Geluidsnormen op Schiphol |
|
Cem Laçin (SP), Lammert van Raan (PvdD), Gijs van Dijk (PvdA), Corrie van Brenk (PvdA), Suzanne Kröger (GL) |
|
Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() ![]() ![]() ![]() |
Kent u het bericht «Ministerie sjoemelde met geluidsnormen Schiphol»?1
Ja.
Deelt u de mening dat een betrouwbare overheid zich nooit mag laten verleiden tot gesjoemel en het oprekken van normen en dat het vertrouwen van de burger in de overheid in het algemeen belangrijker is dan een enkel beleidsdoel?
Uiteraard.
Bent u bekend met het gelijkwaardigheidscriterium dat een maximum stelt aan het aantal woningen met een hoge geluidsbelasting (etmaal) vanwege vliegverkeer (ook wel de «huizennorm» of «oer-norm» genoemd)?
Ja.
Klopt de bewering van bewonersorganisaties en het Nederlands Lucht- en Ruimtevaartcentrum (NLR) dat het oorspronkelijk afgesproken aantal van 10.000 zwaarbelastewoningen (1990; 35Ke) is opgerekt naar uiteindelijk 12.300 zwaarbelaste woningen (2005; 58 Lden)? Wist u hiervan? Met welke rechtvaardiging is dit gebeurd? Wanneer is de Kamer hierover geïnformeerd?
Het criterium voor het aantal gehinderde woningen is in het verleden geactualiseerd. Hier liggen verschillende rapportages aan ten grondslag. Uw Kamer is hierover geïnformeerd per brief van 25 mei 2007 en 4 februari 20082.
Bent u bekend met de brief van de Minister van Verkeer en Waterstaat van 25 mei 2007, waarin het beschermingsniveau van het eerste Luchthavenverkeersbesluit (LVB) (wat betreft het aantal zwaarbelaste woningen) wordt gesteld op 10.000 woningen (bestand 1990) met een geluidsbelasting van 35Ke of meer?2
Ja, zie ook vorige vraag.
Kunt u bevestigen dat onder het huidige stelsel (met handhavingspunten en grenswaarden) voor de handhaving van de grenswaarden Lden en Lnight de feitelijk gevlogen vliegpaden worden gebruikt en met name NIET de gemodelleerde routes? Wat is het praktijkverschil voor omwonenden tussen de feitelijk gevlogen routes en de gemodelleerde routes, zoals gebruikt bij de vaststelling van het eerste LVB?
De handhaving onder het huidige stelsel is gebaseerd op de feitelijk gevlogen vliegpaden. Bij het eerste LVB vond de modellering voor het Milieueffectrapport (MER) nog niet plaats op basis van de radartracks van vliegbewegingen op Schiphol. Tijdens de actualisatie van de criteria voor gelijkwaardigheid waarover uw Kamer in 2007 is bericht, is daarom een verbeterde routemodellering gebruikt waarin dit is verwerkt. Dit betekent dat de modellering bij het eerste LVB minder goed aansloot bij de daadwerkelijke vliegpaden. Er is nu dan ook geen sprake van een praktijkverschil tussen gevlogen routes en hetgeen waarop wordt gehandhaafd.
Kunt u bevestigen dat, áls de grenswaarden Lden en Lnight zoals vastgelegd in het eerste LVB (Bijlage 2 en Bijlage 3) nog steeds van kracht zouden zijn en door de ILT strikt (dus NIET «anticiperend») zouden worden gehandhaafd, dan maximaal 11.000 woningen (bestand 2005) 58 Lden of meer geluidsbelasting zouden kunnen ondervinden, zonder ook maar één van de grenswaarden uit Bijlage 2 resp. Bijlage 3 van het eerste LVB te overschrijden? Zo nee, waarom niet en hoeveel dan wél, en waarom?
Nee, het uitgangspunt van de Schipholwet was dat onder de nieuwe wet feitelijk niet meer hinder voor de omgeving mocht ontstaan dan onder de Planologische Kern Beslissing (PKB). Actualisering van de criteria voor gelijkwaardigheid geeft aan dat de milieugevolgen van het scenario van het laatste PKB/eerste LVB zijn onderschat/onjuist beoordeeld en daarom zijn aangepast. Daarmee wordt niet meer hinder toegestaan, maar wordt erkend dat die (maximale) hoeveelheid hinder altijd al in dat eerste LVB besloten lag en dus was toegestaan. Grenswaarden waarvan is gebleken dat die destijds onjuist zijn vastgesteld (voornamelijk door de routemodellering) staan hier in feite los van, waarbij het dus zelfs zo is gebleken dat die grenswaarden destijds onjuist zijn vastgesteld (voornamelijk door de routemodellering). Grenswaarden zijn een middel om de criteria voor gelijkwaardigheid operationeel te maken (en zijn daarmee volgend), maar kunnen de criteria voor gelijkwaardigheid niet nader normeren of beperken.
Onderschrijft u de stelling dat in het hypothetische geval dat na het eerste LVB nimmer meer een wijziging van (de bijlage 2 en 3 van) het LVB zou plaatsvinden, met inachtneming van de grenswaarden ervan (Bijlage 2 en Bijlage 3) maximaal 10.800 woningen (1990) een geluidsbelasting van 35 Ke of meer hadden kunnen moeten dulden? Zo nee, waarom niet, en hoeveel dan wél, en waarom?
Zie antwoord vraag 7.
Hoeveel actualisaties van de gelijkwaardigheidscriteria zijn er na 2008 doorgevoerd?
Sinds het eerste luchthavenbesluit (2004) zijn de gelijkwaardigheidscriteria zoals (die horen bij het eerste besluit) twee keer geactualiseerd (2007 en 2013) voor nieuwe inzichten en eenmaal gecorrigeerd (2015).
Zijn er uitgangspunten/criteria opgesteld voor het actualiseren? Zo nee waarom niet, en wanneer dan wel?
Als de criteria voor gelijkwaardigheid geactualiseerd worden, dan wordt dit door experts getoetst. Daarbij wordt allereerst gekeken of er voor nieuwe inzichten geactualiseerd dient te worden. Actualisatie van de criteria is aan de orde als met de nieuwe inzichten de effecten van de vliegoperatie beter kunnen worden vastgesteld; voor veranderingen in de vliegoperatie wordt niet geactualiseerd, in het kader van handhaving. Vervolgens wordt, om ervoor te zorgen dat de actualisatie past in het beschermingsniveau vanuit het eerste luchthavenbesluit, achtereenvolgens:
Deze stappen zijn in 2007 ook doorlopen. Indien een actualisatie wordt uitgevoerd, wordt Uw Kamer daarover geïnformeerd.
Wanneer worden die uitgangspunten/criteria met de Kamer besproken?
Zie antwoord vraag 10.
Zijn alle actualisaties aan de uitgangspunten/criteria getoetst?
Zie antwoord vraag 10.
Bent u bekend met de «Procesbeschrijving MER berekeningen» van 23 maart 2004 versie 1.0, in het bijzonder «Diagram 5 Voldaan aan richtlijnen MER» op pagina 12?3
Het processchema waar naar verwezen wordt («Diagram 5») moet gezien worden in relatie tot de berekeningen die zijn uitgevoerd voor de in 2004 opgestelde MER. Het schema beschrijft hoe, op basis van de toen geldende berekeningsmethode7 een scenario met vliegtuigbewegingen «passend» gemaakt werd binnen de toen geldende criteria (o.a. 10.000 woningen binnen de 35 Ke contour).
In 2007/2008 heeft een omzetting plaatsgevonden om over te gaan van de Kosteneenheid(Ke) als dosismaat naar de Lden (Level day evening night) als dosismaat. Het uitgangspunt voor de omzetting was dat het verkeersschema dat voldoet aan het criterium 10.000 woningen binnen de 35 Ke contour ongewijzigd werd toegepast. Voor dit verkeersscenario is de Lden geluidbelasting berekend.
Het toepassen van andere modellen8 heeft als effect dat het aantal woningen verandert van 10.000 binnen de 35 Ke, naar 12.300 binnen de 58 Lden contour. Hoewel dus het aantal woningen binnen de 58 Lden contour hoger is dan binnen de 35 Ke contour, is het aantal vliegtuigbewegingen dat daarbij hoort voor beide situaties gelijk. Het schema («Diagram 5») is opgesteld voor de in 2004 opgestelde MER en is alleen bruikbaar als alle uitgangpunten (en modellen) die voor de berekeningen gelden identiek blijven. Dat is bij de omzetting van Ke naar Lden niet het geval. Daarom kan dit schema niet worden toegepast in een proces waarbij de Kosteneenheid overgaat naar de Lden.
Bent u bekend met de «Richtlijnen voor het milieueffectrapport» van Januari 2004, in het bijzonder tabel 4.3 Criteria voor gelijkwaardige overgang op pagina 11?4
Zie antwoord vraag 13.
Bent u bekend met Artikel XII (Overgangsbepaling geluidbelasting) van de wijzigingswet van 27 juni 2002 (wijziging van de Wet luchtvaart inzake de inrichting en het gebruik van de luchthaven Schiphol), in het bijzonder lid a en lid c?
Zie antwoord vraag 13.
Bent u het eens met de stelling dat Diagram 5 in combinatie met tabel 4.3 de praktische uitwerking is van Artikel XII, lid a en lid c?
Zie antwoord vraag 13.
Bent u het eens met de stelling dat een herberekening van de milieueffecten van het eerste LVB vanwege een andere routemodellering (ook) dient te voldoen aan Artikel XII, lid a en lid c? En derhalve dient te worden berekend conform Diagram 5 en tabel 4.3? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 13.
Huurtoeslag voor mensen die beschermd wonen of huren via een instelling |
|
Sandra Beckerman |
|
Menno Snel (staatssecretaris financiën) (D66), Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
Waarom staat op de site van de Belastingdienst bij het jaar 2016 expliciet aangegeven: «Bij tijdelijke woonruimte krijgt u geen huurtoeslag. Bijvoorbeeld als u in een opvang voor daklozen of in een blijf-van-mijn-lijfhuis woont» en zijn deze zinnen niet meer opgenomen bij de voorwaarden op diezelfde site voor de jaren 2017 en 2018?1 2 3 4
Ook voor de jaren 2017 en 2018 zijn deze voorwaarden expliciet opgenomen op de site van de Belastingdienst en zijn te vinden op de pagina «Voor welke woningen krijg ik geen huurtoeslag». Voor het jaar 2016 zijn deze voorwaarden opgenomen op de pagina «Voorwaarden voor huurtoeslag in 2016».
Heeft het verwijderen van de zinnen te maken met de uitspraak uit december 2015 van de Raad van State, zowel in eerste aanleg als in hoger beroep, dat huurtoeslag wel gegeven moet worden aan een cliënt die een appartement huurt via een zorginstelling waar begeleiding bij zelfstandig wonen bijzit? Kunt u uw antwoord toelichten?5
Zie antwoord vraag 1.
Wat heeft het toenmalige kabinet concreet gedaan met de uitspraak van de Raad van State? Hoeveel cliënten, die in een traject naar volledig zelfstandig wonen zitten, hebben naar aanleiding van de uitspraak, huurtoeslag gekregen omdat «gekeken moet worden naar de aard van het gehuurde zelf en naar de aard van het gebruik»?6
De uitspraak van de Raad van State (RvS) heeft ertoe bijgedragen dat minder huurcontractvormen worden aangemerkt als een contract dat een gebruik betreft dat «naar zijn aard van korte duur» is. Hoeveel cliënten naar aanleiding van de uitspraak van de RvS huurtoeslag ontvangen is niet precies bekend. Deze aantallen worden niet bijgehouden door de Belastingdienst.
Ten tijde van de uitspraak van de RvS (december 2015) had het kabinet het wetsvoorstel Wet Doorstroming Huurmarkt in de Tweede Kamer ingediend waarin tijdelijke contracten van maximaal 2 jaar voor zelfstandige woningen die eindigen bij het verstrijken van de afgesproken huurtermijn werden geïntroduceerd in het Burgerlijk Wetboek (BW). Deze wetswijziging is per 1 juli 2016 ingegaan en heeft er eveneens aan bijgedragen dat de Belastingdienst minder huurcontracten aanmerkt als een huurcontract dat een gebruik betreft dat «naar zijn aard van korte duur» is.
Hoeveel mensen huren op dit moment een woning via een maatschappelijke of zorginstelling, die op hun beurt de woning huren van een woningcorporatie? Hoeveel mensen van deze groep hebben huurtoeslag of zouden daarvoor in aanmerking moeten kunnen komen gezien de aard van het gehuurde zelf en de aard van het gebruik?
Over het aantal mensen dat op dit moment een woning via een maatschappelijke of zorginstelling huurt zijn geen precieze cijfers bekend, omdat deze niet landelijk worden geregistreerd. Als gevolg van de eerdergenoemde uitspraak van de RvS uit 2015 en de wijziging van het BW waarbij huurcontracten zijn ingevoerd voor bepaalde termijn die van rechtswege eindigen op de afgesproken einddatum (duur van maximaal 2 jaar) merkt de Belastingdienst minder huurcontracten aan als huurcontracten die een gebruik betreffen dat «naar zijn aard van korte duur» is. Dit betekent echter niet dat alle huurcontracten recht op huurtoeslag geven. In de praktijk komt de Belastingdienst huurovereenkomsten tegen waarbij sprake is van noodopvang (crisisopvang) of van een specifiek begeleidingstraject van «proefwonen». Gezien de in die huurcontracten beoogde tijdelijkheid van het huurcontract beoordeelt zij die als een gebruik «naar zijn aard van korte duur» en daar vindt handhaving op plaats. Vaak zijn in dergelijke huurcontracten ook specifieke bepalingen opgenomen die huurbescherming voor de huurder bij huurbeëindiging/ zorgbeëindiging uitsluiten. Soms bevatten de huurcontracten zelfs letterlijk de bepaling dat het een huurcontract is dat een gebruik betreft dat naar zijn aard van korte duur is. Deze contracten geven geen recht op huurtoeslag. Als bij dergelijke huurcontracten huurtoeslag is uitbetaald dan wordt de huurtoeslag teruggevorderd.
Is het waar dat sinds ongeveer acht maanden de Belastingdienst is begonnen met het terugvorderen van huurtoeslag bij mensen die een woning huren via een zorginstelling of beschermd wonen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 4.
