Het uitzonderen van Nederlanders in het buitenland bij het kiezen van de Eerste Kamer |
|
Monica den Boer (D66), Sjoerd Sjoerdsma (D66) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
![]() |
Kent u het feit dat in het buitenland woonachtige Nederlanders op dit moment geen invloed hebben op de samenstelling van de Eerste Kamer? Deelt u de mening dat dit onwenselijk is?
In het regeerakkoord staat dat het stemproces wordt aangepast zodat Nederlanders op Bonaire, St. Eustatius, Saba en in het buitenland eenvoudiger hun kiesrecht, ook in relatie tot de verkiezing van de Eerste Kamer, kunnen uitoefenen. In mijn brief van 15 oktober 2018 heb ik uw Kamer meegedeeld dat ik in de komende maanden de opties in kaart ga brengen om Nederlanders die in het buitenland wonen invloed te geven op de samenstelling van de Eerste Kamer. Ik zal daarbij gebruik maken van eerder, in het kader van de regeling voor de openbare lichamen, gemaakte analyses en adviezen. Mijn planning is erop gericht om in het voorjaar van 2019 de Kamer de opties voor te leggen, inclusief de mogelijke (juridische) consequenties daarvan.
Bent u het eens dat actief kiesrecht één van de belangrijkste rechten is die verbonden is aan het staatsburgerschap? Bent u het aldus eens dat elke Nederlander via verkiezingen invloed zou moeten hebben op de samenstelling van de landelijke wetgever, dat wil zeggen de Tweede én de Eerste Kamer? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
Bent u van mening dat de oorzaak van het feit dat Nederlanders in het buitenland geen invloed kunnen uitoefenen op de samenstelling van de Eerste Kamer, namelijk het getrapte systeem via provinciale staten (Nederlanders in het buitenland wonen immers niet in een provincie), een gegronde reden is? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
Bent u bekend met de volgende zin uit het Regeerakkoord: «het stemproces wordt aangepast zodat Nederlanders op Bonaire, St. Eustatius, Saba en in het buitenland eenvoudiger hun kiesrecht, ook in relatie tot de verkiezing van de Eerste Kamer, kunnen uitoefenen»?
Zie antwoord vraag 1.
Is het wetgevende traject voor een eigen Kiescollege van de BES-eilanden inmiddels afgerond?
Ja. Bij wet van 1 november 2017 (Stb. 2017, 426) is de Grondwet gewijzigd en bij Wet van 14 februari 2018 (Stb. 2018, 58), die op 1 augustus jl. in werking is getreden (Stb. 2018, 235), zijn de Wet openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba en de Kieswet gewijzigd, waardoor de kiezers die woonachtig zijn in de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba op 20 maart 2019 voor het eerst kunnen stemmen voor de leden van een kiescollege voor de Eerste Kamer.
Bent u bereid om gevolg te geven aan de eerder genoemde zin in het Regeerakkoord, en u in te zetten voor het optuigen van een «Kiescollege Buitenland» voor het verkiezen van de Eerste Kamer voor Nederlanders in het buitenland? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
Plannen van het Bureau Krediet Registratie (BKR) om studieschulden van studenten officieel te gaan registreren |
|
Kirsten van den Hul (PvdA) |
|
Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
![]() |
Wat klopt er van het bericht dat uit correspondentie tussen het Bureau Krediet Registratie (BKR) en kredietverstrekkers zou blijken dat er plannen worden gemaakt om studieschulden van studenten officieel te gaan registreren?1
Zowel het Bureau Krediet Registratie als (sommige brancheverenigingen van) kredietverstrekkers zijn sinds jaar en dag voorstander van kredietregistratie. Zij kunnen dit echter niet eenzijdig afdwingen of opleggen. De regering is niet voornemens om tot registratie over te gaan, omdat studieschulden al geregistreerd staan bij DUO en hier eenvoudig toegankelijk zijn voor oud-studenten. Ook dat standpunt is ongewijzigd.
Deelt u de mening dat elke jongere met de juiste vooropleiding zeker moet zijn dat hij of zij kan deelnemen aan een studie in het hoger onderwijs, ongeacht het ouderlijk inkomen?
Ja, die mening deel ik volmondig. Daarom is de aanvullende beurs ook blijven bestaan en met de wet studievoorschot verhoogd met ruim € 100 per maand. Daarnaast is het daarom van cruciaal belang dat studenten zich realiseren dat lenen voor de studie een heel ander type lening is dan een consumptief krediet. Bij terugbetaling wordt immers niet alleen gekeken naar de hoogte van de schuld, maar ook naar het inkomen. Onder bepaalde inkomensniveaus hoeft de oud-student nog niet terug te betalen of niet het volledige bedrag dat bij de schuld hoort. En aan het einde van de terugbetaaltermijn wordt de restschuld kwijtgescholden. Bovendien is lenen voor de studie, lenen voor een investering in jezelf die zich later terugverdient.
Wat betekent officiële kredietregistratie van studieschulden voor het beoogde sociale karakter van het leenstelsel, waarbij studieschulden worden beschouwd als een geheel ander soort schuld dan consumptief krediet?
Zie antwoord vraag 2.
Wat klopt er van de vrees dat banken hiermee nog meer voer krijgen om ex-studenten slechts een „halfbakken hypotheek» te verstrekken?
Studieschulden moeten sowieso worden meegewogen bij hypotheekverstrekking, ook al zijn ze niet BKR-geregistreerd. Bij het verstrekken van een hypothecair krediet dient de kredietverstrekker op grond van de Wet op het financieel toezicht (Wft) informatie over de financiële positie van de consument in te winnen om overkreditering van de consument te voorkomen. Hierbij moet ook rekening worden gehouden met de financiële verplichtingen die een consument heeft. Hier vallen ook studieschulden onder. Klanten met een studieschuld dienen de kredietverstrekker te informeren over deze financiële verplichting. Kredietverstrekkers en hypotheekadviseurs kunnen ook vragen naar een uitdraai van DUO. Dit heeft als voordeel dat het actueel is en ook vervroegde aflossingen worden weergeven, zodat een kredietverstrekker daar rekening mee kan houden. Indien een consument een studieschuld niet meldt (en daardoor een te hoog krediet heeft gekregen), kan dit leiden tot betalingsproblemen en kan er wellicht geen beroep worden gedaan op de Nationale Hypotheek Garantie.
Welke mogelijkheden ziet u om te verhinderen dat het BKR op een bepaald moment zijn naar eigen zeggen nu nog niet vergevorderde plannen wèl uitvoert en gevolg geeft aan zijn pleidooi voor de registratie van studieschulden?
BKR kan niet eigenstandig tot registratie van studieschulden overgaan. Zij hebben daarvoor immers informatie over de studieschulden nodig en zouden daartoe informatie-uitwisseling met DUO moeten organiseren. De regering is niet voornemens om tot registratie over te gaan.
Het in Nederland houden van het vliegend cultureel erfgoed De Catalina. |
|
Remco Dijkstra (VVD), Thierry Aartsen (VVD) |
|
Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
![]() |
Bent u op de hoogte van de naderende verkoop van het historische vliegtuig De Catalina aan een Amerikaanse partij en daarmee het vertrek van dit stuk historisch cultureel erfgoed naar het buitenland?1
Ja.
Deelt u de mening dat het vliegtuig De Catalina vliegend cultureel erfgoed is en behouden zou moeten worden voor Nederland en het Nederlandse publiek? Zo nee, waarom niet?
Historische vliegtuigen maken onderdeel uit van het mobiele erfgoed, dat op zijn beurt valt onder de definitie van cultureel erfgoed uit de Erfgoedwet. Het betreffende toestel heeft echter geen beschermde status op grond van de Erfgoedwet.
Er moeten voortdurend keuzes worden gemaakt ten aanzien van het behoud van cultureel erfgoed. In dit geval tussen behoud in Nederland of daarbuiten. Ik heb begrip voor de wens om het toestel voor Nederland te behouden en voor de betekenis die dit type vliegtuig in onze historie heeft gehad, onder meer in voormalig Nederlands Indië. Tegelijkertijd constateer ik dat dit specifieke exemplaar zijn sporen heeft verdiend in de Tweede Wereldoorlog in dienst van
de Amerikaanse marine. Daarmee is dit exemplaar ook van bijzondere betekenis voor de militaire geschiedenis van Amerika en dit is ook de reden voor de interesse van de Amerikaanse koper. Het «publiek» is daarmee niet uitsluitend een Nederlands publiek. Ook daar moeten we begrip voor hebben. Ik wijs er tevens op dat er zich in de collectie van het Nationaal Militair Museum te Soesterberg een Nederlands Catalina-exemplaar bevindt, zij het in niet-vliegende staat. Dit exemplaar heeft voor de Nederlandse Marine Luchtvaartdienst (MLD) gevlogen in voormalig Nederlands Indië. Ook dit feit nuanceert de stelling dat het toestel, dat in de Amerikaanse belangstelling staat, op voorhand koste wat kost in Nederland zou moeten blijven.
Bent u bereid om het gesprek aan te gaan met de eigenaar van De Catalina, die het vliegtuig ook het liefst in Nederland wenst te behouden, en de vele organisaties zoals de Erfgoedvereniging Heemschut, de Koninklijke Stichting Defensiemusea en de Nationale Federatie Historische Luchtvaart om te kijken hoe dit cultureel erfgoed in Nederland te houden is? Zo nee, waarom niet? Bent u op de hoogte dat de Koninklijke Stichting Defensiemusea en de Nationale Federatie Historische Luchtvaart een aanbod hebben gedaan om de onderhoudskosten op zich te nemen hetgeen de kansen voor behoud verhoogt?
Ik heb met de bovengenoemde partijen overlegd over de vraag wat de mogelijkheden tot behoud van het toestel voor Nederland zijn. Ik heb daarbij aangegeven dat een inspanning vanuit het Rijk alleen zinvol is als er voldoende belangstelling is bij andere partijen die tot uitdrukking komt in een bijdrage aan de aankoop en de garantie dat het vliegtuig door hen wordt onderhouden en geëxploiteerd.
Recentelijk heb ik een gezamenlijk verzoek van de Vereniging Heemschut, de Koninklijke Stichting Defensiemusea (KSD, waar ook het Nationaal Militair Museum onderdeel van uit maakt), de Nationale Federatie Historische Luchtvaart (NFHL) en de Stichting Koninklijke Luchtmacht Historische Vlucht (SKHV) gekregen om het nationale aankoopfonds aan te wenden voor aankoop van het vliegtuig. Hierin wordt aangegeven dat de SKHV bereid is de verantwoordelijkheid voor de exploitatie op zich te nemen. Voor een bijdrage in de aankoop van het toestel zijn tot nu toe echter geen partijen gevonden.
Welke (financiële) mogelijkheden ziet u om dit vliegtuig in Nederland te behouden? Bent u bereid om hierin samen op te trekken met haar collega van Defensie?
In april van dit jaar heb ik op een verzoek van de Stichting Exploitatie Catalina om een financiële bijdrage voor de aankoop van het toestel gewezen op de mogelijkheden voor financiële ondersteuning bij het Mondriaan Fonds. De partijen zijn daarvan op de hoogte. Tot op heden is echter geen verzoek ingediend. Het Mondriaan Fonds fungeert tevens als loket voor verzoeken voor bijdragen uit het nationaal aankoopfonds. Het Mondriaan Fonds adviseert mij over dergelijke aanvragen. Er moet dan wel een goede aanvraag worden ingediend door een erfgoedinstelling met een collectie, met informatie over onder meer de financiering, exploitatie, cultuurhistorische waarde en positie van het toestel in de context van de Collectie Nederland en een taxatierapport. Het Mondriaan Fonds heeft aangegeven zo nodig een spoedprocedure te kunnen volgen, waarbij in zeer korte tijd een besluit of advies kan worden afgegeven.
Ik heb tevens contact gehad met mijn ambtscollega van Defensie. Zij heeft laten weten geen mogelijkheden te zien voor een financiële bijdrage aan de investeringskosten.
Bent u bereid snel actie te ondernemen om verlies van dit erfgoed voor Nederland te voorkomen? Zo nee, waarom niet?
Ik ben bereid om actie te ondernemen, maar ben daarbij afhankelijk van de bereidheid van de betrokken partijen om met een goed voorstel te komen en dit in te dienen bij het Mondriaan Fonds. Pas dan kan ik een besluit nemen. Ik zie geen reden om deze zorgvuldigheid hier niet te betrachten.
Alles overziend moeten we ook serieus rekening houden met het scenario dat het toestel niet voor Nederland behouden kan blijven.
Het sluiten van woningen op grond van de Wet Damocles |
|
Michiel van Nispen , Maarten Groothuizen (D66), Kathalijne Buitenweg (GL) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
![]() ![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Drie maanden uit huis gezet om veertien gram wiet»?1
Ja.
Kunt u per jaar uiteenzetten hoeveel woningen door burgemeesters gesloten zijn in de afgelopen 10 jaar op grond van artikel 13b Opiumwet?
Ik beschik niet over deze gegevens. De bevoegdheid om woningen op grond van artikel 13b van de Opiumwet te sluiten is een bevoegdheid van de burgemeester en dus een lokale aangelegenheid. Ik verwijs verder naar het antwoord op vraag 3.
Kunt u uiteenzetten hoeveel sluitingsbesluiten van burgemeesters op grond van artikel 13b Opiumwet door de (voorzieningen)rechter ongedaan zijn gemaakt? Zo nee, waarom niet?
De enige cijfers, waarover ik op dit moment beschik, komen uit het onderzoek naar uitspraken van rechtbanken over artikel 13b Opiumwet in de periode 2008–2016 van promovenda Michelle Bruijn. Uit haar onderzoek blijkt dat de rechtbank in 30% van de gepubliceerde uitspraken het beroep tegen de sluiting gegrond heeft verklaard. Naar aanleiding van dit onderzoek heeft de Tweede Kamer de motie-Buitenweg/Van Nispen2 aanvaard. Hierin wordt de regering verzocht het gebruik van de bestuurlijke sluitingsbevoegdheid te monitoren, uitspraken van de rechter hierover te analyseren en de Kamer hierover driejaarlijks te informeren. Zoals u weet, zal de regering deze motie uitvoeren. Die uitvoering zal naar verwachting ook aanvullende gegevens opleveren over aantallen geschorste of vernietigde sluitingsbesluiten.
Wordt volgens u artikel 13b Opiumwet nog wel toegepast op de manier zoals die door de wetgever oorspronkelijk bedoeld was? Zo ja, kunt u dit nader onderbouwen? Zo nee, wat gaat u hieraan doen?
In de toelichting van het huidige artikel 13b van de Opiumwet3 heeft de regering aangegeven dat de burgemeester bij de toepassing van diens bevoegdheid tot oplegging van een last onder bestuursdwang de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit in acht moet nemen. Doorgaans hanteren burgemeesters een stappenplan voor het optreden tegen productie van of handel in drugs vanuit woningen en andere panden. Het is aan de rechter om te beoordelen of de burgemeester in redelijkheid van zijn sluitingsbevoegdheid gebruik heeft kunnen maken en, zo ja, of de wijze waarop de bevoegdheid is toegepast evenredig is.
Ik verwijs verder naar de memorie van antwoord bij het wetsvoorstel tot wijziging van de Opiumwet wat ik op 31 oktober jl. naar de Eerste Kamer heb verzonden.4 Daar merk ik op dat de toepassing en jurisprudentie over artikel 13b inderdaad ruimer lijken dan de oorspronkelijke bedoeling van de wetgever en verklaar ik dat verschil door te wijzen op de grote schaal waarop woningen tegenwoordig worden gebruikt voor drugsproductie en -handel. De bedoeling van de wetgever, zoals blijkend uit de geschiedenis van totstandkoming van de wet, is niet de enige factor die door de rechter wordt betrokken bij zijn uitleg van de wettekst. Zo kent de rechter ook gewicht toe aan de wettekst zelf, aan de manier waarop bestuursorganen hun door de wet gegeven bevoegdheid toepassen en aan maatschappelijke ontwikkelingen die zich hebben voorgedaan sinds de totstandkoming van de wet.
Herinnert u zich uw toezegging tijdens het debat over de Wijziging van de Opiumwet (verruiming sluitingsbevoegdheid) dat u graag zou willen bijdragen aan de informatievoorziening aan gemeenten over de mogelijkheid tot het sluiten van panden?2 Wat is hiervan de stand van zaken? Is inmiddels een uniform beleid ontwikkeld of verschilt het gebruik van de mogelijkheid tot het sluiten van woningen nog steeds aanzienlijk per gemeente?
