drinkwater uitgezonderd zou moeten zijn van deze btw-verhoging?
Nederland kent één verlaagd btw-tarief en het is niet gewenst om daarvan af te wijken.
Overweegt het kabinet de Belasting op Leidingwater (BoL) te verlagen of af te schaffen, nu de btw op drinkwater stijgt? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het kabinet is niet voornemens om de belasting op leidingwater te verlagen dan wel af te schaffen.
Het bericht dat er ook bevingen bij zoutwinning kunnen ontstaan |
|
Sandra Beckerman , Henk Nijboer (PvdA) |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
|
|
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht dat volgens het Koninklijk Nederlands Meteorologisch Instituut (KNMI) ook bevingen bij zoutwinning kunnen ontstaan?1
Ja. In mijn brief2 van 20 augustus 2018 naar aanleiding van vragen van de leden Moorlag en Nijboer (beiden PvdA) heb ik u geïnformeerd over de beving die op 19 november 2017 ten oosten van Groningen bij Winschoten is gemeten. Het KNMI heeft op 3 september 2018 zijn onderzoek3 naar aanleiding van de gemeten beving gepubliceerd.
Deelt u de mening dat de problemen bij zoutwinning ernstiger lijken dan eerder werd aangenomen? Wat is daarop uw reactie?
Nee, die mening deel ik niet. De waargenomen trilling heeft niet geleid tot problemen. Wel ben ik van mening dat de recente incidenten in de zoutsector onderstrepen dat er meer aandacht moet worden besteed aan de risico’s en bijbehorende beheersmaatregelen dan in het verleden het geval is geweest. In het recent verschenen rapport «Staat van de sector Zout» heeft het Staatstoezicht op de Mijnen (SodM) daarvoor aan mij, aan de sector en aan zichzelf een aantal aanbevelingen gedaan. Ik mijn brief4 van 27 september 2018 heb ik aangegeven dat ik van plan ben om deze aanbevelingen op te volgen.
Gaat het bij de caverne uit het bericht (bij Winschoten) om een instabiele caverne, waardoor er een kans is op een zinkgat?
Nee, de zoutcaverne bij Winschoten is geen instabiele caverne. Deze caverne is door zijn cilindrische vorm stabiel. SodM ziet echter wel een risico voor deze zoutcaverne, omdat de caverne zich relatief dicht bij de rand van de zoutkoepel bevindt. Naar de huidige maatstaven zou deze caverne niet op deze plek aangelegd worden. Tegenwoordig houdt AkzoNobel een veiligheidsmarge van 200 meter aan ten opzichte van de rand van de zoutkoepel. Het is daarmee niet gezegd dat de caverne instabiel is, maar wel is onduidelijk in hoeverre de wanden dik genoeg zijn om stabiliteit op de lange termijn te kunnen waarborgen.
Omdat de caverne zich in de nabijheid van de bebouwde kom van Heiligerlee bevindt, is er – als in de toekomst de caverne instabiel zou worden – kans op schade. Op dit moment wordt de caverne periodiek gemonitord op veranderingen in vorm. Vanaf eind september 2018 is er een uitgebreid akoestisch netwerk in werking getreden, waarmee deze caverne, en ook de andere zoutcavernes in de buurt van Heiligerlee, continu in de gaten worden gehouden. Het systeem zal vroegtijdig de signalen van instabiliteit oppikken, zodat er voldoende tijd is om maatregelen te nemen.
Wat gaat u doen met het advies van het Staatstoezicht op de Mijnen (SodM) om in Veendam geen nieuwe putten te boren en cavernes te maken?
In zijn advies van 13 juli 2018 heeft SodM geoordeeld dat de aanleg van de twee nieuwe cavernes (VE5 en VE6) niet meer past binnen het nu geldende winningsplan. Het boren en aanleggen van de nieuwe cavernes en de winning van zout uit deze putten kan wat SodM betreft enkel nog op basis van een gewijzigd en goedgekeurd winningsplan worden toegestaan.
Gelet op dit advies, heb ik Nedmag verzocht om uiterlijk 1 januari 2019 een gewijzigd winningsplan in te dienen, zodat de besluitvorming op een voorliggende aanvraag voor een omgevingsvergunning kan worden gecoördineerd met de instemmingsprocedure voor het winningsplan. Zoals ik al eerder aan de Tweede Kamer heb bericht, kan met de aanleg van de putten en cavernes niet worden ingestemd totdat voldoende duidelijk is dat de aanleg van deze putten en cavernes op een veilige en milieuverantwoorde wijze kan plaatsvinden.
Hoe is het met de veiligheid van de Groningers daar waar sprake is van gestapelde mijnbouw, zoals bij Veendam?
In mijn brief5 van 20 augustus 2018 ben ik ingegaan op de risico’s van gestapelde mijnbouw ten aanzien van de bodemdaling. De onderzoekers van de TU Delft hebben laten zien dat in gebieden met gestapelde mijnbouw de bodemdaling, de krommingen en de hellingen van de bodem weliswaar groter zijn, maar dat dit geen directe schade heeft veroorzaakt.
SodM is zich op dit moment aan het beraden hoe de agenda van het onderzoek naar de effecten van gestapelde mijnbouw vormgegeven zal worden.
Zijn er schademeldingen in de omgeving van de zoutcaverne in Winschoten binnengekomen bij de Technische Commissie Bodembeweging (TCBB) op of vlak na 19 november 2017? Zo ja, hoeveel zijn dat er?
Er zijn tot op heden (2 oktober 2018) bij de Tcbb geen verzoeken voor schadeonderzoek binnengekomen naar aanleiding van de op 19 november 2017 gemeten trilling.
Deelt u de mening dat schade aan woningen veroorzaakt door mijnbouwactiviteiten vergoed moet worden, ongeacht of dit door Akzonobel, Nedmag of NAM is veroorzaakt?
Ja, ik deel de mening dat schade veroorzaakt door mijnbouwactiviteiten vergoed moet worden. Mijnbouwbedrijven zijn conform de Mijnbouwwet aansprakelijk voor de schade die zij veroorzaken. Hiervoor geldt de langst mogelijke termijn, namelijk dertig jaar.
Op grond van de Mijnbouwwet heeft een onderneming de zorg voor een goede uitvoering van mijnbouwactiviteiten en dient de onderneming alle maatregelen te nemen die redelijkerwijs gevergd kunnen worden om schade te voorkomen. Mocht desondanks schade ontstaan, dan is de exploitant van het mijnbouwwerk – ingevolge artikel 6:177 van het Burgerlijk Wetboek – aansprakelijk voor de schade die ontstaat als gevolg van het mijnbouwwerk en dient de onderneming die schade te vergoeden.
Voor het aansprakelijk stellen is het van belang dat het oorzakelijk verband tussen de schade, de bodemtrilling en de mijnbouw wordt vastgesteld. Indien in een bepaald gebied door verschillende mijnbouwondernemingen verschillende mijnbouwactiviteiten worden uitgeoefend, dan zal het causaal verband tussen de schade en de specifieke mijnbouwactiviteit moeten worden vastgesteld.
