Witwaspraktijken van ING |
|
Mahir Alkaya , Michiel van Nispen |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Hoe is rekening gehouden met de in de noot genoemde afspraken het toezicht op het beleid om witwassen te voorkomen, te verbeteren?1
In het artikel van FTM wordt melding gemaakt van een boete die ING in 2012 heeft betaald aan de Amerikaanse autoriteiten, omdat ING in het buitenland sanctiewetgeving had overtreden. Het Nederlandse OM is niet bij de Amerikaanse schikking betrokken geweest. Na de publicatie van de Amerikaanse schikking heeft het Nederlandse OM – via de openbaar gemaakte informatie daarover – kennis genomen van deze schikking. Gelet op het feit dat de Amerikaanse schikking betrekking had op andere strafbare feiten dan die waarop het Nederlandse strafrechtelijk onderzoek zag, heeft dit geen rol gespeeld bij het aanbieden van de Nederlandse transactie ex artikel 74 van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr.)
Bent u op de hoogte van het feit dat de heer Timmermans in het verleden één van de top-ING’ers was die verantwoordelijk was voor grootschalige integriteitsschendingen?
Het onderzoek van het OM biedt geen grond voor het aannemen van strafrechtelijk relevante verantwoordelijkheid van de top van de ING voor de feiten waarvoor de huidige transactie is afgesloten. Het past mij niet om mij uit te laten over eventuele integriteitschendingen die in het kader van een ander onderzoek, dat niet is verricht door het Nederlandse OM, aan het licht zouden zijn gekomen, zoals wordt aangegeven in het artikel van FTM.
Was u op de hoogte van de controlemechanismen op het moment dat de Minister van Justitie en Veiligheid toestemming gaf voor deze schikking?
De compliance-maatregelen die ING NL in de recente transactie ex artikel 74 Sr. heeft genomen om herhaling in de toekomst te voorkomen, zoals vermeld in het persbericht van het Openbaar Ministerie2, waren mij bekend.
Hoewel normaliter voorgenomen hoge transacties worden voorgelegd aan de Minister van Justitie en Veiligheid, heeft deze zich ten aanzien van de voorgenomen transactie met ING verschoond, gezien zijn eerdere functie bij Allen & Overy. De voorgenomen transactie is dan ook door het OM aan mij voorgelegd en ik heb hiermee ingestemd.
Klopt het dat geen afspraken zijn gemaakt dat met deze schikking met ING geen natuurlijke personen vervolgd zouden worden? Zou dat nu alsnog tot de mogelijkheden behoren?
Zoals onder meer volgt uit de transactieovereenkomst die door het OM is gepubliceerd, zijn er in het kader van de transactie geen afspraken gemaakt over het niet vervolgen van natuurlijke personen.
Het OM heeft uitvoerig onderzoek gedaan naar de mogelijkheid om natuurlijke personen strafrechtelijk verantwoordelijk te kunnen houden. Daartoe hebben bijvoorbeeld vele doorzoekingen bij het kantoor van ING NL plaatsgevonden, zijn individuele e-mailboxen in beslag genomen en onderzocht en zijn de telefoons van meerdere natuurlijke personen, op alle niveaus binnen de bank, afgeluisterd. Echter, uit onderzoek van het OM is niet gebleken dat natuurlijke personen bewust hebben aangezet tot strafbare feiten of bewust nalatig zijn geweest om strafbare feiten te stoppen.
Indien er alsnog nieuwe feiten of omstandigheden bekend zouden worden op grond waarvan het Openbaar Ministerie individuele medewerkers van ING zou kunnen vervolgen, is vervolging van deze personen nog steeds mogelijk.
Onderschrijft u de stelling dat leidinggevenden van ING in landen als Frankrijk, België, Roemenië, Cuba en Curaçao opzettelijk de wet overtraden?
De in het artikel van FTM opgenomen stelling dat leidinggevenden van ING in landen buiten Nederland opzettelijk de wet overtreden, ziet op de feiten waarvoor de Amerikaanse autoriteiten in 2012 een schikking met ING hebben getroffen. Het Nederlandse OM is niet bij de Amerikaanse schikking betrokken geweest.
Het past mij niet om mij uit te laten over een onderzoek dat door de Amerikaanse autoriteiten is verricht en waarbij het Nederlandse OM niet betrokken was.
Heeft u vermoedens om te bevestigen dat die overtredingen niet alleen bij kantoren in het buitenland plaatsvonden, maar dat ook bij de afdeling ING Wholesale op het Amsterdamse hoofdkantoor medewerkers jarenlang bezig waren met het vervalsen van stukken en het verhullen van de identiteiten van klanten?
De in het artikel van FTM opgenomen stelling dat de afdeling Wholesale op het Amsterdamse hoofdkantoor betrokken was bij strafbare gedragingen ziet op de feiten waarvoor de Amerikaanse autoriteiten in 2012 een schikking met ING hebben getroffen.
De Amerikaanse autoriteiten hebben ten tijde van hun onderzoek naar ING geen informatie gedeeld met het Nederlandse OM. Na de publicatie van de schikking is het Nederlandse OM bekend geworden met de schikking en heeft het OM geen aanleiding gezien strafrechtelijk onderzoek in te stellen.
Wat is uw reactie op het artikel in het Advocatenblad inclusief de beweringen over de betrokkenheid van voormalig advocaat Grapperhaus bij de witwaspraktijken van ING in 2012?2
Hetgeen in het artikel wordt gesuggereerd, dient geheel voor rekening van de betreffende auteur te komen. Zoals reeds aangegeven worden voorgenomen hoge transacties normaliter aan de Minister van Justitie en Veiligheid voorgelegd.
Het kantoor van Minister Grapperhaus stond ING als raadsman bij in het kader van de onderhavige rechtsvervolging. Ofschoon Grapperhaus daar destijds niet zelf als advocaat bij betrokken was, heeft hij toch gemeend zich te moeten verschonen. De voorgenomen transactie is dan ook door het OM aan mij voorgelegd en ik heb hiermee ingestemd.
Het bericht ‘Rijk wist in 2016 al van meningokok-gevaar’ |
|
Hayke Veldman (VVD) |
|
Paul Blokhuis (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van de berichtgeving «Rijk wist in 2016 al van meningokok-gevaar»?1
Ja.
Klopt de berichtgeving dat de rijksoverheid al in september 2016 op de hoogte was van een sterke stijging van het aantal ziektegevallen door meningokokken-type W? Zo ja, kunt u uitleggen waarom er pas een jaar later besluiten genomen zijn over vaccineren?
De rijksoverheid was in september 2016 op de hoogte van een stijging van het aantal ziektegevallen door meningokokken type W. De aantallen waar het hier over gaat, waren nog erg klein en namen de ene maand toe, maar een volgende maand weer af. De meningokokkenbacterie is onvoorspelbaar en het was daarom ook onduidelijk of deze groei wel of niet door zou zetten. In andere landen (bijvoorbeeld Duitsland, België en Frankrijk) werd de bacterie ook gevonden, maar is tot op heden geen sprake van een vergelijkbare toename. De gevallen van meningokokken W-ziekte waren daarnaast verspreid over vrijwel alle leeftijdsgroepen waardoor het onduidelijk was wat de beste vaccinatiestrategie zou moeten zijn. In de zomer van 2017 werd steeds meer duidelijk dat de toename van meningokokken W zou doorzetten. Dit is de reden dat een jaar na het signaleren van de eerste ziektegevallen besloten is tot het nemen van maatregelen.
Hieronder is een tijdlijn opgenomen (figuur 1) met hierin het aantal gevallen van meningokokken W-ziekte per maand en de overleggen/besluiten die plaatsvonden bij zowel RIVM als VWS.
Het Centrum Infectieziektenbestrijding (CIb) van het RIVM beoordeelt risico’s van uitbraken op lokaal/regionaal, landelijk en internationaal niveau. Hiervoor worden verschillende niveaus van opschaling gebruikt: het signaleringsoverleg (wekelijkse nieuwsbrief voor professionals over relevante signalen), een afstemmingsoverleg (wanneer afstemming tussen verschillende centra binnen het RIVM vereist is om een risico te duiden), het responsteam (wanneer er bijvoorbeeld een advies over aanvullende maatregelen nodig is, dan wel coördinatie van de maatregelen beschreven in richtlijnen, in samenwerking met het veld). Wanneer een uitbraak tot een landelijke dreiging of crisis kan leiden en er specifieke vraagstellingen zijn met betrekking tot het bestrijdingsbeleid, kan de directeur van het CIb het Outbreak Management Team (OMT) of een Deskundigenberaad met daarin ook externe deskundigen bijeen roepen. De directeur stelt een OMT of Deskundigenberaad samen om tijdig een inhoudelijk advies op te stellen voor de Minister (of Staatssecretaris) om maatregelen te nemen bij (dreigende) uitbraken. In het door VWS gecoördineerde Bestuurlijk Afstemmingsoverleg (BAO) wordt het advies beoordeeld op bestuurlijke aspecten en uitvoerbaarheid. Het BAO legt uiteindelijk een advies voor aan de verantwoordelijke bewindspersoon bij VWS, die een besluit neemt over de maatregelen.
Op 25 september 2017 is de Kamer geïnformeerd over de toename van meningokokken W en de maatregelen die zijn genomen. De adviezen van OMT en BAO zijn bijgevoegd (Kamerstuk 32 793, nr. 279). Op 26 april 2018 is de Kamer nader geïnformeerd over de uitvoering van deze maatregelen (Kamerstuk 32 793, nr. 299). Op 16 juli 2018 is de Kamer geïnformeerd over de uitbreiding van de eerder genomen maatregelen. Ook hierbij zijn de adviezen van OMT en BAO bijgevoegd (Kamerstuk 32 793, nr. 322).
Welke risicoanalyses zijn er na de melding uit september 2016 gemaakt en wat heeft u daarmee gedaan?
Zie antwoord vraag 2.
Welk afwegingskader wordt gehanteerd na meldingen over mogelijke uitbraak van infectieziekten zoals meningokokken?
Zoals in antwoord 2 en 3 beschreven, vindt overleg en signalering plaats op verschillende niveaus waarbij deskundigen onder leiding van het RIVM tot een advies komen, waarna door het Ministerie van VWS de beleidsafweging wordt gemaakt. Er is dus geen sprake van één afwegingskader. Wanneer er een outbreak managementteam door RIVM wordt gehouden met deskundigen, wordt doorgaans eerst het feitelijke beeld besproken. Hierbij kan gedacht worden aan wat bekend is over de epidemiologische situatie, het verwachte effect van vaccinatie van verschillende cohorten en de beschikbaarheid van vaccin. Verder wordt een duiding gegeven aan de ontwikkelingen en vindt er discussie plaats over interventiemogelijkheden. Ook wordt nagedacht over publiciteit en communicatie.
In een bestuurlijk afstemmingsoverleg dat hierop kan volgen, worden de geadviseerde maatregelen op bestuurlijk niveau getoetst op wenselijkheid en haalbaarheid. Vaste leden van het bestuurlijk afstemmingsoverleg zijn de IGJ, de VNG en GGD-GHOR Nederland. Voor het BAO over meningokokken W waren ook de bestuurders van ActiZ, de jeugd- en kinderartsen en de Meningitis stichting uitgenodigd.
In welke mate wordt de productiecapaciteit van vaccinproducenten meegenomen in het afwegingskader?
Via een marktconsultatie wordt de beschikbaarheid van het vaccin voor zover mogelijk in beeld gebracht. De beschikbaarheid van het vaccin wordt meegenomen op het moment dat afgewogen wordt welke maatregelen getroffen kunnen worden om een uitbraak te bestrijden.
Deelt u de mening dat verschillende medewerkers van het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) elkaar tegen lijken te spreken als het gaat om de risico’s van meningokokken-type W en de mogelijke uitbraak in Nederland? Hoe kan dit worden verklaard?
Nee, die mening deel ik niet. De adviezen zoals mijn ambtsvoorganger in juni 2017 en ik in juli 2018 van RIVM hebben ontvangen zijn eenduidig. Zoals ook in eerdere antwoorden aangegeven zijn aan deze adviezen verschillende overlegmomenten op verschillende niveaus vooraf gegaan, waarbij de ernst en ontwikkeling van de toename van meningokokken W is besproken.
Wat heeft het RIVM gedaan tussen de melding van GlaxoSmithKline (GSK), de uitbraak in het Verenigd Koninkrijk en het besluit in september 2017?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u een indicatie geven van de termijn waarop voldoende vaccins beschikbaar zullen zijn?
Er is voldoende vaccin beschikbaar om eind 2019 de geboortecohorten 2001 t/m 2005 volledig te hebben gevaccineerd.
Welke afspraken zijn hierover inmiddels gemaakt met de producenten?
Recent is de aanbestedingsprocedure afgerond en is het contract getekend voor de vaccins voor de campagne zoals die volgend jaar uitgevoerd wordt, waarbij jongeren opgeroepen worden die geboren zijn na 1 januari 2001 en voor mei 2004 en iedereen geboren in 2005.
Welke maatregelen worden genomen om ervoor te zorgen dat er in de toekomst wel voldoende vaccins beschikbaar zijn bij uitbraak van een ernstige infectieziekte?
Een belangrijk kenmerk van uitbraken van infectieziekten is dat niet goed te voorspellen is wanneer en in welke omvang ze optreden en door welke ziekteverwekker ze worden veroorzaakt. De overheid heeft verantwoordelijkheid om bij een uitbraak snel te acteren en zorgvuldig aan te besteden. Om die reden bestaat er een wettelijk vastgelegde adviesstructuur met OMT/BAO om snel te kunnen reageren zodra een uitbraak zich voordoet.
Ontwikkeling van vaccins, die doorgaans beperkt houdbaar zijn, is aan de markt. De productie kent een lange doorlooptijd, die kan oplopen tot een jaar. De overheid heeft geen invloed op de daadwerkelijke productie van fabrikanten, anders dan via inkopen.
Heeft, zoals het artikel doet vermoeden, de kritiek naar aanleiding van het op te grote schaal inkopen van vaccins tegen de Mexicaanse griep in 2009, invloed gehad op de besluitvorming?
De kritiek naar aanleiding van de inkoop van vaccins tegen de Mexicaanse griep in 2009, heeft geen enkele invloed gehad op de besluitvorming.
De daling van het aantal kinderen met een risico op (taal)achterstand in de voorschoolse educatie in Amsterdam en Rotterdam |
|
Lisa Westerveld (GL) |
|
Tamara van Ark (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD), Arie Slob (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CU) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van de berichten «Ouders halen massaal peuters van voorschool vanwege kosten»1 en «Voorschool mist 20 tot 25-procent van doelgroep»?2
Ja
Vindt u ook dat het van groot belang is om een zo groot mogelijk aantal doelgroepkinderen te bereiken met voorschoolse educatie? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat kunt u doen om de terugloop in Amsterdam en Rotterdam te stoppen?
Het voorkomen en bestrijden van onderwijsachterstanden heeft prioriteit voor dit kabinet. Daarom wordt vanaf 2020 ook jaarlijks € 170 mln. extra geïnvesteerd in voorschoolse educatie. Wij houden de komende jaren de vinger aan de pols ten aanzien van het gebruik hiervan. U ontvangt nog dit najaar een brief over mijn voorstel voor de geïntensiveerde monitoring en evaluatie van het onderwijsachterstandenbeleid.
De Inspectie van het Onderwijs brengt jaarlijks in beeld hoeveel kinderen met een risico op een onderwijsachterstand gebruik maken van de voorschool. Over de bereikcijfers voor doelgroeppeuters over het jaar 2018 wordt door de Inspectie van het Onderwijs in 2020 bij de Staat van het Onderwijs gerapporteerd.