Tijdens het debat over de wijziging van de Opiumwet heb ik toegezegd om nog eens te kijken of de casuïstiek voldoende verankerd is en voldoende wordt aangereikt. In overleg met gemeenten wordt nu een communicatietraject gestart om de casuïstiek onder de aandacht van burgemeesters te brengen.
Dat traject heeft niet tot doel om uniform beleid te ontwikkelen. De casuïstiek kan ook per gemeente verschillen. Hoe dan ook is het inherent aan de keuze van de wetgever voor een bevoegdheid van de burgemeester dat er verschillen zullen blijven bestaan tussen gemeenten.
Snapt u dat veel mensen de sluiting van een woning als straf ervaren en niet zozeer als een bestuurlijke maatregel? Vindt u dit wenselijk?
De sluiting van een pand, met name wanneer dit een woning betreft, is een ingrijpende maatregel. De opgelegde maatregel is echter niet bedoeld als straf, maar om overtreding van de Opiumwet te beëindigen en herhaling daarvan te voorkomen. De burgemeester zal bij het opleggen van de maatregel zich rekenschap geven van de gevolgen voor belanghebbenden. Doet hij dat onvoldoende, dan kan de voorzieningenrechter het besluit schorsen.
Agressie tegen toezichthouders van Staatsbosbeheer |
|
Femke Merel Arissen (PvdD) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA), Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
![]() |
Kent u het artikel «Jagers op cursus voor omgaan met agressie»?1
Ja.
Kent u het artikel «Toezichthouder Staatsbosbeheer mishandeld door jager zonder jachtakte»?2
Ja.
Deelt u de mening dat geweld dat wordt uitgeoefend door daders die in het bezit zijn van een wapen en die hun geweld richten op toezichthouders extra zwaar bestraft zou moeten worden?
Het gebruik van een wapen zonder daartoe gerechtigd te zijn, levert op basis van de geldende wet- en regelgeving reeds een strafverzwarende omstandigheid op en kan tot een hogere straf leiden. Verder kan misbruik van een wapen gevolgen hebben voor de jachtakte dan wel de wapenvergunning. Deze kunnen worden ingetrokken indien er grond is om aan te nemen dat de jachtaktehouder misbruik maakt van zijn bevoegdheid om een geweer te gebruiken.
Wat is op dit moment de maximale straf voor een dergelijke wetsovertreding?
De maximaal op te leggen straf hangt af van het gepleegde feit. Indien agressie en geweldsdelicten tegen werknemers met een publieke taak worden gepleegd, kunnen de strafeisen worden verhoogd. Ingeval sprake is van geweld waarbij een wapen is gebruikt, zal op grond van de OM strafvorderingsrichtlijnen het (illegale) wapenbezit apart ten laste worden gelegd.
Deelt u de mening dat geweld jegens toezichthouders in publieke dienst zwaarder bestraft zou moeten worden? Zo ja, op welke termijn en wijze wilt u hier initiatieven toe ontplooien? Zo nee, waarom niet?
In de OM Strafvorderingsrichtlijnen is opgenomen dat bij agressie en geweld tegen werknemers met een publieke taak, zoals boswachters, de officier van justitie, conform de Eenduidige Landelijke Afspraken, een verzwaringsfactor van 200% mee laat wegen bij de beoordeling van de uiteindelijke strafeis.
Er zijn ook andere factoren die door de officier van justitie worden meegewogen. Officieren van justitie houden naast de in deze richtlijnen vastgelegde verzwaringsfactor van 200% -conform de wet, de jurisprudentie en het beleid- ook rekening met de omstandigheden waaronder het feit is gepleegd en de persoon van de verdachte, hetgeen tot verhoging of verlaging van het in de richtlijn genoemde uitgangspunt kan leiden.
Deelt u de mening dat het onwenselijk is dat publiek geld wordt uitgegeven aan het toerusten van jagers?
Nee, deze mening deel ik niet. Helaas krijgen ook jagers in toenemende mate te maken met agressie (verbaal en soms zelfs fysiek) van burgers. Ik vind het belangrijk dat jagers worden toegerust om op een goede manier met deze tegen hen gerichte agressie om te leren gaan.
Deelt u de mening dat van het initiatief van de provincie Zuid-Holland een stigmatiserend effect kan uitgaan jegens natuurliefhebbers die zich storen aan de wijze waarop jagers hun hobby beoefenen? Zo ja, bent u bereid met de provincie Zuid-Holland in contact te treden over dat zij niet langer partij zouden moeten kiezen tussen maatschappelijke groepen die het met elkaar oneens zijn? Zo nee, waarom niet?
Nee, deze mening deel ik niet. Jagers opereren binnen de kaders die de wetgever hen heeft opgelegd. Jagers zijn actief betrokken bij de uitvoering van het populatiebeheer en de schadebestrijding, zoals vastgesteld in de provinciale beleidsplannen. Als burgers het niet eens zijn met deze plannen, kunnen zij zich via de daartoe democratisch openstaande wegen wenden tot de bevoegde instanties. Agressie in het veld tegen jagers wijs ik te allen tijde af.
Deelt u de mening dat gewapende (ex-)jagers die geweld plegen (al dan niet in bezit van een vuurwapen) jegens burgers of toezichthouders in principe een levenslang jachtverbod zouden moeten krijgen? Zo ja, op welke termijn en wijze wilt u komen tot een initiatief om de wet op die wijze aan te passen? Zo nee, waarom niet?
Een jachtverbod wordt geëffectueerd door de intrekking of weigering tot verlening van een jachtakte. Op basis van de huidige regelgeving zal een veroordeling voor geweldpleging per definitie resulteren in een weigering tot verlening van een jachtakte (of wapenverlof) voor een periode van tenminste 8 jaar.
Er wordt namelijk bij de jachtakte- of verlofverlening in de justitiële systemen nagegaan of de aanvrager voor relevante strafbare feiten veroordeeld is, waaruit de conclusie kan worden getrokken dat aan hem of haar geen vuurwapen kan worden toevertrouwd. Veroordelingen wegens een geweldsdelict kwalificeren als zodanig. Ik acht de huidige regelgeving proportioneel en zie op dit moment geen aanleiding om de regelgeving op dit punt aan te scherpen.
Bent u bekend met de berichten «26-488 bijstandsklanten maar niemand wil of kan trucker worden», «Bestuurslid Ondernemend Venlo: «Venlose werklozen willen niet werken» en «Omscholen? Deze beroepen springen om personeel»?1 2 3
Ja.
Hoe kijkt u tegen de genoemde berichten aan en deelt u de opvatting dat een uitkering een recht is waar de plicht tegenover staat om er zo snel mogelijk weer uit komen?
De arbeidsmarkt trekt flink aan en steeds meer mensen hebben een baan. De positieve ontwikkelingen op de arbeidsmarkt bieden kansen aan iedereen die op zoek is naar werk of meer uren wil werken. Niettemin is niet iedereen die kan werken zomaar geschikt of geschikt te maken voor de krapte-beroepen, omdat die vaak specifieke vaardigheden of ervaring vereisen.
Ik vind het van belang dat we mensen met een uitkering weer zo snel mogelijk aan het werk krijgen. Bij de beantwoording van Kamervragen van het lid Nijkerken-de Haan (VVD) over het bericht «Aantal mensen in de bijstand daalt verder» en de Divosa Benchmark Werk & Inkomen jaarrapportage 2017, heb ik al aangegeven dat het kabinet wil dat mensen in de bijstand meer perspectief krijgen om weer aan het werk te komen. Gemeenten ondersteunen mensen in de bijstand bij het vinden van werk, maar in de eerste plaats geldt een inspanningsverplichting van de bijstandsgerechtigde zelf. Door zelf actief op zoek te gaan en een baan te vinden kan een langdurige afhankelijkheid van een bijstandsuitkering worden voorkomen.
Mensen zijn verplicht om hun best te doen om zo snel mogelijk uit de uitkering te komen. De Participatiewet schrijft in artikel 9 en vooral artikel 18 voor dat bijstandsgerechtigden die voldoende arbeidsvermogen hebben, zich moeten houden aan een aantal arbeidsverplichtingen zoals het aanvaarden en behouden van algemeen geaccepteerde arbeid, bereid zijn om 3 uur per dag te reizen, het behouden van kennis en vaardigheden, er verzorgd uitzien en het gebruik maken van de door de gemeente aangeboden voorzieningen gericht op arbeidsinschakeling. Als mensen zich onvoldoende inspannen, kunnen zij door de gemeente worden gekort op hun uitkering.
Ook om een WW-uitkering te mogen ontvangen, moet een uitkeringsgerechtigde zich houden aan een aantal verplichtingen. Een van die verplichtingen is dat men actief op zoek gaat naar nieuw werk. Deze sollicitatieplicht maakt onderdeel uit van het activerend karakter van de uitkering. De uitkeringsgerechtigde is zelf verantwoordelijk voor het zoeken naar werk, maar UWV controleert of men wel voldoende sollicitatieactiviteiten heeft verricht. Daarbij geldt dat wie een WW-uitkering heeft in beginsel altijd passend werk moet accepteren. In eerste instantie is dat werk dat aansluit bij de laatste functie. Als men weigert om werk te doen dat volgens UWV passend is, kan de uitkering worden verlaagd of zelfs helemaal worden stopgezet.
Na 6 maanden WW wordt iedere baan als passend gezien. Dat betekent dat na 6 maanden de werkzoekende ook moet solliciteren op banen met een lager opleidingsniveau, een langere reistijd, minder inkomen of een tijdelijke of parttime baan. Het kan echter voorkomen dat een werkzoekende goede redenen heeft om een aangeboden baan te weigeren. Bijvoorbeeld als de zorg voor het gezin in het gedrang komt, door afwijkende werkuren of een andere werklocatie, of als er andersoortige belemmeringen zijn, zoals medische, psychische of gewetensbezwaren. In dergelijke gevallen beoordeelt UWV of de werkzoekende de baan terecht weigert.
Deelt u de mening dat de top 15 krapte-beroepen voor heel veel mensen die nog staan te springen om een baan een grote kans op werk kan zijn? Kunt u een inschatting geven voor hoeveel mensen, uit door het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) berekende arbeidspotentieel, deze banen een kans op werk bieden?
De top 15 beroepen met de meest krappe arbeidsmarkt, zoals door UWV gepubliceerd, bieden over het algemeen goede kansen op werk. Maar niet iedereen is zomaar geschikt of geschikt te maken voor deze beroepen. In veel van die beroepen bestaat behoefte aan geschoolde vakmensen die over specifieke vaardigheden en ervaring beschikken. Het CBS heeft geen inzage in de specifieke vaardigheden van de personen die tot het arbeidspotentieel behoren.
Om te voldoen aan de vraag naar geschikt personeel is het van belang dat werkgevers die te maken hebben met moeilijk vervulbare vacatures inzetten op (om)scholing. Het kabinet ondersteunt werkgevers hierbij door in te zetten op een doorbraak op het gebied van Leven Lang Ontwikkelen en een sterke en positieve leercultuur.4 Met ingang van dit jaar is verder een tijdelijk budget van 30 miljoen euro beschikbaar bij UWV voor scholingstrajecten voor mensen met een kwetsbare positie op de arbeidsmarkt naar kansrijke sectoren (inclusief uitvoeringskosten). Daarnaast zijn gemeenten samen met andere partijen zoals onderwijsinstellingen en UWV betrokken bij het ontwikkelen van leerwerktrajecten die aansluiten bij de behoeften en mogelijkheden van mensen in de bijstand.
Deelt u de mening dat er, gezien de vele krapte-beroepen, dusdanig veel mogelijkheden zijn om weer aan de slag te komen, dat er voor mensen die kunnen werken, geen reden is om dat niet te doen? Deelt u de opvatting dat een uitkering er is voor mensen die niet kunnen werken en niet voor mensen die kennelijk niet willen werken?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe kijkt u tegen het Haagse voorbeeld aan, waarbij slechts 15 mensen geplaatst kunnen worden op vacatures voor vrachtwagenchauffeur, terwijl er hiervoor landelijk 7.000 banen openstaan? Deelt u de mening dat dit lastig uit te leggen is aan al die Nederlanders die hard werken voor brood op de plank, omdat ze liever dat doen dan anderen voor hun uitkering te laten betalen?
Zoals gezegd bij vraag 2 vind ik het van groot belang dat mensen met een uitkering weer zo snel mogelijk aan het werk gaan. De arbeidsmarkt biedt hiervoor ook volop kansen, ook voor mensen met een grotere afstand tot de arbeidsmarkt. Het kabinet onderschrijft de urgentie dat de huidige fase van de arbeidsmarkt vraagt om een extra impuls. Die krijgt op verschillende manieren vorm. Zo heeft het kabinet bij Prinsjesdag voor 2019 en 2020 € 35 miljoen extra beschikbaar gesteld. SZW is daarnaast in gesprek met werkgevers, gemeenten, UWV en MBO Raad hoe we deze middelen inzetten voor een doe-agenda in de arbeidsmarktregio’s om meer werkzoekenden naar werk te begeleiden. Daarnaast is met de motie Seegers e.a. eenmalig 17 miljoen beschikbaar gekomen voor de ondersteuning richting werk van leerlingen in het voortgezet speciaal onderwijs en het praktijkonderwijs. Voorts zijn er afspraken gemaakt met onder andere ActiZ, Vereniging Gehandicaptenzorg Nederland (VGN), UWV en Divosa om mensen met een afstand tot de arbeidsmarkt in de zorg aan de slag te helpen. Vanuit het Rijk wordt deze impuls ondersteund.
De re-integratie van mensen met een arbeidsbeperking vanuit de Participatiewet en Wajong kan nog beter. Ruim de helft van de mensen uit de doelgroep banenafspraak is niet aan het werk. Daarom is een breed offensief in de brief van 7 september aan de Tweede Kamer5 aangekondigd. Kern van dit offensief is dat het voor werkgevers eenvoudiger wordt om mensen met een beperking in dienst te nemen, en voor mensen met een beperking aantrekkelijker om (meer) te gaan werken. Vóór de begrotingsbehandeling SZW eind november zal de Tweede Kamer worden geïnformeerd over de nadere uitwerking hiervan.
Uit onderzoek blijkt dat een grote groep mensen in de bijstand een afstand tot de arbeidsmarkt heeft door lichamelijke of psychische beperkingen of omdat ze geen opleiding of niet de juiste opleiding hebben gevolgd. Daardoor zijn ze vaak niet direct beschikbaar voor werk of voor een specifieke baan. Het is van belang dat gemeenten in overleg met de bijstandsgerechtigden en de werkgevers deze afstand proberen te overbruggen. Bijstandsgerechtigden met arbeidsvermogen hebben de verplichting om hieraan mee te werken. Gemeenten ondersteunen mensen in het vinden van werk en bepalen in welke vorm en intensiteit ze deze ondersteuning geven. Ik vind het van groot belang dat gemeenten de kansen die de arbeidsmarkt biedt ook daadwerkelijk benutten.
Ik vind het daarbij belangrijk om goede voorbeelden te laten zien. Zo is de gemeente Almere erin geslaagd afgelopen twee jaar 150 van een groep van 300 langdurig werkloze 45-plussers aan een baan te helpen. Deze groep krijgt intensieve begeleiding (veel aandacht, één klantmanager per cliënt, maatwerk afhankelijk van hun persoonlijke situatie) en er is geld voor scholing.6 Ondersteunend aan de goede voorbeelden laat ik een onderzoek uitvoeren naar succesvolle gemeentelijke aanpakken voor mensen die langdurig in de bijstand zitten. Dit zal in het voorjaar 2019 worden gepubliceerd. Binnenkort wordt een onderzoek gepubliceerd naar de motieven en de opbrengsten van het goed in beeld brengen van de mensen in het klantenbestand van gemeenten.
Herkent u het beeld dat veel ondernemingen gebruik maken van arbeidsmigranten, puur omdat mensen uit de eigen regio niet de motivatie hebben om aan het werk te gaan? Deelt u de mening dat dit onwenselijk is en bent u bereid een minder vrijblijvende aanpak te verkennen?
Bepaalde sectoren hebben door de toenemende krapte zoveel moeite met het opvullen van vacatures dat ze ook over de grenzen kijken om arbeidsmigranten aan te trekken. Er is in de Europese Unie een vrij verkeer van werknemers, dus het staat werkgevers vrij om Europese arbeidskrachten aan te trekken. Daaraan kunnen geen beperkende voorwaarden worden gesteld. Voor arbeidsmigranten van buiten Europa is dat anders. Voor deze arbeidsmigranten heeft de werkgever een tewerkstellingsvergunning nodig. Op grond van de Wet arbeid vreemdelingen kan een werkgever daarvoor alleen in aanmerking komen als de werkgever in Nederland of binnen de Europese Unie niemand heeft kunnen vinden voor de vacature. Een werkgever moet altijd eerst het aanbod van werknemers binnen Nederland en de Europese Unie benutten, met andere woorden, er mag geen zogeheten prioriteitgenietend arbeidsaanbod aanwezig zijn.
