Het instellen van een bouwdepot voor gebouweigenaren in het Groningse aardbevingsgebied |
|
Tom van der Lee (GL) |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het artikel «Liever afgekocht dan weggezakt in ’t moeras»?1
Ja.
Begrijpt u de hierin verwoorde kritiek dat de wijze van implementatie van het besluit om de gaswinning te stoppen ervaren wordt als een vlucht vooruit, waardoor alle deelstappen die de afgelopen jaren zijn gezet op het terrein van schadeafhandeling, versterking, dorpsvernieuwing en nieuw perspectief voor de regio (weer) op losse schroeven zijn komen te staan?
Het besluit om de gaswinning op afzienbare termijn volledig te beëindigen betekent een koerswijziging. De aardbevingsproblematiek die als gevolg van de gaswinning is ontstaan, wordt hiermee bij de oorzaak aangepakt. Dat vraagt om herbezinning op de versterkingsoperatie zoals die nu is ingericht, die nog uitgaat van een voortdurende gaswinning op een winningsniveau hoger dan dat van vandaag en geen rekening houdt met de versnelde en volledige afbouw van de gaswinning. Vanzelfsprekend is met dit besluit niet van de ene op de andere dag het risico op aardbevingen verdwenen. Zolang er woningen zijn die niet aan de veiligheidsnorm voldoen zal, versterking nodig zijn en blijven plaatsvinden. Alle inspanningen zijn erop gericht om ervoor te zorgen dat dit zowel snel als zorgvuldig en volgens de meest actuele inzichten gebeurt, zonder daarbij voorbij te gaan aan in de lopende versterkingsoperatie ontstane verwachtingen.
Het beeld dat alle deelstappen die de afgelopen jaren op verschillende terreinen zijn gezet op losse schroeven zijn komen te staan, herken ik niet. De schadeafhandeling is inmiddels publiek georganiseerd en een wetsvoorstel voor de wettelijke verankering hiervan is op 3 juli 2018 in consultatie gegaan. Daarnaast ben ik met de regio in gesprek over de invulling van een nieuw toekomstperspectief voor de regio. Hierbij koersen we op een gezamenlijke, ambitieuze meerjarige aanpak van Rijk en regio met daarbij passende investeringen, bijvoorbeeld in de vergroening van de industrie, het behoud van het Groningse erfgoed en dorp- en stadsvernieuwing. Ik verwacht uw Kamer dit najaar te informeren over de voortgang.
Wat is uw weerwoord op deze kritiek en welke stappen gaat u zetten (en wanneer) om de zorgen uit het artikel weg te nemen en de Groningers op alle vier de terreinen de duidelijkheid te geven die ze verdienen?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid een onafhankelijk onderzoek te laten doen naar het voorstel dat Susan Top, secretaris van het Groninger Gasberaad en auteur van het artikel, doet om een bouwdepot in te stellen voor eigenaren van gebouwen in het aardbevingsgebied, dat eigenaren meer grip geeft op hun situatie doordat zij zelf – binnen een tijdsbestek van vijf jaar – kunnen kiezen om dit bouwdepot in te zetten bijvoorbeeld voor versterken, voor waarde vermeerderende ingrepen of (bij een zelfgekozen vertrek) voor het aflossen van hun restschuld op de hypotheek?
Op dit moment vindt een herijking van de versterkingsaanpak plaats aan de hand van het advies van de Mijnraad en de afspraken op hoofdlijnen die de regiobestuurders en ik naar aanleiding daarvan hebben gemaakt (Kamerstuk 33 529, nr. 502). In het kader van de ontwikkeling van een nieuwe aanpak worden verschillende mogelijkheden om invulling te geven aan het advies, waaronder ook de mogelijkheid van een bouwdepot, in samenhang verkend en afgewogen.
De maatschappelijke organisaties die tot nu toe betrokken zijn geweest bij de versterkingsoperatie, zullen ook in het proces om tot een nieuwe versterkingsaanpak te komen worden betrokken in aanloop naar bestuurlijke besluitvorming. Mijn streven is om uw Kamer op korte termijn te informeren over de voortgang.
Bent u middels dit onderzoek bereid de Kamer inzicht te bieden in de mogelijke voor- en nadelen van deze benadering en deze benadering ook te laten beoordelen in vergelijking met het op dit moment gevoerde beleid?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u bereid om het Groninger Gasberaad te laten deelnemen aan de begeleidingscommissie van dit onderzoek?
Zie antwoord vraag 4.
Het bericht ‘basisscholen missen 1300 leraren, na de zomer dreigt lesuitval’ |
|
Dennis Wiersma (VVD), Rudmer Heerema (VVD) |
|
Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (D66), Arie Slob (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CU) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Basisscholen missen 1.300 leraren, na de zomer dreigt lesuitval»1?
Ja.
Hoe wordt de verlenging van de verruiming van de ketenbepaling door scholen ervaren? Biedt deze verruiming voldoende soelaas of is er meer nodig dan de verruiming bij kortdurende vervangingen? Kunt u aangeven of verdere verruiming kan bijdragen aan het verminderen van het lerarentekort? Welke mogelijkheden zijn er en welke acht u wenselijk?
Minister Koolmees van Sociale Zaken en Werkgelegenheid heeft het verzoek van de werkgevers en werknemers om de uitzonderingsmogelijkheid van de ketenbepaling voor invalkrachten die invallen voor zieke leraren in het primair onderwijs positief beoordeeld. Deze uitzondering is onlangs vastgelegd in een ministeriële regeling van SZW. Dit is vooruitlopend op de door het kabinet beoogde inwerkingtreding van de Wet arbeidsmarkt in balans in 2020 waarmee deze uitzondering in de wet wordt vastgelegd.2 De algehele uitzondering op de ketenbepaling voor invalkrachten die invallen voor zieke leraren in het primair onderwijs geldt vanaf 1 augustus 2018. Hoe de algehele uitzondering op de ketenbepaling in de praktijk door scholen wordt ervaren is dus nog niet bekend.
Wel verwacht ik dat de uitzondering veel praktische problemen zal wegnemen die scholen tot voor kort ondervonden bij het vinden en tijdelijk aanstellen van invallers voor zieke leraren.
Verdere verruiming van de ketenbepaling is niet aan de orde en draagt niet bij aan het verder tegengaan van het lerarentekort aangezien de ketenbepaling met de algehele uitzondering reeds maximaal is opgerekt.
Hoeveel docenten in de bovenwettelijke regeling zijn er benaderd met het verzoek om weer in het onderwijs te gaan werken? Hoeveel van deze docenten in de bovenwettelijke regeling staan weer voor de klas?
De bovenwettelijke uitkeringen in het primair onderwijs worden uitgevoerd door WWplus BV.3 Op basis van de laatst bekende gegevens van WWplus (ultimo 1e kwartaal 2018) bedraagt het aantal lopende bovenwettelijke uitkeringsrechten 8.972 (5.185 aanvullingen op de WW uitkeringsrechten en 3.787 aansluitende uitkeringsrechten). Het Participatiefonds voert de taak uit om de uitkeringsgerechtigden te ondersteunen en begeleiden naar een betaalde betrekking, binnen of buiten het onderwijs.
Tot voor kort werden nauwelijks gegevens bijgehouden over de resultaten van het re-integratiebeleid. Hiermee ontbreken dus momenteel gegevens om de vraag feitelijk te kunnen beantwoorden hoeveel uitkeringsgerechtigden terug keren voor de klas.
Hierin komt met ingang van 1 september verandering. Het Participatiefonds voert namelijk vanaf het nieuwe schooljaar een vernieuwd re-integratiebeleid uit waarbij maatwerk centraal staat. Het fonds heeft een monitoringstool ontwikkeld op basis waarvan het resultaat van dit vernieuwde beleid wordt gevolgd. Hierover wordt met ingang van het jaarverslag 2018 jaarlijks gerapporteerd. Binnenkort informeer ik u hier verder over in een brief over de toekomst van het Vervangings- en Participatiefonds.
Heeft u reeds inzichtelijk kunnen maken welke fiscale belemmeringen er zijn voor parttimers om een extra dag te werken? Heeft u tevens het gesprek met de sector gevoerd om ervoor te zorgen dat parttimers, die bij ziekte van hun collega lesgeven aan hun eigen klas, volwaardig betaald worden?
In de brief over het lerarentekort, die ik recent naar uw Kamer heb gestuurd, staat een reactie op de motie Bruins waarin wordt gevraagd om de aantrekkelijkheid van een voltijdaanstelling of een grotere deeltijdaanstelling te stimuleren en onderwijsregels die dit lastig of onmogelijk maken te schrappen.4
Ik heb veel waardering voor leraren die extra werken om een zieke collega te vervangen. In de cao zijn afspraken gemaakt over de vergoeding. Op basis daarvan moet een extra dag werken volwaardig worden betaald. Het naleven van de cao-regels is aan werkgevers en werknemers.
Heeft u reeds onderzocht wat uw rol is om te zorgen dat de overstap van bedrijfsleven naar het onderwijs soepeler kan verlopen? Welke mogelijkheden zijn er om samen met werkgevers met gebruikmaking van de reeds beschikbare middelen om personeel van werk naar werk te begeleiden, de overstap naar het onderwijs voor zij-instromers niet alleen aantrekkelijker te maken, maar ook financieel haalbaar?
De overstap van geïnteresseerden vanuit het bedrijfsleven naar een baan in het primair onderwijs is vooral een kwestie van maatwerk in een regionale setting. Daarom heb ik ingestemd met een project waarbij door het Arbeidsmarktplatform PO regio’s met de grootste voorspelde tekorten worden ondersteund om zij-instromers (en mogelijk ook herintreders) uit met name het bedrijfsleven te werven. De rol van het platform is vooral verbinding tot stand te brengen tussen de scholen, de opleidingen en het (regionale) bedrijfsleven. Daarbij wordt aangesloten bij bestaande initiatieven zoals het project «van Rabo naar pabo». Voor de ondersteuning is door het platform een helpdesk ingericht. Dit alles leidt tot een toenemend aantal regionale activiteiten. In de voortgangsrapportage over het lerarentekort die ik u in het najaar stuur ga ik verder in op zijinstroom vanuit het bedrijfsleven.
Bedrijven kunnen budgetten voor outplacement beschikbaar stellen of transitievergoedingen bieden. Het ministerie stelt middelen beschikbaar via de subsidieregeling zijinstroom. Het budget van deze regeling is verhoogd omdat we zien dat de interesse in zijinstroom toeneemt.
Is het reeds mogelijk om zzp’ers (zelfstandigen zonder personeel), zoals bijvoorbeeld vakleerkrachten bewegingsonderwijs, muziek of cultuur, uit het Vervangingsfonds te bekostigen?
Het Vervangingsfonds keert aan de schoolbesturen die daarvoor vervangingspremie betalen, een normvergoeding uit voor de bekostiging van vervanging van ziek onderwijspersoneel waaronder (vak)leerkrachten. De hoogte van de normvergoeding is afgestemd op het salaris van de afwezige. De voorwaarden waaronder een vergoeding wordt toegekend zijn vastgelegd in het Vf-reglement dat het fonds als onafhankelijk zelfstandig bestuursorgaan jaarlijks vaststelt. Op basis van het vigerende reglement (artikel 29, lid 3) verstrekt het fonds momenteel geen vergoeding bij vervanging van een zieke (vak)leerkracht door een zzp-er met een vereiste lesbevoegdheid. Het fonds heeft ons gemeld dat het bestuur binnenkort beslist of het reglement op dit punt met ingang van 1 januari 2019 wordt aangepast. Ik zal uw Kamer informeren over de besluit van het bestuur.
Klopt het dat bevoegde, maar reeds gepensioneerde docenten die na hun pensionering een school uit de brand te willen helpen, daar financieel niets mee opschieten? Kunt u deze belemmeringen in beeld brengen en de Kamer daar binnen vijf weken over informeren?
De financiële gevolgen zijn afhankelijk van de afspraken die de werkgever en gepensioneerde met elkaar maken. Een werkgever kan een gepensioneerde docent na diens pensioen in dienst houden of (weer) in dienst nemen. Werkgever en werknemer maken dan afspraken over het salaris. Dit kan een aanvulling zijn op het pensioen. Er mag namelijk worden gewerkt naast het AOW-pensioen en het ABP-ouderdomspensioen. Meer geld verdienen kan wel gevolgen hebben voor de hoogte van de inkomstenbelasting. Dit geldt echter niet alleen voor het onderwijs. Ik zie dan ook geen reden om specifiek voor het onderwijs mogelijke belemmeringen in kaart te brengen.
Kunt u samen met uw collega van Sociale Zaken en Werkgelegenheid de gemeenten verzoeken om in de groep van mensen met een uitkering te kijken of er mensen met een onderwijsbevoegdheid tussen zitten?
Een match tussen werkgever en werknemer wordt in de regio gemaakt. Vandaar dat het arbeidsmarktbeleid ook gedecentraliseerd is, met rollen voor UWV (WW) en de gemeenten (bijstand). Onderwijswerkgevers kunnen met vragen naar werkzoekenden met een onderwijsbevoegdheid terecht bij één van de 35 regionale werkgeversservicepunten. De werkgeverservicepunten zullen dan in hun bestanden kijken of daar nog kandidaten in zitten. Het is daarom in eerste instantie vooral belangrijk dat onderwijswerkgevers hun vacatures bij de regionale servicepunten neerleggen. Daarnaast kunnen werkgevers ook zelf op werk.nl zoeken naar geschikte kandidaten. Een centrale oproep aan gemeenten heeft wat ons betreft dan ook weinig meerwaarde.
Klopt het dat het wettelijk verankeren van een vakdocent bewegingsonderwijs ruim 5.000 nieuwe ALO-opgeleide2 docenten naar het primair onderwijs zal trekken? Klopt het dat dit een deel van de oplossing van het lerarentekort kan zijn? Deelt u de mening dat de inzet van vakleerkrachten leidt tot werkdrukverlaging bij de groepsleerkracht?
Ik heb geen informatie die deze veronderstelling ondersteunt. Zoals eerder per brief aan de Kamer is vermeld, wordt het aantrekken van voldoende leerkrachten mogelijk beperkt door het opleggen van aanvullende wettelijke verplichtingen. Hiermee is de wettelijke verankering van een vakleerkracht bewegingsonderwijs geen oplossing voor het lerarentekort.6 Dit neemt niet weg dat een vakleerkracht bewegingsonderwijs op sommige scholen wel degelijk een tekort aan leerkrachten kan wegnemen of de ervaren werkdruk kan beperken. Dit is ook een van de mogelijkheden voor scholen om de middelen in te zetten die beschikbaar zijn gekomen bij het gesloten werkdrukakkoord. Uit een peiling van de AVS blijkt dat 18% van de schoolleiders de middelen (deels) voor een vakdocent inzet, bijvoorbeeld voor bewegingsonderwijs. Ik merk wel op dat de ervaren werkdruk zich op elke school anders kan manifesteren en dus ook andere oplossingen kan hebben.