Particulieren die menen schade te hebben kunnen, nadat deze claim is afgewezen door het desbetreffende mijnbouwbedrijf, een beroep doen op de Tcbb. Deze zal na een onderzoek ter plaatse een uitspraak doen over het eventuele causale verband tussen de schade en de mijnbouw. De Tcbb zal ook het schadebedrag bepalen. Uitspraken van de Tcbb worden doorgaans door de mijnbouwbedrijven opgevolgd. Indien de uitspraak van de Tcbb niet opgevolgd wordt door het mijnbouwbedrijf dan kan de particulier, voorzien met het rapport van de Tcbb, naar de rechter stappen.
Op dit moment is het niet met zekerheid vast te stellen wat de oorzaak is van deze lichte trillingen. De KNMI heeft in haar rapport6 geconcludeerd dat de trillingen boven het gasveld aldaar hebben plaatsgevonden en daarmee niet aan de gaswinning te relateren zijn. SodM heeft AkzoNobel de opdracht gegeven om bij Heiligerlee net zoals in Twente een akoestisch monitoringsnetwerk aan te leggen waarmee eventuele toekomstige trillingen beter te detecteren, lokaliseren en te interpreteren zijn. Het netwerk is inmiddels geïnstalleerd en operationeel.
Voorziet u problemen voor inwoners wanneer niet helemaal duidelijk is wie de beving heeft veroorzaakt die schade tot gevolg heeft?
Zie antwoord vraag 7.
Wordt het, gezien de ellende waarin de Groningers zich al bevinden, geen tijd om de zoutwinning af te bouwen?
Ik sta de zoutwinning toe zolang dit veilig en verantwoord kan. SodM heeft op 5 september 2018 tijdens de technische briefing in uw Kamer aangegeven dat ook in de toekomst zoutwinning in Nederland op een veilige wijze doorgang kan vinden, mits de juiste risicobeheersmaatregelen in acht worden genomen. De toezichthouder heeft hiertoe in de «Staat van de sector zout» een aantal aanbevelingen opgenomen. Ik heb in mijn reactie op het rapport 7 aangegeven hoe ik deze aanbevelingen zal opvolgen.
De aanhoudende onrust bij LVO Maastricht |
|
Lisa Westerveld (GL) |
|
Arie Slob (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CU) |
|
|
|
|
Kent u het bericht «Aantal vmbo-leerlingen mogelijk het verkeerde diploma»?1
Ja.
Klopt het dat leerlingen het verkeerde diploma hebben gekregen, er fouten zaten in de cijferlijsten en niet alle leerlingen zijn gebeld over de uitslag van de examens? Zo ja, hoe is het mogelijk dat er nog steeds grote (administratieve) fouten worden gemaakt door LVO Maastricht?
De Inspectie van het Onderwijs (hierna: inspectie) heeft mij gemeld dat er geen verkeerde diploma’s zijn uitgereikt. Geslaagde leerlingen die de gemengde leerweg (GL) met een extra theorievak hebben gevolgd en begin 2018 een verklaring hebben ingediend het diploma vmbo theoretische leerweg (TL) te willen ontvangen, hebben dat diploma ook ontvangen. Op 31 augustus 2018 gaven acht leerlingen met een diploma GL aan dat zij ook een diploma TL hadden verwacht, gelet op het feit dat zij een extra theorievak hadden gevolgd. Van hen had VMBO Maastricht geen verklaring in bezit dat zij dat diploma wilden ontvangen. Zes van deze leerlingen bleken aan de voorwaarden te voldoen en ontvangen alsnog een diploma TL.
Verder is mijn conclusie op basis van informatie die de inspectie van VMBO Maastricht heeft gekregen, dat alle cijfers op de cijferlijsten kloppen.
Wat betreft het bellen van leerlingen heeft VMBO Maastricht aangegeven dat niet altijd de telefoon werd opgenomen en in een enkel geval het telefoonnummer uit de administratie niet bleek te kloppen.
Kent u het zelfevaluatierapport van het schoolbestuur?2
Ja.
Gaat de Onderwijsinspectie nader onderzoeken hoe het kan dat het schoolbestuur stelt dat hen «geen enkel signaal bekend was», terwijl ouders aangeven al jaren aan de bel te trekken?
Het omgaan met klachten en de communicatie daarover is onderdeel van de onderzoeken van de inspectie.
Is de onderwijsinspectie voornemens om ook de verantwoording van het bestuur aan de medezeggenschapsraad en de rol van de raad van toezicht in het onderzoek te betrekken?
Ja, de (gemeenschappelijke) medezeggenschapsraad en de raad van toezicht worden bevraagd in het kader van het onderzoek bestuurlijk handelen van de inspectie.
Is de voortdurende onrust en de zelfevaluatie voor u reden om opnieuw actie te ondernemen? Zo ja, wat gaat u doen? Zo nee, waarom niet?
De berichtgeving over onjuistheden rond de diplomering op 31 augustus 2018 bevatte onjuistheden; zie ook het antwoord op vraag 1. De zelfevaluatie is onderdeel van onderzoek van de inspectie. Ik wacht de uitkomsten daarvan af.
Het bericht dat Maleisische vrouwen stokslagen krijgen omdat zij op vrouwen vallen |
|
Lilianne Ploumen (PvdA) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht Maleisische vrouwen krijgen stokslagen voor «poging tot lesbische seks»?1
Ja.
Wat vindt u ervan dat twee Maleisische vrouwen, ondanks eerdere internationale druk, alsnog stokslagen hebben gekregen omdat zij van elkaar houden?
Het kabinet heeft met zorg en afschuw kennisgenomen van deze strafmaatregel, die is opgelegd door de shariarechtbank van de Maleisische deelstaat Terengganu. Het kabinet beschouwt het geven van stokslagen als een wrede, inhumane en vernederende straf. Dat deze straf wordt opgelegd vanwege een bepaalde seksuele geaardheid veroordeelt het kabinet scherp. Daarom verwelkomt het kabinet de verklaring van de Maleisische premier Mahathir van 5 september jl., waarin de regering van Maleisië afstand neemt van de uitgevoerde strafmaatregel.
Bent u bereid contact op te nemen met uw Maleisische ambtsgenoot om de uitvoering van de straf te veroordelen? Zo ja, op welke wijze gaat u dit doen? Zo nee, waarom niet?
De woordvoerder van Hoge Vertegenwoordiger van de EU Mogherini heeft – mede op Nederlands initiatief – in reactie op de strafuitvoering een verklaring uitgegeven waarin de stokslagen worden veroordeeld en Maleisië wordt opgeroepen de rechten van LHBTI’s te garanderen. Maleisië is gehouden aan internationale mensenrechtenverplichtingen, ook die ten aanzien van de bescherming van LHBTI’s.
Zoals genoemd in het antwoord op vraag 2 heeft de Maleisische regering bij monde van premier Mahathir op 5 september jl. afstand genomen van de uitgevoerde strafmaatregel.
De Nederlandse ambassadeur in Maleisië heeft de kwestie in gesprekken met de autoriteiten en mensenrechtenorganisaties aan de orde gesteld. Ik zal de kwestie bij mijn volgende gesprek met mijn ambtsgenoot Saifuddin Abdullah eveneens aan de orde stellen.
Hoe beoordeelt u de verslechterende mensenrechtensituatie in Maleisië en dan met name die voor lesbische vrouwen, homoseksuele mannen, biseksuelen, transgender- en intersekse personen (LHBTI’ers)?