Is het waar dat de afdeling toeslagen van de Belastingdienst meer rechterlijke uitspraken wil zien voordat zij hun handelwijze bij deze groep gaat wijzigen, ondanks de uitspraak van de Raad van State? Wat zijn de redenen hiervoor? Is het, gezien de (financiële) kwetsbaarheid van de doelgroep, niet te verwachten dat er veel rechtszaken zullen volgen?
De casussen die na de eerder genoemde uitspraak van de RvS uit 2015 en de genoemde wijziging van het BW worden afgewezen, betreffen situaties waarbij de huurovereenkomst aangeeft dat er sprake is van noodopvang of «proefwonen» en daardoor worden beschouwd als een gebruik «naar zijn aard van korte duur». Conform de Wet op de huurtoeslag is er dan geen recht op huurtoeslag. Er zijn nog geen rechterlijke uitspraken geweest over situaties van «proefwonen». Een uitspraak van de RvS over dergelijke situaties zou de Belastingdienst een helder uitvoeringskader geven.
Deelt u de mening dat het terugvorderen van huurtoeslag bij deze kwetsbare groep mensen voor (nieuwe) financiële problemen kan zorgen? Op welke wijze(n) wordt hier rekening mee gehouden?
Ik vind het belangrijk dat juist voor deze kwetsbare groepen huurders die zelfstandig(er) begeleid gaan wonen helder is of op basis van hun huurovereenkomst huur(prijs)bescherming van toepassing is en of zij onder de geldende voorwaarden (o.a. hun inkomensniveau) in aanmerking kunnen komen voor huurtoeslag. Het ontvangen van huurtoeslag kan de betaalbaarheid van zelfstandige woonruimte verbeteren en zelfstandig(er) wonen voor mensen die uitstromen uit beschermd wonen of de maatschappelijke opvang bereikbaarder maken. Wanneer mensen die toe zijn aan zelfstandig(er) wonen na een verblijf in de maatschappelijke opvang uitstromen naar geschikte woonruimte waar zij passende begeleiding ontvangen, dan geeft dat ook weer ruimte voor in- en doorstroom in de maatschappelijke opvang.
Zoals ik ook heb aangegeven in relatie tot de uitspraak van de RvS uit 2015, zijn er inmiddels maatregelen getroffen om het aantal contractvormen dat een gebruik betreft dat «naar zijn aard van korte duur is» te verkleinen. Verhuurders (waaronder als intermediair verhurende opvanginstellingen) hebben sinds 1 juli 2016 de mogelijkheid een huurovereenkomst voor bepaalde tijd op te stellen. Zij kunnen onder andere aan huurders die beschermd wonen of begeleid wonen via een instelling een contract voor bepaalde tijd aanbieden voor de duur van maximaal 2 jaar voor een zelfstandige woning en maximaal 5 jaar voor onzelfstandige woonruimte. Daarmee ontstaat voor de huurder in die periode huur(prijs)bescherming en is onder de overige huurtoeslagvoorwaarden recht op huurtoeslag. Deze tijdelijke huurcontracten zijn in de wet ingevoerd om te bevorderen dat er ook bij tijdelijke huur in meer gevallen huur(prijs)bescherming van toepassing is.
Opvanginstellingen en beschermd wonen instellingen geven aan dat de huidige wettelijke bepalingen voor de contracten voor bepaalde tijd niet in alle situaties en gevallen volstaan voor hun doelgroepen. De verhuurder mag dit contract bijvoorbeeld niet tussentijds opzeggen, bijvoorbeeld bij beëindiging van de zorg/begeleidingsovereenkomst voordat de afgesproken huurtermijn verstreken is. Dit betekent dat er nog steeds een groep overblijft die vanwege de contractvorm geen recht op huurtoeslag heeft. De Staatssecretaris van Financiën en ik verkennen daarom samen met Federatie Opvang en de Belastingdienst hoe de contractvorm voor bepaalde tijd passend door de sector kan worden ingezet. Denkbaar is gezamenlijk een model-huurovereenkomst voor verhuur van woonruimte voor mensen die beschermd of begeleid wonen te ontwikkelen. De Kamer zal eind 2018 over de uitkomsten daarvan worden geïnformeerd.
Verder verken ik samen met het veld de mogelijkheid om een doelgroepcontract voor mensen die beschermd wonen aan het Burgerlijk Wetboek toe te voegen. Dit sluit aan op de brief die het kabinet stuurde als reactie7 op de initiatiefnota van de leden Berckmoes/Van der Linde (VVD). Voorstel is aan de wet een doelgroepcontract voor mensen die beschermd of begeleid wonen toe te voegen; verhuurders kunnen dan op basis van de opzeggingsgrond «dringend eigen gebruik» de huurovereenkomst opzeggen van de huurder die niet meer tot de doelgroep van beschermd of begeleid wonen voor mensen met psychische of psychiatrische problemen behoort. De woning kan dan weer aan een andere cliënt uit beschermd wonen of de maatschappelijke opvang worden verhuurd. Voor zowel huurders als verhuurders zou hiermee vooraf duidelijk zijn dat het wonen eindigt wanneer de zorg en/ of begeleiding eindigt.
Ik wil er niet voor kiezen om een uitzonderingspositie voor cliënten van opvanginstellingen ten aanzien van Wet op de huurtoeslag te maken omdat het probleem ontstaat vanuit de contractvorm en niet ligt besloten in de huurtoeslagsystematiek. Ik realiseer me dat terugvordering van toeslagen zoals de huurtoeslag bij mensen voor financiële problemen kan zorgen, zeker bij mensen met een kwetsbare financiële positie. De Belastingdienst houdt hier rekening mee door op verzoek een betalingsregeling aan te bieden die toegespitst is op de specifieke situatie, waarbij iedere maand een deel van het bedrag wordt terugbetaald.
Bent u van mening dat de doorstroming in de maatschappelijke opvang kan verbeteren indien mensen recht hebben op huurtoeslag als zij in een zelfstandige woning terecht komen, waar al dan niet begeleiding bij zit? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 7.
Bent u bereid om een uitzonderingspositie te maken voor mensen die een stap zetten naar zelfstandig wonen en daarbij huurtoeslag als inkomensondersteuning nodig hebben, bijvoorbeeld door cliënten van opvanginstellingen die zijn aangesloten bij de Federatie Opvang of de RIBW-Alliantie uit te zonderen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 7.
Op welke manieren wilt u de doorstroming in de maatschappelijke opvang aanpakken, gezien de wachtlijsten en het tekort aan betaalbare sociale huurwoningen?
Het creëren van voldoende geschikte en betaalbare woningen met passende begeleiding voor de uitstroom van mensen uit beschermd wonen en de maatschappelijke opvang is een belangrijk en complex vraagstuk voor partijen op lokaal niveau. Het kabinet wil naast de hierboven benoemde acties op diverse wijzen de doorstroming in de maatschappelijke opvang bevorderen.
In de meerjarenagenda beschermd wonen en maatschappelijke opvang8 die Staatssecretaris Blokhuis (VWS) met betrokkenheid van een groot aantal partijen opstelde, heeft wonen eveneens een belangrijk plek. De acties ten aanzien van wonen worden in het kader van de meerjarenagenda beschermd wonen en maatschappelijke opvang samen met de VNG, Federatie Opvang, Aedes en andere relevante partijen de komende periode verder uitgewerkt. Daarnaast lopen vanuit BZK reeds verschillende acties met partijen in het veld die tot meer aanbod van woningen met passende ondersteuningsarrangementen en betere doorstroming op de woningmarkt moeten leiden. Voorbeeld hiervan zijn diverse handreikingen over (prestatie)afspraken wonen die zijn gepubliceerd en ook aandacht besteden aan zorg, de ondersteuning van actieprogramma «Weer Thuis!» (conform motie Dik-Faber/Voortman9) en het programma «Weer Thuis in de Wijk» dat wordt uitgevoerd door Platform31.
Het bericht ‘Gemeenten gaan huurders van boerenschuren screenen’ |
|
Arno Rutte (VVD), Foort van Oosten (VVD) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA), Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Gemeenten gaan huurders van boerenschuren screenen»?1
Ja.
Wat vindt u van dit initiatief? Welke bijdrage kan het leveren aan het voorkomen dat ruimtes veranderen in bijvoorbeeld een drugslab of wietkwekerij?
De versterking van de aanpak van ondermijnende criminaliteit is voor dit kabinet een belangrijk doel. Lokale initiatieven die kunnen bijdragen aan de aanpak van ondermijnende criminaliteit moedig ik dan ook aan. Het initiatief waarover wordt gesproken in het artikel betreft een concept-initiatief. Gemeenteraden moeten nog goedkeuring geven aan het initiatief. Het is aan individuele gemeenten te bepalen of zij dit initiatief volgen.
Welke rol kunt u spelen in het uitrollen van dit initiatief door het hele land, zodanig dat particuliere eigenaren huurders op criminele antecedenten kunnen screenen?
Zie antwoord vraag 2.
Herinnert u zich in dit verband het pleidooi (bijvoorbeeld tijdens het debat over de Begroting Justitie en veiligheid 2018) om een zogenaamd «stoplichtenmodel» te introduceren, waardoor particuliere eigenaren gewaarschuwd kunnen worden tegen potentiële criminele huurders?
Het zogenoemde stoplichtmodel zag op een samenwerking tussen enerzijds politie en anderzijds autoverhuurbedrijven en makelaars. Indien een autoverhuurbedrijf of makelaar twijfelde of een potentiële huurder het te huren motorvoertuig of de woon- of bedrijfsruimte zou aanwenden voor criminele activiteiten, nam diegene contact op met de politie. De politie gaf vervolgens een advies om wel (groen) of niet (rood) met de potentiële huurder in zee te gaan. De Autoriteit Persoonsgegevens heeft de korpschef in februari 2017 gevraagd naar de grondslag voor het verstrekken van politiegegevens aan autoverhuurbedrijven en makelaars voor dit doel. Nadat uit intern onderzoek bleek dat de juridische grondslag voor het stoplichtmodel ontbrak, besloot de korpschef te stoppen met de uitvoering van de stoplichtconvenanten.
In februari 2018 heeft de Minister van Justitie en Veiligheid de Actie-agenda aanpak ondermijning naar uw Kamer gestuurd.2 Bij brief van 11 juli jl. is uw Kamer geïnformeerd over de voortgang van dit proces.
Het gegevensbeschermingsrecht biedt geen ruimte om een doorstart te maken met de uitvoering van het stoplichtmodel. Wel doe ik momenteel onderzoek naar de aard en omvang van het probleem dat een huurder het door hem gehuurde motorvoertuig of de door hem gehuurde woon- of bedrijfsruimte aanwendt voor criminele activiteiten.
Welke stappen heeft u inmiddels gezet om dit te realiseren? Wat mogen we van u verwachten op dit punt?
Zie antwoord vraag 4.
Een geliquideerde man in Almere |
|
Jasper van Dijk , Sadet Karabulut |
|
Mark Harbers (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD), Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
Kent u het bericht dat de in december 2015 in Almere geliquideerde man in werkelijkheid waarschijnlijk een in Iran veroordeelde aanslagpleger was?1 Kloppen de feiten zoals die in de berichtgeving genoemd worden? Zo nee, wat zijn dan de feiten?
Ten tijde van de asielaanvraag tot aan de liquidatie waren er geen signalen bekend dat de heer Motamed mogelijk een andere identiteit zou hebben dan de door hem bij de asielaanvraag opgegeven identiteit. Uit het strafrechtelijk onderzoek naar zijn liquidatie in december 2015 kwamen aanwijzingen naar voren dat de heer Motamed mogelijk een andere identiteit en verzwegen verleden zou hebben, zoals genoemd in het artikel. De toenmalige bewindspersonen van het Ministerie van Justitie en Veiligheid zijn hiervan op de hoogte gesteld.
Per brief van 12 juni jl.2 is uw Kamer geïnformeerd over onderzoeken die plaatsvinden naar asielzoekers met terroristische motieven en hoe daarin wordt samengewerkt tussen de verschillende betrokken organisaties. In zijn algemeenheid geldt dat sinds de jaren »80 een professionalisering heeft plaatsgevonden in het asielproces. De afgelopen paar jaren zijn er diverse aanvullende maatregelen genomen om binnengekomen asielzoekers te controleren en te identificeren. In het Identificatie & Registratieproces (I&R-proces) wordt onder meer de bagage gecontroleerd, worden gegevensdragers bekeken en indien nodig uitgelezen, biometrische gegevens worden geregistreerd en identiteiten gecontroleerd in alle relevante (inter)nationale systemen, daarnaast worden mensen zo nodig aanvullend gehoord om hun identiteit vast te stellen. Zowel de vreemdelingenketen als het Openbaar Ministerie (OM), als de politie, de Koninklijke Marechaussee (KMar), de Inlichtingen- en Veiligheidsdiensten (I&V-diensten) en andere betrokken organisaties zijn, ook binnen het asielproces, alert op signalen die er op duiden dat een persoon een dreiging voor de nationale veiligheid kan vormen. Daar waar bijvoorbeeld middels een ambtsbericht of een rechtelijk vonnis vast is komen te staan dat een vreemdeling aangesloten is (geweest) bij een terroristische organisatie, zich schuldig heeft gemaakt aan misdrijven zoals benoemd in artikel 1F van het Vluchtelingenverdrag, en/of een gevaar vormt voor de nationale veiligheid, kan de IND vreemdelingrechtelijke maatregelen nemen.
Niettemin is het mogelijk dat er ten tijde van een aanvraag geen bijzonderheden zijn of worden geconstateerd die een inwilliging van een verblijfsaanvraag in de weg staan. Het I&R-proces is de afgelopen jaren regelmatig onderwerp van onderzoek door de Inspectie JenV geweest, mede naar aanleiding hiervan zijn bovenstaande verbeteringen in het proces aangebracht.
Er wordt in deze casus geen aanleiding gezien om het I&R-proces verder te onderzoeken.
Hoe is het mogelijk dat de geliquideerde man begin jaren negentig een verblijfsvergunning met een schuilnaam kreeg als hij in Iran veroordeeld was tot de doodstraf vanwege betrokkenheid bij een grote aanslag, waarbij tientallen doden vielen? Bent u bereid hiernaar onderzoek te doen?
Zie antwoord vraag 1.
In welke mate was u op de hoogte van het verleden van deze man zoals in de berichtgeving genoemd, zowel tijdens het verlenen van de verblijfsvergunning als daarna?
Zie antwoord vraag 1.
Heeft Iran in het verleden met Nederland contact opgenomen vanwege deze kwestie? Zo ja, wat is hiermee gedaan?
Correspondentie met Iran over de heer Motamed, zoals hij bij ons bekend was, is niet aangetroffen.