Het bericht dat NRC journalist Koen Greven geen toestemming heeft gekregen om zijn werk te doen in Marokko |
|
Lilianne Ploumen (PvdA) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht dat de Marokkaanse autoriteiten journalist Koen Greven en een fotograaf verboden hebben om in Al Hoceima hun werk te doen op straffe van confiscatie van hun materiaal en uitzetting uit Marokko1, het bericht dat er twee Spaanse journalisten Marokko zijn uitgezet nadat ze verslag wilden doen van de protesten in de Rif2 en het bericht van de gevangenneming van een journalist van de Britse krant The Guardian?3
Ja.
Hoe beoordeelt u deze inperking van de persvrijheid door de Marokkaanse autoriteiten?
Eén van de Nederlandse mensenrechtenprioriteiten wereldwijd is vrijheid van meningsuiting, als een belangrijk fundament van een democratische rechtsstaat. Dit geldt ook voor het belang van vrije nieuwsgaring, vrije pers en de veiligheid van journalisten. Accreditatie om als journalist op te treden is soms vereist om betrouwbaarheid en kwaliteit van de pers te waarborgen. Ook in Nederland kan de organisator van een bijeenkomst bijvoorbeeld met het oog op de veiligheid voorwaarden stellen aan de toelating van journalisten. Accreditatie moet echter niet gebruikt worden om de persvrijheid te beperken.
Deelt u de mening dat journalisten altijd in vrijheid hun werk moeten kunnen doen en overheden die dat belemmeren daar op moeten worden aangesproken?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid dit met spoed te bespreken met de Marokkaanse autoriteiten? Zo ja, op welke termijn en op welke wijze? Zo nee, waarom niet?
Deze kwestie is door de Nederlandse ambassadeur in Rabat op 20 juli jl. opgebracht bij het Marokkaanse Ministerie van Buitenlandse Zaken, direct nadat de journalist contact had gezocht met de ambassade. De Marokkaanse autoriteiten gaven aan dat de journalist niet beschikte over de noodzakelijke accreditatie om als journalist werkzaam te zijn in Marokko.
Welke mogelijkheden ziet u om de persvrijheid in Marokko te beschermen? Ziet u bijvoorbeeld kansen om organisaties die persvrijheid bevorderen actief te ondersteunen?
De Nederlandse ambassade in Rabat kan journalisten desgevraagd informeren over de geldende regels en hen bijstaan bij de aanvraag en verkrijging van een accreditatie. Dit is de betrokken journalist ook aangeboden. Daarnaast worden maatschappelijke organisaties op het gebied van bevordering van persvrijheid gesteund. In dit kader heeft Free Press Unlimited in het recente verleden met Nederlandse steun een project ondersteund op het gebied van burgerjournalistiek.
De Primarkpremie |
|
Jasper van Dijk |
|
Tamara van Ark (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het bericht «FNV wil strengere regels voor lage-inkomensvoordeel»?1
Ik heb nog geen signalen ontvangen die de stelling van de FNV onderschrijven dat het LIV een loonsverhoging in de weg zou staan. In het eerste halfjaar van 2018 zijn de cao-lonen2 met 1,8 procent toegenomen. De cao-loonontwikkeling van de eerste maand in het derde kwartaal bedraagt 2,2 procent3. Bovendien stijgen de uurloongrenzen van het LIV elk jaar mee met de gemiddelde contractloonstijging van het minimumloon. Dus bij een dergelijke loonstijging blijft het recht op LIV bestaan. Aan de andere kant is de regeling pas recent ingevoerd en er zijn daarom nog geen harde cijfers bekend over de effecten op de loonvorming. Gedragseffecten rondom de uurloongrenzen zijn bovendien niet helemaal uit te sluiten. Voor mij staat het stimuleren van werkgelegenheid aan de onderkant van de arbeidsmarkt voorop.
Herkent u de signalen die de vakbond krijgt, dat bedrijven de lonen met opzet laag houden om van de lage-inkomensvoordeel (LIV)-regeling te kunnen blijven profiteren?
Zie antwoord vraag 1.
Is er sprake van afname van werkgelegenheid in de loongroepen vlak boven de LIV-grens?
De werkgelegenheid neemt over de hele linie toe. In het tweede kwartaal van 2018 hadden ruim 8,7 miljoen mensen betaald werk. Ten opzichte van het eerste kwartaal van 2018 is het aantal werkenden met 51 duizend toegenomen4. Hoe de werkgelegenheidseffecten zijn verdeeld over de loongroepen kan worden betrokken bij de geplande evaluatie. De regeling is immers net nieuw en er zijn daarom nog geen harde cijfers beschikbaar over de werkgelegenheidseffecten.
Bent u bereid bijvoorbeeld het Centraal Planbureau (CPB) te laten onderzoeken of het LIV de loonontwikkeling aan de onderkant van de arbeidsmarkt afremt?
Een onderzoek door het CPB lijkt mij prematuur. Het LIV is pas afgelopen maand voor het eerst uitbetaald. Bovendien is in de vormgeving van het LIV al rekening gehouden met grenseffecten. Zo stijgen de uurloongrenzen van het LIV elk jaar mee met de gemiddelde contractloonstijging van het minimumloon, zodat bij een dergelijke loonstijging het recht op LIV blijft bestaan. Daarnaast is er, om grenseffecten te beperken, in de vormgeving voor gekozen om het LIV geleidelijk af te bouwen van € 2.000 voor lonen tussen 100% en 110% van het WML naar
€ 1.000 voor lonen tussen 110% en 125% van het WML.
Hoeveel LIV-subsidie kreeg Primark over het jaar 2017? Kunt u dit uitsplitsen naar jeugd-LIV en regulier LIV?
Eerder dit jaar heb ik uw Kamer onderstaand overzicht verstrekt van de verdeling van de LIV-gelden op sectorniveau.
33
Horeca algemeen
13%
17
Detailhandel en ambachten
12%
52
Uitzendbedrijven
7%
12
Metaal- en technische bedrijfstakken
6%
66
Overheid, overige instellingen
6%
42
Groothandel II
5%
45
Zakelijke dienstverlening III
5%
1
Agrarisch bedrijf
5%
35
Gezondheid
4%
20
Havenbedrijven
4%
19
Grootwinkelbedrijf
4%
18
Reiniging
3%
44
Zakelijke dienstverlening II
3%
51
Algemene industrie
3%
32
Overig goederenvervoer
2%
41
Groothandel I
2%
64
Overheid, provincies en gemeenten
2%
10
Metaalindustrie
1%
13
Bakkerijen
1%
16
Slagers overig
1%
43
Zakelijke dienstverlening I
1%
50
Voedingsindustrie
1%
55
Overige takken van bedrijf en beroep
1%
Overige sectoren
8%
100%
Voor de sectorindeling is aangesloten bij de sectorcode WGA.
Afgerond op een heel getal.
Uit dit overzicht blijkt dat de horeca en de detailhandel de grootste ontvangers zijn. Ik acht het, vanuit privacy overwegingen, niet wenselijk om dit soort bedrijfsvertrouwelijke informatie op werkgeversniveau te verstrekken.
Wilt u dit ook voor McDonalds, H&M, Zara, Jumbo en Albert Heijn aangeven?
Zie antwoord vraag 5.
Wat zijn de tien grootste ontvangers van een LIV-subsidie?
Zie antwoord vraag 5.
Hoe biedt u transparantie over wat met het belastinggeld via het LIV gebeurt?
Het LIV wordt verstrekt op basis van objectieve voorwaarden die in de wet zijn vastgelegd. Hiermee is de basis gelegd voor een rechtmatige uitvoering. Daarnaast worden de middelen die gemoeid zijn met het LIV via de begroting SZW verantwoord. Ik ben graag bereid met uw Kamer daarover in debat te gaan tijdens de begrotingsbehandeling.
In welke mate wordt het LIV ingezet voor subsidiëring van werknemers die vanuit andere Europese landen in Nederland aan het werk gaan?
In mijn brief van 18 februari jl. met daarin een overzicht van de verdeling van de LIV-gelden over de sectoren (zie ook vraag5, heb ik aangegeven dat dit naar verwachting een geringe fractie is van het totaal. Zoals ik in het AO Arbeidsmarktbeleid van 14 februari jl. heb toegezegd zal ik de vinger aan de pols houden met betrekking tot samenloop van LIV en de ET-regeling en uw Kamer daarover voor het einde van dit jaar informeren. UWV is bezig met de voorbereiding van een analyse op de beschikbare data in de polisadministratie. Ik verwacht u nog voor de begrotingsbehandeling over de uitkomsten te kunnen informeren.
Hoeveel procent van de LIV-subsidie wordt uitgekeerd voor personen voor wie ook gebruik wordt gemaakt van de extraterritoriale kostenvergoeding (ET-regeling), die dient voor aftrek van extra (huisvestings)kosten voor mensen van buiten Nederland die hier komen werken? Indien dit niet bekend is; bent u bereid dit te laten uitzoeken?
Zie antwoord vraag 9.
Hoeveel procent van het LIV wordt besteed aan mensen uit het doelgroepenregister?
De mensen met een arbeidsbeperking van de banenafspraak die geregistreerd zijn in het doelgroepregister, komen over het algemeen niet in aanmerking voor het LIV, omdat er specifiek voor deze groep een LKV doelgroep banenafspraak is
gekomen met ingang van 1 januari 2018. Daarbij wordt aangetekend dat het LIV en LKV niet kunnen samenlopen (alleen het hoogste bedrag van de twee regelingen wordt uitbetaald). Na afloop van het LKV, voor nieuwe gevallen voor het eerst vanaf 2021, kunnen deze mensen wel onder het LIV-regime vallen, omdat het LKV gemaximeerd is op drie jaar.
Is het midden- en kleinbedrijf (MKB) representatief vertegenwoordigd bij de uitkering van LIV-subsidies?
De grootte van het bedrijf is geen criterium voor toekenning van het LIV. In dit licht is het moeilijk cijfermatig te onderbouwen hoe groot het aandeel van het MKB is.
Onderkent u dat het feit dat toeslagen voor werknemers meegeteld worden bij het vaststellen van het totale loon, een perverse prikkel vormt voor werkgevers om zo min mogelijk toeslagen af te spreken in de CAO?
Het afsluiten van een CAO valt onder de verantwoordelijkheid van sociale partners. Beide partijen onderhandelen hierover om te komen tot een fatsoenlijke beloning. Dat hierbij rekening wordt gehouden met bestaande fiscale regelingen is onderdeel van het onderhandelingsproces.
Vindt u deze subsidie voor grote winstgevende bedrijven zoals Primark en Jumbo gerechtvaardigd? Zo ja, kunt u dat onderbouwen?
De grootte en/of de winstgevendheid van een bedrijf is geen criterium voor het recht op LIV. Het LIV beoogt met een gerichte lastenverlichting aan de onderkant van de arbeidsmarkt het voor werkgevers financieel aantrekkelijker te maken om mensen met een loon tussen 100% en 125% van het minimumloon in dienst te nemen en te houden. Op deze manier worden de lasten op arbeid lager en nemen de kansen op werk aan de onderkant van de arbeidsmarkt toe zonder dat dit ten koste gaat van de inkomenszekerheid van werknemers. Dit geldt ook voor supermarkten en modeketens.
De gevolgen van arbeidsmigratie |
|
Jasper van Dijk |
|
Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (D66) |
|
Kent u de uitzending van Nieuwsuur «Genoeg werk, maar geen slaapplaatsen voor arbeidsmigranten»?1 Wat is uw oordeel daarover?
Ja. Door de economische groei neemt de werkgelegenheid toe en in bepaalde sectoren leidt dit tot krapte op de arbeidsmarkt. De toename van arbeidsmigranten hangt hier mee samen. Tegelijkertijd is er een spanning op de woningmarkt. Deze groep arbeidsmigranten, die van belang zijn voor het functioneren van onze economie en maatschappij, hebben een goede plek nodig om te wonen.
Deelt u de verwachting van de uitzendbureaus, dat er op korte termijn onderdak moet komen voor ongeveer 100.000 arbeidsmigranten? Zo ja, deelt u de mening dat hun komst nogal onverantwoord is als er onvoldoende woningen beschikbaar zijn om fatsoenlijk onderdak te kunnen bieden?
De 100.000 huisvestingsplekken komen voort uit een onderzoek op eigen initiatief van het expertisecentrum Flexwonen. Voor dit onderzoek hebben zij gesprekken gevoerd met 40 uitzendbureaus en huisvesters. Dit cijfer is een grove schatting van het expertisecentrum Flexwonen. Dit cijfer geeft echter geen harde onderbouwing voor het precieze aantal benodigde plekken in Nederland en waar de huisvestingsplekken nodig zijn. Het geeft wel weer dat er een behoefte is aan passende huisvesting voor arbeidsmigranten en dat die behoefte gekoppeld is aan de groeiende economie.
De link tussen de komst van nieuwe structurele werkgelegenheid en huisvesting voor de werknemers die buiten Nederland worden aangetrokken zou automatisch gelegd moeten worden om te zorgen voor een goede landing van deze werknemers. Bij de komst van het EMA in Amsterdam is direct ook gekeken en gevraagd om mogelijkheden voor het huisvesten van de hoogopgeleide kenniswerkers. Ook bij de komst van een distributiecentrum of fruitkas, zou het logisch zijn dat deze link wordt gelegd. Deze werknemers spelen een belangrijke rol in onze huidige economie en maatschappij en hebben daarom – net als hoogopgeleide kenniswerkers – een goede plek nodig om te wonen.
Wat is de status van het onderzoek van de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties hoe deze groep beter in beeld kan komen en meegenomen kan worden in rapportages over het woningtekort?2
De nieuwe benadering van het woningtekort zal onderdeel zijn van de jaarlijks rapportage «Staat van de Woningmarkt», die dit najaar door de Minister van BZK aan uw Kamer zal worden verstuurd.
Wat is de status van de handreiking die de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties voor de zomer van 2018 zou opstellen voor gemeenten en hun partners om het gesprek aan te gaan over kwalitatieve huisvesting van arbeidsmigranten en de leefbaarheid in wijken?
U verwijst naar de ontwikkeling van het instrument voor gemeenten en hun partners om het gesprek over de huisvesting van arbeidsmigranten en andere specifieke doelgroepen te starten en te bespoedigen. Dit instrument is in concept gereed en zal de komende maanden in de praktijk getest en aangescherpt worden. De Minister van BZK verwacht dat het instrument aan het einde van het jaar voor alle gemeenten beschikbaar zal zijn.
Hoe vaak heeft de Inspectie SZW gecontroleerd op de rechtmatigheid van inhoudingen op het loon voor huisvesting en in hoeveel gevallen is een overtreding geconstateerd?
De Inspectie handhaaft de inhoudingen op het loon voor huisvesting mede op basis van de in oktober 2017 in werking getreden Beleidsregel bestuursrechtelijke handhaving Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag 2017. In verband met deze recente inwerkingtreding is er op dit moment in de interne bestanden van de Inspectie geen informatie beschikbaar over afgeronde zaken. In het kader van de reguliere rapportage als bijvoorbeeld het jaarverslag informeer ik u nader.