Herinnert u zich uw reactie op het VVD-plan voor een leerwerkplicht waarbij u heeft aangegeven de leerwerkplicht verder te onderzoeken? Tot op heden is daar geen bericht van geweest, kunt u inzicht geven in hoe het hiermee staat? Bent u bereid de «leerwerkplicht», zoals nu al geldt voor jongeren tot en met 27 jaar, verder uit te breiden naar iedereen die nog langs de kant staat?
Ik deel het streven om mensen in een uitkering zo snel mogelijk weer aan het werk krijgen. Daarbij kan persoonlijke begeleiding of de inzet van scholing nuttig zijn. Daarom is in het regeerakkoord 70 miljoen euro extra vrijgemaakt voor persoonlijke dienstverlening door UWV aan WW-, WGA- en Wajong-uitkeringsgerechtigden. Om diezelfde reden kan UWV met ingang van dit jaar ook scholing aanbieden. Er is voor de komende 3 jaar 30 miljoen euro beschikbaar voor scholing van werkzoekende met een zwakke positie op de arbeidsmarkt naar kansrijke beroepen (inclusief uitvoeringskosten).
Bij deze aanpak staat de individuele werkzoekende centraal: wat is zijn/haar afstand tot de arbeidsmarkt en wat heeft diegene nodig om weer aan het werk te komen? Voor sommigen is dat scholing, voor anderen is dat arbeidsritme opdoen in de vorm van een proefplaatsing bij een werkgever. Een generieke toepassing van scholing is niet voor iedereen de snelste weg naar werk. Sommige werkzoekenden hebben een relatief goede uitgangspositie op de arbeidsmarkt en kunnen snel werk vinden. Denk daarbij bijvoorbeeld aan werkzoekenden met een technisch beroep. Scholing aanbieden is dan relatief inefficiënt, omdat het geen verbetering van de arbeidsmarktpositie oplevert en zelfs vertragend werkt op de beschikbaarheid voor werk (het zogenaamde locked-in effect). Voor iemand uit de administratieve sector daarentegen kan omscholing wél nuttig of nodig zijn. Een dergelijke omscholing volgen via een leer-werktraject kan een uitstekende manier zijn om uit de uitkering te stromen.
Door aldus maatwerk te leveren sluiten we zoveel mogelijk aan bij de mogelijkheden van de individuele werkzoekende en zorgen we tegelijkertijd voor een zo effectief mogelijke besteding van schaarse middelen.
Ook in de bijstand geldt dat maatwerk ten aanzien van scholing van belang is. Voor bijstandsgerechtigden geldt dat zij zich moeten houden aan de arbeidsverplichtingen en zich moeten inspannen om zo snel mogelijk aan het werk te komen, dan wel om kennis en vaardigheden te verbeteren en uit te breiden. Daarbij geldt overigens dat er geen recht op bijstand bestaat indien er aanspraak op studiefinanciering is. Mensen in de bijstand die een BBL-opleiding gaan volgen, hebben geen recht op studiefinanciering. (Een BBL traject is een combinatie van werken en leren). Als hun loon uit het BBL-traject te laag is, kunnen ze aanvullend bijstand aanvragen. De gemeente kan hen dan echter dwingen een BOL-traject (Beroeps Opleidende Leerweg) te gaan doen (met studiefinanciering) of er een baantje bij te nemen. Bijstandsgerechtigden moeten echter beschikbaar zijn voor betaald werk en moeten zo snel mogelijk uitstromen. Het is aan gemeenten om de afweging te maken om al dan niet een BBL-traject toe te staan.
De BBL leidt tot een mbo-diploma. Echter, voor een belangrijk deel van de bijstandspopulatie is een mbo-diploma (nog) een brug te ver: Meer dan de helft van de mensen in de bijstand heeft geen startkwalificatie. Door in de praktijk competenties te leren afgeleid van de MBO-kwalificatiestructuur, neemt de kans op duurzaam werk toe. Op dit moment bestaat een dergelijke vorm van praktijkleren niet. Samen met de Minister van OCW heeft de Staatssecretaris van SZW aan de Samenwerkingsorganisatie Beroepsonderwijs Bedrijfsleven (SBB) gevraagd een plan van aanpak te maken voor het opzetten en ondersteunen van pilots praktijkleren voor werkzoekenden en werkenden zonder startkwalificatie. Streven is dat de pilots dit najaar nog van start gaan.
De schijn van belangenverstrengeling met de totstandkoming van de Wmo 2015 |
|
Maarten Hijink |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
Kent u de berichtgeving over de schijn van belangenverstrengeling die is gewekt doordat een VVD-senator in de Eerste Kamer via haar eigen bedrijf – en in opdracht van het ministerie – heeft meegeschreven aan de totstandkoming van de Wmo 2015?1 Wat is uw reactie daarop?
Ja, deze berichtgeving ken ik.
Bureau Duthler Associates (Bureau DA) heeft het Ministerie van VWS in de zomer 2013 geadviseerd in het proces van totstandkoming van de Wmo 2015. De regering had in deze fase behoefte aan gespecialiseerde kennis op het terrein van gegevensverwerking en privacyregelgeving. Hieraan vooraf ging een advies van het College Bescherming Persoonsgegevens (CBP, tegenwoordig Autoriteit Persoonsgegevens) van 29 juli 20132. Het CBP kon zich nog «geen volledig beeld vormen van alle afwegingen inzake de bescherming van persoonsgegevens» omdat het wetsvoorstel en de memorie van toelichting ten tijde van de advisering nog in bewerking waren. Het CBP adviseerde om het wetsvoorstel niet aldus in te dienen en achtte aanpassing van het wetsvoorstel wenselijk. Tevens achtte het CBP een privacy impact assessment (pia) noodzakelijk «waarmee in kaart wordt gebracht welke gegevens, voor welk doel, zullen worden verwerkt en welke waarborgen moeten worden getroffen om deze verwerking(en) in overeenstemming te brengen met de eisen van de Wbp».
Het doen van een pia voor wetsontwerpen waarbij sprake is van een beperking op het grondrecht van de bescherming van de persoonlijke levenssfeer was tevens als uitgangspunt opgenomen in het Regeerakkoord van het vorige kabinet.3
In de zomer 2013 werd gewerkt aan de totstandkoming van de Wmo 2015; er was tijdsdruk om het wetsvoorstel 2015 op planning te houden en gemeenten – bij aanvaarding van het wetsvoorstel – de benodigde tijd voor implementatie te kunnen verschaffen. Bureau DA stond bekend als een in de Wet bescherming persoonsgegevens gespecialiseerd bureau en was in de gelegenheid in de zomermaanden door te werken aan de pia. Bureau Duthler is aangezocht om deze pia te doen. De pia heeft bijgedragen aan het opstellen van een gedegen toelichting op de in het wetsvoorstel gemaakte keuzes aangaande gegevensverwerking. Het wetsvoorstel Wmo 2015 is vervolgens, in november 2013, voor advies naar de Raad van State gezonden.
Gedurende het proces van gunning en uitvoering van de opdracht is er geen contact geweest met mevrouw Duthler; de contacten verliepen via twee andere medewerkers van het bureau. Voor zover mij bekend en zichtbaar is mevrouw Duthler zelf niet betrokken geweest bij de uitvoering van de opdracht.
Ik vind het primair een zaak van senatoren zelf om een afweging te maken of betrokkenheid bij een opdracht kan leiden tot belangenverstrengeling. Ik heb begrepen dat de leden van de Eerste Kamer in deze zaak aanleiding hebben gezien de eigen gedragsregels voor nevenfuncties en belangenverstrengeling nader tegen het licht te houden. Dat lijkt mij een juiste gang van zaken.
Wilt u de adviezen die Duthler Associates, het bedrijf van de senator, leverde in opdracht van het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport aangaande de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo), de Kamer doen toekomen? Zo nee, waarom niet?
Het advies is destijds aan de Kamer toegezonden en integraal, als bijlage bij de memorie van toelichting op het voorstel van wet Wmo 2015, op 15 januari 2014 gepubliceerd; het is derhalve een openbaar document.4 De memorie van toelichting verwijst er zelf ook naar: «(...) een privacy impact assessment (PIA) over mogelijke gegevensverwerking tussen partijen is uitgevoerd (Gegevensuitwisseling en gegevensbescherming rond de Wmo en AWBZ, Duthler Associates, 2013)».5
Welke wijzigingen in de Wmo 2015 zijn doorgevoerd op advies van dit bedrijf? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het advies is gegeven in het stadium waarin de wet en de toelichting nog in de ontwerpfase waren en voorafgaand aan advisering door de Raad van State. Het advies doet voornamelijk voorstellen voor aanpassing van de memorie van toelichting. Die voorstellen zijn gedeeltelijk overgenomen.
Wat vindt u ervan dat financiële belangen van een volksvertegenwoordiger en het maken en controleren van beleid in deze zaak door elkaar lopen? Is hier sprake van belangenverstrengeling?
Zie antwoord vraag 1.
Vindt u dat het ministerie destijds juist heeft gehandeld door een bedrijf van een senator van één van de coalitiepartijen in te schakelen voor betaald advies voor wetgeving? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 1.
De gevaren voor de volksgezondheid ten gevolge van niet tegen Q-koorts gevaccineerde geiten |
|
William Moorlag (PvdA) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Ontzetting over boer die geiten niet vaccineert tegen Q-koorts»?1
Ja.
Begrijpt u dat bewoners van streken waar de Q-koorts veel slachtoffers heeft gemaakt zeer ongerust worden van het feit dat niet alle geiten tegen Q-koorts worden gevaccineerd? Zo ja, wat gaat u doen om ervoor te zorgen om deze mensen zeker kunnen zijn dat hun gezondheid geen gevaar loopt? Zo nee, kunt u uitleggen waarom u het niet begrijpt?
Ik heb begrip voor deze zorgen, zeker gezien de geschiedenis van Q-koorts en de consequenties van de Q-koortsuitbraak die in Nederland heeft plaatsgevonden. Ik hecht dan ook veel belang aan de maatregelen die sinds deze uitbraak getroffen zijn, om de volksgezondheid te beschermen. Er is momenteel één bedrijf in Nederland dat niet vaccineert tegen Q-koorts. Aan dit bedrijf is in 2011 op grond van gewetensbezwaren van de houder een ontheffing verleend voor de vaccinatieplicht. Deze ontheffing is destijds verleend door de VWA (nu NVWA), in mandaat van de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit.
Het is bestendig gebruik dat we, net als in de volksgezondheid, te maken kunnen hebben met gewetensbezwaarden in veterinair opzicht. Daar kan de overheid rekening mee houden onder de voorwaarden dat de volksgezondheid niet in het geding komt. Er is niet lichtvoetig omgesprongen met het verlenen van deze ontheffing. In de ontheffing zijn aanvullende verplichtingen opgenomen voor de veehouder. Dit strenge regime van aanvullende eisen is opgelegd om te voorkomen dat het bedrijf een risico vormt voor de volksgezondheid of omwonenden. Er vindt een intensieve tweewekelijkse tankmelkmonitoring plaats, waarbij de meerkosten voor de rekening van de veehouder zijn. Daarnaast heeft het bedrijf een uitbreidingsverbod, mag het bedrijf geen dieren afvoeren (behalve lammetjes jonger dan vier weken ten behoeve van de vleesproductie en dieren die rechtstreeks naar het slachthuis worden vervoerd), zijn er mestmaatregelen opgelegd en geldt er een bezoekersverbod en een hygiëneprotocol. Tenslotte moet het bedrijf via herkenbare kentekenen, of voor medewerkers via een brief, duidelijk maken dat de geiten niet zijn gevaccineerd. De gestelde eisen bieden daarmee een beschermingsniveau gelijkwaardig aan dat van een gevaccineerd bedrijf. Als er iets gevonden wordt in de tweewekelijkse tankmelkcontrole gaan we over tot ruiming. Daarbij geldt dat de gebruikte testmethode zeer gevoelig is.
Het verlenen van deze ontheffing is besproken tijdens een Algemeen Overleg met uw Kamer op 1 juli 2010.2 Een motie om af te zien van deze ontheffing is destijds verworpen.3
Is het waar dat aan een ondernemer een vrijstelling op grond van gewetensbezwaren is gegeven voor de vaccinatieplicht van geiten? Zo ja, wie heeft die vrijstelling verleend? Zo nee, wat is er dan niet waar aan het in het bericht gestelde?
Zie antwoord vraag 2.
Op grond van welke bepaling in de wet- of regelgeving kan die vrijstelling worden gegeven en welk bestuursorgaan kan een dergelijk besluit nemen?
De ontheffing is verleend op grond van artikel 107, eerste lid, van de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren (hierna: Gwwd). De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit is op basis van dat artikel bevoegd om ontheffing te verlenen van het bij of krachtens de Gwwd bepaalde. Hieronder valt ook de Regeling tijdelijke maatregelen dierziekten.
Een ontheffing mag onder andere worden verleend indien het belang van de gezondheid voor mensen zich daar niet tegen verzet. Om die reden zijn in de ontheffing extra eisen opgenomen, waaraan de betreffende houder van schapen en geiten moet voldoen. Zoals hierboven in de antwoorden op de vragen 2 en 3 reeds is aangegeven, is het doel hiervan om te voorzien in een gelijkwaardig beschermingsniveau voor de gezondheid van mens en dier. De ontheffing is in mandaat verleend door de IG NVWA. Op grond van het Mandaatbesluit LNV Voedsel en Waren Autoriteit inzake ontheffing Q-koortsmaatregelen is de NVWA hiertoe bevoegd. Deze mandaatverlening is voortgezet in het Besluit mandaat, volmacht en machtiging LNV 2017.4
Wat is de rechtsgrond op basis waarvan vrijstelling kan worden verleend?
Zie antwoord vraag 4.
Zijn er bij het verlenen van de vrijstelling adviezen van derden ingewonnen? Zo ja, van wie en hoe luidden deze adviezen? Zo nee, waarom niet?
Ten tijde van het verlenen van deze ontheffing is veel overleg gevoerd over Q-koorts met deskundigen. Op basis van deze overleggen zijn de maatregelen zoals beschreven in het antwoord op vraag 2 en 3 vastgesteld.
Deelt u de mening dat een vrijstelling van de vaccinatieplicht gevolgen kan hebben voor de gezondheid van omwonenden? Zo nee, waarom niet? Zo ja, zijn belanghebbenden dan wel omwonenden in de gelegenheid gesteld bedenkingen kenbaar te maken en/of bezwaar in te dienen tegen het (voorgenomen) vrijstellingsbesluit?
De ontheffing van de vaccinatieplicht heeft geen gevolgen voor de gezondheid van de omwonenden, aangezien deze ontheffing gepaard gaat met een streng regime van aanvullende eisen, zoals toegelicht in het antwoord op vraag 2 en 3. Daarmee wordt een beschermingsniveau geboden gelijkwaardig aan dat van een gevaccineerd bedrijf.
Hoe moet het verlenen van de vrijstelling worden beoordeeld in het licht van de uitspraak van de voormalig Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit in 2010 dat gewetensbezwaren niet zwaarder wegen dan volksgezondheid?
Ik sluit mij volledig aan bij deze uitspraak. De aanvullende voorwaarden minimaliseren het risico evenzeer als de vaccinatieplicht.
Deelt u de opvatting dat het ongewenst is dat vrijstelling voor vaccinatieplicht wordt verleend, gelet op het doel van de vaccinatieplicht, namelijk het beschermen van mensen tegen besmetting met de verwekker van Q-koorts? Zo nee, waarom niet? Zo ja, bent u bereid de vrijstelling in te trekken en de desbetreffende wet- of regelgeving die vrijstelling mogelijk maakt eveneens in te trekken?
Ik voer een zeer terughoudend beleid wat betreft ontheffing van de vaccinatieplicht. Er is één bedrijf in Nederland waar een ontheffing aan is verleend. De strenge aanvullende eisen die aan dit bedrijf zijn gesteld, waarborgen een gelijkwaardig beschermingsniveau als dat van een gevaccineerd bedrijf.
Het bericht 'Wijkzorg sjoemelt tegen ondervoeding' |
|
Fleur Agema (PVV) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Wijkzorg sjoemelt tegen ondervoeding»?1
Ja.