Beschouwt u of beschouwde u de Mujahedeen-Khalq, de organisatie waar de geliquideerde man lid van zou zijn geweest, als een terroristische organisatie? Kunt u uw antwoord toelichten?
De Mujahedeen-Khalq organisatie (MKO) was in de periode 2002–2009 geplaatst op de EU terrorismelijst. Het gerecht van Eerste Aanleg, een onderdeel van het Europees Hof van Justitie, heeft echter in de periode 2002–2009 een paar keer geoordeeld dat plaatsing op de terrorismelijst onvoldoende gerechtvaardigd was. Daarom is de MKO in januari 2009 definitief verwijderd van de EU terrorismelijst.
Agrarische panden |
|
Jan Middendorp (VVD), Helma Lodders (VVD) |
|
Raymond Knops (staatssecretaris binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA), Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
![]() |
Kent u het beleid van het Rijksvastgoedbedrijf onderhoud agrarische gebouwen?
Ja.
Wat vindt u van het feit dat er situaties zijn waar het onderhoud de afgelopen tien jaar (vanaf 2008) heel summier heeft plaatsgevonden en groot onderhoud is uitgebleven?
Het Rijksvastgoedbedrijf heeft in totaal 164 hoeven in beheer die in pacht zijn uitgegeven. Het Rijksvastgoedbedrijf is conform de algemene pachtvoorwaarden verantwoordelijk voor het onderhoud aan, met name, de schil van het gebouw. Als daar gebreken aan zijn, worden deze hersteld. Het Rijksvastgoedbedrijf dient hier als goed «huismeester» op te treden richting de pachters.
Omdat er een achterstand is in het onderhoud van agrarische gebouwen heeft het Rijksvastgoedbedrijf op 14 september 2017 alle pachters van agrarische gebouwen per brief gemeld dat zij melding kunnen maken van storingen en problemen op een landelijk storingsnummer. Ook zijn de pachters in deze brief geïnformeerd over de inspectie die het Rijksvastgoedbedrijf in 2018 gaat uitvoeren bij alle agrarische gebouwen en dat hiervoor een aanbesteding wordt gestart.
Inmiddels is de aanbesteding afgerond en zijn de pachters op 28 mei 2018 geïnformeerd over de inspecties voor het beheer en onderhoud en de daarbij behorende planning. De planning is dat alle inspecties in 2018 worden uitgevoerd. Naar aanleiding van de inspecties wordt per hoeve een onderhoudsplan opgesteld. De kosten van dit onderhoud komen voor rekening van het Rijksvastgoedbedrijf. Zodra alle inspecties zijn afgerond, is meer bekend over het benodigde onderhoudsbudget. Het Rijksvastgoedbedrijf heeft de beschikking over een jaarlijks onderhoudsbudget.
Bent u op de hoogte van het feit dat als reden wordt aangeven dat er onvoldoende middelen beschikbaar zijn om groot onderhoud uit te voeren? Is er in deze gevallen ook gekeken of groot onderhoud nodig is? Zo ja, aan de hand van welke richtlijn is dit vastgesteld?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u aangeven hoeveel agrarische gebouwen, aan de hand van een overzicht van bijvoorbeeld de aantallen pachters per provincie, in eigendom en beheer zijn van het Rijksvastgoedbedrijf?
In onderstaand schema is per provincie/polder aangegeven hoeveel hoeven het Rijksvastgoedbedrijf in beheer heeft.
Drenthe
4
Gelderland
2
Noord Brabant
8
Noordoostpolder
98
Oostelijk Flevoland
25
Wieringermeer
19
Zeeland
4
Zuid Flevoland
4
Wat is de reden waarom het Rijksvastgoedbedrijf deze agrarische panden niet verkoopt? Kunt u een uitgebreide toelichting geven? Heeft u een (financiële) analyse gemaakt wat de voordelen en nadelen zijn van verkoop van panden versus het in eigendom houden van agrarische panden? Kunt u deze informatie met de Kamer delen?
Het Rijksvastgoedbedrijf hanteert voor elke pachter hetzelfde beleid. De hoofdregel is dat het Rijksvastgoedbedrijf geen agrarische (bedrijfs-) panden, losse grond of erven verkoopt aan pachters. De verkoop van een erf was alleen mogelijk als het ging om een niet-strategisch erf en de pachter een verzoek indiende voor een bedrijfsinvestering en deze investering te groot was in verhouding tot het areaal dat werd gepacht bij het Rijksvastgoedbedrijf. Gelet op de roep om meer transparantie in het verkoopproces is met de inwerkingtreding van de Regeling beheer onroerende zaken 2017 de voorkeurspositie voor de zittende en naastgelegen pachter aangepast. Om die reden worden op dit moment geen erven onderhands verkocht aan pachters. Wel ben ik aan het onderzoeken in hoeverre het agrarisch grondbeleid van het Rijksvastgoedbedrijf kan bijdragen aan een duurzame bedrijfsvoering van pachters.
Kunt u uitgebreid omschrijven of het waar is dat er in de Noordoostpolder pachters zijn die de agrarische bedrijfspanden wel kunnen kopen en pachters die de agrarische bedrijfspanden niet kunnen kopen? Is het waar dat er onderscheid gemaakt wordt in het feit of pachters een of meerdere bedrijven voeren op een erf? Zo ja, wat zijn de beleidsuitgangspunten om dit zo te doen? Zo nee, waar komt deze onduidelijkheid dan vandaan?
Zie antwoord vraag 5.
Deelt u de mening dat het Rijksvastgoedbedrijf als een goed «huismeester» voor de gebouwen moeten zorgen en hierover op een duidelijke en eenduidige manier naar alle pachters moet communiceren? Zo ja, op welke manier vindt de communicatie plaats? Zo nee, kunt u dat onderbouwen?
Zie antwoord vraag 2.
Is het waar dat het Rijksvastgoedbedrijf heeft gecommuniceerd naar pachters dat er een inventarisatie zal plaatsvinden wat er aan groot onderhoud moet plaatsvinden en dat er een Europese aanbesteding gaat plaatsvinden voor het groot onderhoud? Wanneer heeft het Rijksvastgoedbedrijf hierover gecommuniceerd met de pachters?
Zie antwoord vraag 2.
Wat is de huidige stand van zaken van de inventarisatie van (groot) onderhoud van de agrarische bedrijfspanden?
Zie antwoord vraag 2.
Aan welke minimale voorwaarden dient een agrarische bedrijfspand naar de mening van het Rijksvastgoedbedrijf te voldoen?
Een agrarisch bedrijfspand dient te voldoen aan de vigerende wet- en regelgeving. De artikelen 7:336–7:339 en 7:351 voor verpachte hoeven zijn relevant. Voor erfverpachte gebouwen verwijs ik naar artikel 5:96. In deze artikelen staan de verplichtingen van de verpachter.
Is het u bekend of er belemmeringen worden ervaren in de bedrijfsvoering van agrarische bedrijven waarbij pachters gebouwen pachten van het Rijksvastgoedbedrijf? Zo ja, welke zijn dat?
Nee, het is mij niet bekend dat er belemmeringen in de bedrijfsvoering zijn vanwege achterstallig onderhoud. Zie verder vraag 2, 3, 7, 8 en 9.
Het bericht ‘Gemeenten neigen nog naar monisme’ |
|
Monica den Boer (D66) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
![]() |
Kent u het artikel «Gemeenten neigen nog naar monisme»?1
Ja.
Deelt u de bevinding en conclusie van Jos Hessels in zijn proefschrift «Raad zonder raadgevers?», die stelt dat in 20 procent van de gemeenten geen sprake is van de voorgeschreven fractieondersteuning?
Ik kan de bevindingen en conclusies onderschrijven, daar deze tot stand zijn gekomen in het kader van een gedegen promotieonderzoek dat op 22 mei jl. is verdedigd. Ik heb geen reden om te twijfelen aan de bevinding en conclusie dat in 20% van de gemeenten geen sprake is van fractieondersteuning zoals door de wetgever is bedoeld.
Kunt u inzicht verschaffen in de mate van ondersteuning van raadsleden in Nederlandse gemeenten?
Het is van groot belang dat de gemeenteraad beschikt over voldoende ondersteuning om zijn kaderstellende, controlerende en volksvertegenwoordigende taken waar te kunnen maken; de recente en aankomende decentralisaties onderstrepen dit.
De raad heeft op grond van de Gemeentewet diverse instrumenten voor het uitoefenen van zijn controlerende taak: het vragenrecht, de inlichtingenplicht door het college, het recht op fractieondersteuning en ambtelijke bijstand, het verplichte periodieke beleidsonderzoek door het college en het recht van enquête. Ook wordt de raad op grond van de Gemeentewet ondersteund door de griffie, de rekenkamer of rekenkamerfunctie en de accountant. Daarnaast kunnen raadsleden gebruik maken van ondersteuning vanuit hun eigen politieke partijen en kunnen zij informatie van toezichthouders, burgers en lokale media benutten. Eerder onderzoek heeft laten zien dat de raad zich door veel «hulptroepen» kan laten ondersteunen, maar dat ook van belang is dat gemeenteraden zichzelf die ondersteuning gunnen. Hulptroepen kunnen zelf ook «hulpbehoevend» zijn, bijvoorbeeld doordat op budgetten wordt bezuinigd.2
Het Ministerie van BZK heeft in samenwerking met de VNG en de beroepsverenigingen een digitale leeromgeving ontwikkeld over inhoudelijke onderwerpen die voor raadsleden van belang zijn. Daarnaast werk ik aan een Actieprogramma Versterking Lokale Democratie en Bestuur, dat uw Kamer nog voor het zomerreces zal ontvangen.
In opdracht van het Ministerie van BZK wordt een onderzoek uitgevoerd naar de werking van het controlerende en kaderstellende instrumentarium in de praktijk. Op basis van de uitkomsten, die eind 2018 worden verwacht, kan een verdere discussie worden georganiseerd over de vraag of het nodig is het instrumentarium van de raad op bepaalde punten aan te passen of dat andere maatregelen nodig zijn.
Ten slotte heb ik op 4 juni jl. een conceptwetsvoorstel versterking decentrale rekenkamers in consultatie gegeven. Deze wetswijziging is een noodzakelijke voorwaarde voor gedegen rekenkameronderzoek in elke gemeente ter ondersteuning van de controlerende en kaderstellende taken van de gemeenteraad. Ter ondersteuning van dit beleid is een werkgroep lokale rekenkamers gesprekken aan het voeren met gemeenten over de toegevoegde waarde van lokaal rekenkameronderzoek. Ook verstrek ik subsidie aan de NVRR ter verbetering van de kwaliteit van rekenkameronderzoek.
Kunt u nader duiden welk soort ondersteuning wordt aangeboden en benut?
Zie antwoord vraag 3.
Deelt u de bevinding dat minder dan 40% van de gemeenten beschikt over de voorgeschreven ambtsinstructie voor de gemeentesecretaris? Wat is uw reactie hierop?
Op grond van artikel 103, tweede lid, Gemeentewet dient het college een ambtsinstructie vast te stellen waarin regels staan over de taken en bevoegdheden van de gemeentesecretaris. Uit het onderzoek van de heer Hessels blijkt dat in de praktijk niet elke gemeente de meerwaarde van deze instructie inziet, waardoor niet elke gemeente een instructie voor de secretaris heeft of toepast. Over het gebruik van de instructie in de praktijk door gemeenten zal ik in gesprek treden met de VNG. Op basis van de uitkomsten van de gesprekken met de VNG kan ook worden bezien of de wetgeving op dit punt aanpassing behoeft.
Bent u van mening dat onvoldoende ondersteuning leidt tot verslechtering van de democratische controle door gemeenteraden?
Zie antwoord vraag 3.
Welke inspanningen verricht u om te bevorderen dat deze ambtsinstructie in alle gemeenten wordt nageleefd?
Zie antwoord vraag 5.
Kunt u aangeven of en zo ja wanneer en op welke manier de Wet dualisering gemeentebestuur is geëvalueerd? Zo ja, wat is er met de aanbevelingen gedaan? Zo nee, waarom niet?
In 2004 is de eerste evaluatie van de Wet dualisering gemeentebestuur uitgevoerd door de commissie-Leemhuis. Het toenmalige kabinet heeft op het rapport gereageerd3 en is gekomen tot aanpassing van de wetgeving.4 Hierin werd onder andere voorgesteld om in het derde lid van artikel 33 van de Gemeentewet de mogelijkheid op te nemen bij of krachtens algemene maatregel van bestuur nadere regels te stellen over ambtelijke bijstand en fractieondersteuning. Na advies van de VNG en opmerkingen van verschillende fracties uit de Tweede Kamer is besloten af te zien van de mogelijkheid om bij AMvB nadere regels te stellen. In plaats daarvan is in de wet opgenomen dat de verordening regels moet bevatten betreffende de besteding en de verantwoording. In 2008 is de Staat van de Dualisering aan uw Kamer aangeboden, bij wijze van eindevaluatie.5 Ook naar aanleiding van de Staat van de Dualisering zijn wijzigingsvoorstellen gedaan.6
Wat is uw reactie op de aanbevelingen van dr. Hessels? Bent u bereid de uitvoering hiervan te onderzoeken?
Het recht van de raad op ambtelijke bijstand en fractieondersteuning is geregeld in artikel 33 van de Gemeentewet. Hessels concludeert dat de bepalingen in dit wetsartikel niet hebben geleid tot een inhoudelijke versterking van de raad ten opzichte van het college, zoals was beoogd met de dualisering. Zijn onderzoek wijst wel uit dat de raad in de praktijk beschikt over een gedegen ondersteuning van de griffie. Hij doet een aantal aanbevelingen, die volgens hem noodzakelijk, belangrijk dan wel wenselijk zijn.
Over deze aanbevelingen, welke ik in algemene zin onderschrijf, zal ik in overleg treden met de VNG. Ik zal de aanbevelingen betrekken bij mijn beleidsontwikkeling inzake het controlerende en kaderstellende instrumentarium van de raad en de overige trajecten die hierboven zijn geschetst, waarbij ik met eventuele wijzigingen van de organieke wetgeving streef naar een balans tussen voldoende ruimte voor lokaal maatwerk en het waarborgen van effectieve controle en kaderstelling.
Een veroordeelde Tibetaanse activist |
|
Sadet Karabulut (SP) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Tibetan activist handed grotesquely unjust 5 year prison sentence after featuring in New York Times video»?1
Ja.