Deelt u de mening dat huisvesting van een hoge concentratie van arbeidsmigranten in bijvoorbeeld portacabins ongewenst is? Zo ja, wat onderneemt u hiertegen?
Ik vind het van belang dat deze mensen goed worden gehuisvest met voldoende privacy en kwaliteit.
Het is aan gemeenten, uitzendbureaus, werkgevers en huisvesters om gezamenlijk hun verantwoordelijkheid te pakken en het gesprek aan te gaan over kwalitatieve huisvesting van arbeidsmigranten. Daarbij moeten zij ook oog hebben voor de leefbaarheid in wijken. Om de druk op reguliere woonwijken behapbaar te houden, heeft de gemeente instrumentarium tot haar beschikking om deze ongewenste situaties tegen te gaan. Daarbij kan gedacht worden aan het instellen van een splitsingsvergunning of een omzettingsvergunning bij kamergewijze bewoning in de huisvestingsverordening. Hoe zij dat doet is aan de gemeente zelf. Het woonbeleid is immers een lokale aangelegenheid.
Daarnaast kan er op onwenselijke en ongeoorloofde situaties worden gehandhaafd. De gemeente heeft daarin een rol wanneer het gaat om bouw- en woningtoezicht en ruimtelijke ordening. De Inspectie SZW controleert op de arbeidsomstandigheden en op de rechtmatigheid van de inhoudingen op het minimumloon. Verhuurders die een keurmerk hebben, bijvoorbeeld Stichting Normering Flexwonen (SNF), worden regelmatig gekeurd in het kader van de normenset voor het keurmerk.
Door het kabinet wordt verder breed ingezet op kwalitatief goede huisvesting voor arbeidsmigranten. Sinds 1 januari 2017 geldt het verbod op inhoudingen en verrekeningen op het Wettelijk minimumloon. Huisvesting vormt daar één van de uitzonderingen op. Er mag voor huisvesting maximaal 25% ingehouden worden op het wettelijk minimumloon onder strikte voorwaarden. Eén van de voorwaarden voor inhoudingen voor huisvesting is dat de huisvesting moet voldoen aan de kwaliteitseisen die zijn overeengekomen in de cao tussen sociale partners. Daarnaast dienen deze kwaliteitseisen te zijn gecontroleerd door een geaccrediteerde instelling. Een voorbeeld van een dergelijke normenset met geaccrediteerde controlerende instellingen is het keurmerk van de SNF.
Deelt u de mening dat huisvesting van werknemers op het bedrijventerrein van de werkgever kan leiden tot een ongewenste afhankelijkheidsrelatie tussen werkgever (tevens huurbaas) en werknemer, die verder strekt dan de afhankelijkheid van huisvesting?
Ik ben van mening dat het wenselijk is dat er een zekere afstand bestaat tussen de huisvesting van de arbeidsmigrant en het werk. Arbeidsmigranten komen vaak zonder netwerk naar Nederland op verzoek van de werkgever. Ik zie daarom wel een rol voor de werkgever om de werknemer te helpen bij het zoeken naar woonruimte of het faciliteren van deze woonruimte. Het faciliteren van deze huisvesting mag echter geen verdienmodel vormen voor de werkgever. Daarom is om onwenselijke situaties met betrekking tot inhoudingen te voorkomen per 1 januari 2017 een verbod op inhoudingen en verrekeningen op het Wettelijk minimumloon ingesteld. Huisvesting vormt daar één van de uitzonderingen op onder strikte voorwaarden over onder meer de hoogte van de inhouding en de kwaliteitseisen voor de huisvesting
Hoe wordt gecontroleerd of iedereen die langer dan vier maanden per half jaar in Nederland verblijft, zich ingeschreven heeft in de Basisregistratie Personen (BRP)?
Gemeenten controleren zelf niet specifiek of iemand langer dan vier maanden in Nederland verblijft. Om de kwaliteit van de BRP zo hoog mogelijk te houden worden wel veel adresonderzoeken uitgevoerd, zowel op eigen initiatief als onder de paraplu van de Landelijke Aanpak Adreskwaliteit. Bij deze onderzoeken zal de gemeente ook personen tegenkomen die langer dan vier maanden in Nederland zijn en nog als niet-ingezetene geregistreerd zijn. De gemeente kan deze persoon dan wijzen op hun plicht om aangifte te doen of de persoon ambtshalve als ingezetene inschrijven op het Nederlandse adres.
Deelt u de mening dat de plaatselijke bevolking niet beter wordt van de ongebreidelde groei van het aantal kassen, maar juist geconfronteerd wordt met steeds minder groen en steeds meer arbeidsmigranten waar zij niet of nauwelijks mee kunnen communiceren, waardoor de leefbaarheid afneemt?
De gemeenteraad stelt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening voor het gehele grondgebied van de gemeente een of meer structuurvisies vast waarin de hoofdzaken van het door de gemeente te voeren ruimtelijk beleid zijn vastgelegd. Dit beleid wordt vervolgens nader geconcretiseerd in één of meer bestemmingsplannen. De gemeente betrekt haar inwoners bij de totstandkoming van structuurvisie en bestemmingsplan.
Bij het opstellen van de bestemmingplannen dient de gemeente ook rekening te houden met de provinciale verordening. Als gemeenten dit niet doen, kan de provincie het bestemmingsplan via een «reactieve aanwijzing» geheel of gedeeltelijk buiten werking stellen.
Provincies hebben daarnaast de taak om te zorgen voor voldoende groene ruimte om en in de steden.
Het is aan gemeenten en provincies om de juiste balans te vinden tussen voldoende groen, een sterke regionale economie en een goede en prettige leefomgeving.
Wat is uw oordeel over de opmerking dat inwoners zich weggejaagd voelen als ze meer Pools dan Nederlands horen in hun buurt?
Het kabinet acht het van belang dat nieuwkomers en mensen die hier komen werken en wonen de Nederlandse taal leren, ter bevordering van hun participatie en zelfredzaamheid in de samenleving en op de arbeidsmarkt. Taalvaardigheid bevordert ook de oriëntatie op Nederland en contact met Nederlanders. Voor migranten van buiten de EU geldt een inburgeringsplicht, waaronder de verplichting om de taal te leren. Vanwege Europese regelgeving met betrekking tot vrij verkeer is het echter niet toegestaan om een taalverplichting op te leggen aan inwoners van de EU. Het is daarom uiteindelijk de eigen verantwoordelijkheid van de arbeidsmigrant om de Nederlandse taal en gebruiken te leren. Dit kan door vrijwillig deel te nemen aan een inburgeringscursus of een taalcursus te volgen.
Het Rijk attendeert Europese migranten op de verschillende mogelijkheden om de Nederlandse taal te leren in de brochure Nieuw in Nederland. EU-migranten die zich als niet-ingezetene bij een gemeente inschrijven worden gewezen op genoemde brochure. Er zijn vele mogelijkheden om de Nederlandse taal op vrijwillige wijze te leren. In het kader van het programma Tel mee met Taal is er een infrastructuur van taalhuizen en taalpunten ontwikkeld die laaggeletterden (laaggeletterd in de Nederlandse taal) helpt met het vinden van een geschikt taalaanbod. Het kabinet heeft met ingang van 2018 het budget voor de aanpak van laaggeletterdheid met € 5 miljoen per jaar verhoogd en de subsidieregeling Taal op de werkvloer – onderdeel van het programma Tel mee met Taal – verlengd. Ook zijn er verschillende gratis mogelijkheden online beschikbaar om de Nederlandse taal te leren. Voorbeelden hiervan zijn NT2taalmenu.nl of Oefenen.nl. Van deze laatste is bij ons bekend dat een groot gedeelte van de deelnemers hieraan van Poolse afkomst is.
Wat is uw oordeel over de uitspraak dat «we de landbouwindustrie niet in Nederland kunnen houden met de handjes die wij nog over hebben en met wat we willen betalen» en dat «Nederlanders te duur zijn»? Erkent u dat de lonen blijkbaar te laag zijn en dat dit precies de neerwaartse spiraal is waar u tegen moet optreden?
Er is door de groeiende economie op het moment sprake van krapte op de arbeidsmarkt in Nederland. De huidige economische conjunctuur zorgt voor veel kansen voor werkzoekenden. Bepaalde sectoren worstelen echter op het moment met het opvullen van vacatures en kijken daarom over de grenzen om arbeidsmigranten aan te trekken.
Er is in de Europese Unie een vrij verkeer van werknemers dus het staat werkgevers vrij om Oost-Europese arbeidskrachten aan te trekken. Deze hebben, net als Nederlandse werknemers, recht op in ieder geval het minimumloon of het cao-loon. Het vrij verkeer van werknemers zorgt ervoor dat een systeem van tewerkstellingsvergunningen voor Europese arbeidsmigranten niet mogelijk is.
Uit een onderzoek dat SEO Economisch Onderzoek in 2014 naar verdringing door arbeidsmigratie over de periode 2001–2011, volgt dat in veel sectoren het aantal Nederlandse werknemers is afgenomen terwijl het aantal arbeidsmigranten is toegenomen. Dit kan op individueel niveau effect hebben, maar op macroniveau is er geen sprake van verdringing geconstateerd. Op het moment lopen er twee onderzoeken3 naar verdringing en de positie van arbeidsmigranten in Nederland, die een actueler beeld kunnen geven.
Hoe kan het dat er in Nederland honderdduizenden werklozen zijn, maar dat er tegelijk (honderd)duizenden arbeidsmigranten naar Nederland worden gehaald?
Zie antwoord vraag 11.
Wat onderneemt u tegen verdringing, aangezien de instroom van Oost-Europese arbeidsmigranten ongebreideld is? Bent u bereid een systeem van werkvergunningen te overwegen, zodat Nederland alleen arbeidsmigranten toelaat voor functies waar beslist geen Nederlander voor te vinden is?
Zie antwoord vraag 11.
Deelt u de mening dat inburgering ook verplicht zou moeten worden voor Europese arbeidsmigranten, waarbij kennis van de taal de hoogste prioriteit heeft? Zo nee, wat onderneemt u tegen de vervreemding in buurten waar honderden Oost-Europese arbeidsmigranten komen wonen, terwijl zij geen woord Nederlands spreken?
Zie antwoord vraag 10.
Het bericht dat de nieuwe ontslagwet slecht is voor werknemers |
|
Bart van Kent , Jasper van Dijk |
|
Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (D66) |
|
Wat is uw oordeel over het bericht dat de nieuwe ontslagwet slecht voor werknemers is?1
Ik heb kennisgenomen van het bericht in dagblad Trouw van 19 juli 2018. Het is opgesteld naar aanleiding van het rapport van de Inspectie SZW «Ontslag aangevraagd en dan?», dat ik begin juli heb aangeboden aan uw Kamer1.
De Inspectie SZW heeft onderzocht hoe UWV de ontslagtoets op bedrijfseconomische gronden uitvoert, hoe deze toets wordt ervaren door werknemers en of er risico’s bestaan bij de uitvoering van die toets. Naast positieve bevindingen over de werkwijze van UWV is de Inspectie SZW op onderdelen ook kritisch. In het bericht worden de kritiekpunten besproken; het bericht dat de nieuwe (sedert 1 juli 2015) geldende wetgeving op het gebied van ontslag «slecht» zou zijn voor werknemers, deel ik niet.
Deelt u de mening van de Inspectie SZW dat het risico groot is dat werknemers met een vast dienstverband worden vervangen door goedkopere flexwerkers, terwijl dit niet is toegestaan?
Ik hecht er in zijn algemeenheid sterk aan te voorkomen dat (goedkopere) flexwerkers de plaats innemen van ontslagen werknemers.
Voorop staat dat het wettelijk verboden is om werknemers te ontslaan met als doel hen te vervangen door goedkopere (al dan niet flexibele) arbeidskrachten.
UWV toetst daar ook op en geeft geen toestemming voor ontslag wanneer aannemelijk is dat de werkgever de werkzaamheden wil uitbesteden met als enige doel om deze te laten verrichten door goedkopere (al dan niet flexibele) arbeidskrachten.
Als een werkgever binnen 26 weken na het ontslag vacatureruimte krijgt voor dezelfde werkzaamheden als de werkzaamheden die de ontslagen werknemer verrichtte, dan is hij verplicht de ontslagen werknemer aan te bieden het werk te hervatten. Wanneer de werkgever dat niet doet kan de werknemer de werkgever daarop aanspreken en via de civiele rechter afdwingen dat hij zijn oude functie terugkrijgt.
De Inspectie SZW heeft 711 werknemers voor wie een ontslagvergunning is aangevraagd ongeveer 1,5 jaar daarna gevraagd naar hun ervaring met de ontslagprocedure. Een deel van hen heeft aangegeven dat zij het gevoel hebben te zijn vervangen door flexwerkers. Het enkele vermoeden dat zij daarover hadden kan dus afwijken van de werkelijkheid. Dat is door de Inspectie SZW niet nader feitelijk onderzocht. In het rapport van de Inspectie SZW wordt daarom ook uitdrukkelijk gezegd dat deze conclusie is gebaseerd op «de perceptie van een deel van de ondervraagde werknemers».
Het is voor mij van groot belang dat zowel werkgevers als werknemers op de hoogte zijn en blijven van deze (wederindiensttredings-)voorwaarde en van de gevolgen die overtreding ervan met zich brengt. De voorwaarde zal daarom onveranderd worden opgenomen in de beschikking van het UWV.
Om werknemers beter te informeren over de wederindiensttredingsvoorwaarde heeft UWV de website werk.nl inmiddels op dit onderdeel uitgebreid. Voorts zal nader worden bezien hoe de digitale informatieverstrekking vanuit UWV nog verder kan worden verbeterd en geoptimaliseerd. Ook zal door de adviseurs van UWV tijdens klantencontacten in het kader van de WW (meer) aandacht worden besteed aan de wederindiensttredingsvoorwaarde. Zij zullen de ontslagen werknemers attenderen op eventuele vacatures bij hun voormalig werkgever.
Deelt u de mening dat het UWV niet in hoge mate mag afgaan op informatie van het bedrijf, zonder de werknemer te horen? Zo ja, wat is uw oordeel over de huidige werkwijze van het UWV bij de behandeling van ontslagaanvragen?
In iedere ontslagprocedure geldt het beginsel van hoor en wederhoor. Dat houdt in dat beide partijen zich over en weer moeten kunnen uitlaten over elkaars standpunten. Dat is ook wat in de praktijk gebeurt. Naar mijn oordeel is er een evenwichtige en zorgvuldige procedure ingericht die door het UWV wordt uitgevoerd. De Inspectie SZW oordeelt in haar rapport positief over de uitvoering door UWV van de wet- en regelgeving inzake het bedrijfseconomische ontslag. Dat oordeel deel ik.