Staatssecretaris Van Ark zal begin volgend jaar onderzoek doen naar de stand van zaken van de harmonisatie. Onderdeel van dat onderzoek zal ook zijn om te kijken of er sprake is van vraaguitval als gevolg van de harmonisatie en zo ja, hoe breed dit probleem speelt en wat de oorzaken hiervan zijn. De resultaten van het onderzoek worden voorjaar 2019 verwacht.
Het kabinet kiest ervoor om met de verhoging van de kinderopvangtoeslag gericht de arbeidsmarktparticipatie te stimuleren en met de extra investeringen in voorschoolse educatie gericht het risico op onderwijsachterstanden terug te brengen. Het kabinet kiest daarbij dus voor gerichte instrumenten. Gemeenten zijn wettelijk verantwoordelijk voor de uitvoering van het onderwijsachterstandenbeleid. Zij kunnen ervoor kiezen om peuters met een risico op een onderwijsachterstand een volledig gratis aanbod te doen of hier een (geringe) ouderbijdrage voor te vragen. Vanuit de specifieke uitkering voor het gemeentelijk onderwijsachterstandenbeleid zijn er voldoende middelen om kinderen met een risico op een onderwijsachterstand een aanbod voorschoolse educatie te doen.
Gemeenten kúnnen er voor kiezen ouders van kinderen met een risico op een onderwijsachterstand kinderopvangtoeslag aan te laten vragen indien zij daarvoor in aanmerking komen. De regelgeving omtrent kinderopvangtoeslag is zo, dat ouders altijd een inkomensafhankelijke eigen bijdrage moeten betalen.
Als door gemeentelijke beleidskeuzes de toegankelijkheid van voorschoolse educatie onder druk komt te staan, vind ik dat onwenselijk. Een terugloop in deelname van doelgroeppeuters aan voorschoolse educatie kan een reden voor gemeenten zijn om hun eigen beleidskeuzes tegen het licht te houden.
Mocht uit de uitkomsten van het eerder genoemde onderzoek blijken dat er sprake is van een terugloop in deelname van doelgroeppeuters aan voorschoolse educatie, dan zal ik in gesprek gaan met de vertegenwoordigers van gemeenten en van kinderopvangorganisaties over de beleidskeuzes die gemeenten maken. Tevens zal ik hierover op korte termijn in gesprek gaan met de G4.
Hoe verhoudt deze daling van het aantal kinderen met een risico op (taal)achterstand in de voorschoolse educatie in Amsterdam en Rotterdam zich met de voornaamste ambitie van dit kabinet om kansenongelijkheid te bestrijden?3
Zie het antwoord op vraag 2. Nader onderzoek zal moeten uitwijzen of er sprake is van vraaguitval en wat daarvan de oorzaken zijn.
Kunt u bevestigen dat artikel 1.13 van de Wet kinderopvang een paar groepen ouders benoemt, waarvoor het college van B&W een tegemoetkoming in de kosten kinderopvang mag bieden? Bent u bereid om verdere uitval in de voorschool tegen te gaan door deze gemeentelijke tegemoetkoming ook mogelijk te maken voor ouders met een laag inkomen, waarvan het kind naar de voorschool gaat? Zo nee, waarom niet?
Ja, dit kan ik bevestigen.
Zoals ook beschreven in het antwoord op vraag 2 hebben gemeenten al de mogelijkheid om met de middelen vanuit de specifieke uitkering voor het gemeentelijk onderwijsachterstandenbeleid kinderen met een risico op een onderwijsachterstand alle dagdelen voorschoolse educatie gratis of met een geringe ouderbijdrage aan te bieden.
De uitzending van Zembla ‘De Kunstgrasberg’ |
|
Lisa Westerveld (GL), Suzanne Kröger (GL) |
|
Stientje van Veldhoven (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (D66), Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
![]() |
Kent u de uitzending van Zembla genaamd «De Kunstgrasberg»?1
Ja.
Klopt het dat er afgelopen zomer een miljoen vierkante meter aan kunstgras is verwijderd, wat neerkomt op drie duizend vrachtwagens vol vervuilende zware metalen?
De bedrijven die in de Zembla uitzending aan bod kwamen, hebben een verplichting om melding te doen bij het Landelijk Meldpunt Afvalstoffen (LMA). Kunstgras valt bij de rapportage echter in een bredere categorie afvalstoffen. Hierdoor beschik ik niet over specifieke gegevens met betrekking tot de hoeveelheid kunstgras die jaarlijks wordt verwijderd.
Klopt het dat gemeentes recyclebedrijven tienduizend tot twintigduizend euro betalen om kunstgras te verwerken? Klopt het ook dat deze recyclebedrijven zich vaak niet houden aan deze afspraken en het kunstgras illegaal opslaan en/of illegaal doorverkopen? Deelt u de mening dat het zeer zorgelijk is dat deze bedrijven moedwillig vervuilen voor winst en dat deze winst betaald wordt door de Nederlandse burger?
Ik heb geen informatie over de kosten die gemeenten maken voor de verwerking van kunstgrasvelden. De suggestie in de documentaire, dat bedrijven moedwillig vervuilen voor winst klinkt ernstig, maar laat ik voor rekening van de documentairemaker.
Het spreekt voor zich dat het kunstgras op duurzame wijze moet worden verwerkt conform de afspraken die hierover tussen gemeenten en verwerkers worden gemaakt. In het Landelijk Afvalbeheer Plan (LAP) zijn voorschriften opgenomen voor de verwerking van afgedankte kunstgrasvelden. De velden dienen te worden gescheiden in aparte materialen, zoals rubberinfill, zand en kunststoffen, die verwerkt moeten worden conform de daarvoor geldende minimumstandaard. Het zand en bepaalde soorten kunststoffen die in velden voor (kunnen) komen dienen te worden gerecycled. Andere delen, zoals rubbergranulaat en kunststof plakstroken, mogen ook worden verbrand met energieterugwinning. Het is de verantwoordelijkheid van provincies en gemeenten om bij vergunningverlening aan afvalbedrijven rekening te houden met deze voorschriften.
Het is niet ongebruikelijk dat afval binnen de inrichting van de verwerker tijdelijk wordt opgeslagen voordat het wordt gerecycled. Dit mag maximaal drie jaar. Afvalverwerkers moeten zich bij de tijdelijke opslag uiteraard aan milieuregels houden om te voorkomen dat de opslag van oude kunstgrasvelden bijvoorbeeld leidt tot ernstige bodemverontreiniging. Het bevoegd gezag voor de vergunningverlening en toezicht hierop is de gemeente of provincie. Of er ook sprake is van illegale doorverkoop van kunstgras is aan de Omgevingsdienst om te beoordelen. Dit hangt er onder meer van af hoe het kunstgras voor hergebruik wordt voorbereid, hoe dit vervolgens wordt toegepast en of dit risico’s oplevert voor mens of milieu. Indien geconstateerd wordt dat de doorverkoop strijdig is met de wet milieubeheer kunnen buitengewone opsporingsambtenaren een bestuurlijke strafbeschikking milieu opleggen.
Hoe vaak worden er inspecties uitgevoerd door de Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT) bij bedrijven die kunstgras recyclen? Heeft de inspectie hier eerder over gerapporteerd? Zijn er sancties getroffen?
Provincies en gemeenten zijn verantwoordelijk voor toezicht en handhaving van opgeslagen kunstgrasmatten bij het bedrijf. De ILT ziet toe op het grensoverschrijdend vervoer van afval (EVOA) en heeft in de afgelopen jaren verschillende inspecties uitgevoerd bij twee bedrijven die in de uitzending aan bod kwamen. Naar aanleiding van de uitzending van Zembla is ook bij een derde bedrijf een inspectie uitgevoerd. Bij de betreffende bedrijven zijn waarschuwingen afgegeven. Overtredingen betroffen het nalaten melding te doen van grensoverschrijdend afvaltransport, en het nalaten om voorafgaand aan grensoverschrijdend transport schriftelijk toestemming te vragen. Bij één bedrijf heeft de ILT informatie ontvangen over een viertal overbrengingen van een partij kunstgras naar het buitenland en daarbij één EVOA-overtreding geconstateerd. Deze partij wordt teruggehaald op kosten van de overtreder en wordt verwerkt in Nederland. Indien bij latere controles blijkt dat er nog steeds sprake is van overtredingen kan er tot aanvullende sancties worden overgegaan.
Heeft u zicht op de omvang van dit probleem? Hoeveel vierkante meter kunstgrasvelden – zowel bij sportverenigingen, speeltuinen en op andere plekken – is er in Nederland? Hoeveel procent van deze kunstgrasvelden wordt wel goed gerecycled?
In totaal zijn er ongeveer 2.000 kunstgras voetbalvelden in Nederland, waarvan 90 procent is ingestrooid met rubbergranulaat. Daarnaast is er nog een relatief klein aantal rugby- en korfbalvelden en Cruijff Courts met rubbergranulaat. In het Landelijk Afvalbeheer Plan (LAP) zijn voorschriften opgenomen voor de verwerking van afgedankte kunstgrasvelden. Het is de verantwoordelijkheid van provincies en gemeenten om bij vergunningverlening aan afvalbedrijven rekening te houden met deze voorschriften. Op deze manier moet ervoor gezorgd worden dat al het afval uit kunstgrasvelden een nuttige toepassing krijgt.
Deelt u de mening dat het te verwachten is dat de eigenaar uitzoekt of de afvoer en verwerking compleet is, gezien het feit dat de eigenaar van een kunstgrasveld – in veel gevallen de gemeente – verantwoordelijk is voor de correcte verwerking van het afval? Wie controleert of de eigenaren naar behoren en zoals afgesproken uitvoering geven aan de afvoer en verwerking van de kunstgrasmatten? Deelt u de mening dat het zorgelijk is dat er zoveel verantwoordelijkheid wordt overgelaten aan de zelfregulatie van bedrijven?
Gemeenten hebben als ontdoener van afval, zoals afgedankte kunstgrasvelden, de verplichting om zich hier conform de Wet milieubeheer van te ontdoen. Onderdeel hiervan is het laten afvoeren van het afval naar een vergunde verwerkingsinrichting. Als de verwerker het afval accepteert, is de ontdoener (i.c. de gemeente) vanaf dat moment gevrijwaard van verdere verplichtingen met betrekking tot het afval. De verwerker is na inname van het afval de houder van dit afval. Op hem berust de juridische verplichting het afval te verwerken of laten verwerken. De gemeente of provincie waarin deze verwerker gevestigd is, is het bevoegd gezag voor het toezicht op de opslag en verwerking van het afgedankte kunstgras. Zoals aangegeven, moeten afvalverwerkers zich houden aan regels uit de Wet milieubeheer en het Activiteitenbesluit, en is sprake van een zorgplicht voor de bescherming van het milieu tegen verontreiniging. De mening dat veel verantwoordelijkheid wordt overgelaten aan de zelfregulatie van bedrijven deel ik daarom niet.
Kunt u uitleggen waarom er al vergunningen worden afgegeven als handhavingsverzoeken al in de wind worden geslagen? Wordt daarmee niet alleen het handelen zonder vergunning maar ook illegale praktijken, zoals het laten verwaaien van verontreinigd zand en rubbergranulaat, gedoogd?
Ik deel de zorgen die bestaan over overtredingen die bij verwerkers van kunstgrasvelden zijn geconstateerd, waaronder het opslaan van meer dan de vergunde hoeveelheden afval en het verzaken om dit goed af te dekken. Wanneer het kunstgras over de grens vervoerd wordt, kan de ILT namens mij ingrijpen. Ten aanzien van het opslaan en verwerken van kunstgras is het bevoegd gezag de gemeente of provincie. Zij zijn verantwoordelijk voor vergunningverlening, toezicht en voor het maken van een afweging om al dan niet tot handhavende maatregelen over te gaan. Ook hebben zij de mogelijkheid om aangifte te doen bij het Openbaar Ministerie. Ik heb de Provincie Gelderland en gemeente Dongen verzocht mij op de hoogte te houden over de vervolgstappen en zal de uitvoering daarvan actief volgen.
Kunt u toelichten hoe het mogelijk is dat er al jaren wordt gewaarschuwd voor dit probleem, maar dat het nu pas aan het licht komt? Als er al zoveel milieuovertredingen geconstateerd zijn en de beleidsinstrumenten geen effect hebben gehad, waarom is de gemeente of provincie dan niet overgegaan tot het indienen van een klacht bij het openbaar ministerie?
Zie antwoord vraag 7.
Hoe kan het dat we geologisch schaarse metalen, zoals zink en kobalt, uit het rubbergranulaat laten weglekken in de bodem in plaats van terugwinnen en weer hergebruiken?
In de Wet bodembescherming is een zorgplicht opgenomen. De afvalverwerker is er uiteindelijk verantwoordelijk voor dat de bodem of het water niet wordt aangetast bij het aanbrengen van materialen, zoals oude kunstgrasvelden, op of in de bodem. Initiatieven om zink, kobalt of andere stoffen uit rubbergranulaat terug te winnen juich ik toe. Het initiatief hiertoe ligt bij de markt. Er zijn goede initiatieven om te komen tot recycling van rubber, bijvoorbeeld afkomstig van autobanden en kunstgrasvelden. Ik vind het belangrijk om investeringen in dit soort initiatieven te stimuleren. Het nieuw op te zetten Invest-NL kan hier een rol bij spelen.
Is het rubbergranulaat dat voor kunstgrasvelden wordt gebruikt afkomstig van geïmporteerde (verbruikte) autobanden? Wordt er gecontroleerd op schadelijke invasieve soorten, zoals tijgermuggen en gelekoortsmuggen, aangezien de import van autobanden regelmatig samen gaat met de ongewilde import van deze schadelijke invasieve soorten? Is hier inmiddels beleid op? Is het niet beter om afval (zoals autobanden) in het land van herkomst te verwerken tot nieuwe grondstoffen en dan pas te verschepen?
Het meeste rubbergranulaat is afkomstig uit Nederlandse banden. In Nederland werden in 2017 8,7 miljoen oude autobanden ingezameld. Een deel hiervan wordt gegranuleerd en toegepast op kunstgrasvelden. Daarnaast is het mogelijk dat bandenrecyclers ook banden uit het buitenland gebruiken. In de praktijk gaat het hierbij echter om buurlanden en niet om banden uit exotische landen. Het zijn vooral vrachtwagen- en vliegtuigbanden waar deze muggen mee naar Nederland komen. Bedrijven die gebruikte banden importeren uit risicogebieden met exotische muggen moeten diverse maatregelen nemen om de risico’s zo klein mogelijk te houden. Hier is al jaren beleid op, inclusief wet- en regelgeving. De NVWA kan hierop toezien en handhaven. Ook heeft de NVWA een muggensurveillance lopen op hoogrisicobedrijven in opdracht van het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport. Indien in de surveillance een exotische mug wordt aangetroffen dan wordt deze door de NVWA bestreden. Het is Nederlandse afvalverwerkers toegestaan om afval uit het buitenland te verwerken binnen de kaders van de geldende regelgeving.
Wie is verantwoordelijk voor het opgeslagen onverwerkte kunstgras als een verwerkend bedrijf failliet gaat? Hoe is dit nu geregeld met andere bedrijven die grote voorraden giftig afval hebben opgeslagen of die andere milieusaneringen van bijvoorbeeld grond of gebouwen moeten uitvoeren.
Een bedrijf dat wordt opgeheven, moet zijn zaken conform de regelgeving netjes afhandelen. Dat betekent dus dat het zelf verantwoordelijk is en blijft voor het opruimen van zijn afval. Wanneer het bevoegd gezag overgaat tot het toepassen van bestuursdwang en het zelf met de kosten hiervan dreigt te blijven zitten, is het mogelijk om deze kosten te verhalen op de overtreder.
