Het bericht dat Nederland nepverkiezingen in Syrisch rebellengebied financierde |
|
Geert Wilders (PVV), Raymond de Roon (PVV) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
![]() |
Kloppen de berichten over gebruik van Nederlands geld voor financiering lokale verkiezingen in Syrisch rebellengebied Oost-Ghouta?1 2
Ja.
Kunt u tot op de euro nauwkeurig aangeven met hoeveel geld Nederland lokale verkiezingen in het Syrische rebellengebied Oost-Ghouta heeft gefinancierd?
Nederland heeft via het Local Development and Small Projects Support (LDSPS) programma de verkiezingen in Oost-Ghouta met 4800,- euro ondersteund.
Heeft Nederland ook elders in Syrië lokale verkiezingen gefinancierd? Zo ja, kunt u daarvan een overzicht geven en de bedragen kenbaar maken?
Nee.
Heeft de hulporganisatie die de verkiezingen organiseerde kunnen verantwoorden waar het geld aan is uitgeven? Zo ja, kunt u daar een overzicht van geven? Zo nee, waarom niet?
De rapportages van LDSPS zijn openbaar volgens de principes van het International Aid Transparency Initiative (IATI). De rapportages van Nederlandse subsidieontvangers worden gepubliceerd op https://www.openaid.nl. Het rapport met het meest recente overzicht van de resultaten van LDSPS is bijgevoegd3.
Deelt u de mening dat het heimelijk financieren van (lokale) verkiezingen in een door oorlog verscheurd land, een zware vorm van politieke inmenging is? Zo nee, waarom niet?
De lokale verkiezingen die plaatsvonden in Oost-Ghouta, werden geïnitieerd en georganiseerd door de lokale bevolking. De financiële steun die door Nederland is gegeven ten behoeve van lokale raden en lokale maatschappelijke organisaties, heeft het mogelijk gemaakt dat deze verkiezingen in moeilijke omstandigheden op een transparante en democratische manier konden plaatsvinden. Zie ook het antwoord op vraag 6.
Waarom heeft u de Kamer niet geïnformeerd over deze dubieuze praktijken en wordt slechts zeer algemeen gesproken over «capaciteitsopbouw»?
De Nederlandse steun aan LDSPS was onderdeel van de bredere Nederlandse inzet om enige vorm van stabiliteit en bestuur te ondersteunen in gebieden die niet (langer) onder controle van het Syrische regime stonden. In de brief van 23 januari jl. (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2017–2018, nr. 953) is het LDSPS-project specifiek vermeld en beschreven in het projectenoverzicht voor Syrië.
Wat dacht u te bereiken met het financieren van nepverkiezingen in een gebied waar het wemelde van de islamitische strijdgroepen waaronder Jaysh al-Islam: het leger van islam?
Het project dat LDSPS met Nederlandse steun uitvoerde beoogde de lokale leefomstandigheden in oppositiegebied te verbeteren door bij te dragen aan effectievere diensten en representatieve vertegenwoordiging. Het ondersteunen van de organisatie van lokale verkiezingen was een onderdeel van het project. Mede dankzij Nederlandse steun hebben op verschillende plaatsen in Oost-Ghouta verkiezingen kunnen plaatsvinden. De representativiteit en legitimiteit van lokale raden werd hierdoor versterkt en diende er juist toe om de invloed van extremistische groepen in te perken. Ook de steun van Frankrijk, Zwitserland en Zweden aan dit project heeft bijgedragen aan het bereiken van deze resultaten in verschillende delen van Syrië.
Kunt u uitsluiten dat het Nederlandse hulpgeld in handen is gekomen van één van de in Oost-Ghouta/Syrië actieve en onfrisse islamitische strijd- en terreurgroepen? Zo nee, waarom niet?
Er zijn geen aanwijzingen dat de Nederlandse bijdrage aan LDSPS in verkeerde handen zou zijn gevallen. De monitoringsmechanismen van het project zijn adequaat en daarnaast beschikte Nederland in Oost-Ghouta ten tijde van de uitvoering van het project over lokale contacten in het veld die in aanvullende informatie voorzagen.
Heeft u spijt van deze absurde Nederlandse bijdrage aan lokale Syrische nepverkiezingen die niets met democratie te maken hadden, maar enkel tot legitimering dienden van lokale strijd- en terreur groepen en een allegaartje aan onfrisse figuren?
De Nederlandse bijdrage aan het LDSPS-project heeft Syriërs de kans gegeven om te participeren in lokaal bestuur en lokale verkiezingen. Dit creëerde een mogelijkheid voor Syriërs om het heft weer in eigen handen te nemen en weerstand te bieden tegen de onderdrukking van het regime en de invloed van extremistische groeperingen.
Bent u bereid alle nog lopende financiële hulp aan Syrische hulporganisaties per direct stop te zetten?
Behalve met humanitaire hulp is Nederland op dit moment niet actief in gebieden die gecontroleerd worden door het Syrische regime. Door de militaire winst van het regime is de ruimte om in Syrië activiteiten te ontplooien derhalve zeer ingeperkt. Programma’s gericht op het direct ondersteunen van gematigde oppositie, waaronder non-lethal assistance en AJACS, zijn dan ook geheel gestopt. Het kabinet zal via de VN en Dutch Relief Alliance (DRA) wel humanitaire hulp blijven geven aan Syriërs in nood. Waar mogelijk worden programma’s gericht op het verbeteren van lokale leefomstandigheden voor Syrische burgers en de ondersteuning van mensenrechtenverdedigers voortgezet.
Wilt u elke vraag afzonderlijk beantwoorden?
Ja.
Het vertrek van de Verenigde Staten uit de VN-Mensenrechtenraad |
|
Raymond de Roon (PVV), Kees van der Staaij (SGP), Joël Voordewind (CU) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
![]() ![]() ![]() |
Kent u het bericht «U.S. withdraws from U.N. Human Rights Council over perceived bias against Israel»?1
Ja.
Hoe waardeert u de achterliggende kritiek van de Verenigde Staten (VS) op de VN-Mensenrechtenraad als een organisatie die vooringenomen kritisch is jegens Israël en notoire mensenrechtenschenders als lid toelaat?
Het kabinet is van mening dat de Mensenrechtenraad een zeer relevant VN-orgaan is waarin belangrijke resultaten zijn geboekt. Wel vindt het kabinet dat de Mensenrechtenraad niet zonder tekortkomingen is en zou moeten worden versterkt en hervormd. Dat heeft onder meer betrekking op het permanente agendapunt 7 van de Mensenrechtenraad: «human rights situation in Palestine and other occupied Arab territories.» Net als de VS zijn Nederland en de EU ongelukkig met dit agendapunt en zijn zij van mening dat de mensenrechtensituatie in de bezette gebieden op eenzelfde manier zou moeten worden behandeld als andere landensituaties, onder het agendapunt 4, waar alle landenspecifieke situaties worden besproken. Een ander kritiekpunt dat Nederland met de VS deelt is de kwaliteit en geloofwaardigheid van het lidmaatschap van de Mensenrechtenraad.
Nederland heeft zich het afgelopen jaar, samen met gelijkgezinde landen zoals de VS, actief ingezet voor hervorming. Mede als gevolg van deze inspanningen is er meer aandacht dan voorheen van lidstaten voor maatregelen met betrekking tot het efficiënter functioneren van de Raad. Ook staat de kwaliteit van het lidmaatschap hoger op de agenda. Nederland zal de komende tijd blijven inzetten op hervormingen. Dit zal tijd kosten, omdat hervorming van de Mensenrechtenraad breed draagvlak vereist onder alle VN-lidstaten.
Beaamt u dat mensenrechten op deze manier niet bevorderd, maar veeleer ondermijnd worden?
Het kabinet deelt deze mening niet. De Mensenrechtenraad is een relevant en belangrijk VN-orgaan waar Nederland zich actief inzet voor het beschermen en bevorderen van mensenrechten en individuele vrijheden wereldwijd. Nederland werkt hierin samen in verschillende coalities. Ondanks de tegenstand van niet-gelijkgezinde landen is de Mensenrechtenraad in staat belangrijke resoluties aan te nemen over onder andere de vrijheid van godsdienst, de vrijheid van meningsuiting, gelijke rechten voor vrouwen en LGBTI. Ook stelt de Raad onderzoekscommissies in en spreekt het landen hard aan op schendingen van mensenrechten, zoals in Zuid-Sudan, Syrië, Jemen, DPRK en Myanmar.
Beaamt u dat lidmaatschap van de VN-Mensenrechtenraad, met als reden het behoud van invloed en inspraak tegenover lidstaten die als notoire mensenrechtenschenders bekend staan, ook bij kan dragen aan het legitimeren van ongeloofwaardig en eenzijdig mensenrechtenbeleid?
Zie antwoord vraag 3.
Wat is door de VS, Nederland en andere (voormalig) leden van dit VN-orgaan gedaan om genoemde tekortkomingen van de VN-Mensenrechtenraad te beëindigen?
Om de kwaliteit van het lidmaatschap te verbeteren, heeft Nederland er in de Mensenrechtenraad voor gepleit dat kandidaat-leden de inzet van hun lidmaatschap presenteren en onderbouwen voordat de verkiezingen plaatsvinden. Verder stimuleert Nederland (constructieve) landen zich te kandideren, om de keuze tussen potentiële leden te vergroten.
De Nederlandse inzet is er verder op gericht disproportionele aandacht voor een land binnen de VN te voorkomen, door als EU principieel stelling te nemen tegen agendapunt 7 van de Mensenrechtenraad en door een kritische opstelling bij onderhandelingen over deze resoluties, zoals aangegeven in reactie op Kamervragen over het Nederlandse stemgedrag in VN-fora (Kamervragen van de leden Voordewind, Ten Broeke en Van Helvert, d.d. 19 januari 2018, Aanhangsel van de Handelingen, vergaderjaar 2017–218, aanhangselnummer 915).
Welke stappen overweegt Nederland naar aanleiding van de beslissing van de VS? Bent u bereid om de VS, ook in VN-verband, bij te vallen, en de opportuniteit van een mogelijk toekomstig Nederlands lidmaatschap van de VN-Mensenrechtenraad te heroverwegen?
Het kabinet zal zich actief blijven inzetten voor de bescherming en bevordering van de mensenrechten wereldwijd. De Mensenrechtenraad is daarbij een belangrijk instrument. Daarom heeft Nederland zich kandidaat gesteld voor de Mensenrechtenraad voor de periode 2020–2022. Het kabinet wil zichzelf niet buiten spel zetten, maar wil juist in gesprek blijven in de Mensenrechtenraad, ook met de moeilijke landen.
De privatisering van het patiëntencontact door bedrijven die geld verdienen aan het informeren van kankerpatiënten |
|
Maarten Hijink |
|
Bruno Bruins (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wat vindt u van het bedrijf Medical Navigator dat kankerpatiënten tegen betaling van honderden euro’s advies geeft in de voorbereiding op een gesprek met de oncoloog?1
Goed geïnformeerd worden door je zorgverlener over je aandoening en de behandelmogelijkheden is onderdeel van reguliere zorg. In het basispakket is opgenomen dat patiënten met hun vragen terecht kunnen bij hun zorgverlener. Daarnaast is in de Wet op de Geneeskundige Behandel Overeenkomst (wgbo) het zogenoemde «informed consent» vastgelegd. Dat houdt in dat zorgverleners de patiënt goed moeten informeren over de behandeling. Patiënten kunnen dan goed geïnformeerd al dan niet toestemming voor de behandeling geven.
Wanneer het samen beslissen over een behandeling door arts en patiënt substantieel meer tijd in beslag neemt dan een standaard consult, kunnen zorgverleners aanvullend een nieuwe registratiecode gebruiken. Die code is per 1 januari 2018 beschikbaar gekomen. Ook hiervoor is dus ruimte in de bekostiging.
Patiënten kunnen, naast de informatie die ze ontvangen van de zorgverlener, kosteloos terecht bij patiëntenorganisaties, om bijvoorbeeld te sparren over goede vragen. En op onder andere de website kanker.nl kunnen patiënten gratis digitaal hun vragen stellen aan deskundigen. Daarnaast kunnen verzekeraars patiënten informeren over de verschillende behandelopties van verschillende zorgaanbieders en meedenken ter voorbereiding van het gesprek met de arts. Er zijn keuzehulpen beschikbaar die de verschillende behandelopties in beeld brengen en patiënten ondersteunen bij de voorbereiding voor een gesprek.
Kortom, geïnformeerd zijn en goede voorbereiding voor een gesprek met een arts hoeft voor de patiënt geen extra kosten met zich mee te brengen. Wanneer patiënten naast alle bestaande mogelijkheden om zich te informeren ook nog aan een bedrijf vragen mee te denken, staat hen dat vrij. Ook kankerpatiënten die een hele kwetsbare en moeilijke periode in gaan, mogen, als ze dat zelf willen, gebruik maken van extra betaalde ondersteuning. Het is niet aan mij om hen daarin te beperken. Dat artsen een vergoeding ontvangen voor werk lijkt mij niet in strijd met de artseneed.
Vindt u het wenselijk dat bedrijven geld verdienen aan kankerpatiënten die een heel kwetsbare en moeilijke periode ingaan? In hoeverre zijn dergelijke praktijken strijdig met de eed die artsen zweren om niet het eigenbelang maar altijd »het belang van de patiënt» voorop te stellen?2 Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 1.
In hoeverre gaan dergelijke aanbieders op de stoel van de behandelend arts zitten? Is het niet juist zaak dat artsen en verpleegkundigen in het ziekenhuis voldoende tijd en ruimte hebben om uitgebreid met patiënten dergelijke gesprekken te voeren?
Het is inderdaad van belang dat zorgverleners voldoende tijd hebben om de patiënt te informeren. Dat is reguliere zorg en in het basispakket is dus ook opgenomen dat patiënten met vragen terecht kunnen bij hun zorgverlener. Aan het toerusten van patiënten om het goede gesprek te voeren, kunnen zoals vermeld ook andere partijen (kosteloos) bijdragen. Dat betekent niet dat ze op de stoel van de arts gaan zitten. Ze rusten patiënten toe om goed geïnformeerd het goede gesprek te kunnen voeren.
Liefst komen patiënt en arts, op basis van een bespreking van de voorkeuren van patiënten en de expertise van de arts, gezamenlijk tot een beslissing voor de optimale behandeling voor de patiënt (samen beslissen). Daar zet ik op in met de ontwikkeling «Uitkomstgerichte Zorg 2018–2022» die ik recentelijk aan uw Kamer heb toegestuurd.3 Daarmee wil ik de beweging gericht op de optimale zorg voor de individuele patiënt ondersteunen en waar nodig patiënten en zorgverleners verder equiperen.
Daarnaast zie ik dat ziekenhuizen de gesprekken met patiënten verschillend organiseren. Sommige ziekenhuizen richten hun zorgprocessen zo in dat een patiënt bijvoorbeeld altijd terug kan komen voor een tweede gesprek met de arts. Dat is vooraf al ingeregeld in het zorgproces. Op andere plekken wordt een verpleegkundig specialist ingezet om vragen van patiënten buiten het consult met de arts te beantwoorden. Weer ergens anders worden patiënten door gerichte apps met persoonlijke vragen voorbereid op het consult bij de arts. Of patiënten kunnen bijvoorbeeld een training krijgen om de goede vragen te stellen. In de Kamerbrief over de ontwikkeling «Uitkomstgerichte Zorg 2018–2022» beschrijf ik hoe ik ziekenhuizen en andere zorgaanbieders wil stimuleren om hierin van elkaar te leren.
Vindt u het acceptabel dat door dergelijke praktijken een deel van het patiëntencontact wordt geprivatiseerd? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 1.
Deelt u de mening dat een kankerpatiënt voor zijn of haar vragen altijd terecht moet kunnen bij zijn/haar eigen ziekenhuis en eigen behandelend arts? Zo nee, waarom niet?