Bij een ontslag wegens bedrijfseconomische redenen is het de werkgever die (schriftelijk) aannemelijk moet maken dat het voorgenomen ontslag een rechtsgeldig bedrijfseconomisch ontslag is. De werknemer krijgt op zijn beurt de gelegenheid zich (schriftelijk) tegen de ontslagaanvraag te verweren. Hij krijgt daartoe inzicht in alle door de werkgever aangeleverde informatie. Het UWV toetst of wat door de werkgever is aangevoerd het verzoek om toestemming voor het ontslag voldoende ondersteunt en of en in hoeverre het gevoerde verweer van de werknemer daar een ander licht op werpt en/of nadere vragen oproept. Dat leidt in sommige gevallen tot een of meer extra rondes van hoor en wederhoor. Mondeling horen van partijen, zoals in het bericht wordt aangegeven, is mogelijk. Als dit naar het oordeel van het UWV nodig is, gaat het UWV hiertoe over. Dat komt een enkele keer voor. De procedure bij UWV is een kortdurende procedure met streeftermijnen die variëren van vier tot acht weken. Daarbij teken ik aan dat altijd is benadrukt dat de beoogde korte doorlooptijd niet ten koste mag gaan van de zorgvuldigheid waarmee de procedure moet worden uitgevoerd. Het standaard toevoegen van een mondelinge ronde van hoor en wederhoor in deze procedure gaat ten koste van de snelheid ervan.
Wat is uw mening over de suggestie van arbeidsrechtadvocaten, dat een mondelinge ontslagprocedure waarbij de werknemer wordt gehoord, een oplossing kan bieden?
Zie antwoord vraag 3.
Deelt u de mening dat het UWV behoorlijk tekortschiet door het waarheidsgehalte van de informatie van de werkgever bij een ontslagaanvraag niet of nauwelijks te controleren?
Nee, deze mening in het bericht deel ik niet. Het UWV handelt zorgvuldig door de door de werkgever aangeleverde informatie te controleren op volledigheid en consistentie. Als de informatie onduidelijk is of als UWV twijfelt aan de juistheid van de informatie, worden door UWV nadere vragen gesteld aan de werkgever. In zijn verweer kan de werknemer de door de werkgever aangevoerde feiten en argumenten ter discussie stellen. Dat kan voor UWV aanleiding zijn om nadere vragen te stellen of gegevens uit te vragen in een tweede ronde van hoor en wederhoor. Blijft ook dan twijfel bestaan, dan geeft UWV geen toestemming voor ontslag.
Evenals de civiele rechter, baseert het UWV zich op de gegevens die door partijen in de procedure naar voren worden gebracht. Deze worden niet uit eigen hoofde geverifieerd.
De werkgever dient aan het UWV méér financiële gegevens aan te leveren dan het UWV elders zelf, bij bijvoorbeeld de Kamer van Koophandel, kan verifiëren. Ook een eventuele check in de polisadministratie van UWV, zoals de Inspectie SZW in haar rapport suggereert, levert niet méér informatie op dan de werkgever zelf aanlevert, aangezien de polisadministratie juist is gebaseerd op gegevens die van de werkgever afkomstig zijn. Eventuele verificatie uit eigen hoofde is dan ook niet zinvol en zou de procedure aanzienlijk en onnodig vertragen.
Deelt u de mening dat het schokkend is dat eenderde van de werknemers aangeeft dat hun werkgever feitelijk onjuiste bedrijfsinformatie verstrekte voor het ontslag? Zo ja, welke maatregelen gaat u nemen tegen werkgevers die zich hier schuldig aan maken? Zo nee, waarom niet?
Het verstrekken van onjuiste informatie aan UWV kan niet worden getolereerd en moet in voorkomende gevallen worden gesanctioneerd. De wet voorziet reeds in maatregelen. Als tijdens de procedure bij UWV aan het licht komt dat de werkgever onjuiste informatie verschaft, verkrijgt hij geen toestemming voor ontslag. Als achteraf mocht blijken dat de werkgever onder valse of voorgewende redenen toestemming heeft gekregen voor ontslag dan kan de werknemer zich tot de rechter wenden om herstel van de arbeidsovereenkomst te vorderen.
Echter, evenals bij de beantwoording van uw vragen 2 en 7, wil ik ook bij de beantwoording van deze vraag niet onvermeld laten dat het krantenbericht waarnaar wordt verwezen weliswaar stellig beweert dat een derde van de ontslagen werknemers die meededen aan het onderzoek aangeeft dat hun werkgever feitelijk onjuiste bedrijfsinformatie verstrekte voor het ontslag, maar dat de Inspectie SZW zelf in haar rapport uitdrukkelijk opmerkt dat het gaat om «percepties van werknemers, die kunnen afwijken van de werkelijkheid».
Deelt u de mening dat het schandalig is dat werkgevers ermee wegkomen wanneer ze werknemers ontslaan en even later flexwerkers inhuren voor dezelfde klus? Zo nee, welke kwalificatie geeft u aan het niet naleven van de wet? Zo ja, welke maatregelen gaat u nemen om de nalevering van de wet te garanderen?
Zie antwoord vraag 2.
Wat doet u met de mededeling van de Inspectie SZW dat zij de wet «ter discussie stelt»?
Met de kanttekening dat het gaat om niet nader onderzochte percepties van een beperkte groep, en dat werkgevers niet afzonderlijk in het onderzoek zijn betrokken, neem ik het signaal dat met het rapport is afgegeven serieus. De Inspectie SZW heeft zich, naast positieve bevindingen, op onderdelen kritisch getoond. Het UWV heeft dan ook een aantal maatregelen genomen waardoor werknemers nog beter zullen worden voorzien van de benodigde informatie om hun rechten goed te kunnen uitoefenen, met name op het gebied van de wederindiensttredingsvoorwaarde en de mogelijkheid van een beroep op de rechter (als men het met de beslissing van UWV niet eens is). In aanvulling op de informatie op de website werk.nl en in klantbrieven tijdens de procedure, heeft UWV aangegeven nader te bezien of nog beter ingespeeld kan worden op de door de Inspectie SZW kenbaar gemaakte behoefte.
De invloed van accountantskantoren Deloitte, KPMG, EY en PwC (Big Four) op Europees niveau op belastingbeleid en belastingontwijking |
|
Renske Leijten (SP) |
|
Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA) |
|
![]() |
Kunt u reageren op het uitgebreide onderzoek van Corporate Europe Observatory (CEO) over de wijze waarop de vier grootste accountantskantoren (Deloitte, KPMG, EY en PwC) het beleid van de EU beïnvloeden?1
Het rapport van de Corporate Europe Observatory stelt in grote lijnen dat de accountantskantoren Deloitte, KPMG, EY en PwC (aangeduid als de «Big Four») niet de mogelijkheid moeten hebben om onderzoeken te verrichten of adviezen uit te brengen voor de beleidsbepaling en besluitvorming van de Europese Commissie (hierna: de Commissie) op het gebied van het bestrijden van belastingontwijking.
Het rapport schetst het beeld dat er een draaideur bestaat van mensen die in de belastingadviespraktijk werken en vervolgens bij de Commissie gaan werken of andersom. Het komt natuurlijk wel voor dat accountants of fiscalisten bij een van de genoemde kantoren een carrièreoverstap maken om bij de Commissie te gaan werken. De omgekeerde situatie is ook denkbaar. Dit geldt niet alleen voor medewerkers van grote kantoren, maar ook voor medewerkers van belastingdiensten en andere organisaties. Het fiscale werkveld is dynamisch en overstappen tussen adviespraktijk, beleid, wetgeving en wetenschap is mogelijk en gebeurt. Van belang is dat enkel het arbeidsverleden van een medewerker niets zegt over zijn integriteit, objectiviteit of onafhankelijkheid.
Ik vind het belangrijk dat bij de vormgeving van fiscaal beleid en bij de totstandkoming van fiscale wetgeving, zowel internationaal als nationaal, gesproken wordt met partijen die met het beleid en de wetgeving in de praktijk in aanraking komen, zoals adviseurs, bedrijfsleven, niet-gouvernementele organisaties en burgers en bij hen advies wordt ingewonnen, bij voorkeur door tussenkomst van overkoepelende organisaties. In Nederlandse fiscale wetsvoorstellen wordt in de paragraaf «Advies en consultatie» aangegeven voor welke maatregelen advies is ingewonnen of overleg heeft plaatsgevonden met externe organisaties. Waar dit het geval is, wordt dit toegelicht bij de toelichting van de desbetreffende maatregelen. Ook kunnen externe partijen geconsulteerd worden door middel van een internetconsultatie. Deelname aan een internetconsultatie geschiedt op vrijwillige basis en niet in opdracht van het Ministerie van Financiën. Van belang is dat geen enkele externe partij een doorslaggevende stem heeft bij de vormgeving van fiscaal beleid of bij de totstandkoming van fiscale wetgeving. Dat externe partijen opkomen voor een deelbelang is op zichzelf niet bezwaarlijk. Een dergelijk deelbelang hoeft niet overeen te komen met het algemeen belang (dat kan uiteraard wel). Uiteindelijk is het de verantwoordelijkheid van het kabinet om een belangenafweging te maken op welke wijze het algemene belang het beste wordt gediend. De Eerste Kamer en de Tweede Kamer hebben altijd de mogelijkheid om het kabinet hierop aan te spreken en hebben in elk geval het laatste woord bij wetgeving.
Herkent u het beeld uit het onderzoek van CEO dat er een enorme draaideur bestaat van mensen die eerst belastingadvies geven aan multinationals namens een accountantskantoor om vervolgens als beleidsmaker bij de Europese Commissie te gaan werken (of andersom)? Bestaat deze draaideur in Nederland ook?
Zie antwoord vraag 1.
Vindt u het wenselijk dat de belastingadvieskantoren voor multinationals ook als adviseur worden ingehuurd door de Europese Commissie zelf, vaak via miljoenencontracten? Kunt u uw antwoord toelichten?2
Bij overheidsopdrachten volgt de Commissie de regels van de Financiële Verordening (Vo. (EU) 2015/1929 en uitvoeringsverordening Vo. (EU) 2015/2462). Die lijken sterk op de regels voor aanbestedingsprocedures zoals die gelden voor de lidstaten op basis van richtlijn 2014/24/EU en daarop gebaseerde nationale regelgeving. Deze procedures beogen zorgvuldigheid en transparantie te creëren. Om die transparantie te bevorderen worden opdrachten van de Commissie, net als aanbestedingen door de lidstaten, gepubliceerd op het Europese systeem Tenders Electronic Daily (TED). De uiteindelijke selectie van de meest geschikte partij in een concreet geval is aan de Commissie. Die selectie doet zij op basis van vooraf vastgestelde, openbare criteria. Belastingadvieskantoren worden niet per definitie uitgesloten van overheidsopdrachten op basis van het enkele feit dat ze ook voor partijen uit het bedrijfsleven werkzaam zijn. Als de Commissie van oordeel is dat er sprake is van conflicterende belangen kan zij, op basis van de voor haar geldende financiële verordening, de inschrijving terzijde leggen met als argument dat het kantoor niet over de vereiste beroepsbekwaamheid beschikt.
Erkent u dat er in grote mate sprake is van belangenconflicten omdat de vier grote accountantskantoren grote internationale ondernemingen adviseren over belastingconstructies en tegelijkertijd de Europese Commissie adviseren over belastingontwijking? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 3.
Deelt u de mening dat accountantskantoren die betrokken zijn bij (veel) fraudezaken of belastingontwijkingszaken noch invloed moeten kunnen kopen op beleidsvorming, noch als «experts» moeten worden erkend op de terreinen waarop zij een flinke scheve schaats rijden of hebben gereden? Kunt u uw antwoord toelichten?
Er kan nooit sprake zijn van het kopen van invloed op beleidsvorming. Een onderzoek of advies op een specifiek terrein door een kantoor dat op dat gebied een flinke scheve schaats heeft gereden dient naar mijn mening kritisch beoordeeld te worden.
Erkent u dat het, na Lux Leaks, Panama Papers, Paradise Papers en vele andere voorbeelden van belastingontduiking door multinationals, gewoon bekend is dat juist de vier grootste accountantskantoren tot op hun nek betrokken zijn bij belastingconstructies die het daglicht niet kunnen verdragen? Kunt u uw antwoord toelichten?3
De gepubliceerde documenten in de Lux Leaks, de Panama Papers, de Paradise Papers en andere onderzoeken bevestigen het belang dat het kabinet hecht aan de bestrijding van belastingontduiking en belastingontwijking. Er is internationaal al een groot aantal maatregelen getroffen om belastingfraude en belastingontwijking tegen te gaan, onder meer in OESO-, VN- en EU-verband. In dit verband wijs ik op de recentelijk aangenomen richtlijn voor verplichte automatische uitwisseling van informatie op het gebied van belastingen ten aanzien van potentieel agressieve belastingstructuren (mandatory disclosure). Het doel van deze richtlijn is het verkrijgen van meer inzicht in grensoverschrijdende mogelijk agressieve belastingstructuren waarbij financiële tussenpersonen een belangrijke rol spelen. Op grond van deze richtlijn worden intermediairs, waaronder de genoemde kantoren, verplicht potentieel fiscaal agressieve belastingstructuren te melden bij de belastingdienst. Daarnaast stelt het kabinet maatregelen voor om belastingontduiking en belastingontwijking aan te pakken.4
Hoe kwalificeert u vervolgens de 10,5 miljoen euro die dit jaar is toegekend aan PwC, Deloitte en KPMG door the European Commission’s Directorate-General for Taxation and Customs Union voor studies over «verschillende belasting- en douanekwesties»? Wat gaat u eraan doen om dit soort opdrachten te weigeren?
Dit zijn opdrachten die via de reguliere aanbestedingsprocedures zijn verleend. Zoals bij het antwoord op de vragen 3 en 4 is uiteengezet, is het aan de Commissie om in een concreet geval op een transparante wijze de opdrachtnemer te selecteren dan wel te weigeren, op basis van vooraf vastgestelde criteria. De Commissie beschikt over juridische mogelijkheden om belangenverstrengeling bij dit soort opdrachten te voorkomen, zoals hierboven in antwoord op de vragen 3 en 4 is aangegeven.
Vindt u het antwoord van de Commissie: «De Commissie vraagt regelmatig om onderzoek van adviesbureaus over de hele wereld. Dit zijn slechts vier van de duizenden bedrijven die studies voor ons uitvoeren» ook ernstig naïef? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat gaat u hieraan doen?
Het antwoord van de Commissie moet in bredere context worden opgevat. De Commissie schakelt een groot aantal bedrijven in voor onderzoek en advies, zonder dat één of enkele van deze bedrijven een doorslaggevende stem heeft in de beleidsvorming van de Commissie. Ik ga ervan uit dat de Commissie de vier grote accountantskantoren op dezelfde wijze behandelt als andere bedrijven en organisaties.
Wat gaat u ondernemen om in Brussel duidelijk te maken dat het afgelopen moet zijn met de ernstige belangenverstrengeling? Kunt u uw antwoord toelichten?
