Het bericht ‘Pon-affaire op herhaling’ |
|
Monica den Boer (D66), Maarten Groothuizen (D66) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
|
|
|
Kent u het bericht «Pon-affaire op herhaling»?1
Ja.
Wanneer is de aangifte tegen de nationale politie over een aanbesteding binnengekomen bij de Rijksrecherche en wat is er na die tijd gebeurd met deze aangifte? Kunt u nagaan wanneer de Rijksrecherche verwacht te kunnen starten met het onderzoek over de aanbestedingsprocedure?
De in het bericht genoemde aangever heeft al eerder aangiften tegen de Nationale Politie gedaan. In 2017 zijn al enkele van die aangiften afgedaan door de zaaksofficier van justitie. De nu nog openstaande aangifte tegen de Nationale Politie is in februari 2018 ontvangen en ziet op dezelfde problematiek als uit een eerdere – reeds afgedane – aangifte. De aangever heeft een art. 12 Sv-klacht ingediend tegen de beslissing om niet over te gaan tot een strafrechtelijk onderzoek. Vanwege de mogelijke overlap tussen de nieuwe aangifte en de art. 12 Sv-klacht moest worden beoordeeld of een nieuw onderzoek opportuun was. Na een uitvoerige analyse van de nieuwe aangifte en na bestudering van de naderhand toegezonden omvangrijke stukken, heeft het Openbaar Ministerie in afstemming met de Rijksrecherche in september 2018 besloten de aangifte op te pakken. De stukken zijn – ten behoeve van de uitvoering van het onderzoek – in december 2018 overgedragen aan de Rijksrecherche. Inmiddels ligt het dossier ter beoordeling voor aan het Openbaar Ministerie.
Daarnaast is er ook aangifte gedaan tegen de korpschef van de Nationale Politie vanwege vermeend smadelijke en lasterlijke uitspraken in de media. Deze aangifte is inmiddels geseponeerd vanwege het ontbreken van aanknopingspunten voor de verdenking van een strafbaar feit.
Vindt u dat deze aangifte met voldoende prioriteit wordt behandeld? Zo nee, wat is hier volgens u de oorzaak van?
De diverse aangiften van de heer Van Hoeven zijn met de nodige zorgvuldigheid opgepakt. De aangever heeft meermaals nieuwe en omvangrijke aanvullingen op de oorspronkelijke aangiften ingezonden naar het Landelijk Parket. De zorgvuldige bestudering van deze nieuwe aangifte en aanvullingen hierop, heeft enige tijd gekost alvorens er opnieuw een Rijksrecherche-onderzoek gestart kon worden en er capaciteit vrijgemaakt kon worden. Dit onderzoek loopt nu.
Hoeveel mensen werken er op dit moment voor de Rijksrecherche? Wat is de leeftijdsopbouw van het personeel? Verwacht u de komende tijd verandering in het personeelsbestand door bijvoorbeeld een hogere uitstroom door onder andere vergrijzing, zoals bij de nationale politie het geval is?
De formatieve sterkte is 127 fte voor de Rijksrecherche waarvan 109 fte operationele capaciteit betreft. De leeftijdsopbouw van de bezetting is in personen: 20–29 jaar: 2; 30–39 jaar: 19; 40–49 jaar: 27; 50–59 jaar: 63; 60–67 jaar: 21. Gezien de leeftijdsopbouw ligt het voor de hand dat de Rijksrecherche de komende tien jaar een relatief grote uitstroom heeft van medewerkers die nu in de categorie 55+ vallen. Bij het invullen van vacatures wordt voor zover mogelijk gelet op een diverse leeftijdsopbouw in het personeelsbestand.
Hoeveel zaken behandelt de Rijksrecherche jaarlijks? Is dit aantal de laatste jaren toe- of afgenomen?
De Rijksrecherche neemt jaarlijks ruim 100 zaken in. De afgelopen jaren is de instroom gelijk gebleven maar in 2018 was er een opvallende toename, in 2018 zijn er 139 zaken ingestroomd.
Wat voor soort zaken behandelt de Rijksrecherche? In hoeverre is de aard van de zaken die de Rijksrecherche behandelt de laatste jaren complexer geworden en in hoeverre is de Rijksrecherche hierop aangepast, bijvoorbeeld door andere opleidingseisen?
De Rijksrecherche is aangewezen voor strafrechtelijk onderzoek naar:
Veel rijksrecherche-onderzoeken zijn inherent complexe onderzoeken vanwege het feit dat onderzoeken in een politiek-bestuurlijk gevoelige context moeten worden uitgevoerd en ook dikwijls extra inspanningen moeten worden verricht om onderzoeken af te schermen. Daarnaast signaleert de Rijkrecherche een toename in de ernst en complexiteit van sommige zaken. Zo is steeds vaker sprake van een criminele component en/of vermenging met georganiseerde criminaliteit bij lekonderzoeken.
De Rijksrecherche vindt het van belang de hoge kwaliteit van de rijksrechercheurs te behouden. Zij moeten opereren in een complexe politiek-bestuurlijke omgeving, een kwalitatief goed dossier afleveren en zo snel mogelijk op hoog niveau inzetbaar zijn. Rijksrechercheurs zijn minimaal HBO of WO geschoold en beschikken veelal over een recherche-Master opleiding. Rijksrechercheurs worden permanent getraind en bijgeschoold, zowel op fysieke vaardigheid als op juridische kwaliteit.
Hoeveel zaken wachten op dit moment bij de Rijksrecherche op behandeling? Wat is de kans dat deze zaken op (korte) termijn kunnen worden behandeld en afgedaan?
Uit het intake-proces van de Rijksrecherche van de laatste jaren blijkt dat zaken niet altijd in de volle breedte kunnen worden opgepakt. Er bestaat de noodzaak om onderzoeken selectief in te nemen en soms in omvang te beperken. Tevens wordt er soms voor gekozen om andere opsporingsdiensten (delen-) van onderzoeken over te laten nemen.
Hoe lang wordt gemiddeld aan een zaak besteed? Hoeveel mensen werken gemiddeld aan een zaak? Wat is de totale doorlooptijd per zaak gemiddeld? Vindt u dit tempo voldoende? Zo nee, bent u van plan hier iets aan te doen? Zo ja, wat bent u van plan hier aan te doen?
Er is geen inschatting te maken van de gemiddelde doorlooptijd of aantal mensen dat aan een zaak werkt. Dat komt doordat elke zaak uniek en complex is en daarmee een eigen dynamiek kent. In het intake-proces van de Rijksrecherche wordt steeds een beslissing genomen over de inzet en de doorlooptijd van een onderzoek. Ook kan tussentijds worden bij- of afgeschaald n.a.v. de onderzoeksbevindingen, dan wel andere onderzoeken die een hogere prioriteit kennen.