De positie van de LHBTI-gemeenschap in Maleisië wordt op de voet gevolgd door de Nederlandse ambassade in Kuala Lumpur. Sinds het aantreden van de nieuwe regering afgelopen mei is de discussie hierover in Maleisië meer open geworden. In het algemeen is de persvrijheid verbeterd en zijn mensenrechten hoger op de agenda gekomen. In de nieuwe regeringscoalitie zijn ook vertegenwoordigers van civil society en mensenrechtenorganisaties opgenomen. De federale regering heeft de intentie aangegeven om Maleisië tot alle negen VN-Mensenrechtenverdragen toe te laten treden. Er is ook meer ruimte voor organisaties die zich inzetten voor de rechten van de LHBTI-gemeenschap.
Daar staat tegenover dat een aantal deelstaten, waaronder Terengganu, bestuurd wordt door de conservatieve oppositie. Daar is een beweging zichtbaar richting een meer conservatieve uitleg van de islam, inclusief lijfstraffen en intolerantie jegens de LHBTI-gemeenschap. De shariarechtbanken vallen onder de verantwoordelijkheid van de deelstaten en staan niet onder controle van de federale regering van Maleisië.
Welke mogelijkheden ziet u voor Nederland, ook in EU-verband, om de verslechterende mensenrechtensituatie in Maleisië aan de orde te stellen en Malesiërs die bedreigd worden vanwege hun geaardheid te ondersteunen?
Het kabinet zal de ontwikkelingen op de voet blijven volgen en niet nalaten zorgen over de mensenrechtensituatie, inclusief de positie van LHBTI’s, bij de Maleisische autoriteiten aan de orde te stellen.
Nederland zet zich in internationale fora en in bilaterale relaties stelselmatig in voor de bescherming en bevordering van gelijke rechten van LHBTI’s. Belangrijk onderdeel daarvan, naast de bevordering van sociale acceptatie en het tegengaan van discriminatie en geweld, is de afschaffing van de strafbaarstelling van homoseksualiteit. De Nederlandse ambassade in Kuala Lumpur heeft regelmatig contact met vertegenwoordigers van de LHBTI-gemeenschap en ondersteunt hen waar mogelijk.
De berichtgeving dat de gezondheid van modellen in de mode-industrie ondanks beloftes nog steeds ver onder de maat is |
|
Anne Kuik (CDA) |
|
Paul Blokhuis (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU) |
|
|
|
|
Heeft u kennisgenomen van het onderzoek van NOSop3, waaruit blijkt dat er weinig terechtkomt van de afspraken om het dunne schoonheidsideaal in de mode-industrie te veranderen?1
Ja
Hoe beoordeelt u de uitkomsten van het onderzoek?
Er is met enkele tientallen modellen gesproken. De gesprekken geven een beeld hoe modellen hun vak kunnen ervaren. Mijn beeld is dat problemen ontstaan omdat meisjes op jonge leeftijd gescout worden, waarna hun lichaam nog verandert. Cruciaal is de begeleiding die modellen krijgen. Zorgwekkend vind ik dat een aantal gesproken modellen niet in beeld wil komen uit angst. «The Model’s Health Pledge» (TMHP) spant zich in om deze onveiligheid weg te nemen. De gedane beloftes van de mode-industrie gaan in deze pledge niet over heupmaten, maar over het beschermen van de gezondheid van modellen, o.a. door het scheppen van realistische verwachtingen, zorgen voor goede arbeidsvoorwaarden en het geven van een goede begeleiding. Daarnaast dragen de partners bij aan en realistische beeldvorming van het modellenvak in de media.
Deelt u de mening dat de mode-industrie op deze manier bijdraagt aan een onrealistisch en ongezond beeld waaraan meisjes zouden moeten voldoen?
De nadruk op dunne modellen vanuit de high fashion draagt daar naar mijn idee zeker aan bij. In de rapportage worden gelukkig ook positieve ontwikkelingen gesignaleerd zoals de groeiende aandacht voor «curvy» modellen en het verschijnen van een minder dunne Barbie pop.
Hoe beoordeelt u de hartenkreten van de modellen die aangeven zich nog altijd gedwongen te voelen om af te vallen en ongezond dun te zijn?
Die hartenkreten van jonge mannen en vrouwen die zich gedwongen voelen om ongezond dun te zijn raken mij. Het is natuurlijk vreselijk als jonge mensen zich gedwongen voelen om ongezond te zijn. Daarom steun ik ook het werk van «The Model’s Health Pledge» (TMHP). Het modellenvak past niet bij iedereen. Als bij het ouder worden duidelijk wordt dat je niet geschikt bent voor de high fashion is het de verantwoordelijkheid van opvoeders en begeleiders, zoals modellenbureau’s, te helpen met dit inzicht en te helpen hier op een goede en gezonde manier mee om te gaan.
In hoeverre worden de afspraken geëvalueerd die uw voorganger, Staatssecretaris Van Rijn, op initiatief van de CDA-fractie met de mode-industrie heeft gemaakt? Is er gesproken over evaluatiemomenten?
Mijn voorganger heeft geen afspraken met de mode industrie gemaakt. Wél heeft hij partijen bij elkaar gebracht en verkend met de partijen wat zij vanuit de branche kunnen doen. Dit heeft geleid tot «The Models Health Pledge» (TMHP).
Partijen die onderdeel uitmaken van deze pledge wilden graag dat zaken werden geëvalueerd. Onderzoeksbureau Sardes heeft daarom kortgeleden een enquête gehouden onder 300 modellen in overleg met de TMHP. Deze uitkomsten kunnen helpen om de pledge verder te ontwikkelen.
Welke resultaten heeft het in 2016 gesloten convenant met een aantal partners in de mode-industrie tot nu toe opgeleverd?
Het convenant moet bijdragen aan het beschermen en vergroten van de weerbaarheid van modellen. Resultaten zijn o.a. dat er na deze ondertekening in 2016, in oktober 2017 een platform is gelanceerd met een meldpunt en een vertrouwenscommissie, er is inmiddels ook een nieuwe norm voor naaktfotografie (sowieso niet onder de 18 en niet als het van tevoren niet is gemeld), een stappenplan voor identificatie van en omgang met eetstoornissen en een checklist voor shows tijdens de Amsterdam Fashion Week. Er zijn inmiddels 55 ondertekenende partners die de beloften van de TMHP hebben ondertekend en zich inzetten voor de gezondheid van modellen.
Heeft u enige indicatie welk deel van de mode-industrie zich actief inzet om de gezondheid van modellen te verbeteren en geen werk verschaft aan (te) magere modellen? Is het draagvlak breed genoeg om de problematiek aan te pakken?
Die precieze indicatie heb ik niet. Wel weet ik dat er inmiddels 55 partners zijn die de beloften van de TMHP hebben ondertekend en zich inzetten voor de gezondheid van modellen.
Voor de ontwikkeling van de TMHP is nadrukkelijk gekeken naar het Deense convenant en wat daarvan kon worden geleerd. TMHP is net als in Denemarken een groeiende beweging, die daar over de jaren heen steeds groter is geworden. Ik hoop dus dat het aantal ondertekenaars in Nederland zal blijven groeien en dat grote merken zich blijven aansluiten en daarmee de impact zal toenemen.
De effecten van het Franse verbod wil ik graag in beeld hebben. Voordat een vergelijkbaar verbod hier serieus wordt overwogen wil ik vooralsnog inzetten op de aanpak van TMHP. Het platform van de TMHP is nu 1 jaar onderweg om de industrie van binnenuit te veranderen in plaats van bovenaf via wet- en regelgeving.