Ja, die mening deel ik. Vragen stellen over de behandeling is onderdeel van reguliere zorg en opgenomen in het basispakket.
Bent u van mening dat op dit moment in ziekenhuizen te weinig tijd en ruimte is om het gesprek met kankerpatiënten te voeren? Welke signalen ontvangt u dat hier sprake van zou zijn? Is het wenselijk dat een eventueel tekort aan capaciteit door commerciële partijen opgevuld wordt? Leidt dit niet tot een ongewenste tweedeling in aanbod van zorg tussen mensen die dit wel en mensen die dit niet kunnen betalen?
Ik hoor vooral dat patiënten in de heftige tijd dat een ernstige ziekte zoals kanker wordt geconstateerd, behoefte hebben aan steun en helderheid. Zoals ik aangaf kunnen zorgaanbieders daar op uiteenlopende manieren in voorzien. Behalve de directe naasten van de patiënt en artsen, zorgverleners en de verzekeraar, kunnen mensen een beroep doen op de verschillende genoemde kosteloze initiatieven, zoals patiëntorganisaties, digitale ondersteuning en keuzehulpen.
Ik vind het daarnaast van belang dat mensen beseffen dat de arts er is om hen te helpen. En dat ze tijdens een gesprek met een arts geen vragen of opmerkingen achterwege laten omdat ze zich schamen of onzeker voelen. Dat is nu nog regelmatig het geval. Daarom vind ik de beweging naar het echt samen beslissen belangrijk. Met de ontwikkeling «Uitkomstgerichte zorg 2018–2022» ondersteun ik patiënten, artsen en zorgaanbieders binnen de reguliere zorg om nog beter toegerust het goede gesprek te voeren over de beste behandeling. Zie ook antwoord vraag 1,2 en 4.
Welke wettelijke stappen kunt u zetten om te zorgen dat praktijken zoals Medical Navigator onmogelijk worden gemaakt? En, als u niet bereid bent stappen te zetten, welke maatregelen neemt u niet om dit te stoppen die u wel zou kunnen nemen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zoals gezegd: indien patiënten behoeften hebben aan een extra aanvullend advies en bereid zijn daarvoor te betalen, kan dat. Ik zie geen aanleiding een wet aan te passen om patiënten hierin te beperken. Zie ook antwoord vraag 1, 2 en 4.
Een nieuw datalek bij Mossack Fonseca |
|
Henk Nijboer (PvdA), Pieter Omtzigt (CDA), Renske Leijten , Helma Lodders (VVD), Bart Snels (GL), Steven van Weyenberg (D66), Eppo Bruins (CU) |
|
Menno Snel (staatssecretaris financiën) (D66) |
|
![]() ![]() ![]() ![]() ![]() ![]() |
Bent u op de hoogte van het artikel «Spil Panama Papers kende meeste eindklanten niet, blijkt uit nieuw datalek»?1
Ja.
Op welke manier, in welke mate en op welke termijn zal de Belastingdienst de nieuwe data gaan gebruiken om de aanpak van belastingontwijking of -ontduiking te intensiveren?
Zodra het openbare bestand van het International Consortium of Investigative Journalists (ICIJ) is aangevuld met de nieuwe data of deze anderszins publiek zijn geworden, wordt door de Belastingdienst – zoals gebruikelijk – direct gestart met het identificatieproces en daarna waar mogelijk met de verdere behandeling van de gegevens.
Klopt het dat de Panama Papers van mei 2016 inmiddels 6,2 miljoen euro aan aanslagen heeft opgeleverd? Hoe verhoudt zich dat tot de kosten, zijnde de personele inspanning om belasting te kunnen heffen? Leidt dit tot een positieve business case?
De informatie uit Panama Papers van 2016 hebben op dit moment inderdaad € 6,2 miljoen aan aanslagen opgeleverd. Het hiervoor binnen de Belastingdienst ingezette aantal medewerkers is globaal genomen 25 fte. De personele inzet is verdeeld over verschillende disciplines en organisatieonderdelen. De totale kosten die hiermee gemoeid zijn worden niet apart geadministreerd. Zoals aangegeven in mijn brief Aanpak Belastingontwijking en Belastingontduiking is in het verleden gebleken dat het zowel ex ante als ex post niet lukt een directe relatie te leggen tussen specifieke investeringen en meer belastingopbrengsten, wat gebaseerd is op de onderzoeken van de Algemene Rekenkamer en Auditdienst Rijk.2 Tijdens onderzoeken kan blijken dat belastingplichtigen correct aangifte hebben gedaan en dan wordt geen opbrengst genoteerd. Deze vaststelling is wel belangrijk in het kader van de handhavende taak van de Belastingdienst. De bate kan er ook zijn in het maatschappelijk effect van de aanpak van verborgen vermogen. Een zichtbare aanpak van ongewenste constructies heeft bovendien een preventieve werking en kan de naleving door belastingplichtigen bevorderen. De relatie tussen de wijze waarop de Belastingdienst zijn capaciteit inzet en de baten ervan vergt daarom een bredere blik. Ik ben daarom niet alleen bezig te onderzoeken in hoeverre een extra investering op dit terrein de belastingopbrengsten ten goede kan komen maar ook de handhavingstrategie van de Belastingdienst in het algemeen. Daar zal ik op Prinsjesdag 2018 uw Kamer over informeren.
Kunt u een meerjarenoverzicht geven van kosten en opbrengsten van data-analyse op het gebied van belastingontwijking of -ontduiking?
Data-analyse is onderdeel van veel processen en projecten. Binnen deze processen en projecten worden de kosten en opbrengsten van data-analyse niet apart geadministreerd. Een meerjarenoverzicht van kosten en opbrengsten is daarom niet te geven.
Wat is de stand van zaken rondom de versterking van de informatiepositie en de opsporingscapaciteit van de Belastingdienst, zoals in het regeerakkoord is afgesproken?
In het regeerakkoord Vertrouwen in de toekomst is opgenomen dat de informatiepositie en de opsporingscapaciteit van de Belastingdienst worden versterkt. Daartoe nodigt het regeerakkoord uit een business case uit te werken. Ik onderzoek in hoeverre een extra investering op dit terrein de belastingopbrengsten maar ook de handhavingstrategie van de Belastingdienst alsmede de opsporingscapaciteit van de FIOD ten goede kan komen. Die vraag is niet eenvoudig te beantwoorden. Zoals nader toegelicht in het antwoord op vraag drie is het in verleden gebleken dat het niet lukte om een directe relatie te leggen tussen specifieke investeringen en meer belastingopbrengsten. Ik informeer uw Kamer op Prinsjesdag 2018 in hoeverre een extra investering op het terrein van de versterking van de informatiepositie en de opsporingscapaciteit van de Belastingdienst de belastingopbrengsten en ook de handhavingstrategie van de Belastingdienst ten goede kan komen.
Wanneer stuurt u de Kamer een uitgewerkte business case toe, zoals in het regeerakkoord is afgesproken?
Ik verwijs naar de antwoorden op de vragen 3 en 5.
Wat zijn de kosten en opbrengsten van de inzet van capaciteit op bestrijding van ontwijken van belasting met behulp van buitenlandse rechtspersonen die zijn opgezet met behulp van Nederlandse adviseurs? Wordt dit werk ook in de business case betrokken?
Een overzicht van kosten en opbrengsten van de door uw Kamer bedoelde inzet is niet te geven, om dezelfde redenen die zijn genoemd in het antwoord op vraag 4. Fenomenen als de Panama en Paradise Papers ontlenen hun bestaansrecht aan internationale contacten die in de meeste gevallen via fiscale dienstverleners verlopen. Het ligt daarom voor de hand dit te betrekken in mijn onderzoek naar de versterking van de informatiepositie en de opsporingscapaciteit van de Belastingdienst.
In hoeverre raakt de uitstroom van personeel bij de Belastingdienst het werk van de data- en informatiespecialisten alsmede de fiscalisten die met dit werk bezig zijn? Kan dit ook in de business case worden meegenomen?
De uitstroom van personeel raakt uiteraard ook het in uw vraag bedoelde werk van de Belastingdienst. Zoals besproken in het Algemeen overleg van 13 juni jongstleden is de Belastingdienst gestart met een actieve wervingscampagne voor nieuw personeel.
Het bericht 'Supermarkten doen te weinig tegen uitbuiting van boeren in ontwikkelingslanden' |
|
Kirsten van den Hul (PvdA) |
|
Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (D66) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Supermarkten doen te weinig tegen uitbuiting van boeren in ontwikkelingslanden»?1
Ja.
Bent u van mening dat (bepaalde) supermarkten in Nederland meer kunnen doen om uitbuiting van mensen in ontwikkelingslanden die ons eten produceren tegen te gaan? Zo ja, welke rol kunt u daarbij spelen? Zo nee, waarom niet?
De bevinding van Oxfam Novib dat (bepaalde) supermarkten in Nederland zich op de vier onderzochte thema’s – transparantie, arbeidsrechten, boeren en vrouwenrechten – onvoldoende inzetten, is teleurstellend. Het kabinet is van mening dat de supermarkten een actievere rol kunnen spelen om misstanden in hun waardeketens te voorkomen en tegen te gaan en verwacht dat het IMVO-convenant van de voedingsmiddelensector hen hierbij zal helpen. Alle elementen die Oxfam Novib belangrijk vindt, zijn in het IMVO-convenant van de voedingsmiddelensector opgenomen. Binnen dit convenant zullen de partijen samenwerken aan het tegengaan van discriminatie, kinderarbeid en gedwongen arbeid. Daarnaast legt het convenant vast dat de partijen in het eerste jaar starten met gezamenlijke projecten op het gebied van klimaat en leefbaar loon. De bevindingen uit het rapport van Oxfam Novib onderstrepen daarmee het belang van het convenant.
De overheid kan bedrijven ondersteunen bij het toepassen van maatschappelijk verantwoord ondernemen, bijvoorbeeld door kennis te delen over MVO-risico’s in de lokale context en door partijen van het convenant te koppelen aan bestaande programma’s in productielanden. Zo werkt het kabinet met organisaties als Solidaridad en Initiatief Duurzame Handel in productielanden om de productiviteit en kwaliteit van gewassen te verhogen. Deze projecten worden met de private sector uitgevoerd. Het kabinet ondersteunt het dan ook van harte als de supermarkten gebruik maken van de kennis en middelen van deze organisaties om dieper in de keten hun verantwoordelijkheid te nemen.
Is het waar dat de boeren in ontwikkelingslanden nu minder verdienen dan twintig jaar geleden? Zo ja, heeft u hiervoor een verklaring? Wat is uw mening hierover?
Uit het rapport van Oxfam Novib, dat zich baseert op een studie die nog dit jaar verwacht wordt, blijkt dat een kleiner deel van de euro die de consument voor het eindproduct betaalt bij de boer terechtkomt. Dit betekent niet noodzakelijkerwijs dat de boer minder verdient. Het rapport geeft geen inzicht in de ontwikkeling van de inkomens van boeren. Een leefbaar inkomen is niettemin voor veel (kleinschalige) boeren in productielanden helaas nog altijd geen realiteit. Factoren als hogere concentratie en marges aan het eind van handelsketens maken het mogelijk dat kosten kunnen worden gedrukt ten laste van de boer. De onderhandelingsmacht van boeren is veelal geringer doordat zij slechter georganiseerd zijn of minder toegerust voor effectieve belangenbehartiging. Het kabinet acht het dan ook van belang dat de stem van(kleinschalige) boeren aan het begin van de keten beter gehoord wordt en dat zij een leefbaar inkomen krijgen. Het IMVO-convenant van de voedingsmiddelensector start met prioriteit projecten op het gebied van leefbaar loon. Daarnaast steunt het kabinet verschillende organisaties die aandacht hebben voor het versterken van de positie van boeren in handelsketens.
Hoe relateert u de bevindingen van Oxfam Novib aan de Nederlandse uitgangspunten van duurzaam en verantwoord ondernemen?
De inhoudelijke bevindingen van Oxfam Novib ten aanzien van de vier onderzochte thema’s sluiten aan bij de Nederlandse uitgangspunten van duurzaam en verantwoord ondernemen. Het belang dat mensen, die aan het begin van de waardeketen staan een leefbaar loon hebben, is hier onderdeel van. Via de IMVO-convenanten zet de overheid in op het identificeren, voorkomen en aanpakken van risico’s, zoals arbeidsrechtenschendingen in de waardeketen, conform de OESO-richtlijnen voor multinationale ondernemingen en UN Guiding Principles on Business and Human Rights (UNGPs). Ook zet de overheid in op transparantie over het IMVO-beleid en over de genomen maatregelen en uitkomsten om IMVO-risico’s in de waardeketen aan te pakken en te voorkomen. Hieronder vallen ook de thema’s die door Oxfam zijn onderzocht. Via het convenant zullen bedrijven met deze thema’s aan de slag gaan.
Welke verwachtingen heeft u van de convenanten-aanpak op het gebied van Internationaal Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen (IMVO) om supermarkten aan te sporen hun productieketen eerlijker in te richten? Acht u dit afdoende om boeren te voorzien van een leefbaar inkomen en op welke termijn?
Met het IMVO-convenant van de voedingsmiddelensector wordt beoogd dat de Nederlandse voedingsmiddelenproducenten en supermarkten weten welke (mogelijke) risico’s voor mensen en milieu zich bevinden in hun waardeketen en dat deze risico’s worden voorkomen en/of aangepakt. Met het convenant gaan de supermarkten dan ook aan de slag met de aanbevelingen van Oxfam. Bedrijven krijgen met het convenant de kans te laten zien dat zij verantwoordelijkheid nemen en met plannen en maatregelen komen, die ook passen bij hun bedrijfsvoering en klanten. Zo worden er maatregelen ontworpen die haalbaar zijn in de praktijk en draagvlak hebben. Daarbij wordt er door de convenantspartijen op gelet dat de afspraken ook worden nagekomen. De afspraken zijn vrijwillig, maar niet vrijblijvend en worden geëvalueerd via jaarlijkse voortgangsrapporten en een tussentijdse evaluatie. Het doel is dat bedrijven druk uitoefenen op andere spelers in de keten om goede arbeidsomstandigheden en een leefbaar loon te garanderen voor mensen die aan het begin van de keten staan. Waar bedrijven gezamenlijk dezelfde voorwaarden voor goede arbeidsomstandigheden en een leefbaar loon aan hun toeleveranciers stellen, kan meer verandering en effect teweeg gebracht worden. Met de evaluatie van de IMVO-convenanten die eind 2019 van start gaat, zal licht geworpen worden op de vraag of dit voldoende is.
Gaat u de bevindingen van Oxfam met de Nederlandse supermarkten bespreken? Zo ja, op welke termijn en bent u bereid de Kamer hierover te informeren? Zo nee, waarom niet?
De bevindingen van Oxfam zullen door de partijen van het IMVO-convenant van de voedingsmiddelensector – waaronder de overheid – in de stuurgroep en relevante werkgroepen worden besproken. De partijen zullen ieder jaar rapporteren over het convenant, de voorzitter van het convenant zal deze rapportage delen met uw Kamer.
Op welke wijze gaat u de groep mensen die het aangaat, voornamelijk de boeren in ontwikkelingslanden, betrekken bij de verbetering van de actuele situatie waarin zij nog veel worden uitgebuit?
Het kabinet staat voor een waardig bestaan van mensen, ook aan het begin van onze handelsketens. Het kabinet steunt derhalve verschillende programma’s van partnerorganisaties Agriterra, Solidaridad, Initiatief Duurzame Handel en Rainforest Alliance (voorheen UTZ). Zij richten zich vooral op exportketens. Agriterra en Solidaridad werken ook met boeren die produceren voor lokale agroketens.