In de praktijk kan het gebeuren dat dit niet voor genoeg opbrengsten zorgt om bijvoorbeeld achterblijvend kunstgrasafval op te ruimen. Deze kosten zouden dan voor rekening van de gemeente of provincie komen. Dit zou echter geen reden moeten zijn om niet op te treden. In het kader van het Bestuurlijk Omgevingsberaad ben ik over deze problematiek onder meer met provincies en gemeenten in overleg.
Heeft u cijfers van de maatschappelijke kosten-batenanalyse (MKBA) over de maatschappelijke kosten en baten van kunstgrasvelden, niet alleen met betrekking tot het klimaat maar ook met betrekking tot bijvoorbeeld de grotere kans op blessures en de kosten hiervan? Heeft u dan ook cijfers over de maatschappelijke baten van natuurgrasvelden met betrekking tot CO2-opvang, klimaatadaptatie en wateropvang?
Ik heb deze cijfers niet beschikbaar. Het is aan de eigenaar van het veld, veelal gemeenten, om een afweging te maken, al dan niet met behulp van een maatschappelijke kosten-batenanalyse.
Deelt u de mening dat er, gezien de omvang van het probleem, een noodzaak is dat er met spoed gezocht moet worden naar duurzamere alternatieven voor kunstgras? Heeft er ooit een onafhankelijke studie plaatsgevonden naar de kosten en baten van verschillende toepassingen voor sportvelden? Zo nee, bent u bereid om er een diepteonderzoek naar te laten doen?
Het staat gemeenten en sportaccommodaties vrij om kunstgras toe te passen, waarbij uiteraard de regels over toepassing en verwerking ervan na afdanking nauwgezet dienen te worden nageleefd en gehandhaafd. Wel ben ik van mening dat verduurzaming van sportaccommodaties, inclusief kunstgrasvelden gestimuleerd moet worden. In dit kader hebben de Minister voor Medische Zorg en Sport, gemeenten en de sportsector in het Sportakkoord afgesproken zich gezamenlijk in te zetten voor een Duurzame Sportinfrastructuur. Een onderdeel hiervan is de Routekaart Duurzame Sportsector die in het kader van het Klimaatakkoord momenteel wordt opgezet. Uitgangspunten voor deze Routekaart zijn onder andere duurzaamheid en CO2-neutraliteit van sportaccommodaties. In dit kader zullen de gemeenten, sportsector en rijksoverheid in het komende jaar samen optrekken in het stimuleren van innovaties voor verduurzaming van sportinfrastructuur. Initiatieven met betrekking tot de recycling van kunstgrasvelden worden hierin zeker meegenomen.
Illegale boetes door huisbazen |
|
Sandra Beckerman , Henk Nijboer (PvdA) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Nijmeegse huisbaas deelt illegale boetes uit»?1
Ja.
Is het waar dat de huisbaas boetes uitdeelt van 50 tot 100 euro als fietsen verkeerd staan gestald of sleutels zijn vergeten?
Uit het door u aangehaalde krantenartikel maak ik op dat de verhuurder boetes uitdeelt als fietsen verkeerd staan en een financiële vergoeding vraagt als de huurder zijn sleutel is vergeten en de verhuurder de huurder helpt zijn woning binnen te komen.
Het is verhuurders toegestaan om in hun huurcontracten dan wel in de algemene voorwaarden bij de huurcontracten boetebepalingen op te nemen voor gevallen de huurder bepaalde afspraken omtrent «huisregels» niet nakomen. De hoogte van de boete hoeft niet gelijk te zijn aan de gemaakte kosten. De huurder tekent hier bij het aangaan van de huurovereenkomst ook voor, dus is het voor hem ook geen verrassing. Uiteraard dienen de regels redelijk te zijn. Zo is – in het kader van veiligheid van bewoners – een verbod op fietsen op de galerij redelijk als die de uitgang of vluchtwegen blokkeren, zeker als huurders voor het stallen daarvan een berging hebben. Bij herhaalde overtredingen van de algemene voorwaarden kan de verhuurder, in het uiterste geval, bij de (kanton)rechter een ontbinding van het huurcontract aanvragen.
Indien er geen afspraken zijn gemaakt mag de verhuurder geen boete uitdelen. Wel mag de verhuurder een vergoeding vragen als blijkt dat hij de fietsen, ondanks waarschuwingen, in het kader van veiligheid en overlast heeft moeten verplaatsen. De vergoeding dient dan – anders dan bij een boete – wel in redelijke verhouding te staan tot de gemaakte kosten voor het verplaatsen van de fiets. De verhuurder is immers wettelijk verplicht om maatregelen te treffen als de (verkeerd gestalde) fietsen overlast of gevaar veroorzaken, zoals de doorgang versperren dan wel de uitgang of vluchtwegen blokkeren. Als de verhuurder hiertegen geen actie onderneemt kunnen de bewoners, omwonenden, gemeente en brandweer de verhuurder hierop aanspreken c.q. aansprakelijk stellen. Ik heb geen gegevens over de kostprijs van het verzetten van een fiets. De huurder kan de hoogte van de in rekening gebrachte kosten eventueel door de rechter laten toetsen.
De kostprijs van het laten maken van een nieuwe sleutel is afhankelijk van het type slot en sleutel en kan variëren van enkele euro’s tot ca. € 200. Overigens zijn huurders zelf verantwoordelijk voor de sleutels die zij van de verhuurder overhandigd hebben gekregen. En ook voor het zich toegang tot hun woning kunnen verschaffen in het geval dat zij hun sleutel verliezen of vergeten. Dat kan door een reservesleutel bij een vertrouwd persoon achter te laten of door zelf een slotenmaker in te schakelen. Als een verhuurder op verzoek van huurders extra sleutels levert, is het niet onredelijk dat verhuurders daarvoor een vergoeding vragen.
Mogen huisbazen boetes uitdelen aan huurders? Zo nee, wat doet het kabinet eraan om dit tegen te gaan?
Zie antwoord vraag 2.
Wat is de kostprijs van het verzetten van een fiets? Wat is de kostprijs van het laten maken van een nieuwe sleutel? Staan de boetes in verhouding tot die kosten?
Zie antwoord vraag 2.
Is het gebruikelijk dat boetebedingen in contracten worden opgenomen? Onder welke voorwaarden mag dit en hoe vaak komt dit voor?
Het is wel gebruikelijk dat boetebedingen in contracten c.q. algemene voorwaarden worden opgenomen. De Raad voor Onroerende Zaken stelt bijvoorbeeld in zijn Handleiding Woonruimte 2017 en modelovereenkomsten boetebedragen voor als de huurder tekortschiet in de nakoming van zijn verplichting(en) op grond van de in de huurovereenkomst gemaakte afspraken. Ook Aedes heeft in haar modelovereenkomsten dergelijke boetebepalingen opgenomen.
Het is toegestaan om boetebedingen in huurcontracten op te nemen, mits het gaat om redelijke boetebedragen en redelijke voorwaarden waaraan huurders zouden moeten voldoen om een boete te voorkomen. Bijvoorbeeld om illegale onderverhuur door de huurder te voorkomen.
Gelet op het voorgaande zijn redelijke boetebedingen in huurovereenkomsten gebruikelijk en toegestaan. Verder zijn partijen vrij om een huur boven het woningwaarderingsstelsel af te spreken. Met de maximale huurprijsgrens op grond van het woningwaarderingsstelsel wordt beoogd de huurder te beschermen tegen het huurprijsniveau bij schaarste. Huurders kunnen dan ook altijd – binnen 6 maanden na aanvang van de huurovereenkomst – bij de Huurcommissie de huurprijs laten toetsen. Het vragen van onrechtmatige bemiddelingskosten is wel bij wet verboden. Ik ben bezig om de aanpak hiervan te verbeteren, zoals ook wordt verzocht in de motie Kops (32 847, nr. 324).
Ziet u ook dat er steeds meer misbruik wordt gemaakt van de afhankelijke positie van huurders door het vragen van te hoge huren, dubbele courtages en nu weer illegale boetes? Welke acties onderneemt u om hiertegen op te treden?
Zie antwoord vraag 5.
De opmerkingen van president van De Nederlandsche Bank |
|
Roald van der Linde (VVD) |
|
Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA) |
|
![]() |
Hebt u kennisgenomen van het interview met de president van De Nederlandsche Bank (DNB)?1
Ja.
Bent u het eens met zijn opmerking dat banken nog steeds te hoge rendementseisen stellen? Zijn deze rendementseisen in uw optiek ook onrealistisch?
De winstgevendheid van ondernemingen wordt vaak uitgedrukt als het rendement dat een onderneming maakt in verhouding tot het eigen vermogen waarover een onderneming beschikt. Dit wordt ook wel Return on Equity (RoE) genoemd. In de nasleep van de crisis is het rendement op eigen vermogen van banken gedaald.2 Dit kwam onder meer door lagere economische groei en hogere kapitaaleisen. Momenteel bevindt Nederland zich in een periode van economische groei, waarvan ook banken profiteren. Het herstel van de winstgevendheid van banken is ook het resultaat van het afstoten van minder winstgevende activiteiten en het snijden in kosten. Door de risicogewogen eisen in het kapitaaleisenraamwerk krijgen risicovolle beleggingen en investeringen een hoger risicogewicht. Een bank die meer risicovolle activiteiten ontplooit dient hiervoor meer eigen vermogen aan te houden als buffer voor mogelijke tegenvallers. Het is de verantwoordelijkheid van banken om, binnen de prudentiële kaders, een gezonde risico-rendement verhouding na te streven. Het is aan DNB, als onafhankelijke toezichthouder, om toezicht te houden op de risico’s van individuele banken. Ik vind buffers van groot belang voor de financiële stabiliteit. Mede door Nederlandse inzet zijn in het akkoord van de Ecofin-raad van mei 2018 dan ook de eisen voor buffers verder aangescherpt.
Bent u het eens met zijn bewering dat er nog steeds te risicovol gezocht wordt naar rendement? Leiden deze hoge rendementseisen tot (te) risicovolle beleggingen en investeringen?
Zie antwoord vraag 2.
Wat vindt u van de suggestie om rendementseisen te begrenzen? Zijn hiervoor mogelijkheden binnen het huidige stelsel en wat is de rol van het toezicht hierbij?
De toezichthouder en regelgever kunnen geen maximum opleggen aan de winsten die banken mogen behalen. Het is ook de vraag in hoeverre een maximering van de winsten helpt bij het tegengaan van risico’s voor het systeem. Winsten kunnen ook worden ingezet om aan kapitaaleisen te voldoen en additionele buffers aan te leggen.
In de regelgeving is wel vastgelegd dat de hoeveelheid eigen vermogen die banken dienen aan te houden afhankelijk is van de onderliggende risico's. Ook kan de toezichthouder aanvullende eisen opleggen aan individuele banken indien er sprake is van een verhoogd risicoprofiel.3 Een bank die meer risicovolle activiteiten ontplooit zal daardoor meer eigen vermogen moeten aanhouden.
Wat is de rol van het huidige staande beleid in het tegengaan van deze risico’s?
Zie antwoord vraag 4.
Kunt u ingaan op de eigen verantwoordelijkheid van de banken in het stellen van realistische rendementseisen? Wijst u in gesprekken met de financiële sector banken op het belang van het stellen van realistische rendementseisen, om zo niet de fouten van 2007 te herhalen?
De hoge rendementen van voor de crisis werden onder meer veroorzaakt door het bestaan van verkeerde prikkels in de financiële sector en het feit dat banken opereerden met minder eigen vermogen. Deze factoren zijn sinds de crisis afgenomen of door beleid ingeperkt. In mijn gesprekken met de banken wijs ik dan ook vooral op het belang van het aanhouden van hoge buffers.
Is de door de president van DNB beschreven trend van (te) hoge rendementseisen specifiek Nederlands of is er een bredere trend zichtbaar?
De rendementen van Nederlandse banken zijn hoger dan in Europa. Het rendement op eigen vermogen voor banken in de EU bedroeg 5,8% over het jaar 2017. In Nederland was dit 9,1%.4 Dit komt onder andere doordat een aantal Europese banken nog kampt met structurele problemen rondom winstgevendheid en te hoge operationele kosten. Ook zit een aantal Europese banken – als gevolg van economische tegenslagen – met portefeuilles die niet goed renderen. Tot slot spelen factoren mee zoals de mate van concurrentie in de sector.
Welke stappen zet en heeft het kabinet gezet om te risicovol gedrag te ontmoedigen en de bankensector fundamenteel te versterken?
Naar aanleiding van de financiële crisis zijn belangrijke stappen gezet om de bancaire sector weerbaarder te maken. Zo zijn de risicogewogen en ongewogen kapitaaleisen aangescherpt.5 Naast deze aanscherping hebben aandeelhouders eerder te maken met dividendrestricties. Ook hebben aandeelhouders door de introductie van nieuwe regels eerder te maken met bail-in. Hierdoor vallen de risico’s waar ze horen te vallen, namelijk bij de verschaffers van kapitaal. Tegelijk wordt hiermee te risicovol gedrag ontmoedigd.
Het bericht dat het COA te kampen heeft met overcapaciteit aan AZC's in Nederland |
|
Maarten Groothuizen (D66), Jan Paternotte (D66) |
|
Mark Harbers (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Laatste asielzoekers verlaten AZC Goes»?1
Ja.
Kunt u een schematische overzicht geven van de asielzoekerscentra (AZC’s) die sluiten omwille van overcapaciteit?
Om de opvangcapaciteit in lijn te brengen met de toenmalige prognoses heeft het COA op 29 maart 2018 het besluit genomen de opvangcapaciteit terug te brengen tot 27.000 plaatsen. Dit besluit had consequenties voor elf locaties: Balk, Musselkanaal, Veenhuizen, Alkmaar, Zeewolde, Nijmegen (Stieltjesstraat), Utrecht (Einsteindreef), Zeist, Goes, Maastricht (Malberg) en Sweikhuizen. Overigens heeft het COA op 1 oktober jongstleden aangegeven dat de bezetting sinds twee jaar van krimp weer aan het stijgen is, wat consequenties heeft voor de opvangcapaciteit.
Kunt u toelichten wat het beleid van het Centraal Orgaan opvang Asielzoekers (COA) is als het gaat om het sluiten van AZC’s? Welke elementen wegen mee in het al dan niet sluiten van een AZC?
Bij het openen en sluiten van locaties baseert het COA de locatiekeuze op een aantal uitgangspunten die in overleg met betrokken samenwerkingspartners in de migratieketen en daarbuiten, zoals de Verenging van Nederlandse gemeenten (VNG) en het Interprovinciaal Overleg (IPO), zijn opgesteld. Het gaat hier om de volgende uitgangspunten: spreiding, flexibiliteit, kwaliteit en duurzaamheid, ketenbelang en financiële haalbaarheid.
Periodiek neemt het COA een besluit om de opvangcapaciteit op- dan wel af te schalen of om het huidige aantal opvangplaatsen te behouden. Dit besluit wordt gebaseerd op de actuele ontwikkelingen met betrekking tot de asielinstroom en de uitstroom van vergunninghouders naar Nederlandse gemeenten.
Deelt u de mening dat een intensieve samenwerking tussen een AZC, de gemeente en maatschappelijke partners de integratie kan bevorderen? Zo ja, vindt u dat integratieperspectief mee moet wegen bij de keuze voor het al dan niet openhouden van een locatie?
Ja. De verblijftijd van kansrijke asielzoekers in de opvang dient zo optimaal mogelijk te worden benut. Door bijvoorbeeld het leren van de Nederlandse taal en het doen van vrijwilligerswerk, worden de bewoners die daarvoor in aanmerking komen, goed voorbereid op hun inburgering. Hiervoor zijn ook succesvolle (lokale) samenwerkingsverbanden opgezet met gemeenten en maatschappelijke partners.
Door de ministeries JenV en SZW, VNG en het COA wordt op dit moment verkend of en hoe integratie en participatie kan worden meegenomen bij het al dan niet openhouden van een locatie.