Hoe worden zaken geprioriteerd? Hoe wordt bepaald hoeveel mensen aan welke zaak werken? Ziet u hier mogelijkheden voor verbetering? Zo ja, bent u bereid met de Rijksrecherche hierover in gesprek te gaan? Zo nee, waarom niet?
De prioritering van zaken binnen het intake-proces van de Rijksrecherche vindt plaats in nauwe afstemming met het Openbaar Ministerie. Het Openbaar Ministerie heeft het overzicht met betrekking tot de beschikbare capaciteit en het aanbod en complexiteit van zaken en kan een goede inschatting maken hoe de (schaarse) capaciteit zo efficiënt mogelijk kan worden ingezet.
Deelt u de mening geschetst in het artikel dat de Rijksrecherche te maken heeft met capaciteitsproblemen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat doet u eraan doen om deze capaciteitsproblemen te verhelpen?
Belangrijke randvoorwaarde voor het weerbaar maken en houden van het openbaar bestuur tegen corrumperende invloeden vanuit de onderwereld is een goede informatiepositie en deskundige opsporingscapaciteit. De Rijksrecherche vervult daarin een belangrijke rol. Capaciteit voor opsporing en vervolging is altijd schaars en dat betekent dat er keuzes moeten worden gemaakt en prioriteiten gesteld. Dat geldt ook voor de Rijksrecherche.
In de jaren 2000 en 2001 is gewerkt aan de uitvoering en afronding van de door de toenmalige Minister van Justitie aangekondigde maatregelen om het functioneren van de Rijksrecherche te verbeteren. Uitbreiding van de capaciteit van de Rijksrecherche was onderdeel van dit pakket van maatregelen.
Op basis van de constatering van de toenmalige onderzoekscommissie en nader onderzoek naar de werklast is het budget van de Rijksrecherche vanaf het jaar 2002 structureel opgehoogd ten behoeve van capaciteitsuitbreiding.
De afgelopen jaren hebben de taakstellingen van het OM ook invloed gehad op het budget en de capaciteit van de Rijksrecherche. Het OM heeft desgevraagd met ingang van 2017 een klein structureel intensiveringsbudget ontvangen voor de ontwikkelingen bij de Rijksrecherche.
De ontwikkelingen in de criminaliteit staan echter niet stil en hebben – zoals hierboven aangegeven en in het antwoord op vraag 7 – sinds de genoemde versterkingen, geleid tot een toenemende complexiteit van strafrechtelijke corruptieonderzoeken en een verdere stijging in het werkaanbod van de Rijksrecherche. De intensiveringsgelden hebben deze bovengenoemde ontwikkelingen slechts deels gecompenseerd.
Het tegengaan van corruptie is een belangrijk aspect bij het terugdringen van ondermijnende criminaliteit. Bij de beoordeling van de versterkingsplannen van de regio’s en de landelijke diensten in het kader van het zogenaamde Ondermijningsfonds is dan ook de positie van de Rijksrecherche bezien. Op basis van het advies van het Strategisch Beraad Ondermijning heb ik besloten dat het inzetten van incidentele middelen uit het Ondermijningsfonds ten behoeve van extra formatie van de Rijksrecherche niet in de rede ligt. Wel zijn extra middelen beschikbaar gesteld om te starten met het ontwerpen van een analysetool, gekoppeld aan het ontwikkelen van een plan van aanpak hoe (ambtelijke) corruptie steviger kan worden aangepakt.
Vindt u dat onderzoeken naar de misstanden binnen de politie en het openbaar ministerie, waarvan ze zelf aangeven dat deze als topprioriteit zijn aangemerkt, in de praktijk ook tot de benodigde inzichten leiden?
Bewustwording, zelfreflectie en het continu doorontwikkelen van het vakmanschap zijn essentiële elementen om de integriteit binnen de politieorganisatie en het openbaar ministerie te waarborgen. Hierbij is het belangrijk dat niet alleen de individuele ambtenaar, maar ook de organisatie als geheel leert van de incidenten die plaatsvinden. Om het bereik van een dergelijk leereffect te vergroten gaat de politie momenteel na op welke wijze individuele zaken gebruikt kunnen worden ter lering van alle medewerkers. In dit verband verwijs ik naar mijn brief aan uw Kamer van 15 januari 2019 inzake de interne onderzoeken en strafrechtelijke onderzoeken bij de politie.2 De politie en het openbaar ministerie voeren reeds een actief integriteitsbeleid en beschikken over een palet aan instrumenten om de integriteit van de organisatie te bewaken en te stimuleren. Deze instrumenten zijn enerzijds preventief en zien op het weerbaarder maken van medewerkers van de politie en het openbaar ministerie – door het leren van ervaringen, via bewustwordingsprocessen en het elkaar aanspreken – en de aandacht voor integriteit bij de werving, selectie en screening van nieuwe medewerkers. Voor wat betreft de screening van (kandidaat) ambtenaren van politie zal op korte termijn het wetsvoorstel screening ambtenaren van politie en politie-externen aan uw Kamer worden gezonden. Met dit wetsvoorstel wordt het mogelijk ook de omgeving van de betrokkene (zoals de partner) te onderzoeken. Ook zal een doorlopende screening worden ingevoerd.
Hoe kan het dat in het jaar 2000 al werd geconcludeerd dat sprake was van capaciteitsgebrek bij de Rijksrecherche, maar ondanks dat advies nauwelijks iets is verbeterd? Kunt u aangeven welke navolging is gegeven aan de adviezen uit dit rapport in opdracht van oud-minister Korthals?
Zie antwoord vraag 10.
De berichten ‘Bewegingsjacht om dierziekte te voorkomen ‘veel gedoe voor weinig opbrengst’’ en ‘Omstreden jacht met bijna 80 man levert op: één dood zwijn’ |
|
Laura Bromet (GL) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, visserij, voedselzekerheid en natuur) (CU) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het artikel «Bewegingsjacht om dierziekte te voorkomen «veel gedoe voor weinig opbrengst»» en het artikel «Omstreden jacht met bijna 80 man levert op: één dood zwijn»?1 2
Ja.
Bent u bekend met het door de Volkskrant aangehaalde openbare jachtverslag van de wildbeheereenheid Zuid-Oost Twente, waarin verslag wordt gedaan van een grootschalige bewegingsjacht op wilde zwijnen op 5 januari jongstleden?
Ja.