Deze organisaties hebben aandacht voor het versterken van de positie van boeren in handelsketens door ondersteuning van boerencoöperaties en het verder professionaliseren ervan. Sterke boerencoöperaties en -organisaties zorgen ervoor dat boeren gerespecteerde handelspartners worden in de keten. Zij kunnen zo betere prijzen verkrijgen voor hun producten en beter hun stem laten horen over factoren die het ondernemingsklimaat bevorderen, zoals betere dienstverlening en infrastructuur. Daarnaast richten partnerorganisaties zich onder meer op het uitbannen van kinderarbeid, bevorderen van een leefbaar loon/inkomen, verbeteren van de toegang tot financiering en het verhogen van de productiviteit en kwaliteit van gewassen.
Het kabinet verwacht dat supermarkten ook hun verantwoordelijkheid nemen en, samen met partnerorganisaties, convenantpartijen zoals FNV, CNV, IDH, ICCO, Woord en Daad en Global March, en andere belangenbehartigers, werken aan verbetering van de werkomstandigheden en inkomsten van boeren en werknemers aan het begin van de keten.
Op welke wijze speelt uws inziens de Europese handelspolitiek ten aanzien van landbouwproducten deze situatie in de hand?
Handelsakkoorden bevatten geen afspraken over het inkoopbeleid van supermarkten. Wel stimuleert de EU de export uit ontwikkelingslanden via handelspolitieke instrumenten. Voor ontwikkelingslanden geldt het Algemeen Preferentieel Stelsel, waarbij een groot aantal ontwikkelingslanden lage importtarieven wordt geboden als zij vooruitgang boeken in de naleving van internationale conventies ten aanzien van bescherming van mensenrechten, rechten van werknemers, milieu en goed bestuur. Daarnaast geldt voor de minst ontwikkelde landen het Everything But Arms-regime, waarbij alle producten (behalve wapens en munitie) tariefvrij en quotumvrij naar de EU geëxporteerd kunnen worden.
Gratis zonnepanelen voor huurders |
|
Sandra Beckerman |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
Kent u het bericht dat huurders in Bergen gratis zonnepanelen op de daken van hun woningen krijgen?1 Wat is uw reactie daarop?
Ja. Het niet doorberekenen van het plaatsen van zonnepanelen aan huurders is een keuze van de corporaties zelf op basis van hun eigen financiële positie, de lokale volkshuisvestelijke prioriteiten en opgaven en het overleg met de huurders en gemeenten waar zij prestatieafspraken mee maken. Verduurzaming van de woningvoorraad en huurmatiging zijn onderdeel van deze prestatieafspraken. Het is goed om te zien dat corporaties in de praktijk invulling geven aan het verbeteren van de betaalbaarheid en het verduurzamen van hun bezit.
Deelt u de mening dat de voorbeelden van woningcorporatie Kennemer Wonen of Woonborg, waarbij huurders zonnepanelen krijgen zonder huurverhoging, navolging verdienen in het hele land? Wat kunt u en wilt u doen om dat te bereiken?2
De voorbeelden van Kennemer Wonen en Woonborg zijn mooie voorbeelden van hoe een corporatie invulling kan geven aan verduurzaming en het verbeteren van de betaalbaarheid. Waar en in welke vorm dit navolging krijgt in het land hangt af van de lokale afspraken die corporaties, huurders en gemeenten maken over hoe lokale volkshuisvestelijke opgaven worden ingevuld. Afhankelijk van de financiële positie van de corporatie en lokale afwegingen kan daarbij besloten worden om de plaatsing van zonnepanelen niet door te berekenen aan de huurders. Ik zie geen reden om actief te gaan sturen op de afspraken die hierover lokaal gemaakt worden.
Hoeveel sociale huurwoningen in ons land, graag uitgesplitst naar rijtjeshuizen, flats en appartementencomplexen, hebben zonnepanelen op het dak, en hoeveel daarvan hebben geen huurverhoging, energieprestatievergoeding of verhoogde servicekosten gekregen?
Op basis van de meest recente cijfers van Aedes3, blijkt dat er 67.900 corporatiewoningen in 2017 voorzien waren van zonnepanelen. Er is echter geen specificatie beschikbaar naar het type woning.
Klopt het dat met de reserves, die in de commerciële (niet-Daeb) tak van woningcorporaties zitten, er meer dan een miljoen huurwoningen van gratis zonnepanelen zijn te voorzien? Kunt u uw antwoord toelichten?
Op lokaal niveau in het overleg tussen corporaties, gemeenten en huurdersorganisaties dient een afweging gemaakt te worden tussen de bestedingsmogelijkheden van de financiële ruimte bij corporaties. Dit gaat bijvoorbeeld ook om verdere verduurzaming van de corporatievoorraad, nieuwbouw van DAEB en niet-DAEB-huurwoningen en huurmatiging. In hoeverre daar prioriteit wordt gelegd bij het plaatsen van zonnepanelen, is aan deze lokale partijen.
In de Staat van de Volkshuisvesting is dit jaar voor het eerst de indicatieve bestedingsruimte woningcorporaties voor de niet-DAEB opgenomen. Hieruit blijkt dat er vanuit de niet-DAEB maximaal € 4 miljard naar DAEB overgeheveld kan worden. Hiermee zouden op circa 1 miljoen huurwoningen zonnepanelen kunnen worden geplaatst, indien de kosten per woning beperkt blijven tot € 4.000 per woning.
Bij deze inschatting is echter geen rekening gehouden met het feit dat de risicobereidheid van de achtervangers van het borgingsstelsel grenzen stelt. Als uitgangspunt voor de risicobereidheid hanteren de achtervangers van het WSW (gemeenten en Rijk) dat het WSW onder «normale» omstandigheden maximaal één keer in de honderd jaar (99% zekerheid) een beroep doet op de achtervangers. Dat betekent dat er in werkelijkheid een lagere bestedingsruimte is op sectorniveau dan de optelling van de IBW per corporatie.
Waarom mogen de kosten van zonnepanelen doorgerekend worden in zowel de huurprijs als de servicekosten? Bent u bereid ervoor te zorgen dat zonnepanelen niet langer doorberekend mogen worden in de servicekosten, zodat een huurder er niet op achteruit gaat in woonlasten?3
De installatiewijze en de plaats van de zonnepanelen bepalen of de kosten daarvan kunnen worden doorberekend via de huurprijs of via de servicekosten. Zo kunnen zonnepanelen worden doorberekend in de servicekosten op het moment dat zij niet zijn aan te merken als onroerende aanhorigheid bij de woning. Hiervan is bijvoorbeeld sprake bij zonnepanelen die zodanig zijn geïnstalleerd dat zij eenvoudig zijn te verwijderen of bij zonnepanelen die niet op of aan de woning zijn aangebracht maar wel elektra leveren aan de huurder.
Een verhuurder is bij de plaatsing van zonnepanelen gebonden aan verschillende wettelijke regels. Een verhuurder kan geen zonnepanelen plaatsen op een woning zonder instemming van de zittende huurder. Bij een complex wordt een voorstel van de verhuurder tot plaatsing van zonnepanelen als redelijk beschouwd indien 70% of meer van de huurders daarmee heeft ingestemd. Deze 70% instemming geldt ook als er sprake is van doorberekening in de servicekosten en het gaat om zonnepanelen die slechts aan een aantal huurders gezamenlijk kunnen worden geleverd. Hierbij gaat het bijvoorbeeld om zonnepanelen voor de elektra van gemeenschappelijke ruimten in een flat. Voorts geldt dat een verhuurder verplicht is om met zijn huurdersorganisaties regelmatig overleg te voeren over het huur-, onderhouds- en servicekostenbeleid. Dit betekent dat een verhuurder ook zijn beleid inzake het plaatsen van zonnepanelen met zijn huurdersorganisaties zal bespreken. Gelet op deze wettelijke regels acht ik dat huurders voldoende waarborgen hebben als een verhuurder zonnepanelen wil plaatsen.
De bescherming van kroongetuigen en hun familie |
|
Attje Kuiken (PvdA) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Familie kroongetuige Nabil B. zit klem»1 en herinnert u zich het bericht over een wethouder uit Emmen die in het buitenland moest onderduiken?2
Ja.
Is het waar dat er in Nederland onvoldoende capaciteit is teneinde bedreigde personen waaronder gemeentebestuurders en familieleden van kroongetuigen te beschermen? Zo ja, waarom is er te weinig capaciteit? Zo nee, waarom moeten er dan toch bedreigde personen naar het buitenland uitwijken?
Voor alle personen in Nederland kunnen in geval van dreiging en risico beveiligingsmaatregelen genomen worden. De overheid treft aanvullende maatregelen, indien de aard en de omvang van de dreiging dermate is dat de persoon en werkgever daar zelf geen weerstand tegen kunnen bieden. Hierbij is de inschatting van de dreiging en het risico leidend voor het vaststellen van het beoogde weerstandsniveau en de bijbehorende beveiligingsmaatregelen. Persoonsbeveiliging is slechts een van de opties in een heel palet aan mogelijke maatregelen. Bij het nemen van deze beveiligingsmaatregelen is sprake van risicobeheersing, geen risico-uitsluiting. Volledige veiligheid kan niet worden gegarandeerd. Welke beveiligingsmaatregelen genomen moeten worden om de veiligheid zo goed mogelijk te kunnen waarborgen is maatwerk. Daarbij speelt waar mogelijk ook de impact die de beveiligingsmaatregelen op het leven van betrokkenen zullen hebben een rol. Per geval wordt afgewogen wat proportioneel is. Bij een zeer hoge dreiging zullen vergaande beveiligingsmaatregelen genomen moeten worden, eventueel vertrek naar het buitenland. Zoals ook in de kamerbrief3 d.d. 5 juni gemeld staat de capaciteit onder druk, door enerzijds veel beveiligingsopdrachten en anderzijds een capaciteitstekort bij de Dienst Koninklijke en Diplomatieke Beveiliging (DKDB). Op dit moment wordt daarom scherp gekeken welke variatie er mogelijk is in beveiligingsconcepten zodat de betrokken partners de veiligheid zo goed mogelijk kunnen waarborgen. Er worden op maat maatregelen getroffen die passen bij de dreiging en het risico en de balans tussen veiligheid en vrijheid.
Deelt u de mening dat de veiligheid van kroongetuigen, hun familie, bedreigde bestuurders en andere bedreigde personen ten alle tijde door de overheid gewaarborgd moet worden? Zo ja, waarom en deelt u dan ook de mening dat capaciteitsproblemen geen reden mogen zijn dat niet te doen? Zo nee, waarom deelt u die mening niet?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u voorts de mening dat als de beveiliging van kroongetuigen en hun familie niet optimaal is, dat daarmee het risico bestaat dat kroongetuigen niet langer wensen mee te werken? Zo ja, waarom en wat gaat u doen dat te voorkomen? Zo nee, waarom deelt u die mening niet?
Voordat met een kroongetuige een overeenkomst wordt gesloten zal in het kader van getuigenbescherming vooraf per situatie bekeken worden of er bescherming nodig is voor de kroongetuigen en familie en zo ja, voor wie in welke mate. De veiligheid van betrokkenen wordt steeds zo goed mogelijk gewaarborgd, vanzelfsprekend wordt de impact van de beveiligingsmaatregelen op het leven van betrokkenen hierbij in ogenschouw genomen. Daarnaast geldt dat scherp wordt gekeken welke variatie er mogelijk is in beveiligingsconcepten. Zo wordt steeds getracht voor alle betrokken personen de optimale situatie te bereiken. Indien de getuige zich met deze maximaal haalbare situatie toch niet kan verenigen, dan kan dat ertoe leiden dat de getuige geen verklaringen (meer) zal willen afleggen.
Wat gaat u doen teneinde er voor te zorgen dat de beveiliging van kroongetuigen, hun familie en van anderen die daarvoor in aanmerking komen, wel optimaal wordt?
Er wordt getracht de beveiliging van alle betrokken personen op de meest passende wijze in te richten. In algemene zin, en zoals ook aangegeven in de kamerbrief van 5 juni jl, heb ik een aantal opdrachten gegeven om de effecten van de georganiseerde criminaliteit op het beschermen van personen te onderzoeken en de stelsels bewaken en beveiligen en getuigenbescherming verder te optimaliseren. Voor nadere toelichting op de opdrachten verwijs ik u naar de kamerbrief die tegelijkertijd met deze beantwoording aan uw Kamer is aangeboden.
Het steunprogramma aan de Syrische gewapende oppositie |
|
Pieter Omtzigt (CDA), Martijn van Helvert (CDA) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
![]() |
Herinnert u zich dat u aan de Kamer meedeelde dat het steunprogramma aan de Syrische gewapende oppositie doorlopend wordt gemonitord door Nederland en door de uitvoerders van de programma’s en dat een externe evaluatie heeft plaatsgevonden?1
Ja.
Wanneer heeft die externe evaluatie plaatsgevonden, wie heeft hem uitgevoerd, wat was de vraagstelling en wat waren de conclusies en aanbevelingen?
De externe evaluatie is uitgevoerd van november 2016 tot en met januari 2017. De organisatie die de evaluatie heeft uitgevoerd heeft expliciet verzocht om niet publiek bekend te worden gemaakt in verband met veiligheid van de medewerkers. Geëvalueerd is of: 1. geleverde goederen bij de juiste groepen aankwamen; 2. de groepen de juiste ondersteuning ontvingen (aansluitend bij behoeften) en; 3. het functioneren van het monitoring en evaluatiesysteem van het programma.
De goederen zijn tijdig bij de juiste groepen geleverd. De geleverde voedselpakketten, voertuigen en communicatieapparatuur werden door de groepen als noodzakelijk ondersteuning ervaren. Het rapport plaatste kanttekeningen bij de monitoring/evaluatie. Op basis daarvan is de monitoring verbeterd door meer steun via een andere uitvoerder te laten verlopen die beter zicht had op de situatie ter plekke en een beter lokaal netwerk had in Syrië.
De in de evaluatie aangekaarte aandachtspunten over monitoring/evaluatie had het kabinet in 2015 grotendeels ingecalculeerd aangezien dit programma in een hoog risico oorlogsgebied werd uitgevoerd -waar Nederland zelf geen permanente presentie heeft voor controle en evaluatie-, en waarbij ook politiek veel op het spel stond (namelijk het voortbestaan van een gematigde Syrische oppositie).
Eind januari 2018 heeft het kabinet besloten de onafhankelijke evaluatiedienst van het Ministerie van Buitenlandse Zaken (IOB) een onderzoek te laten doen naar de monitoring van de Nederlandse programma’s in Syrië waaronder NLA. Deze doorlichting is thans gaande. De uitkomsten zal ik met de Kamer delen.
Kunt u de externe evaluatie aan de Kamer doen toekomen?
Informatie over dit project, zoals vermeld in de externe evaluatie zijn staatsgeheim. Dit in verband met de veiligheid van de betrokken partijen.
Aan hoeveel verschillende groepen is steun verschaft?
De VS heeft voor zover bekend in Syrië tenminste 70 groepen doorgelicht die in aanmerking kwamen voor steun. Van de door VS gescreende groepen heeft Nederland aan 22 groepen steun verleend. De groepen werden door Nederland geselecteerd op basis van additionele eigen screening en vastgestelde criteria. Dit betrof criteria om samenwerking met extremistische groepen uit te sluiten, om zeker te stellen dat groepen een inclusieve politieke oplossing nastreven en om te garanderen dat groepen gecommitteerd zijn aan de naleving van het humanitair oorlogsrecht.
Aanvullend werd gekeken naar de relevantie van de groepen op de grond, vertegenwoordiging in het politieke proces, en de behoeften van de groepen in relatie tot hetgeen zij van andere landen ontvingen.
Aan hoeveel groepen is de steun stopgezet omdat zij niet (langer) aan de voorwaarden voldeden? Kunt u aangeven aan welke voorwaarden zij niet langer voldeden?
De kamer is hierover per brief op 23 januari 2018 vertrouwelijk geïnformeerd.
Kunt u de overdrachtsbewijzen van goederen ter inzage leggen bij de Kamer? Zo nee, hoe kan de Kamer dan controle uitoefenen?