Vindt u het niet ronduit schokkend om te horen dat ruim één op de drie wijkverpleegkundigen zoveel problemen ondervinden met de aanvraag van maaltijdondersteuning, dat zij zich genoodzaakt voelen om creatief te gaan boekhouden met uren, om zo te voorkomen dat thuiswonende ouderen ondervoed dreigen te raken? Zo nee, waarom niet?
Het is niet goed dat een deel van de wijkverpleegkundigen problemen ondervindt met het organiseren van maaltijdondersteuning. Het staat voorop dat problemen rondom hulp bij de maaltijd nooit ten koste mogen gaan van de mensen die op deze zorg zijn aangewezen.
Hoe is het mogelijk dat zowel de zorgverzekeraar als de gemeente nee zeggen op een aanvraag van maaltijdondersteuning? Wiens verantwoordelijkheid is dit eigenlijk?
Uit een snelle inventarisatie bij de meest betrokken partijen (waaronder ActiZ, Alzheimer Nederland, Patiëntenfederatie Nederland, Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG), Verpleegkundigen en Verzorgenden Nederland (V&VN), Zorginstituut Nederland (ZIN), Zorgverzekeraars Nederland (ZN) en Zorgthuisnl) blijkt dat verschillende vraagstukken spelen rondom hulp bij de maaltijd.
De drie stelsels (Wlz, Wmo, Zvw) zijn zo ingericht dat in ieder stelsel de mogelijkheid bestaat voor hulp bij de maaltijd. Dat betekent dat iedereen die aangewezen is op hulp bij de maaltijd dit ook zou moeten krijgen. Binnen ieder stelsel is het helder wie verantwoordelijk is, maar de onduidelijkheid ontstaat op de grensvlakken van deze stelsels. De praktijk wijst uit dat met name discussies ontstaan op het grensvlak van Wmo en Zvw.
Hoe gaat u ervoor zorgen dit probleem zo snel mogelijk opgelost wordt?
Zoals met u is afgesproken in het Algemeen Overleg over de Wmo, ben ik met ZN en de VNG in gesprek gegaan. We hebben afgesproken om voor de Kerst te zorgen dat er duidelijkheid is door gezamenlijk een factsheet te maken voor professionals (wijkverpleegkundigen, zorgverzekeraars en gemeenten). In deze factsheet zal informatie komen over wanneer de hulp onder de Wmo, Zvw of Wlz valt en wat men kan doen als er onduidelijkheden bestaan. Deze factsheet stel ik op met VNG, V&VN, ZIN en ZN.
Daarnaast vind ik het aan zorgprofessionals, zorgverzekeraars en gemeenten om achter de schermen te regelen dat de hulp zo slim en tijdig mogelijk wordt geleverd en op de juiste manier wordt bekostigd. Gemeenten, zorgaanbieders en zorgverzekeraars erkennen dat ook. Ik ondersteun het proces tussen partijen als het gaat om het maken van duidelijke afspraken over de samenwerking en wie wanneer waarvoor verantwoordelijk is als het gaat om hulp bij de maaltijd.
De inkoop van materieel |
|
Thierry Baudet (FVD) |
|
Barbara Visser (staatssecretaris defensie) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Militair moet zelf jas kopen» in de Telegraaf van 25 september 2018?1
Ja.
Hoe is het mogelijk dat het onderdeel KPU (Kleding en Persoonsgebonden Uitrustingsbedrijf) van het Ministerie van Defensie in een jaar tijd niet eens in staat is voldoende winterjassen aan te schaffen?
De onderjassen uit het koudweer pakket, die een aanvulling vormen bij de standaard militaire buitenjassen, zijn inmiddels geleverd en worden verstrekt aan de eenheden die deelnemen aan Trident Juncture. Ik verwijs verder naar mijn brief van 8 oktober jl., Kamerstuk 27 830, nr. 268.
Hoe houdt u toezicht op de materieelinkopen bij Defensie?
Defensie houdt intern toezicht op de verwerving door de voortgang van de projecten bij te houden, hierover intern te rapporteren en regelmatig projectbesprekingen te houden. Daarnaast houdt de afdeling Toezicht Defensie Leveranciers (TDL) toezicht bij leveranciers om kwaliteit te kunnen garanderen. De Defensie Materieel Organisatie is hiervoor verantwoordelijk.
Wie is de hoofdverantwoordelijke functionaris binnen Defensie voor de inkoop van materieel? Wordt hij of zij verantwoordelijk gehouden voor het niet halen van targets, deadlines of het falen in het naleven van zijn of haar verplichtingen?
De verwerving van het grootste deel van het materieel voor Defensie wordt uitgevoerd door de Defensie Materieel Organisatie (DMO). De directeur van de DMO rapporteert aan de Secretaris-Generaal van Defensie. Daarnaast zijn de krijgsmachtdelen en de Defensiestaf verantwoordelijk voor het tijdig stellen van de juiste behoefte. De krijgsmachtdelen rapporteren aan de Commandant der Strijdkrachten.
Hoe vaak komt het voor dat het KPU van Defensie de inkoop van materieel niet op tijd rond krijgt voorafgaande aan een missie of oefening? Kunt u een overzicht geven van de geleverde materialen bij alle missies van de afgelopen vijf jaar?
In het algemeen voorziet het KPU-bedrijf de militairen tijdig van hun kleding en uitrusting. In die gevallen dat niet tijdig een nieuw contract kan worden afgesloten terwijl het oude contract is verlopen, of een leverancier bij levering niet aan de kwaliteitseisen voldoet kan vertraging optreden. In die gevallen wordt eerst bekeken of een alternatief artikel met equivalente functie kan worden verstrekt. In die gevallen waar dat niet kan wordt een maatwerkoplossing op basis van zelfstandige aanschaf toegepast. Het is niet bekend hoe vaak dit precies gebeurt omdat dit niet wordt geregistreerd.
Hoe vaak komt het voor dat militairen zelf materieel moeten kopen?
Het assortiment van het Defensie Kleding en Persoonsgebonden Uitrusting bedrijf voorziet, om de functionaliteit en de veiligheid van de militair te waarborgen, in eerste instantie in alle kleding en uitrusting van de militair.
Er zijn uitzonderlijke situaties waarin de militair zelf persoonsgebonden uitrusting aanschaft. Dit kan zijn in het geval van maatwerk, waarbij het gaat om specifieke maatvoering en het efficiënter is om deze op individuele basis aan te schaffen, of voor specifieke oefeningen waarbij de standaard uitrusting ontoereikend is, en in het geval dat artikelen niet in voldoende mate op voorraad zijn.
In deze gevallen wordt aan de militair een Zelfstandige Aanschaf brief (ZA-brief) verstrekt met toestemming om het artikel zelf aan te kopen. In deze brief wordt de militair geadviseerd welke producten voldoen aan de veiligheidseisen. De militair kan ervoor kiezen om het benodigde geld zelf voor te schieten en achteraf te declareren, of ervoor kiezen om een voorschot aan te vragen. In het geval van Trident Juncture was het niet de bedoeling en niet nodig dat militairen het bedrag moesten voorschieten.
Kunt u een overzicht geven van alle materieel dat militairen in eerste instantie zelf moeten voorschieten?
Zie antwoord vraag 6.
Komt het voor dat militairen zelf materieel moeten aanschaffen zonder dat zij dit kunnen declareren? Zo ja, kunt u hier een overzicht van sturen?
Nee, voor persoonsgebonden uitrusting die zelfstandig moet worden aangeschaft wordt toestemming verleend. De militair kan ervoor kiezen om het benodigde geld zelf voor te schieten en achteraf te declareren, of ervoor kiezen om een voorschot aan te vragen. In het geval van Trident Juncture was het niet de bedoeling en niet nodig dat militairen het bedrag moesten voorschieten. Het kan overigens altijd voorkomen dat een militair er voor kiest om zelf aanvullende uitrusting aan te schaffen hoewel Defensie hem of haar van uitrusting heeft voorzien. In dat geval zijn er geen voorschot- of declaratiemogelijkheden.
Wat is het huidige jaarbudget van het Kleding en Persoonsgebonden Uitrustingsbedrijf (KPU)?
Voor de instandhouding van de meer dan 3.000 verschillende artikelen bij het KPU-bedrijf is dit jaar een budget beschikbaar van 43 miljoen euro.
Hoeveel geld heeft het KPU nodig om militairen van fatsoenlijk materieel te voorzien?
De hoogte van voorraden kleding en uitrusting is vastgelegd in normen. De normen voor inzet (BKI) zijn vastgesteld, voor gereedstelling (verbruiksnormen) moet een deel van de normen nog worden ontwikkeld. Daarnaast is recent gemeld (Kamerstuk 27 830, nr. 268) dat Defensie de normen opnieuw gaat bezien in het licht van het toenemend belang van de eerste hoofdtaak (bondgenootschappelijke verdediging).
De voorraden worden op niveau gehouden via de exploitatiebegroting. Daarnaast wordt nieuwe kleding en uitrusting door DMO verworven om het assortiment aan te passen aan de behoefte. De krijgsmachtdelen of de Defensiestaf stellen hiervoor de behoefte. Hierover wordt de Kamer geïnformeerd via de brieven conform het Defensie Materieelproces, de begroting, het jaarverslag en het materieelprojectenoverzicht.
Kunt u een overzicht geven van de tekorten bij Defensie met betrekking tot materieel over de afgelopen 30 jaar?
In de afgelopen 30 jaar is bezuinigd op de Defensie uitgaven. Dit heeft in het materieel domein geleid tot een verminderde inzetbaarheid van systemen. U bent hierover geïnformeerd via de begroting en het jaarverslag. Daarnaast heeft u in de inzetbaarheidsrapportages kunnen vernemen welke problemen van materiele aard er de afgelopen jaren hebben gespeeld.
In de Defensienota zijn plannen uiteengezet om de krijgsmacht te moderniseren. Deze plannen zijn leidend voor de samenstelling en de toerusting van de krijgsmacht, die beter is uitgerust om huidige en toekomstige dreigingen het hoofd te bieden.
Kunt u een overzicht verschaffen van nu lopende aankooptrajecten van materieel en hun deadlines en deze de Kamer doen toekomen (eventueel vertrouwelijk)?
Over lopende en geplande materieelprojecten is de Kamer steeds geïnformeerd middels de Defensienota (Kamerstuk 34 919, nr. 1), de Defensiebegroting en het Materieelprojectenoverzicht.
Hoe is nu de situatie bij Defensie met betrekking tot ander materieel waar de leden van FVD-fractie op 3 oktober 2017 aandacht voor vroegen? In hoeverre krijgen militairen nu adequate schoenen en vesten? In hoeverre kopen ze die nog zelf?
Defensie is verantwoordelijk voor het voorzien in voldoende en juiste uitrusting voor het personeel.
Vanuit de bestaande voorraad en de lopende contracten worden militairen voorzien van adequate schoenen en vesten. Daarvoor wordt al een draagproef uitgevoerd. Vanaf het voorjaar van 2019 worden nieuwe schoenen geleverd en verstrekt aan het militaire personeel. De projecten Vervanging gevechtsuitrusting en Verbetering Operationeel Soldaat Systeem (VOSS) voorzien in nieuwe vesten voor gevechtseenheden en overige eenheden, zoals is gemeld in het Materieelprojectenoverzicht 2018 (Kamerstuk 27 830, nr. 259). Daarnaast wordt met het project Defensie Operationeel Kleding Systeem(DOKS) de volledige krijgsmacht uitgerust met kwantitatief voldoende en kwalitatief hoogwaardige nieuwe gevechtskleding die voldoet aan alle eisen ten aanzien van functionaliteit, bescherming, pasvorm, comfort en uitstraling. Hierover bent u recent geïnformeerd (Kamerstuk 27 830, nr. 260).
Daarnaast komt het voor dat militairen zelf extra spullen aanschaffen die in hun ogen nog beter, handiger of professioneler zijn, dan de uitrusting die Defensie verstrekt. Een overzicht daarvan is niet beschikbaar omdat het een eigen keuze van de militair betreft.
Het assortiment kleding en uitrusting van Defensie wordt regelmatig herzien en verbeterd als gevolg van ontwikkelingen in technologie en op basis van de behoefte van de militairen. Defensie onderzoekt het introduceren van keuzevrijheid in het kleding- en uitrustingsassortiment. Bijvoorbeeld de gevechtslaarzen zouden hiervoor in de toekomst in aanmerking kunnen komen.
Kunt een overzicht sturen van alle materieel dat doorgaans zelf wordt aangeschaft door militairen, omdat het geleverde materieel niet voldoet aan hun eisen?
Zie antwoord vraag 13.
Kunt u een overzicht sturen van al het materieel dat een militair meekrijgt (eventueel vertrouwelijk)? Kunt u dit uitsplitsen op lopende missies en aanstaande oefeningen?
Defensie kent een grote verscheidenheid aan kleding- en uitrustingspakketten. Dit betreft ongeveer 1.000 pakketten. Iedere militair heeft de beschikking over een basispakket. Daarnaast worden pakketten verstrekt voor specifieke functies, taken en omstandigheden. Ten slotte zijn er daarbovenop nog ongeveer 700 individuele pakketten voor specifiek maatwerk. Ter illustratie is een overzicht van het basispakket als (vertrouwelijke) bijlage 7 bij deze brief gevoegd2.
De verantwoordelijkheid voor verwerving en instandhouding voor deze pakketten ligt bij de DMO, de verantwoordelijkheid voor de behoeftestelling (voor oefeningen en inzet) ligt bij de krijgsmachtdelen en de Defensiestaf.
Wat bent u van plan te gaan ondernemen om de huidige situatie met de winterjassen voor de oefening in Noorwegen op te lossen?
Zie antwoord vraag 2.
Gaat u maatregelen nemen om vergelijkbare situaties in de toekomst te voorkomen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat en op welke termijn?
Zie hiervoor de kamerbrief inzake «Antwoord op kamervragen over kleding en uitrusting» d.d. 26 oktober 2018 (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2018–2019, nr. 420) en mijn eerder verzonden kamerbrief over de versterking van de voorraden (Kamerstuk 27 830, nr. 268).
Als u de inkoop van winterjassen niet voor 1 november 2018 weet af te ronden, deelt u dan de opvatting dat het beter is dat u uw functie overdraagt aan een professional die wel in staat is orde op zaken te stellen op het departement?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bekend met de artikelen «Brandbrief na heftige ziektegevallen in Brabant: niemand controleert waterzuivering op legionella»1 en «Man uit Boxtel doodziek door legionella uit een waterzuivering: «Ik heb echt kantje boord gelegen»»?2
Ja.
Klopt het bericht van het Brabants Dagblad dat er bij biologische afvalwaterzuiveringsinstallaties van bedrijven nog altijd geen controle op legionella plaatsvindt, terwijl er al vorig jaar in Boxtel meerdere mensen ernstig ziek zijn geworden als gevolg van aanwezigheid van deze bacterie in een dergelijke installatie?
Klopt het dat de bevoegde gezagen (gemeente en/of provincie) de Omgevingsdienst nog geen opdracht gegeven hebben voor inspectie? Zo ja, waarom is dit nog niet gebeurd?
Ik verwijs hiervoor naar mijn brief aan uw Kamer met uitgebreide toelichting, die u bijgevoegd bij deze beantwoording vindt.
Welke van de betrokken partijken (het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu, de provincie, de gemeenten, de Gemeentelijke Gezondheidsdienst, de Omgevingsdiensten en het Waterschap) is naar uw oordeel nu aan zet, aangezien in het artikel wordt gesteld dat zij nu naar elkaar kijken in afwachting van de te zetten stappen?
Allereerst zijn de betrokken bedrijven zelf primair aan zet. Zij hebben een eigen verantwoordelijkheid om nadelige gevolgen voor de volksgezondheid zoveel mogelijk te voorkomen of beperken. Dit volgt uit de algemene zorgplicht in de Wet milieubeheer. Daarnaast kunnen de bevoegde gezagen extra eisen opleggen aan de afvalwaterzuiveringen, in afstemming met de GGD en de omgevingsdiensten.
Deelt u de stelling dat bedrijven die hun afvalwater moeten zuiveren voordat dit op het oppervlaktewater geloosd mag worden een goede zaak is, maar dan daar geen andere problemen uit moeten voortkomen? Deelt u de stelling dat de andere problemen een potentieel groot gevaar vormen voor de volksgezondheid, gezien de ernst van de Veteranenziekte, die veroorzaakt wordt door de legionellabacterie? Kunt u uw antwoord toelichten?
Vanzelfsprekend moeten nieuwe problemen voor volksgezondheid en milieu als gevolg van het zuiveren van afvalwater waar mogelijk voorkomen worden. Het was tot voor kort onbekend dat bepaalde typen afvalwaterzuiveringen een risico kunnen vormen voor de volksgezondheid. Nu dit verband wel gelegd kan worden, is het zaak om verdere gezondheidsrisico’s te voorkomen. Er wordt hiervoor nauw samengewerkt tussen de bevoegde gezagen, de omgevingsdiensten, het RIVM, het Ministerie van IenW en het Ministerie van VWS.