Valt de in het jachtverslag van de wildbeheereenheid Zuid-Oost Twente beschreven bewegingsjacht, waarbij 79 geweerdragers, 61 drijvers en een onbekend aantal jachthonden een gebied van 17 aaneengeschakelde jachtvelden hebben doorkruist, onder uw definitie van beperkte bewegingsjacht zoals u deze heeft beschreven in uw brief van 12 oktober 2018, inhoudende maximaal 6 geweerdragers, 3 jachthonden en 6 drijvers die hoorbaar een jachtgebied doorkruisen en kunt u uw antwoord toelichten?3
Uit informatie van de provincie Overijssel blijkt dat er sprake was van een telling van wilde zwijnen over in totaal 17 jachtvelden in het gebied Zuid-Oost Twente. Dit vond plaats in een groot areaal van enkele duizenden hectares aan weerszijden van de grens met Duitsland. In sommige van die jachtvelden is ook een beperkte bewegingsjacht, uitgevoerd met maximaal 6 jagers en 6 drijvers per jachtveld. Hierbij zijn in totaal vier wilde zwijnen gedood. Deze aanpak past binnen de definitie van de beperkte bewegingsjacht, zoals door mij is neergelegd in de Regeling preventieve maatregelen Afrikaanse varkenspest van 19 oktober 2018.
Is het wat u betreft onder de geldende ministeriële regeling toegestaan dat jachtvelden op de hierboven beschreven wijze gecombineerd worden, waardoor er in de praktijk in één jachtveld tientallen jagers en drijvers rondlopen en kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 3.
Vindt u het in algemene zin wenselijk dat uw besluit om beperkte bewegingsjacht toe te staan in de praktijk nu heeft geleid tot een jachtevenement waar 140 jagers aan hebben deelgenomen, met alle verstoring voor het in het gebied aanwezige wild van dien, met als resultaat één gedood wild zwijn? Zo ja, waarom wel?
Zoals uit het vorige antwoord blijkt, past dit binnen de definitie van beperkte bewegingsjacht. Er was daarnaast sprake van een telling in een groot gebied om een beeld te krijgen van de aanwezigheid en de aantallen wilde zwijnen in het gebied Zuid-Oost Twente. Deze telling werd gecombineerd met een afschotactie aan Duitse kant van de grens. Er was dus geen sprake van een jacht waaraan 140 jagers hebben deelgenomen. Wel is het zo dat er meer jagers bij de telling waren betrokken.
Hoe verhoudt de in het jachtverslag beschreven invulling van «beperkte bewegingsjacht» zich tot de uitspraak in uw brief van 12 oktober jongstleden dat beperkte bewegingsjacht een vorm is die de bezwaren die er zijn tegen het drijven in het algemeen (ecologische schade, verstoring, een niet-selectieve werking en dierenwelzijnsissues) wegneemt? Kunt u uw antwoord toelichten?4
Het doel van de gehouden bewegingsjacht in Zuid-Oost Twente was primair een inschatting maken van de omvang van de populatie wilde zwijnen die zich in de grensstreek met Duitsland ophoudt. Wilde zwijnen zijn lastig te tellen, omdat zij zich ophouden in dicht struikgewas dat voor mensen en aangelijnde honden niet of nauwelijks toegankelijk is. Door de bewegingsjacht werden de zwijnen beperkt opgejaagd en was het mogelijk ze beter te tellen. Deze telling werd in enkele jachtvelden gecombineerd met het afschot van wilde zwijnen (in totaal vier) om zo de populatie niet verder te laten groeien in het kader van preventie van de Afrikaanse varkenspest.
Hoe verhouden de volgende twee uitspraken uit het Volkskrant-artikel zich tot elkaar en tot bovengenoemde stelling uit uw brief aan de Kamer van 12 oktober jongstleden dat beperkte bewegingsjacht geen ecologische schade aanricht en niet verstorend werkt: «de verstoring meeviel door de grote omvang van de jachtvelden» (uw ministerie volgens de Volkskrant) en deze vorm van jacht «toch een aanslag is op de natuur, en we willen de zwijnen niet teveel verstoren» (de voorzitter van de wildbeheereenheid Zuid-Oost Twente)?
Zie antwoord vraag 6.
Zit er wat u betreft een bovengrens aan het aantal jagers dat simultaan kan deelnemen aan één bewegingsjacht en zo ja, wat is die bovengrens?
Er was niet sprake van één bewegingsjacht, maar van meerdere bewegingsjachten in meerdere jachtvelden tegelijkertijd. Deze zijn uitgevoerd conform de Regeling preventieve maatregelen Afrikaanse varkenspest.
Deelt u de mening dat het instrument bewegingsjacht met de grootste zorgvuldigheid moet worden ingezet en alleen als nut en noodzaak onomstotelijk vaststaat vanwege het zijn van een verregaande vorm van faunabeheer die niet voor niets is uitgesloten op grond van de Wet Natuurbescherming en die maatschappelijk gevoelig ligt?
De bewegingsjacht zoals bedoeld in de Regeling preventieve maatregelen Afrikaanse varkenspest heeft tot doel de populatie wilde zwijnen te verkleinen, teneinde het risico op een besmetting met het AVP-virus te minimaliseren. Uiteraard dient daarbij de grootst mogelijke zorgvuldigheid in acht te worden genomen, teneinde verstoring aan andere ecologische waarden zo veel mogelijk te voorkomen. Uit informatie verkregen van provincie en faunabeheereenheid concludeer ik dat hieraan in het beschreven geval is voldaan.
Bent u van mening dat dit voorwaarden zijn, zie vraag 9, waar in het hierboven beschreven geval aan is voldaan? Zo ja, waarom wel?
Zie antwoord vraag 9.
Hebben er, naast de twee bewegingsjachten op wilde zwijnen in Brabant en Twente, meer bewegingsjachten plaatsgevonden en/of zijn er in de komende maanden meer voorzien en wat waren hiervan de resultaten?
In Noord-Brabant hebben op twee dagen twee bewegingsjachten plaatsgehad. Daarbij zijn in totaal tien wilde zwijnen afgeschoten. Mij zijn geen andere bewegingsjachten bekend dan de twee genoemde bewegingsjachten in Noord-Brabant en de in voorgaande antwoorden bedoelde bewegingsjachten in Zuid-Oost Twente.
Bent u bereid de Kamer spoedig te informeren over de bewegingsjachten die hebben plaatsgevonden en/of in de komende maanden zijn voorzien?
Ik ben bereid de Kamer te informeren over de bewegingsjachten die hebben plaatsgevonden.
Bent u bereid om op redelijke termijn de effectiviteit en proportionaliteit van de ministeriële regeling te evalueren en de Kamer te informeren over de uitkomsten hiervan?