Informatie over dit project, waaronder de overdrachtsbewijzen, is staatsgeheim.
Nu het NLA programma is beëindigd, heeft het Kabinet de auditdienst Rijk gevraagd onderzoek te doen. Het kabinet zal de uitkomsten van het onderzoek vertrouwelijk met de Kamer delen in het najaar van 2018.
Hoeveel en wat voor een soort voertuigen zijn door Nederland aan de Syrische gewapende oppositie verschaft?
Via het NLA programma zijn 313 voertuigen geleverd sinds de start van het programma (1 mei 2015). Over details van geleverde producten doet het kabinet geen publieke uitspraken omdat de producten daarmee herleidbaar zouden kunnen zijn en de veiligheid van de betreffende groepen in gevaar zou kunnen worden gebracht.
Zijn er ooit voertuigen, die Nederland geleverd heeft, in handen gevallen van extremistische groepen? Zo ja, hoeveel?
Voor zover bekend is dit niet het geval.
Worden/zijn voertuigen die Nederland geleverd heeft aan de Syrische gewapende oppositie gebruikt door het Vrije Syrisch Leger, dat zij aan zij vecht met Turkije in Afrin en omgeving?
De gematigde gewapende oppositie heeft voertuigen in gebruik die door Nederland zijn geleverd. Uit veiligheidsoverwegingen maakt het kabinet echter geen informatie openbaar waaruit kan worden afgeleid welke groepen door Nederland werden gesteund of waar ze zich destijds of momenteel bevinden.
Welke doelen zijn bereikt met het steunprogramma aan de Syrische gewapende oppositie?
Steun aan de gewapende oppositie via Non-Lethal Assistance (NLA) was de afgelopen jaren onderdeel van geïntegreerd Nederlands beleid op Syrië. De kamer is gedurende de loop van het programma regelmatig via kamerbrieven en antwoorden op schriftelijke vragen geïnformeerd over het NLA-programma, de Nederlandse bijdragen en resultaten. De belangrijkste doelen van het programma waren het bieden van een alternatief voor extremistische groeperingen en te voorkomen dat de gematigde oppositie in verdrukking zou raken tussen het regime en extremistische groeperingen. Hiermee werd zorg gedragen voor enige voet aan de grond voor de oppositie ter ondersteuning van het politiek proces onder leiding van speciaal VN-gezant Staffan de Mistura. Daarnaast beoogde steun aan de gematigde gewapende oppositie gunstigere voorwaarden voor gematigd bestuur en stabilisatie-projecten in Syrië te creëren. Deze doelen zijn gedurende het NLA programma overeind gebleven. Het is evident dat de situatie in Syrië inmiddels zodanig is veranderd in het voordeel van het Syrische regime, dat de oppositie onvoldoende stand heeft kunnen houden.
Kunt u deze vragen een voor een en binnen een week beantwoorden?
De vragen zijn zo snel mogelijk beantwoord.
Het uitblijven van een besluit over de overgangsregeling voor mbo- en inservice verpleegkundigen |
|
Vera Bergkamp (D66), Pia Dijkstra (D66) |
|
Bruno Bruins (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Onderzoek: nog geen overgangsregeling mbo- en inservice-verpleegkundigen»?1
Ja.
Kunt u toelichten welke partijen allemaal zijn geconsulteerd door de onderzoekers van Panteia?
De volgende partijen – in willekeurige volgorde benoemd – zijn door de onderzoekers van Panteia geconsulteerd:
Kunt u toelichten welke informatie nog nodig is alvorens een besluit genomen kan worden over de overgangsregeling? Waarom is deze informatie niet naar boven gekomen in het onderzoek van Panteia?
Op dit moment is er een voorstel in voorbereiding om de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg (Wet BIG) te wijzigen. Dit voorstel beoogt onder meer het beroep van regieverpleegkundige te reguleren. Van 21 december 2017 tot 18 februari 2018 is het ontwerp van dit wetsvoorstel voor consultatie via www.internetconsultatie.nl voorgelegd aan het publiek.
Indien het beroep van regieverpleegkundige inderdaad via de Wet BIG zal worden gereguleerd, zal er voor de zittende groep verpleegkundigen een overgangsregeling worden vastgesteld. Ten tijde van de internetconsultatie heb ik een verkennend onderzoek uit laten voeren ten aanzien van het overgangsrecht voor de huidige groep inservice- en mbo-opgeleide verpleegkundigen.
Uit dat onderzoek is gebleken dat op dit moment geen enkele bestaande instantie geschikt is om de verpleegkundige (vervolg)opleidingen zowel op inhoud als op niveau op gelijkwaardigheid aan het hbo-verpleegkundige opleidingsprofiel te beoordelen. Sommige instanties kunnen wel het niveau van de opleiding vaststellen, maar niets zeggen over de inhoud en vice versa. Gezien de impact voor de verpleegkundige beroepsgroep staat zorgvuldigheid ten aanzien van de overgangsregeling voorop. Om een zorgvuldig besluit te nemen over de invulling van de overgangsregeling is een onafhankelijke partij nodig die deze vervolgopleidingen op zowel inhoud als niveau kan beoordelen. Om die reden wordt een onafhankelijke commissie van deskundigen ingesteld.
Waarom is besloten om een commissie van deskundigen in te stellen? Welke informatie kunnen zij achterhalen die niet uit het onderzoek van Panteia kon komen? Zijn er ook andere mogelijkheden om de benodigde informatie te vergaren, ander dan door een commissie? Wie nemen zitting in deze commissie van deskundigen en wie selecteert deze leden?
Voor de vraag waarom besloten is tot het instellen van een commissie en welke informatie zij kunnen achterhalen die niet uit het onderzoek van Panteia kan komen, verwijs ik u naar het antwoord op vraag 3. Op dit moment zie ik geen andere mogelijkheden dan het instellen van een commissie van deskundigen. Immers, er is geen bestaande instantie die zowel de inhoud als het niveau van de verpleegkundige vervolgopleidingen kan beoordelen op gelijkwaardigheid aan het hbo-verpleegkundige opleidingsprofiel. Daar wordt met het instellen van een commissie van deskundigen in voorzien.
Aan diverse partijen is gevraagd om personen voor deze commissie aan te dragen. Deze suggesties worden momenteel in overweging genomen. Het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport zal, in samenspraak met de beoogde voorzitter van de commissie, de leden voor de commissie selecteren.
Welke concrete opdracht krijgt de commissie mee? Op welke wijze gaat de commissie naar buiten treden wanneer zij een besluit hebben genomen? Wordt hun advies gebruikt in de verdere besluitvorming of is de uitkomst van hun onderzoek bepalend?
De commissie wordt gevraagd om in kaart te brengen of en in hoeverre de hieronder genoemde opleidingen qua inhoud en niveau gelijkwaardig zijn aan het voormalige hbo-verpleegkundige opleidingsprofiel. Het gaat daarbij om in ieder geval de volgende verpleegkundige vervolgopleidingen:
De resultaten van het onderzoek van de commissie zullen worden betrokken bij de voorbereiding van een algemene maatregel van bestuur. Deze algemene maatregel van bestuur bepaalt de opleidingseisen voor regieverpleegkundigen en tevens wie van de huidige groep verpleegkundigen zich kunnen inschrijven in het register van regieverpleegkundigen.
Wanneer moet de opdracht aan de commissie zijn uitgevoerd en hoe wordt de Kamer hierover geïnformeerd? Komt de implementatie van de nieuwe beroepsprofielen, die gepland staat voor 1 januari 2020, in het gevaar door de instelling van deze commissie? Levert de instelling van deze commissie mogelijk vertraging op voor de behandeling van het wetsvoorstel BIG II?
Het streven is dat de commissie haar werkzaamheden in het najaar van 2018 afrondt. Over de uitkomsten wordt u geïnformeerd in het vierde kwartaal van 2018. De implementatie van de nieuwe beroepsprofielen komt niet in het geding door het instellen van deze commissie. In het veld zien we al diverse initiatieven, zoals proeftuinen, om de beroepsprofielen op de werkvloer te implementeren. Deze initiatieven kunnen onverminderd doorgang vinden. Ook levert het instellen van de commissie geen vertraging op voor het wetsvoorstel BIG II. Immers, de overgangsregeling zal worden ingevuld bij een tijdelijke algemene maatregel van bestuur en maakt geen onderdeel uit van het wetsvoorstel zelf.
Wanneer verwacht u een besluit te kunnen nemen over de nieuwe beroepsprofielen?
Zoals eerder aan uw Kamer gemeld is het rapport «Toekomstbestendige beroepen in de verpleging en verzorging» de basis om de beroepsprofielen van de mbo- en hbo-opgeleide verpleegkundige te gaan verankeren in de Wet BIG.4 Zoals eerder aan uw Kamer toegezegd streef ik ernaar het wetsvoorstel BIG II voor het einde van 2018 aan uw Kamer te zenden. Tevens verwacht ik de invulling van de overgangsregeling duidelijk te hebben voordat het wetsvoorstel bij uw Kamer aanhangig wordt gemaakt.
Erkent u dat, gezien het feit dat de nieuwe beroepsprofielen al meerdere jaren op zich laten wachten, uitstel van het besluit over deze beroepsprofielen onwenselijk is? Hoe ziet u het besluit tot uitstel over de nieuwe beroepsprofielen in het licht van het actieprogramma Werken in de Zorg2 en het door V&VN uitgevoerde onderzoek3, specifiek met het oog op de krappe arbeidsmarkt en de ongewenste uitstroom van mensen? Erkent de Minister de urgentie van het arbeidsmarktvraagstuk en ziet u daarom ook in dat een verder uitstel van het besluit over de beroepsprofielen dus onwenselijk is?
Zoals hierboven aangegeven, leidt het instellen van voornoemde commissie niet tot uitstel ten aanzien van het besluit over de beroepsprofielen. Ik onderschrijf eveneens de urgentie van de invulling van de overgangsregeling, teneinde de verpleegkundige beroepsgroep duidelijkheid te verschaffen.
Net als uw Kamer streef ik naar een arbeidsmarkt in de zorg die zo aantrekkelijk mogelijk is en waar mensen met plezier en kunde werken. De zorg die zij verlenen dient daarbij te voldoen aan de hoogste standaarden wat betreft patiëntveiligheid. De Wet BIG regelt de eisen die worden gesteld aan zorgverleners om die patiëntveiligheid te borgen. De toelatingseisen voor het register van regieverpleegkundigen dienen dan ook uiterst zorgvuldig tot stand te komen.
Blijft de situatie met de mbo- en inservice verpleegkundigen, in afwachting op het besluit van de commissie, zoals deze nu is?
Ja, zolang het wetsvoorstel en de daarmee samenhangende lagere regelgeving niet in werking is getreden blijft de huidige situatie bestaan.
Kunt u bovenstaande vragen apart beantwoorden?
Ja.
Bent u bekend met de inhoud van de klachten die de niet-gouvertnementele organisaties (ngo's) Accountabilty Counsel en Central and Eastern European Bankwatch Network hebben ingediend bij de International Finance Corporation, onderdeel van de World Bank Group en de European Bank for Regional Development over de megakippenboerderij in het Oekraïense Vinnytsia, eigendom van het Oekraïense bedrijf MHP?1 Bent u bekend met het feit dat de klachten ontvankelijk zijn verklaard?
Ja, ik ben bekend met de klachten ingediend bij IFC en de EBRD. Ten tijde van schrijven was mij bekend dat de IFC de klacht ontvankelijk heeft verklaard. Het IFC is daarom begonnen met het proces voor de inhoudelijke beoordeling van de klacht. Bij de EBRD is ontvangst van de klacht op 21 juni bevestigd en is men nu bezig met beoordeling van de ontvankelijkheid. Volgens de procedure hebben zij hier 40 werkdagen de tijd voor.
Bent u bekend met het feit dat er ruim 110 miljoen kippen per jaar op deze megaboerderij gehouden worden en met het feit dat MHP volgens zijn jaarverslag van plan is om in 2021–2022 het totaal aantal kippen jaarlijks gehouden in Vinnytsia op te voeren tot ruim 400 miljoen?
Ja.
Bent u voorts bekend met de recent ingezette zeer agressieve exportstrategie van MHP, met name gericht op de EU en West-Europa?2 Klopt het dat MHP in samenwerking met de Nederlandse vleesverwerker Jan Zandbergen «Oekraïens» vlees «herlabelt» en het vervolgens als «Nederlands» vlees verkoopt, daarbij gebruikmakend van de faciliteit in Veenendaal? Is dit een voorbeeld van de wijze waarop MHP-eigenaar Yuriy Kosyuk de importrestricties van de Europese Unie omzeilt? Klopt de berichtgeving dat de associatieovereenkomst met Oekraïne dit mogelijk heeft gemaakt?3
MHP exporteert inderdaad kippenvlees naar de EU. MHP heeft een fabriek in Veenendaal geopend waar kippenvlees uit Oekraïne gesneden wordt. Het gaat om borstkappen met daaraan een stuk vleugel. Op aanvraag van Europese lidstaten heeft de Europese Commissie onderzocht of deze import voldoet aan de regels van het associatieakkoord. De Europese Commissie heeft daarop aangegeven dat het geïmporteerde product onder de gebruikte code van de systematiek van de Gecombineerde Nomenclatuur (GN-code) valt. Voor deze GN-code (0207 13 70) is in het associatieakkoord afgesproken om het tarief naar nul euro te verlagen. Deze export kan dus inderdaad op basis van de afspraken die in het associatieakkoord met Oekraïne zijn gemaakt. De Europese Commissie heeft aangegeven dat dit gebruik op deze wijze niet voorzien was en is daarover in overleg met Oekraïne. Nederland blijft hierover in overleg met de Europese Commissie.
Het is belangrijk te benadrukken dat het vlees dat de EU binnenkomt, moet voldoen aan Europese eisen op gebied van voedselveiligheid en etikettering. De Europese Verordening 1337/2013 bepaalt het vermelden van het land van oorsprong bij vers, gekoeld of bevroren vlees. Het etiketteren van geïmporteerd vlees moet voldoen aan de regels van de verordening 1169/2011. Als de dieren gehouden en geslacht zijn in Oekraïne, dan moet dat op het etiket vermeld worden. Het kippenvlees dat in Veenendaal gesneden wordt mag niet gelabeld worden met «Gehouden in Nederland».
Het bedrijf in Veenendaal is vanzelfsprekend gebonden aan de Europese wet- en regelgeving. In het associatieakkoord is bovendien afgesproken dat Oekraïne zich zal inspannen om zijn wetgeving in overeenstemming te brengen met die van de EU, ook op het terrein van dierenwelzijn en diergezondheid. Oekraïne heeft hiertoe een strategiedocument bij de EU ingediend met de voorgenomen planning van de aanpassing van de sanitaire en fytosanitaire (SPS) en dierenwelzijnswetgeving. Hiermee heeft de Raad in juli 2017 ingestemd. In Annex V van het associatieakkoord is daartoe een lijst opgenomen met EU-wet- en -regelgeving waaraan Oekraïne zich gaat conformeren. Oekraïne heeft aangegeven de Europese standaarden in fases te implementeren in de periode van 2016–2021.
Deelt u de mening dat een dergelijke megaproductie en exportstrategie tot een Europa-brede «race-to-the-bottom» leidt, met daarbij mogelijk ernstige negatieve gevolgen voor het dierenwelzijn in Nederland, ook gezien de toezichtsproblematiek waar Nederland mee te kampen heeft?
Zie antwoord vraag 3.
Kunt u aangeven of en zo ja voor hoeveel er aan exportkredietverzekeringen zijn verstrekt voor Nederlandse bedrijven die zaken doen met MHP sinds 2012? Kunt u voorts aangeven hoeveel van die exportkredietverzekeringen nu nog lopende zijn? Kunt u aangeven hoeveel van deze exportkredietverzekeringen voor Nederlandse exporttransacties aan MHP specifiek bestemd waren voor de megakippenboerderij in Vinnytsia? Kunt u aangeven in hoeverre Nederlandse bedrijven daadwerkelijk een beroep hebben gedaan op de exportkredietverzekering?