Deelt u de analyse van Amnesty International dat de door China aan de Tibetaanse activist Tashi Wangchuk opgelegde gevangenisstraf van vijf jaar zeer onrechtvaardig is, omdat hij enkel op vreedzame wijze opkwam voor de culturele rechten van zijn volk? Zo nee, waarom niet?
De Universele Verklaring van de Rechten van de Mens, het Internationaal Verdrag inzake de uitbanning van elke vorm van rassendiscriminatie en de Chinese Grondwet staan garant voor de vrijheid van meningsuiting en gelijke rechten van etnische minderheden. De veroordeling van Tashi Wangchuk tot 5 jaar gevangenisstraf gaat in tegen de internationale afspraken waartoe China zich heeft verplicht.
Bent u het met de mensenrechtenorganisaties eens dat deze Tibetaanse activist per direct vrijgelaten dient te worden? Zo ja, bent u bereid in uw contacten met Chinese autoriteiten hierop aan te dringen? Zo nee, waarom niet?
Nederland onderschrijft de verklaring van de woordvoerder van de Hoge Vertegenwoordiger van 23 mei jl. waarin wordt gepleit voor Tashi Wangchuk’s onmiddellijke vrijlating. Nederland heeft de veroordeling van Tashi Wangchuk aan de orde gesteld in een gesprek met de directeur van het China Tibetology Research Center en diplomaten van de Chinese ambassade in Den Haag. De Mensenrechtenambassadeur zal de zaak wederom opbrengen tijdens de mensenrechtendialoog met China die deze maand plaatsvindt. Tot slot zet Nederland in op het noemen van de zaak in de EU verklaring voor de 39e zitting van de VN Mensenrechtenraad.
Geluid van warmtepompen en airco’s voor omwonenden |
|
Agnes Mulder (CDA), Erik Ronnes (CDA) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66), Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het artikel «Frans en Ria kunnen niet meer slapen door warmtepomp van de buren: «Levenssfeer is ernstig aangetast»»?1
Ja.
Hoeveel geluid produceren warmtepompen en airco’s? In welke eenheid en van welke afstand wordt dit gemeten?
Het geluid dat warmtepompen en airco’s produceren verschilt afhankelijk van de toegepaste installatie. Het geluidsvermogensniveau varieert van 38 decibel
(dB) bij een nominale warmteafgifte ≤ 6 kW tot meer dan 70 dB bij een nominale warmteafgifte van meer dan 12 kW. Het geluidsvermogensniveau is een eigenschap van de installatie. De geluidbelasting die iemand van die installatie ontvangt is afhankelijk van de afstand tot het apparaat.
In hoeverre kan het geluid van warmtepompen en airco’s overlast veroorzaken bij omwonenden?
Of het geluid van warmtepompen en airco’s overlast veroorzaakt hangt af van diverse factoren, zoals het aantal installaties in de nabije omgeving, het geluidsvermogensniveau van de installaties, de afstand van de installaties tot andere percelen, getroffen maatregelen tegen geluid en de gevoeligheid van de omwonenden voor dit type geluid.
In hoeverre worden er nationale regels gesteld aan het geluid van warmtepompen en airco’s buiten woningen, voor omwonenden?
Aan het geluid van warmtepompen en airco’s worden in het Bouwbesluit 2012 geen regels gesteld ter bescherming van omwonenden. Ik ben voornemens om hiervoor wel eisen op te nemen in het Bouwbesluit 2012 tegelijkertijd met de eisen in het Bouwbesluit 2012 voor bijna energieneutrale gebouwen (BENG). Deze geluidseisen gelden voor nieuw te plaatsen installaties en zullen ook betrekking hebben op bestaande gebouwen die worden verduurzaamd. Uw Kamer wordt hierover in het najaar van 2018 nader geïnformeerd.
Tot deze aanpassing van het Bouwbesluit 2012 kunnen afzonderlijke gemeenten in de Algemene Plaatselijke Verordening (APV) regels hiervoor opnemen. In de model-APV is een vangnetartikel 4:6 opgenomen waarin staat dat het verboden is toestellen of geluidsapparaten in werking te hebben of handelingen te verrichten op een zodanige wijze dat voor een omwonende of voor de omgeving geluidhinder wordt veroorzaakt. Een gemeente kan beleidsregels opstellen die een verdere invulling geven aan dit vangnetartikel. Geluidshinder kan bijvoorbeeld worden vertaald naar maximale geluidniveaus op de erfgrens of minimale afstanden van de bron tot de erfgrens.
Daarnaast is er Europese productregelgeving voor warmtepompen en airco’s. Dit betreft de Europese richtlijn Ecodesign (2009/125/EG) en de hierop gebaseerde rechtstreeks geldende verordeningen, waarin eisen zijn gesteld aan het maximale geluidsvermogensniveau van warmtepompen en airco’s die op de markt worden gebracht. Voor warmtepompen zijn dit de verordeningen 813/2013 (ruimteverwarmingstoestellen en combinatieverwarmingstoestellen) en 814/2013 (waterverwarmingstoestellen en warmwatertanks). Voor airco’s is dit verordening 206/2012 (airconditioners en ventilatoren). In de praktijk blijkt overigens dat warmtepompen voor geluid veel beter kunnen presteren dan deze maximale niveaus.
In hoeverre stellen gemeenten regels en zijn er regels in het buitenland, bijvoorbeeld in Duitsland en Frankrijk, voor airco’s en warmtepompen ten aanzien van geluid buiten de woning voor omwonenden?
Voor de regels die gemeenten kunnen stellen, wordt verwezen naar het antwoord op vraag 4.
In een aantal landen in Europa is het onderwerp in landelijke (omgevings)regelgeving opgenomen, waaronder in Duitsland waar het onderwerp omgevingsgeluid onderdeel is van de Bundes-Immissionsschutzgesetz. In de meeste andere landen, waaronder Frankrijk, is het geluid van dergelijke installaties niet landelijk uniform geregeld maar hebben bijvoorbeeld gemeenten de mogelijkheid grenswaarden te stellen.
Welke mogelijkheden zijn er om de geluidshinder van warmtepompen te beperken, bijvoorbeeld ten aanzien van plaatsing en instelling van het apparaat en bekasting?
Warmtepompleveranciers en fabrikanten komen met verschillende oplossingen voor geluidsreductie. Zo zijn er warmtepompen met grotere compressoren en een lager toerental om de geluidsproductie terug te dringen. Een andere optie is geluidswerende omkasting van de buitenunit. Ook kunnen trillingsdempers of een trillingsdempende montagebalk worden geïnstalleerd om de geluidsproductie te doen afnemen. Tot slot is uiteraard de plaatsing van de buitenunit van belang. De geluidsoverlast neemt af naarmate de buitenopstelling verder van de gevel van de aangrenzende woning staat.
Deelt u de mening dat, om draagvlak voor de transitie naar een duurzamere energievoorziening te behouden en de rol die warmtepompen daarin in toenemende mate kunnen hebben, het van belang is overlast door warmtepompen zo veel als mogelijk te voorkomen? Zo ja, op welke wijze wilt u hieraan bijdragen?
Ja, daarom is het voornemen om het Bouwbesluit 2012 aan te passen zoals gemeld in het antwoord op vraag 4.
Voorts loopt bij de TKI Urban Energy een innovatieregeling onder het programma «korte termijn innovaties aardgasloze wijken, woningen en gebouwen» en worden in het kader van het klimaatakkoord verschillende mogelijkheden om de doorontwikkeling van individuele warmtetechnieken te stimuleren, verkend en gewogen.
De resultaten van de topambtenaar van PvdA-huize |
|
Sjoerd Sjoerdsma (D66) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
![]() |
Kunt zich herinneren dat uw ambtsvoorganger Minister Koenders een tegendenkstrateeg heeft aangesteld voor een periode van 1 jaar?
Ja. Betrokkene is sinds 1 oktober 2017 voor een periode van 12 maanden voor 24 uur per week aangesteld als scholar in residence bij de Eenheid Strategische Advisering binnen mijn ministerie.
Hoeveel adviezen heeft deze tegendenkstrateeg tot nu toe opgeleverd?
De ESA scholar in residence is betrokken geweest bij tal van interne beleidsvormingsprocessen. Hij heeft strategische adviezen over uiteenlopende thema’s gegeven, bijvoorbeeld over globalisering, populisme, Europese samenwerking, draagvlak voor buitenlands beleid en interne organisatie. Daarnaast heeft hij commentaar geleverd op concept-beleidsnota’s, lezingen gegeven, deelgenomen aan paneldiscussies, relevante netwerken en kennis ingebracht en zowel binnen het departement als binnen verschillende posten beleidsinhoudelijke gesprekken gevoerd.
Over welke thema’s gingen deze adviezen?
Zie antwoord vraag 2.
Acht u de functie van tegendenkstrateeg een best practice die door andere ministeries gevolgd zou moeten worden? Zo ja, waarom wel? Zo nee, waarom niet?
Ja. De functie van scholar in residence, die al enige tijd bestaat en in lijn is met de doelstelling van mijn ministerie om meer kennis en inzichten van buiten naar binnen te halen en te betrekken in het beleidsvormingsproces, acht ik nuttig en voor herhaling vatbaar. De Eenheid Strategische Advisering heeft in het rijksbrede strategieberaad de functie van scholar in residence toegelicht en belangstelling voor een dergelijke positie geconstateerd.
De arrestatie van de Britse activist en islamcriticus Tommy Robinson |
|
Fleur Agema (PVV), Geert Wilders (PVV), Raymond de Roon (PVV) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van de arrestatie van de Britse activist en islamcriticus Tommy Robinson wegens het verstoren van de vrede, terwijl hij verslag deed van een proces tegen islamitische verkrachters en dat hij binnen een paar uur tot 13 maanden gevangenisstraf is veroordeeld? Wat vindt u van deze waanzin?
Het kabinet heeft de mediaberichten hierover gezien. De vrijheid van meningsuiting geldt voor iedereen. Voor zover op dit moment bekend heeft betrokkene de voorwaarden voor zijn eerdere voorwaardelijke vrijlating geschonden en is dit de reden voor zijn opsluiting. Het kabinet heeft vertrouwen in de rechtsgang in het Verenigd Koninkrijk en ziet geen aanleiding zich hierover nader uit te spreken.
Realiseert u zich dat indien betrokken islamcriticus zijn gevangenisstraf tussen islamitisch criminelen zal moeten uitzitten, dit hem wel eens zijn leven zou kunnen kosten? Wat is uw oordeel daarover?
Zie antwoord vraag 1.
Geldt de vrijheid van meningsuiting naar uw mening ook voor islamcritici in de Europese Unie (EU)en bent u bereid uw ongenoegen over deze schending van de vrijheid van meningsuiting door het Verenigd Koninkrijk onmiddellijk aan uw Britse ambtsgenoot kenbaar te maken en aandacht te vragen voor de persoonlijke veiligheid van betrokkene? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
Realiseren u en de uwen in de EU zich dat u het maatschappelijk ongenoegen over de islamisering van de EU niet kan knevelen door islamcritici te laten vervolgen of op te pakken maar dat een groot deel van de bevolking het op een gegeven moment niet meer zal pikken en zich massaal tegen u en de uwen zal keren?
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u deze vragen voor dinsdag 29 mei, 11.00 uur beantwoorden?
Ja.
De uitzending: ‘Donny pleegde zelfmoord door gokschulden’ |
|
Jan de Graaf (CDA), Madeleine van Toorenburg (CDA) |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van de uitzending «Donny pleegde zelfmoord door gokschulden»?1
Ja.
Hoe kan het dat Unibet actief is op de Nederlandse markt terwijl het aanbieden van online kansspelen verboden is? Wat gaat u eraan doen om hier zo snel mogelijk een einde aan te maken?
Ondanks het illegale karakter spelen naar schatting een half miljoen Nederlanders bij een groot aantal onlineaanbieders. Als een aanbieder geen maatregelen heeft getroffen om spelers uit Nederland uit te sluiten (zoals door middel van een Geo-blokkade) is dit aanbod zeer eenvoudig en laagdrempelig door de speler te benaderen.
Door de massaliteit van het illegale aanbod is effectief handhaven alleen mogelijk wanneer de speler een goed vergund alternatief geboden kan worden. De vraag naar kansspelen op afstand wordt zo geleid naar verantwoord, betrouwbaar en controleerbaar aanbod, waarna het resterende illegale aanbod gericht kan worden aangepakt.
Het wetsvoorstel Kansspelen op afstand maakt, onder strikte voorwaarden, vergund aanbod van onlinekansspelen mogelijk. Daarnaast geeft het wetsvoorstel aanvullende handhavingsbevoegdheden aan de Kansspelautoriteit, waaronder het instrument van de bindende aanwijzing. Dit maakt het voor de Kansspelautoriteit onder meer mogelijk het betalingsverkeer van illegale aanbieders te blokkeren.
Hoe kan het dat ondanks het «Samenwerkingsconvenant Kansspelautoriteit-betaaldienstverleners» betalingen aan Unibet gewoon mogelijk zijn?
In het convenant is afgesproken dat de bij het convenant aangesloten betaaldienstverleners de dienstverlening staken en/of weigeren aan aanbieders die door de Kansspelautoriteit zijn gesanctioneerd. Unibet is niet gesanctioneerd door de Kansspelautoriteit.
Waarom worden illegale aanbieders pas op de lijst (op basis waarvan betaaldienstverleners geen betaaldiensten leveren aan die aanbieders) gezet als er een bestuurlijke sanctie door de Kansspelautoriteit is opgelegd? Al het aanbod van online kansspelen is toch per definitie illegaal?
In het convenant zijn in het kader van de samenwerking tussen de Kansspelautoriteit en een aantal betaaldienstverleners afspraken opgenomen over het blokkeren van het betalingsverkeer van illegale kansspelaanbieders. Op het moment van opstellen van het convenant bestond onzekerheid over de vraag of het verlenen van betaaldiensten aan illegale kansspelaanbieders onder het begrip «bevorderen» van illegale kansspelen valt, hetgeen verboden is (artikel 1, eerste lid, onder b, van de Wet op de kansspelen). De Raad van State heeft recentelijk geoordeeld dat dat niet het geval is.2 Als gevolg hiervan kan het verlenen van betaaldiensten aan illegale kansspelaanbieders op dit moment niet goed door de Kansspelautoriteit worden tegengegaan, anders dan door afspraken met de betrokken betaaldienstverleners op basis van consensus. De Kansspelautoriteit wijst de betaaldienstverleners regelmatig op hun eigen verantwoordelijkheid en hun rol binnen de illegale keten.