Ik ben voornemens de Regeling preventieve maatregelen Afrikaanse varkenspest twee jaar na inwerkingtreding te evalueren op effectiviteit en proportionaliteit. Uw Kamer zal ik van de uitkomst van deze evaluatie op de hoogte stellen.
De onjuiste informatie die door apothekers verspreid wordt over geneesmiddelentekorten |
|
Lilianne Ploumen (PvdA) |
|
Bruno Bruins (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
|
|
|
Wat vindt u van het feit dat apothekers blijven beweren dat de lage prijzen in Nederland de oorzaak zijn van geneesmiddelentekorten?1 Deelt u de mening dat het een wat vreemde redenering van de Koninklijke Nederlandse Maatschappij ter bevordering van de Pharmacie (KNMP) is dat de prijzen van geneesmiddelen zouden moeten stijgen om voldoende voorraad te kunnen waarborgen?
Ik ondersteun niet de bewering van de KNMP dat de lage prijzen in Nederland de oorzaak zijn van geneesmiddelentekorten. Leveringsproblemen van geneesmiddelen zijn een wereldwijd probleem en geen specifiek Nederlands probleem. Geneesmiddelenproductie is een internationale markt. De oorzaken voor leveringsproblemen zijn gelegen in grondstoftekorten en productieproblemen en mogelijk een toegenomen kwetsbaarheid van de keten (globalisering); daar heeft de hele wereld mee te maken.
Ik ben in overleg met stakeholders, inclusief de KNMP, om de voorraad van geneesmiddelen in Nederland te vergroten. Daarbij wordt gekeken waar de extra voorraad moet liggen (firma, groothandel of apotheek), en welke risico’s of kosten dit met zich meebrengt. Ik vind het nu nog te vroeg om een uitspraak te doen over risico’s en kosten en waar die dan liggen in de keten van geneesmiddelenproductie en -distributie.
Ik zal u voor het zomerreces informeren over de uitkomst van dit overleg.
Is het waar dat de oorzaak van het recent opgetreden piltekort lag in het feit dat er een tekort aan grondstoffen ontstond en vervolgens, toen de productie weer op gang kwam eerst de Microgynon 20 werd geproduceerd die in Duitsland, Frankrijk en België meer wordt voorgeschreven en dus een veel grotere omzet heeft en vervolgens pas de in Nederland gangbare Microgynon 30?
De leveringsproblemen van de anticonceptiepil werden veroorzaakt door productieproblemen in twee fabrieken, waardoor de kwaliteit, werkzaamheid en veiligheid van het geneesmiddel niet kon worden gegarandeerd. Het Meldpunt Geneesmiddelentekorten en -defecten heeft geen informatie ontvangen dat de Microgynon 20 eerst werd geproduceerd en daarna pas de Microgynon 30.
Wat vindt u van het feit dat de heer Janson, directeur KNMP, blijft beweren dat de lage prijs van anticonceptiemiddelen de oorzaak was van het tekort dat recent speelde? Heeft de heer Janson gelijk of beweert hij dit ten onrechte?
Ik ben het niet eens met de heer Janson dat de lage prijs van de anticonceptiemiddelen in Nederland de oorzaak was van het tekort dat recent speelde. De leveringsproblemen van de anticonceptiepil werden veroorzaakt door productieproblemen in twee fabrieken, waardoor de kwaliteit, werkzaamheid en veiligheid van het geneesmiddel niet kon worden gegarandeerd. Deze productieproblemen troffen dus niet alleen Nederland maar een groot aantal landen.
Hoe past deze bewering van de apothekers dat de tekorten veroorzaakt worden door (te) lage prijzen, bij het feit dat de laatste twee jaar de tekorten van preferente middelen juist zijn gedaald?
Bij de prijzen van geneesmiddelen is het belangrijk om een onderscheid te maken tussen geneesmiddelen die onderhevig zijn aan concurrentie (generieke geneesmiddelen) en geneesmiddelen die dat niet zijn.
Het is in het algemeen aan de markt hoeveel er betaald wordt voor geneesmiddelen die onderhevig zijn aan concurrentie. Voor wat betreft de maximale geneesmiddelenprijzen in Nederland laat het rapport «International price comparison of pharmaceuticals 2017» (TLV)2 zien dat voor wat betreft geneesmiddelen waarvoor concurrentie bestaat, de prijzen in Nederland laag liggen (t.o.v. andere Europese landen). Voor geneesmiddelen zonder concurrentie (de middelen met een patent) liggen de prijzen echter hoger dan in andere Europese landen. Ook in deze groep geneesmiddelen komen tekorten voor.
Ik constateer dat de prijzen van generieke geneesmiddelen soms laag zijn. Dat is in algemene zin goed nieuws, want dat zorgt ervoor dat de premie voor de zorgverzekering betaalbaar blijft. Mede hierdoor is er sinds 2011 € 2,5 miljard bespaard op extramurale geneesmiddelen ten opzichte van het beschikbare kader. Er wordt regelmatig gesuggereerd dat leveringsproblemen veroorzaakt worden door de lage prijzen van geneesmiddelen in Nederland, maar dat wordt niet onderbouwd. Bij de meeste meldingen van leveringsonderbrekingen bij het Meldpunt wordt als reden aangegeven dat dit het gevolg is van een vertraging in de productie of het distributieproces van een geneesmiddel.
De lage prijzen kunnen mogelijk wel een rol spelen op het moment dat een firma na een productieprobleem de productie weer opstart en bij de herverdeling van de beperkte nieuwe voorraad voorrang geeft aan de landen met hogere prijzen. Maar vanwege de lage prijzen besparen we in Nederland ook veel op de zorgkosten.
Bij slechts een deel van de tekorten is sprake van een preferent geneesmiddel.
Is het waar dat jaarlijks een contract wordt gesloten over de hoeveelheid geneesmiddelen die wordt afgenomen en deze cijfers door de landelijke kantoren van internationale farmaceuten worden doorgegeven aan het hoofdkantoor dat daarmee de omvang van de productie bepaalt? Zo ja, wordt daarmee de bewering van de apothekers dat Nederland achteraan in de rij staat, ontkracht, omdat de omvang van de te leveren hoeveelheid geneesmiddelen immers al van te voren is afgesproken en vaststaat?
Bij het inkoopbeleid van zorgverzekeraars met firma’s worden ook afspraken gemaakt over de leveringszekerheid en de verwachte hoeveelheid geneesmiddelen die een firma zal afleveren. Daarnaast maken firma’s zelf ook een inschatting van de verkoop van hun geneesmiddelen waarop geen inkoopbeleid wordt toegepast door zorgverzekeraars.