Op dit moment zie ik geen aanleiding om actie te ondernemen in Brussel. Ik vertrouw op de deskundigheid, onafhankelijkheid en integriteit van de Commissie en de procedures die belangenverstrengeling tegengaan en transparantie bevorderen. In dit verband wijs ik op het systeem voor financiële transparantie en het zogenoemde transparantieregister van de Europese Commissie en het Europese parlement dat een overzicht geeft van de activiteiten van belangenvertegenwoordigers die actief zijn in Brussel. Op belastinggebied heeft de Commissie haar uiterste best gedaan om ervoor te zorgen dat in het Platform for Tax Good Governance, waarin ontwikkelingen rond en maatregelen tegen belastingontduiking en belastingontduiking worden besproken, naast de EU-lidstaten zowel maatschappelijke organisaties als vertegenwoordigers van het bedrijfsleven participeren.
Kunt u een overzicht geven van de opdrachten die het Ministerie van Financiën verleend heeft aan de Big Four, de hiervoor genoemde kantoren, in de afgelopen acht jaar, alsmede van de gemaakte kosten voor die onderzoeken?
Voor zover ik heb kunnen achterhalen, heeft het Ministerie van Financiën in de afgelopen acht jaar geen betaalde opdrachten gegeven voor onderzoeken op fiscaal terrein aan Deloitte, PwC, Ernst&Young of KPMG. Er worden wel werkzaamheden in opdracht van het Ministerie van Financiën verricht door deze kantoren op andere terreinen. Het gaat dan bijvoorbeeld om werkzaamheden op het gebied van ICT, organisatie inrichting of audits.
Het rapport ‘Report on the Situation of Human Rights in Kashmir’ |
|
Bram van Ojik (GL) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het Report on the Situation of Human Rights in Kashmir van de Office of the United Nations High Commissioner for Human Rights?
Ja.
Hoe beoordeelt u de bevindingen in dit rapport?
Het is betreurenswaardig dat Pakistan en India het onafhankelijke OHCHR-onderzoeksteam geen toegang tot de regio heeft verleend. De informatie over de mensenrechtensituatie is dan ook onder andere via contacten met mensenrechtenverdedigers, ngo’s en journalisten verzameld. De OHCHR heeft deze informatie niet via eigen onderzoek ter plekke kunnen verifiëren.
Heeft Nederland of de EU of één van de Europese bondgenoten zich binnen de VN uitgesproken over dit rapport? Zo nee, waarom niet?
Nederland, noch de Europese Unie of een van de andere EU-lidstaten, heeft zich uitgesproken over het rapport dat op 14 juni 2018 door de OHCHR openbaar werd gemaakt en op 19 juni 2018 in Geneve in de VN-Mensenrechtenraad aan de orde kwam. Het rapport is nauwelijks onderwerp van gesprek geweest, mede door de hoeveelheid landensituaties die op dat moment speelde in de VN-Mensenrechtenraad. India, Pakistan en Bhutan waren de enige landen die tijdens het debat reageerden op het specifieke rapport.
Onderschrijft u de aanbeveling van de High Commissioner for Human Rights aan de Mensenrechtenraad om een onderzoekscommissie op te zetten om een alomvattend onafhankelijk internationaal onderzoek te ondernemen naar mensenrechtenschendingen in Kashmir?
Alle lidstaten van de Europese Unie, waaronder Nederland, vinden dat vermeende mensenrechtenschendingen transparant en onafhankelijk onderzocht moeten kunnen worden, in lijn met internationale verplichtingen. Het is van belang dat alle partijen aan een dergelijk onderzoek meewerken door toegang te verlenen en informatie te verschaffen. De OHCHR doet onafhankelijk onderzoek. Op basis van de uitkomsten van volgende onderzoeken moet worden bezien of er voldoende steun en noodzaak is om naar een zwaardere vorm van onderzoek over te gaan.
Deelt u de mening dat India en Pakistan toegang zouden moeten verlenen aan de VN-instellingen en Niet-Gouvernementele Organisaties (NGO’s) om vermeende mensenrechtenschendingen te onderzoeken?
Zie antwoord vraag 4.
Welke vervolgacties zouden in uw ogen binnen de VN genomen moeten worden om de aanbevelingen uit het rapport op te volgen? Hoe zou Nederland hieraan kunnen bijdragen?
Zie antwoord vraag 4.
De blootstelling aan Chroom-6 bij de Koninklijke Marine |
|
John Kerstens (PvdA) |
|
Barbara Visser (staatssecretaris defensie) (VVD) |
|
![]() |
Klopt het dat de leverancier van de boten een garantie heeft afgegeven dat de boten vrij van Chroom-6 waren? Indien zo’n garantie is afgegeven en er toch Chroom-6 is aangetroffen, wat betekent dit dan? Welke consequentie wordt daaraan verbonden?
Ja, de leverancier heeft bij de offerte verklaard dat er geen kankerverwekkende stoffen toegepast zullen worden. Chroom-6 is een kankerverwekkende stof. Defensie heeft in 2009 aan de leverancier een opdracht verstrekt om Fast Raiding, Interception and Special Forces Craft (FRISC) vaartuigen te leveren die vrij zijn van kankerverwekkende stoffen.
Op dit moment wordt onderzocht welke onderdelen met chroom-6 zijn behandeld. Op het moment dat de resultaten van dit onderzoek bekend zijn én blijkt dat er inderdaad sprake is van behandeling met chroom-6, zullen we uiteraard nadere maatregelen treffen bij onderhoud aan de FRISC-vaartuigen. Voorts zal ik in een dergelijke situatie de leverancier aansprakelijk stellen voor geleden of in de toekomst mogelijkerwijs nog te lijden schade.
Bent u bereid bij de aankoop van materieel contractueel vast te leggen dat deze geen chroom-6 houdende verf mag bevatten en dat bij het onderhoud ervan Chroom-6 houdende verf benodigd is? Zo nee, waarom niet?
Ja, dat gebeurt al. Bij de verwerving van materieel hanteert Defensie een lijst van verboden en beperkt toepasbare stoffen (sinds 2014 bekend als List Banned and Restricted Substances). Bij marktverkenningen voor de verwerving van materieel worden producenten/leveranciers geïnformeerd over de restricties voor het toepassen van stoffen om milieubelasting en blootstelling aan gevaarlijke stoffen te reduceren.
Ten aanzien van chroom-6 wordt bij verwerving van materieel (met uitzondering van luchtvaartuigen), vermeld: «De wetgever staat niet toe dat nieuw aan te schaffen militaire landvoertuigen, schepen en gronduitrusting zijn voorzien van een corrosiewerend coatingsysteem, welke chroom-6 verbindingen bevatten».
Ten aanzien van chroom-6 wordt het volgende bij verwerving van luchtvaartuigen vermeld: «De wetgever staat niet toe dat een coatingsysteem welke chroom-6 bevat op die vliegtuigdelen wordt aangebracht, waarvoor de Original Equipment Manufacturer (OEM) een chroom-6 vrij coatingsysteem heeft gecertificeerd. Indien een chroom-6 houdend coatingsysteem wordt toegepast, moet het gehalte aan chroom-6 verbindingen zo laag zijn als technisch verantwoord is».
Defensie staat het toepassen van chroom-6 houdende verf dus in de regel niet toe; er zijn vaak alternatieven beschikbaar. Op het moment dat deze alternatieven voorhanden zijn, is er geen noodzaak meer aanwezig om chroom-6 houdende verf tijdens onderhoud van materieel aan te brengen. Echter, een beperkt aantal gevallen (vaak luchtvaart gerelateerd) is ook bij onderhoud toepassing van chroom-6 houdende verf noodzakelijk.
Het bericht dat tabaksfabrikanten festivaljongeren voor zich blijven winnen |
|
Femke Merel Arissen (PvdD) |
|
Paul Blokhuis (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht dat ondanks kritiek, tabaksfabrikanten festivaljongeren voor zich blijven winnen?1
Ja.
Is het waar dat de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) op de hoogte is van de genoemde schending van de sponsoringsregels, maar niet ingrijpt wegens andere prioriteiten? Zo ja, wat maakt die andere prioriteiten van groter belang dan de gezondheid van jongeren?
De Tabaks- en rookwarenwet verbiedt reclame en sponsoring voor tabaksproducten en aanverwante producten. Vorig jaar heeft de NVWA onderzoek gedaan naar reclame en sponsoring bij studentenverenigingen. De NVWA stuitte daarbij op verboden contracten en deelde 9 boetes uit. Op dit moment doet de NVWA onderzoek naar reclame en sponsoring op festivals. De NVWA beoordeelt per geval of er sprake is van verboden sponsoring of reclame en neemt maatregelen als blijkt dat het verbod op reclame en sponsoring wordt overtreden.
Handhaving van het verbod op reclame en sponsoring bij studentenverenigingen, op festivals of in andere risicovolle settings past al binnen de prioriteiten van de NVWA. In het jaarplan voor 2018 is namelijk opgenomen dat de NVWA prioriteit zal geven aan het toezicht op verboden reclame en sponsoring voor tabak2. Ik zal op deze handhavingsactiviteiten terugkomen in mijn jaarlijkse brief met handhavingscijfers.
Bent u bereid een verkoopverbod voor sigaretten te overwegen tijdens festivals die met name door jongeren bezocht worden? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke termijn en wijze?
De NVWA constateert dat naleving van het rookverbod bij evenementen aandacht behoeft. Steeds meer evenementen besluiten zelf om geen sigaretten meer te verkopen. Het staken van de verkoop van tabaksproducten kan voor evenementen één van de maatregelen zijn waarmee zij zelf de naleving kunnen verbeteren. Ik wil verkennen met de sector of zij bereid zijn om vrijwillig af te zien van de
verkoop van sigaretten, met name als het om festivals gaat waar kinderen onder de 18 jaar komen. Een verkoopverbod voor tabaksproducten of aanverwante producten bij evenementen is op dit moment niet aan de orde.
Bent u bereid de NVWA op te dragen alsnog handhavend op te treden op grond van de geconstateerde overtredingen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe verhoudt de geconstateerde sponsoring zich tot het EU-reclameverbod op tabak tijdens grote evenementen?
In de Tabaks- en rookwarenwet is een reclame- en sponsoringverbod opgenomen, deels gebaseerd op de Europese richtlijn 2003/33/EG. Reclame en sponsoring van tabaksproducten is in Nederland sinds 7 november 2002 grotendeels verboden. Reclame is onder voorwaarden bijvoorbeeld toegestaan in tabaksspeciaalzaken. Op grote evenementen is noch reclame noch sponsoring toegestaan.
Kunt u bevestigen dat u in uw brief aan de Tweede Kamer van 18 juli jl. schrijft de aanstoot te betreuren die u heeft gegeven door de uitspraken? Klopt het dat u slechts de ophef betreurt en niet de bewoordingen?1
In mijn brief aan de Tweede Kamer van 18 juli jl. (Kamerstuk 34 775-V, nr. 89) heb ik geschreven dat mijn inbreng tijdens de besloten bijeenkomst Touch Dutch Base deels erop gericht was te prikkelen. Om dat doel te bereiken heb ik de scherpte van de discussie opgezocht en illustraties en bewoordingen gebruikt die niet alleen ongelukkig maar ook onzorgvuldig zijn. Dat had ik niet moeten doen, zeker niet in mijn rol als Minister van Buitenlandse Zaken. Dit spijt mij.
Staat u nog altijd achter de inhoud van uw uitspraken, los van of u tevreden bent met de maatvoering van uw bewoordingen en de effecten van uw bewoordingen?
Zoals in mijn brief van 18 juli jl. en hierboven aangegeven heb ik mijn uitspraken deels gedaan om te prikkelen en de discussie tijdens de besloten bijeenkomst te voeden. Teneinde een compleet beeld te geven van de uitspraken tijdens deze bijeenkomst, is het gehele transcript als bijlage toegevoegd2. Aangezien het een transcript betreft van een besloten bijeenkomst, zijn de namen van de vragenstellers weggelaten. Ik ben de discussie aangegaan tegen de achtergrond van mijn motivatie om als Minister van Buitenlandse Zaken, samen met het ministerie en de ambassades wereldwijd, het hoofd te bieden aan serieuze onderliggende maatschappelijke vragen en internationale uitdagingen.
Ik hecht eraan nogmaals te benadrukken dat mijn inzet als Minister van Buitenlandse Zaken ten volste gericht is en zal blijven op multilateralisme, juist in het Nederlands belang. In die context heb ik tijdens de bijeenkomst ook gesproken over de grote veranderingen die zich voordoen in de wereld en het door mensen ervaren van een verlies aan zekerheden dat daarmee gepaard gaat. Ik doelde met mijn uitspraken over de multiculturele samenleving bijvoorbeeld op spanningen die in de samenleving (kunnen) ontstaan wanneer sprake is van een grote en/of ongecontroleerde komst van irreguliere migranten en op de zorgen die dat geeft bij mensen in diezelfde samenleving. Zo heb ik gezegd dat we ook goed naar die mensen moeten luisteren en hun zorgen – waar die terecht zijn – serieus moeten nemen. Ik heb daaraan toegevoegd dat ik vind dat Nederland een humaan asielbeleid moet blijven voeren en dus open moet zijn en blijven voor die mensen die op de vlucht zijn en daadwerkelijk hulp nodig hebben, maar tegelijkertijd selectief en helder moet zijn naar diegenen die niet binnen die categorie vallen.
Mijn uitspraak over dat het waarschijnlijk in onze genen zou zitten om in een overzichtelijke groep te leven en we daardoor niet goed in staat zijn binding aan te gaan met ons onbekende mensen had ik niet moeten doen. Mijn woorden zijn op geen enkele manier bedoeld als vrijbrief voor racisme of uitsluiting van bepaalde bevolkingsgroepen. Het in goede banen leiden van de komst van nieuwkomers en hun voorspoedige integratie in de Nederlandse samenleving is een belangrijk onderdeel van het kabinetsbeleid. Ik onderschrijf dat beleid volledig.
Ten aanzien van mijn uitspraken over burden sharing heb ik getracht te wijzen op de gevoeligheden die spelen bij het proces om te komen tot een solidair asielbeleid binnen de EU, waarbij lidstaten elkaar onderling steunen, bijvoorbeeld door middel van een herverdelingsmechanisme. Binnen dit vraagstuk hebben lidstaten uiteenlopende belangen en verschillende ideeën over de gewenste uitkomst van dit proces. Ook hierbij heb ik voorbeelden en bewoordingen gebruikt die ik zorgvuldiger had moeten kiezen en formuleren. Dat heb ik ook erkend in de contacten die ik naar aanleiding van mijn uitspraken heb gehad met mijn Poolse en Tsjechische ambtsgenoten. Ondanks de bestaande gevoeligheden en obstakels blijft het kabinet vertrouwen hebben in de onderhandelingen en zal onverminderd worden ingezet op een solidair asielbeleid binnen de EU. Nederland verwelkomt in dat kader ook het Commissievoorstel – voor de volgende Meerjarig Financieel Kaderperiode – om een sterkere koppeling te maken tussen aan de ene kant de opname en integratie van asielgerechtigde migranten en aan de andere kant de toekenning van structuurfondsen.