Het wetsvoorstel Kansspelen op afstand bepaalt duidelijk dat ook het faciliteren van illegale kansspelen (waaronder het aanbieden van betaaldiensten) verboden is. De Kansspelautoriteit kan op basis van dat wetsvoorstel een bindende aanwijzing aan de betrokken betaaldienstverlener geven om zijn betaaldienstverlening op straffe van een boete of dwangsom te staken.
Bent u bereid alle online aanbieders van kansspelen op deze lijst te zetten? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u bereid betaaldienstverleners die zich nog niet bij het convenant hebben aangesloten op hun verantwoordelijkheid te wijzen en er bij hen op aan te dringen dit alsnog te doen?
Zie antwoord vraag 4.
De uitvoering van het Besluit zorgvuldig onderzoek verweesde werken |
|
Maarten Groothuizen (D66), Vera Bergkamp (D66) |
|
Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66), Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Gemeente-archieven halen massaal foto’s offline na vonnis»?1
Ja.
In welke gevallen mag een Nederlandse archiefinstelling die valt onder de Archiefwet een werk, zoals bedoeld in artikel 1 van de Auteurswet, verveelvoudigen en openbaar maken? Kunt u in dat antwoord specifiek ingaan op het openbaar maken van die werken op de websites van die archiefinstellingen? Kunt u deze vragen ook beantwoorden voor Nederlandse archiefinstellingen die archieven en collecties beheren die openbaar zijn, maar niet onder de Archiefwet vallen?
Voorop staat dat op grond van artikel 1 van de Auteurswet degene die een auteursrechtelijk beschermd werk wil verveelvoudigen of openbaar maken daarvoor toestemming nodig heeft van de auteursrechthebbende van het werk. Dit is slechts anders indien de verveelvoudiger of openbaarmaker een geslaagd beroep kan doen op een in de Auteurswet opgenomen exceptie.
Is dat het geval dan kan de verveelvoudiging of openbaarmaking zonder toestemming van de rechthebbende plaatsvinden.
Of een archiefinstelling onder de Archiefwet valt is niet relevant voor de toepassing van een auteursrechtexceptie. Wel relevant is of de archiefinstelling niet het behalen van een direct of indirect economisch of commercieel voordeel nastreeft en, afhankelijk van op welke exceptie een beroep wordt gedaan, of de verveelvoudiging of openbaarmaking geschiedt in het kader van de uitoefening van een publieke taak. Een archiefbewaarplaats als bedoeld in de Archiefwet zal hieraan in de regel wel voldoen. De volgende auteursrecht-excepties zijn relevant voor erfgoedinstellingen, waaronder archieven:
Artikel 15h (on-site raadpleging via een terminal)
Archiefinstellingen mogen auteursrechtelijk beschermde werken in hun collectie openbaar maken zonder toestemming van de auteursrechthebbenden van die werken, door deze werken beschikbaar te stellen aan individuele leden van hun publiek voor onderzoek of privéstudie via een besloten netwerk op daarvoor bestemde terminals in de gebouwen van die instellingen.
Artikel 16n (restauratie)
Archiefinstellingen mogen auteursrechtelijk beschermde werken in hun collectie verveelvoudigen zonder toestemming van de auteursrechthebbende, indien dit geschiedt met als enige doel:
Artikel 16o e.v. (verweesde werken)
Archiefinstellingen mogen onder bepaalde voorwaarden auteursrechtelijk beschermde boeken, kranten, magazines, dagbladen, tijdschriften, audiovisuele werken en fonogrammen die permanent deel uit maken van hun collectie openbaar maken door deze beschikbaar te stellen voor het publiek op een openbaar toegankelijke website. Het gaat daarbij om zogeheten verweesde werken. Verweesde werken zijn werken waarvan de rechthebbende na een zorgvuldig onderzoek als bedoeld in artikel 16p van de Auteurswet niet is op te sporen. Daarbij geldt de voorwaarde dat de reproductie en beschikbaarstelling geschiedt in het kader van de uitoefening van een publieke taak, in het bijzonder het behouden en restaureren van de werken en het verstrekken van voor culturele en onderwijsdoeleinden bestemde toegang tot de werken uit de eigen verzameling van de archiefinstelling.
In welke van de hiervoor genoemde gevallen kan die Nederlandse archiefinstelling dat doen zonder voorafgaande toestemming van de auteursrechthebbende?
Hiervoor verwijs ik naar het antwoord op vraag 2.
In welke gevallen is het Besluit zorgvuldig onderzoek verweesde werken2 op Nederlandse archiefinstellingen van toepassing en maken zij daardoor geen inbreuk op het auteursrecht van een werk?
Het Besluit zorgvuldig onderzoek verweesde werken is van toepassing als een archief een beroep wil doen op de verweesde werken auteursrechtexceptie van artikel 16o Aw e.v. en het werk waarvan de rechthebbende moet worden opgespoord voor het eerst in Nederland openbaar is gemaakt, of bij gebreke van een eerste openbaarmaking met toestemming van de rechthebbende in de collectie van de Nederlandse erfgoedinstelling is opgenomen. Indien onderzocht wordt of een filmwerk verweesd is, dan geldt dat het Besluit zorgvuldig onderzoek verweesde werken van toepassing is, indien de producent zijn zetel of gewone woonplaats in Nederland heeft.
Ingevolge artikel 16p, zesde lid, Aw kan een zorgvuldig onderzoek achterwege blijven, indien het werk al als verweesd werk staat geregistreerd in de databank van het Europees bureau voor intellectueel eigendom (EUIPO). In dat geval is het zorgvuldig onderzoek al verricht door een andere erfgoedinstelling.
Aan welke eisen moet dat zorgvuldig onderzoek naar de rechthebbende van een auteursrechtelijk werk voldoen, alvorens een Nederlandse archiefinstelling een auteursrechtelijk werk kan verveelvoudigen en openbaar maken zonder inbreuk te maken op het auteursrecht op dat werk? Kunt u in dat antwoord specifiek ingaan op het openbaar maken van die werken op de websites van die archiefinstellingen?
Het zorgvuldig onderzoek om vast te stellen of een werk verweesd is, is niet afhankelijk van het soort instelling die het werk openbaar wil maken, maar hangt af van het soort werk. Zoals hiervoor is vermeld, hangt het in beginsel van de lidstaat van eerste openbaarmaking van het werk af waar het zorgvuldige onderzoek moet worden uitgevoerd.
Indien het onderzoek in Nederland plaatsvindt, dienen alle in het Besluit zorgvuldig onderzoek verweesde werken voor de desbetreffende categorie werken genoemde bronnen te worden geraadpleegd. Het gaat daarbij om de volgende categorieën:
Voor gepubliceerde boeken gaat het om:
Voor kranten, magazines, dagbladen en tijdschriften gaat het om:
Voor visuele werken die zijn opgenomen in de hiervoor genoemde categorieën werken gaat het om:
Voor audiovisuele werken en fonogrammen gaat het om:
Als een erfgoedinstelling na het uitvoeren van het zorgvuldig onderzoek geen rechthebbende op het werk heeft kunnen achterhalen, verstrekt de archiefinstelling de volgende gegevens aan de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed:
Als de erfgoedinstelling wel een of meer, maar niet alle rechthebbenden heeft kunnen achterhalen, dan is een beroep op exceptie alleen toegestaan als de wel getraceerde rechthebbenden instemmen met de verveelvoudiging en openbaarmaking. Bij werken die niet eerder openbaar zijn gemaakt, geldt als voorwaarde dat redelijkerwijs aannemelijk moet zijn dat de rechthebbende zich niet tegen de reproductie en de beschikbaarstelling op internet zou verzetten.
Alleen visuele werken (zoals foto’s) die opgenomen zijn in boeken, kranten en tijdschriften vallen onder artikel 16o. Voor de online beschikbaarstelling van auteursrechtelijk beschermde losse foto’s dienen archieven dus in beginsel toestemming van de desbetreffende rechthebbenden te verkrijgen.
Hanteren Nederlandse archiefinstellingen een gemeenschappelijk beleid ten aanzien van dat zorgvuldig onderzoek, alvorens een auteursrechtelijk werk online te publiceren en is dat in overeenstemming met het Besluit zorgvuldig onderzoek verweesde werken? Zo nee, waarom niet?
Het Besluit zorgvuldig onderzoek verweesde werken bevat de vereisten waar het zorgvuldig onderzoek op grond van artikel 16p in ieder geval aan dient te voldoen. De archiefinstellingen zijn betrokken geweest bij de totstandkoming van het besluit. In aanvulling op het besluit hanteren de Nederlandse archiefinstellingen verder geen eigen gemeenschappelijk beleid ten aanzien van het zorgvuldig onderzoek.
Kunt u, uitgesplitst naar de categorieën zoals genoemd in artikel 2 van het Besluit zorgvuldig onderzoek verweesde werken, aangeven om hoeveel auteursrechtelijke werken het gaat waarvoor deze Nederlandse instellingen een dergelijk onderzoek moeten verrichten?
The British Library gaat er na onderzoek vanuit dat 40% van de werken uit haar collectie mogelijk verweesd is.3 Er is geen onderzoek gedaan naar het aantal potentieel verweesde werken door Nederlandse archiefinstellingen. Ik kan hier daarom geen uitspraak over doen.
Tot op heden zijn er bij het «Nationaal loket Verweesde Werken» bij de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed 802 onderzoeken gemeld. Hiervan hadden 781 onderzoeken betrekking op audiovisuele werken (door EYE) en 21 op geschreven werken (door de Koninklijke Bibliotheek).
Wat zijn de administratieve lasten per zorgvuldig onderzoek die hierbij komen kijken en welke kosten zijn daaraan verbonden voor de Nederlandse archiefinstelling?
Op basis van informatie van EYE en de werkgroep auteursrecht van de Nederlandse erfgoedinstellingen4 blijkt dat de tijdsinvestering per zorgvuldig onderzoek kan variëren van enkele minuten tot enkele uren. Dit hangt o.a. af van voor welk type werk het onderzoek verricht moet worden en hoeveel en welke bronnen daarvoor moeten worden geraadpleegd. Ook speelt daarbij een rol of deze bronnen online te raadplegen zijn.
Ziet u mogelijkheden om die administratieve lasten te verlagen?
Momenteel zijn organisaties uit 18 lidstaten in samenwerking met en onder financiering van de Europese Commissie bezig met de uitvoering het project EnDOW («Enhancing access to 20th Century cultural heritage through Distributed Orphan Works Clearance»).5 Dit project heeft als doel om het uitvoeren van de zorgvuldige zoektocht door erfgoedinstellingen te vergemakkelijken met een «online diligent search tool». Deze gebruiksvriendelijke tool is bedoeld voor alle erfgoedinstellingen in de Europese Unie en begeleidt hen bij de noodzakelijke stappen van de zorgvuldige zoektocht per lidstaat. Daarbij helpt de tool te bepalen of een werk al dan niet verweesd is. In deze tool zie ik een mogelijkheid om de administratieve lasten die gepaard gaan met het uitvoeren van de zorgvuldige zoektocht voor erfgoedinstellingen te verlagen.
De Richtlijn verweesde werken gaat uit van een zorgvuldig onderzoek per werk. Een dergelijke op het afzonderlijke werk en de daarbij betrokken rechthebbenden gerichte aanpak wordt door erfgoedinstellingen bij massadigitaliseringsprojecten als te arbeidsintensief ervaren. Ook voorafgaand aan de inwerkingtreding van de richtlijn is een aantal collectieve beheersorganisaties (cbo’s) bereid geweest om erfgoedinstellingen tegemoet te komen door hen een licentie te verstrekken waarbij zij een vrijwaring verlenen voor de beschikbaarstelling van werken van niet-aangesloten rechthebbenden. Nederland bevindt zich – mede dankzij deze licentiepraktijk – in vergelijking met de andere EU-lidstaten in de voorhoede als het gaat om digitale beschikbaarheid van het erfgoed. Erfgoedinstellingen maken echter nog steeds inbreuk op het auteursrecht van niet-aangesloten rechthebbenden: de vrijwaring geeft erfgoedinstellingen slechts de garantie dat de cbo hen tot een bepaald bedrag aan schade vrijwaart voor deze auteursrechtinbreuk.
Het voorgaande is onderkend door de Europese Commissie: in het richtlijnvoorstel Auteursrechten in de digitale eengemaakte markt (hierna DSM)6 stelt de Commissie voor om in het geval dat een werk niet (langer) in de handel verkrijgbaar is, het mogelijk te maken dat erfgoedinstellingen (waaronder niet-commerciële archieven) een licentie kunnen verkrijgen van een voor de rechthebbenden in kwestie representatieve cbo, waarbij de licentie ook geldt voor niet-aangesloten rechthebbenden. Op basis van deze zogeheten «verruimde collectieve licentie», ook wel bekend onder de Engelse afkorting ECL, kan het werk rechtmatig openbaar gemaakt worden. Daarnaast is op instigatie van de Raad van Ministers van de Europese Unie in het voorstel een grondslag opgenomen op basis waarvan lidstaten bij wet kunnen bepalen dat ook voor andere doeleinden verruimde collectieve licenties kunnen worden verstrekt door cbo’s. De Raad heeft inmiddels een algemene oriëntatie over het richtlijnvoorstel bereikt.7 De triloogonderhandelingen met het Europees parlement gaan naar verwachting onder het komende Oostenrijks voorzitterschap van start.
Is er een evaluatie van de implementatie van de Europese richtlijn uitgevoerd één jaar na de inwerkingtreding ervan, zoals bedoeld in de nota van toelichting van het Besluit zorgvuldig onderzoek verweesde werken? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat zijn de uitkomsten van die evaluatie?
In de herzieningsbepaling van de richtlijn inzake bepaalde toegestane gebruikswijzen van verweesde werken staat dat de Europese Commissie in oktober 2015, en daarna jaarlijks, een verslag maakt over uitbreiding van de werking van de richtlijn met onder andere losstaande foto’s. Bij mijn weten heeft de Europese Commissie hier tot op heden geen opvolging aan gegeven. De reden daarvan is mij onbekend.
Het ‘Evaluatieadvies van de gemeenteraadsverkiezingen 2018’ door de Kiesraad van 17 mei 2018 |
|
Monica den Boer (D66), Vera Bergkamp (D66) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
![]() |
Kent u het «Evaluatieadvies gemeenteraadsverkiezingen en raadgevend referendum 21 maart 2018» van de Kiesraad, verschenen op 17 mei 2018?1
Ja.