Sinds 2012 zijn er voor 18 transacties een polis afgegeven, waarvan er negen betrekking hebben op de locatie Vinnytsia. Van de afgegeven polissen zijn er reeds twee afgewikkeld. Het resterende risico onder de 16 nog lopende polissen bedraagt thans EUR 34,1 mln. Voorts is er nog één dekkingstoezegging actief (obligo EUR 1,7 mln) welke geen betrekking heeft op de locatie Vinnytsia.
Er hebben geen schade-uitkeringen plaatsgevonden op de verzekerde transacties.
Kunt u inzicht geven in de beoordelingen van Atradius DSB van exportkredietverzekeringsaanvragen van Nederlandse bedrijven die een exportkredietverzekering hebben gevraagd voor een toelevering aan MHP, en inclusief de beoordeling op duurzaamheidsgebied, milieu en dierenwelzijn voor de afgelopen zeven jaar?
Atradius DSB heeft polissen uitgereikt voor transacties met vijf verschillende boerderijlocaties. Uit de beoordeling die met het oog hierop is uitgevoerd blijkt dat MHP professioneel wordt gerund en de kwaliteit van de productie op hoog niveau kan houden door voor kritieke onderdelen steeds te investeren in apparatuur en machines die afkomstig zijn van gerenommeerde partijen. Naast Nederlandse machineproducten zijn dit vooral Duitse en Deense producenten geweest. Aangezien er potentieel grote nadelige milieu en sociale effecten kunnen optreden is de meest uitgebreide milieu en sociale beoordeling (zogeheten categorie A-beoordeling) uitgevoerd, inclusief ex-ante publicatie van het project. Hoewel de milieueffectrapportages van MHP niet van hoge kwaliteit zijn, was het door middel van aanvullende informatie van het bedrijf en via derden mogelijk voldoende informatie te verkrijgen om tot een eindoordeel te komen. Uit deze informatie komt naar voren dat MHP voldoet aan de EU-richtlijnen wat betreft de leefruimte die beschikbaar is per dier. Daarnaast voldoen de vijf projectlocaties aan de relevante IFC Performance Standards en EHS Guidelines for Poultry Production op bijvoorbeeld het gebied van watergebruik. Vanwege het feit dat er regelmatig ekv-aanvragen worden gedaan voor transacties op MHP en de aandacht voor dit bedrijf, volgt Atradius DSB deze debiteur doorlopend.
Kunt u aangeven hoe het beleid van Atradius zal veranderen naar aanleiding van de aangenomen motie Alkaya/Van Raan4, waarin de regering wordt opgeroepen om er zorg voor te dragen dat iedere aanvraag voor een exportkredietverzekering waarbij de risico's op schending van mensenrechten of milieuschade te groot zijn, wordt afgekeurd?
Transacties waarbij het risico op schending van mensenrechten of milieuschade te groot is keur ik af, in lijn met staand beleid. Recent heb ik het mvo-beleidsdocument bijgewerkt en aangescherpt. Dit document, dat ik in februari aan uw Kamer heb aangeboden, beschrijft in detail de wijze waarop dergelijke risico’s worden beoordeeld (zie Kamerstukken 2017–2018, 26 485, nr. 255, incl. bijlage).
Deelt u de mening, nu de klachten tegen MHP ontvankelijk zijn verklaard, dat de verschillende klachtelementen van Accountabilty Counsel en Central and Eastern European Bankwatch Network dienen te worden meegewogen door Atradius DSB bij het beoordelen van toekomstige aanvragen voor exportkredietverzekeringen aan bedrijven die zaken doen met MHP?
Zie antwoord bij vraag 1. De klacht bij IFC is ontvankelijk verklaard, en de EBRD is op het moment van schrijven nog in het proces van beoordeling van ontvankelijkheid.
In de beoordeling van Atradius DSB worden klachten van ngo’s altijd meegewogen. Ook indien klachten niet ontvankelijk worden verklaard bij andere instellingen of als nieuwe aanvragen uitblijven zal Atradius DSB deze adresseren. Zoals aangegeven volgt Atradius DSB MHP doorlopend vanwege de regelmatige ekv-aanvragen en vanwege de aandacht voor het bedrijf. Conform het mvo-beleid voor de ekv zullen deze klachten worden meegewogen bij de beoordeling indien er nieuwe aanvragen worden ontvangen.
Het bericht 'Palmolieproducent verstopt ‘foute’ plantage in schaduwbedrijf en maskeert ontbossing' |
|
Tom van der Lee (GL), Isabelle Diks (GL) |
|
Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (D66), Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Palmolieproducent verstopt «foute» plantage in schaduwbedrijf en maskeert ontbossing»1?
Ja.
Wat is uw oordeel over het feit dat palmoliebedrijven in Indonesië, Maleisië en Papoea-Nieuw-Guinea goochelen met eigendomsstructuren om zo hun betrokkenheid bij ontbossing te maskeren?
Het artikel in het Financieel Dagblad is gebaseerd op een onderzoek van Chain Reaction Research getiteld «Shadow Companies Present Palm Oil Investor Risks and Undermine NDPE Efforts». Dit rapport toont verontrustende en ongewenste praktijken door palmolieproducenten en illustreert de transparantie-uitdagingen rondom NDPE-eisen (No Deforestation, no Peat, no Exploitation) die bedrijven stellen aan de palmolie die zij kopen.
Hoe verklaart u dat deze bedrijven op het oog lijken te kunnen voldoen aan (Europese en nationale) regels voor duurzame palmolie, terwijl zij tegelijkertijd kwetsbare veenmoerassen en delen van het regenwoud om blijven zetten in nieuwe palmolieplantages, met alle negatieve klimaat- en sociale gevolgen van dien?
De onderzoekers geven aan dat ze op dit moment geen fraude, illegale of criminele activiteiten van een van de palmolie producerende partijen veronderstellen, maar wijzen op ondoorzichtige eigendomsstructuren en mogelijk misbruik daarvan. Hiermee maakt het rapport duidelijk dat er ruimte is om de transparantie van eigendomsstructuren van bedrijven in productielanden te verbeteren. De recente Presidential Regulation No. 13 in Indonesië is een voorbeeld van nationale regelgeving gericht op het vergroten van de transparantie in eigendomsstructuren. Dat is in alle landen wenselijk.
Wat dient er volgens u extra te gebeuren in de handhaving van huidige wet- en regelgeving om dit type schadelijke regelontwijking te bestrijden, of zijn de huidige wet- en regelgeving en de handhaving daarvan gewoonweg onvoldoende sluitend om dit type ontwijking te bestrijden?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u bereid te bevorderen dat in Nederland, Europa en internationaal wet- en regelgeving en de handhaving daarvan wordt aangescherpt om paal en perk te stellen aan dit soort praktijken?
De bevordering van betere wet- en regelgeving en de handhaving daarvan in productielanden maakt onderdeel uit van het Nederlands beleid gericht op verduurzaming van palmolie, zoals ook geschetst in de kamerbrief van 27 februari 2017 (Kamerstuk 30 196, nr. 539). Het rapport wijst op ondoorzichtige eigendomsstructuren van palmolieproducenten in Indonesië, Maleisië en Papoea-Nieuw-Guinea. Aanpassing van de wetgeving daar omtrent is aan deze landen zelf, en vormt nu geen reden om de wet- en regelgeving in Nederland of Europa aan te scherpen. In Nederland verwacht het kabinet wel dat – mede op basis van de OESO-richtlijnen – bedrijven zelf hoge prioriteit leggen bij het monitoren van hun eigen commitments en het nemen van maatregelen wanneer zaken niet goed verlopen. Het rapport laat ook zien dat dit vaak gebeurt; bedrijven hebben in de afgelopen jaren hun handelscontact verbroken met bedrijven die er schaduwpraktijken op na hielden en leningen door banken aan dergelijke partijen zijn beëindigd.
Wat betreft de regelgeving en handhaving in productielanden, bekijkt het kabinet of Nederland in het kader van het Amsterdam Verklaringen Partnerschap (voor duurzame palmolie en tegen ontbossing) met Duitsland, Denemarken, Frankrijk, Noorwegen, Italië en het Verenigd Koninkrijk samen kan werken met productielanden om de transparantie in eigendomsstructuren te verbeteren.
Is het niet noodzakelijk om certificering van palmolie verplichtend op te leggen en een internationaal lichaam te creëren, dat als taak krijgt om actief ontwijking van certificering te voorkomen en te bestrijden? Zo ja, bent u bereid te bevorderen dat een dergelijk internationaal lichaam wordt ingesteld?
Nederland is koploper in de inzet op de verduurzaming van palmolie. Momenteel wordt meer dan 90 procent van alle palmolie voor de voedingsmiddelensector in Nederland RSPO-gecertificeerd (volgens de Ronde Tafel voor Duurzame Palmolie) ingekocht. Het rapport – dat overigens niet in gaat op certificering zoals die van de RSPO, maar zich richt op de NDPE-committeringen van bedrijven – geeft ook geen aanwijzing dat dergelijke certificering wordt ontdoken en dat het beleid moet worden aangepast.
Welke andere stappen bent u bereid te zetten om oneigenlijke ontbossing, verdroging van veengronden en de daaraan gekoppelde opwarming van de aarde en vernietiging van natuur tegen te gaan?
Via een reeks van activiteiten wordt samen met partners, ook in EU-verband, ingezet op het terugdringen van ontbossing wereldwijd, onder meer door het versterken van forest governance (beleid, wet- en regelgeving, en handhaving daarvan). Daarnaast wordt onder andere ondersteuning gegeven aan de Tropical Forest Alliance 2020, die in samenwerking met overheden, bedrijven en NGO’s werkt aan het bevorderen, versterken en monitoren van commitments van bedrijven om ontbossing te stoppen. Door de verhoging van het budget voor klimaat en ontwikkeling zal de komende tijd ook meer ruimte ontstaan voor nieuwe activiteiten die bijdragen aan het tot staan brengen van ontbossing, het ontzien van kwetsbare veengronden en het beperken van de daaraan gekoppelde opwarming van de aarde, in het belang van mens en natuur.
Maaltijdbezorger Deliveroo ronselt minderjarigen |
|
Gijs van Dijk (PvdA) |
|
Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (D66), Tamara van Ark (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Maaltijdbezorger bij Deliveroo ronselt minderjarigen voor koerierswerk»?1
Ja.
Bent u van mening dat deze vorm van kinderarbeid niet te tolereren is?
Uitbuiting van kinderen moet te allen tijde worden voorkomen. De voorwaarden waaronder minderjarigen arbeid mogen verrichten zijn vastgelegd in de Arbeidstijdenwet (Atw). Op het moment dat een kind een bestelopdracht accepteert, is er sprake van kinderarbeid. In artikel 3:2, tweede lid, Atw wordt bepaald welke arbeid door kinderen is toegestaan. Het uitvoeren van een bestelopdracht zoals hier valt niet onder een toegestane vorm van kinderarbeid. Het is derhalve verboden voor kinderen om een bestelopdracht uit te voeren.
Welke verantwoordelijkheid heeft Deliveroo om het ronselen van minderjarigen tegen te gaan? Hoe verhoudt dit tot de ketenverantwoordelijk van OESO-richtlijnen voor multinationale ondernemingen? Overtreedt Deliveroo hiermee deze OESO-richtlijnen?
Volgens de OESO-Richtlijnen zijn bedrijven zelf verantwoordelijk voor de risicoanalyse en bevelen zij de ondernemingen aan op basis hiervan stappen te zetten om risico’s op mensenrechten- en arbeidsrechtenschendingen te verkleinen. Daarbij dienen de bedrijven die opereren in Nederland zich te houden aan hetgeen in antwoord 2 is gesteld inzake kinderarbeid. Afgaande op het artikel «Maaltijdbezorger bij Deliveroo ronselt minderjarigen voor koerierswerk» heeft Deliveroo ook in de eigen regels vastgelegd dat het uitbesteden van werk aan minderjarigen niet is toegestaan. Net als andere bedrijven is Deliveroo in eerste plaats zelf verantwoordelijk om maatregelen te nemen tegen deze vorm van werkuitbesteding door invloed uit te oefenen op de bezorgers waarmee een overeenkomst is afgesloten.
Deelt u de opvatting dat Deliveroo dit willens en wetens laat gebeuren, afgaande op het hoge aantal geregistreerde ritten van de desbetreffende bezorger? Vindt u ook dat Deliveroo hier veel adequater op moet handelen?
Ik doe geen uitspraken over de overtreding van wet- en regelgeving in concrete gevallen.
Gaat u de Inspectie SZW onderzoek laten doen naar deze praktijken bij Deliveroo?
De Inspectie SZW houdt risicogericht toezicht op de naleving van de arbeidswetgeving, zoals de Arbeidstijdenwet (Atw). Werknemers, of hun ouders of verzorgers, kunnen individueel of via een vakbond of ondernemingsraad melding doen van eventuele misstanden. Bij geconstateerde overtreding van de relevante arbeidswetgeving kan de Inspectie handhavend optreden met de bedoeling om bij de desbetreffende bedrijven een gedragsverandering te realiseren die maakt dat deze bedrijven de arbeidswetgeving gaan naleven. Over eventuele lopende onderzoeken van de Inspectie doe ik geen mededelingen. De Inspectie SZW zal in het proces van meerjarenprogrammering 2019–2022 dat momenteel plaatsvindt, expliciet aandacht aan de platformeconomie schenken.
Het bericht ‘Wordt abortus opnieuw een taboe?’ |
|
Corinne Ellemeet (GL) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Wordt abortus opnieuw taboe»?1
Ja.
Wat is uw reactie op de bevindingen van TNS NIPO dat beduidend minder jongeren voorstander zijn van abortus en dat slechts 40% van de ondervraagden aangeeft een abortus geoorloofd te vinden bij het ontbreken van een kinderwens? Deelt u de mening dat dit een zorgelijke ontwikkeling is?
Abortus is een onderwerp waarover steeds veelvuldig politiek debat is geweest, ook na de totstandkoming van de wet. Het TNS-NIPO2-onderzoek levert, evenals andere onderzoeken, een bijdrage aan dit debat. Dat vind ik belangrijk.
Uit het onderzoek van TNS-NIPO maak ik op dat mensen verschillend oordelen naar aanleiding van een lijst van verschillende motieven die door de onderzoekers aan de geënquêteerden is voorgelegd. De meest geaccepteerde reden voor abortus is als het leven van de moeder in gevaar is, de minst geaccepteerde reden is ontevredenheid over het geslacht van het ongeboren kind.
Uit het onderzoek van TNS-NIPO blijkt dat 72% van de Nederlanders (enigszins/ zeer sterk) voorstander van abortus is, 21% is (enigszins/ sterk) tegenstander, 24% is sterk voorstander en 7% is sterk tegenstander. Daarnaast blijkt dat 46% van de Nederlanders de abortusregeling precies goed vindt zoals die nu is, 14% wenst een inperking en 30% van de Nederlanders wenst verruiming. Hetzelfde onderzoek laat zien dat 85% van de Nederlanders het over het algemeen goed vindt dat er openlijk gesproken wordt over abortus als oplossing voor een ongewenste zwangerschap.
Jongeren blijken in het algemeen minder vaak voorstander van abortus te zijn dan ouderen. Zij blijken vaker (nog) geen oordeel te hebben. Dit duidt er niet op dat jongeren daarmee tegenstander van abortus zijn. Nog steeds is het merendeel van de jongeren een voorstander van de mogelijkheid voor een onbedoeld zwangere vrouw om abortus te laten plegen, namelijk 66%. De algemene publieke opinie is bovendien positief over de mogelijkheden van abortus. Uit het onderzoek Staat van Nederland van het SCP uit 2017 blijkt dat de steun voor abortus is toegenomen; 74% van de Nederlanders vindt dat als een vrouw dat wenst, het voor haar mogelijk moet zijn om een abortus uit te laten voeren, tegenover 60% in 1992.