Heeft u standaard overleg met de gastgemeente van een AZC alvorens een locatie te sluiten?
Ja. Na een besluit van het COA over welke locaties gaan sluiten wordt overleg gevoerd met de betreffende gemeente. In gezamenlijkheid wordt een plan opgesteld om het sluitingsproces in goede banen te leiden.
In hoeverre sluit het beleid van het COA met betrekking tot het sluiten van de AZC’s aan op het (nieuwe) inburgeringsbeleid (voorinburgering in een AZC)?
Vergunninghouders kunnen in de COA-opvang het programma Voorbereiding op inburgering (V-inburgering) volgen. Dit programma biedt kennis en handvatten voor het zelfstandig wonen en leven in Nederland. Dit programma staat los van het beleid van het al dan niet sluiten van een opvanglocatie.
Ik ben me ervan bewust dat integratie over het algemeen sneller gaat als de vergunninghouder al in de gemeente waar het AZC staat, een lokaal netwerk heeft kunnen opbouwen en bekend is bij de gemeente. Een goede spreiding van AZC locaties over het land, die aansluit bij de taakstelling vergunninghouders, kan (vroege) integratie en participatie bevorderen.
De huidige spreiding van de AZC’s is nog niet volledig in lijn met de spreiding van de taakstelling van de gemeenten. De verkenning, zoals bij het antwoord op vraag vier is vermeld, zal daarom vooral gericht zijn om te kijken of de spreiding van de AZC’s beter kan aansluiten bij de spreiding van de taakstelling van de gemeenten.
Kunt u toelichten wat het sociaal-maatschappelijk effect van het sluiten en openen van AZC’s zijn op gemeenten, vrijwilligers en omwonenden?
De ervaring leert dat zowel het openen als het sluiten van een COA-locatie lokaal impact kan hebben. De mate waarin dit speelt is afhankelijk van de lokale situatie. Daarom zet het COA bij zowel het sluiten als het openen van locaties in op nauw overleg met betreffende gemeente en andere lokaal betrokken partijen.
De brandbrief van rechters en officieren van Justitie |
|
Michiel van Nispen |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op de brief «Samen werken aan recht en veiligheid – Rechtspraak in zwaar weer» van de Nederlandse Vereniging voor Rechtspraak?1
De zorgen die in de brief van de Nederlandse Vereniging voor Rechtspraak (NVvR) worden geuit neem ik serieus en vormen onderwerp van gesprekken die ik met de Raad voor de rechtspraak voer. De Raad voor de rechtspraak heeft aangegeven de signalen in de brief te herkennen.
De Nederlandse rechtspraak is van hoog niveau, ook internationaal gezien. Maar de ontwikkelingen van de laatste tijd, zoals in de brief van de NVvR aangegeven, geven aan dat bestendiging daarvan niet vanzelf gaat. Om de positie van de rechtspraak te borgen, lopen verschillende verbetertrajecten. Ik heb naar aanleiding van de evaluatie van de Wet herziening gerechtelijke kaart (HGK) en de problemen rond de digitalisering aangegeven dat de rechtspraak kampt met financiële en governance problemen. Over de financiële problemen zond ik uw Kamer op 16 april 2018 een uitgebreide brief.2 Op de governance problemen ben ik ingegaan in mijn reactie op het rapport over de evaluatie van de Wet HGK van 16 april 2018 en in de brief aan uw Kamer over de reset van de digitalisering van de rechtspraak van 16 april 2018.3 In deze brieven zijn de maatregelen opgenomen die ik de komende tijd tref ten aanzien van deze problematiek. Ook de Raad heeft daarin een belangrijke rol.
De NVvR geeft aan dat een deel van de oplossing van de problemen die nu spelen in de rechtspraak, gezocht moet worden in verbetering van het besturingsmodel en heeft hiertoe een werkgroep ingesteld die oplossingsrichtingen zal formuleren. Ik vind het goed dat de NVvR hierin initiatief toont en verwacht dat dit een bijdrage zal kunnen leveren aan de versterking van de rechtspraak. Ik ga hierover, zoals aangeboden door de NVvR, graag het gesprek aan.
Heeft u begrip voor de zorgen van de rechters en officieren van justitie?
Zie antwoord vraag 1.
Wat is uw reactie op de stelling dat het voor hen steeds moeilijker wordt hun werk goed te doen en dat de rechtspraak als pijler onder de democratische rechtsstaat onder druk staat en dreigt te worden uitgehold?
Zie antwoord vraag 1.
Vindt u het aanvaardbaar dat de kwaliteit van de rechtspraak steeds meer in het gedrang komt door het nijpende tekort aan rechters en officieren van justitie en hun ondersteuning, hun structurele overbelasting en de gebrekkige ICT-voorzieningen?
De kwaliteit van de rechtspraak dient te allen tijde geborgd te zijn. Om te voorkomen dat die in de toekomst in het gedrang komt is in het lopende prijsakkoord 2017–2019 een bedrag oplopend van € 10 mln. in 2017 naar € 35 miljoen structureel vanaf 2020 toegevoegd ten behoeve van de invoering van de professionele standaarden. Met dit geld kunnen extra rechters worden aangetrokken. In 2017 is het aantal rechters met 167 toegenomen en ook het aantal juridische ondersteuners is licht gestegen, terwijl de instroom van zaken afneemt.
Ook het personeelsbestand van het Openbaar Ministerie is sinds eind 2016 licht aan het stijgen. Maar terwijl de geregistreerde criminaliteit afneemt en het aantal zaken daalt, is het tegelijkertijd ook zo dat medewerkers meer werkdruk ervaren. Daarom doen het Openbaar Ministerie en het WODC onderzoek naar de werklast en de verklarende factoren. Vooralsnog lijkt het er op dat verklarende factoren moeten worden gezocht in onder andere de toegenomen eisen van strafvordering, de meer integrale en preventieve werkwijze die het OM is hanteert en wellicht in de toegenomen complexiteit van strafzaken. Na uitkomst van de onderzoeken later dit jaar bespreek ik met het College van procureurs-generaal welke conclusies kunnen worden getrokken en welke maatregelen kunnen worden getroffen.
Goede ICT-voorzieningen voor zowel rechtspraak als het Openbaar Ministerie hebben prioriteit. In de strafrechtsketen wordt daar – met een financiële injectie vanuit het Regeerakkoord – volop geïnvesteerd. De digitalisering van de rechtspraak in andere rechtsgebieden zal op een beheerste en verantwoorde wijze worden voortgezet.
Hiermee is niet gezegd dat binnen de rechtspraak geen problemen kunnen worden ervaren. Het is primair aan de Raad voor de rechtspraak en de gerechten samen om daaraan het hoofd te bieden. Ik spreek hier regelmatig over met de Raad en de verschillende onderwerpen komen samen in de trajecten voor de digitalisering en de financiering die de komende maanden veelvuldig op de agenda staan.
Vindt u het aanvaardbaar dat de langdurige onzekerheid over de beschikbare middelen tot grote terughoudendheid bij het werven van nieuwe magistraten heeft geleid, er geen buffer van het eigen vermogen meer is, waardoor moeilijk geïnvesteerd kan worden in kwaliteit en verbeteringen in de rechtspraak?
Ik herken mij noch in het beeld van langdurige onzekerheid, noch in de daaraan in de vraag verbonden gevolgen. Zoals gezegd is in het prijsakkoord 2017–2019 een tegemoetkoming voor professionele standaarden opgenomen oplopend tot € 35 miljoen per jaar. Daarmee is in de afgelopen periode uitbreiding van de rechterlijke capaciteit gerealiseerd. Ik verwacht dat de effecten daarvan merkbaar zullen worden. Er is de afgelopen jaren veel geïnvesteerd in de digitalisering en daarvoor heeft de rechtspraak reserves aangewend. Ook vanuit mijn ministerie is daarvoor een aanzienlijk extra budget toegekend (€ 25 miljoen structureel in 2016 en in prijsakkoord 2017–2019 een reeks van € 21, 15 en 10 miljoen). In een gezonde financiële situatie kunnen volumeschommelingen worden opgevangen met de egalisatiereserve en kan eigen vermogen worden aangewend voor investeringen. Een gezonde (rechtspraak)organisatie met een toekomstbestendige financiering vind ik belangrijk. Daarom vind ik het goed dat in opdracht van de rechtspraak een onafhankelijk onderzoek plaatsvindt om te zien in hoeverre binnen de rechtspraak oplossingen mogelijk zijn en hoe begrotingsevenwicht kan worden bereikt. In de begroting van het ministerie voor 2019 zijn middelen opgenomen om het negatieve eigen vermogen van de rechtspraak weer aan te vullen.
Met welke maatregelen gaat u er voor zorgen dat bij een teruglopend aantal zaken niet direct de financiële problemen verergeren omdat de vaste lasten gelijk blijven?
Bij teruglopende aantallen zaken is de rechtspraak niet in staat de uitgaven daar direct op aan te passen. Dat zorgt voor frictiekosten. Daarnaast leiden teruglopende aantallen zaken ook tot een geringer budget voor ICT-voorzieningen en innovatie, omdat dit onderdeel uitmaakt van de integrale prijzen. Deze problematiek is eerder door de Raad aangekaart. Ik ben hierover in overleg met de Raad en waar mogelijk wordt dit meegenomen in de gesprekken over de prijzen voor de periode 2020–2022 die binnenkort zullen starten.
Zal de aangekondigde doorlichting van de bedrijfsvoering van de rechtspraak vooral financieel-economische adviezen met als doel kostenvermindering bevatten of biedt de onderzoeksopdracht volgens u voldoende ruimte om de kwaliteit en het belang van de rechtspraak in onze rechtsstaat voorop te plaatsen?
De doorlichting waarvoor de Raad voor de rechtspraak de opdracht heeft gegeven richt zich op drie gebieden:
Deze onderzoeksopdracht heeft niet alleen een financieel-economische invalshoek, maar biedt tevens voldoende ruimte om recht te doen aan de kwaliteit en het belang van de rechtspraak in onze rechtsstaat.
Het bericht ‘Hoe onafhankelijk is Yvon Jaspers?’ |
|
Lisa Westerveld (GL) |
|
Arie Slob (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CU) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Hoe onafhankelijk is Yvon Jaspers?»?1
Ja.
Klopt het dat journalist/presentatrice Jaspers de KRO-NCRV-serie «Onze Boerderij» maakt, terwijl de presentatrice tegelijkertijd onder contract staat bij de beursgenoteerde veevoerfabrikant For Farmers? Hoe valt dit te rijmen met de wettelijke opdracht dat de Nederlandse Publieke Omroep (NPO) in een media-aanbod moet voorzien dat onafhankelijk is van commerciële invloeden?
Naar aanleiding van de recente berichten in de media over de nevenfunctie van deze presentatrice, onderzoekt het Commissariaat voor de Media (hierna: het Commissariaat) de afspraken met deze presentatrice ten aanzien van dit programma. Het Commissariaat verricht dit onderzoek mede op grond van de artikelen 2.142a en 2.178 Mediawet, zoals uitgewerkt in de beleidsregels Governance en Interne Beheersing2 van het Commissariaat, en artikel 2.141 (het zogenaamde dienstbaarheidsverbod), zoals nader toegelicht in de Praktijkhandreiking Dienstbaarheidsverbod3 van het Commissariaat. Er kan niet worden vooruitgelopen op de uitkomsten van dit onderzoek. Zodra de uitkomsten van dit onderzoek gereed zijn, zal ik uw Kamer hierover informeren.
Bent u van mening dat hier sprake is van belangenverstrengeling? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe duidt u de reactie van KRO-NCRV dat het tv-programma «Onze Boerderij» niet gesponsord is door veevoerfabrikant For Farmers, ondanks dat de doelstelling van het tv-programma in lijn is met de commerciële werkzaamheden van presentatrice Jaspers?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe vaak komt het voor dat presentatoren in dienst van de NPO betaalde nevenfuncties hebben bij commerciële bedrijven? Wie controleert of er bij dergelijke constructies geen sprake is van belangenverstrengeling?
In eerste instantie is het de verantwoordelijkheid van het bestuur van de betreffende publieke omroep zelf om vast te leggen wanneer sprake is van belangenverstrengeling en hoe hiermee wordt omgegaan. Het Commissariaat houdt toezicht op de naleving van de bepalingen uit de Mediawet ten aanzien van governance en interne beheersing. In de beleidsregels Governance en Interne Beheersing4 geeft het Commissariaat aan dat publieke omroepen transparant moeten zijn over mogelijke belangenverstrengeling.
Verder hebben de publieke omroepen zich te houden aan de Governancecode Publieke Omroep 2018.5 Daarin staan regels over integer handelen zoals hoe de besluitvorming door het bestuur van een landelijke publieke omroep over belangenverstrengeling in de dagelijkse praktijk plaatsvindt en hoe stakeholders moeten worden geïnformeerd.6
Welke regels en richtlijnen gelden momenteel voor medewerkers van de publieke omroep als het gaat om het verrichten van bezoldigde nevenfuncties?
Zie antwoord vraag 5.
Bent u van plan om met omroep KRO-NCRV deze kwestie te bespreken en eventuele regelgeving of richtlijnen aan te scherpen mocht dit nodig zijn?
Graag verwijs ik naar mijn antwoorden op de vragen 2 tot en met 6.
Het bericht dat Japan de commerciële walvisjacht weer wil invoeren |
|
Femke Merel Arissen (PvdD) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU), Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Japan launches bid to end ban on commercial whaling», waaruit blijkt dat Japan de commerciële jacht op walvissen wil toestaan?1
Ja.
Bent u bekend met het voornemen van Japan om tijdens de International Whaling Commission (IWC), die plaatsvindt van 4 tot en met 14 september 2018, dit voorstel in stemming te laten brengen?
Ja.
Op welke wijze gaat u tijdens de IWC invulling geven aan het door de regering officieel ingenomen standpunt tegen Japanse dolfijnslachtingen en de walvisjacht, en aan de meermaals gedane toezegging zich daar blijvend tegen te verzetten, mede naar aanleiding van verschillende aangenomen moties?2
De IWC-vergadering heeft plaatsgevonden vóór deze vragen waren binnengekomen. De Nederlandse inzet voor deze vergadering was, conform het EU standpunt, er op gericht het voorstel van Japan niet te steunen. Nederland blijft actief tegenstander van commerciële walvisjacht en daarmee tegenstander van elke wijziging die het moratorium zal doen verzwakken. De jacht op dolfijnen is niet aan de orde gekomen en valt ook buiten de reikwijdte van het ICRW-verdrag, maar is door Nederland, zoals eerder aan uw Kamer gemeld, bij eerdere gelegenheden aan de orde gesteld.
Wanneer kan de Kamer het verslag van uw inspanningen tijdens de IWC tegemoet zien conform uw eerdere toezegging op dit punt?3
Dit verslag zal uw Kamer uiterlijk binnen twee maanden worden toegestuurd.
Kunnen we erop rekenen dat de Nederlandse delegatie tegen dit voorstel van Japan stemt en actief andere landen hier ook toe aanzet? Zo nee, waarom niet? Zo ja, kunt u uiteenzetten hoe u zich hiervoor heeft ingespannen?
Ja. De Nederlandse delegatie heeft zich zeer actief opgesteld om het voorstel van Japan niet te laten slagen, zowel voorafgaand als tijdens de plenaire vergadering. De delegatie heeft de Oostenrijkse EU-voorzitter op dit punt ondersteund in de EU coördinatie en daarbuiten in het overleg met zogenaamde like-minded landen.
Op welke wijze heeft u zich actief ingespannen om tijdens de IWC een betere bescherming van walvisachtigen te bevorderen?