Zijn er uitspraken waar u niet achter staat? Vindt u bijvoorbeeld echt dat «waarschijnlijk ergens diep in onze genen we een overzichtelijke groep willen hebben om mee te jagen of om een dorpje te onderhouden. En dat we niet goed in staat zijn om een binding aan te gaan met ons onbekende mensen»? Zo ja, over welke uitspraken gaat het dan concreet en bent u ook bereid deze onverkort terug te nemen? Zo nee, waarom niet?
Hierbij verwijs ik graag naar het antwoord op vraag 1 en 2.
Deelt u de mening dat het op deze manier onderscheid maken tussen verschillende groepen in de samenleving slecht is voor Nederland en op geen enkele manier door de beugel kan?
Mijn woorden waren op geen enkele manier bedoeld als vrijbrief voor racisme of uitsluiting van bepaalde bevolkingsgroepen. Ik heb in mijn uitspraken dan ook op geen enkele wijze onderscheid willen maken tussen verschillende groepen binnen de Nederlandse samenleving.
Heeft u in andere, al dan niet besloten, (inter)nationale gremia soortgelijke uitspraken gedaan? Zo ja, op welke momenten?
In mijn rol als Minister van Buitenlandse Zaken heb ik niet eerder soortgelijke uitspraken gedaan in (inter)nationale gremia.
Kunt u de vraag die u bij het Ministerie van Buitenlandse Zaken hebt uitgezet over vreedzame multiculturele samenlevingen met de Kamer delen? Kunt u eveneens het antwoord met de Kamer delen?
Een dergelijke vraag is niet formeel in het ministerie uitgezet, wel heb ik deze vraag sinds mijn aantreden een enkele keer in het kader van interne discussies opgeworpen. Dit heeft niet geresulteerd in een specifiek antwoord.
Zijn er contacten geweest met vertegenwoordigers van regeringen van andere landen over uw uitspraken? Zo ja, met welke vertegenwoordigers en waar bestonden deze contacten uit?
Ik heb contact gezocht met de premiers van de Caribische landen van ons Koninkrijk alsook met de Minister van Buitenlandse Zaken van Suriname. Ook heb ik contact gezocht met andere landen die zich gekwetst hadden kunnen voelen door mijn uitspraken.
Kunt u zich voorstellen dat landen als Singapore, Suriname, Tsjechië en Polen schrikken van uw uitspraken? Wat gaat u doen om de schade als gevolg van uw uitspraken te beperken?
Zie antwoord vraag 7.
Wat zou u ervan vinden als buitenlandse bewindspersonen vergelijkbare teksten over Nederland hadden geuit? Had u dan verzocht om rectificatie?
Het kabinet zou per specifiek geval een eigen afweging maken hoe te reageren. Het is mijns inziens niet zinvol om verder te speculeren over een dergelijk hypothetisch voorbeeld.
Kunt u bevestigen dat u in uw brief van 18 juli jl. aan de Kamer schrijft dat u zich in blijft zetten om tot een solidair asielbeleid te komen, waarbij lidstaten elkaar onderling steunen? Welke invloed denkt u dat uw uitspraken hebben op dat streven?2
Zie ook het antwoord op vraag 2. Als Minister van Buitenlandse Zaken blijf ik mij – samen met mijn collega’s in het kabinet – volledig inzetten voor het uitvoeren van het regeerakkoord, waaronder een toekomstbestendig en goed functionerend Europees asielsysteem. Voor Nederland is het belangrijk dat daarbij de juiste balans wordt gevonden tussen solidariteit en verantwoordelijkheid.
Het bericht ‘AirBridgeCargo verkiest Luik boven Schiphol als Europese hub’ |
|
Remco Dijkstra (VVD) |
|
Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met de berichten: AirBridgeCargo verkiest Luik boven Schiphol als Europese hub1, AirBridgeCargo kiest Luik als alternatief voor Schiphol2, en Deal tussen KLM en AirBridgeCargo redt honderd banen op Schiphol?3
Ja.
Wat vindt u ervan dat het bedrijf Volga-Dnepr Group met haar dochters AirbridgeCargo en CargoLogicAir voortaan circa dertig vluchten per week zal gaan uitvoeren vanaf de Belgische luchthaven en niet meer vanaf Schiphol?
AirBridgeCargo heeft Luik weliswaar verkozen als luchthaven waar zij een Europese hub wil opzetten, maar heeft mij bevestigd daarnaast via Schiphol te blijven opereren.
Welke bedrijven die actief zijn in de luchtvracht verplaatsen hun activiteiten of hebben hun activiteiten al eerder verplaatst naar het buitenland? Welke nadelen leverde dit op? Wat betekent dit voor ondernemers die mogelijk geen gebruik meer kunnen maken van luchtvracht vanuit Nederland? Is te becijferen welke schade dit oplevert?
Enkele vrachtmaatschappijen hebben hun operaties gedeeltelijk verplaatst naar andere luchthavens omdat zij het vorige IATA winterseizoen (2017/2018) minder slots op Schiphol hebben kunnen krijgen dan waarom zij verzocht hadden.
Dit levert onzekerheid op voor de vrachtsector op Schiphol, maar het is op dit moment niet mogelijk om de potentiële schade op betrouwbare wijze te becijferen. Om hier meer inzicht in te verkrijgen ben ik van plan om nader onderzoek te verrichten naar het belang en de economische bijdrage van luchtvracht voor Nederland.
Welke invloed heeft het slot op Schiphol met de capaciteitsbeperking tot 500.000 vliegbewegingen dan wel het onvoldoende beschikbaar hebben van voldoende slots voor luchtvracht? Klopt het dat Luik profiteert van schaarste aan start- en landingsrechten (of slots) op Schiphol? Geldt dat ook voor Brussel of elders?
Als resultaat van een zorgvuldige afweging van belangen is er een capaciteitsbeperking afgesproken van 500.000 vliegtuigbewegingen tot en met 2020.
De toenemende vraag naar slots op Schiphol heeft inderdaad gevolgen voor met name vrachtmaatschappijen die in het verleden geen historische rechten op slots hebben opgebouwd. Sinds het IATA Winterseizoen (2017/18) hebben enkele vrachtmaatschappijen hun operaties gedeeltelijk verplaatst naar andere luchthavens zoals Luik of Brussel, omdat zij niet alle slots op Schiphol konden verkrijgen waarom ze verzocht hadden.
Wat is ondernomen, door wie en wat heeft u gedaan om dergelijke luchtvrachtactiviteiten op Schiphol te behouden?
Ik onderken het belang van de luchtvrachtsector voor de Nederlandse economie en realiseer me dat de schaarse capaciteit op Schiphol tot gevolg heeft dat verschillende vrachtmaatschappijen niet alle slots kunnen verkrijgen waarom zij verzoeken. Daarom onderzoek ik, binnen de kaders van de EU slotverordening, in samenspraak met de luchthaven Schiphol, de slotcoördinator ACNL en de sector de mogelijkheden om de beschikbare capaciteit van Schiphol optimaal vast te stellen en te verdelen.
In oktober jl. heeft mijn ambtsvoorganger in het belang van de vrachtsector de luchthaven Schiphol verzocht om tot een gedragen voorstel voor een lokaal richtsnoer voor slotsverdeling te komen. Het Coordination Committee Netherlands (CCN) heeft mij daarop in februari een lokaal richtsnoer ter goedkeuring voorgelegd. Zoals ik uw Kamer per brief van 15 juni heb meegedeeld (Kamerstuk 29 655, nr. 329) heb ik dat lokaal richtsnoer niet kunnen goedkeuren omdat er met invoering een risico zou kunnen ontstaan van overschrijding van het afgesproken jaarlijkse maximum van 500.000 vliegbewegingen tot en met 2020. Daarbij heb ik aangegeven welwillend tegenover een aangepast voorstel voor een lokaal richtsnoer van het CCN te staan.
Wanneer ontvangt de Kamer de gecorrigeerde local rule en wanneer komt er eindelijk zicht op voldoende ruimte voor luchtvracht?
Zoals ik in antwoord op vraag 5 heb aangegeven, heb ik eerder een voorstel voor een lokaal richtsnoer (local rule) voor de luchthaven Schiphol ten behoeve van de vrachtsector moeten afkeuren vanwege het risico van overschrijding van het afgesproken maximum van 500.000 bewegingen bij toepassing van het lokaal richtsnoer.
Ik heb vernomen dat een werkgroep van het CCN eind juli bijeengekomen is om het lokaal richtsnoer zodanig aan te passen dat dit risico wordt weggenomen.
Als deze aangepaste versie van het lokaal richtsnoer door het CCN wordt aanvaard en aan mij ter goedkeuring wordt voorgelegd, kan ik overgaan tot toetsing ervan.
Ik wacht de uitkomst van dat proces met belangstelling af.
Is er nu zicht op eventueel verlies van banen, tegen de achtergrond dat in november 2017 door het dreigende vertrek van AirBridgeCargo een ontslag van ruim honderd banen bij vrachtafhandelaar Menzies voorkomen werd? Zo nee, waarom niet? Zo ja, om hoeveel banen gaat het? Wat is de rol van de vakbonden hierin?
Ik heb op dit moment geen indicaties van mogelijk verlies van banen in de vrachtsector.
Hoe rijmt u banen- en connectiviteitsverlies met de tekst uit het regeerakkoord over «een goede luchthaven Schiphol, <...> is belangrijk voor de Nederlandse economie en onze aantrekkingskracht als vestigingsplaats»?
Zoals ik in antwoord op vraag 7 heb aangegeven, heb ik op dit moment geen indicaties van mogelijk banenverlies in de vrachtsector. Zoals ook in het regeerakkoord is aangegeven zijn er uitdagingen die we gezamenlijk zullen moeten oppakken, waarbij de sector door de inzet van slimmere en schone vliegtuigen ruimte kan creëren voor de groei van het aantal vluchten.
Bent u van mening dat luchtvracht essentieel onderdeel is van de faciliteiten die Schiphol te bieden heeft en dat beperking daarvan schade aan onze economie kan berokkenen? Wat is uw visie op luchtvracht vanaf Schiphol in het algemeen? Welke rol speelt luchtvracht in relatie ander mainportgebonden luchtverkeer, zoals transferspassagiers, intercontinentale of zakelijke bestemmingen?
Ik onderken het economisch en maatschappelijk belang van de luchtvracht en aanverwante activiteiten voor de positie van Schiphol. Luchtvracht levert een bijdrage aan de netwerkkwaliteit van Schiphol en aan het rendabel maken van haar internationale verbindingen, omdat vracht zowel in vrachttoestellen als in de buik van passagierstoestellen kan worden vervoerd. Hiermee versterken het internationale passagiers- en vrachtvervoer elkaar en levert het luchtvrachtvervoer een belangrijke bijdrage aan het internationale netwerk van bestemmingen dat op Schiphol beschikbaar is.
Zoals ik in antwoord op vraag 3 heb aangegeven, ben ik van plan nader onderzoek te verrichten naar de economische bijdrage van luchtvracht voor Nederland. Mede op basis van de uitkomsten van dat onderzoek wil ik mijn luchtvrachtbeleid in de nieuwe Luchtvaartnota waar nodig herijken.
In hoeverre kan Maastricht Aachen Airport een alternatief zijn om banen in ieder geval binnen Nederlands grondgebied te behouden?
Zoals in antwoorden op eerdere Kamervragen van het lid Dijkstra over Maastricht Aachen Airport (MAA) is aangegeven (Aanhangsel van de handelingen nummer 622, vergaderjaar 2017–2018) is MAA in de discussie over de slotschaarste voor vracht op Schiphol nadrukkelijk genoemd als mogelijk alternatief voor een deel van de vracht op Schiphol.
Ik heb ACN, Evofenedex en verschillende vrachtmaatschappijen eerder ook opgeroepen om de luchthaven van Maastricht als serieus alternatief voor Schiphol te overwegen. Dat heeft ertoe geleid dat de luchthaven in samenspraak met de luchtvrachtsector heeft verkend in hoeverre zij een oplossing kan bieden om de vrachtmarkt voor Nederland te behouden en waar mogelijk te versterken binnen de groeiruimte die MAA nog heeft op basis van de huidige gebruiksvergunning. Hieruit is gebleken dat de beschikbaarheid van een baan van 2.750 meter essentieel is om iets in deze kwestie te kunnen betekenen. Dat is ook één van de overwegingen geweest om het gebruik van de volledig beschikbare baanlengte van 2.750 meter voor startend vrachtverkeer op MAA vanaf eind 2017 toe te staan. De luchthaven is hiermee aantrekkelijker geworden voor de luchtvrachtsector, omdat vrachtvliegtuigen daarmee een grotere non-stop afstand kunnen afleggen en meer vracht kunnen meenemen.
Daartegenover staat wel dat MAA – in tegenstelling tot Schiphol – in de nacht gesloten is. Uiteindelijk is het aan de luchtvaartmaatschappijen om een afweging te maken op welke luchthaven zij willen opereren.
Bent u bekend met het bericht «State Department Silent on MH17 Anniversary Following Trump-Putin Firestorm»?1
Ja.
Kunt u aangeven of en in hoeverre het onderzoek naar de daders van MH17 aan de orde is gekomen tijdens de top tussen de Amerikaanse president Trump en Russische president Poetin in Helsinki van 16 juli jl.?
Het ministerie heeft een verslag op hoofdlijnen ontvangen. Zoals de Kamer bekend kunnen op basis van bondgenootschappelijke afspraken geen mededelingen worden gedaan over door bondgenoten vertrouwelijk gedeelde informatie.
Heeft het Nederlandse Ministerie van Buitenlandse Zaken een verslag van de ontmoeting in Helsinki ontvangen van onze Amerikaanse bondgenoten? Zo ja, kunt u dit verslag op korte termijn delen met de Kamer?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe waardeert u het feit dat het Amerikaanse Ministerie van Buitenlandse Zaken de verklaring over de ramp met MH17 zou hebben ingetrokken dan wel afgezwakt?2 Kunt u aangeven hoe dit bericht zich verhoudt tot de heldere verklaring van de G7-landen van 15 juli jl?3
Er bestaat geen enkele twijfel over de steun van de VS voor de inzet van het kabinet. De Verenigde Staten steunt de inspanning om waarheidsvinding en gerechtigheid te bewerkstellingen ten aanzien van MH17 volledig.
De VS heeft op 18 juli verklaard, bij monde van de woordvoerder van Secretary of State Pompeo dat er geen verandering is in het standpunt van de VS met betrekking tot MH17.
De Verenigde Staten hebben op zowel 24 als 25 mei jl. twee verklaringen afgegeven waarin ze de conclusies van het JIT volledig onderschrijven én de stap van Nederland en Australië om Rusland aansprakelijk te stellen ten zeerste ondersteunen. Daarna heeft de VS als lid van de G7 een verklaring afgegeven op 16 juli waarin de G7 Rusland oproept om onmiddellijk in goed vertrouwen te engageren met Nederland en Australië ten einde de schendingen van het internationaal recht te beantwoorden. Deze oproep is herhaald door de VS na afloop van de bilaterale ontmoeting met Australië op 24 juli jl.