Deelt u de mening dat het taboe rondom abortus ervoor kan zorgen dat vrouwen minder keuzevrijheid ervaren en niet op zoek gaan naar hulp bij hun verwerking van een abortus?
Niet alle onderzoeken wijzen in de richting van een toenemend taboe op abortus. Ook al zijn de cijfers hierover niet eenduidig, het valt niet te ontkennen dat een deel van de mensen een taboe rond abortus ervaart. Uit onderzoeken gedaan onder jonge vrouwen3, lijkt inderdaad naar voren te komen dat onder meisjes tussen de 12 en 25 jaar oud sprake lijkt te zijn van een taboe op abortus. Twee derde van de meisjes met een abortuservaring staat achter haar keuze, maar 59% geeft aan dat ze er niet makkelijk over praten. En bijna de helft van de meisjes met een abortuservaring schaamt zich hiervoor. Een dergelijk taboe kan ertoe leiden dat meisjes die een zwangerschapsafbreking hebben ondergaan, zwijgen over hun ervaring, hetgeen een belemmering vormt bij het verwerken van de zwangerschapsafbreking.
Er zijn geen cijfers bekend over een eventueel taboe onder vrouwen van 25 jaar en ouder. De meeste zwangerschapsafbrekingen vinden plaats bij vrouwen tussen de 25 en 30 jaar.
Dit neemt echter niet weg dat onder meisjes tussen 12 en 25 jaar oud inderdaad sprake lijkt te zijn van een taboe op abortus. Het FIOM heeft hiertoe de campagne «Praat over abortus! Doorbreek het taboe» ontwikkeld. Hiermee wordt getracht het taboe op abortus te doorbreken zodat iedere onbedoeld zwangere tiener of vrouw in vrijheid een weloverwogen keuze kan maken.
Ik acht het van belang dat iedere (jonge) onbedoeld zwangere vrouw (en haar partner) – indien nodig – goed ondersteund kan worden bij het maken van een goed afgewogen beslissing. Ook voor het voorkomen van (psychische) problemen en spijt op de lange termijn. Keuzebegeleiding kan hierin ondersteuning bieden, zowel voor een abortus als daarna. Dit is in de Nederlandse abortuspraktijk al goed mogelijk.
In het kader van het programma «Preventie van en ondersteuning bij onbedoelde (tiener) zwangerschappen» is de Staatssecretaris op dit moment met partijen in gesprek om te bezien hoe keuzehulpgesprekken toekomstbestendig blijven en verder geprofessionaliseerd worden. Hij zal uw Kamer daarover binnen afzienbare tijd verder informeren.
Kunt u aangeven of het klopt dat er niet mag worden geadverteerd op YouTube en Google wanneer het woord «abortus» in een advertentie voorkomt?2
Van belang is om een onderscheid te maken tussen Google AdWords, de tool waarmee advertenties weergeven kunnen worden op Google.nl, en het Google Display Netwerk, de tool waarmee mensen bereikt kunnen worden terwijl ze op websites browsen, een YouTube-video bekijken, hun Gmail-account checken of mobiele apparaten en apps gebruiken.
Volgens het advertentiebeleid van Google met betrekking tot gezondheidszorg en geneesmiddelen, is het in Nederland toegestaan om te adverteren met betrekking tot abortus. Advertenties worden weergegeven in het zoeknetwerk (Google AdWords). Deze advertenties krijgen van Google de status Goedgekeurd, wat betekent dat ze alleen worden weergegeven in landen waar dat is toegestaan.
Advertenties met betrekking tot abortus worden echter niet weergegeven in het Google Display Netwerk, ook niet als ze de status «Goedgekeurd» hebben. Het beleid van Google is dat adverteerders «gevoelige interessecategorieën» niet mogen gebruiken voor gepersonaliseerd adverteren middels het Google Display Netwerk. Een van die gevoelige categorieën is gezondheid, waar ook abortus onder valt.
Het advertentiebeleid geldt mede voor YouTube.
Deelt u de zorg dat het maken van een vrije weloverwogen keuze bij een ongewenste zwangerschap kan worden bemoeilijkt door de negativiteit waar abortus mee wordt omringd? Zo ja, wat wil u hieraan doen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Kunt u aangeven of er op dit moment initiatieven lopen om het groeiende taboe rondom abortus tegen te gaan? Ziet u kansen om bij deze initiatieven aan te sluiten? Zo nee, bent u bereid om zelf actie te ondernemen?
Zie antwoord vraag 3.
Het niet aansluiten van Standaard Bedrijfsindeling (SBI) op economische activiteiten in de digitale economie |
|
Martin Wörsdörfer (VVD) |
|
Mona Keijzer (staatssecretaris economische zaken) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met de Standaard Bedrijfsindeling 2008, zoals gehanteerd door het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) en het Handelsregister?
Ja.
Bent u bekend met het CBS-rapport «Measuring the internet economy in The Netherlands»?1
Ja.
Deelt u de mening van de opstellers van het rapport (pagina2 dat de digitale economie buiten de Standaard Bedrijfsindeling valt en dat deze codering ontoereikend is om deze economische ontwikkelingen in beeld te krijgen?
Ik deel de mening van de opstellers van het rapport (pagina 9) dat afbakening van de interneteconomie niet mogelijk is op basis van een selectie van SBI-codes. De internet economie raakt namelijk vrijwel alle sectoren.
Deelt u de mening dat inzicht in deze economische activiteiten wenselijk is?
Ja.
Bent u bereid zich in te spannen om de genoemde Standaard Bedrijfsindeling aan te (laten) passen zodat de indeling ook nieuwe ontwikkelingen in de digitale economie reflecteert? Zo ja, hoe denkt u dat dit kan worden bereikt?
Allereerst valt op te merken dat de digitale economie conceptueel, laat staan statistisch, niet eenvoudig is af te bakenen. De focus moet dus niet per se gelegd worden op een nieuwe afbakening, maar veel meer op de vraag hoe het belang en impact van digitale ontwikkelingen gemeten kunnen worden.
Niettemin zal ik in overleg gaan met CBS om na te gaan wat de mogelijkheden zijn om de SBI internationaal aan te passen om nieuwe ontwikkelingen in de digitale economie beter te reflecteren. Aanpassing van de internationale richtlijnen die de basis vormen voor de SBI vereisen brede consensus op Europees niveau.
Bent u, zo lang de Standaard Bedrijfsindeling onvoldoende aansluit bij de digitale economie, bereid het CBS te verzoeken zich in te spannen om ontwikkelingen van alternatieve meetmethodes in kaart te blijven brengen?
Ja. In 2018 wordt bijvoorbeeld door het CBS de online omzet in de detailhandel in kaart gebracht en een eerste monitor van de platformeconomie opgesteld. In 2019 zal het CBS onderzoek «Measuring the internet economy in The Netherlands: a big data analysis» uit 2016 worden herhaald. Hiervoor stelt het Ministerie van EZK zowel reguliere als aanvullende financiering beschikbaar aan het CBS. Tenslotte, zoals aangekondigd in de Nederlandse Digitaliseringsstrategie, werken we aan een monitor om de digitale transformatie beter in kaart te brengen.
Zijn er nog meer organisaties of instellingen waar een bedrijfsindeling gehanteerd wordt die niet aansluit op de digitale economie? Zo ja, waar is dat en bent u bereid ook daar uitbreiding na te streven?
Dit soort organisaties of instellingen zijn mij niet bekend.
Het bericht dat een op de acht universitaire masteropleidingen hbo-studenten weert |
|
Kirsten van den Hul (PvdA) |
|
Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht dat het bij één op de acht universitaire masteropleidingen onmogelijk is om als hbo-student een master te volgen?1
Ja.
Hoe beoordeelt u de situatie waarbij een flink aantal masteropleidingen geen of beperkt toegang biedt tot een schakelprogramma voor toegang tot de masteropleiding en soms ook expliciet vermelden geen toegang te bieden aan hbo-studenten?
Ik vind het van belang dat studenten die dat kunnen en willen door kunnen stromen naar een masteropleiding. Instellingen hebben daarom de wettelijke opdracht studenten te ondersteunen die redelijkerwijs en binnen een redelijke termijn bepaalde deficiënties kunnen wegwerken en daarmee aan het instroomniveau van de gewenste master voldoen. Dit gebeurt met schakeltrajecten, vaak «premaster» genoemd. Dit kan in de vorm van een voorgestructureerd programma, maar er kan ook op individuele basis bekeken worden of de student met ondersteuning vanuit de instelling de tekortkoming binnen redelijke termijn weg zou kunnen werken. Uit het bericht van de LSVb blijkt ook dat er in veel gevallen iets mogelijk blijkt wanneer de student zelf contact opneemt met de instelling. Uit eerder onderzoek van ResearchNed (Kamerstuk 31 288, nr. 580) blijkt overigens dat er veel goed gaat rond schakeltrajecten en dat veel studenten via schakeltrajecten doorstromen naar de universiteit. Uit dit onderzoek kwam naar voren dat alle universiteiten en het merendeel van hogescholen schakeltrajecten aanbieden. Ongeveer 16 procent van de wo-masterinstroom heeft een schakeltraject gevolgd. Dit komt neer op zo’n 7.000 schakelstudenten. Schakelstudenten geven daarbij aan tevreden te zijn over inhoud en aanbod van schakeltrajecten.
In welke mate is dit strijdig met wetgeving over het aanbod van schakeltrajecten tussen opleidingen waaronder die tussen hbo en wetenschappelijk onderwijs (wo), of strijdig met de geest waarin eerder dergelijke wetgeving is vastgesteld en waarbij hbo'ers moeten kunnen doorstromen naar het wo?
Zie mijn antwoord op vraag 2.
Deelt u de mening dat het noodzakelijk is dat hbo'ers een dergelijke overbruggingsroute kunnen krijgen richting een wo-master in het kader van doorstroom en stapelmogelijkheden en dat het niet of onduidelijk aanbieden van dergelijke trajecten daar niet aan bijdraagt? Zo ja, wat betekent dit voor uw signaal richting deze opleidingen? Zo nee, waarom niet?
Ik vind doorstroommogelijkheden ook heel belangrijk en schakeltrajecten zijn een belangrijk instrument om die doorstroom te bevorderen. Ik ben van mening dat wanneer een student redelijkerwijs en binnen een redelijke termijn bepaalde deficiënties kan wegwerken en daarmee aan het instroomniveau van de gewenste master voldoet, hij of zij deze mogelijkheid moet krijgen. Duidelijke communicatie over de mogelijkheden is uiteraard van belang.
Bent u bereid om in gesprek te gaan met de wo-instellingen om hierin verbetering en verduidelijking aan te brengen, zodat hbo'ers er zeker van zijn dat zij na een afgeronde hbo-opleiding een passend schakeltraject kunnen volgen richting een wo-master? Zo, nee waarom niet?
Ik vind het goed dat de LSVb deze inventarisatie heeft gedaan. Ik zal de Inspectie ook vragen hiernaar te kijken.
Het steunen van initiatieven die onder de ambities van het Bangladesh Akkoord duiken |
|
Kirsten van den Hul (PvdA) |
|
Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met de zorgen van de Schone Kleren Campagne op het Life and Building Safety (LABS) initiatief, mede gefinancierd door het Initiatief Duurzame Handel (IDH)?1
Ja.
Deelt u de mening dat het Bangladesh Akkoord voor Brand- en Gebouwveiligheid in Bangladesh een «game changing»-effect heeft gehad ten aanzien van het verduurzamen van productieketens? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet is van mening dat het Bangladesh Akkoord een belangrijke rol heeft gespeeld in de verbetering van brand- en gebouwveiligheid in kledingfabrieken in Bangladesh. Zo hebben meer dan 700 fabrieken 90 procent van hun verbeterpunten gerealiseerd. Bovendien kunnen aangesloten kledingmerken die zich niet aan de afspraken houden, voor het Permanente Hof van Arbitrage in Den Haag gedaagd worden. Inmiddels zijn twee schikkingen met kledingmerken binnen het Bangladesh Akkoord getroffen. Deze schikkingen stellen producenten die voor deze merken kleding maken in staat om de fabrieksveiligheid voor hun werknemers te verbeteren.
Voor een duurzame oplossing is het echter ook cruciaal dat in Bangladesh zelf voldoende capaciteit aanwezig is om fabrieksveiligheid op langere termijn te garanderen. Via de International Labour Organisation (ILO) draagt Nederland bij aan het ontwikkelen van die capaciteit bij overheid en fabrieken in Bangladesh.
Bent u van mening dat het hierboven bedoelde Bangladesh Akkoord navolging verdient? Zo ja, hoe draagt u hieraan bij? Zo nee, waarom niet?
Ja, ook in andere productielanden dan Bangladesh dient gewerkt te worden aan brand- en gebouwveiligheid van de textielfabrieken. De aanpak van het Bangladesh Akkoord met betrokkenheid van inkopende merken heeft zich bewezen. Het kabinet levert een bijdrage door bij initiatieven zoals LABS het belang van stevige afspraken en betrokkenheid van alle stakeholders, inclusief maatschappelijke organisaties en vakbonden, te benadrukken. Bovendien blijft het kabinet werken aan het versterken van zowel vakbonden in arme productielanden, als de inspectiecapaciteit van de lokale overheid.
Wat zijn de verschillen en overeenkomsten tussen het hierboven bedoelde Bangladesh Akkoord en het LABS-initiatief?
Zowel het Bangladesh Akkoord als het LABS initiatief brengen publieke, private en maatschappelijke stakeholders uit de kledingsector bijeen om gezamenlijk te werken aan veiligere fabrieken en betere arbeidsomstandigheden voor fabrieksmedewerkers. Zowel het Bangladesh Akkoord als het LABS initiatief werken met een inspectieprogramma, trainingsprogramma’s en een vastomlijnd proces tot herstel (remediation process) met corrigerende actieplannen (Corrective Action Plans). Ook werken beide initiatieven met een klachtenmechanisme voor fabrieksmedewerkers.
Waar het LABS initiatief vanuit de kledingsector zelf is geïnitieerd, hebben internationale vakbondsorganisaties ook een grote rol gespeeld bij de totstandkoming en uitvoering van het Bangladesh Akkoord. Het Bangladesh Akkoord richt zich alleen op Bangladesh. Het LABS initiatief richt zich op landen in de regio (in eerste instantie Vietnam en India, en op termijn Pakistan en Cambodja) waar geen vergelijkbaar Akkoord bestaat en verbeteringen op het gebied van brand- en gebouwveiligheid in de kledingindustrie eveneens noodzakelijk zijn. Het Bangladesh Akkoord zorgt dat bedrijven hun afspraken nakomen via een juridisch bindende overeenkomst. Het LABS initiatief stimuleert het commitment van bedrijven op andere manieren, bijvoorbeeld door transparantie en contractuele voorwaarden voor deelname aan het programma.
Wat is uw reactie op de stelling van de Schone Kleren Campagne dat met het LABS-initiatief Nederland bijdraagt aan het verlagen van de lat en nadrukkelijk niet aanstuurt op initiatieven die minstens zo ambitieus zijn als het Bangladesh Akkoord?
Net als het Bangladesh Akkoord, heeft het LABS initiatief de ambitie om de brand- en gebouwveiligheid van kledingfabrieken te verbeteren. Het LABS initiatief werkt in de landen waar nog geen afspraken zijn gemaakt zoals het Bangladesh Akkoord. Het kabinet vindt het belangrijk dat ook in andere landen waar fabrieksveiligheid een urgent probleem is, wordt gewerkt aan verbetering. Bovendien streeft het kabinet naar een gelijk speelveld voor landen die kleding exporteren.