Nederland is actief voorstander van de (langzame) beweging die de IWC maakt richting bescherming van walvisachtigen, door deel te nemen aan het Conservation Comittee en door financieel en als deelnemer bij te dragen aan initiatieven als het Onderzoeksfonds voor kleine walvisachtigen, het Bijvangst Mitigatie Initiatief, de Operationele Effectiviteitswerkgroep en als voorzitter van de werkgroep over marien zwerfvuil. Nederland heeft binnen de EU actief meegewerkt aan de voorbereiding van de met consensus aangenomen resoluties over antropogeen onderwatergeluid en de onafhankelijke evaluatie over de organisatie van de IWC. Ook heeft Nederland andere resoluties over bescherming actief ondersteund, zoals de resoluties over de Florianopolis Declaratie, het tegengaan van «spooknetten» en de rol van walvissen in het ecosysteem.
Kunt u concreet uiteenzetten hoe het kabinet, conform eerdere toezegging, het vrijhandelsverdrag tussen de Europese Unie (EU) en Japan heeft benut en wat er momenteel in het reeds getekende verdrag opgenomen is, voor een moratorium op de walvisjacht en de een beëindiging van de dolfijnslachtingen?4
Het kabinet is verheugd dat het handelsakkoord ambitieuze afspraken over duurzaamheid bevat 5 en hoopt dan ook op een spoedige inwerkingtreding van het akkoord. De EU en Japan hebben immers in het akkoord al hun multilaterale milieuafspraken herbevestigd en er is afgesproken dat de partijen elkaar mogen aanspreken op de naleving en implementatie van deze afspraken, waaronder bijvoorbeeld de International Convention for the Regulation of Whaling. Daarnaast kunnen NGO’s straks formeel meepraten over de gevolgen van het handelsakkoord op duurzaamheidsgebied. Het is de eerste keer dat Japan een dergelijk recht voor NGO’s opneemt in een handelsakkoord. Japan en de EU hebben daarnaast afgesproken om jaarlijks in dialoog te treden over de uitvoering van de duurzaamheidsafspraken. Het kabinet is zeer kritisch op de Japanse walvisvaart en spreekt Japan consequent aan op haar internationale verplichtingen in dit kader. Het kabinet zal na inwerkingtreding van het handelsakkoord binnen de EU pleiten voor het aankaarten van deze kwestie in het kader van het duurzaamheidshoofdstuk.
Welke voorwaarden zijn er door de EU concreet gesteld aan het vrijhandelsakkoord met Japan op het gebied van een volledig moratorium op de walvisjacht en een beëindiging van de dolfijnenslachtingen?
Zie het antwoord op vraag 7.
Kan verondersteld worden dat er aan die voorwaarden is voldaan, aangezien u eerder heeft benadrukt dat het handelsakkoord zonder een ambitieus hoofdstuk over duurzaamheid en dierenwelzijn niet op uw instemming kan rekenen en het verdrag inmiddels is ondertekend door de EU op 18 juli 2018?5 6
Zie het antwoord op vraag 7.
Het bericht ‘Haperende ICT in de Zorg: verkeerde medicatie, foute beslissingen’ |
|
Arno Rutte (VVD), Sophie Hermans (VVD) |
|
Bruno Bruins (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD), Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Haperende ICT in de Zorg: verkeerde medicatie, foute beslissingen»?1
Ja
Deelt u de mening dat als de NOS na een rondgang bijna tweehonderd reacties krijgt van zorgmedewerkers die voorbeelden geven van hachelijke situaties als gevolg van haperende ICT in de zorg, er sprake is van een ernstig en wijd verspreid probleem?
Ik wil graag dat zorgverleners afspraken maken over in welke taal en op welke manier ze aan elkaar (elektronisch) gegevens overdragen. Door de huidige digitaliseringslag wordt de noodzaak daartoe steeds meer en beter transparant. Ik vind inderdaad dat de mogelijkheden van ICT om de juiste informatie op het juiste moment bij de juiste zorgverlener te hebben nog beter benut kunnen worden.
Hoe kan het dat gebrekkige ICT in de gezondheidszorg zoveel voorkomt? Wie draagt de verantwoordelijkheid voor het goed functioneren van ICT in zorgorganisaties? Wie draagt de verantwoordelijkheid voor het goed aansluiten van ICT tussen zorgorganisaties? Wie ziet toe op de kwaliteit in en tussen zorgorganisaties?
Ik constateer tot mijn genoegen dat zorgverleners steeds meer samen werken in ketens, daarbij worden patiënten overgedragen en ook hun gegevens. Die overdracht ging altijd op papier. Veel zorgprofessionals hebben hun eigen werk al gedigitaliseerd en daarom neemt de behoefte om dat ook elektronisch uit te wisselen met anderen sterk toe. Daardoor wordt meer dan voorheen duidelijk welke inhoudelijke en technische hiaat er bij overdracht nu is. Afspraken zijn nodig «in welke taal en op welke manier» we met elkaar praten zodat de verschillende beroepsgroepen elkaar begrijpen.
De zorgaanbieders zijn zelfstandige partijen die zelf verantwoordelijk zijn voor informatievoorziening en bijbehorende ICT. Daarbij zie ik het verbeteren van communicatie en informatieoverdracht als een gezamenlijke verantwoordelijkheid waaraan ik via het Informatieberaad een actieve bijdrage wil blijven leveren.
In het Informatieberaad worden afspraken gemaakt over terminologie in overdracht en waar nodig ook over de technische standaarden. Zo zijn er afspraken over een basisset van gegevens die met de patiënt meereist bij overdracht, over medicatie-informatie en over verpleegkundige overdracht.
ICT-leveranciers moeten die afspraken inbouwen in de systemen. De zorgverleners – vaak op koepelniveau – zijn daarvoor de contracterende partij. Of de overheid hierin meer regie zou moeten nemen is eerder aan de orde geweest in het Algemeen Overleg van 30 mei jl. en vormt ook onderwerp van de moties van het Kamerlid Ellemeet (Kamerstuk 29 515, nr. 427) en van het Kamerlid De Vries (29 515, nr. 432). Ik kom hier uitgebreid op terug in mijn tijdens dat AO toegezegde brief over elektronische gegevensuitwisseling in de zorg die u voor het einde van dit jaar een brief ontvangt. Ik zal u daarin ook informeren over de uitkomsten van het onderzoek dat VWS uitvoert naar de vraag of het nodig is het naleven van afspraken rondom elektronische gegevensuitwisseling wettelijk te verplichten, zoals eerder bijvoorbeeld al gebeurde bij de invoering van het Implantatenregister.
Kunt u aangeven in welke mate ICT-gerelateerde problemen in de verschillende zorgorganisaties (ziekenhuizen, verpleeghuizen, wijkverpleging, GGZ, etc.) aan de orde zijn?
Er is geen overzicht van hoe vaak bepaalde problemen per sector optreden, de indruk is dat bovengenoemd vraagstuk voor elke sector geldt.
Deelt u de mening dat een adequaat functionerende ICT in de zorg van cruciaal belang is voor de patiëntveiligheid? Zo ja, op welke wijze gaat u borgen dat de kwaliteit van de ICT op orde komt? Zo nee, waarom niet?
Goede informatieoverdracht is cruciaal voor patiëntveiligheid. De zorg is mensenwerk en veel overdracht gaat nog niet digitaal. De zorg kan nog veiliger worden als informatie digitaal kan worden uitgewisseld en beide kanten elkaar ook echt goed begrijpen.
Afspraken over digitale overdracht komen stap voor stap tot stand in het Informatieberaad. Zo zijn er afspraken over een basis gegevensset die met de patiënt meereist bij overdracht, over medicatie-informatie en over verpleegkundige overdracht. VWS levert op grond van de motie Tan2 (Eerste Kamerstuk 31 466, X) geen bijdrage aan de ICT infrastructuur. Zorgsectoren moeten daarvoor zelf of in samenwerking met andere zorginstellingen zorgen. Over de vraag of de overheid op dit punt meer regie zou moeten voeren kom ik terug in de brief die u aan het eind van dit jaar ontvangt over elektronische gegevensuitwisseling (zie ook antwoord 33Om tot versnelling van digitalisering te komen heeft het kabinet budget beschikbaar gesteld voor versnellingsprogramma’s voor informatie-uitwisseling in ondermeer ziekenhuizen, ggz, care sector, geboortezorg en huisartsenzorg. Instellingen die in dit kader nu subsidie ontvangen moeten uiterlijk 2020 resultaatsverplichtingen halen. Het resultaat houdt in dat mensen gestandaardiseerd over hun medische gegevens kunnen beschikken, conform de basisgegevensset zorg, dat het actuele medicatie overzicht zowel klinisch als poliklinisch voor behandeling gecontroleerd wordt en dat bij ontslag een geactualiseerd en volledig medicatie-informatie overzicht digitaal wordt meegegeven.
Beschikt de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) over voldoende kennis en kunde om te controleren of de ICT in de gezondheidszorg voldoende is? Zo ja, hoe kan het dat er bijna tweehonderd voorbeelden zijn van zorgmedewerkers die hachelijke situaties ervaren? Zo nee, waarom niet?
Het toenemend belang van ICT in de zorg heeft geleid tot een intensivering van het toezicht op dit punt. De Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) heeft in 2017 verkennende inspectiebezoeken over e-health bij zorgaanbieders gedaan. E-health omvat daarbij de zorg-ICT van de zorgaanbieder, zoals de elektronische patiëntendossiers die instellingen gebruiken en elektronische gegevensuitwisseling. De IGJ heeft hierover in mei 2018 een factsheet «Verkennend toezicht op e-health bij zorgaanbieders» gepubliceerd. Hieruit komt naar voren dat e-health in de zorginstellingen de bestuurlijke aandacht heeft, maar dat er wel aandachtspunten zijn. Dit zijn o.a. de onduidelijkheid van de inrichting van het besluitvorming over e-health, het ontbreken van een overkoepelende aanpak voor implementeren van nieuwe e-health toepassingen en de kleinschaligheid van elektronische gegevensuitwisseling. Ook is extra aandacht nodig voor informatiebeveiliging, aldus de factsheet. De IGJ blijft inspecties uitvoeren op het gebied van e-health. De IGJ maakt de resultaten van afzonderlijke inspectiebezoeken openbaar via haar website, zodat ook andere zorginstellingen hieruit lering kunnen trekken. Daarnaast voert de inspectie op basis van meldingen haar toezicht uit. Het is de verantwoordelijkheid van het veld en de bestuurders van de zorginstellingen om ICT op een juiste en veilige wijze in te zetten. Hiertoe zijn diverse richtlijnen en veldnormen beschikbaar, die in het toezicht zijn opgenomen. De 200 voorbeelden zijn niet gelieerd aan de inzet van de IGJ.
Kunt u de actuele stand van zaken rondom het halen van de deadlines van het «Versnellingsprogramma voor Informatie-uitwisseling Patiënt en Professional» (VIPP) toelichten? Moet op basis van deze berichtgeving worden geconcludeerd dat de reeds verschoven deadline (van 1 juli naar 1 december) mogelijk niet gehaald gaat worden?
Nee dat laatste moet niet worden geconcludeerd. Op basis van de berichtgeving kan geconcludeerd worden dat deadlines van het VIPP-programma extra inzet vragen van het veld. Zij moeten een extra inspanning leveren om aan de resultaatsverplichtingen te kunnen voldoen. Dat is ook de intentie: door dit programma krijgen patiënten sneller en gestandaardiseerd toegang tot hun informatie. Eén deadline bleek te uitdagend, daarom is die verschoven naar een – naar verwachting – haalbare deadline. Tot slot is de realisatie van de doelstellingen voor een ieder transparant te volgen op https://www.vipp-programma.nl/over-vipp-monitor.
Heeft u in de afgelopen maand signalen of vragen gekregen van ziekenhuizen of andere zorgorganisaties voor hulp bij het wegnemen van belemmeringen in het proces van standaardiseren en digitale ontsluiting, aangezien u aangeeft dat zorgorganisaties die knelpunten ervaren bij het behalen van de VIPP-deadlines hulp kunnen vragen bij het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS)?2
Ja. Ik heb nauw contact met de NVZ (Nederlandse Verenigingen van Ziekenhuizen) en de ZKN (Zelfstandige Klinieken Nederland) over het VIPP-programma. ZKN heeft bijvoorbeeld aangegeven dat een enkele ICT-leverancier van de zelfstandige klinieken onvoldoende wilde meewerken om de patiënt gestandaardiseerd over zijn gegevens te laten beschikken of de afspraken over een veilig medicatieproc5te implementeren. Om die reden is er een uitstelmogelijkheid geschapen voor klinieken die willen overstappen naar een ICT-leverancier die hen wel helpt bij het realiseren van de VIPP-doelstellingen. ZKN heeft daarnaast aangegeven dat ook voor zelfstandige klinieken de B1 deadline – dat daadwerkelijk per 1 januari 2019 bij 25% van de poliklinische patiënten en bij 70% van de klinische patiënten een actueel medicatieoverzicht wordt geraadpleegd waarbij de verstrekkingsinformatie van de apotheek geïntegreerd in het elektronisch patiëntendossier wordt weergegeven – lastig haalbaar is. Dit is zowel een technische uitdaging als een grote gedragsverandering voor de betrokken zorgverleners.
Wij zijn nog in gesprek over de vraag of er extra actie nodig is, en zo ja, welke. Ik wil niet te snel uitstel geven omdat ik van instellingen daadwerkelijk een extra inspanning verwacht. Uitstel van de deadline betekent dat het nog langer duurt voor de afspraken over een veilig medicatieproces worden geïmplementeerd in de praktijk.
Kunt u deze vragen beantwoorden voor de behandeling van de begroting van het Ministerie van VWS?
Intern volkenrechtelijk advies over de steun aan de rebellen in Syrië |
|
Pieter Omtzigt (CDA), Martijn van Helvert (CDA) |
|
Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD), Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
![]() |
Herinnert u zich dat u aangaf dat er «intern volkenrechtelijk advies ingewonnen is» over de leveranties van hulp aan Syrische rebellen1?
Ja.
Herinnert u zich dat de commissie-Davids gewoon de beschikking had over alle interne volkenrechtelijke adviezen van het ministerie?
Ja.
Deelt u de mening dat juist dit interne advies zo belangrijk is, omdat de regering er bewust voor koos geen extern volkenrechtelijk advies in te winnen in 2014/2015 over een Non-Lethal Aid (NLA)-programma?
Over het NLA-programma is regelmatig intern volkenrechtelijk geadviseerd en deze adviezen zijn meegewogen in de (politieke) besluitvorming. De extern volkenrechtelijk adviseur (EVA) heeft op 17 juni 2013 op eigen initiatief advies uitgebracht over «Wapenleveranties Syrië», waarin de EVA in bredere zin zijn volkenrechtelijke visie gaf op steun aan de Syrische oppositie, waaronder in relatie tot het non-interventie beginsel. De zienswijze van de EVA op dit punt was derhalve reeds bekend bij het ministerie.
Klopt het dat deze adviezen geen staatsgeheim zijn?
Ja.
Klopt het dat interne volkenrechtelijke adviezen gewoon onder de Wet openbaarheid van bestuur (Wob) vallen en dat zij dus openbaar gemaakt moeten worden als iemand een Wob-verzoek doet?
Dergelijke adviezen zijn documenten over een bestuurlijke aangelegenheid en vallen onder het bereik van de Wet openbaarheid van bestuur. Of een document openbaar moet worden gemaakt is afhankelijk van de inhoud van het document en de wettelijke uitzonderingsgronden. De interne adviezen bevatten persoonlijke beleidsopvattingen die op grond van de Wob niet openbaar zijn.
Herinnert u zich dat de regering gezegd heeft dat de Wob een ondergrens is voor de stukken die zij aan de Kamer moet verschaffen?
Ja, de toenmalig Minister van Binnenlandse Zaken heeft in zijn brief van 25 april 2016 aan uw Kamer zowel de verhouding tussen artikel 68 van de Grondwet en de Wob als het belang van vertrouwelijkheid van interne advisering uiteengezet.