Welke mogelijkheden ziet u om deze praktijken binnen de mode-industrie aan te pakken?
TMHP is een kansrijke aanpak. Daarbij is cruciaal dat de partijen dit zelf omarmen en oppakken, en er nog meer partijen gaan tekenen. Dat heeft tijd nodig, maar ik houd dit nauwlettend in de gaten. Ik ben voornemens deze aanpak eind 2019 te evalueren en op basis daarvan zo mogelijk te beoordelen of deze voldoende bescherming biedt aan modellen.
In hoeverre kan Nederland volgens u leren van de Deense aanpak met een ethisch convenant of van het verbod op inzet van modellen met een te lage Body Mass Index (BMI) in Frankrijk?
Zie antwoord vraag 7.
de toekenning van de mensenrechtentulp aan Zeid Ra’ad Al Hussein |
|
Joël Voordewind (CU), Pieter Omtzigt (CDA), Sjoerd Sjoerdsma (D66) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
|
|
|
Klopt het dat u de mensenrechtentulp uitreikt aan de Hoge Commissaris voor de Mensenrechten, de Jordaanse prins Zeid Ra’ad Al Hussein, die ervan wordt beschuldigd door klokkenluiders aan de orde gebrachte misstanden binnen de Verenigde Naties (VN) in de doofpot gestopt te hebben?1
Vanwege het 70-jarig bestaan van de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens en het 20-jarig bestaan van de VN Verklaring over mensenrechtenverdedigers is dit jaar in plaats van de afgelopen jaren gehanteerde selectieprocedure gekozen voor een eenmalige speciale editie van de Mensenrechtentulp. Ik heb besloten deze speciale editie toe te kennen aan de uitgaande VN Hoge Commissaris voor de Mensenrechtenrechten. Daarnaast heb ik besloten op of rond de internationale dag voor de mensenrechten, op 10 december, enkele lokale Mensenrechtentulpen uit te reiken aan mensenrechtenverdedigers via een aantal deelnemende Nederlandse ambassades.2
Het besluit om de Mensenrechtentulp 2018 toe te kennen aan Zeid Ra'ad Al Hussein is gebaseerd op zijn persoonlijke betrokkenheid en zijn moedige, onafhankelijke optreden om mensenrechtenverdedigers te steunen tijdens zijn mandaat als VN Hoge Commissaris voor de Mensenrechten van september 2014 tot en met augustus 2018. Vanwege zijn uitgesproken en kritische houding, staat Zeid Ra'ad Al Hussein symbool voor alle mensenrechtenverdedigers wereldwijd. Bij de besluitvorming rond de toekenning was geen onafhankelijke commissie betrokken.
Het kabinet is van mening dat in alle gevallen waarin een klokkenluider misstanden aan het licht brengt, er een onafhankelijk onderzoek moet plaatsvinden waarin alle relevante aspecten worden onderzocht. Een goed functionerend meldingsmechanisme, inclusief klokkenluidersbescherming, is onmisbaar voor een adequate reactie op wangedrag of schending van ethische standaarden. Voor de zaken Kompass en Brown zijn er reeds uitspraken van de Ethics Office en het UN Disciplinary Tribunal. De zaak van Mw. Reilly is nog aanhangig voor het UN Disciplinary Tribunal. Uiteraard zal het kabinet lopende klokkenluiderszaken bij de VN, inclusief degene van Mw. Reilly, actief blijven volgen.
Kunt u toelichten wat op welke wijze de keuze voor de betreffende Hoge Commissaris tot stand is gekomen?
Zie antwoord vraag 1.
Is er een onafhankelijke commissie geweest die de prijs heeft toegekend? Zo ja, wie waren daarvan de leden?
Zie antwoord vraag 1.
Klopt het dat Emma Reilly eerder een klokkenluiderszaak bij de Hoge Commissaris aan de orde stelde, maar hiertoe geen gehoor vond?
De zaak van Mw. Emma Reilly ging over het delen van een lijst met namen van mensenrechtenverdedigers aan de Chinese autoriteiten door staf van de OHCHR. OHCHR heeft deze aantijgingen ten stelligste ontkend.3 De claim van Mw. Reilly over het delen van de lijst en de vermeende tegen haar gerichte represaillemaatregelen binnen OHCHR zijn behandeld door de VN Ethics Office. De Ethics Office heeft vastgesteld dat de claims ongefundeerd zijn er geen vergelding heeft plaatsgevonden door de leiding van de OHCHR tegen Mw. Reilly. Er loopt nog een procedure bij het UN Disciplinary Tribunal. Het kabinet wacht de uitkomst daarvan met belangstelling af.
Wat is de gang van zaken rondom deze klokkenluiderszaak geweest? Hoe beoordeelt u het handelen van de Hoge Commissaris in deze zaak?
Zie antwoord vraag 4.
Op welke wijze acht u het terecht dat u de Hoge Commissaris de hoogste mensenrechtenprijs van Nederland toekent, terwijl momenteel verschillende beschuldigingen van niet-gehonoreerde klokkenluiderszaken aan zijn adres gericht zijn?
Zie antwoord vraag 1.
Hoe beoordeelt u het handelen van de Hoge Commissaris in de zaak van Anders Kompass, klokkenluider over vredessoldaten die zich vergrepen aan jonge kinderen in de Centraal Afrikaanse republiek?
Het kabinet hecht groot belang aan zorgvuldige omgang met klokkenluiders. Daarom zet het kabinet zich in voor zowel verbetering van de bescherming van klokkenluiders binnen het VN-systeem als voor een verbeterde aanpak van seksuele uitbuiting en seksueel misbruik (zero tolerance beleid), en steunt de additionele maatregelen die sinds de zaak Kompass binnen het VN-systeem zijn genomen. Het kabinet verwijst ter zake naar de reactie op het televisieprogramma van Zembla (Kamerstuk 34 775 V, nr. 74).
De SGVN heeft destijds, kort nadat de zaak over seksueel misbruik van kinderen aan het licht kwam, opdracht gegeven om deze zaak inhoudelijk grondig te laten onderzoeken door een extern panel. Het onderzoeksrapport concludeerde dat de VN niet adequaat heeft gereageerd op de zaak en constateerde systematische problemen in het VN systeem. Wat betreft de rol van de Hoge Commissaris in de zaak concludeerde het onafhankelijke panel dat zijn handelen niet als machtsmisbruik kan worden gekwalificeerd.4
De reactie van Hoge Commissaris Zeid Ra'ad Al Hussein op zijn optreden in de zaak van Anders Kompass is opgenomen in de Annex bij het onderzoeksrapport van het onafhankelijke panel, «Taking Action on Sexual Exploitation and Abuse by Peacekeepers, Report of an Independent Review on Sexual Exploitation and Abuse by International Peacekeeping Forces in the Central African Republic».5
Bent u bereid de Hoge Commissaris te verzoeken deze klokkenluiders excuses te maken voor zijn behandeling van hun klachten?
In bilaterale gesprekken voorafgaande aan de uitreiking van de Mensenrechtentulp is met Zeid Ra’ad Al Hussein teruggeblikt op zijn termijn als Hoge Commissaris. Daarbij zijn zijn verdiensten ter sprake gekomen als ook de lessons learned. Het is niet aan het kabinet om Zeid Ra’ad Al Hussein zijn excuses over deze specifieke zaken te vragen.