Wat is uw reactie op de aanbeveling van de Kiesraad, die eerder in 2008 en 2015 kritisch was over hulp in het stemhokje aan mensen met een verstandelijk beperking, om kiezers met een verstandelijke beperking de mogelijkheid te bieden om zich bij het uitbrengen van hun stem in het stemhokje te laten bijstaan door een lid van het stembureau?
Hoe beoordeelt u de uitspraak van de Kiesraad dat het aanvaardbaar is dat met het uitvoeren van hun aanbeveling iedere kiezer de mogelijkheid krijgt om hulp te verzoeken, gezien het feit dat stembureauleden niet eenvoudig vast kunnen stellen of een persoon daadwerkelijk een verstandelijke beperking heeft?
Vindt u, net als de Kiesraad, dat de afweging tussen stemvrijheid en stemgeheim enerzijds en het ontvangen van hulp anderzijds aan de kiezer zelf is?
Herinnert u zich behandeling van het amendement-Bergkamp/Van der Staaij2, waarbij – gezien het feit dat het stembureau geen autoriteit is op het vaststellen van een verstandelijke beperking – de mogelijkheid van willekeur, ongelijkheid en het risico van verstoring van de orde in het stemlokaal wegens ongewenste discussies aangedragen werden als redenen om het amendement te ontraden?
Hoe beoordeelt u deze argumentatie, in het licht van het uitgebrachte advies van de Kiesraad?
Kunt u uiteenzetten hoe uw gesprekken, aangekondigd in uw brief van 20 maart 20183, tot nu toe zijn verlopen en of er voortgang geboekt is voor oplossingen van de door u benoemde risico’s?
Deelt u de mening dat het van belang is dat verstandelijk gehandicapten, die zelfstandig hun wil kunnen bepalen maar vanwege uiteenlopende redenen niet kunnen stemmen zonder hulp, dat deze kiezers deze hulp geboden moet worden door een lid van het stembureau?
Bent u bereid vaart te maken met de gesprekken en, parallel aan deze gesprekken, te werken aan een conceptwetsvoorstel met als doel een wijziging van de Kieswet om hulp aan verstandelijk gehandicapten in het stemhokje mogelijk te maken?
Het bericht 'Noodkreet Vluchtelingenwerk over retourtickets migranten' |
|
Maarten Groothuizen (D66), Joël Voordewind (CU) |
|
Mark Harbers (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() ![]() |
Bent u bekend met het bericht «Noodkreet Vluchtelingenwerk over retourtickets migranten»?1
Ja.
Is het waar dat Nederland voor het eerst in zeven jaar probeert om asielzoekers die via Griekenland naar Nederland zijn gereisd terug naar Griekenland te sturen?
Naar aanleiding van de aanbeveling van de Europese Commissie betreffende de hervatting van Dublinoverdrachten aan Griekenland, en omdat het kabinet stapsgewijs wenst terug te keren naar een volledig werkend Dublinsysteem, heb ik besloten in beperkte mate weer te gaan claimen bij Griekenland onder de Dublinverordening. Dit heb ik medegedeeld tijdens het AO JBZ-raad van 6 december 2017 (Kamerstuk 32 317, nr. 501), het AO vreemdelingen- en asielbeleid van 14 december 2017 (Kamerstuk 19 637, nr. 2365) en het AO JBZ-raad van 31 mei 2018. De hervatting betreft vooralsnog alleen duidelijk niet-kwetsbare personen en geschiedt stapsgewijs zoals aanbevolen door de Commissie. Vooralsnog hebben geen van de al verzonden claims geleid tot een besluit met de strekking dat de asielzoeker overgedragen dient te worden aan Griekenland. Dergelijke besluiten zullen pas genomen worden indien er voldoende individuele garanties ten aanzien van de asielprocedure en de opvang door Griekenland zijn gegeven en Nederland op de hoogte is van de situatie in de opvanglocaties waarin de asielzoekers terecht zullen komen. Er zijn in dit kader dan ook geen vliegtickets naar Griekenland aan asielzoekers verstrekt. Omdat personen die in het bezit zijn van een geldige reguliere vergunning in Griekenland niet afhankelijk zijn van asielopvang en de asielprocedure, heeft Nederland de afgelopen jaren wel de Dublinverordening toegepast op deze categorie.
Is het waar dat in elk geval twee asielzoekers een vliegticket naar Griekenland hebben gekregen?
Zie antwoord vraag 2.
Zijn er andere lidstaten die Dublin-overdrachten naar Griekenland uitvoeren? Zo ja, welke landen zijn dit?
Een aantal andere lidstaten heeft ook het verzenden van Dublinclaims aan Griekenland op grond van de aanbeveling van de Commissie hervat. Er zijn geen openbare bronnen bekend waaruit blijkt dat dit tot overdrachten heeft geleid.
Hoe beoordeelt u de situatie op de Griekse eilanden en op het vasteland als het gaat om de opvangomstandigheden van migranten?
De hogere instroom in combinatie met de nog altijd geringe uitstroom zetten druk
op de opvangvoorzieningen in de hotspots op de Griekse eilanden. Ik verwijs u voor een verdere uiteenzetting daarvan naar mijn brief die ik op 31 mei jl. aan uw Kamer zond4. Op het vasteland is er sprake van capaciteitsproblemen. Dit geldt met name voor de Evros-regio vanwege de verhoogde instroom in april. De Griekse autoriteiten zijn daarom samen met UNHCR bezig met het uitbreiden van de capaciteit op het vasteland.
Op basis waarvan beoordeelt u dat de situatie in Griekenland dusdanig verbeterd is dat er geen beletsel als bedoeld in artikel 3 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens meer ligt op Dublinoverdrachten naar dit land?
Of een overdracht conform artikel 3 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens kan plaatsvinden zal worden beoordeeld op individuele basis aan de hand van de individuele garanties die Griekenland verstrekt en informatie over de opvangsituatie. Nederland is momenteel in gesprek met Griekenland over de modaliteiten.
Het bericht 'Rechtsbescherming belastingbetalers verdient verbetering' |
|
Helma Lodders (VVD) |
|
Menno Snel (staatssecretaris financiën) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Rechtsbescherming belastingbetalers verdient verbetering» uit het Financieel Dagblad van 23 mei 2018?1
Ja.
Wat is uw appreciatie van de in het artikel beschreven rechten voor belastingbetalers?
In het artikel wordt specifiek aandacht gevraagd voor rechten van belastingplichtigen op het terrein van de invordering en bij inlichtingenuitwisseling. Beschreven is dat uit het rapport «Observatory on the Protection of Taxpayers’ Rights» van het International Bureau of Fiscal Documentation (IBFD) naar voren komt dat de fiscale autoriteiten in sommige landen koste wat kost de verschuldigde belasting innen en dat internationale uitwisseling van belastinggegevens vaak gebeurt zonder medeweten van burgers en bedrijven. Daarnaast wordt in het artikel vermeld dat een groeiend aantal landen een handvest heeft met de rechten van belastingplichtigen.
Nederland behoort niet tot de door het IBFD onderzochte landen. Conclusies die in het rapport worden getrokken en in het artikel zijn vermeld, zien dan ook niet op Nederland.
Gevraagd naar mijn appreciatie van de rechten voor belastingbetalers, merk ik op dat de rechten van belastingbetalers in Nederland goed zijn geborgd. In Nederland is veel aandacht besteed aan een zorgvuldige vormgeving van de juridische relatie tussen belastinginspecteur en ontvanger aan de ene kant en belastingplichtigen aan de andere kant. Veel rechten van belastingplichtigen zijn verankerd in nationale en internationale wetgeving. Zo is in artikel 104 van de Grondwet bepaald dat voor het heffen van belasting een wettelijke grondslag is vereist. Verder zijn waarborgen opgenomen in de Algemene wet bestuursrecht en de Algemene wet inzake rijksbelastingen. Daarnaast geldt dat de rechten van belastingplichtigen in het verlengde liggen van de mensenrechten. Zoals ook in het artikel wordt vermeld is Nederland aangesloten bij belangrijke mensenrechtenverdragen en kan een Nederlandse belastingplichtige zich ook op deze rechten beroepen. In het gesloten stelsel van rechtsbescherming dat Nederland binnen de fiscaliteit kent, geeft de inspecteur en ook de ontvanger, expliciet beslissingen die voor bezwaar en beroep vatbaar zijn. Tegen zo’n beschikking kan de belastingplichtige bezwaar aantekenen en indien nodig nog in beroep, hoger beroep en cassatie gaan. Verder kan de belastingplichtige met zijn klachten ook nog terecht bij onder meer de Nationale ombudsman en de commissie voor de Verzoekschriften en de Burgerinitiatieven van de Tweede Kamer en de commissie voor de Verzoekschriften van de Eerste Kamer.
Overigens wordt in het artikel ten onrechte gesteld dat Nederland een misstap zou hebben begaan gerelateerd aan het rechtsbeginsel van nemo tenetur. Dit beginsel houdt in dat iemand in het strafrecht niet gehouden is mee te werken aan zijn eigen veroordeling. Gelet op het arrest «Van Weerelt v The Netherlands» en hetgeen over dit arrest is opgenomen in het rapport, is deze aantijging niet correct. In het hiervoor aangehaalde arrest heeft het EHRM juist de klachten van de belastingplichtige ongegrond verklaard. Van belang daarbij was dat de Hoge Raad in Nederland al grenzen heeft gesteld aan het gebruik in strafprocedures van informatie die voor de belastingheffing is verkregen.
Hoe is het gesteld met de rechten van belastingbetalers in Nederland? Welke rechtsbescherming kennen zij tegen onrechtmatige of disproportionele inbreuken door de Belastingdienst of een andere overheidsinstantie gericht op fiscale zaken?
Zie antwoord vraag 2.
Welke stappen zet het kabinet, of is het kabinet voornemens te zetten, om de bescherming van de rechten van de belastingbetaler te borgen en welke stappen hebben voorgaande kabinetten gezet?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe scoort Nederland als men de rechten van Nederlandse belastingbetalers toetst aan de rechten, zoals beschreven in het in het artikel genoemde «General Report on the Protection of Taxpayers» Rights»?
Het IBFD heeft geen rapport over Nederland opgesteld en ik kan daarom ook niet berichten hoe Nederland volgens het IBFD scoort. Ik heb er echter vertrouwen in, zoals hiervoor ook aangegeven, dat de rechten van de Nederlandse belastingplichtigen worden gewaarborgd door het nationale en internationale juridische kader en de toegang tot de rechter.
Zijn er bepaalde expliciete of impliciete rechten die belastingbetalers in het buitenland wel hebben en Nederlandse belastingbetalers niet? Zijn er bepaalde expliciete of impliciete rechten die Nederlandse belastingbetalers wel kennen en belastingbetalers in andere landen niet?
Veel relevante rechten en verplichtingen vloeien voort uit internationale regelgeving en verdragen en zijn van toepassing in alle bij die regelgeving aangesloten landen. Ik beschik niet over een overzicht van additionele rechten die andere landen in hun nationale recht hebben opgenomen.
Waarom kent Nederland geen handvest van de rechten van belastingbetalers? Ziet u de toegevoegde waarde hiervan, ook voor de rechtszekerheid van de belastingbetalers? Bent u bereid een dergelijk handvest alsnog te laten opstellen?
In Nederland zijn veel rechten van belastingplichtigen al verankerd in nationale en internationale wetgeving, zoals hiervoor ook toegelicht. Daar waar er een rechtstekort zou bestaan, is het in mijn optiek meer zinvol om een oplossing hiervoor te regelen bij of krachtens wet, dan om hiervoor een handvest op te stellen dat slechts richtsnoeren bevat.
Het bericht ‘Britse universiteiten zoeken samenwerking’ |
|
Harry van der Molen (CDA) |
|
Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Britse universiteiten zoeken samenwerking»?1
Ja.
Wat vindt u ervan dat Northumbria University uit Newcastle een satellietcampus bij de Hogeschool van Amsterdam (HvA) is gestart? Wat ziet u als voor- en nadelen?
Zoals ik al aangaf in het Algemeen Overleg Concurrentievermogen op 23 mei jl., vind ik het interessant dat er campussen van Britse universiteiten naar het vasteland komen. Tegelijkertijd wil ik de komende tijd benutten om uit te zoeken wat deze instellingen kunnen bijdragen aan de kwaliteit van ons aanbod, wat de impact is op de diversiteit en de toegankelijkheid van het aanbod en in welke mate de komst van dergelijke instellingen druk legt op de omgeving (ik denk hierbij in het bijzonder aan de huisvesting). Hierbij zal ik de ervaringen van de HvA en Northumbria University meenemen.
Hoe komt deze samenwerking eruit te zien? Wat is het streven qua aantal studenten dat gaat studeren aan deze satelliet? Op welke studenten wordt gemikt: Britse of Nederlandse? Heeft de Nederlandse overheid enige vorm van betrokkenheid hierbij? Zo ja, welke?
Navraag bij de HvA leert dat Northumbria University en de HvA een pilotproject hebben opgestart, waarin Northumbria University gedurende twee jaar twee tot drie masterprogramma’s aanbiedt bij de HvA. De toe te kennen graden zijn Brits en de doelgroep bestaat uit studenten uit de Europese Unie. Northumbria University verwacht hiervoor het komend studiejaar ongeveer 50 studenten in te schrijven. Daarnaast bieden Northumbria University en HvA gezamenlijk een minor aan in een HvA-bachelorprogramma. Studenten schrijven zich hier voor in als uitwisselingsstudent. Het gaat om maximaal 15 studenten van Northumbria University en 15 van de HvA. Een aantal docenten van de HvA is betrokken bij het onderwijs.
Het aanbod van Northumbria University betreft niet bekostigd onderwijs. De HvA sluit voor haar diensten aan Northumbria University (faciliteiten en docentinzet) een kostendekkend contract.
Voor zover bekend heeft de Nederlandse overheid bij het opzetten van deze samenwerking geen betrokkenheid gehad anders dan het toelichten van wet- en regelgeving.
Welke initiatieven tot samenwerking van Britse universiteiten met Nederlandse hoger onderwijsinstellingen zijn bij u bekend? Hoe komen deze samenwerkingen eruit te zien?
In de afgelopen tientallen jaren hebben Nederlandse en Britse hoger onderwijsinstellingen veel samenwerkingsinitiatieven ontplooid, bijvoorbeeld als het gaat om joint programmes, wetenschappelijke samenwerking, studentenuitwisseling, gastdocentschappen, etcetera. Dat is een continu proces, eigen aan het hoger en wetenschappelijk onderwijs en onderzoek. De samenwerking tussen Northumbria University en de HvA is daar een recent voorbeeld van, en zo zijn er meer Britse en Nederlandse hoger onderwijsinstellingen die praten over vormen van toekomstige samenwerking.