Ondanks een aantal verschillen tussen de initiatieven, neemt het LABS programma, mede op verzoek van het kabinet, wel maatregelen om goede uitvoering te waarborgen. Het LABS programma zal na haar officiële lancering dezelfde mate van transparantie hanteren als het Bangladesh Akkoord, om opvolging van verbeterpunten inzichtelijk te maken en na te leven. Een stuurgroep van deelnemende bedrijven zal controleren of de bedrijven zich aan hun commitment houden. Het kabinet verwacht van het Initiatief Duurzame Handel (IDH), de uitvoerder van LABS, dat het erop toeziet dat deze stuurgroep de monitoring en klachtenregeling goed uitvoert en signalen van belanghebbende partijen meeneemt in de besluitvorming.
Bent u van mening dat Nederlandse textielbedrijven er goed aan doen te participeren in het Bangladesh Akkoord? Zo ja, ziet u daarbij ook een rol voor uzelf weggelegd? Zo nee, waarom niet?
Ja. Het kabinet roept partijen van het Convenant voor Duurzame Kleding en Textiel, inclusief nieuwe ondertekenaars die in Bangladesh inkopen, op het nieuwe Bangladesh Akkoord te steunen. In de jaarlijkse gesprekken met de Nederlandse kledingbedrijven over hun plan van aanpak bepleit ook het SER-secretariaat deelname aan het Akkoord.
Bent u bereid in gesprek te gaan met IDH over het toe-eigenen van de status Multistakeholder Initiative, terwijl vakbonden niet zijn aangesloten? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet deelt, ongeacht de definitie van een multistakeholder initiatief, de mening van de Schone Kleren Campagne dat vakbonden een belangrijke rol spelen in initiatieven voor fabrieksveiligheid. Uit eerdere gesprekken met IDH blijkt dat zij het belang van vakbonden ook erkennen en momenteel in gesprek zijn met lokale maatschappelijk organisaties en vakbonden om zitting te nemen in de nationale publiek-private platformen in de landen van uitvoering. Bovendien vervult de International Labour Organisation (ILO) een adviesfunctie in het initiatief.
Ernstige problemen na gezinshereniging van Eritrese vluchtelingen |
|
Jasper van Dijk |
|
Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (D66), Mark Harbers (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van het artikel en de uitzending «Veilig Thuis? Nooit van gehoord» en het commentaar van Vluchtelingenwerk op deze uitzending die de problematiek herkent?1 Bent u van mening dat deze situatie kan blijven voortbestaan? Zo nee, bent u bereid met organisaties als Pharos, vluchtingenwerk, Veilig thuis, politie en sleutelfiguren in overleg te gaan hoe deze ernstige problemen het best kunnen worden aangepakt?
Ja ik heb kennisgenomen van het artikel en ben bereid in gesprek te gaan. Zie verder het antwoord op vraag 9 en 10.
Bent u ook bekend met de verkenning «Welzijn en gezondheid van gezinsherenigers» van de stichting Pharos?2 Wat is daarop uw reactie?
Ja, de ministeries van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS), Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SZW) en Justitie en Veiligheid (JenV) zijn bekend met deze verkenning. Zij hebben samen met Pharos, expertisecentrum gezondheidsverschillen (hierna: Pharos) twee bijeenkomsten georganiseerd om de resultaten van de verkenning te bespreken met betrokken organisaties, waaronder de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG), gemeenten, Stichting Nidos (jeugdbescherming voor vluchtelingen), Vluchtelingenwerk Nederland, de Gemeentelijke Gezondheidsdiensten (GGD’en), het Centraal Orgaan Asielzoekers (COA) en het LOWAN, ondersteuning onderwijs nieuwkomers. Het is belangrijk om gezamenlijk de aandachtspunten en knelpunten van welzijn en gezondheid van nagereisde gezinsleden in beeld te hebben.
Wat is uw mening over de specifieke problemen als lichamelijk geweld en (kinder-)mishandeling die nogal eens voorkomen bij nareizigers/gezinsherenigers (vooral vrouwen en kinderen en in het bijzonder bij Eritrese gezinsherenigers)?
Huiselijk geweld en kindermishandeling zijn in iedere situatie onacceptabel. Bij asielzoekers, vergunninghouders en hun nagereisde familie kan hun vaak kwetsbare positie een risico vormen voor huiselijk geweld en kindermishandeling. Als dit voorkomt, dan is het zaak dat gekeken wordt wat er precies aan de hand is en hoe het geweld kan worden gestopt en duurzaam opgelost. Aan het geweld kunnen veel verschillende oorzaken ten grondslag liggen. Het is daarbij goed dat het risico op problemen na gezinshereniging, steeds meer en beter in beeld komen. De eerder genoemde verkenning van Pharos biedt inzicht in de oorzaken hiervan. Ook de kenniscentra «Oorlog, vervolging, geweld» en «Migratie» van Arq Psychotrauma Expert Groep verzamelen en ontwikkelen kennis op dit gebied.
Bestaat er voldoende inzicht in achterliggende oorzaken zoals oorlogstrauma's, lange tijd van scheiding, afzonderlijk opgedane ervaringen en het moeten leven in compleet nieuwe context zonder steun van familie of netwerk, vaak gepaard gaande met armoede en werkloosheid?
Zie antwoord vraag 3.
Bestaat er voldoende inzicht in het specifieke risico bij Eritrese nareizigers, omdat zij vaak in Eritrea al geen normale relatie hadden (man in militaire dienst), vaak jong getrouwd zijn, de reis en de gezinshereniging vaak langer duurt en vrouwen vaak analfabeet zijn?
De integratie en participatie van Eritrese vergunninghouders en hun gezinsleden in de Nederlandse samenleving lijkt moeizaam te verlopen. Juist om vroegtijdig problemen, waaronder huiselijk geweld en kindermishandeling, te signaleren en hindernissen te overbruggen, zodat gemeenten en andere instanties deze groep bijtijds kunnen helpen, zijn er diverse handreikingen verschenen, onder meer van het Kennisplatform Integratie en Samenleving. Bijvoorbeeld de handreiking Jullie Nederlanders hebben voor alles een systeem (Kennisplatform Integratie en Samenleving, augustus 2017). Ook in het onderzoek Niets is wat het lijkt. Eritrese organisaties en integratie (DSP-groep Amsterdam, Universiteit Tilburg, 2016) wordt hier aandacht aan besteed. Er is dus een goed beeld van de problematiek bij Eritrese nareizigers. Daarnaast heeft Pharos verschillende publicaties uitgebracht over (de gezondheid van) vluchtelingen en asielzoekers in het algemeen en Syriërs in het bijzonder.
Deelt u de mening dat de problemen bij gezinsherenigers, zoals huiselijk geweld en (kinder-) mishandeling, gezondheidsproblemen en problemen op het gebied van onderwijs, integratie, schulden en huisvesting onvoldoende in beeld zijn? Zo ja, bent u bereid dit te onderzoeken, in het bijzonder de problemen van huiselijk geweld en (kinder-)mishandeling bij Eritrese en andere nareizigers die nu niet goed zichtbaar en niet eenvoudig te meten zijn?
Zie antwoord vraag 5.
Deelt u de mening dat de begeleiding en opvang van nareizigers onvoldoende is? Zo ja, bent u bereid dit te verbeteren, bijvoorbeeld door het inschakelen van gezinscoaches, monitoring van gezinnen, het geven van maatschappelijke begeleiding, inschakelen van oudkomers en sleutelpersonen (als Bethel) en alert te zijn op financiële problematiek?
In de regel verblijven nareizende gezinsleden na aankomst in Nederland slechts beperkte tijd in de opvang van het COA. Het COA heeft voor al haar bewoners aandacht voor zaken als (huiselijk) geweld, gezondheid en onderwijs aan kinderen.
Daarnaast bieden gemeenten maatschappelijke begeleiding aan nareizende familieleden van asielmigranten en ontvangen daarvoor financiële middelen van het rijk. Componenten van deze begeleiding zijn – naast praktische hulp bij het regelen van basisvoorzieningen en de kennismaking met de lokale woonomgeving en maatschappelijke organisaties – hulp bij het starten van de inburgering en het stimuleren van participatie en integratie. Ook voorlichting over de gezondheidszorg hoort hierbij.
Pharos beschikt over kennis en informatie die voor professionals in de zorg van belang kunnen zijn om invulling te geven aan cultuursensitief werken. Deze informatie is voor iedereen beschikbaar en toegankelijk.
Verder geldt, zodra een nieuwe vergunninghouder zich inschrijft bij de gemeente, het reguliere zorgregime zoals dit voor alle Nederlanders geldt. Daarmee wordt niemand van (medische) zorg dan wel ondersteuning uitgesloten. De vergunninghouder dient wel verplicht een zorgverzekering af te sluiten en kan een beroep doen op zorg zoals deze in Nederland is georganiseerd (Zorgverzekeringswet, Wmo2015, Jeugdwet, Wet langdurige zorg). Vergunninghouders – en hun eventuele nareizende gezinsleden – hebben daarmee dezelfde rechten en plichten op het gebied van (medische) zorg als elke andere rechtmatig in Nederland verblijvende persoon.
Deelt u de mening dat nareizigers onvoldoende worden voorgelicht en geïnformeerd en hierin niet afhankelijk moeten zijn van hun partner? Zo ja, bent u bereid dit te verbeteren, bijvoorbeeld door informatie, voorlichting (onder meer over zorg en andere voorzieningen) rechtstreeks aan nareizigers te geven evenals (taal-)training en tevens zorg- en dienstverleners training en ondersteuning te geven over gezinsdynamiek na gezinshereniging, cultuursensitief werken en leren herkennen en omgaan met signalen?
Zie antwoord vraag 7.
Bent u van mening dat politie en stichtingen inzake huiselijk geweld voldoende zijn uitgerust om ook vrouwen die geen Nederlands spreken, goed te kunnen helpen? Zo nee, op welke manier gaat u de deskundigheid hiervoor bevorderen? Deelt u de mening dat hierbij een tolk essentieel is en bent u bereid te bezien of de tolkenvergoeding weer mogelijk wordt voor alle professionals?
Gemeentelijke voorzieningen moeten toegankelijk zijn voor alle slachtoffers van huiselijk geweld, ongeacht leeftijd, geslacht en land van herkomst. Ook moet er extra aandacht zijn voor slachtoffers die in een kwetsbare positie verkeren, bijvoorbeeld omdat zij de Nederlandse taal niet goed machtig zijn, de weg naar de hulp niet kennen of wantrouwen hebben tegen overheidsinstanties. Veilig Thuis moet in die gevallen extra alert zijn. Dit geldt dus ook voor de groep Eritrese vrouwen. Ik zal de verkenning van Pharos en het artikel en de uitzending van Argos onder de aandacht brengen van de VNG, de 35 centrumgemeenten vrouwenopvang, de vrouwenopvanginstellingen en het landelijk Netwerk Veilig Thuis. Ook zal ik bij hen nagaan of en zo ja welke problemen zij ervaren bij het bieden van hulp aan nagereisde gezinsleden als er sprake is van huiselijk geweld en kindermishandeling. Daarbij betrek ik ook Pharos, Vluchtelingenwerk Nederland en het COA.
Daarnaast is het van belang om asielzoekers en vergunninghouders zelf, in het bijzonder de vrouwen, voor te lichten. Hiervoor is door Pharos en Movisie een voorlichtingspakket ontwikkeld: Geweld is niet gewoon. Ken uw recht – zoek hulp! (derde druk 2017). Dit pakket biedt informatie over huiselijk geweld, seksuele intimidatie, gedwongen prostitutie en discriminatie van homoseksuelen. Het bestaat – naast een handboek voor voorlichters en organisaties – uit zes korte non-verbale filmpjes over deze thema’s. Het handboek biedt voorlichters uit de doelgroep en professionals werkzaam bij hulpverleningsinstanties handvatten om voorlichtingen te organiseren.
Wat betreft de tolkenvergoeding: in 2012 is de regeling tolkenvoorziening in de zorg afgeschaft. Bij deze afschaffing is vanuit het oogpunt van bescherming van verblijfsgegevens een uitzondering gemaakt voor de inzet van tolk- en vertaaldiensten in de vrouwenopvang. Instellingen voor vrouwenopvang kunnen indien nodig zelf een tolk of vertaler inhuren. De inzet van tolk- en vertaaldiensten in de vrouwenopvang is per 1 januari 2012 financieel mogelijk gemaakt via de decentralisatie-uitkering vrouwenopvang die naar 35 centrumgemeenten gaat. Daarvoor is vanaf die tijd structureel € 1.1 miljoen aan deze uitkering toegevoegd3.
Deelt u de mening dat alle vrouwen in het geval van huiselijk geweld terecht moeten kunnen bij een instantie voor hulp en er voor deze groep Eritrese vrouwen extra aandacht moet zijn omdat de normale kanalen – mede vanwege extra wantrouwen in politie/overheid – niet voldoende toegankelijk voor ze zijn? Zo ja, welke actie gaat u ondernemen om ervoor te zorgen dat ook deze vrouwen een veilig thuis kunnen krijgen?
Zie antwoord vraag 9.
Deelt u de mening dat er onvoldoende afstemming is tussen organisaties en continuïteit in de begeleiding van gezinsherenigers binnen de gemeenten? Zo ja, ben u bereid met gemeenten in overleg te gaan over betere afstemming en samenwerking tussen zorg- en dienstverleners van verschillende organisaties die te maken hebben met gezinsherenigers?
Dit punt zal ik betrekken bij het nagaan of en zo ja welke problemen gemeenten ervaren (zie het antwoord onder vragen 9 en4.
Erkent u dat, nu sinds 2014 gezinsleden van asielstatushouders niet meer een zelfstandige vergunning maar een afhankelijke vergunning krijgen, dit voor gezinsleden een grote belemmering vormt om in situaties van geweld of dreigend geweld bescherming te zoeken? Zo ja, bent u bereid gezinsleden, conform de aanbevelingen van de UNHCR, weer een zelfstandige verblijfsvergunning te geven? Zo nee, vindt u het aanvaardbaar als mishandelde vrouwen «gevangen zitten» in hun situatie, doordat ze zich niet kunnen onttrekken aan hun man, zonder het gevaar te lopen uitgezet te worden?
Het type vergunning en de procedure van de vergunningverlening is niet belemmerend voor het zoeken van bescherming in een situatie van huiselijk geweld. Nareizigers krijgen een afgeleide verblijfsvergunning asiel die gebaseerd is op een huwelijks- of gezinsband met de vergunninghouder die al in Nederland woont (referent). Als de gezinsband wordt verbroken (bijvoorbeeld door echtscheiding of beëindiging van de relatie) kan de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) de afgeleide vergunning intrekken. Binnen deze procedure toetst de IND op zelfstandige asielgronden van de nareiziger. Betrokkene kan tevens ervoor kiezen een zelfstandige asielaanvraag in te dienen. De afgeleide vergunning wordt pas ingetrokken, nadat de zelfstandige asielvergunning is verleend, waardoor de nareiziger aanspraak kan maken op voorzieningen die in de Nederlandse samenleving voor vergunninghouders openstaan. Overigens onderscheidt de afgeleide asielvergunning zich niet van een zelfstandige asielvergunning. Beide vergunningen zijn gebaseerd op artikel 28 van de Vreemdelingenwet 2000; er gelden dezelfde rechten en plichten.
Deelt u de mening dat voor gezinsleden van vluchtelingen geldt dat zij meestal een minder groot netwerk zullen hebben en nog onvoldoende de weg naar hulpinstanties kunnen vinden, waardoor het voor hen moeilijk is om opvang en huisvesting te vinden tijdens de procedure? Bent u bereid het Centraal Orgaan Asielzoekers (COA) te verzoeken deze gezinsleden gedurende hun asielprocedure weer opvang te verlenen? Klopt het dat ook gemeenten in deze situaties niet verantwoordelijk zijn voor het regelen van opvang/woning? Zo ja, bent u bereid hierover ook met de Verening Nederlandse Gemeenten (VNG) in overleg te gaan?