Bent u bereid hem te vragen dit te doen voordat hij de prijs in ontvangst neemt?
Zie antwoord vraag 8.
Bent u bereid deze vragen per ommegaande, voorafgaand aan de prijsuitreiking, te beantwoorden?
De vragen zijn zo snel als mogelijk beantwoord.
Het niet kunnen treffen van een persoonlijke betalingsregeling voor gedupeerde ouders in verband met de door de eigenaar van kinderopvang ‘de Parel” gepleegde fraude met kinderopvangtoeslag |
|
René Peters (CDA) |
|
Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (D66), Menno Snel (staatssecretaris financiën) (D66) |
|
|
|
|
Kunt u bevestigen dat de eigenaren van kinderopvang de Parel in Rotterdam door de rechter zijn veroordeeld voor fraude met toeslagen?
Ik kan bevestigen dat een van de twee eigenaren strafrechtelijk is veroordeeld.
Kunt u tevens bevestigen dat als gevolg hiervan de gedupeerde ouders de kinderopvangtoeslag moeten terugbetalen aan de Belastingdienst?
De strafrechtelijke veroordeling van de eigenaar van kinderopvang de Parel staat los van het eventuele recht op kinderopvangtoeslag van de betrokken ouders. Bij deze ouders is op individuele basis het recht op kinderopvangtoeslag gecontroleerd. Ouders zijn zelf verantwoordelijk voor hun toeslag en voor een mogelijke terugvordering. In de gevallen waarbij bleek dat er geen of minder recht op kinderopvangtoeslag bestond, is conform de geldende wet- en regelgeving het teveel uitbetaalde bedrag bij de betreffende ouders teruggevorderd.
Herinnert u zich dat op schriftelijke Kamervragen is geantwoord dat «indien ouders verwachten hierdoor in betalingsproblemen te komen, zij bij de Belastingdienst om een persoonlijke regeling kunnen vragen?1
Het klopt dat aan uw Kamer is bericht dat, zoals gebruikelijk, de betrokken ouders om een persoonlijke betalingsregeling kunnen vragen, als zij verwachten dat zij niet kunnen voldoen aan de betalingsverplichting van de standaard betalingsregeling van 24 maanden. Bij de beoordeling om in aanmerking te komen voor een persoonlijke betalingsregeling wordt rekening gehouden met de betalingscapaciteit van de betrokken ouder en wordt er rekening gehouden met de beslagvrije voet. Dit is de standaard werkwijze bij het terugvorderen van toeslagen. Die is ook hier toegepast.
Kunt u aangeven hoe vaak een verzoek tot een persoonlijke betalingsregeling is gedaan en hoeveel van die verzoeken door de Belastingdienst zijn ingewilligd?
Vijftig ouders hebben een verzoek voor een persoonlijke betalingsregeling naar draagkracht ingediend. Daarvan zijn er vijftien toegekend. Eén verzoek kan betrekking hebben om meerdere vorderingen, als de ouder meerdere terugvorderingsbeschikkingen heeft ontvangen.
Kunt u verklaren waarom er, ondanks de toezegging dat er op verzoek door de Belastingdienst een persoonlijke regeling getroffen kan worden, nog steeds ouders zijn die financieel in de problemen komen, omdat de Belastingdienst hun verzoek om een persoonlijke betalingsregeling toch nog afwijst?2
Alle verzoeken voor een persoonlijke betalingsregeling worden beoordeeld aan de hand van de individuele omstandigheden van de ouders. Er zijn verschillende redenen waardoor een ouder niet in aanmerking komt voor een persoonlijke betalingsregeling. Dit kan bijvoorbeeld zo zijn als de draagkracht of het vermogen van de ouder voldoende is om de terugvordering in 24 termijnen te voldoen. Er kan ook sprake zijn van opzet of grove schuld aan de zijde van de betrokken ouder. In dat geval is volgens de geldende wet- en regelgeving een persoonlijke betalingsregeling niet mogelijk. De ouder kan dan een verzoek doen voor de «maatregel bij verrekenen van de kinderopvangtoeslag». De maatregel voorkomt dat terugvorderingen worden verrekend met de uitbetaling van de kinderopvangtoeslag voor het lopende jaar. Ouders zullen worden geïnformeerd over deze maatregel.
Welke oorzaken liggen ten grondslag aan deze miscommunicatie?
Aan uw Kamer is bericht dat de betrokken ouders een verzoek tot een persoonlijke betalingsregeling kunnen doen indien zij verwachten in betalingsproblemen te komen. Deze verzoeken zijn vervolgens op individuele basis beoordeeld. Er zijn diverse redenen waarom een ouder wel of niet in aanmerking komt voor een persoonlijke betalingsregeling. Er is naar mijn mening geen sprake van miscommunicatie. Er is niet toegezegd dat alle verzoeken zonder meer zouden worden gehonoreerd. Overigens hebben ouders die (na aanvraag en beoordeling) in aanmerking kwamen voor een persoonlijke betalingsregeling deze gekregen.
Welke maatregelen zult u wanneer treffen om aan deze ongewenste situatie voor gedupeerde ouders een einde te maken en er in het vervolg, op verzoek van hen, een persoonlijke betalingsregeling door de Belastingdienst getroffen zal worden?
De Belastingdienst betreurt het dat ouders in financiële problemen zijn gekomen. De binnengekomen verzoeken voor een persoonlijke betalingsregeling zijn op individuele basis door de Belastingdienst beoordeeld waarbij rekening is gehouden met ieders persoonlijke situatie. Als ouders de terugvordering niet in 24 termijn kunnen voldoen, komen zij (in principe) in aanmerking voor een persoonlijke betalingsregeling. Daarmee is een zorgvuldige persoonlijke benadering van de individuele ouder geborgd. Ouders die niet in aanmerking komen voor een persoonlijke betalingsregeling, omdat er bijvoorbeeld sprake is van opzet of grove schuld, kunnen mogelijk wel gebruik maken van «de maatregel bij verrekening van de kinderopvangtoeslag».
Wat zult u doen om ouders, die al een afwijzing door de Belastingdienst hebben gekregen op hun eerder verzoek, alsnog voor een persoonlijke betalingsregeling in aanmerking te laten komen en zult u de Belastingdienst opdragen hen daartoe actief te benaderen? Zo nee, waarom niet?
De Belastingdienst heeft alle verzoeken voor een persoonlijke betalingsregeling beoordeeld, waarbij gekeken is naar de financiële situatie van de ouders. Daarbij is door de Belastingdienst iedere ouder individueel behandeld. Een nieuwe beoordeling zal, naar verwachting, tot hetzelfde resultaat leiden. Ouders die niet in aanmerking zijn gekomen voor een persoonlijke betalingsregeling zullen worden geïnformeerd over de maatregel bij het verrekenen van de kinderopvangtoeslag. De mededeling die ouders ontvangen bij het verrekenen van de kinderopvangtoeslag wordt hiervoor aangepast.
Het bericht 'Opvang op Griekse eilanden kraakt' |
|
Lilianne Ploumen (PvdA), Attje Kuiken (PvdA) |
|
Mark Harbers (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD), Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
|
|
|
Kent u het bericht «Opvang op Griekse eilanden kraakt»?1
Ja.