Kunt u elk intern volkenrechtelijk advies over de hulp aan Syrische rebellen dat sinds eind 2014 is ingewonnen, voor dinsdag 18 september 20.00 uur aan de Kamer doen toekomen, zodat het meegenomen kan worden bij de vragen op woensdag 19 september?
De Directie Juridische Zaken (DJZ) van het Ministerie van Buitenlandse Zaken heeft vanaf het begin van het NLA-programma volkenrechtelijk geadviseerd ten behoeve van de besluitvorming hierover. DJZ heeft daarbij de volkenrechtelijke risico’s geschetst die samenhingen met de verlening van steun aan gematigde gewapende oppositiegroepen in Syrië, waaronder het risico van strijdigheid met het non-interventiebeginsel. Daarbij is aangegeven dat de civiele aard van de steun het risico op strijdigheid kan beperken.
Het kabinet hecht er zeer aan dat ambtenaren onbevangen en in vertrouwen kunnen adviseren en verstrekt onderliggende interne adviezen dan ook in de regel niet. In dit bijzondere geval is het kabinet bij uitzondering bereid de Kamer desgewenst vertrouwelijk inzage te geven in de besluitvormingsmemoranda over het NLA-programma.
De uitlatingen van een Nederlandse diplomaat over het opgeven van het veto op het gebied van buitenland beleid |
|
Raymond de Roon (PVV), Vicky Maeijer (PVV) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Small states reluctant to give up EU foreign policy veto»?1
Ja.
Bent u bekend met de Nederlandse diplomaat die in het artikel wordt geciteerd?
Ja.
Sprak deze diplomaat namens de Nederlandse regering?
Ja.
Is dit het standpunt van de Nederlandse regering: «(w)e understand the imperative that the EU acts with one voice. Fast and effective decision-making is a prerequisite for that, so we're starting out with a positive attitude»? Zo nee, wat is dan wel het standpunt van Nederland?
Het kabinet is voor een efficiënte en slagvaardige Unie en zal voorstellen die daaraan kunnen bijdragen met een positieve grondhouding bekijken. Het kabinet zal de Tweede Kamer door middel van een BNC-fiche informeren over zijn standpunt ten aanzien van de Mededeling2 die de Europese Commissie op 12 september jongstleden over dit onderwerp publiceerde.
Bent u van plan om in Brussel duidelijk te maken dat Nederland geenzins van plan is, op welk dossier dan ook, veto's in te leveren? Zo nee, waarom niet?
Zoals in het antwoord op vraag 4 vermeld, zal de Tweede Kamer door middel van een BNC-fiche op de hoogte worden gesteld van het kabinetsstandpunt ten aanzien van de Commissiemededeling.
Wapenleveranties aan Oekraïne |
|
Sadet Karabulut |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD), Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (D66) |
|
Kent u het bericht «Washington Quietly Increases Lethal Weapons to Ukraine»?1
Ja.
Hoe beoordeelt u de Amerikaanse wapenleveranties aan Oekraïne? Deelt u zorgen hierover dat het bij kan dragen aan verscherpte tegenstellingen op het Europese continent? Zo nee, waarom niet?
Conform de antwoorden op uw vragen d.d. 29 maart 2018 (kamerstuknummer 2018D20452) blijft het kabinet van mening dat het conflict in het oosten van Oekraïne alleen via politieke weg kan worden opgelost. Wapenleveranties aan Oekraïne dragen naar de mening van het kabinet niet bij aan een vreedzame oplossing van het conflict. Het Kabinet heeft dit standpunt sinds het begin van het conflict in Oost-Oekraïne uitgedragen.
Tegelijkertijd heeft Oekraïne een legitieme veiligheidsbehoefte en het recht zijn territoriale integriteit te beschermen. Verschillende andere landen, waaronder de Verenigde Staten, maken op basis hiervan een andere afweging ten aanzien van wapenleveranties aan Oekraïne.
Het kabinet is voorts van mening dat verscherpte tegenstellingen op het Europese continent eerst en vooral veroorzaakt worden door Russische inmenging in het oosten van Oekraïne en illegale annexatie door Rusland van de Krim. VS en Europa zijn eensgezind van mening dat volledige naleving van de Minsk akkoorden door alle partijen de weg richting vreedzame beslechting van het conflict is.
Hoe verhouden wapenleveranties aan Oekraïne zich tot de Minsk Akkoorden? Staat dit niet ten minste op gespannen voet met de geest van die afspraken?
De Minsk Akkoorden leggen geen restricties op wapenleveranties aan Oekraïne. Bepaalde zware wapens dienen teruggetrokken te worden van de zogeheten «contactlijn» tussen de zelfverklaarde volksrepublieken van Donetsk en Luhansk en het door de centrale overheid gecontroleerde gebied in Oost-Oekraïne. De speciale monitoringsmissie van de OVSE controleert de naleving van dit voorschrift.
Welk beleid hanteert Nederland met betrekking tot wapenleveranties aan Oekraïne? Wordt hier terughoudend in opgetreden? Zo nee, waarom niet?
Met betrekking tot Oekraïne hanteert Nederland hetzelfde wapenexportbeleid als tegenover alle landen niet behorend tot de NAVO- en EU-lidstaten en daarmee gelijkgestelde landen (Australië, Nieuw-Zeeland, Japan, Zwitserland). Dat houdt in dat alle aanvragen voor exportvergunningen zorgvuldig worden getoetst aan de acht criteria van het EU Gemeenschappelijk Standpunt inzake wapenexport. Per geval wordt een risico-inschatting gemaakt van de eindbestemming, het eindgebruik en de aard van het goed.
Vanwege het conflict in het oosten van het land wordt bij de toetsing van aanvragen die betrekking hebben op Oekraïne extra aandacht besteed aan criterium 3 en 4, welke respectievelijk gaan over interne conflicten en regionale stabiliteit. Als niet kan worden uitgesloten dat de goederen gewapende conflicten uitlokken, verlengen of bestaande spanningen of conflicten in het land van eindbestemming vergroten, wordt geen vergunning afgegeven.
Is vanuit Nederland de afgelopen jaren militair materieel aan Oekraïne geleverd? Zo ja, wat betreft dit?
Het Ministerie van Buitenlandse Zaken publiceert sinds 2004 elke maand een gedetailleerd overzicht van alle afgegeven vergunningen voor militaire goederen en dual-use goederen met militair eindgebruik, inclusief vergunningen voor tijdelijke uitvoer, op een publiek toegankelijke website van de rijksoverheid.2 Hieruit volgt onderstaande overzicht voor afgegeven vergunningen voor definitieve uitvoer:
24-06-2005 Vizierkijkers alsmede delen en toebehoren daarvoor
03-07-2007 Vizierkijkers
20-06-2008 Infrarood nachtkijkers
17-03-2009 Vliegtuigmotor t.b.v. MIG29 gevechtsvliegtuig
29-08-2011 Parachute en drukregelaar voor gevechtsvliegtuig
22-11-2012 Geluiddempers voor jachtgeweren
25-04-2014 Delen voor gevechtsvliegtuigen
27-06-2016 Deel voor simulatiesysteem
18-08-2016 Delen voor Varta wielvoertuigen
29-12-2016 Actieve kool voor NBC filters
21-08-2017 Diverse producten voor ballistische bescherming
Voor de volledigheid vermeldt het kabinet dat het Ministerie van Buitenlandse Zaken eveneens elk jaar gedetailleerd rapporteert over afgewezen vergunningaanvragen in het aan de Kamer verzonden jaarrapport over het Nederlandse wapenexportbeleid. Voor de jaren 2015–2018 levert dat het volgende overzicht van afgewezen vergunningaanvragen op:
13-09-2017 Magazijnen van het kaliber.308 Winchester
01-11-2016 Schokdempers
18-09-2015 Beeldversterkerbuizen voor nachtzichtkijkers (voor periscopen in gepantserde voertuigen)
Deelt u de opvatting dat het leveren van militair materieel aan Oekraïne niet aan de orde zou mogen zijn zolang afspraken in het Minsk Akkoord door Kiev geschonden blijven worden? Zo nee, waarom niet?
Oekraïne heeft te maken met een reële veiligheidsdreiging, zoals duidelijk blijkt uit het voortdurende en zorgwekkende Russische optreden op de Krim en in Oost-Oekraïne. Oekraïne kent daarmee een legitieme veiligheidsbehoefte. Juist vanwege de complexe situatie in Oekraïne is het belangrijk om elke potentiële leverantie individueel en zorgvuldig te beoordelen conform de in het antwoord op vraag 4 genoemde criteria.
Dat neemt niet weg dat Nederland consequent benadrukt dat alle partijen hun verantwoordelijkheden onder de Minsk Akkoorden moeten nakomen. Zowel bilateraal als in multilaterale fora spreekt Nederland Rusland en Oekraïne op deze verantwoordelijkheden aan.
Het bericht ‘Vader van omgekomen Dascha start petitie voor camerabeelden’ |
|
Henk Krol (50PLUS) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Vader van omgekomen Dascha start petitie voor camerabeelden» van 10 september 2018?1
Ja.
Indien er zich nieuwe feiten voordoen in afgesloten opsporingsonderzoeken naar mogelijke hals- en zedenmisdrijven, zou het dan niet standaard moeten worden dat het openbaar ministerie (OM) de zaak heropent of heroverweegt?
Het (wettelijk) in algemene zin voorschrijven dat de officier van justitie een onderzoek moet starten of stoppen past niet in ons strafrechtelijk systeem. Het opsporingsonderzoek vindt plaats onder gezag van de officier van justitie; hij waardeert de resultaten daarvan en neemt een beslissing over het instellen of afzien van vervolging. Dat komt voort uit het opportuniteitsbeginsel dat wij in Nederland hanteren. Daarin verschilt Nederland met bijvoorbeeld Duitsland waar het legaliteitsbeginsel geldt. Op basis daarvan is het Duitse OM verplicht in alle gevallen door de politie onderzochte strafbare feiten te vervolgen.
In afgesloten zaken waarin nieuwe feiten (waaronder ook begrepen ontdekte fouten in het eerdere onderzoek) aan het licht komen zal de officier van justitie moeten beslissen, of deze zodanig serieus zijn dat het onderzoek moet worden heropend. Als het gaat om opheldering van een ernstig strafbaar feit, zal hij daartoe in het algemeen overgaan. Als aan een gewezen verdachte al een kennisgeving van niet-vervolging is verzonden en nieuwe bezwaren tegen hem zijn gerezen, moet de officier van justitie voor de heropening van het onderzoek een machtiging vragen aan de rechter-commissaris. Het kan voorkomen dat ervoor wordt gekozen een nieuw onderzoeksteam te formeren, maar dat is lang niet altijd noodzakelijk. Dat ligt – los van praktische elementen – aan de aard van het onderzoek en de nieuwe feiten of vermeende fouten in het eerdere onderzoek.
Indien kan worden aangetoond door nieuwe feiten dat het onderzoek van de politie en het OM mogelijk onzorgvuldig is uitgevoerd, zou het dan standaard moeten worden dat het OM de zaak heropent of heroverweegt en zou er in die gevallen een nieuw onderzoeksteam nodig zijn?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe staat u tegenover een onderzoekplicht van het OM bij mogelijke hals- en zedenmisdrijven, zoals bijvoorbeeld in Duitsland?
Zie antwoord vraag 2.
Wat is uw mening over het geconstateerde tekortschietende toezicht op strafvorderlijk optreden, nu in een rapport in opdracht van het WODC de onderzoekers concluderen dat het in Nederland ontbreekt aan een centrale externe instantie die toezicht houdt op het optreden van justitie en politie?2 Bent u bereid het onderzoeksrapport snel naar de Tweede Kamer te sturen, voorzien van een reactie daarop?
Op 7 maart 2018 heb ik uw kamer een brief3 gestuurd over het toezicht op strafvorderlijk overheidsoptreden in reactie op een artikel in het NJB «Is het totaal meer dan de som der delen?»4, waarin de auteur voortborduurt op het WODC-rapport «Toezicht op strafvorderlijk overheidsoptreden». Zowel in de eerder genoemde brief als in het algemeen overleg Strafrechtelijke onderwerpen op 18 april 20185 heb ik u geschetst op welke wijze dit onderwerp wordt betrokken bij de modernisering van het Wetboek van Strafvordering (Sv). Inmiddels heb ik de consultatie-adviezen ontvangen over de boeken 3–6 van het nieuwe Wetboek, die relevant zijn voor het vraagstuk rondom het toezicht op strafvordering overheidsoptreden. Momenteel bestudeer ik de adviezen en zal deze betrekken bij nadere voorbereiding van het wetboek.
In de voortgangsrapportages modernisering Sv wordt een overzicht gegeven van alle onderzoeken die in het kader van de modernisering worden gedaan. Als een onderzoek is afgerond wordt in de rapportages vermeld op welke wijze de resultaten worden meegenomen in de wetgeving, onder vermelding van de vindplaats van het rapport. Dat is ook gedaan met het onderhavige WODC-rapport.
In hoeverre geldt artikel 6 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM), dat een ieder recht heeft op een eerlijke en openbare behandeling van zijn zaak, ook voor nabestaanden?
Artikel 6 EVRM is er specifiek op gericht om de persoon tegen wie vervolging is ingesteld een eerlijk proces te geven. Dat betekent dat artikel 6 EVRM bescherming biedt aan de verdachte.
De vergoeding van het medicijn Translarna |
|
Carla Dik-Faber (CU) |
|
Bruno Bruins (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het medicijn Translarna (ataluren) voor een specifieke groep kinderen met spierdystrofie van Duchenne door een nonsense mutatie in het dystrofinegen? Hoeveel kinderen in ons land gebruiken dit medicijn? Klopt het dat de fabrikant PTC Therapeutics gestopt is met het gratis verstrekken van dit medicijn? Kunt u aangeven sinds wanneer het middel beschikbaar is en wat de reden ervan is dat de fabrikant de gratis verstrekking beëindigt?
Ja, daar ben ik mee bekend. In Nederland zijn er 11 kinderen van vijf jaar en ouder die de ziekte hebben. Van hen worden er momenteel drie behandeld met Translarna, gratis verstrekt door de fabrikant. Fabrikant PTC Therapeutics heeft mij laten weten per 1 oktober te stoppen met het gratis verstrekken van Translarna. De fabrikant geeft aan dat hij niet langer bereid is Translarna gratis te verstrekken omdat Nederland tot de conclusie is gekomen het geneesmiddel niet te kunnen vergoeden (zie mijn antwoord op vraag 4 voor verdere toelichting).
Kunt u aangeven waarom de fabrikant geen verlenging heeft aangevraagd voor het «compassionate-use-»programma, of verlenging inderdaad mogelijk was en tegen welke vergoeding?
Een «compassionate-use»-programma is van toepassing bij een (nog) niet geregistreerd geneesmiddel. Het College ter Beoordeling van Geneesmiddelen (CBG) kan dan toestemming verlenen voor het in de handel brengen van dat geneesmiddel in schrijnende gevallen. De fabrikant kan het geneesmiddel dan beschikbaar stellen voor de patiënten. Voor het geneesmiddel Translarna is door het CBG in het verleden geen «compassionate use»-programma goedgekeurd. Nu Translarna is geregistreerd komt het niet meer in aanmerking voor «compassionate-use». Het staat de fabrikant wel vrij om een geneesmiddel dat niet vergoed wordt, gratis te verstrekken.
Is u bekend dat het European Medicines Agency (EMA) en het Committee for Medicinal Products for Human Use (CHMP) positief hebben geadviseerd over het medicijn en onlangs op basis van nieuwe studies zelfs hebben aanbevolen om het medicijn ook voor kinderen jonger dan 5 jaar aan te bieden?