Klopt het dat er (nog) geen zicht is op hoeveel zuiveringsinstallaties het betreft?
Dat klopt en heeft vooral te maken met het feit dat nog niet alle gegevens bekend zijn van de biologische afvalwaterzuiveringen. In mijn bijgevoegde brief aan uw Kamer vindt u hierover een nadere toelichting.
Deelt u tevens de stelling dat er op de kortst mogelijke termijn actie moet worden ondernomen, bijvoorbeeld door inspectie, controles en zo nodig andere preventieve maatregelen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ja, die actie wordt door de bevoegde gezagen ook ondernomen. Daarnaast zullen de omgevingsdiensten, zoals hierboven ook aangegeven, op korte termijn starten met een onderzoek naar risicofactoren en aanpak. Dit onderzoek wordt uitgevoerd met inzet van het RIVM en ondersteund door het ministerie.
De toegang tot schuldsanering |
|
René Peters (CDA) |
|
Tamara van Ark (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Meer mensen in de schulden, maar minder in de schuldsanering»?1
Ja, ik ben bekend met het bericht.
Herkent u het beeld dat in het artikel wordt geschetst, namelijk dat de schuldenproblematiek toeneemt terwijl het aantal aanvragen voor de schuldsanering bij de rechter daalt? Wat vindt u van deze ontwikkeling?
Ik herken dit beeld. De instroom in de wettelijke schuldsanering (Wsnp) is de afgelopen jaren gedaald, terwijl het aantal aanmeldingen voor de buitenrechtelijke schuldhulpverlening bij de gemeente juist is gestegen. Hier is geen eenduidige verklaring voor.
Het verhogen van het aantal schuldhulpverleningstrajecten of de instroom in de Wsnp is geen doel op zich. Het zijn middelen om te zorgen dat mensen op een effectieve en efficiënte wijze uit een problematische schuldsituatie komen. De beschreven ontwikkeling zou er echter op kunnen duiden dat een groep mensen die kampt met problematische schulden niet optimaal wordt geholpen.
Als onderdeel van actielijn 2 «Ontzorgen en Ondersteunen» van de Brede Schuldenaanpak2 wil het kabinet daarom de aansluiting tussen de schuldhulpverlening bij de gemeente en de wettelijke schuldsanering zorgvuldig verkennen en kijken of verbetering daarin aan de orde is. Deze verkenning is aan uw Kamer toegezegd in de Kamerbrief Brede Schuldenaanpak (d.d. 23 mei 2018) en zal ik samen met de Minister voor Rechtsbescherming laten uitvoeren.
Met een verkenning kan er inzicht worden verkregen in de oorzaken van de daling en in de knelpunten in de aansluiting tussen de schuldhulpverlening en wettelijk schuldsanering. Op basis daarvan kunnen, indien gewenst en zo nodig, maatregelen genomen worden.
Is hier volgens u sprake van een probleem, namelijk dat mensen die in aanmerking zouden moeten komen voor schuldsanering er niet toe worden toegelaten? Of worden deze mensen op een andere, beter passende manier, geholpen?
We zullen deze vragen meenemen in de verkenning die het kabinet laat uitvoeren. Ik wil niet vooruitlopen op de uitkomsten van deze verkenning.
Op welke manier garandeert u dat mensen met schulden toegang hebben en houden tot hulp bij het saneren van schulden?
Ik vind dat iedereen met problematische schulden toegang moet hebben tot hulp. Het kabinet zet zich in voor een brede toegankelijkheid van de schuldhulpverlening. U kunt dit onder andere lezen in mijn beantwoording van de vragen van het lid Gijs van Dijk over de toegang tot de gemeentelijke schuldhulpverlening.3
Gemeenten zijn in de eerste plaats verantwoordelijk voor de schuldhulpverlening aan hun inwoners. Zij kunnen mensen met schulden vaak helpen zonder tussenkomst van de rechter. Bijvoorbeeld met een saneringskrediet of met een schuldregeling krijgen mensen perspectief op het oplossen van hun schulden. Aan schuldenaren die geen schuldregeling hebben kunnen treffen met hun schuldeisers, biedt de Wsnp de mogelijkheid om een wettelijke schuldsanering aan te vragen bij een rechtbank. De wettelijke schuldsanering is aldus een instrument binnen de schuldhulpverlening waarmee de schuldenaar – geconfronteerd met weigerachtige schuldeiser, onder voorwaarden – toch het perspectief van een schone lei kan worden geboden. De schuldsanering functioneert op deze wijze ook als stok achter de deur om schuldeisers te prikkelen akkoord te gaan met een voorstel tot een minnelijke schuldregeling. Het is aan de rechtbank om te toetsen of de schuldenaar voldoet aan de voorwaarden van de Wsnp.
Welke acties kunt u daartoe uitzetten en op welke termijn?
Ik verwacht, zoals ook reeds aangegeven in mijn brief van 7 november 2018 inzake voortgang diverse maatregelen Brede Schuldenaanpak, waaronder implementatie vereenvoudiging beslagvrije voet en verbreding beslagregister, de verkenning naar de aansluiting van de schuldhulpverlening op de wettelijke schuldsanering in de eerste helft van 2019 met u te kunnen delen. Dit is in afwijking van mijn eerder geuite verwachting om aan u in het vierde kwartaal van 2018 een eerste verkenning te kunnen aanbieden. De aanvullende maanden zijn noodzakelijk om de verkenning op een zorgvuldige wijze uit te kunnen voeren.
Verouderde techniekapparatuur in het middelbaar beroepsonderwijs |
|
Kirsten van den Hul (PvdA) |
|
Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met het item «Mbo wil meer geld voor techniekonderwijs»1?
Ja.
Is het u bekend dat de in het artikel aangehaalde mbo-instelling werkt met apparatuur die dateert uit de jaren vijftig? Deelt u de opvatting dat de vaardigheden die studenten daarmee opdoen niet optimaal aansluiten op de beroepspraktijk?
Nee, het Ministerie van OCW beschikt niet over een overzicht van de apparatuur die bij alle afzonderlijke onderwijsinstellingen aanwezig is. In het middelbaar beroepsonderwijs zijn de instellingen – net als in het hoger onderwijs – volledig zelf verantwoordelijk voor beslissingen over de besteding van de lumpsum en welk bedrag ze reserveren voor hun gebouwen en de inrichting daarvan.
Ik deel de mening dat het voor een goede aansluiting op de arbeidsmarkt belangrijk is dat studenten toegang hebben tot de nieuwste technologieën.
Kunt u inzichtelijk maken op hoeveel mbo’s sprake is van dusdanig verouderde apparatuur dat daarmee de aansluiting op de arbeidsmarkt wordt bemoeilijkt? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat betekent dit voor de innovatiekracht van het mbo?
Nee, dat is niet mogelijk. Zie het antwoord op vraag 2.
Op welke wijze draagt u er zorg voor dat alle mbo-studenten zeker zijn van moderne technische apparatuur die aansluit op de arbeidsmarkt?
Dit doe ik op meerdere manieren.
Allereerst wordt in de bekostiging van het mbo rekening gehouden met de relatief hoge kosten van techniekopleidingen. Voor studenten aan techniekopleidingen geldt een hogere prijsfactor dan voor studenten aan bijvoorbeeld economische opleidingen. De mbo-sector heeft de afgelopen jaren als sector elk jaar een positief resultaat behaald. De solvabiliteit II van de sector was ultimo 2017 0,59. Hieruit concludeer ik dat de sector als geheel over voldoende financiële middelen beschikt.
Om een goede aansluiting tussen technische opleidingen en de regionale arbeidsmarkt mogelijk te maken, is intensieve samenwerking tussen het regionale bedrijfsleven en mbo-instellingen noodzakelijk. Daarom kunnen scholen in samenwerking met bedrijven en regionale overheden een aanvraag indienen voor het Regionaal investeringsfonds mbo (RIF). De toenemende technologisering, robotisering en digitalisering van de samenleving en de snel veranderende beroepenstructuur, maakt het een uitdaging voor scholen om constant te beschikken over state-of-the-art apparatuur. Door samenwerking van mbo-instellingen met het regionale bedrijfsleven zijn er veel meer mogelijkheden om mbo-studenten tijdens hun studie al ervaring te laten opdoen met dergelijke apparaten. Bijvoorbeeld door lessen te organiseren in de betreffende bedrijven in plaats van op school of doordat bedrijven oefenapparatuur beschikbaar stellen aan de opleidingen. Zo creëert men een duurzame oplossing, om langdurig zeker te zijn van up-to-date leermiddelen. Het RIF is speciaal bedoeld om dit soort samenwerking te stimuleren. Het RIF dekt daarnaast ook de afschrijving op apparatuur die de school wél zelf wil aanschaffen, gedurende de looptijd van de subsidiebeschikking. Op dit moment ben ik bezig met een herziening van het RIF, voor de jaren 2019–2022. Hierover bent u onlangs geïnformeerd.2 Deze vormen van publiek-private samenwerking wordt ook via het Techniekpact extra gestimuleerd in specifiek de technische sector. Ook hierover bent u dit voorjaar geïnformeerd met de kamerbrief over het hernieuwde Techniekpact.3
Gezien deze kaders is het voor mbo-instellingen die beschikken over verouderde apparatuur mogelijk om hun apparatuur te vernieuwen of gebruik te maken van apparatuur bij bedrijven in hun regio. Ik ken veel voorbeelden van mbo-instellingen die het binnen de geschetste financiële kaders wel lukt om studenten onderwijs aan te bieden met de nieuwste technologie.
Het besluit van Gedeputeerde Staten Flevoland om gezonde edelherten en pasgeboren jongen af te schieten en de uitplaatsing van konikpaarden naar andere gebieden |
|
Femke Merel Arissen (PvdD) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
![]() |
Is het besluit van gedeputeerde staten (GS) Flevoland om gezonde edelherten en hun pasgeboren jongen in de Oostvaardersplassen af te schieten, getoetst aan de vigerende wet- en regelgeving? Zo ja, kunt u in contact treden met de GS van Flevoland en de uitkomsten met ons delen? Zo nee, waarom niet en kunt u aangeven of u bereid bent dit alsnog te doen voordat overgegaan wordt tot afschot en andere onomkeerbare handelingen?
Het besluit dat GS Flevoland hebben genomen is gebaseerd op artikel 3:18 van de Wet natuurbescherming en passend binnen de bevoegdheidsverdeling tussen het Rijk en de provincie. In het besluit is aangegeven welke wettelijke bepalingen aan het besluit ten grondslag liggen.
Bent u ermee bekend dat de provincie Flevoland in de afgelopen jaren herhaaldelijk onzorgvuldige besluiten heeft genomen in relatie tot verleende ontheffingen voor onder andere het doden en verstoren van, en de jacht op dieren, waaronder vossen, zwanen en ganzen, en hiervoor niet alleen door de rechter maar ook door de commissie bezwaar en beroep is teruggefloten?1
Het is mij bekend dat besluiten in relatie tot onder andere het doden en verstoren van en de jacht op dieren gevoelig liggen en dat daar vaak juridische procedures tegen in gang gezet worden. Dat de provincie Flevoland vaker bij dit soort procedures is betrokken dan andere provincies is mij niet bekend. Tegen dergelijke besluiten staat een bestuursrechtelijke rechtsgang open. Het is aan de rechter ter beoordeling of de besluiten zorgvuldig en niet in strijd met de wet zijn genomen.
Deelt u de mening dat, gezien deze geschiedenis, extra controle vanuit u gepast is op genomen besluiten van de GS Flevoland, die betrekking hebben op het doden en verstoren van dieren? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke manier en binnen welk tijdsbestek wilt u dit vormgeven?
Zie mijn antwoorden op vraag 1 en 2.
Kent u het juridisch rapport van Prof. Dr. C.J. Bastmeijer over de verhouding tussen de adviezen van de «Externe Begeleidingscommissie Beheer Oostvaardersplassen» (Commissie-Van Geel) en de Wet natuurbescherming, welke onder andere weergeeft dat een wetenschappelijke onderbouwing voor de adviezen van de Commissie-Van Geel ontbreekt en hierdoor ook niet gezien zou moeten worden als de «onafhankelijke review» zoals beschreven in de overeenkomst gesloten tussen het Rijk en de provincie Flevoland?2 3
Ja.
Hoe weegt u het oordeel van Prof. Dr. C.J. Bastmeijer in relatie tot uw brief van 18 juni 2018 aan GS Flevoland waarin u schrijft «het rapport van de Commissie-Van Geel te zien als een onafhankelijke review op basis waarvan het college van gedeputeerde staten de mogelijkheid heeft het beheer van de grote grazers te wijzigen»?4
In mijn brief van 18 juni 2018 aan GS van Flevoland heb ik aangegeven dat ik het advies van de Commissie-Van Geel als de onafhankelijke review beschouw conform artikel 2.4 van de Overeenkomst tussen het Ministerie van Economische Zaken en de provincie Flevoland en dat ik als dat nodig is met de provincie in overleg treed als uitvoeringsacties daartoe aanleiding geven.
Kunt u aangeven, gezien uw stellingname in bovengenoemde brief van 18 juni, wat de behaalde resultaten zijn van het beleid ten aanzien van het dierenwelzijn in de Oostvaardersplassen en de systemen die bij de uitvoering worden gebruikt? Zo nee, waarom niet?
Zie ook mijn antwoord op vraag 5.
Met betrekking tot het beleid ten aanzien van het dierenwelzijn in de Oostvaardersplassen merk ik op dat dit beleid in overeenstemming met de toepasselijke regelgeving wordt uitgevoerd binnen de hoofddoelstelling van het Natura 2000-gebied. De Commissie-Van Geel concludeert dat het huidige systeem niet voldoet. In zijn advies «grijpt de commissie terug op de situatie van het midden van de jaren negentig, toen een aantal van de gesignaleerde vraagstukken niet speelden. De begrazingsdruk was in die tijd 1,4 dier per hectare. De Commissie adviseert om die begrazingsdruk voor de komende jaren te hanteren voor de winterstand.»
Voorts adviseert de Commissie-Van Geel over het beheer na de reset van de begrazingsdruk. «Monitoring van de ontwikkeling van de Natura 2000-doelstellingen, de conditie van de dieren, vegetatieontwikkeling en landschappelijke waarden wordt de basis voor het beheer».
Deelt u de mening dat het onacceptabel en opmerkelijk is dat de commissie-Van Geel voor haar rapport, waarbij 43 «deskundigen» werden geïnterviewd, volgens de verantwoordelijk gedeputeerde in antwoord op vragen van de Partij voor de Dieren Flevoland tijdens een openbare vergadering op 27 juni 2018, gebruik heeft gemaakt van 35 personen van de 43 die níet deskundig zijn op het gebied van het welzijn van grote grazers?5
Gedeputeerde staten van Flevoland hebben hun opdracht aan de Commissie-Van Geel zodanig geformuleerd dat integraal naar een aantal aspecten van het gebied is gekeken en daarmee breder dan alleen het belang van de grote grazers voor het gebied. Het initiatiefvoorstel van provinciale staten van Flevoland, dat ten grondslag ligt aan de opdracht aan de Commissie-Van Geel, benoemt als aspecten onder meer de Natura 2000-doelstellingen, bezoekmogelijkheden, het nieuw opgerichte Nationaal Park Nieuw Land en de toeristische aantrekkelijkheid van het natuurgebied.
Deelt u de mening dat het vreemd is dat in het rapport van de Commissie-Van Geel, oftewel de door u genoemde «onafhankelijke review», drie personen worden gehoord die een restaurantketen vertegenwoordigen? Hoe ziet u dit in het licht tot de uitspraak van de gedeputeerde dat gezocht wordt naar mogelijkheden om het «product» edelhert in de markt te brengen?6
Zie mijn antwoord op vraag 7.
Deelt u de mening dat er eerst een complete en wetenschappelijke review uitgevoerd dient te worden nadat de maatregelen met betrekking tot het Natura 2000-plan in uitvoering zijn genomen, voordat onderbouwde conclusies getrokken kunnen worden over al dan niet benodigde aanvullende uitvoeringsacties? Zo nee, waarom niet? En zo ja, bent u bereid om zorg te dragen dat deze complete en wetenschappelijke review op korte termijn alsnog plaatsvindt?
Nee, zoals ik in mijn antwoord op vraag 5 heb aangegeven beschouw ik het advies van de Commissie-Van Geel als de onafhankelijke review.