Deelt u de mening dat de situatie in de opvangkampen op de genoemde Griekse eilanden meer dan zorgwekkend en feitelijk inhumaan is? Zo ja, waarom en welke consequenties verbindt u hieraan? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet deelt de zorgen over de opvangomstandigheden op de Griekse eilanden. Deze berichtgeving toont weer aan dat blijvende aandacht nodig is om ervoor te zorgen dat opvangfaciliteiten voor migranten in Griekenland voldoen aan de Europese standaarden en dat het Griekse asielstelsel beter functioneert.
De problemen zijn veelal te herleiden tot overbevolking van de opvang op de eilanden. Om de druk op de eilanden te verlichten en de omstandigheden in de opvangfaciliteiten te verbeteren is het van belang dat snel duidelijk is wie mag blijven en wie terug moet naar Turkije of het land van herkomst. Dat vereist efficiëntere asielprocedures. Nederland dringt hier al geruime tijd op aan en ondersteunt dit ook via de inzet van experts. Vervolgens is het van belang dat asielzoekers die niet in aanmerking komen voor een rechtmatig verblijf, ook daadwerkelijk terugkeren, vrijwillig danwel gedwongen.
Het kabinet heeft u over de oorzaken en benodigde verbeteringen eerder bericht, onder andere in de brief aan uw Kamer van 31 mei jl. naar aanleiding van mijn bezoek aan Griekenland.2 De oorzaken liggen onder andere in knelpunten binnen Griekse overheidsdiensten, lokale weerstand en een gebrek aan passende logistieke en personele capaciteit. Mede op aandringen van de EU en Nederland wordt gewerkt aan verbetering van de situatie. Zo wordt de opvangcapaciteit uitgebreid en is er een nieuwe asielwet die snellere procedures en daarmee effectievere terugkeer mogelijk maakt. De Commissie, de EU-agentschappen EASO en Frontex, lidstaten, UNHCR en NGO’s bieden Griekenland substantiële ondersteuning. Zo ook Nederland. Nederland onderhoudt, zoals uw Kamer bekend, nauw contact met de Griekse autoriteiten, en ondersteunt deze met onder andere de doorlopende inzet van expertise, mensen en materieel (zowel bilateraal als via de agentschappen). Daarmee draagt Nederland tevens bij aan kennisoverdracht voor de lange termijn. De Commissie biedt onder andere financiële ondersteuning (in totaal inmiddels ruim EUR 1,5 miljard, waaronder directe ondersteuning van gezondheidsprogramma’s en extra opvangplekken voor alleenstaande minderjarigen). De Commissie monitort de situatie ook nauwlettend. De Griekse autoriteiten zijn ervoor verantwoordelijk dat de Griekse asielprocedure en opvang voldoen aan de Europese standaarden.
Wat is de aard en de omvang van deze problematiek voor zover het specifiek kinderen en hun gezondheid betreft?
Er bevinden zich circa 5.000 kinderen op de eilanden. Het kabinet is bekend met de berichtgeving. Navraag heeft geleerd dat geen exacte cijfers over pogingen tot zelfmoord zijn te achterhalen. Dit neemt niet weg dat het kabinet uw zorg hierover deelt. Extra aandacht voor de kinderen in kwetsbare omstandigheden is van belang. In de meeste opvanglocaties organiseren NGO’s of lokale autoriteiten op hen gerichte activiteiten. Vanaf deze maand wordt het mogelijk gemaakt dat zij naar lokale scholen gaan.
Hoeveel kinderen doen pogingen tot zelfmoord in deze opvangkampen? Deelt u de mening dat het beschamend en meer dan triest is dat kinderen door de situatie in deze opvangkampen zelfs tot zelfmoord worden aangezet? Zo ja, wat gaat er op zeer korte termijn concreet gebeuren teneinde hun situatie te verbeteren? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Voldoet de opvang aan de daarvoor geldende Europese standaarden? Zo ja, waar blijkt dat uit? Zo nee, hoe kan die opvang dan verbeterd worden en op welke termijn?
Zie antwoord vraag 2.
Welke rol speelt de Europese Commissie in het monitoren van de situatie en het verbeteren hiervan?
Zie antwoord vraag 2.
Wat wordt er concreet gedaan aan verbetering van de asielprocedure op de Griekse eilanden?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening van de UNHCR dat het overbrengen van extra vluchtelingen van de eilanden naar het Europese vasteland vooral door de starre opstelling van andere Europese lidstaten, waaronder Nederland, niet van de grond komt? Zo ja, wat is de oorzaak van die starre opstelling en wat gaat u er aan doen teneinde daar een einde aan te maken? Zo nee, waarom deelt u die mening niet?
Zoals eerder met uw Kamer gedeeld, ziet het kabinet de inmiddels ingezette extra transfers naar het vasteland niet als oplossing op de lange termijn, met uitzondering wellicht van de groep kwetsbaren. Daarmee wordt de kern van de problematiek immers niet aangepakt. Bovendien ondermijnen transfers de werking van de EU-Turkije verklaring, omdat de verklaring enkel van toepassing is op de eilanden met »hotspots» en Turkije betrokkenen, eenmaal aangekomen op het vaste land, niet meer terugneemt. Daarmee ontstaat dus toch weer een «pull factor». In plaats van transfers is het beter dat de inspanningen gericht zijn op stroomlijning van de asielprocedures en een bijbehorende efficiënte terugkeersystematiek. Verder moeten de opvangcondities worden verbeterd, smokkelnetwerken worden aangepakt, grensbewaking worden verbeterd en grondoorzaken in de landen van herkomst worden geadresseerd.
Studenten met een hiv-besmetting die niet worden behandeld |
|
Kirsten van den Hul (PvdA), Lilianne Ploumen (PvdA) |
|
Bruno Bruins (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD), Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht «Zorgen om tientallen onbehandelde hiv-patiënten onder internationale studenten»?1
Ja.
Sinds wanneer bent u op de hoogte van het aantal internationale studenten met een hiv-besmetting dat niet wordt behandeld? Wat heeft u tot nu toe in dit kader ondernomen?
Ik ben niet op de hoogte van het aantal internationale studenten met een hiv-infectie dat niet wordt behandeld, omdat er geen registratie plaatsvindt. Uit het artikel van de NOS maak ik op dat het gaat om enkele tientallen per jaar en dat hiv-behandelaren de indruk hebben dat het aantal de laatste maanden toeneemt.
De Vereniging van hiv-behandelaren heeft op 25 april jl. tijdens een overleg over het HIV-plan 2017–2022 een aantal problemen en uitdagingen bij de behandeling van mensen met hiv aan de orde gesteld. Een van die problemen ging over het behandelen van mensen met hiv die niet verzekeringsplichtig zijn voor de Zorgverzekeringswet, waaronder de internationale studenten. Navraag bij het RIVM leerde dat er geen zicht is op hoe groot deze groepen zijn. Ik zal daarom onderzoek laten doen naar de omvang en aard van de problematiek om zicht te krijgen op het risico voor de volksgezondheid.
Wat vindt u ervan dat de in het bericht aangehaalde particuliere verzekeringen, hiv-behandelingen niet verzekeren als het virus buiten Nederland is opgelopen?
Het is niet ongebruikelijk dat verzekeringsmaatschappijen de vergoeding van bepaalde behandelingen uitsluiten. Het is de verantwoordelijkheid van de verzekeraars en de universiteiten om de internationale studenten goed voor te lichten over de reikwijdte van de aangeboden verzekeringen.