Kunt u aangeven of deze berichten een verandering duiden in de Amerikaanse houding ten aanzien van haar steun voor het JIT?
Zie antwoord vraag 4.
Hoe waardeert u de uitspraken van de Amerikaanse ambassadeur Pete Hoekstra van 5 juni jl. dat Nederland zich agressiever moet opstellen ten opzichte van Rusland in het MH17-dossier na de mogelijke intrekking van de Amerikaanse verklaring over de ramp met MH17? In hoeverre verhouden de woorden van ambassadeur Pete Hoekstra dat Nederland de Russen verantwoordelijk moet houden, zich met de eerder genoemde verklaring van het Amerikaanse Ministerie van Buitenlandse Zaken en de ontmoeting in Helsinki?4
Het kabinet heeft op 25 mei jl. besloten om Rusland aansprakelijk te stellen voor zijn aandeel in het neerhalen van MH17. Het wacht het antwoord van Rusland af en loopt niet vooruit op mogelijke volgende stappen. Zoals gesteld in antwoord op vraag 4 en 5 kan Nederland daarbij rekenen op volledige steun van de VS.
Kunt u een appreciatie geven over de uitspraken van het Russische Ministerie van Buitenlandse Zaken waarbij Rusland het onderzoek naar het neerhalen van MH17 schandalig noemt?5
De ongefundeerde kritiek van Rusland is bekend en is de afgelopen jaren bij verschillende gelegenheden, waaronder de speciale zitting van de VN Veiligheidsraad op 29 mei jl., weersproken.
Betaaltermijnen aan mkb’ers |
|
Martin Wörsdörfer (VVD) |
|
Mona Keijzer (staatssecretaris economische zaken) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Mkb’er wacht lager op betalingen»?1
Ja, daar ben ik bekend mee.
Kunt u verklaren waarom uit het onderzoek van Betaalme.nu blijkt dat ondernemers in het midden- en kleinbedrijf (mkb'ers) gemiddeld langer moeten wachten op betalingen terwijl in de beantwoording van de vragen van de leden Wörsdörfer en Veldman2 juist gesteld wordt dat bedrijven hun facturen sneller betaald krijgen?
De beantwoording van de Kamervragen waar u aan refereert was gebaseerd op de monitor van Graydon (Barometer Betaalgedrag over 2017) die op dat moment de meest actuele informatie bevatte. Betaalme.nu heeft in het voorjaar van 2018 onder een beperkte groep mkb’ers navraag gedaan naar de betaaltermijnen. Tevens is inmiddels de Graydon Barometer Betaalgedrag over de eerste helft van 2018 uitgekomen die de meting van Betaalme.nu bevestigt. Beide onderzoeken hebben evenwel een beperktere scope dan de jaarrapportage en zijn daarom niet één op één vergelijkbaar. Voor het onderzoek van Betaalme.nu geldt dit in termen van doelgroep en voor de halfjaarrapportage van Graydon in termen van tijd en seizoenseffecten.
Deelt u de mening dat de strengere wetgeving juist een verbetering van betaalgedrag aan onder meer mkb’ers tot doel had?
Ja, die mening deel ik. Ik roep uw Kamer evenwel in herinnering dat in de reactie van de toenmalige Minister van Economische Zaken op het initiatiefwetsvoorstel van 19 februari 20163 reeds is aangegeven dat niet te garanderen is dat de wet dit positieve effect op betaaltermijnen ook daadwerkelijk zal hebben.
Bent u bereid de evaluatie van de wetgeving met het oog op het tegengaan van onredelijk lange betaaltermijnen die begin 2019 gepland staat al in het najaar van 2018 uit te voeren? Zo nee, waarom niet?
Nee, het starten van een evaluatie eerder dan het geplande tijdstip van medio 2019 acht ik niet zinvol. De wetgeving bestaat uit twee componenten, waarvan de tweede pas op 1 juli 2018 in werking is getreden. Dit betreft de verplichte aanpassing tot maximaal 6 maanden van overeengekomen betaaltermijnen in lang lopende overeenkomsten tussen grote afnemers en kleinere aanbieders. In het MKB-actieplan heb ik echter reeds aangegeven dat ik met ondernemers in contact ben om tot het moment van evaluatie de markt te monitoren.
Wilt u bij de invulling van de evaluatie expliciet onderzoek doen naar eventuele aanvullende voorwaarden die afnemers mogelijk stellen aan mkb’ers voor een tijdige betaling? Zo nee, waarom niet?
Nee, ik kan niet op voorhand beloven naar aanvullende voorwaarden te kijken. De betaaltermijn is een onderdeel van het contract tussen afnemer en toeleverancier dat een veelheid aan afspraken omvat. Deze afspraken zijn alleen te vinden in die privaatrechtelijke overeenkomst die tussen partijen gesloten wordt. Dit maakt deze informatie bijzonder moeilijk vindbaar en verifieerbaar. Te zijner tijd zal een afweging gemaakt moeten worden tussen het nut van deze gegevens en de kosten van zo’n onderzoek. Verder is de overeenkomst het resultaat van onderhandeling tussen partijen die weliswaar niet altijd gelijkwaardig zijn aan elkaar, maar wel beide hun akkoord geven. In die zin rust er ook een eigen verantwoordelijkheid op beide contractpartijen om niet in te stemmen met voorwaarden die (te) nadelig zijn.
Wilt u tevens in kaart brengen hoe de kaders voor betaaltermijnen zijn in ons omringende landen en daarbij bezien of sprake is van een gelijk speelveld op de Europese interne markt? Zo nee, waarom niet?
De regelgeving inzake betaaltermijnen is gebaseerd op de Richtlijn 2011/7/EU van het Europees parlement en de Raad van 16 februari 2011 betreffende bestrijding van betalingsachterstand in handelstransacties. De Europese Commissie monitort de implementatie van de richtlijn en de ontwikkelingen met betrekking tot betaaltermijnen in de lidstaten en rapporteert hierover4.
Bij deze periodieke evaluaties worden ook best practices in de lidstaten betrokken. De rapportages van de Europese Commissie voorzien in de informatiebehoefte omtrent de stand van zaken van het beleid in omringende landen.
Wilt u, tot slot, ook ingaan op de risico’s van een trend van langere betaaltermijnen voor mkb’ers die concurreren met grote bedrijven die minder geraakt worden door langere betaaltermijnen?
Blijkens onderzoek van Betaalme.nu ervaren ondernemers op dit moment weinig hinder van lange betaaltermijnen. Dit hangt vermoedelijk samen met de lage rentestand en de gunstige economische omstandigheden. In principe is dit een goed moment, ook voor minder sterke leveranciers op de markt, om de betaaltermijnen die zij hun afnemers bieden wat in te korten. Aan de gemeten betaaltermijnen is (nog) niet zichtbaar dat ondernemers deze gelegenheid ook inderdaad aangrijpen. Risico’s ontstaan vooral wanneer de marktomstandigheden op enig moment verslechteren. Dan kunnen lange betaaltermijnen opnieuw leiden tot liquiditeitsproblemen bij het mkb.
Het opheffen van de visumplicht voor Kosovo |
|
Sietse Fritsma (PVV), Vicky Maeijer (PVV) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD), Mark Harbers (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Visumliberalisering: Commissie bevestigt dat Kosovo aan alle voorwaarden voldoet»?1
Ja.
Deelt u de mening van de Europese Commissie dat Kosovo klaar is voor visumliberalisatie? Zo ja, wanneer wordt besluitvorming hierover verwacht en bent u van plan in te stemmen met het opheffen van de visumplicht voor 1.7 miljoen Kosovaren? Zo nee, hoe gaat u dit tegenhouden?
Het uitgangspunt van het kabinet ten aanzien van visumliberalisatievoorstellen is strikt en fair. Het kabinet ziet er nauwgezet op toe dat landen die in aanmerking willen komen voor visumliberalisatie aan alle strenge eisen voldoen en blijven voldoen (zie BNC fiche van 10 juni 2016 betreffende de afschaffing van de visumplicht voor Kosovo (Kamerstuk 22 112, nr. 2152)). In het rapport van de Commissie op 18 juli jl. geeft de Commissie aan dat Kosovo aan alle voorwaarden in het stappenplan voor visumliberalisatie heeft voldaan. De Commissie heeft daarbij, mede op aandringen van Nederland, ook hernieuwd gekeken naar de benchmarks waaraan eerder was voldaan. Het kabinet zal dit rapport nauwgezet bestuderen alvorens een standpunt in te nemen. Uw Kamer zal hierover worden geïnformeerd. Besluitvorming over Europees visumbeleid geschiedt volgens de gewone wetgevingsprocedure door het Europees parlement en de Raad (met gekwalificeerde meerderheid). Een eerste bespreking van het Commissierapport zal na de zomer plaatsvinden.
Hoe is het mogelijk dat hiervan sprake is nu bekend is dat het opheffen van de visumplicht voor Albanezen een ware misdaadgolf heeft opgeleverd die natuurlijk niet voor herhaling vatbaar is?
Elk land wordt afzonderlijk beoordeeld m.b.t. het voldoen aan de gestelde criteria. Visumliberalisatie gaat vergezeld van een omvangrijk pakket aan voorwaarden en flankerende maatregelen die erop zijn gericht mogelijke negatieve effecten zo veel mogelijk tegen te gaan. Dat is ook het geval op het thema openbare orde en veiligheid. Het kabinet acht het noodzakelijk dat vooraf helderheid en zekerheid bestaat ten aanzien van het volledig voldoen aan de gestelde voorwaarden voor visumliberalisatie door Kosovo, waaronder die op het terrein van de bestrijding van georganiseerde criminaliteit en corruptie. Dit zal uiteraard worden meegewogen in de standpuntbepaling na bestudering van het rapport van de Europese Commissie door het kabinet.
Deelt u de mening dat het afschaffen van de visumplicht, en het daarmee nog makkelijker maken om naar de EU te reizen, het stomste is wat je kunt doen gelet op alle terreur, massa-immigratie en islamisering die de open grenzen van de Europese Unie al over Nederland afroepen?
Visumliberalisatie is niet vrijblijvend. Een land zal aan alle gestelde voorwaarden, inclusief die op het terrein van illegale migratie, nationale veiligheid en openbare orde, moeten voldoen voordat tot visumliberalisatie kan worden overgegaan en zal dit ook na de afschaffing van de visumplicht moeten blijven doen. Mede op aandringen van Nederland ziet de Europese Commissie erop toe dat landen ook na afschaffen van de visumplicht aan de voorwaarden blijven voldoen. Het Kabinet beschouwt visumliberalisatie als een effectief instrument om hervormingen aan te jagen, of samenwerking op belangrijke gebieden te bewerkstelligen. Daarnaast versterkt visumliberalisatie de handels- en intermenselijke contacten.
Hoe beziet u het verschil tussen de leerkrachten in het basisonderwijs die er gemiddeld 8,5 procent op vooruitgaan en een bonus erbij krijgen van bijna een half maandsalaris en onderwijsondersteunend personeel dat slechts 2,5 procent extra loon krijgt en geen forse bonus?1
In de nieuwe cao is voor alle werknemers in het primair onderwijs in 2018 een algemene loonstijging van 2,5% afgesproken en een eenmalige uitkering van € 750 (op voltijdsbasis). Daarmee gaan alle werknemers, inclusief onderwijsondersteunend personeel, in de sector erop vooruit. Vanuit het Regeerakkoord wordt extra geïnvesteerd in verbetering van de lerarensalarissen.
Heeft deze ontwikkeling ermee te maken dat niemand aan de onderhandelingstafel voor de nieuwe CAO specifiek opkwam voor het personeel in de lagere salarisschalen in het basisonderwijs, zoals conciërges en klassenassistenten?
Het maken van cao-afspraken is een zaak van sociale partners in casu de PO-raad en de vakorganisaties, waarbij de verschillende belangen tegen elkaar worden afgewogen. Vakorganisaties vertegenwoordigen de belangen alle de werknemers in de cao-onderhandelingen, ook van conciërges en klassenassistenten.
Sociale partners hebben in deze cao een loonstijging van 2,5% afgesproken en een eenmalige uitkering van € 750 (op voltijdsbasis). Deze loonstijging geldt voor alle werknemers dus ook voor conciërges en klassenassistenten.
Welke gevolgen vallen op termijn te verwachten voor de beschikbaarheid van dit onderwijsondersteunend personeel?
Er zijn mij geen signalen bekend dat er een tekort is aan onderwijsondersteunend personeel.
Dreigen de goede voornemens om de werkdruk voor leerkrachten in het basisonderwijs te verminderen op termijn teniet te worden gedaan, doordat leerkrachten noodgedwongen meer taken zullen overnemen die normaliter door onderwijsondersteunend personeel worden gedaan? Zo nee, op welke gronden sluit u dit risico uit? Zo ja, wat gaat u hiertegen doen?
Met het werkdrukakkoord is € 237 miljoen beschikbaar gekomen om de werkdruk aan te pakken. Dit loopt op tot € 430 miljoen. De teams op scholen mogen zelf bepalen hoe zij dit geld willen inzetten. Een voorbeeld is het werven van extra ondersteunend personeel. Zo had bijna de helft van alle scholen een vacature voor onderwijsondersteunend personeel in de klas en 20 procent had een vacature van andersoortig ondersteunend personeel. Van deze vacatures was op 19 juli al driekwart vervuld.2
Het bericht ‘Te weinig nieuwe wapenstokken voor politie.’ |
|
Lilian Helder (PVV) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Te weinig nieuwe wapenstokken voor politie?1
Ja.
Klopt dit bericht en zo ja, wat is er misgegaan bij de aanbesteding?
De levering van de uitschuifbare wapenstokken verloopt gefaseerd en conform planning en afspraak met de fabrikant. De eerste levering vond plaats in maart 2018 en de laatste levering van de uitschuifbare wapenstokken wordt verwacht in december 2018. De omscholingsplanning is afgestemd op de hoeveelheid stokken die iedere maand kunnen worden geleverd. In sommige eenheden verloopt de omscholing echter sneller dan gepland waardoor er een tijdelijk tekort aan stokken kan ontstaan. Een dergelijke tekort in een eenheid wordt zoveel mogelijk opgelost door de beschikbare hoeveelheid uitschuifbare wapenstokken met draagmiddelen zo eerlijk mogelijk tussen de eenheden te verdelen. Politieambtenaren die de opleiding hebben afgerond kunnen op een later moment hun oude wapenstok omruilen voor de uitschuifbare wapenstok indien in hun eenheid een tijdelijk tekort is. De wapenkamerbeheerder zorgt er daarnaast voor dat er voldoende uitschuifbare wapenstokken en draagmiddelen beschikbaar blijven zodat de opleidingen gewoon door kunnen blijven gaan.