Onderschrijft u de noodzaak om eerst zorg te dragen voor de uitvoering van het Natura 2000-beheerplan, waaronder het aanleggen van meer beschuttingsplekken, alvorens provinciale staten van Flevoland besluit over ingrijpende en vergaande maatregelen, zoals het doden van gezonde dieren en hun pasgeboren jongen?
Het advies van de Commissie-Van Geel (25 april 2018) biedt een beleidskader voor het beheer van de Oostvaardersplassen en geeft een samenhangend pakket aan maatregelen, te beginnen in 2018 met de realisering van beschutting in het kerngebied (300 ha), vermindering van het aantal grote grazers en inrichting van de monitoring van ontwikkelingen in het gebied vanaf 2018. Binnen de hoofddoelstellingen van het Natura 2000-beleid staan de te nemen beheermaatregelen (ook met betrekking tot de grote grazers) ten dienste hiervan. Het aanleggen van beschuttingsmaatregelen vormt geen onderdeel van het Natura 2000-beheerplan, maar is bedoeld om de omstandigheden ten behoeve van dierenwelzijn te verbeteren.
Heeft u de diverse signalen uit de media opgemerkt van organisaties en dierenbeschermers die voornemens zijn naar de rechter te gaan omdat naar hun mening de GS van de provincie Flevoland een onrechtmatig besluit heeft genomen om massaal edelherten af te schieten en konikpaarden elders uit te plaatsen? Zo ja, deelt u de mening dat deze signalen in combinatie met eerdere rechterlijke uitspraken aanleiding zijn voor een pas op de plaats totdat een zorgvuldige onafhankelijke toets van het besluit op rechtmatigheid en uitvoerbaarheid van het besluit heeft plaatsgevonden, voordat overgegaan wordt tot afschot en andere onomkeerbare handelingen?
Ja, ik heb die signalen uit de media vernomen. Het advies van de Commissie-Van Geel om het aantal grote grazers te verminderen brengt niet te vermijden maatregelen met zich mee, die mede bedoeld zijn om het welzijn van de grote grazers binnen afzienbare termijn te verbeteren.
Er zal niet tot afschot van edelherten worden overgegaan tot de uitspraak van de voorzieningenrechter op 19 november 2018 inzake de voorlopige voorziening tegen het besluit van de provincie Flevoland tot afschot van een deel van de edelherten in de Oostvaardersplassen.
Zie verder mijn antwoord op vraag 1.
Deelt u de mening dat het rapport van de Commissie-Van Geel als beleidskader niet heeft geleid tot een toekomstbestendig maatschappelijk gedragen beheer van het Oostvaardersplassengebied? Zo ja, gezien de maatschappelijke betrokkenheid en onrust, hoe zult u hier actie op ondernemen? Zo nee, waarom niet?
Nee. Ik realiseer mij, dat het beheer van de grote grazers een gevoelig onderwerp is, maar de provincie Flevoland is zorgvuldig te werk gegaan met de bedoeling om een toekomstbestendig beheer te realiseren. Voorafgaand aan de definitieve besluitvorming door provinciale staten is ruimschoots tijd en ruimte geboden aan een groot aantal insprekers, die hun zorgen naar voren hebben kunnen brengen.
Er zal tijd nodig zijn om de resultaten van het besluit te kunnen beoordelen.
Klopt het dat volgens de Habitatrichtlijn niet provincies, maar enkel lidstaten verantwoordelijk zijn voor het beheer van Natura 2000-gebieden? Zo ja, hoe heeft u dan toch de overdrachtsovereenkomst met de provincie Flevoland kunnen tekenen? Zo nee, waarom niet?7
De lidstaat Nederland is op grond van de Vogel- en Habitatrichtlijn verantwoordelijk voor de staat van instandhouding van soorten die beschermd worden op grond van de Vogel- en Habitatrichtlijn en het Rijk kan daarop door de instellingen van de Europese Unie worden aangesproken.
Daarnaast is het Rijk verantwoordelijk voor het verstrekken van gegevens aan de Europese Commissie over Natura 2000-gebieden. Om te kunnen voldoen aan deze verplichting verstrekken GS de gegevens die betrekking hebben op door GS genomen besluiten of maatregelen aan het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit. In de Wet natuurbescherming is vastgelegd welke bevoegdheden en verplichtingen met betrekking tot Natura 2000-gebieden zijn opgedragen aan de provincies. De verantwoordelijkheid voor het beheer van Natura 2000-gebieden ligt in beginsel bij de provincies, die ook zorgdragen voor het Natura 2000-Beheerplan. Het gebied de Oostvaardersplassen is aangewezen als Natura 2000-gebied op grond van de Vogelrichtlijn vanwege het voorkomen van water- en moerasvogels, niet op grond van de Habitatrichtlijn. De overdrachtsovereenkomst tussen het toenmalige Ministerie van Economische Zaken en de provincie Flevoland betreft uitsluitend het beleid ten aanzien van het dierenwelzijn van de grote grazers in de Oostvaardersplassen.
Hoeveel (gezonde) dieren zullen er naar verwachting in de Oostvaardersplassen, volgens de uitvoering van de opdracht van GS aan Staatsbosbeheer, geschoten worden?
Volgens het beleidskader van de provincie Flevoland wordt het aantal edelherten in de OVP teruggebracht naar 490 per 1 januari 2019. Eind oktober 2018 zijn de grote grazers in de OVP geteld vanuit een helikopter. Het aantal edelherten is daarbij uitgekomen op 2320.
Hoe wordt voorkomen dat hindes geschoten worden en jonge kalfjes zonder moeder achterblijven?
In de Oostvaardersplassen zijn getalsmatig de hindes oververtegenwoordigd. Terugbrengen van het aantal edelherten kan onmogelijk zonder ook het aantal hindes terug te brengen. Er zal zoveel mogelijk rekening gehouden worden met familieverbanden.
Hoe wordt voorkomen dat sociale en complexe familiestructuren zowel bij de edelherten als de konikpaarden onherstelbaar worden verstoord?
Bij het vangen van de paarden wordt rekening gehouden met de sociale verbanden. Daartoe worden de dieren goed geobserveerd. Bij de edelherten wordt ervoor gezorgd dat er voor de lange termijn een gezonde, evenwichtige en te beheren populatie ontstaat.
Hoe wordt voorkomen dat bij de edelherten paniek uitbreekt in de groep wanneer het massale afschot zal plaatsvinden?
De daartoe aangewezen personen in dienst van Staatsbosbeheer of handelend in opdracht van Staatsbosbeheer zullen het afschot met de grootst mogelijke zorgvuldigheid uitvoeren. Zo zal het afschot verspreid worden over meerdere maanden en zal er gebruikgemaakt worden van geluiddempers.
Deelt u de mening dat het doden van gezonde dieren indruist tegen de erkenning van intrinsieke waarde van het dier? Zo nee, kunt u uitleggen waarom niet?
Dieren hebben een eigen waarde en hun welzijn gaat over de kwaliteit van het leven. Om de vermindering van het aantal grote grazers zorgvuldig en met inachtneming en aandacht voor dierenwelzijn te doen plaatsvinden heeft de provincie Flevoland advies gevraagd aan de Raad voor Dierenaangelegenheden (RDA). In zijn zienswijze van 30 augustus 2018 concludeert de RDA, dat om tot een structurele oplossing te komen, inbreuk op dierenwelzijn op dit moment helaas onvermijdelijk is. De RDA geeft aan dat deze inbreuk op het welzijn van de edelherten, in combinatie met een reëel risico op uitval tijdens het transport en het perspectief om bejaagd te worden op de nieuwe locatie, ertoe leidt dat afschot van edelherten in de voorliggende situatie te rechtvaardigen is.
Deelt u de mening dat minder ingrijpende alternatieven, zoals het verbinden van de Oostvaardersplassen met andere natuurgebieden, niet alleen in het kader van dierenwelzijn, maar ook vanuit het perspectief van ecologie, de versterking van natuurwaarden en de bevordering van biodiversiteit, serieus onderzocht moeten worden? Zo ja, bent u bereid hier een onderzoek naar te (doen) verrichten?
Bij de decentralisatie van het natuurbeleid van het Rijk naar de provincies zijn afspraken gemaakt over de realisering en het doelbereik van natuur. De Commissie-Van Geel pleit ervoor om geen maatregelen te nemen in de omgeving van het Oostvaardersplassengebied die toekomstige generaties grote grazers de mogelijkheid ontnemen tot migratie naar andere gebieden. Het is echter aan de provincie Flevoland te onderzoeken of een dergelijke verbinding op termijn gerealiseerd zou kunnen worden. Zie verder het antwoord op vraag 10.
Deelt u de mening dat het onacceptabel is om de grote grazers in de Oostvaardersplassen de toegang te ontnemen en te ontzeggen tot beschuttings- en schuilplekken in de bosrandgebieden, waaronder het (volledige) Kotterbos en het Hollands Hout? Zo nee, waarom niet?
De Commissie-Van Geel heeft geadviseerd om de bosgebieden in de randgebieden in de toekomst niet meer toegankelijk te maken voor de grote grazers. Het gebruik van die bosgebieden door de dieren gaat ten koste van de kwaliteit en de kwantiteit van het bos. Dit botst ook met het beoogde multifunctionele gebruik van het gebied. Zolang de nieuwe beschutting zoals aangeraden door de Commissie-Van Geel nog niet geschikt is blijven de bosrandgebieden beschikbaar voor de dieren.
Erkent u dat het tot hun beschikking hebben van voldoende beschuttings- en schuilplekken en de mogelijkheid om te kunnen migreren, voor de grote grazers in de wintertijd letterlijk van levensbelang is?
Zie mijn antwoord op vraag 20.
Bent u van oordeel dat er in de afgelopen winter voldoende beschuttings- en schuilplekken voor de grote grazers waren in de Oostvaardersplassen?
Uit het advies van de Commissie-Van Geel maak ik op, dat het wenselijk is om meer beschutting in het kerngebied aan te leggen ter vervanging van de nu opengestelde bosgebieden.
Bent u op de hoogte van het feit dat de GS van Flevoland de gemaakte afspraken rondom het creëren van beschuttings- en schuilplekken in het Natura 2000-beheerplan van 2015 niet heeft uitgevoerd, en hier in de afgelopen drie jaar tijd ook geen voorbereidingsmaatregelen voor heeft getroffen? Wat is hierop uw reactie en welke consequenties verbindt u hieraan?
Provincies moeten voor Natura 2000-gebieden beheerplannen vaststellen en er op toezien dat noodzakelijke beheer- en inrichtingsmaatregelen worden uitgevoerd. Het aanleggen van beschuttings- en schuilplekken vormt echter geen onderdeel van het Natura 2000-beheerplan Oostvaardersplassen. De Commissie-Van Geel heeft deze maatregel mede aanbevolen omdat daardoor weer een halfopen landschap ontstaat. De betreffende maatregel zal naar ik verwacht ook de biodiversiteit ten goede komen.
Deelt u de mening dat de verantwoordelijkheid voor het welzijn van dieren enkel in handen zou moeten liggen van hen die hier zorgvuldig respectvol mee omgaan?
Ja, ik vind het belangrijk dat in de omgang met dieren rekening wordt gehouden met alle aspecten die samenhangen met dierenwelzijn alsook een vanzelfsprekende respectvolle omgang met dieren.
De tot dusverre gevolgde aanpak van de provincie en Staatsbosbeheer, waarbij ook op het gebied van dierenwelzijn aanvullende adviezen zijn gevraagd, sterkt mij in de overtuiging dat de provincie Flevoland en Staatsbosbeheer zorgvuldig en respectvol omgaan met het welzijn van de grote grazers in de Oostvaardersplassen.
Deelt u de mening dat de maatregelen uit het besluit van de GS van Flevoland indruisen tegen bestaande beschermende wet- en regelgeving om dier en natuur in de Oostvaardersplassen te beschermen niet getuigen van respect en zorgvuldigheid? Zo nee, waarom niet?
Nee, die mening deel ik niet. Zie mijn antwoord op de vragen 1 en 18.
Bent u, gezien de strijdigheid van artikel 2.3 in de overeenkomst tussen de voormalig Staatssecretaris van Economische Zaken en het College van GS van de provincie Flevoland, te weten dat er is afgesproken dat het college van GS van Flevoland de aanbevelingen ten aanzien van het beleid aangaande de grote grazers van de Beeradviescommissie Oostvaardersplassen (BAC) in acht neemt, en rekening houdt met het tot nu toe gevoerde beleid voor het beheer van de grote grazers in het gebied Oostvaardersplassen aan de hand van het adviesrapport International Commission on the Management of the Oostvaardersplassen 2 (ICMO2) bij het toezien op de uitvoering van het beheer, maar ook de strijdigheid met het recht, bereid om de overeenkomst gesloten met de provincie Flevoland met onmiddellijke ingang te (doen) ontbinden? Zo nee, waarom niet?
In mijn eerdergenoemde brief van 18 juni 2018 aan GS van Flevoland heb ik aangegeven dat de provincie Flevoland het beheer ten aanzien van de grote grazers kan wijzigen op basis van het advies van de Commissie-Van Geel. Ik zie dan ook geen aanleiding om de genoemde overeenkomst te doen ontbinden.
Bent u ervan op de hoogte dat de commissaris van de Koning, ondanks het verzoek van de Partij voor de Dieren Flevoland, geweigerd heeft het besluit en de opdracht om over te gaan tot afschot van edelherten en uitplaatsing van Konikpaarden voor te dragen voor vernietiging bij koninklijk besluit? Bent u bereid om uw bevoegdheden als Minister in te zetten om het besluit en de opdracht alsnog te vernietigen? Zo nee, waarom niet?
Gedeputeerde staten geven uitvoering aan het door provinciale staten vastgestelde beleidskader dat zorgvuldig tot stand is gekomen. Tegen het door GS genomen besluit tot afschot staat een bestuursrechtelijke rechtsgang open. Het is vervolgens aan de rechter ter beoordeling of het besluit zorgvuldig en niet in strijd met de wet is genomen.
Zie voorts mijn antwoord op vraag 1.
Witwaspraktijken van Europese banken |
|
Renske Leijten (SP), Mahir Alkaya (SP) |
|
Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA) |
|
![]() |
Is er al een reconstructie gemaakt van hoe het mogelijk is geweest dat in de periode 2007–2015 vermoedelijk 200 miljard euro aan crimineel geld via de Deense Danske bank is witgewassen?1
De precieze feiten en omstandigheden in de zaak met betrekking tot Danske Bank zijn nog niet bekend. Wel is duidelijk dat deze zaak, mede gezien zijn omvang en ernst, de nodige vragen oproept bij alle betrokkenen, waaronder de lidstaten van de Europese Unie. Deze zaak benadrukt het belang van internationale samenwerking. Het is dan ook positief dat de Europese Commissie voorstellen heeft gedaan om de samenwerking op het gebied van het voorkomen van witwassen en terrorismefinanciering en het toezicht daarop verder te versterken.3
Is al bekend hoeveel Europese banken, naast de in de media genoemde Deutsche Bank, en welke personen, juridische entiteiten en jurisdicties betrokken zijn bij het witwasschandaal van Danske?2 Kunt u in uw antwoord ingaan op de verwachting wanneer het hele netwerk in kaart gebracht is?
Zie antwoord vraag 1.
Heeft Danmarks Nationalbank (de Deense centrale bank) het toezicht op witwassen bij banken net zo georganiseerd als De Nederlandsche Bank (DNB)? Zo ja, welke overeenkomsten zijn en zitten daar zwakke plekken in? Zo neen, waarin verschilt het toezicht op witwassen?
DNB oefent op risico gebaseerde wijze integriteitstoezicht uit. Bij constateringen van overtredingen van wet- en regelgeving neemt DNB, met inachtneming van haar handhavingsbeleid, maatregelen en wordt herstel en verbetering afgedwongen. Het is in beginsel aan andere landen zelf om op basis van de specifieke omstandigheden in hun land en financiële sector hun integriteitstoezicht in te richten. Dat geldt ook voor Denemarken. Wel is het zo dat landen die lid zijn van de Financial Action Task Force (FATF) regelmatig worden beoordeeld op de effectieve opzet en uitvoering van hun beleid op het gebied van het voorkomen van witwassen en terrorismefinanciering. Daarbij wordt Denemarken aan dezelfde standaarden getoetst als Nederland en andere FATF-deelnemers.4 Verder staat binnen de Europese Unie de Europese anti-witwasrichtlijn5 centraal in de regelgeving ter voorkoming van het gebruik van het financiële stelsel voor witwassen en terrorismefinanciering. De lidstaten van de Europese Unie hebben deze richtlijn geïmplementeerd in hun nationale wetgeving. Dit draagt bij aan meer eenvormigheid in de anti-witwasregelgeving en het toezicht op de naleving daarvan binnen de Europese Unie. De anti-witwasrichtlijn is recent op een aantal belangrijke punten aangescherpt, waaronder een uitbreiding van de handhavings- en publicatiemogelijkheden.