Hoe schat u het risico voor de volksgezondheid in?
Omdat er weinig zicht is op de omvang van het aantal mensen met hiv dat niet verzekeringsplichtig is voor de Zorgverzekeringswet, is het moeilijk het risico voor de volksgezondheid te schatten. Daarom zal ik onderzoek laten doen naar de omvang en aard van de problematiek. Op basis van een dergelijk onderzoek kan een inschatting gemaakt worden van de risico’s voor de volksgezondheid. Tevens kan dan bepaald worden of er aanvullende maatregelen nodig zijn.
Bent u betrokken bij de in het bericht aangehaalde gesprekken die momenteel lopen tussen verzekeraars, de Hiv Vereniging Nederland en universiteiten om tot een oplossing te komen? Zo ja, wat is uw standpunt in deze gesprekken? Zo nee, waarom niet?
Nee, ik ben niet bij deze gesprekken betrokken. Ik waardeer het dat de betrokken partijen gezamenlijk tot een oplossing proberen te komen.
Deelt u de mening dat u in het belang van de studenten en de volksgezondheid moet meewerken aan een oplossing voor studenten met een hiv-besmetting die niet worden behandeld? Zo ja, op welke wijze bent u betrokken? Zo nee, waarom niet?
Als deelname van het Ministerie van VWS aan de gesprekken tussen verzekeraars, de Hiv Vereniging Nederland en universiteiten een oplossing voor studenten met hiv dichterbij brengt, ben ik zeker bereid mee te werken. Om vanuit het oogpunt van de publieke gezondheid maatregelen te overwegen om de behandeling van mensen met hiv die niet verzekeringsplichtig zijn voor de Zorgverzekeringswet vanuit publieke middelen te vergoeden, is meer inzicht in aard en omvang van de problematiek noodzakelijk.
De inventarisatie ‘Hypotheek en Studieschuld’ van het Interstedelijk Studenten Overleg (ISO) |
|
Zihni Özdil (GL) |
|
Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
|
|
|
Bent u bekend met de inventarisatie «Hypotheek en Studieschuld» van het Interstedelijk Studenten Overleg (ISO) van 27 augustus jl?1
Ja.
Bent u bekend met de aangenomen motie Koolmees/Schouten2, waarin wordt verzocht om hypotheekverstrekkers de actuele studieschuld te laten meerekenen bij een hypotheekaanvraag?
Ja.
Hoe verklaart u dat hypotheekverstrekkers, ondanks de aangenomen motie, toch standaard de oorspronkelijke hoogte van de studieschuld gebruiken?
De inkomensnormen in de Regeling hypothecair krediet bepalen hoeveel een huishouden maandelijks maximaal kan uitgeven aan hypotheeklasten. De lasten die een consument maandelijks kwijt is aan overige verplichtingen, zoals het afbetalen van een studieschuld, worden in mindering gebracht op dit bedrag en hebben dus invloed op de hoogte van de maximale hypotheek. Bij het bepalen van de hoogte van de financiële maandlast van de studieschuld is de actuele hoogte van de studieschuld in principe niet relevant. De studieschuld wordt namelijk terugbetaald aan de hand van een annuïtaire aflossing. Een kenmerk hiervan is dat de maandlasten gedurende de hele terugbetaaltermijn, bij gelijkblijvende rente, constant blijven. Het maakt, los van rentewijzigingen of extra aflossingen, dus geen verschil voor de maandlasten of een oud-student recent is begonnen met afbetalen of bijvoorbeeld al tien jaar aan het afbetalen is.
Indien er tussentijds extra wordt afgelost op de studielening kan dat wel van invloed zijn op het bij de studielening horende maandbedrag. Naar aanleiding van de motie Koolmees-Schouten heeft Nibud onderzocht in hoeverre een overgang naar de actuele maandlasten wenselijk is. De conclusie van dit onderzoek was dat het beter is om gebruik te maken van wegingsfactoren, wat inhoudt dat de maandlasten van een krediet waarmee rekening moet worden gehouden, met een vast percentage per kredietsoort worden berekend. Reden hiervoor is onder meer dat dan ook rekening gehouden wordt met eventuele toekomstige rentestijgingen. Het is dus niet zo dat kredietverstrekkers die niet uitgaan van de actuele maandlast van de studieschuld, zich niet aan de gemaakte afspraken houden. In reactie op de uitkomst van het Nibud onderzoek heeft de regering aangekondigd dat bij vervroegde aflossing en bij nog maar korte resterende looptijd, gebruik kan worden gemaakt van de zogeheten explainmogelijkheden. Door gebruik te maken van een explain (een uitzondering) in de regeling hypothecair krediet kan een kredietverstrekker, indien verantwoord, een ruimer krediet verstrekken dan op basis van de hypothecaire leennormen is toegestaan. Wij hebben geen signalen dat aanbieders verkeerd omgaan met deze explain. Op het volgende Platform Hypotheken in 2019, waar met de sector en de toezichthouder wordt gesproken over mogelijke knelpunten in de hypotheekverstrekking, zal worden geïnventariseerd op welke wijze aanbieders gebruik maken van deze explainmogelijkheid en of hier knelpunten worden ondervonden.
Bent u bereid om met de Nederlandse Vereniging van Banken strikte afspraken te maken – en indien nodig de regelgeving te wijzigen – over het proactief hanteren van de actuele studieschulden?
Zie vraag 3. Het overleg hierover heeft plaatsgevonden, zowel in 2014 ten tijde van de wet studievoorschot, als naar aanleiding van de motie Koolmees-Schouten in 2015. Bij het verstrekken van een hypothecair krediet dient de kredietverstrekker op grond van de Wet op het financieel toezicht (Wft) informatie over de financiële positie van de consument in te winnen om overkreditering van de consument te voorkomen. Hierbij moet ook rekening worden gehouden met de financiële verplichtingen die een consument heeft. Hier vallen ook studieschulden onder. In de regelgeving is niet specifiek voorgeschreven op welke wijze studieschulden meegewogen moeten worden bij het bepalen van de maximale hypotheek. Dit wegingspercentage is door de sector zelf, in overleg met de toezichthouder AFM en de ministeries van Financiën, BZK en OCW, door middel van zelfregulering tot stand gekomen.
Bij studieleningen die zijn aangegaan vóór het studievoorschot, bedraagt de wegingsfactor 0,75% van de hoofdsom. Voor studieschulden aangegaan onder het studievoorschot is in 2014 besloten om, vanwege de lagere maandlasten door de socialere terugbetaalvoorwaarden, de wegingsfactor op 0,45% vast te stellen. De wegingsfactor waarmee studieleningen worden meegewogen is daarmee significant lager dan bij consumptief krediet, waarvoor wordt uitgegaan van een wegingsfactor die 2% van de hoofdsom bedraagt. Het verschil tussen de wegingsfactoren weerspiegelt het sociale karakter van studieleningen.
Wij hebben geen signalen dat aanbieders verkeerd omgaan met deze explain. Tijdens het volgende Platform Hypotheken, waar met de sector en de toezichthouder wordt gesproken over mogelijke knelpunten in de hypotheekverstrekking, zal worden geïnventariseerd op welke wijze aanbieders gebruik maken van deze explain-mogelijkheid en of hier knelpunten worden ondervonden.