Wat is er voor een Britse universiteit nodig om een vestiging in Nederland te openen als a) satelliet, b) nevenvestiging en c) volledige vestiging (verplaatsing)?
De Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek (WHW) staat er niet aan in de weg dat buitenlandse instellingen zich in Nederland vestigen en hier onderwijs verzorgen. Dit onderwijs komt niet voor bekostiging in aanmerking.
Indien een dergelijke instelling hierbij buitenlandse graden wil verlenen, dient aan deze graadverlening een buitenlandse wettelijke regeling ten grondslag te liggen. Daarnaast is het van belang dat de instelling transparant is over het aangeboden onderwijs. Zo moet het voor studenten volkomen duidelijk zijn dat het hierbij gaat om onderwijs dat niet geaccrediteerd is op grond van de WHW en dat de verleende graad geen graad op grond van de WHW is.
Een nevenvestiging van een universiteit of hogeschool uit een ander EER-land mag zich hier university of university of applied sciences noemen als dat volgens regelgeving in dat land ook mag en deze instellingen voldoen aan de kenbaarheidseis. Ook nevenvestigingen van instellingen uit landen buiten de EER die aantoonbaar tot de wereldtop behoren mogen zich hier universiteit of hogeschool noemen. Ook deze instellingen moeten voldoen aan de kenbaarheidseis. Deze groep instellingen is ook beperkt op het gebied van de migratieregelgeving en het werven van niet-EER-studenten.
Is er wet- en regelgeving die problematisch is voor Britse universiteiten om zich te vestigen in Nederland conform vraag 5 en bent u voornemens om hier wat in te veranderen?
Zie de toelichting bij vraag 5. Zoals ik aangaf in mijn visiebrief over internationalisering van juni jl. zal ik zal komende tijd benutten om uit te zoeken in hoeverre de belemmeringen voor vestiging van buitenlandse instellingen verkleind of weggenomen kunnen en moeten worden. Ik wil dit doen in afwachting van de uitkomst van de Brexitonderhandelingen en de evaluatie van de recent aangenomen wetgeving op het gebied van transnationaal onderwijs. Aan de hand van de uitkomsten van deze inventarisatie zal ik u aangeven wat ik hier aan wil veranderen.
Deelt u de mening dat het onwenselijk is dat het Verenigd Koninkrijk na de Brexit via constructies met Nederlandse hoger onderwijsinstellingen aanspraak op middelen van de Europese Unie (EU) kan maken? Wat kunt u doen om dit tegen te gaan? Bent u voornemens om dit toe te passen?
Het is op dit moment nog niet duidelijk hoe de relatie tussen de EU en het VK vorm zal krijgen na de Brexit. Ook is nog onbekend of het VK zal blijven deelnemen aan EU-programma’s als Erasmus+ en Horizon en als dat het geval mocht zijn, onder welke voorwaarden. De onderhandelingen over de politieke verklaring over het kader van de toekomstige betrekkingen en het Meerjarig Financieel Kader zijn pas recentelijk gestart.
De vergoeding van kosten voor het opruimen van gedumpt drugsafval |
|
Chris Stoffer (SGP) |
|
Stientje van Veldhoven (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (D66) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht dat grondeigenaren nu zelf op moeten draaien voor het opruimen van gedumpt drugsafval?1
Ja.
Kunt u aangeven hoe de subsidieregeling voor het opruimen van gedumpt drugsafval in de afgelopen jaren werd vormgegeven, wat de bijdrage van het Rijk en de provincies was en hoeveel van deze regeling gebruik is gemaakt?
Het amendement Cegerek/Remco Dijkstra2 bepaalde in 2014 dat in de begroting van het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat voor 2015, 2016 en 2017 jaarlijks € 1 mln vrij zou worden gemaakt voor cofinanciering (tot maximaal 50%) van kosten die gemeenten en andere grondeigenaren maken voor het opruimen van gedumpt drugsafval. In dit amendement was tevens opgenomen dat er naar een duurzame financieringsoplossing van provincies en gemeenten moest worden gezocht. Het geld is jaarlijks vanuit het budget van het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat naar het provinciefonds overgemaakt.
De provincies zijn verantwoordelijk voor de besteding, binnen de kaders van een Convenant3 dat hiervoor tussen het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat en de Provincies is afgesloten. De provincies hebben van het door het ministerie beschikbaar gestelde budget in 2015 en 2016 respectievelijk € 0,3 mln en € 0,8 mln aan cofinanciering uitgekeerd. Er is derhalve over deze jaren sprake van een onderuitputting geweest van € 0,9 mln. Voor het amendementsjaar 2017 is onlangs ook het derde miljoen vanuit het ministerie aan het provinciefonds overgemaakt. De aanvragen en beoordeling daarvan en de toekenning van cofinanciering geschieden in de tweede helft van 2018. De provincies hebben zelf geen budget beschikbaar gesteld.
Deelt u de mening dat het onwenselijk is dat grondeigenaren zelf de kosten voor het opruimen van drugsafval voor hun rekening moeten nemen, terwijl zij niet in staat zijn om het te voorkomen?
Het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat heeft, in afwachting van een duurzame financieringsoplossing van gemeenten en provincies, voor drie jaar hiervoor verantwoordelijkheid genomen en geld beschikbaar gesteld voor de cofinanciering van opruimkosten van gedumpt drugsafval. Het komt nu aan op de duurzame financieringsoplossing van gemeenten en provincies.
De Minister van Justitie en Veiligheid heeft eerder dit jaar Kamervragen van het lid Van Toorenburg over dit onderwerp beantwoord4. Hierbij gaf hij aan dat de benadeelde partij zich kan voegen in een strafproces waarin het Openbaar Ministerie een verdachte strafrechtelijk vervolgt voor het dumpen van drugsafval. Doel daarvan is om de opruimkosten die direct door de dumping zijn veroorzaakt, vergoed te krijgen.
Is het uw voornemen om in overleg met de provincies met een structurele subsidieregeling te komen?
Een structurele subsidieregeling vanuit het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat is niet aan de orde. Het doel van het amendement op de begroting was om een duurzame financiering te vinden en de eerste drie jaar, in afwachting daarvan, te overbruggen door vanuit het ministerie geld beschikbaar te stellen. De cofinancieringsregeling is inmiddels geëindigd. Een duurzame financieringsoplossing van provincies en gemeenten is er echter nog niet gekomen. In april 2018 is daarom in het Bestuurlijk Omgevingsberaad afgesproken dat de betrokken provincies en ministeries in een werkgroep de financiële en juridische mogelijkheden voor een duurzame financieringsoplossing voor de periode vanaf 2018 gaan verkennen.
Wat is de stand van zaken van het overleg met de provincies?
Zie antwoord vraag 4.
Kunnen grondeigenaren met terugwerkende kracht gebruik maken van een eventuele nieuwe regeling?
De subsidieregeling voor 2015, 2016 en 2017 is inmiddels beëindigd. Voor 2018 en de periode daarna is er geen nieuwe regeling vanuit het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat. Het komt er nu aan op hoe de duurzame financieringsoplossing van provincies en gemeenten eruit zal zien.
Waarom is er destijds voor gekozen om slechts 50% van de gemaakte opruimkosten te vergoeden?
Daarvoor is gekozen om gemeenten en grondeigenaren te stimuleren om ook zelf al het mogelijke te doen om drugsafvaldumpingen op hun grondgebied te voorkomen. Dit komt voort uit de wettelijke verantwoordelijkheid, de zogeheten zorgplicht, die gemeenten en grondeigenaren hebben voor hun grond (Wet bodembescherming, artikel 13).
Is het uw voornemen om met een eventuele nieuwe subsidieregeling een hoger percentage van de gemaakte kosten te vergoeden?
Een nieuwe subsidieregeling vanuit het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat is niet aan de orde. Hoe een duurzame financieringsoplossing van provincies en gemeenten vanaf 2018 eruit zal zien, is aan de werkgroep die dit gaat verkennen.
De opvang van Venezolanen in Colombia |
|
Achraf Bouali (D66), Joël Voordewind (CU), Anne Kuik (CDA) |
|
Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (D66) |
|
![]() ![]() ![]() |
Kunt u een inschatting geven van het totaal aantal gevluchte Venezolaanse burgers tot heden en hoeveel daarvan reeds in Colombia zijn opgevangen en hoeveel in de andere buurlanden (zoals Brazilië)? Kunt u bij uw antwoord aangeven of het klopt dat in Colombia inmiddels al meer dan een miljoen Venezolaanse vluchtelingen zijn?1
In Colombia is maar in beperkte mate sprake van door de overheid erkende Venezolaanse vluchtelingen. Om in aanmerking te komen voor de status van erkend vluchteling moeten personen in het land waar zij asiel hebben aangevraagd internationale bescherming hebben gekregen. Uit cijfers van de UNHCR blijkt dat tot maart 2018 in Colombia 277 personen (verschillende nationaliteiten) de status van erkend vluchteling hebben ontvangen. Veruit de meeste Venezolanen die Colombia zijn binnengekomen zijn thans geen erkende vluchtelingen.
Colombia krijgt van alle landen in de regio de meeste Venezolanen binnen. Officiële cijfers variëren van 600.000 tot 700.000 Venezolanen in Colombia, waarvan twee derde niet in het bezit is van geldige documenten. De werkelijke cijfers liggen waarschijnlijk veel hoger. De UNHCR in Colombia gaat er inmiddels van uit dat circa 1 miljoen Venezolanen in Colombia verblijven. Op regionale schaal wordt inmiddels uitgegaan van 1,5 miljoen Venezolanen die hun land hebben verlaten. Dagelijks vertrekken naar schatting 2.000 Venezolanen vanuit Colombia naar Ecuador en verder. In andere buurlanden zoals Brazilië en de Zuidelijke Caraïben verblijven respectievelijk circa 70.000 en 100.000 Venezolanen.
Deelt u de mening dat de internationale gemeenschap ook een verantwoordelijkheid heeft om hulp te bieden bij de opvang van Venezolaanse vluchtelingen?
Colombia heeft lange tijd aangegeven dat het zelf de instroom uit Venezuela kon opvangen. Sinds februari dit jaar heeft Colombia echter de Verenigde Naties om hulp voor de opvang gevraagd.
In maart heeft de UNHCR naar aanleiding van de toenemende uitstroom uit Venezuela naar landen in de regio een special appeal doen uitgaan van in totaal USD 46 miljoen. De Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking besloot hierop tot een ongeoormerkte bijdrage van ad EUR 500.000. Dit bedrag wordt gedekt uit het noodhulpbudget. Tijdens zijn bezoek aan Colombia heeft de Minister van Buitenlandse Zaken de Colombiaanse autoriteiten over de Nederlandse bijdrage geïnformeerd.
Ook WFP, UNICEF en IOM hebben inmiddels hun bestaande programma’s in Venezuela en de regio aangepast en uitgebreid met het oog op hulpverlening aan de Venezolanen die hun land hebben verlaten.
De EU heeft aangekondigd haar steun aan de regio uit te breiden, door middel van humanitaire hulp maar ook door Venezolanen in staat te stellen om eigen middelen van bestaan op te bouwen en toegang te geven tot bijvoorbeeld onderwijs. Deze steun is ook bedoeld voor de Venezolanen die hun land hebben verlaten en de landen in de regio die hen opvangen.
Kunt u uiteenzetten welke acties u, samen met andere collega’s uit het kabinet, tot op heden hebt genomen om de Venezolaanse vluchtelingencrisis op te lossen en de buurlanden van Venezuela bij te staan?
Zie antwoord vraag 2.
Ziet u, gezien de toename van de Venezolaanse vluchtelingencrisis, reden om uw inzet te intensiveren om deze crisis op te lossen en de gevolgen daarvan te beperken?
Het kabinet is bezorgd over de humanitaire crisis in Venezuela en de gevolgen voor de regio, en blijft de situatie nauwlettend volgen. De humanitaire situatie verslechtert snel wat o.a. risico’s met zich meebrengt voor het vredesproces in Colombia. In grensgebieden zoals Norte de Santander en Arauca, waar ook de ELN opereert, komen veel Venezolanen terecht in conflictgebieden. In Norte de Santander zijn naar schatting 180.000–200.000 Venezolanen gevestigd. Dit brengt grote problemen met zich mee, zoals toenemende onveiligheid, drugshandel en criminaliteit. Het aanbod van veel goedkope en illegale arbeidskracht is een goede voedingsbodem voor rekrutering ten behoeve van de ELN en andere criminele organisaties. In grote steden geldt dat de Venezolanen in eenzelfde situatie komen als de binnenlandse ontheemden tot enkele jaren geleden (door het Colombiaanse gewapend conflict) en veelal in sloppenwijken komen te wonen.
Nederland zal de migratieproblematiek met landen in de regio en Venezuela blijven bespreken. Nadere verzoeken van de regio en internationale gemeenschap om steun en hulpbijdragen zullen serieus worden bekeken. Naast landen- of regiospecifieke bijdragen, geeft Nederland ongeoormerkte bijdragen aan het Central Emergency Response Fund (CERF) van de VN en aan o.a. UNHCR, WFP, UNICEF en ICRC. Het is aan deze organisaties om te bepalen of een allocatie voor Colombia wordt ingesteld. Het uitbreiden van de inzet is van veel factoren afhankelijk, zoals kwetsbaarheid van de bevolking, de capaciteit van een land om de noden te lenigen, het aantal slachtoffers en het tekort in de financiering. Tevens zal altijd een afweging gemaakt moeten worden in verhouding tot alle humanitaire noden wereldwijd (o.a. Jemen, Syrië, Zuid-Sudan, Nigeria, etc.).
Het Relief Fund (Noodfonds) was opgezet voor de periode 2015 t/m 2017, is uitgeput op een aantal eindafrekeningen na en bestaat niet meer. Het kabinet heeft voor de periode 2018 – 2021 additionele middelen (EUR 167 miljoen per jaar) voor noodhulp beschikbaar gesteld. Hieruit wordt o.a. de bijdrage aan de UNHCR Venezuela appeal betaald.
Welke ruimte is er, bijvoorbeeld via het Noodfonds, om de hulp aan Colombia te intensiveren, gezien de enorme inspanningen die zij doen om de Venezolaanse vluchtelingen op te vangen?
Zie antwoord vraag 4.