Het is de eigen verantwoordelijkheid van de nagereisde gezinsleden om zelf huisvesting te zoeken, als zij niet meer willen wonen bij hun partner of echtgenoot. Dit geldt ook voor andere Nederlandse ingezetenen. Het kan zijn dat de nareiziger, die mogelijk over een beperkt netwerk en kennis over de Nederlandse samenleving beschikt, zich wendt tot de gemeente voor hulp. Een gemeente kan besluiten om in specifieke situaties (bijvoorbeeld bij huiselijk geweld of bij personen die ernstig verward gedrag vertonen) te zoeken naar een oplossing voor acute opvang. Dit sluit aan op de reguliere manier van werken binnen het sociale domein.
Het COA biedt geen nieuwe opvang aan nareizigers die reeds zijn uitgeplaatst in de gemeente en zich opnieuw bij het COA melden voor opvang en/of bemiddeling naar eigen huisvesting. Het uitgangspunt is dat de nareiziger bij de referent in de gemeente blijft of gaat wonen. Zolang de nareiziger beschikt over een afgeleide asielvergunning is er geen recht op opvang bij het COA. Wel gaat het indienen en doorlopen van een zelfstandige asielaanvraag gepaard met een achtdaags verblijf bij het COA. Daarna dient de betrokkene de opvang van het COA te verlaten. Het Ministerie van JenV en het COA hebben dit vorig jaar met de VNG en Vluchtelingenwerk Nederland besproken.
Op welke manier tracht u de lange wachttijden voor gezinshereniging die gezondheid en welzijn van het gezin op verschillende manieren negatief beïnvloeden te verkorten?
Hiervoor wordt verwezen naar de antwoorden op uw Kamervragen (8 en 12) van 8 juni jongstleden5.
Een vonnis waarbij een taakstraf wordt opgelegd na (poging tot) mishandeling van een agent. |
|
Foort van Oosten (VVD), Arno Rutte (VVD) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
![]() |
Deelt u de mening dat het opleggen van een taakstraf na (poging tot) mishandeling van een agent nauwelijks uitdrukking geeft aan de ernst van hetgeen heeft plaatsgevonden, namelijk geweld tegen een agent die een publieke taak vervult ter bescherming van de openbare orde in het belang van ons allemaal? Zo nee, waarom niet?
Het is aan de rechter om te oordelen over de schuldigverklaring, en bij een schuldigverklaring over de op te leggen sanctie. In die oordeelsvorming van de rechter past mij als Minister geen rol. Over de opgelegde straf zal ik mij dan ook niet uitspreken.
Deelt u daarom de mening dat geweld tegen personen met een publieke taak niet afgedaan zou moeten kunnen worden met slechts een taakstraf? Zo nee, hoe legt u dan uit dat een taakstraf desondanks voldoende uitdrukking geeft aan de geschoktheid van de samenleving?
Ik wil benadrukken dat ieder geweld tegen hulpverleners en politieagen
ten onacceptabel is. Geweld tegen hulpverleners wordt als een strafverzwarende omstandigheid beschouwt die doorwerkt in de straftoemeting. Dat is ook tot uitdrukking gebracht in de landelijke oriëntatiepunten voor straftoemeting, in de strafvorderingsrichtlijnen van het Openbaar Ministerie en de Eenduidige Landelijke Afspraken (ELA) tussen politie en het Openbaar Ministerie inzake de agressie tegen ambtenaren met een publieke taak. Het Openbaar Ministerie heeft mij laten weten dat de strafeis conform deze richtlijnen tot stand is gekomen. Het blijft echter aan de rechter te oordelen over een passende sanctie, waarbij ik nogmaals wil aangeven dat mij als Minister hierin geen rol past.
Welke concrete stappen mogen van u worden verwacht om na bewezen mishandeling of poging daartoe van een agent of een andere publieke dienstverlener tenminste een celstraf op te leggen? Ziet u in dit kader bijvoorbeeld meerwaarde in aanscherping van artikel 22b Wetboek van Strafrecht, waaruit volgt dat bij een aantal ernstige delicten niet mag worden volstaan met slechts een taakstraf? Zo nee, welke aanpassing / aanscherping van de wet bent u dan voornemens te doen?
In 2012 is het Wetboek van Strafrecht gewijzigd, waardoor de mogelijkheden om een taakstraf op te leggen voor ernstige zeden- of geweldsmisdrijven werden beperkt (artikel 22b Sr.) Bij brief van 22 januari 2018 heeft de Minister voor Rechtsbescherming uw Kamer geïnformeerd over het onderzoeksrapport van de evaluatie van deze wetswijziging.1 Op basis van de bevindingen van deze evaluatie doen de onderzoekers een concrete aanbeveling voor aanpassing van het wettelijk kader. De bevindingen zijn met relevante actoren in de strafrechtspleging besproken. De Minister voor Rechtsbescherming streeft ernaar zijn beleidsreactie op het rapport deze zomer aan uw Kamer te zenden.
Tenslotte, welke concrete stappen mogen van u worden verwacht om ook de pakkans te vergroten van degenen die geweld plegen tegen personen met een publieke taak?
Met de instelling van de ELA Afspraken in 2010 hebben politie en Openbaar Ministerie opsporings- en vervolgingsafspraken gemaakt over de aanpak van daders van agressie en geweldsdelicten tegen werknemers met een publieke taak, als onderdeel van het programma Veilige Publieke Taak. Dat programma liep van 2007 tot en met 2016, onder coördinatie van de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijkrelaties. De ELA afspraken hebben betrekking op een eenduidige, snellere, efficiëntere en hardere aanpak van dit soort daders. Voorbeelden van de afspraken zijn een hoge prioritering, lik op stuk beleid, het verhalen van schade op daders en het vorderen van een verhoogde strafeis. Zie hiervoor ook de diverse voortgangsrapportages Veilige Publieke Taak, die in de afgelopen jaren aan uw Kamer zijn verstuurd.2 Het programma Veilige Publieke Taak is inmiddels afgerond, maar het beleid blijft onverlet van kracht. Er zijn mij geen signalen bekend dat de pakkans van daders bij dit soort delicten laag is.
Het bericht ‘Onvrede over moskee-schoolreis’ |
|
Rudmer Heerema (VVD), Bente Becker (VVD) |
|
Arie Slob (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CU) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht dat een groot aantal Nederlandse scholen klassikale moskeebezoeken organiseert waar onder andere uitgelegd wordt «hoe ze moeten bidden» en dat er weinig kans is dat het protest van ouders door de schoolleiding wordt gehonoreerd?1 Zo ja, klopt het geschetste beeld?
Ja, ik heb kennisgenomen van het artikel en het onderliggende rapport. Ik kan niet beoordelen of het geschetste beeld klopt. OCW beschikt niet over gegevens van scholen over excursies naar gebedshuizen.
Kunt u aangeven op hoeveel scholen sprake is van klassikale moskeebezoeken als onderdeel van het lesprogramma, in het kader van welk onderdeel uit de kerndoelen deze bezoeken plaatsvinden en wat de denominatie is van de meeste scholen die dit soort bezoeken organiseren?
Nee, landelijk houden we geen gegevens over schoolexcursies bij. Wel is mij een peiling van de vereniging voor katholiek en christelijk onderwijs Verus bekend. Uit een raadpleging onder 380 schoolleiders uit hun achterban komt naar voren dat bij 41 procent van deze scholen leerlingen een bezoek brengen aan een gebedshuis van niet-christelijke religie. Deze bezoeken vinden vooral plaats om leerlingen kennis van of begrip voor andere godsdiensten bij te brengen.
Is het waar dat ouders, in ieder geval op een openbare school, vrij zijn om te bepalen of zij hun kind willen laten deelnemen aan lesonderdelen waarin sprake is van fysiek bezoek aan het gebedshuis van een specifieke religie, in dit geval een moskee? Zo ja, hoe verklaart u dan dat weigerende ouders toch in conflict kwamen met de schoolleiding?
Nee. Een excursie is in principe verplicht als deze deel uitmaakt van het reguliere lesprogramma. De school is verantwoordelijk voor het onderwijsprogramma en heeft de vrijheid daar keuzes in te maken. Deze keuzes worden vastgelegd in het schoolplan, dat de instemming behoeft van de medezeggenschapsraad.
Ik vind het belangrijk dat scholen vroegtijdig ouders/verzorgers informeren over dergelijke initiatieven. Als ouders bezwaar hebben tegen deelname van hun kind aan een dergelijk bezoek, kunnen zij vooraf bezwaar aantekenen bij de school en ontheffing aanvragen voor hun kind. Het bevoegd gezag van de school beoordeelt een dergelijk verzoek. Als het verzoek wordt ingewilligd, zal de school de leerling een vervangende opdracht laten doen. Het bevoegd gezag beslist zelf of, en op basis van welke criteria, een verzoek van de ouders wel of niet wordt ingewilligd.
Bij de precieze vormgeving van bezoeken aan kerken, moskeeën of andere gebedshuizen ligt het – mede met oog op het doel onderling begrip en respect te bevorderen – voor de hand dat scholen rekening houden met leerlingen die er moeite mee hebben actief deel te nemen aan godsdienstige uitingen. Mijn beeld is echter dat dit in de praktijk nauwelijks aan de orde is, omdat dergelijke excursies in de regel een voorlichtend en informatief karakter hebben. Zou dit wel spelen, dan is het ook hier aan de school om daar in wijsheid mee om te gaan.
Deelt u de mening dat als het bezoek aan een moskee onderdeel is van het lesprogramma, de betreffende school dan een bezoek aan alle soorten gebedshuizen in het lesprogramma zou moet opnemen?
Het is niet aan mij om dit scholen voor te schrijven. Scholen komt vrijheid toe om hun onderwijsprogramma in te richten en hun leerlingen de kennis en vaardigheden bij te brengen, die zijn vastgelegd in de kerndoelen en de eindtermen. Uiteraard moeten scholen zich hierbij wel aan de wet houden en aan de geldende burgerschapsopdracht. Mij is wel bekend dat er openbare scholen zijn die met hun leerlingen een bezoek brengen aan een kerk.
Kunt u aangeven in hoeverre scholen die een bezoek aan een moskee brengen ook een bezoek brengen aan andere gebedshuizen?
Zie het antwoord op vraag 2. Precieze aantallen zijn ons niet bekend
Klopt het dat er scholen zijn die een moskeebezoek aan een salafistische moskee waarvan is vastgesteld dat er eerder ook haatimams hebben gepredikt verplicht stellen? Zo ja, deelt u de mening dat het begrijpelijk is dat ouders hier grote moeite mee hebben en dat een dergelijk bezoek aan een in opspraak geraakte moskee zelfs in het geval van vrijwilligheid dubieus is in het kader van de burgerschapsopdracht van scholen?
Ik beschik niet over deze informatie. De wet vraagt dat scholen bijdragen aan de bevordering van actief burgerschap en sociale integratie. Ook mag het onderwijs niet in strijd zijn met de basiswaarden van de democratische rechtsstaat. De Inspectie van het Onderwijs (hierna: inspectie) ziet hier op toe. De inspectie heeft overigens geen signalen dat sprake is van strijdigheid met basiswaarden. Als daarvoor aanleiding is, treedt de inspectie op.
Bent u bereid om met de Inspectie van het Onderwijs in gesprek te gaan over het tegengaan van verplichtingen op scholen tot bezoek van een gebedshuis van een specifieke religieuze stroming en er tegelijk op toe te zien dat scholen überhaupt geen moskeeën bezoeken waar ook haatpredikers een podium krijgen?
Hoe scholen hun onderwijsprogramma inrichten is aan hen – in overleg met de medezeggenschapsraad. Sommige scholen nemen in het kader van burgerschap excursies op in hun onderwijsprogramma, bijvoorbeeld een bezoek aan een voormalig concentratiekamp, het parlement of een gebedshuis. Daar is op zich niets mis mee.
Het onderwijs van de school mag niet in strijd zijn met basiswaarden van de democratische rechtsstaat. Dat geldt ook voor het aanbod van derden, als dat onderdeel is van het onderwijs dat de school aanbiedt, zoals in de vorm van een excursie. Waar dit het geval is, zal de inspectie daar actief tegen optreden.
Daarbij is ook van belang dat een school alert is op een extern verzorgd aanbod dat in strijd kan zijn met basiswaarden. Ook is van belang dat zo’n extern aanbod aansluit bij het onderwijsdoel dat de school met de excursie nastreeft. Als dat bijvoorbeeld kennismaking is met religieuze stromingen, zal het veelal gaan om een neutrale, voorlichtende activiteit. Het kan dan van belang zijn het verschil tussen voorlichting en actieve deelname aan godsdienstige uitingen duidelijk te maken.
Ik ben van plan om, als onderdeel van de verduidelijking van de wettelijke burgerschapsopdracht, actieve bevordering van de basiswaarden van onze democratische rechtsstaat daarvan expliciet onderdeel te laten zijn. Dat betekent dat ook het toezicht van de inspectie hier – meer nog dan nu al het geval is – aandacht aan zal schenken. Als onderdeel daarvan zal ik de inspectie vragen dit aspect daarbij waar nodig nog verder te verankeren in het toezicht.
Het project Over de Maas en Vonkelplas |
|
Suzanne Kröger (GL) |
|
Stientje van Veldhoven (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met de actuele situaties rond de projecten «Over de Maas» en «Vonkelplas» in Alphen en Dreumel?
Ja.
Hoe verhouden deze projecten zich tot de eerder Kamerbreed geuite zorgen met betrekking tot zandafgravingen, natuurontwikkeling en het storten van vervuild baggerslib?
De zorgen met betrekking tot de projecten «Over de Maas» en «Vonkelplas» zijn vergelijkbaar met de zorgen die zijn geuit tijdens het debat van 14 juni jl. over diepe plassen. Deze zullen worden meegenomen in de toegezegde verkenning.
In hoeverre hebben de betrokken lagere overheden voldoende mogelijkheden met betrekking tot mankracht, expertise en juridische middelen, om de uitvoering en alle wettelijke bepalingen te controleren en te handhaven?
In de brief van 13 juni 2018 heb ik toegezegd dat de bestaande kaders voor diepe plassen en het toezicht daarop worden geëvalueerd en waar nodig aangepast.1 In het debat van 14 juni 2018 is ook aandacht gevraagd voor de mogelijkheden van betrokken decentrale overheden. Ik neem dit aspect ook mee bij de evaluatie. In de brief aan uw Kamer, waarin ik de uitkomst van de evaluatie zal delen, zal hierop nader worden ingegaan.
Zijn de afspraken en bepalingen in Alphen en Dreumel in lijn met de ambities van de Staatssecretaris, zoals in het debat over het importeren en dumpen van vervuilde grond uit het buitenland van 14 juni besproken? Zo nee, zijn er nieuwe afspraken mogelijk?
De inhoud van eventuele privaatrechtelijke afspraken is een verantwoordelijkheid van de gemeente. Rijkswaterstaat houdt toezicht op de eisen en de zorgplicht van het Besluit bodemkwaliteit. Hiermee wordt ook getoetst of de afspraken niet strijdig zijn met de geldende wettelijke eisen. Zoals eerder gemeld, zal ik het kader voor de verondieping van diepe plassen evalueren en zo nodig aanpassen.
Vormt de verlenging van het contract een bedreiging voor de archeologische artefacten die mogelijk nog in de grond zitten? Zijn hier afspraken over gemaakt?
Een verlenging vormt geen bedreiging voor de mogelijke archeologische artefacten in de bodem. Voor het winnen is een vergunning noodzakelijk op basis van de Ontgrondingenwet. In 2009 is een ontgrondingsvergunning verleend waarbij op grond van een proef werd geconstateerd dat geen archeologische vondsten verwacht werden. De provincie zal de nieuwe inzichten bij de verlenging van de vergunning betrekken. Zo nodig kunnen aanvullende voorwaarden worden gesteld.