Zou het bij Nederlandse banken mogelijk zijn dat er 80.000 transacties met een waarde van 30 miljard dollar plaatsvinden zonder dat de bank zelf of de toezichthouder aan de bel trekt?3
Voor Nederlandse banken geldt dat de Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme (Wwft) regels bevat om te voorkomen dat banken worden gebruikt om geld wit te wassen of terrorisme te financieren. Of transacties moeten worden gemeld, hangt onder andere af van hun aard en omvang. De bank dient aan de hand van een aantal voorgeschreven objectieve en subjectieve indicatoren vast te stellen of een transactie ongebruikelijk is. Deze indicatoren beschrijven de situaties waarin een transactie als ongebruikelijk moet worden aangemerkt. Hierbij wordt een onderscheid gemaakt in objectieve en subjectieve indicatoren. Objectieve indicatoren beschrijven een situatie waarin altijd moet worden gemeld, terwijl een subjectieve indicator een inschatting van de bank vergt. Als er sprake is van een (voorgenomen) ongebruikelijke transactie dan moet de bank dit onverwijld melden aan de FIU.
Binnenkort wordt de Beleidsmonitor witwassen, met de daarbij behorende beleidsreactie, naar uw Kamer gestuurd. In deze monitor wordt het anti-witwasbeleid geëvalueerd, zoals dat in Nederland in de periode 2014–2016 is uitgevoerd. Onderdeel van dat onderzoek is de wijze waarop toezicht wordt gehouden op de bovenomschreven naleving van de Wwft.
Zijn er soortgelijke kapitaalstromen bij Europese banken bekend en wie houdt hier precies toezicht op?
Zoals toegelicht in het antwoord op vraag 3 hebben de lidstaten van de Europese Unie de Europese anti-witwasrichtlijn geïmplementeerd in hun nationale wetgeving en houden zij toezicht op de naleving daarvan. Het is in beginsel aan landen zelf om op basis van de specifieke omstandigheden in hun land en financiële sector hun integriteitstoezicht in te richten. De integriteitstoezichthouder van een lidstaat ziet er op toe of de door een bank getroffen procedures en maatregelen gericht op het tegengaan van witwassen en terrorismefinanciering, passend zijn en in de praktijk toereikend werken.
Wie had de toezichtstaak op de Estlandse bankactiviteiten van Danske die niet via de Deense IT-systemen liepen? Klopt het dat deze bankactiviteiten niet onder de anti-witwasprocedures van de Danske Bank vielen?
Zoals vermeld in de beantwoording van vragen 1 en 2 zijn de precieze feiten en omstandigheden met betrekking tot Danske bank nog niet bekend. In het algemeen is het zo dat banken die onder de Europese anti-witwasregelgeving vallen, dienen te voldoen aan de verplichtingen die op grond van die regelgeving op hen rusten. Banken mogen die verplichtingen niet omzeilen door activiteiten uit het zicht van toezichthouders te houden.
Is het mogelijk dat het toezicht vanuit DNB, de Autoriteit Financiële Markten (AFM) of het Bureau Financieel Toezicht (BFT) niet geldt omdat een financiële instelling, een feader van financiële constructies of een beleggingsinstelling via IT-systemen geldstromen uit het zicht houdt? Kunt u uw antwoord toelichten?
Onder de reikwijdte van de Wwft vallen verschillende partijen, zowel financiële ondernemingen als niet-financiële beroepsgroepen. Instellingen die onder de reikwijdte van de Wwft vallen, moeten voldoen aan de verplichtingen volgend uit de Wwft en mogen de op hen rustende verplichtingen niet omzeilen door transacties uit het zicht van de toezichthouder te houden. Op de naleving van de Wwft-verplichtingen door financiële instellingen wordt toezicht gehouden door DNB en de AFM, terwijl het BFT toezicht houdt op de naleving van de Wwft door de vrije beroepsbeoefenaren zoals accountants, belastingadviseurs, administratiekantoren en notarissen. De betreffende integriteitstoezichthouder ziet er onder meer op toe of de door een instelling getroffen procedures en maatregelen gericht op het tegengaan van witwassen en terrorismefinanciering, passend zijn en in de praktijk toereikend werken.
Hoeveel heeft ING verdiend aan het witwassen en is de boete die zij kreeg voor het witwassen ook minder dan de behaalde winst? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het Openbaar Ministerie (OM) heeft een feitenrelaas gepubliceerd naar aanleiding van de transactieovereenkomst die met ING Bank Nederland N.V. (ING) is gesloten. In dat feitenrelaas wordt toegelicht dat aan ING een boete van EUR 675 miljoen is opgelegd in verband met het niet nakomen van Wwft-verplichtingen en schuldwitwassen.7 Naar het oordeel van het OM waren de procedures en maatregelen, zoals de gebruikte (transactiemonitorings)systemen, die ING in de onderzochte periode had getroffen ontoereikend om witwassen en financieren van terrorisme tegen te gaan. In het feitenrelaas van het OM staat ook dat ING in de onderzochte periode onvoldoende personeel in dienst had om te voldoen aan genoemde Wwft-verplichtingen. Het bedrag dat ING hiermee ten onrechte heeft bespaard, is in de schikking bepaald op EUR 100 miljoen. Deze besparing is aangemerkt als winst die ING met de geconstateerde tekortkomingen in de naleving wederrechtelijk heeft behaald. Als onderdeel van de transactie is een bedrag van EUR 100 miljoen aan wederrechtelijk verkregen voordeel ontnomen. In totaal heeft ING derhalve EUR 775 miljoen betaald in het kader van de transactieovereenkomst die met het OM is gesloten.
Bent u het ermee eens dat een boete niet wenselijk is, omdat verantwoordelijken daarmee de dans ontspringen, maar dat hoe dan ook de behaalde winst uit witwassen te allen tijde moet worden ontnomen? Zo neen, waarom niet? Zo ja, hoe gaat u dat regelen?
Uiteraard wordt altijd op basis van feiten en omstandigheden bezien of het mogelijk is om de verantwoordelijke personen (rechtspersonen en natuurlijke personen) te vervolgen en wederrechtelijk voordeel te ontnemen. Zo ook in deze specifieke zaak. Graag verwijs ik naar de brief die ik samen met de Minister voor Rechtsbescherming op 11 september jl. aan uw Kamer zond. In die brief wordt – onder verwijzing naar het feitenrelaas van het OM – ingegaan op het feit dat het OM uitvoerig onderzoek heeft verricht naar de mogelijkheid om natuurlijke personen strafrechtelijk verantwoordelijk te kunnen houden. Op basis van dit onderzoek is het OM tot het oordeel gekomen dat de strafbare feiten in deze zaak in strafrechtelijk opzicht niet individueel aan natuurlijke personen toe te rekenen zijn. Zoals uit het antwoord op vraag 8 blijkt, is de wederrechtelijk behaalde winst ontnomen.
Hoe is het mogelijk dat pas na de schikking over het witwassen bij ING naar buiten komt dat DNB oordeelt dat bij meer financiële instellingen de interne controle op witwassen niet op orde is?4
Op DNB rust ook in het kader van haar integriteitstoezicht een geheimhoudingsplicht en zij voert haar toezicht als zelfstandig bestuursorgaan onafhankelijk uit. Als Minister van Financiën treed ik niet in individuele zaken9 maar heb ik wel regulier contact met DNB om te bezien of het toezichtsysteem als geheel (d.w.z. de instelling en inrichting van het toezicht als zodanig en het functioneren van de toezichthouders) naar behoren functioneert. Daarbij is in het bijzonder van belang dat er voldoende waarborgen zijn voor een goed functionerend toezichtsysteem. In de afgelopen jaren heeft DNB in die gesprekken en ook in het openbaar, mede naar aanleiding van de aanloop naar de nationalisatie van SNS en de Libor-affaire, gewezen op het belang van goed integriteitstoezicht. Het integriteitstoezicht behoort dan ook, mede naar aanleiding van gebeurtenissen op dit terrein, al jaren tot de prioriteiten van DNB waarbij DNB al langer inzet op intensivering en verbetering van het integriteitstoezicht.10 Dit blijft zij ook de komende jaren doen.11 Voor de constateringen van DNB naar aanleiding van de ING-casus verwijs ik naar mijn brieven aan uw Kamer van 11 (Kamerstuk 31 477, nr. 25) en 25 september jl.
Bovendien heb ik naar aanleiding van de ontwikkelingen rondom witwassenzaken bij ING en Danske Bank contact gezocht met een aantal van mijn collegaministers in andere Europese lidstaten, in het bijzonder die uit Denemarken en Letland. Met hen sprak ik onder meer over de lessen die uit deze zaken getrokken moeten worden alsmede over eventuele toegevoegde waarde van extra instrumentarium op Europees niveau.
Klopt de inschatting dat zonder de schikking en de megaboete voor ING het bij u dus onbekend zou zijn gebleven dat de naleving van de Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme (Wwft) onvoldoende is? Hoe oordeelt u hierover?
Zie antwoord vraag 10.
Hoe staat het met het toezicht op het naleven van de Wwft via de AFM en het BFT? Heeft u hen ook gevraagd hoe het er voor staat met het interne toezicht van wetten en regels en het vervullen van de poortwachtersfunctie bij beleggingsinstellingen en notarissen, advocaten, belastingadviseurs enz?
Kort na het bekend worden van de transactieovereenkomst tussen ING en het OM is binnen het Financieel Expertise Centrum (FEC), het samenwerkingsverband van overheidspartijen op het terrein van financieel-economische criminaliteit waaraan ook de AFM en de ministeries van Financiën en Justitie en Veiligheid deelnemen, gereflecteerd op de bevindingen in deze zaak en het toezicht op andere sectoren. De AFM voert haar toezicht als zelfstandig bestuursorgaan onafhankelijk uit. Op de AFM rust ook in het kader van haar integriteitstoezicht een geheimhoudingsplicht. Als Minister van Financiën heb ik geen bemoeienis met individuele gevallen12, maar heb ik wel regulier contact met de AFM om te bezien of het toezichtsysteem als geheel functioneert. Daarbij is het in het bijzonder van belang dat er voldoende waarborgen zijn voor een goed functionerend toezichtsysteem. In die contacten kunnen ook zaken aan de orde komen die zien op de vraag of de AFM voldoende middelen heeft om haar integriteitstoezicht naar behoren uit te oefenen.
Wat betreft het BFT is op 3 oktober jl. door de Minister voor Rechtsbescherming een reactie verzonden aan de Tweede Kamer naar aanleiding van het SEO Economisch Onderzoek inzake de evaluatie van het BFT.13 In een algemeen overleg over financieel-economische criminaliteit van 4 oktober jl. is deze reactie met uw Kamer besproken. In de evaluatie wordt ook het Wwft toezicht door het BFT op accountants, belastingadviseurs en notarissen besproken. De evaluatie laat een overwegend positief beeld zien over de wijze waarop het BFT zich heeft ontwikkeld. Gedurende de evaluatieperiode (2012–2016) is het BFT aantoonbaar meer risicogericht gaan werken. Deze meer risicogestuurde onderzoeken leiden tot meer handhavingsmaatregelen.
Kunt u alsnog ingaan op de eerder gestelde vraag welke Nederlandse banken reserveringen hebben gemaakt op hun balans vanwege te verwachte boetes in verband het overtreden van wetten en regels?5
Zoals ik eerder aangaf in mijn beantwoording van de Kamervragen met kenmerk (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2017–2018, nr. 1633) beschik ik niet over een overzicht van welke voorzieningen of verplichtingen financiële instellingen in hun jaarrekeningen hebben opgenomen wegens schikkingen met openbaar aanklagers.15
Winkels die nep-aanbiedingen doen |
|
William Moorlag (PvdA) |
|
Mona Keijzer (staatssecretaris economische zaken) (CDA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van de publicatie in de Consumentengids over nepaanbiedingen van webwinkels in de vorm van misleidende van-voorprijzen?1
Ja.
Deelt u de conclusie van de Consumentenbond dat het presenteren van misleidende van-voorprijzen in strijd is met de Wet oneerlijke handelspraktijken?
Ja die conclusie deel ik. Het is handelaren op grond van deze wetgeving (afdeling 3a van titel 3 van boek 6 van het Burgerlijk Wetboek) niet toegestaan om consumenten te misleiden over het bestaan van een specifiek prijsvoordeel.
Is de weergegeven opsomming van webwinkels die misleidende van-voorprijzen presenteren naar uw oordeel juist? Zo nee, waarom niet?
Het betreft hier een onderzoek van de Consumentenbond zelf, het is niet aan mij om te beoordelen of de resultaten van het onderzoek juist zijn. Ik heb ook geen gegevens om de bevindingen van de Consumentenbond te verifiëren.
Bent u bereid te bevorderen dat de bedrijven die zich bezondigen aan het presenteren van nep-van-voorprijzen deze praktijken gaan staken? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke actie gaat u dan ondernemen en welke partijen en middelen gaat u dan inzetten?
Ik vind het belangrijk dat consumenten een weloverwogen beslissing kunnen nemen. Daar hoort bij dat verkopers de consument niet misleiden in hun uitingen rondom van-voor prijzen. Dat wordt bevorderd doordat de Autoriteit Consument en Markt (ACM) als wettelijk taak heeft toe te zien op de naleving van de Wet Oneerlijke Handelspraktijken en meer in het bijzonder artikel 193c lid 1 sub d van het Burgerlijk Wetboek. De ACM heeft verschillende handhavingsinstrumenten tot haar beschikking. Zo kan zij overtreding van de regels over oneerlijke handelspraktijken sanctioneren met een boete van maximaal € 900.000 per overtreding of, indien dat meer is, 1% van de omzet van de overtreder.
Is naar uw oordeel een intensievere vorm van toezicht en handhaving van de Autoriteit Consument en Markt (ACM) gewenst om oneerlijke handelspraktijken in de vorm van nepaanbiedingen uit te bannen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke wijze gaat u dat bevorderen?
De ACM is een onafhankelijk toezichthouder, daar hoort bij dat het aan de ACM zelf is om haar prioriteiten te bepalen. De ACM doet dat op basis van het door haar vooraf vastgestelde prioriteringsbeleid.
Bent u bereid om met de Consumentenbond in overleg te treden om in gezamenlijk overleg te verkennen welke stappen nodig zijn en gezet kunnen worden om de praktijken van misleidende van-voorprijzen aan te pakken? Zo nee, waarom niet? Zo ja, bent u dan bereid de Kamer te informeren over de uitkomsten?
Er is regulier overleg tussen het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat en de Consumentenbond waarbij wordt gesproken over de actualiteiten in het consumentenrecht. Het is echter aan de ACM om op basis van het eigen prioriteringsbeleid te besluiten al dan niet handhavend op te treden. Als de ACM een handhavingsbesluit neemt voor overtreding van artikel 193c lid 1 sub d van het Burgerlijk Wetboek dan publiceert zij, conform de Instellingswet ACM, dit besluit.
Het bericht dat de rechtbank in Almelo een schilderij met blote borst heeft verwijderd |
|
Vera Bergkamp (D66) |
|
Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66), Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD), Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Rechtbank Almelo haalt schilderij met blote borst weg»?1
Ja.
Wat is uw reactie op het feit dat de rechtbank er voor kiest om een schilderij, dat al 26 jaar in het gebouw hing, aan het zicht te onttrekken? Bent u van mening dat dit schilderij aanstootgevend is? Bent u van mening dat het weghalen van een dergelijk schilderij, waarmee de suggestie wordt gewekt dat een ontblote borst niet in een rechtszaal zichtbaar zou mogen zijn, aantasting van de essentie van kunst is? Zo nee, waarom niet?
Zie het antwoord op vraag 3.
Bent u van mening dat de inrichting van een rechtbank ondersteunend zou moeten zijn aan de taak van de rechtbank, namelijk onafhankelijke en deskundige rechtspraak, zoals een woordvoerder van de rechtbank in Almelo heeft laten weten? Bent u van mening dat met het tonen van een schilderij met ontblote borst de taak van de rechtbank in het geding zou kunnen komen?
Allereerst wil ik opmerken dat voor mij als uitgangspunt de vrijheid van kunst voorop staat. Daarnaast geldt dat de inrichting van een gerechtsgebouw een verantwoordelijkheid is van de rechtspraak. Het is in dit geval dus aan het gerechtsbestuur van de rechtbank Overijssel om te beoordelen in hoeverre er in de ontvangen klachten over het schilderij een aanleiding moet worden gezien om het schilderij van de publieke naar de niet-publieke ruimte van het gerechtsgebouw in Almelo te verplaatsen.