Het is mij bekend dat de CHMP op 23 juli 2018 de toepassing van Translarna bij kinderen van 2 tot 5 jaar heeft goedgekeurd. Deze beslissing is gebaseerd op resultaten van een studie met als hoofddoel verzameling van veiligheidsinformatie. Daarnaast verzamelde de studie gegevens over klinische effecten, maar op dat punt vertoonde de studie volgens de CHMP tekortkomingen. De CHMP concludeerde op basis van de studie dat het veiligheidsprofiel voor kinderen van 2 tot 5 jaar niet afwijkt ten opzichte van kinderen boven 5 jaar. Omdat het ziekteproces onafhankelijk is van de leeftijd van een kind en het aannemelijk is dat de veiligheid en de werkzaamheid van Translarna voor jonge en oudere kinderen vergelijkbaar zijn, heeft de CHMP toepassing bij kinderen van 2 tot 5 jaar goedgekeurd. Gezien de tekortkomingen stelde de CHMP echter tevens vast dat de nieuwe studieresultaten op zich geen bewijs vormen voor de werkzaamheid van Translarna. Er is geen uitsluitsel over de grootte van het effect, de klinische relevantie van dat effect en de mogelijk daaraan gerelateerde voordelen van behandeling met Translarna op de lange termijn. Om die reden heeft de EMA aan Translarna een status van voorwaardelijke markttoelating toegekend en deze geldt nog steeds.
Kunt u aangeven waarom het Zorginstituut negatief heeft geadviseerd over het medicijn Translarna (ataluren)? Deelt u de mening dat de gehanteerde criteria voor (voorwaardelijke) toelating tot het basispakket onvoldoende geschikt zijn voor een weesgeneesmiddel zoals Translarna, waar slechts een beperkte groep kinderen gebruik van maakt?
Het Zorginstituut heeft de studies met Translarna beoordeeld en vastgesteld dat deze onvoldoende bewijs leveren voor een gunstig effect van Translarna op uitstel van verlies van het loopvermogen. Ook hebben de studies geen bevestiging gegeven van het theoretisch veronderstelde werkingsmechanisme van het geneesmiddel. Om die reden kan Translarna volgens hen niet worden opgenomen in het Geneesmiddelenvergoedingssysteem (GVS) van het basispakket. De huidige procedure voor voorwaardelijke toelating is op een aantal punten minder geschikt voor opname van weesgeneesmiddelen tot het basispakket. Om die reden werk ik momenteel een aparte regeling uit voor snellere toegang tot (wees)geneesmiddelen die door het Europees Medicijnagentschap (EMA) voorwaardelijk of met minder bewijs tot de markt zijn toegelaten. Zie ook mijn antwoorden op vragen 7 en 8.
Klopt het dat Translarna in 22 landen in Europa wel wordt vergoed en dat de onderhandelingen met de medicijnfabrikant in België en Ierland nog gaande zijn? Kunt u verklaren waarom het medicijn in 22 landen wél wordt vergoed en in ons land niet? Ziet u mogelijkheden om aan te sluiten bij de onderhandelingen die in België (en/of Ierland) worden gevoerd?
Van de fabrikant van Translarna ontving ik een lijst met 17 Europese landen waar Translarna beschikbaar is. Dit hoeft niet te betekenen dat het middel in die landen per definitie is opgenomen in het verzekerde pakket. Van vergoeding lijkt in 12 landen sprake te zijn. Navraag bij mijn collega’s in België en Ierland leert me dat de fabrikant daar momenteel niet in onderhandeling is over de prijs van Translarna. Elk land bepaalt afzonderlijk, volgens eigen procedures en aan de hand van eigen criteria of een geneesmiddel wel of niet voor vergoeding in aanmerking komt. Op basis van het advies van Zorginstituut Nederland zie ik geen reden om tot onderhandeling over te gaan, of om aan te sluiten bij onderhandelingen in andere landen. Onderhandelingen zijn bedoeld voor geneesmiddelen waarbij de kosten een bezwaar vormen maar waarbij de klinische effectiviteit met voldoende bewijs is vastgesteld. Helaas is dat bij Translarna nog niet het geval (zie ook mijn antwoorden op vragen 3 en 4).
eelt u de mening dat naar Translarna voldoende praktijkonderzoek is gedaan? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het is mij niet bekend dat er gegevens beschikbaar zijn over praktijkonderzoek met Translarna, anders dan de gegevens die reeds zijn meegenomen in de beoordeling door de EMA.
Herinnert u zich uw toezegging om een aparte regeling uit te werken voor weesgeneesmiddelen waarvan de effectiviteit nog ter discussie staat, maar die door specifieke groepen patiënten als effectief worden ervaren? Kunt u aangeven wanneer die regeling gereed is?
Medio mei 2018 heb ik u geïnformeerd dat ik een aparte regeling uitwerk voor de versnelde toegang tot geneesmiddelen die met minder of ander type bewijs op de markt komen, als opvolger van de huidige regeling voor voorwaardelijke pakkettoelating (Kamerbrieven II 2017/2018, 29 689, nr. 905). Ik ben hiermee bezig en zal u, zoals toegezegd, voor het einde van dit jaar informeren over de verdere uitwerking hiervan. Zie ook mijn antwoorden op vragen 4 en 8.
Denkt u dat de groep kinderen met spierdystrofie van Duchenne een beroep kunnen doen op deze regeling?
De regeling voor versnelde toegang tot geneesmiddelen zal zich richten op geneesmiddelen die met minder of ander type bewijs op de markt komen, zoals weesgeneesmiddelen en middelen die door de EMA voorwaardelijk tot de markt worden toegelaten (zie ook mijn antwoorden op vragen 4 en 7). Het is nog te vroeg om te zeggen welke specifieke middelen al dan niet in aanmerking komen voor de nieuwe regeling. Ik kan daarom op voorhand geen uitspraak doen of Translarna voldoet aan de criteria voor opname in de nieuwe regeling.
Bent u bereid in overleg te treden met de fabrikant om verstrekking te bepleiten in de tussenliggende periode om te voorkomen dat kinderen onnodig achteruit gaan in hun ziekte?
Zoals aangegeven in mijn antwoord op vraag 4 is Translarna afgewezen voor vergoeding in Nederland. Het medicijn heeft een therapeutische minderwaarde vanwege onvoldoende bewijs voor een klinisch relevant effect (loopvermogen, spierkracht) ten opzichte van placebo. Ik zal de fabrikant daarom ook niet aansporen om door te gaan met het gratis verstrekken van het afgewezen medicijn. Het staat de fabrikant vrij om dit op eigen initiatief wel te doen, zoals aangegeven in mijn antwoord op vraag 2.
Het bericht dat ouderen zich niet bewust zijn van toeslagen |
|
Sophie Hermans (VVD), Helma Lodders (VVD) |
|
Menno Snel (staatssecretaris financiën) (D66), Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Ouderen niet bewust van toeslagen» en het onderliggende onderzoek van de ouderenbonden?1
Ja.
Onderschrijft u de conclusies uit het onderzoek dat veel ouderen onterecht geen beroep doen op toeslagen waar zij wel recht op hebben?
Zoals reeds hierboven bij vergelijkbare vragen van leden Van Rooijen en Van Brenk (50PLUS) is geantwoord herkent en onderkent het kabinet dat er sprake is van niet-gebruik van toeslagen. De percentages voor het niet-gebruik van de zorgtoeslag kan het kabinet niet bevestigen. Die voor het niet-gebruik van huurtoeslag liggen in lijn met de conclusies van het IBO Sociale Huur uit 2016. Het kabinet zal, zoals hierboven reeds vermeld, een IBO onderzoek starten naar het toeslagenstelsel. Het niet-gebruik van toeslagen zal hier onderdeel van uitmaken.
Wat betekent dit voor de inkomenspositie van ouderen? Hoeveel lopen zij mis wanneer zij geen gebruik maken van hun toeslagen?
Zoals hiervoor in antwoord op vraag 5 van de leden Van Rooijen en Van Brenk (50PLUS) is aangeven verschilt dit per aanvrager, omdat de hoogte van de toeslagen afhankelijk is van diverse variabelen, zoals inkomen, vermogen, gezinssamenstelling of huur.
Welke stappen heeft het kabinet gezet om deze onwenselijke situatie te voorkomen?
Zoals in antwoorden op vragen van leden Van Rooijen en Van Brenk (50PLUS) en Van Weyenberg en Raemakers (D66) is aangegeven, heeft het stimuleren van het gebruik van de toeslagen voortdurend de aandacht.
Welke stappen is het kabinet voornemens te zetten om te voorkomen dat een op de zes ouderen onterecht geen beroep doet op de huurtoeslag en een op de tien ouderen geen beroep op de zorgtoeslag?
Zoals in antwoorden op de vragen van de leden van de fracties van 50PLUS en D66 is aangegeven wacht het kabinet de conclusies van het in de Miljoenennota 2019 aangekondigde IBO-onderzoek naar het toeslagenstelsel af ten einde te bezien wat er aanvullend nodig is om het gebruik van toeslagen te stimuleren.
Zijn er mogelijkheden om ouderen en kwetsbare groepen actief te herinneren aan hun recht op toeslagen, bijvoorbeeld bij het aanvragen van hun paspoort, bij het aanvragen van voorzieningen op grond van de Wet Maatschappelijke Ondersteuning (WMO), bij de cliëntenondersteuning of elders? Zo ja, kan hier actiever op ingezet worden? Zo nee, waarom niet?
Uit bovengenoemd onderzoek uit 2011 blijkt dat kwetsbare groepen de weg naar de toeslagen relatief goed weten te vinden. Zoals in het vorig antwoord aangegeven zal het kabinet na ommekomst van het IBO-onderzoek bepalen of er aanvullende maatregelen nodig zijn om het gebruik van de toeslagen te stimuleren.
Zijn er mogelijkheden om ouderen en kwetsbare groepen actief digitaal te herinneren aan hun recht op toeslagen, bijvoorbeeld als extra melding wanneer zij hun belastingaangifte doen?
Zie het antwoord op de vorige vraag. Het kabinet zal na onderzoek bezien of er aanvullende maatregelen nodig zijn om het gebruik van toeslagen verder te stimuleren.
Zijn er meer groepen die disproportioneel weinig beroep doen op toeslagen of regelingen waar zij wel recht op hebben? Zo ja, welke? Wat wordt er gedaan om ook bij deze groepen deze situatie te voorkomen?
Uit het bovengenoemde onderzoek uit 2011 blijkt dat zelfstandigen relatief vaak tot de niet-gebruikers van de toeslagen behoren. In het komende IBO-onderzoek zullen de huidige stand van zaken voor deze groep worden onderzocht. Het kabinet zal daarna bezien of er aanleiding is voor aanvullende maatregelen.
Welke stappen zet u om het toeslagenstelsel eenvoudiger te maken? Wanneer bent u voornemens de eerder beschreven brief met stappen om het stelsel eenvoudiger te maken naar de Kamer te sturen?
Zoals in de Miljoenennota 2019 aangekondigd zal er een IBO worden gehouden naar het toeslagenstelsel. Het onderzoek zal bestaan uit twee delen. Oplevering van het eerste deel, waar het niet-gebruik van toeslagen een onderdeel van is, is voorzien in het voorjaar van 2019, het meer fundamentele deel twee zal in het najaar van 2019 worden afgerond.
Welke stappen zet u om het toeslagenstelsel naast eenvoudiger ook gebruiksvriendelijker te maken? Deelt u de mening dat dit twee gescheiden trajecten zijn, omdat een eenvoudiger stelsel niet noodzakelijkerwijs gebruiksvriendelijker is?
Zie het antwoord op de vorige vraag. Gebruiksvriendelijkheid en eenvoud van de toeslagen zijn voor dit kabinet geen tegengestelde begrippen.
Het bericht dat een 16-jarige scholier wil doorstromen naar het vwo, maar geen enkele school hem wil hebben. |
|
Peter Kwint |
|
Arie Slob (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CU) |
|
Wat vindt u ervan dat de 16-jarige scholier, die zijn havodiploma heeft behaald, op geen enkele school in de Haagse regio wordt toegelaten tot het vwo?1
Een leerling die de potentie en de wil heeft om te slagen op een ander onderwijsniveau moet daartoe de kans krijgen. Een geclausuleerd doorstroomrecht, zoals nu voor vmbo-gl/tl naar havo wordt uitgewerkt, biedt ook gediplomeerde havisten met potentie een eerlijke en gelijke kans op een succesvolle overstap naar het vwo.
Kunt u aangeven hoeveel schoolbesturen in Nederland op dezelfde manier aanvullende eisen stellen aan leerlingen die na het behalen van hun diploma willen doorstromen naar een hoger niveau in het voortgezet onderwijs, zoals de scholen in het artikel?
Er is geen overzicht van de toelatingseisen van alle vwo-scholen. Uit onderzoek onder een steekproef van vwo-scholen naar de toelatingseisen voor gediplomeerde havisten blijkt dat er regelmatig aanvullende eisen gesteld worden aan leerlingen.1
Deelt u de opvatting dat onderwijs aantoont dat resultaten van stapelaars niet onderdoen voor leerlingen die direct een havo- of vwodiploma behalen? Kunt u uw antwoord toelichten?2
Ik ben bekend met het onderzoek. Het is echter niet te achterhalen of leerlingen die niet zijn toegelaten, en die dus niet de kans hebben gekregen te stapelen, het ook gered zouden hebben op een ander niveau.
Hoe verhouden de positieve cijfers over de resultaten van stapelaars uit de thema-analyse zich tot de uitspraken die de rector en de woordvoerder in het artikel doen over het eventueel versoepelen van de regels? Bent u het eens met hen dat het versoepelen van de regels onwenselijk is? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het versoepelen van de regels kan leiden tot meer uitval, omdat het vwo niet voor alle havisten geschikt is. Daarom heeft de VO-raad zich in het verleden kritisch uitgesproken over een doorstroomrecht bij de overstap van vmbo-gl/tl naar havo.3 Ik vind het belangrijk dat een leerling die in staat is een ander niveau te halen die kans ook krijgt als hij/zij die overstap wil zetten.
Deelt u de mening dat een gemiddeld eindexamencijfer een verre van perfecte indicator is voor de slagingskans op een hoger niveau, zeker aangezien het jongeren betreft? Kunt u uw antwoord toelichten?
Uit onderzoek blijkt dat vmbo-leerlingen met een lager gemiddeld eindexamencijfer minder kans hebben op het behalen van een havodiploma.4 Ik denk dat het belangrijker is om te kijken naar verschillen tussen de niveaus en toelatingsvoorwaarden daarop aan te laten sluiten.
In hoeverre geldt uw uitspraak dat in gelijke gevallen leerlingen gelijke kansen verdienen in het kader van doorstroom vmbo-havo, ook voor doorstroom van havo naar vwo?
Ik vind dat leerlingen die de potentie hebben om te slagen op een ander onderwijsniveau het recht zouden moeten hebben die uitdaging aan te gaan en dat dit geldt voor iedere overgang in het voortgezet onderwijs.
Deelt u de mening dat – zeker zolang het diploma van de ouders sterk bepaalt op welk niveau een leerling terecht komt op het voortgezet onderwijs – het doorstroomrecht een maatregel is die kansengelijkheid in ons onderwijsstelsel bevordert? Zo nee, waarom niet?3
Het doorstroomrecht kan inderdaad kansengelijkheid bevorderen doordat de toelatingseisen gelijk worden gesteld tussen scholen.
Vindt u dat leerlingen die willen doorstromen naar een hoger niveau altijd de kans moeten krijgen om dit te doen zonder extra eisen, oftewel dat het havo-diploma altijd een toegangskaart is voor het vwo? Zo ja, bent u bereid het doorstroomrecht ook voor havisten wettelijk te regelen, zoals u bij het doorstroomrecht vmbo-havo gaat doen? Zo nee, waarom niet?