Een firma kan zijn productie afstemmen op basis van de afspraken die hij zelf maakt. Het komt echter voor dat een firma te maken krijgt met een onverwachte hogere vraag, bijvoorbeeld omdat een andere firma een vergelijkbaar geneesmiddel niet kan leveren. Dat was ook het geval bij de recente leveringsproblemen van de anticonceptiepil. Daarom is het van belang dat alle firma’s tijdig melden als ze een leveringsprobleem verwachten, omdat alleen dan het College ter Beoordeling van Geneesmiddelen een goede inschatting kan maken van de impact en andere firma’s hun productie of distributie wellicht kunnen aanpassen.
Waarom houden apothekers, als goede zorgverleners én ondernemers, geen hogere voorraad aan van middelen die (volgens hen) zo laag geprijsd zijn, terwijl de voorraad dus niet heel kostbaar zal zijn?
Zie mijn antwoord op vraag 1.
Wat is de stand van zaken rond het overleg rond de werkgroep geneesmiddelentekorten?
Zie mijn antwoord op vraag 1.
Wie gaat de kosten dragen van een hogere voorraad geneesmiddelen? Vindt u dat het aanhouden van voldoende voorraad behoort bij het ondernemerschap van een apotheker c.q. groothandel?
Op dit moment geldt er al een wettelijke verplichting voor firma’s en groothandels om voldoende geneesmiddel op voorraad te hebben (artikel 36 lid 2 en artikel 49 lid 7 van de Geneesmiddelenwet). Dit maakt nu ook al onderdeel uit van het ondernemerschap. Verder verwijs ik naar mijn antwoord op vraag 1.
Bent u bereid de apothekers te vragen nu eens een lijst van geneesmiddelen aan te leveren waarvan aantoonbaar is vastgesteld dat tekorten zijn ontstaan door preferentiebeleid, c.q. te lage prijzen?
Het Meldpunt Geneesmiddelentekorten en -defecten publiceert in het eerste kwartaal van dit jaar de rapportage over 2018. Daarbij wordt ook gekeken of het geneesmiddel waarvoor een leveringsprobleem wordt gemeld op enige wijze in een preferentiebeleid is opgenomen. Ik wacht deze rapportage van het Meldpunt Geneesmiddelentekorten en -defecten af en zal de apothekers niet vragen om een lijst van geneesmiddelen aan te leveren waarvan aantoonbaar is vastgesteld dat het tekort is ontstaan door preferentiebeleid c.q. te lagen prijzen.
Bent u bereid toe te zeggen dat u geen bindende overeenkomst of afspraak met apothekers, groothandels en farmaceutische fabrikanten maakt zonder deze eerst aan de Kamer voor te leggen? Zo nee, waarom niet?
Nee, dat zal ik waarschijnlijk niet doen. Het is namelijk afhankelijk van de manier waarop we dit gaan vastleggen. Een wetswijziging is wellicht niet nodig als het in andere regelgeving kan worden opgenomen. Alvorens dit te kunnen besluiten ben ik in goed overleg met firma’s, groothandels, zorgverzekeraars en apothekers om te kijken op welke wijze de voorraad geneesmiddelen in Nederland vergroot kan worden op basis van de bestaande wetgeving. Als daarover afspraken zijn gemaakt, zal ik uw Kamer daarover informeren. Het beoogde doel is om de geneesmiddelenvoorraad in Nederland te vergroten, en de firma’s, groothandels, zorgverzekeraars en apothekers overleggen met elkaar op welke wijze men daar invulling aan geeft.
De extra tonnen voor de vertrekregeling van de Belastingdienst |
|
Renske Leijten |
|
Menno Snel (staatssecretaris financiën) (D66) |
|
Sinds wanneer bent u op de hoogte dat er grote extra uitgaven aan de vertrekregeling aankwamen voor de Belastingdienst?1
Op 22 november 2018 en 16 januari 2019 heeft de Centrale Raad van Beroep, (hierna: CRvB) uitspraken over de levensloop/vertrekregeling gedaan. Het financiële belang voor deze en de nog lopende procedures ligt in totaal in de orde van grootte van één miljoen.
Wanneer is het beroep bij De Centrale Raad van Beroep (CRvB) aangespannen door betreffende medewerkers?
In de periode augustus 2017 en september 2018 heeft de werkgever acht keer hoger beroep aangetekend, drie keer is dit door een medewerker gedaan.
Kunt u aangeven waarom u de Kamer niet op de hoogte heeft gebracht van deze procedure en de mogelijkheid van hogere kosten van de omstreden vertrekregeling?
Gezien het voor de werkgever relatief beperkte financiële belang van de procedures afgezet tegen de gehele financiële omvang van de vertrekregeling, was er voor mij geen aanleiding om uw Kamer te informeren. Er is in oktober 2017 aan uw Kamer toegezegd een brief te sturen met de eindafrekening van de vertrekregeling en de diverse mogelijke arrangementen.2 De planning hiervoor is 2021.
Welke mogelijke extra kosten en/of boetes zijn nog mogelijk omdat er procedures omtrent de vertrekregeling lopen? Kunt u hiervan een overzicht aan de Kamer sturen?
Er lopen omtrent de collectieve vertrekregeling van de Belastingdienst nog een tiental procedures. Gelet op het procesbelang van de Staat en zijn bestuursorganen doe ik verder geen mededelingen over de verwachte uitkomsten. Zoals op vraag één is geantwoord ligt het financiële belang in totaal in de orde van grootte van één miljoen.
Op welke gronden heeft u aanvankelijk de in het gelijkgestelde medewerkers afgewezen voor de vertrekregeling en op welke gronden kunnen zij er toch aanspraak op maken? Kunt u een analyse naar de Kamer sturen?
Voor het afwijzen van een vertrekregeling bij medewerkers die met levensloop zijn, is noodzakelijk dat er sprake is van een onmiskenbare en ondubbelzinnige wilsuiting gericht op het beëindigen van het dienstverband.
De Raad heeft de analyse niet gevolgd dat hier sprake van is als:
de medewerker feestelijk afscheid heeft genomen, waarbij een tegemoetkoming is verleend uit hoofde van het «Beleid Ambtsjubilea en Recepties», en
het voornemen is geuit na afloop van de periode van levensloopverlof, al dan niet gecombineerd met het gebruik van de PAS-regeling en
het tussentijds opnemen van verlofuren, niet meer terug te keren naar de werkvloer, of
de indruk heeft gewekt dit voornemen te hebben.
Kunt u aangeven hoeveel mensen onder de vertrekregeling vallen en hoeveel mensen er zijn afgewezen? Zijn er gelijkluidende gronden van afwijzing die juridisch nog kunnen worden aangevochten?