Laat deze casus zien dat de verhouding tussen kunst en maatschappij de laatste jaren is veranderd en dat de samenleving kunst meer wil beïnvloeden? Is deze casus uniek of zien we een conservatievere trend in Nederland en daarbuiten? Hoe belangrijk vinden deze bewindspersonen de artistieke vrijheid?
Uitgangspunt is dat de vrijheid van kunst niet in het geding mag komen. De vrijheid van artistieke expressie hoort bij onze samenleving. Louter op basis van deze casus kan niet worden gesproken van een conservatievere trend in Nederland. Het gerechtsbestuur heeft in zijn beslissing meegewogen dat een slachtoffer van een zedenmisdrijf heeft aangegeven moeite te hebben met de plek van het schilderij Regelrecht in het gerechtsgebouw.
Bestaat er beleid over welke kunst er in een openbaar gebouw tentoongesteld wordt of mag worden? Wie bepaalt dit? Welke afwegingen spelen hierin een rol?
Nee. Dit behoort tot de eigen verantwoordelijkheid van bijvoorbeeld scholen, ziekenhuizen of rechtbanken.
Is er beleid voor kunst in de gebouwen van ministeries? Zijn de bewindspersonen van mening dat er grenzen zijn voor kunst in hun ministerie? Zo ja, welke?
Er is beleid voor kunst in de kantoren van het rijk. De uitgangspunten hiervoor zijn inhoudelijke betekenis, zeggingskracht, professionaliteit, diversiteit, esthetiek en vakkundige presentatie. Ook dient de kunst financieel verantwoord te zijn en een relatie te hebben met Nederland. Zoals eerder opgemerkt staat de vrijheid van expressie voorop, waarbij de kunst niet onnodig kwetsend of discriminerend mag zijn. De rechtbank heeft een eigen verantwoordelijkheid als het gaat om de kunstvoorziening.
Het bericht ‘Termijn LVO voorzitter Postema na examdebacle met twee jaar verlengd’ |
|
Michel Rog (CDA) |
|
Arie Slob (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CU) |
|
![]() |
Bent u op de hoogte van het bericht «Termijn LVO voorzitter Postema na examdebacle met twee jaar verlengd»?1
Ja.
Kunt u aangeven of de raad van toezicht van Limburgs Voortgezet Onderwijs (LVO) in deze bijzondere omstandigheid contact met u heeft opgenomen over dit voornemen, gezien de omstandigheid dat er thans meerdere onderzoeken plaatsvinden naar het reilen en zeilen op de LVO-scholen, maar ook nadrukkelijk naar de rol daarin van de bestuursvoorzitter Postema?
Nee, de raad van toezicht heeft hierover geen contact met mij opgenomen. Ik ben pas geïnformeerd nadat het besluit genomen was.
Hoe waardeert u het feit dat de raad van toezicht enerzijds stelt dat pas op basis van de onderzoeken geoordeeld kan worden over het aspect van bestuurlijke verantwoordelijkheid, maar anderzijds nu dit besluit neemt over verlenging van zijn arbeidscontract?
Deze beslissing is aan de raad van toezicht. Mocht men mij om advies gevraagd hebben, dan had ik hen dit ontraden.
Kunt u aangeven of de bestuursvoorzitter van LVO in de komende twee jaar nog steeds 1 euro onder 100% van de Wet normering topinkomens (WNT) norm blijft verdienen, maar hij ook zeer tijdrovende nevenfuncties bekleedt, terwijl dit aspect onderwerp is van onderzoek? Als deze situatie wordt gecontinueerd, hoe waardeert u dat feit?
Ik heb geen inzicht in het eventuele nieuwe salaris van de bestuursvoorzitter; dat salaris zal blijken uit het jaarverslag.
Kunt u aangeven welk financieel risico het schoolbestuur LVO loopt in geval dat u gebruik zou maken van uw aanwijzingsbevoegdheid, nu de raad van toezicht het contract met de bestuursvoorzitter Andre Postema met twee jaar wil verlengen?
Het financieel risico kan afhankelijk zijn van de inhoud van het contract, maar ook van wat ik in een eventuele aanwijzing zou opnemen, mocht ik daartoe overgaan.
Beschikt u via uw aanwijzingsbevoegdheid over de mogelijkheid dit besluit van de raad van toezicht terug te draaien? Zo ja, bent u daar toe bereid?
Op grond van de Wet op het voortgezet onderwijs ben ik onder omstandigheden bevoegd om bestuurders of toezichthouders een aanwijzing te geven, die één of meer maatregelen omvat. Ik ga hier niet lichtvaardig mee om. Ik wacht de rapporten van de Inspectie van het Onderwijs af om te zien of een aanwijzing passend is.
Flitskredieten die worden aangeboden tegen woekerrentes |
|
Selçuk Öztürk (DENK), Farid Azarkan (DENK) |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD), Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA) |
|
![]() |
Bent u op de hoogte van nieuwe flitskredieten, die worden aangeboden tegen woekerrentes? 1 2
Ja, ik weet dat er partijen zijn die reclame maken voor het snel kunnen aanbieden van kredieten aan ondernemers.
Waarom brengen deze kredietverstrekkers woekerrentes van 3% per maand plus 20 euro per maand in rekening?
In het algemeen geldt dat rentepercentages zijn opgebouwd uit de kosten van het krediet, een vergoeding voor het risico dat de kredietverlener draagt en een marge. Ik ken de afwegingen van individuele aanbieders bij het bepalen van de hoogte van de rente niet. Dit laat onverlet dat de overeengekomen rente moet voldoen aan de eisen van redelijkheid en billijkheid, zoals verwoord in artikel 2 Boek 6 van het Burgerlijk Wetboek. Ik verwacht ook dat partijen redelijke afspraken met elkaar maken. Wat in een voorkomend geval redelijk is, is afhankelijk van de specifieke omstandigheden van het geval.
Waarom vallen deze kredieten blijkbaar buiten de wetgeving over consumentenkrediet, met een verplichte waarschuwing («geld lenen kost geld») en een maximale rente van 12%, boven de wettelijke rente, per jaar?
De betreffende wet- en regelgeving is van toepassing op het aanbieden van krediet aan «consumenten». Indien een financiële onderneming een financiële dienst verleent aan een natuurlijk persoon die handelt in de uitoefening van zijn bedrijf of beroep, wordt deze niet beschermd door de regels ter bescherming van consumenten. Personen die handelen in de uitoefening van hun bedrijf of beroep kunnen in voorkomende gevallen wel een beroep doen op de algemene bescherming van het vermogensrecht. Schuldeiser en schuldenaar zijn verplicht zich jegens elkaar te gedragen overeenkomstig de eisen van redelijkheid en billijkheid.
Is het verantwoord dat binnen vijf minuten een krediet kan worden afgesloten van 50.000 euro, zonder dat er gevraagd wordt om onderpand, uittreksels, businessplannen of jaarrekeningen?
Er zijn advertenties waarin sommige aanbieders aangeven binnen vijf minuten krediet te kunnen verstrekken. In de praktijk duurt de beoordeling van een aanvraag vaak langer, omdat gegevens ontbreken of aanbieders aanvullende gegevens vragen om de kredietwaardigheid te beoordelen. Voor zover het gaat om zakelijke kredieten, is het aan de aanbieder om te bepalen welke informatie nodig is en of een aanbieder onderpand vraagt.
Heeft dit ook geleid tot financiële problemen voor ondernemers en/of tot faillissementen?
Dat is niet bekend. In het MKB-actieplan, dat bij brief van 29 juni jl. door de Staatssecretaris van Economische Zaken en Klimaat aan uw Kamer is gezonden, is aangegeven dat alternatieve financiers zich verder moeten professionaliseren. De Stichting MKB financiering voor alternatieve financiers is recent opgericht. Het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat steunt deze Stichting, die een gedragscode opstelt en zich onder meer inzet voor het vergroten van kennis van verschillende financieringsvormen aan ondernemers en intermediair. Dat moet ook leiden tot zelfregulering van deze sector en transparantie.
Kunt u de gevolgen van deze woekerflitskredieten in beeld brengen, door hier onderzoek naar te laten doen? Zo nee, waarom niet?
Op dit moment heb ik geen signalen over ernstige misstanden of grote problemen in deze branche vanwege hoge rentes of andere kosten. Daarom zie ik geen aanleiding om hier specifiek onderzoek naar te doen. Bovendien heeft een aantal aanbieders van MKB-financiering gedragsregels opgesteld (zie o.a. de Gedragscode Kleinzakelijke Financiering van de Nederlandse Vereniging van Banken). Ook is de nieuwe stichting MKB-financiering (gestart met tien partijen) bezig met het opstellen van gedragsregels en afspraken over transparantie. Deze moeten uiterlijk 1 januari 2019 gereed zijn. Daarnaast zal het kabinet, zoals is aangekondigd in het MKB-actieplan, dit jaar een onderzoek starten naar de werking van de (alternatieve) financieringsmarkt.
Kunt u onderzoeken of het mogelijk is om de bepalingen over consumentenkrediet (Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek) van toepassing te laten zijn op een veel bredere groep, bestaande uit zelfstandigen zonder personeel (zzp'ers) en ondernemers in het midden- en kleinbedrijf (mkb'ers)? Zo nee, waarom niet?
De vraag is of kleine ondernemers op dit specifieke gebied extra bescherming moeten krijgen, gelijk aan die van consumenten. Consumenten worden beschermd, omdat zij doorgaans een informatieachterstand hebben en zich in een zwakkere positie bevinden ten opzichte van ondernemers. Van ondernemers wordt meer voorbereiding en kennis verwacht. Er is vooralsnog geen evaluatie voorzien van de Wet Consumentenkredietovereenkomsten, goederenkrediet en geldlening (Stb. 2016, 360), die met name een aantal bepalingen van de Wet op het consumentenkrediet naar Boek 7 BW heeft verplaatst. Zoals eerder is aangegeven, ontbreken signalen over ernstige misstanden of grote problemen. Om deze reden is er geen aanleiding voor specifiek onderzoek, in aanvulling op het reeds aangekondigde onderzoek in het MKB-actieplan.
Wanneer zal een evaluatie plaatsvinden van de overgang van de bepalingen uit de Wet op het consumentenkrediet naar Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek? Kunt u bij deze evaluatie betrekken of de regels over consumentenkrediet verbreed kunnen worden naar zzp'ers en mkb'ers?
Zie antwoord vraag 7.
Het onderzoek ‘Europe's renewable energy directive poised to harm global forests’ |
|
Laura Bromet (GL), Tom van der Lee (GL) |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD), Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
![]() |
Kent u het onderzoek «Europe's renewable energy directive poised to harm global forests» van de Princeton Universiteit?1
Ja.
Klopt het dat de nieuwe richtlijn hernieuwbare energie van de Europese Unie hout als een koolstofarme en hernieuwbare brandstof aanmerkt? Klopt het dat hele bomen moeten worden verbrand om het vervolgens om te kunnen zetten in energie?
De herziening van de richtlijn hernieuwbare energie merkt onder andere biobrandstoffen, vloeibare biomassa en (vaste) biomassa inderdaad aan als hernieuwbare brandstof, onder de voorwaarde dat aan de criteria inzake duurzaamheid en de reductie van broeikasgasemissies wordt voldaan. De richtlijn verplicht niet dat hele bomen moeten worden verbrand, in de meeste gevallen wordt in de EU biomassa gebruikt die vrijkomt bij industriële processen (restproducten) en snoei- en dunningshout als vaste biomassa voor energietoepassingen.
Klopt het dat het gebruik van hout als energiebron ertoe zal leiden dat er enorme hoeveelheden bos worden gekapt? Wist u dat er wordt voorspeld dat Europa zelfs dubbel zoveel bomen moet gaan kappen – hoogstwaarschijnlijk buiten de grenzen van de Europese Unie – om slechts vijf procent van de Europese energie te leveren? Deelt u de mening dat het zeer zorgelijk is dat dit plan potentieel ontzettend veel schade kan aanrichten aan de bossen in de hele wereld? Zo nee, waarom niet?
Bij de herziening van de richtlijn hernieuwbare energie zijn specifieke duurzaamheidseisen voor vaste biomassa uit bossen opgenomen. De richtlijn beoogt met deze bepalingen juist om een duurzaam beheer van bossen te borgen. Zo vereisen de criteria dat bossen waaruit biomassa wordt geoogst die wordt gebruikt om de streefcijfers voor hernieuwbare energie te halen duurzaam in stand worden gehouden. Ik deel uw beeld dus niet dat er enorme hoeveelheden bos worden gekapt – al het bos dat gekapt wordt, wordt weer aangeplant. Het is voor het eerst dat er op Europees niveau duurzaamheidscriteria voor vaste biomassa worden vastgesteld, in navolging van lidstaten die al duurzaamheidseisen stellen. Zo behoren de Nederlandse duurzaamheidseisen voor vaste biomassa voor energietoepassingen tot de strengste en meest vergaande ter wereld. Omdat de richtlijn hernieuwbare energie kan leiden tot een grotere vraag naar biomassa en dat dit kan leiden tot een minder duurzaam beheer van de bossen is het goed dat op Europees niveau duurzaamheidseisen worden gesteld, maar ook dat lidstaten zoals Nederland strengere duurzaamheidseisen mogen stellen om de duurzaamheid te borgen en zo mogelijk ongewenste effecten te voorkomen.
Klopt het dat het gebruik van hout als energiebron de uitstoot van broeikasgassen juist vergroot ondanks dat hout op de lange termijn hernieuwbaar is? Wist u dat de Princeton universiteit voorspelt dat het gebruik van hout als energiebron zal resulteren in tien tot vijftien procent van de uitstoot van het Europese energieverbruik in 2050 terwijl het slechts vijf procent energie oplevert?
Nee dat is niet zo algemeen te zeggen, dit hangt ook samen met wat er anders met de biomassa zou worden gedaan. De impact assessment van de Europese Commissie gaat hier ook uitgebreid op in, die is gebruikt voor de formulering van de Europese duurzaamheidseisen Daarbij geldt dat de aangroei en het behoud van het bos waaruit vaste biomassa wordt verkregen met de Nederlandse duurzaamheidseisen groter moet zijn dan het verlies aan koolstof. Op die manier heeft het toepassen van vaste biomassa daadwerkelijk een vermindering van de CO2-uitstoot tot gevolg. Wel is het zo dat de CO2 die bij de aangroei van biomassa wordt vastgelegd daar enige tijd over doet, afhankelijk van de groeisnelheid van het bos. Bij sommige typen landgebruik duurt dit echter te lang. Om die reden zijn er op Europees en in Nederland eisen voor welke biomassa mag worden gebruikt en worden biomassa uit veengronden en wetlands uitgesloten. Aangezien de toepassing van biomassa CO2-neutraal is leidt dit niet tot hogere broeikasgassen.
Wist u dat de wereldwijde impact hoogstwaarschijnlijk nog veel groter zal zijn omdat Europa hiermee andere landen aanspoort om ook hout als energiebron te gaan gebruiken? Wist u dat landen als Brazilië en Indonesië met tropische regenwouden nu al hebben aangekondigd dat zij ook van plan zijn om hun gebruik van hout als energiebron toe te laten nemen? Deelt u daarom de mening dat de Europese Unie een verkeerd signaal afgeeft aan andere landen in de wereld als het met deze plannen doorgaat?
De richtlijn hernieuwbare energie gaat alleen in op de stimulering van hernieuwbare energie in Europa. Het is aan landen zelf om een goede afweging te maken in het formuleren van hun klimaat en energiebeleid in lijn met de internationale afspraken daarover.
Deelt u de mening dat het aanmerken van hout afkomstig van hele bomen als een koolstofarme en hernieuwbare energiebron geen duurzame keuze is? Zo nee, waarom niet? Deelt u de mening dat dit plan niet alleen averechts werkt met betrekking tot klimaatverandering maar ook onnodig is? Zo nee, waarom niet?
Nee, dat blijkt uit de antwoorden op bovenstaande vragen.
Kunt u een reactie sturen voordat er definitief gestemd wordt over de nieuwe richtlijn hernieuwbare energie in het Europees parlement en de Europese Raad in oktober 2018?
Uw Kamer ontvangt mijn reactie voordat er definitief gestemd wordt over de herziening van de richtlijn hernieuwbare energie door het Europees Parlement.
Die stemming zal volgens de meest recente planning plaatsvinden in de week van 22 oktober. De Europese Raad heeft geen rol in het vaststellen van de herziening van de richtlijn.