Uit onderzoek blijkt dat er parallellen zijn tussen de overstap vmbo-gl/tl naar havo en de overstap van havo naar vwo. Dit rechtvaardigt een vergelijkbare beleidsinzet. Ik zal daarom analoog aan het te ontwikkelen doorstroomrecht vmbo-havo een doorstroomrecht havo-vwo uitwerken. Zie ook mijn beleidsreactie op het onderzoek naar toelatingseisen overgang havo-vwo.
Wanneer deelt u de impactanalyse doorstroomrecht havo-vwo en de beleidsreactie daarop met de Kamer, aangezien deze na het zomerreces naar de Kamer verzonden zou worden?
Het onderzoeksrapport is als bijlage toegevoegd6.
Albanese migranten die bij de gemeente Moerdijk in vrachtwagen klimmen |
|
Jasper van Dijk , Attje Kuiken (PvdA) |
|
Mark Harbers (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD), Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Moerdijk zucht onder groeiende toestroom Albanese «inklimmers»«?1 Herinnert u zich de antwoorden op de Kamervragen van de leden Hoogland en Kerstens (beiden PvdA) over de berichten «Boete voor wachtende chauffeurs» en «Verstopt tussen bloemen en wasmachines; Hoek van Holland geliefde startplaats gelukszoekers»?2
Ja.
Wat is de aard en de omvang van het in het bericht geschetste probleem dat Albanese mannen in de buurt van Moerdijk en station Lage Zwaluwe proberen in vrachtwagens te klimmen met bestemming Engeland?
Naar aanleiding van de signalen van de gemeente Moerdijk over de inklimmersproblematiek, heeft een brede ambtelijke delegatie vanuit het Ministerie van Justitie en Veiligheid, de Koninklijke Marechaussee (KMar) en Politie op 27 september jl. een bezoek afgelegd aan de gemeente Moerdijk om zich hierover nader te laten informeren. De problematiek in de gemeente Moerdijk, en meer specifiek verzorgingsplaats Streepland, heeft de volle aandacht van alle relevante partijen (overheid en privaat) om zodoende de best werkbare oplossing te vinden en de aanpak van inklimmers verder te intensiveren.
Welke autoriteiten en diensten zijn betrokken bij het tegengaan van deze praktijken en met welk resultaat?
De afgelopen jaren zijn de controles van de Koninklijke Marechaussee en de Zeehavenpolitie en het toezicht van de politie aan de maritieme grensdoorlaatposten in en rondom de havengebieden geïntensiveerd. Ook de private sector (onder andere de vervoerders zelf) heeft maatregelen getroffen, zoals het verhogen van het hekwerk bij de havens. Dit lijkt er toe geleid te hebben dat het inklimmersvraagstuk verschuift naar andere delen van het land. Ook daar wordt door de politie in samenwerking met de lokale autoriteiten en organisaties opgetreden. De aanpak van het inklimmersvraagstuk vraagt om een integrale aanpak waarbij actief wordt samengewerkt met alle relevante partijen (overheid en privaat). Veelal is daar maatwerk per locatie geboden. Zie ook beantwoording vraag 9.
Is er sprake van strafbare feiten bij het doen van pogingen om via vrachtauto’s naar Engeland te komen? Zo ja, welke strafbare feiten? Wat betekent dit voor de personen die betrapt worden?
Er kan sprake zijn van strafbare feiten. Mogelijke strafbare feiten zijn:
Op basis van de feiten en omstandigheden in een strafzaak beslist de officier van justitie of het opportuun is om te vervolgen. Naast het strafrechtelijk traject kan ook vreemdelingrechtelijk worden opgetreden. Zie ook beantwoording vraag 5.
Wat gebeurt er met personen die trachten via vrachtauto’s naar Engeland te komen en die worden betrapt? Hoe kan worden voorkomen dat Albanezen met een geldig paspoort opnieuw een poging wagen naar Engeland te komen?
Wanneer personen die via vrachtauto’s illegaal willen uitreizen worden aangetroffen, moeten ze vertrekken naar het land waar ze een verblijfsrechtelijke status hebben. Als mensen niet vrijwillig vertrekken worden ze gedwongen uitgezet. Ze zullen in de regel in bewaring worden geplaatst tenzij ze onmiddellijk het land kunnen verlaten. Daarbij worden een inreisverbod en een terugkeerbesluit opgelegd.
Wat is uw reactie op de brandbrief van de burgemeester van Moerdijk met betrekking tot genoemde problemen? Deelt u zijn mening dat de problematiek de gemeente Moerdijk te boven gaat? Zo ja, wat gaat u concreet doen om de gemeente te helpen? Zo nee, waarom niet en waaruit zou dan blijken dat de capaciteit en kennis bij die gemeente afdoende is om deze problematiek zelf aan te kunnen?
De situatie in de gemeente Moerdijk heeft mijn aandacht. Zoals ook in de beantwoording van vraag 2 aangegeven heeft een ambtelijke delegatie van het Ministerie van Justitie en Veiligheid zich nader laten informeren over de problematiek die speelt in de gemeente Moerdijk en daarbij zijn ook mogelijke oplossingen besproken, zoals het intensiveren van de controles. Daarnaast wordt er door de KMar, de Nationale Politie (NP), het Openbaar Ministerie (OM) en het Ministerie van Justitie en Veiligheid gewerkt aan een landelijk handelingskader voor het aanpakken van de inklimmersproblematiek (zie ook beantwoording vraag3. Ik zal zelf eveneens, samen met de Minister van Justitie en Veiligheid, in overleg treden met de burgemeester van Moerdijk.
Acht u de kans aanwezig dat er sprake is van een aanzuigende werking en dat rond Moerdijk zich een situatie kan gaan ontwikkelen die vergelijkbaar is met de situatie zoals die in Calais was? Zo ja, waarom en wat doet u om dit te laten voorkomen? Zo nee, waarom niet?
Op dit moment zijn er geen signalen dat er zich een situatie zal gaan ontwikkelen zoals die in Calais. Nederland houdt al enige tijd de migratiestromen goed in de gaten en wij kijken continu of aanvullende maatregelen nodig zijn. Daarnaast werken we nauw samen met andere (inter-)nationale partners. In dit verband wordt bijvoorbeeld actief informatie over trends gedeeld met de Belgische, Britse en Franse collega’s bij de aanpak van inklimmers zodat eventuele signalen tijdig bij ons bekend zijn. Daarnaast wordt er samengewerkt op het terrein van grenscontroles, (strafrechtelijke) onderzoeken en uitwisseling van gebruik van technologie.
Kent ook u de signalen dat ook verder landinwaarts er sprake is van een groeiend probleem van inklimmers? Zo ja, waar bestaan die uit?
Zie het antwoord op vraag 3.
Wat is uw reactie op het pleidooi van Transport en Logistiek Nederland voor meer beveiligde en bewaakte parkeerplaatsen?
De wenselijkheid van meer beveiligde truckparkeerplaatsen wordt onderschreven. Het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat, provincies en bedrijfsleven werken gezamenlijk aan een plan dat onder andere voorziet in een uitbreiding van het netwerk van beveiligde truckparkings langs de goederencorridors.
Daarnaast worden vanuit zowel diverse regio’s, als vanuit het Ministerie van Justitie en Veiligheid en de Koninklijke Marechaussee al voorlichtingsinitiatieven richting de sector ondernomen. Daarnaast zijn sectorpartijen als Transport en Logistiek Nederland ook zelf actief richting hun leden in het delen van praktische tips wat te doen tegen inklimmers.
Bent u bereid op bezoek te gaan bij de gemeente, om de vragen en wensen van de autoriteiten en lokale bevolking te inventariseren?
Welke mogelijkheden zijn er ten aanzien van het visumbeleid van Albanezen om dit probleem aan te pakken?
Uw Kamer is eerder door mijn ambtsgenoot van Buitenlandse Zaken uitgebreid geïnformeerd over de (on)mogelijkheden van de inzet van de noodremprocedure in relatie tot visumvrije landen, waaronder Albanië. Hiervoor verwijs ik u naar de brief die op 18 december 2017 naar de Kamer is gestuurd. 4
Bent u bereid een plan van aanpak te maken inzake deze problematiek?
De inzet vanuit mijn ministerie bij de aanpak van de inklimmersproblematiek wordt gecontinueerd. In dit verband wordt er door de KMar, NP, OM en het Ministerie van Justitie en Veiligheid al gewerkt aan een landelijk handelingskader voor de aanpak van het inklimmersvraagstuk. Dit handelingskader zal voor eind van dit jaar door de betrokken partijen worden vastgesteld.
De grote stijging in burn-outs onder artsen in opleiding |
|
Corinne Ellemeet (GL) |
|
Bruno Bruins (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het NRC nieuwsartikel «Fors meer burn-outs bij arts in opleiding door overwerk?1
Ja.
Deelt u de zorgen dat één op de vijf specialisten-in-opleiding met burn-out klachten kampt? Zo nee, waarom niet.
Ja. De resultaten in het rapport van de Jonge Specialisten – waarop het artikel in de NRC is gebaseerd – zijn zorgelijk. Dit geldt temeer omdat het percentage verder is toegenomen sinds de vorige enquête in 2015. Toen had nog 15% van de bevraagde specialisten een verhoogde kans op een burn-out. Volgens het nieuwste rapport geeft 95% van de specialisten aan trots te zijn op het vak. Dat moeten we koesteren. Het rapport geeft de indruk dat hard werken onder aio’s onderdeel is van de werkcultuur. Gemiddeld wordt er acht uur per week overgewerkt. 89% van de ondervraagden krijgt hiervoor geen compensatie. Het is niet erg om af en toe extra te moeten werken. Het werk van een arts laat zich immers niet altijd goed voorspellen. Het is echter een probleem, wanneer dit structureel is.
Deelt u de mening dat deze problematiek meer aandacht verdient binnen ziekenhuizen? Zo ja, bent u van mening dat de artsen in opleiding hun zorgen ook bespreekbaar moeten kunnen maken binnen de ziekenhuizen? Wilt u, en zo ja op welke wijze, bijdragen aan een beter werkklimaat voor artsen in opleiding?
Ik deel de mening dat deze problematiek meer aandacht verdient binnen ziekenhuizen. Waar het gaat om arbeidsomstandigheden zorgt de overheid voor de wettelijke kaders. Deze worden gehandhaafd door de Inspectie SZW. Daarnaast maken sociale partners nadere afspraken in de cao. Het gesprek over werkdruk en hoe dit tegen te gaan en te voorkomen, moet echter vooral binnen organisaties plaats vinden. Alle ziekenhuizen hebben een ondernemingsraad om dit gesprek mogelijk te maken en stappen te zetten. Getuige de uitkomsten van dit onderzoek, is er nog ruimte voor verbetering. Ik ga met de sector in gesprek over welke aanvullende stappen in ziekenhuizen gezet kunnen worden.
Dit onderzoek over werkdruk onder jonge specialisten staat niet op zichzelf. In de gehele sector neemt de werkdruk toe, onder andere door toenemende krapte op de arbeidsmarkt. Voor ziekenhuizen geldt dat het vooral moeilijk is om voldoende (gespecialiseerde) verpleegkundigen aan te vinden. Dit heeft effect op het werk in het gehele team, waaronder de jonge specialisten.
De arbeidsmarktproblematiek vraagt zeker meer aandacht voor zorgpersoneel. Vanuit mijn rol draag ik ieder geval bij met de juiste randvoorwaarden van ramingen van het aantal benodigde opleidingsplekken en kostendekkende financiering van de opleiding van medisch specialisten, gespecialiseerd verpleegkundigen, en medisch ondersteunend personeel.
Waar het gaat om gespecialiseerd verpleegkundigen en medisch ondersteunend personeel, hebben ziekenhuizen de afgelopen jaren te weinig opgeleid. In 2017 begonnen bijna 2.500 aan een vervolgopleiding. Dit was 1.000 meer dan in het jaar ervoor, maar nog steeds 1.000 minder dan geraamd. Om deze reden hebben we met het Hoofdlijnenakkoord Medisch Specialistische Zorg 2019–2022 de aanvullende afspraak gemaakt om in 2021 op te leiden conform de ramingen van het Capaciteitsorgaan.
Landelijk gezien is er geen tekorten aan medisch specialisten. Toch is het in specifieke regio’s moeilijk om bepaalde specialisten aan te trekken. Soms met een (tijdelijke) sluiting of afname van de opnamecapaciteit als gevolg. Het zijn vaak vele factoren die tot een dergelijk besluit bijdragen, maar een gebrek aan personeel helpt zeker niet. Om meer inzicht te krijgen in deze tekorten, laat ik momenteel een onderzoek uitvoeren, als mogelijke basis voor mogelijke vervolgstappen.
Ik richt me op de vraag hoe we de medewerkers zo goed mogelijk kunnen inzetten. Voor een grotere flexibiliteit van de inzet van personeel, heb ik in het Hoofdlijnenakkoord MSZ afgesproken om middelen voor de Kwaliteitsimpuls Personeel Ziekenhuiszorg (KiPZ) opnieuw beschikbaar te houden voor het op-, bij- en nascholen van personeel. De regeling hiervoor, hangt voor in uw Kamer.
Daarnaast richt me ik me op het versterken van de mogelijkheden van taakherschikking. Bijvoorbeeld met nieuwe beroepen. Sinds 1 oktober hebben de Verpleegkundig Specialist en Physician Assistant een definitieve plek in het BIG register. Voor de Bachelor Medisch Hulpverlener is het sinds deze maand mogelijk om een tijdelijke registratie in het BIG register aan te vragen. Daarnaast beoog ik meer duidelijkheid te geven over de taken van bestaande beroepen, zoals een duidelijk onderscheid tussen mbo en hbo opgeleide verpleegkundigen in de Wet BIG. Deze ligt nu bij de Raad van State. Ik hoop het voorstel u komend voorjaar te doen toekomen.
Naast deze maatregelen gericht op de ziekenhuiszorg, werk ik samen met de Minister van VWS en de Staatssecretaris aan het Actieprogramma Werken in de Zorg. Over de voortgang van het programma hebben wij u onlangs geïnformeerd2.
Deelt u de mening dat de arbeidsmarktproblematiek in de zorg vraagt om extra aandacht voor zorgpersoneel, waaronder artsen in opleiding, omdat personeelstekort de kans op te hoge werkdruk verder vergroot? Zo ja, op welke wijze wilt u hier invulling aan geven? Zo nee, waarom niet.
Zie antwoord vraag 3.
Ziet u een mogelijkheid om door toezicht van de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) de toename in burn-outs onder artsen in opleiding terug te dringen? Zo ja, bent u bereid hierover in gesprek te gaan met de Inspectie?
Ja. De IGJ betrekt goede werkomstandigheden in haar toezicht. De IGJ ziet toe op het leveren van goede en veilige zorg. Alhoewel het voorkomen van burn-outs en andere gezondheidsproblemen voor artsen in opleiding en andere professionals in de zorg daarmee geen doel op zich is voor de IGJ, spreekt het voor zich dat een gezond werkklimaat een belangrijke randvoorwaarde is voor goede en veilige zorg. De raad van bestuur van een zorginstelling is verantwoordelijk voor het creëren en borgen van die goede werkomstandigheden. De inspectie bevraagt de raad van bestuur daarover en spreekt tijdens inspectiebezoeken met de artsen in opleiding zelf. Ook nodigt de inspectie regelmatig arts-assistenten uit voor een bezoek aan de inspectie. Dit geeft de inspectie inzichten in de problematiek, die zij betrekt bij haar toezicht. De inspectie bespreekt deze inzichten in breder verband met de verantwoordelijke (veld)partijen om zo bij te dragen aan het beheersbaar maken van de risico’s die voortkomen uit de (te) hoge werkdruk. Ik zal deze Kamervragen bij de IGJ onder de aandacht brengen.