Ongeveer 5.500 mensen hebben gebruik gemaakt van de vertrekregeling. De afgewezen verzoeken liggen in de orde van grootte van honderd, daarvan zijn er nog een tiental om uiteenlopende redenen in procedure.
Welke analyse hebben de Belastingdienst en het Ministerie van Financiën gemaakt over het debacle met de vertrekregeling? Is het in de toekomst nog mogelijk dat u en de Kamer voor een voldongen feit komen te staan aangaande een verregaande vertrekregeling?
Medio oktober 2016 hebben de Minister en de Staatssecretaris van Financiën aan drs. H. Borstlap en mr. T.H.J. Joustra gevraagd onderzoek te doen naar de besluitvormingsprocedures binnen de Belastingdienst en de mechanismen die daaraan ten grondslag lagen. Het besluit van de bewindslieden om de «Commissie onderzoek Belastingdienst» in te stellen vond zijn aanleiding in de totstandkoming van een vertrekregeling voor medewerkers, die de Belastingdienst begin december 2015 was overeengekomen met de vakbonden.
De commissie heeft het verzoek van de bewindslieden toegespitst op drie doelen:
Het rapport van de Commissie van 27 januari 2017 beschrijft uitvoerig deze drie elementen: toedracht, analyse en aanbevelingen. Het rapport is, voorzien van een kabinetsreactie, aangeboden aan de Tweede Kamer bij brief van 27 januari 2017.3 Deze kabinetsreactie stelt: «De Commissie heeft een scherpe analyse gemaakt en doet concrete en heldere aanbevelingen ter verbetering van de huidige situatie. Al deze conclusies worden door ons overgenomen. De aanbevelingen zijn onder te verdelen in aanbevelingen met betrekking tot de interne sturing binnen de Belastingdienst (1–6), met betrekking tot de interne beheersing van de processen binnen de Belastingdienst (7–9) en met betrekking tot het toezicht vanuit het departement van Financiën (10–13).» Over de uitvoering van de aanbevelingen is de Tweede Kamer regelmatig geïnformeerd. De afsluitende rapportage is op 8 december 2017 aan de Tweede Kamer verzonden.4
Met het rapport van de Commissie is de in de vraag bedoelde analyse, in opdracht van de bewindslieden, gemaakt. Door het uitvoeren van de aanbevelingen is de kans op een met de vertrekregeling vergelijkbare gang van zaken zo veel mogelijk gereduceerd.
Erkent u dat het funest voor het vertrouwen in de Belastingdienst is als enerzijds de permanente boodschap is dat de boel nog lang niet op orde is en er tegelijkertijd berichten naar buiten komen over al maar duurder wordende vertrekregelingen? Kunt u uw antwoord toelichten?
De Belastingdienst werkt langs verschillende lijnen en op beheerste wijze aan zijn vernieuwingsopgaaf, mede om het vertrouwen in de dienst te vergroten. Dat neemt echter niet weg dat externe factoren, zoals in dit voorbeeld een uitspraak van de CRvB, hun invloed hier op kunnen hebben. Dit is een «fact of life» waarvan de gevolgen niet altijd zijn te voorkomen. Dit mag echter niet afleiden van de focus om tot de noodzakelijke vernieuwingen en verbeteringen binnen de Belastingdienst te komen
Kunt u aangeven hoe de extra kosten gedekt zijn?
De extra kosten worden gedekt binnen de begroting van de Belastingdienst.
Het bericht ‘Grote ICT-storing treft ziekenhuis, maar Luus (hier 10 uur oud) komt gewoon’ |
|
Maarten Hijink (SP) |
|
Bruno Bruins (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
|
|
|
Wat is uw reactie op het bericht dat de ziekenhuizen in Alkmaar en Den Helder met een grote ICT-storing kampten waardoor een chaos in de ziekenhuizen ontstond, onder andere omdat het medisch personeel geen toegang had tot agenda’s, patiëntendossiers of hersenscans?1
Laat ik vooropstellen dat toegankelijke en veilige informatie nodig is voor goede zorg. Ziekenhuizen zijn in eerste plaats zelf verantwoordelijk voor de ICT-voorzieningen en de toegankelijkheid van gegevens. Ze moeten passende maatregelen nemen om weerbaar te zijn tegen cyberaanvallen en om computerstoringen zoveel mogelijk te voorkomen. Ze moeten ook kunnen optreden en adequaat handelen wanneer een incident of storing zich voordoet.
Wat is uw reactie op de opmerking van de IT-expert in het desbetreffende artikel dat het bijzonder is dat er in zo’n geval geen plan B beschikbaar is en dat men op de EHBO bijvoorbeeld terug moet kunnen naar de gegevens van een dag eerder? Deelt u deze opvatting?
Zorgaanbieders zijn verantwoordelijk voor het leveren van goede en veilige zorg. Een onderdeel daarvan is, dat zij risico’s in de zorg inventariseren en bijpassende maatregelen treffen om de risico’s te beheersen. Een voorbeeld van een risicobeheersmaatregel is een noodscenario om bij uitval van ICT-systemen tijdelijk een alternatieve voorziening te gebruiken, mits dit leidt tot goede en veilige zorg.
Zorginstellingen moeten zich onder meer houden aan de Nederlandse normen voor informatieveiligheid in de zorg (NEN-norm 7510).
De getroffen Noordwest ziekenhuisgroep heeft op mijn vraag laten weten dat ze over een noodscenario als onderdeel van Integraal Crisisbeleid beschikken dat direct na de ICT-storing ook in werking is getreden. Het doel van dit noodscenario is het vastleggen van het handelen en het inzichtelijk maken van alternatieven, in geval van uitval van systemen.
Tot slot is het onderwerp zorgcontinuïteit één van de aandachtspunten bij inspecties van de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) op het gebied van
eHealth. Daarbij komt aan de orde welke voorzieningen en plannen aanwezig zijn om op storingen te kunnen reageren. Bij dergelijke maatregelen is wel altijd een zorgvuldige afweging nodig tussen risico’s, kosten en stand der techniek. Storingen kunnen daarom nooit volledig worden uitgesloten. Belangrijk is dan dat de zorgverlening op een verantwoorde wijze wordt voortgezet (met tijdelijke maatregelen op het gebied van bijvoorbeeld dossierinzage) dan wel op een gecontroleerde manier tijdelijk wordt gestaakt met minimale gevolgen voor patiënten.
Bent u van mening dat in alle ziekenhuizen in Nederland effectieve noodscenario’s klaar moeten liggen voor het geval er (grote) ICT-storingen plaatsvinden?
Zie antwoord vraag 2.