Deelt u de mening dat dit ontzettend knullig is en demotiverend voor agenten die de vereiste cursus hebben gevolgd, maar vervolgens weer met de oude wapenstok de straat op moeten? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Wat gaat u doen teneinde ervoor te zorgen dat aan de agenten zo snel mogelijk alsnog de nieuwe wapenstok ter beschikking wordt gesteld?
Zie antwoord vraag 2.
Is er een garantie dat uiterlijk eind augustus 2018 voldoende nieuwe wapenstokken zijn geleverd? Zo nee, wat gaat u doen teneinde dit op te lossen?
Zie antwoord vraag 2.
Moeten agenten, die de cursus hebben afgerond, deze cursus bij levering van de nieuwe wapenstok opnieuw volgen?
Nee, het gaat om een eenmalige opleiding.
Het bericht ‘Chroom-6 verf aangetroffen op speedboten Koninklijke Marine’ |
|
John Kerstens (PvdA) |
|
Barbara Visser (staatssecretaris defensie) (VVD) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op het artikel «Chroom-6 verf aangetroffen op speedboten Koninklijke Marine»?1
Ik wil voorop stellen dat ik geschrokken ben door het aantreffen van chroom-6 houdende verf op verschillende FRISC-vaartuigen2. Mijn zorgen gaan daarbij allereerst uit naar de medewerkers die werkzaamheden hebben verricht aan deze vaartuigen. De direct betrokken medewerkers zijn (tijdens een «alle hens») geïnformeerd door hun commandant en in de gelegenheid gesteld zich te laten registreren. Dat geeft hun in de toekomst de mogelijkheid aan te tonen onder welke omstandigheden ze in aanraking zijn geweest met chroom-6.
De chroom-6 houdende verf is aangetroffen op verschillende FRISC-vaartuigen van de Koninklijke Marine. De ontdekking is gedaan door oplettende onderhoudsmedewerkers die het chroom-6, met behulp van speciaal hiervoor bij Defensie ingevoerde detectiepennen, aantroffen in de conserveerlaag op een affuit van een FRISC. Bij verdere controle bleken meerdere onderdelen van verschillende FRISC’s chroom-6 te bevatten. De werkzaamheden zijn daarop stilgelegd en de werkplaatsen waar de FRISC’s worden onderhouden zijn preventief gesloten. Deze werkplaatsen zijn inmiddels industrieel gereinigd. Ook wordt onderzocht hoeveel, en in welke mate, FRISC-vaartuigen en reserveonderdelen zijn bewerkt met chroom-6 houdende verf. Het was namelijk niet bekend dat er chroom-6 houdende verf voor de FRISC-vaartuigen is gebruikt. Het is daarom niet uit te sluiten dat defensiepersoneel dat werkzaamheden heeft verricht aan de FRISC-vaartuigen in het verleden aan chroom-6 is blootgesteld. Defensiemedewerkers die denken in het verleden mogelijk te zijn blootgesteld aan chroom-6 door werkzaamheden aan de FRISC-vaartuigen kunnen dit laten opnemen in hun personeelsdossier. Daarnaast kunnen zij voor vragen terecht bij hun bedrijfsarts of arbofunctionaris en zich laten registreren bij het www.informatiepuntchroom6.nl.
Ondanks alle preventieve voorzorgmaatregelen, instructies, toezicht etc. kunnen onvoorziene incidenten met gevaarlijke stoffen optreden, bijvoorbeeld door een technisch defect of menselijk handelen. Daarvoor is in de regelgeving een «calamiteitenprocedure» opgenomen, zodat op de juiste wijze kan worden gehandeld als onderdeel van de reguliere bedrijfsvoering. Meestal betekent dit het stilleggen van de werkzaamheden, het uitvoeren van metingen, het reinigen van de werkplaatsen, het informeren van het personeel en het zo nodig aanpassen van werkinstructies. In geval van een calamiteit wordt deze incidentele blootstelling, zoals eerder vermeld, vastgelegd in het personeelsdossier.
Bent u verrast dat ook hier mensen zijn blootgesteld aan Chroom-6? Deelt u de opvatting dat dit nieuws medewerkers kan doen twijfelen aan hun veiligheid en gezondheid? Wat doet u hiermee?
Zie antwoord vraag 1.
Heeft u reeds contact gehad met medewerkers die mogelijk op schadelijke wijze in aanraking zijn gekomen met de betreffende Chroom-6 houdende boten? Zo nee, op welke termijn gaat u dit alsnog doen?
Zie antwoord vraag 1.
Gaat de reeds met de vakbonden overeengekomen schaderegeling voor medewerkers die werkten met Chroom-6 ook voor deze mogelijk nieuwe groep slachtoffers gelden? Zo nee, waarom niet?
Nee, Deze regeling geldt momenteel alleen voor (oud-)medewerkers die op de Prepositioned Organizational Materiel Storage (POMS)-locaties hebben gewerkt, of hun nabestaanden. Het onderzoek naar de gezondheidsrisico’s van het werken met chroom-6 op de POMS-locaties is afgerond; het onderzoek naar de gezondheidsrisico’s als gevolg van blootstelling aan chroom-6 op andere defensielocaties is in voorbereiding. De onderzoeksopzet en reikwijdte van dit onderzoek moet nog door de paritaire commissie worden vastgesteld.
(Oud-)medewerkers van andere defensielocaties kunnen, indien zij onverhoopt ziek zijn geworden, afhankelijk van de aandoening, functie en functieduur, mogelijk aanspraak maken op de sinds maart 2015 bestaande coulanceregeling. Afhankelijk van de uitkomsten van het onderzoek, kan mogelijk de Regeling uitkering chroom-6 Defensie worden aangepast. Daarnaast kunnen
(oud-)medewerkers die ziek zijn geworden door blootstelling aan chroom-6 altijd een letselschadeclaim indienen bij Defensie.
Bent u bereid het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) te verzoeken ook de in het artikel aangehaalde boten mee te nemen in hun lopende vervolgonderzoek naar Chroom-6? Zo nee, waarom niet?
Het RIVM gaat voor Defensie nu ook andere locaties en werkplekken onderzoeken waarbij is gewerkt met chroom-6. Dit onderzoek is in voorbereiding. De onderzoeksopzet en reikwijdte van dit onderzoek zullen op basis van het advies van het RIVM door de paritaire commissie worden vastgesteld. Zodra de onderzoeksopzet en de tijdsplanning voor dit onderzoek door de paritaire commissie is vastgesteld zal ik uw Kamer hierover op de gebruikelijke manier informeren.
Deelt u de mening dat het noodzakelijk is om breder onderzoek te doen naar Chroom-6 op en in materieel waar defensie mee werkt, wie daarmee in aanraking is geweest en wanneer? Zo ja, op welke termijn kunt u een dergelijk onderzoek starten? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 5.
De tarieflijst Tijdelijke Commissie Mijnbouwschade Groningen (TCMG) waarin ook de overlastvergoeding genoemd wordt |
|
Sandra Beckerman |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
Bent u op de hoogte van de berichtgeving over de tarieflijst van de Tijdelijke Commissie Mijnbouwschade Groningen over de overlastvergoeding van 250 euro «voor alle gedoe» bij schadeafwikkeling?1
Ja.
Klopt het dat het bij deze overlastvergoeding alleen om de schadegevallen na 31 maart 2017 gaat? Zo ja, hoe is dit dan geregeld voor de oude schades?
Ja, dit klopt. De overlastvergoeding is een compensatie voor de overlast van de schadeafhandelingsprocedure bij de TCMG die voortvloeit uit artikel 7, vierde lid van het Protocol en bijlage 2 van het Besluit Mijnbouwschade Groningen (hierna: het Besluit). De TCMG is op grond van het Besluit alleen bevoegd om te besluiten op aanvragen om vergoeding van schade en overlastvergoeding voor schadegevallen die zijn gemeld na 31 maart 2017. Schademeldingen die zijn gedaan vóór 31 maart 2017 («oude gevallen») worden niet afgewikkeld door de TCMG, maar door NAM. NAM heeft zich gecommitteerd aan een ruimhartige afhandeling van de betreffende meldingen conform de hiervoor ontwikkelde spelregels.2
Geldt deze regeling ook voor huurders? Kunt u uw antwoord toelichten?
De TCMG verkent op dit moment of en hoe aan deze regeling voor huurders invulling kan worden gegeven, waarbij onder andere juridische aspecten nader moeten worden bekeken. De TCMG verwacht hier op korte termijn duidelijkheid over te kunnen geven.
Kunt u bevestigen dat de overlastvergoeding geen gevolgen heeft voor overige vergoedingen uit de tarieflijst? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ja. De overlastvergoeding is enkel bedoeld als een vergoeding voor de overlast die de benadeelde ervaart als gevolg van het doorlopen van een procedure van schadeafhandeling bij de TCMG. Hierbij kan bijvoorbeeld worden gedacht aan mensen die over de vloer komen. De TCMG laat weten dat de toekenning van een overlastvergoeding geen gevolgen heeft voor toekenning van de overige vergoedingen die zijn vermeld in het overzicht.
Kunnen vergoedingen uit de tarieflijst tot gevolg hebben dat de Belastingdienst minder kindgebonden budget, zorg-, of huurtoeslag uitkeert en/of vermogensbelasting gaat heffen? Kan TCMG gedupeerden informeren hierover? Kunt u uw antwoord toelichten?
De vergoedingen uit de tarieflijst zijn schadevergoedingen. Ik verwijs naar de beantwoording van vragen over dit onderwerp van 13 juli 2018 (Aanhangsel Handelingen II 2017/18 nr. 2801) voor een technische duiding van de impact op de rendementsgrondslag. Het recht op schadevergoedingen en de ontvangen schadevergoedingen kunnen op 1 januari (de peildatum) deel uitmaken van de rendementsgrondslag van box 3. Als de schadevergoeding is uitbetaald, kan dat alleen het geval zijn indien en voor zover de ontvangen schadevergoeding nog niet is besteed. Effect op toeslagen is aan te merken als gevolgschade. Deze gevolgschade valt onder het Besluit Mijnbouwschade Groningen en wordt door de TCMG vergoed.
Klopt het dat iedereen individueel de overlastvergoeding moet aanvragen? Kunt u dat toelichten?
Ja. De vergoeding voor bijkomende kosten, waaronder ook de overlastvergoeding, moet door de aanvrager zelf of diens gemachtigde worden aangevraagd. Op grond van het Besluit kan de TCMG alleen op aanvraag beslissen over schadevergoeding.
Deelt u de opvatting dat deze vergoedingen voor overlast gevoelens van oneerlijkheid teweeg brengt bij de mensen met oude schades, indien zij niet in aanmerking komen voor een vergoeding? Zo nee, waarom niet?
De betreffende overlastvergoeding is een compensatie voor de overlast van de schadeafhandelingsprocedure bij de TCMG. Zoals aangegeven in mijn antwoord op vraag 2 is het de verantwoordelijkheid van NAM om de oude schademeldingen te voorzien van een aanbod. NAM heeft zich daarbij gecommitteerd aan een ruimhartige afhandeling van de betreffende meldingen.
Overigens wil ik benadrukken dat de betreffende lijst van de TCMG een algemeen overzicht geeft van gehanteerde tarieven voor compensatie van bijkomende kosten – hierin wordt niet verwezen naar adres- of persoonsgegevens van bewoners in het aardbevingsgebied.
Bent u bereid ervoor te zorgen dat ook mensen met oude schades in aanmerking komen voor overlastvergoedingen, zoals mensen op de lijst die de TCMG openbaar heeft gemaakt? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 7.
Bent u bekend met het bericht dat de gemeente Utrecht voornemens is een vorderingsbesluit in te zetten om Basisschool De Klimroos te verplichten klaslokalen beschikbaar te stellen aan de nieuwe islamitische basisschool Al Arqam?1
Ja.
Deelt u de opvatting dat met de komst van islamitische waarden die een islamitische school nu eenmaal met zich meebrengt het Nederlandse karakter en het Nederlandse pedagogische klimaat van openheid, vrijheid en respect voor vrouwen, seksueel anders geaarden en ongelovigen ernstig in gevaar komt en te allen tijde vermeden moet worden? Zo nee, waarom niet?
Nee. De vrijheid van godsdienst is net als de vrijheid van onderwijs een belangrijk grondrecht in onze samenleving waar het kabinet pal voor staat. Tegelijkertijd is het uitdragen van de fundamentele waarden van onze democratische rechtsstaat een taak van alle scholen. Dat geldt ook voor het bevorderen van onderlinge verbinding in de samenleving.
Deelt u onze verwachting dat het voortbestaan van openbare school De Klimroos in gevaar komt, omdat Nederlandse ouders hun kinderen in andere scholen zullen onderbrengen, daar zij terecht niet willen dat hun kinderen dagelijks geconfronteerd zullen worden met leerlingen die vanuit de islamitische ideologie worden opgevoed in afkeer van het Westen, van Nederland en in dit specifieke geval in afkeer van de Nederlandse kinderen die zij in het gebouw en op het schoolplein tegenkomen? Zo nee, waarom niet?
In de praktijk zijn er talloze voorbeelden van openbare en bijzondere scholen (van verschillende richtingen) die zonder problemen een schoolgebouw delen. Het is ook heel gebruikelijk dat een gemeente leegstaande ruimte binnen bestaande schoolgebouwen tijdelijk inzet voor een startende nieuwe school.
Bent u van mening dat de gemeente Utrecht, onder aanvoering van D66-wethouder Anke Klein, alle mogelijke scenario’s dient te verkennen alvorens de gemeente Utrecht overgaat tot de zwaarst mogelijke bestuurlijke dwangmaatregel, namelijk die van vordering? Zo nee, waarom niet?
De gemeente is verantwoordelijk voor de huisvesting van scholen. Op basis van de (openbare) informatie2 van de gemeente Utrecht constateer ik dat de gemeente vanuit die verantwoordelijkheid diverse huisvestingsmogelijkheden heeft onderzocht.
Bent u bereid Basisschool De Klimroos te steunen in de ongelijke strijd tegen deze activistische wethouder en erop toe te zien dat zij geen klaslokalen beschikbaar hoeft te stellen aan de islamitische basisschool Al Arqam? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke maatregelen gaat u nemen om te voorkomen dat de haatdragende en intolerante ideologie van onderwerping die de islam is, zich nestelt binnen de muren van Basisschool De Klimroos?
In Nederland staat het iedereen vrij om een school op te richten. Als is aangetoond dat er voldoende leerlingpotentieel is, dan is de gemeente verplicht om te voorzien in huisvesting. Het is heel gebruikelijk dat een gemeente leegstaande ruimte binnen bestaande schoolgebouwen tijdelijk inzet voor een startende nieuwe school. Naarmate het leerlingenaantal van de startende school groeit, wordt gezocht naar permanente huisvesting. Dit is ook het geval in Utrecht. De gemeente Utrecht geeft aan in gesprek te willen blijven met beide schoolbesturen om, waar nodig en mogelijk, het huidige gebouw aan te passen en om op termijn afspraken te maken over permanente huisvesting.