Deelt u de mening dat de Dienst Uitvoering Onderwijs (DUO) studenten moet voorlichten over de consequenties van het aangaan van studieschulden? Zo ja, hoe beoordeelt u de uitspraak van woordvoerder Tea Jonkman dat voorlichting geen taak is voor DUO («dat is niet aan ons»)? Zo nee, waarom niet?
Ja, ik reken het tot mijn verantwoordelijkheid om studenten goed voor te lichten over de consequenties van het aangaan van studieschulden. Verbetering van de voorlichting aan studenten is een doorlopend proces. Op de website van DUO stond al uitleg over hoe studieschulden meewegen bij hypotheekverstrekking. In reactie op de berichtgeving is de vindbaarheid van deze informatie verbeterd, door bij de pagina’s over lenen en over terugbetalen een link naar die informatie toe te voegen. In aanvulling hierop gaan we in overleg met het NIBUD om te bezien hoe verbetering van de voorlichting op dit onderwerp kan worden vormgegeven. We zullen daarbij ook het zogeheten jongerenpanel van DUO betrekken zodat we borgen dat de voorlichting ook aansluit bij de doelgroep. Ook www.rijksoverheid.nl bevat factsheets over studieleningen en hypotheekverstrekking.
Kunt u uitleggen waar de huidige wegingsfactor van 0,45% (en 0,75% voor studenten van voor 2015) bij het aanvragen van een hypotheek op is gebaseerd?
De wegingsfactor is berekend op basis van de toen geldende gemiddelde rentes over de afgelopen jaren en de looptijden die voor studieleningen onder de verschillende stelsels geldt. De rente op studieleningen in de terugbetaalfase wordt elke vijf jaar herzien. Door gebruik te maken van een wegingsfactor, hangt de hypotheek die de oud-student krijgt, niet af van de rente waar hij of zij op dat moment mee te maken, wat tot onrechtvaardige verschillen tussen groepen zou leiden.
Deelt u de mening dat het aangaan van een studieschuld fundamenteel anders is dan het aangaan van andere vormen van krediet? Bent u bereid in kaart te brengen wat het verlagen van de wegingsfactor van 0,45% en 0,75% bij studieschulden voor consequenties met zich mee brengt?
Een studieschuld is wezenlijk anders dan het aangaan van andere vormen van krediet. Een investering in een studie verdient zichzelf doorgaans ruimschoots terug. En mocht dat onverhoopt niet het geval zijn, wordt bij terugbetaling van de studieschuld niet alleen gekeken naar de hoogte van de schuld en de stand van de rente, maar ook naar het inkomen van de oud-student. Die bescherming bieden andere vormen van krediet doorgaans niet. Bij consumptieve leningen wordt uitgegaan van 2% van het oorspronkelijke kredietbedrag bij het bepalen van de maximale hypotheek. Tegelijkertijd is ook een studieschuld een langjarige verplichting die meegewogen moet worden om verantwoorde hypotheekverstrekking mogelijk te maken. Naar aanleiding van de motie Koerhuis onderzoekt Nibud momenteel of het wenselijk is om de wegingsfactoren te verlagen. De resultaten van het onderzoek worden meegenomen in het Nibud-advies voor de leennormen in 2019. Uw Kamer zal hier dan ook over geïnformeerd worden.
Courtsiding en matchfixing in het tennis |
|
Attje Kuiken (PvdA) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
|
|
|
Kent u het bericht «De schimmige mannen langs de lijn»?1
Ja.
Kent u het fenomeen «courtsiding»? Zo ja, wat weet u van de aard en omvang daarvan? Zo nee, acht u het nodig hier onderzoek naar te doen?
Ja. «Courtsiding» is een fenomeen waarbij langs de kant van de baan informatie wordt verzameld die wordt ingezet bij het gokken op de betreffende wedstrijd. De gokkers kunnen met behulp van de informatie van de «courtsiders» net iets sneller een weddenschap plaatsen en halen daar voordeel uit. «Courtsiding» kwam in de jaren 2012 tot 2016 veelal voor in het internationale tenniscircuit. Tennisbonden en wedstrijdorganisatoren zien «courtsiding» als een bedreiging van de integriteit van het tennis en treden actief op tegen «courtsiders». Deze aanpak werkt en daarmee is de problematiek afgenomen. Inmiddels komt «courtsiding» voornamelijk nog voor bij wedstrijden op lagere niveaus en met minder toezicht. Na enkele recente meldingen van «courtsiders» in Nederland is ook op toernooien in Nederland de aanpak aangescherpt. Gezien de internationale afname van de problematiek en het feit dat de aanpak van tennisorganisaties werkt, is er op dit moment geen aanleiding om onderzoek te doen naar de aard en omvang van «courtsiding».
Acht u het mogelijk dat «courtsiders» illegale kansspelen in Nederland faciliteren? Zo ja, beschikt u over concrete aanwijzingen en hoe treedt de Kansspelautoriteit hiertegen op?
Bij courtsiding wordt geprobeerd om met informatie van de wedstrijdlocatie kansspelaanbieders en andere gokkers te snel af te zijn. Dat is niet in strijd met de kansspelregelgeving en er zijn ook geen concrete aanwijzingen bij de Kansspelautoriteit dat «courtsiders» het aanbod van illegale kansspelen faciliteren. De Kansspelautoriteit treedt dus niet actief op tegen «courtsiding».
Beschikt u over informatie dat «courtsiding» samenhangt met matchfixingpraktijken? Zo ja, wat is de aard van die informatie en biedt die de mogelijkheid tegen «courtsiders» op te treden?
De internationale tenniskoepel (hierna: ITF) heeft verschillende meldingen ontvangen waaruit blijkt dat «courtsiding» en matchfixing, bedreiging en/of intimidatie van spelers of officials samengaan. Op basis daarvan heeft de ITF een verbod op «courtsiding» opgenomen in internationaal geldende regels en is de aanpak geïntensiveerd. Enerzijds door zelf met spotters te werken, anderzijds door voorlichting aan spelers en toernooiorganisaties te verbeteren. In Nederland is dit jaar al enkele keren tegen «courtsiders» opgetreden door ze, soms met hulp van de politie, te verwijderen van toernooien.
Deelt u de mening dat illegale gokpraktijken sommige sporten bedreigen? Zo ja, waarom en hoe wordt tegen die praktijken concreet opgetreden zodat spelers en publiek zeker kunnen zijn van een eerlijke wedstrijd? Zo nee, waarom niet?
Ja, ik deel die mening. De kansspelautoriteit treedt op tegen illegaal kansspelaanbod. Daarnaast maakt het wetsvoorstel Kansspelen op afstand2, dat op dit moment aanhangig is in de Eerste Kamer, vergund aanbod van onder meer onlinesportweddenschappen mogelijk. Dit wetsvoorstel kent ook waarborgen om manipulatie van wedstrijden tegen te gaan. Zo moeten toekomstige vergunninghouders weddenschappen monitoren op opmerkelijke en verdachte gokpatronen die kunnen duiden op matchfixing. Ook mogen er geen weddenschappen worden aangeboden op onder meer eenvoudig te manipuleren spelmomenten en amateurwedstrijden.
Over de aanpak van matchfixing is uw Kamer per brief van 22 maart 2018 geïnformeerd3. Voor informatie over de aanpak van matchfixing verwijs ik naar deze brief.