Is bekend welke ziekenhuizen in Nederland momenteel nog geen noodscenario’s voor ICT-storingen beschikbaar hebben? Zo nee, wordt dit onderdeel meegenomen door de Onderzoeksraad voor de Veiligheid in haar onderzoek naar de digitale veiligheid van ziekenhuizen? Zo nee, bent u bereid dit apart te inventariseren?
Het is mij niet bekend welke ziekenhuizen wel of geen noodscenario’s hebben voor ICT-storingen. Zoals reeds gemeld bij het antwoord op vraag 2 en 3 zijn ziekenhuizen zelf verantwoordelijk voor het leveren van goede en veilige zorg onder alle omstandigheden. De IGJ ziet hier op toe.
Uit de informatie die ik ontving van de Onderzoeksraad voor Veiligheid (OVV) blijkt dat in het lopende onderzoek naar de digitale veiligheid in de ziekenhuizen vooral wordt gekeken naar hoe ziekenhuizen storingen en misbruik van informatietechnologie proberen te voorkomen. Ook wordt gekeken in hoeverre zij voorbereid zijn om de gevolgen daarvan te beperken. Afhankelijk van de uitkomsten van het OVV-onderzoek, dat ik verwacht in kwartaal drie van dit jaar, bezie ik of/welke acties nodig zijn om risico’s op ICT-storingen in ziekenhuizen te mitigeren.
Kunt u garanderen dat er binnen afzienbare tijd bij alle ziekenhuizen in Nederland noodscenario voor ICT-storingen klaarliggen? Zo ja, welke maatregelen gaat u nemen om dit voor elkaar te krijgen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Het rapport ‘Vulnerable and abandoned’ van Oxfam Novib |
|
Maarten Groothuizen (D66), Joël Voordewind (CU) |
|
Mark Harbers (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het rapport «Vulnerable and abandoned» van Oxfam Novib?1
Ja.
Hoe beoordeelt u de situatie van kwetsbare vluchtelingen op de Griekse eilanden? Welke verbeteringen of verslechteringen ziet u?
Met uw Kamer is vaak gesproken over de situatie van vluchtelingen op de Griekse eilanden. Hoewel er sprake is van verbeteringen maakt dit rapport andermaal duidelijk dat deze helaas nog steeds onvoldoende zijn, en dat de omstandigheden verder moeten verbeteren. Gerealiseerde verbeteringen zijn de uitbreiding van het aantal bezwaarcommissies, de beschikbaarheid van speciale zorg voor alleenstaande minderjarigen en de speciale behandeling van kwetsbaren die daar uiteraard recht op hebben. Namens Nederland wordt zowel door leden van het kabinet als op hoog-ambtelijk niveau hiervoor met grote regelmaat aandacht gevraagd bij de Griekse autoriteiten én de Europese Commissie.
Hoeveel artsen, psychologen en psychiaters bevinden zich op dit moment op Lesbos en specifiek in het opvangkamp Moria? Zijn hieronder ook experts als het gaat om het herkennen van slachtoffers van marteling en seksueel geweld? Zo ja, hoeveel? Beoordeelt u dat als afdoende? Indien er, naar uw oordeel, onvoldoende (medische) specialisten en andere hulpverleners aanwezig zijn, wat is daarvoor dan de verklaring?
De medische ondersteuning in de hotspot wordt georganiseerd door KEELPNO, de uitvoeringsorganisatie van het Griekse Ministerie van Volksgezondheid. Zij hebben de afgelopen periode aanzienlijke moeilijkheden ondervonden bij de werving van medisch en psychosociaal personeel. Dat heeft geleid tot tekortkomingen in de medische zorgen tot vertragingen in de asielprocedure bij de vaststelling van de eventuele kwetsbaarheid van asielzoekers. De Griekse autoriteiten werken aan verbetering met steun van de Europese Commissie, bijvoorbeeld door de arbeidsvoorwaarden voor medisch personeel aantrekkelijker te maken. Er was de afgelopen periode een twintigtal psychologen, maatschappelijk hulpverleners en verpleegkundigen aanwezig vanuit KEELPNO. Het tekort wordt voorlopig opgevuld door een militaire arts van het Griekse Ministerie van Defensie en medisch personeel van verschillende ngo’s. Tenslotte is er een publiek ziekenhuis op Lesbos aanwezig met onder andere een chirurgische kliniek en een psychiatrische kliniek. Hier kunnen vluchtelingen en migranten gebruik van maken.
Hoe wordt op dit moment beoordeeld of iemand die aankomt op Lesbos al dan niet kwetsbaar is? Hoe wordt vervolgens de zorg, voor iemand die als kwetsbaar is aangemerkt, geregeld? Welke knelpunten ziet u en welke mogelijkheden ziet u tot verbetering?
Het is belangrijk om een onderscheid te maken tussen twee manieren waarop wordt geoordeeld of er sprake is van kwetsbaarheid. Bij aankomst beoordeelt KEELPNO in eerste instantie of iemand kwetsbaar is. Daarna volgt in het kader van de procedure een kwetsbaarheidstoets door de EASO-experts die hiervoor specifiek zijn getraind. Indien iemand als kwetsbaar wordt aangemerkt, en medische zorg noodzakelijk is die niet op het eiland beschikbaar is, krijgt betrokkene een verwijzing naar het vasteland. Zodoende zijn in 2018 30.000 personen van de Griekse eilanden naar het vasteland overgebracht, waarvan het grootste gedeelte in de laatste maanden. Daarmee is de druk op Lesbos aanzienlijk verlicht. Op dit moment zijn er bijna 7.000 vluchtelingen en migranten op Lesbos. Dat zijn er nog steeds te veel, maar ook minder dan de ongeveer 10.000 in het najaar van 2018.
Het is mogelijk dat een persoon later in de procedure alsnog als kwetsbaar wordt aangemerkt, bijvoorbeeld doordat de benodigde medische zorg niet beschikbaar is op de eilanden. Helaas speelt ook de gebrekkige opvang een rol: tekortschietende accommodatie en gebrek aan voorzieningen hebben vooral in de winter een negatief effect op de gezondheid van migranten zoals ook in het rapport naar voren komt. Wanneer een persoon later in de procedure als kwetsbaar wordt aangemerkt, wordt betrokkene in beginsel alsnog naar het vasteland overgebracht.
De relatie tussen kwetsbaarheid en overbrenging naar het vasteland wordt soms ook misbruikt. Omdat terugkeer nog steeds onvoldoende op gang komt, is het voor de autoriteiten een manier om de druk op de eilanden alsnog te verlichten. Ook bestaat het vermoeden dat een toenemend aantal mensen stelt medische klachten te hebben. Immers, eenmaal op het vasteland vallen migranten niet meer onder de terugkeerregeling in het kader van de EU-Turkije Verklaring. Het is dan ook van groot belang dat deze toetsen zo zorgvuldig mogelijk plaatsvinden. Uiteraard deel ik uw mening dat de medische zorg op de eilanden moet verbeteren, net als de algemene opvangomstandigheden. Daar heb ik meermaals met mijn Griekse collega over gesproken, en dat heb ik ook ook tijdens mijn bezoek gedaan.