Erkent u dat de enorme instroom van Venezolaanse vluchtelingen in Colombia gevolgen kan hebben voor het vredesproces in Colombia? Zo ja, vindt u dit een reden om extra inzet te plegen om de Venezolaanse vluchtelingencrisis op te lossen?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u bekend met het bericht «Dayana tippelt uit pure wanhoop in Colombia: «Voor mijn kinderen»»?2
Ja
Hoe beoordeelt u de situatie van Venezolaanse vluchtelingen in Colombia, in het bijzonder de schrijnende positie van gevluchte meisjes en vrouwen die zich genoodzaakt voelen zich te prostitueren?
Veel ongeregistreerde Venezolanen komen in de illegaliteit terecht en kunnen alleen in de informele sector werk vinden. Dit leidt tot sociaaleconomische spanningen en stigmatisering. De Venezolanen die hun land hebben verlaten zijn in veel gevallen families met kinderen, en 60% van deze kinderen gaat in Colombia niet naar school. In toenemende mate is er ook sprake van gespleten Venezolaanse families, daar jonge gezinnen vertrekken naar Colombia en ouderen achterblijven in Venezuela om op het huis en de bezittingen te passen.
Seksuele exploitatie van vrouwen en meisjes is een groot probleem en hun situatie is in het bijzonder zeer schrijnend.
Welke mogelijkheden ziet u, binnen bestaande programma’s, om deze Venezolaanse vrouwen en meisjes te helpen? Ziet u eventueel mogelijkheden om nieuwe programma’s te starten om deze vrouwen en meisjes te helpen?
Bij de verstrekking van humanitaire hulp zal Nederland altijd werken op basis van de humanitaire principes, met name onpartijdigheid. Op basis hiervan krijgen de meest kwetsbaren prioriteit. Vrouwen en meisjes zijn over het algemeen deel van deze meeste kwetsbare groep, maar een context specifieke aanpak is hiervoor noodzakelijk. De uitvoerende hulpverlenende partijen (VN, ICRC) maken deze beoordeling en breiden hun activiteiten in de grensgebieden uit om de identificatie van, en het toezicht op, de meest kwetsbare personen te kunnen monitoren.
Het bericht dat OS-ontvanger Rwanda de nieuwe shirtsponsor van voetbalclub Arsenal wordt |
|
Joël Voordewind (CU), Achraf Bouali (D66), Bente Becker (VVD), Anne Kuik (CDA) |
|
Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (D66) |
|
![]() ![]() ![]() ![]() |
Bent u bekend met het bericht «Rwanda wordt nieuwe shirtsponsor van Arsenal»?1
Ik heb op 24 mei jl. via mediaberichten en tweets van enkele vragenstellers kennisgenomen van het Rwandese besluit.
De Rwanda Development Board (RDB), de overheidsinstantie die belast is met het aantrekken van investeringen en de promotie van toerisme, heeft een driejarig partnerschap afgesloten met de Britse voetbalclub Arsenal. In een persverklaring op 29 mei lichtte de RDB toe dat het partnerschap onderdeel is van een bredere strategie om inkomsten uit toerisme in 2024 te verdubbelen tot USD 800 mln. Naast shirtsponsoring zullen binnen dit partnerschap spelers van verschillende Arsenal teams Rwanda bezoeken. Ook zullen coaches van Arsenal diverse voetbalactiviteiten ontwikkelen voor Rwandese jongeren.
Klopt het dat de Rwandese regering voetbalclub Arsenal ongeveer 40 miljoen dollar gaat betalen in ruil voor marketing voor het land?2
De Rwanda Development Board heeft geen uitspraken gedaan over de kosten die gepaard gaan met dit partnerschap.
Bent u nog steeds van mening dat, zoals u het zelf omschrijft op uw website, landen als Rwanda «zonder hulp niet effectief de armoede [kunnen] bestrijden»?3
Op 19 september 2016 is uw Kamer geïnformeerd over het besluit om Rwanda toe te voegen aan de zogeheten categorie overgangslanden (Kamerstuk 33 635, nr. 226). In landen met een overgangsrelatie is het streven de bilaterale hulp geleidelijk uit te faseren, vanuit het perspectief van een relatie die meer gebaseerd is op wederzijdse belangen op het gebied van handel, investeringen en politieke samenwerking. De hulp wordt de komende jaren uitgefaseerd.
Rwanda is nog altijd een Minst Ontwikkeld Land met een beperkte economische basis en sociaaleconomische ontwikkeling, maar heeft de wens om snel meer hulponafhankelijk te worden. Deze inzet sluit aan bij de grotere rol voor handel en investeringen die Nederland nastreeft in de relatie met Rwanda. De gedachte om de relatie met Nederland te verbreden is door Rwanda nadrukkelijk verwelkomd. Onze inzet sluit aan bij een bredere internationale ontwikkeling. In het rapport van de Wereldbank «Doing Business 2018» steeg Rwanda 15 plekken op de wereldranglijst van beste landen om zaken te doen, waardoor het land op de tweede plek van het Afrikaanse continent belandde.
Klopt het tevens dat u, blijkens uw nieuwe nota «Investeren in Perspectief – Goed voor de Wereld, Goed voor Nederland»4, voornemens bent de ontwikkelingsrelatie met Rwanda voort te zetten, met daarin centraal humanitaire hulp en armoedebestrijding? Kunt u aangeven hoeveel het ministerie in 2018 voornemens is te investeren in Rwanda? Hoe groot was dit bedrag in 2017?
Het kabinet wil de hierboven beschreven overgangsrelatie met Rwanda voortzetten. Nederland concentreert zich in Rwanda op de sectoren voedselzekerheid, water en veiligheid en rechtsorde. Daarnaast investeert Nederland in private sectorontwikkeling. In 2017 investeerde Nederland via de Nederlandse ambassade € 42,5 mln. in Rwanda. In 2018 is Nederland voornemens deze inzet vooralsnog te continueren.
Tegelijkertijd is Nederland voornemens de handelsbanden met het land te optimaliseren. Zo ziet het kabinet bijvoorbeeld kansen voor Nederlandse ondernemers in de tuinbouwsector, een snel groeiende sector in Rwanda.
Hoe rijmt u dit nieuws met uw analyse over de hulpafhankelijkheid van Rwanda? Ziet u aanleiding om Rwanda op deze stap aan te spreken, of vindt u dat een hulprelatie gewoon moet kunnen samengaan met countrymarketing op dit niveau?
Nederland begrijpt dat Rwanda, als onderdeel van een bredere ontwikkelingsstrategie, zijn toerisme industrie verder wil ontwikkelen en dat promotie en marketing daar onderdeel van uitmaken. De keuze voor Arsenal is aan Rwanda zelf. De Premier League heeft uiteraard een wereldwijd bereik en wordt wekelijks door honderden miljoenen mensen gevolgd. Arsenal zelf heeft over de hele wereld officiële supportersverenigingen, waarvan 23 in Afrika (en één in Rwanda).
Rwanda ziet het partnerschap met Arsenal dan ook als een investering die bij zal dragen aan de bekendheid van Rwanda als toeristenbestemming en daarmee aan de verdere ontwikkeling van het land. Rwanda denkt onder andere hiermee de inkomsten uit de toerismesector, een belangrijke bron van buitenlandse deviezen, te verdubbelen in 2024. De Rwandese strategie is niet zonder succes. Volgens het IMF is het aantal internationale bezoekers dat Rwanda bereikt tussen 2010 en 2015 verdubbeld naar 1,3 miljoen. Inkomsten uit toerisme zijn jaarlijks gestegen van USD 202 miljoen in 2010 naar ruim USD 400 miljoen in 2016. Dat neemt niet weg dat de ongelijkheid in het land groot blijft. (IMF Country Report no. 17/214, juni 2017). Ook andere landen waar Nederland een relatie mee heeft proberen meer inkomsten te generen via toerisme. Zo heeft bijvoorbeeld Kenia onlangs een nieuwe strategie voor toerisme ontwikkeld en gelanceerd.
Nederland blijft met Rwanda in dialoog over de ontwikkeling van het land, teneinde Rwanda te ondersteunen bij de eigen doelstelling om hulponafhankelijk te worden. Daarbij hoort ook een brede dialoog met actoren als de Rwanda Development Board over de effectiviteit van dergelijke investeringen en hoe deze zich verhouden tot de Nederlandse inzet in andere sectoren.
Het bericht ‘Amnesty: duizenden vrouwen en meisjes verkracht door leger Nigeria’ |
|
Lilianne Ploumen (PvdA), Kirsten van den Hul (PvdA) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD), Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (D66) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Amnesty: duizenden vrouwen en meisjes verkracht door leger Nigeria» van 24 mei jl.1?
Ja.
Kent u het rapport «They betrayed us» van Amnesty International dat beschrijft hoe vrouwen en meisjes in de afgelegen kampen zijn verkracht in ruil voor voedsel? Zo nee, waarom niet? Zo ja, was dit rapport reden voor u actie te ondernemen?2
Ja, het kabinet is bekend met het rapport. De aantijgingen van Amnesty International en andere organisaties tegen Nigeriaanse regeringstroepen zijn zeer zorgwekkend.
Het rapport bevestigt nog eens dat Nederland zich, ook in Nigeria, in moet blijven zetten voor vrouwenrechten. De bescherming van meisjes en vrouwen tegen (seksueel) geweld staat daarin centraal. Nederland ondersteunt in Nigeria verschillende projecten van vrouwenrechtenorganisaties. Zo wordt Women for Women International door middel van het Funding Leadership Opportunities for Women (FLOW) programma ondersteund in het tegengaan van geweld tegen vrouwen. Verder steunt Nederland in noordoost Nigeria projecten die gericht zijn op het vergroten van de weerbaarheid van kwetsbare doelgroepen, waaronder vrouwen, tegen geweld van terroristische en gewelddadig extremistische groeperingen, maar ook tegen geweld van leger en politie. Een voorbeeld hiervan is de psychosociale hulpverlening aan, en rehabilitatie en re-integratie van, (voormalige) Boko Haram-slachtoffers. Zo wordt getracht te voorkomen dat deze groepen wederom slachtoffer worden van mensenrechtenschendingen.
Daarnaast draagt Nederland in Nigeria bij aan de versterking van beleidskaders, wetgeving en uitvoeringsmechanismen ter voorkoming en tegengaan van geweld tegen vrouwen en meisjes. Nederland dringt er bij Nigeria op aan om seksueel geweld actief tegen te gaan en te investeren in het beschermen van de burgerbevolking. Ook hecht het kabinet eraan dat mensenrechtenschendingen worden onderzocht en dat daders worden vervolgd. Aanhoudende (seksuele) gewelddadigheden tegen de bevolking maken opnieuw duidelijk dat het van groot belang is om de mensenrechtensituatie in het noordoosten van Nigeria nauwlettend en kritisch te blijven volgen.
De beschuldigingen zullen tevens in EU-verband in de dialoog met Nigeriaanse autoriteiten worden opgebracht.
Heeft u, of gaat u, over deze situatie contact opnemen met uw Europese collega’s om de Hoge Vertegenwoordiger van de Europese Unie (EU) te verzoeken bij de Nigeriaanse overheid aan te dringen op aanvullend of extra onafhankelijk onderzoek te laten doen naar deze gebeurtenissen nu het leger de beschuldigingen tegen spreekt en het kantoor van de Nigeriaanse president de geloofwaardigheid van dit rapport betwist?
De EU heeft zich in verklaringen en bilaterale contacten herhaaldelijk krachtig uitgesproken over de ernstige aantijgingen van mensenrechtenorganisaties met betrekking tot mensenrechtenschendingen door veiligheidstroepen. De EU benadrukt het belang van onderzoek door de Nigeriaanse autoriteiten naar deze beschuldigingen en berechting van daders. Ook roept de EU autoriteiten op om het onderzoeksrapport van het Presidential Investigation Panel (PIP) bekend te maken. Dit rapport werd opgesteld naar aanleiding van Amnesty’s eerdere berichtgeving over mensenrechtenschendingen door het Nigeriaanse leger in de strijd tegen Boko Haram3.
Naar aanleiding van het rapport van Amnesty International is de EU van plan een dialoog aan te gaan met belangrijke actoren in de federale regering en veiligheidsagentschappen. Tevens zal de EU dit onderwerp agenderen in de jaarlijkse EU-Nigeria Mensenrechtendialoog, waar ook Nederland aan zal deelnemen.
Is de grootschalige verkrachting en uitbuiting van vrouwen en meisjes en de straffeloosheid voor de daders een reden dit onderwerp te agenderen voor de VN Veiligheidsraad? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke termijn denkt u dit te doen?
De Veiligheidsraad spreekt jaarlijks over grootschalige verkrachting en uitbuiting van vrouwen en meisjes en de straffeloosheid voor daders, meest recent op 16 april jl. De Secretaris-Generaal bracht voorafgaand aan dit open debat een rapport uit waarin hij over 19 landensituaties in het bijzonder rapporteerde – waaronder Nigeria. Seksueel geweld in conflict krijgt bijzondere aandacht in VN-discussies over landensituaties, alsook binnen de Informal Expert Group on Women, Peace and Security van de Veiligheidsraad, die op 30 april jl. sprak over de zorgwekkende situatie rond het Tsjaadmeer.
Zou het instellen van een thematisch VNVR-sanctieregime, dat wellicht ook ingezet zou kunnen worden tegen regeringsfunctionarissen die weigeren op te treden in geval van grootschalig misbruik door overheidsinstanties, een manier kunnen zijn om de druk op deze overheden te vergroten? Zo nee, waarom niet?
Zoals eerder aan uw Kamer medegedeeld, meest recent in antwoord op de vragen gesteld door het lid Ploumen (PvdA) over «The Rohingya children trafficked for sex», acht het kabinet het opzetten van een wereldwijd thematisch sanctieregime weinig kansrijk en effectief. Een voorstel voor een dergelijk regime zal zonder twijfel getroffen worden door een veto van een of meer permanente Veiligheidsraadleden. Dat is ook de inschatting van gelijkgezinden en Europese partners. Ook is de inschatting van het kabinet dat de handhaving van een wereldwijd regime zeer problematisch zal zijn.
De Secretaris-Generaal heeft tijdens zijn bezoek aan Nederland in december 2017 benadrukt dat sancties geen alternatief kunnen zijn voor vervolgen van mogelijke internationale misdrijven. VN-sancties zijn een drukmiddel om een politiek proces te helpen, en niet gericht op gerechtigheid. De inzet van het kabinet is er daarom dan ook op gericht dat ook andere kanalen, zoals het Internationaal Strafhof, worden benut in het bestrijden van straffeloosheid.