In hoeverre is er speciale aandacht voor kwetsbare vrouwen, zoals vrouwen die zwanger zijn of net zijn bevallen?
Zie antwoord vraag 4.
Herinnert u zich uw antwoorden gegeven in het algemeen overleg JBZ-raad van 6 en 7 december 2018, waarin u aangeeft dat een op de zeven experts in Griekenland uit Nederland afkomstig is?2 Hoeveel experts uit de Europese Unie zijn er in totaal in Griekenland aanwezig? Kunt u expliciet aangeven hoeveel daarvan afkomstig zijn van EASO, Frontex, het COA, de IND en eventueel nog van een andere instelling of organisatie? Acht u dit totale aantal voldoende?
In totaal zijn er op dit moment 149 medewerkers voor EASO actief ter ondersteuning van Griekenland bij de uitvoering van de EU-Turkije Verklaring, de nationale asielprocedure en het opvangsysteem. Daarvan zijn op dit moment3 72 experts werkzaam op de eilanden (27 experts uit andere lidstaten, 26 tijdelijke zaakbehandelaars met een juridische achtergrond en 19 tijdelijk gedetacheerde medewerkers).
Tegelijkertijd worden in totaal 371 experts ingezet voor de Frontex operatie Poseidon in de Egeïsche zee, waarvan 20 experts voor de uitvoering van de EU-Turkije Verklaring. Daarnaast worden circa 40 experts ingezet voor Frontex langs de verschillende landgrenzen. Namens Europol zijn in totaal 25 experts werkzaam in Griekenland, waarvan 23 op de Griekse eilanden.
De Nederlandse bijdrage bestaat uit het volgende. Via EASO stelt Nederland doorlopend een 11-tal experts beschikbaar. Het gaat met name om IND-medewerkers, maar ook om een expert van het COA op het gebied van opvang. Via Frontex worden doorlopend circa 66 Nederlandse experts ingezet. Het betreft grenswachters, tolken en medewerkers van de Dienst Vervoer & Ondersteuning (DV&O). Nederland heeft ook enkele busjes ter beschikking gesteld via DV&O waarmee personen die op de eilanden aankomen van en naar de centra worden vervoerd. Daarnaast detacheert Nederland beleidsexperts op strategische plekken, waaronder bij het Ministerie van Economische Zaken om de toegang tot en het gebruik van de EU fondsen te bevorderen. Ook is een expert ter beschikking gesteld op Chios om de coördinator van de hotspot te adviseren op het gebied van opvang.
De Europese agentschappen maken een inschatting of de inzet van experts voldoende is. Het is bekend dat de agentschappen in variërende mate personeel nodig hebben. Met regelmaat roepen zij lidstaten op om meer experts te leveren of deze langduriger in te zetten. Nederland steunt deze oproep, waarbij zij opgemerkt dat Nederland zelf geen additionele experts meer kan leveren, mede vanwege de achterstanden in de Nederlandse asielprocedure.
Bevinden zich onder de experts die Nederland levert aan Griekenland ook medische specialisten en psychologen? Indien dit niet het geval is, bent u bereid te kijken of het mogelijk is om vanuit Nederland Griekenland te ondersteunen met medisch personeel? In hoeverre ziet u mogelijkheden uw Europese collega’s op te roepen ook medische experts naar Griekenland te sturen?
Nederland levert geen medische specialisten of psychologen. Wel levert Nederland vanuit de IND experts voor de hogergenoemde kwetsbaarheidstoets. Voor wat betreft de uitzending van Nederlandse experts is de behoefte vanuit agentschappen als EASO leidend. Nederland bekijkt betreffende verzoeken altijd welwillend. Ook vraagt Nederland op EU-niveau met grote regelmaat aandacht voor de situatie in Griekenland en roept Nederland ook andere lidstaten op om te zorgen dat voldoende experts beschikbaar zijn voor de Europese diensten.
Deelt u de mening dat kwetsbare mensen zo snel mogelijk naar het vaste land moeten worden gebracht, zodat zij voldoende toegang hebben tot medische zorg? Wat voor mogelijkheden ziet u teneinde dit te bewerkstelligen? In hoeverre heeft u hierover specifiek met uw Griekse collega gesproken?
Zie antwoord vraag 4.
Kunt u bevestigen dat vluchtelingen en migranten die in detentie zijn op Lesbos niet tot nauwelijks toegang hebben tot mentale en psychische hulp en dat personeel van het Griekse Ministerie van gezondheid, ziektebeperking en preventie, geen toegang heeft tot het detentie gedeelte van Moria? Deelt u de mening dat deze vluchtelingen en migranten hier wel recht op hebben? Bent u bereid uw collega hierop aan te spreken?
Migranten die in het zogenaamde «pre-removal»-centrum verblijven, zijn in afwachting van hun terugkeer naar Turkije of hun herkomstland. Zij hebben toegang tot medische en psychosociale diensten van de Griekse uitvoeringsorganisatie KEELPNO. Ze kunnen ook naar het plaatselijke ziekenhuis worden gebracht, wanneer dat nodig is. Bovendien is een speciaal agentschap gecontracteerd door de Griekse politie dat ook actief psychosociale diensten verleent in deze centra. In het «pre-removal» centrum in Moria werkt één psycholoog en één maatschappelijk hulpverlener.
Klopt het, dat door gebrek aan personeel mensen die nu aankomen op Lesbos pas hun eerste asiel gesprek zullen hebben ergens in 2020? Zo nee, wat is dan de prognose? Hoe beoordeelt u dat?
Hoe lang het duurt voor mensen hun eerste asielgesprek krijgen hangt af van verschillende factoren, waaronder de kwetsbaarheid, de nationaliteit van betrokkene en of hij/zij in aanmerking komt voor de versnelde grensprocedure zoals die is vastgesteld in de EU-Turkije Verklaring. Het kabinet ziet versnelling van deze procedures als belangrijkste duurzame oplossing voor de huidige overbevolking in de opvangfaciliteiten en ondersteunt de Griekse autoriteiten hier ook bij, bijvoorbeeld via de inzet van experts voor EASO. Als snel duidelijk is wie mag blijven en wie terug moet, verlicht dat de druk op de hotspots aanzienlijk.
Wat wordt er op dit moment gedaan teneinde vrouwen en kinderen, waarvan respectievelijk 70% en 78% zegt zich nooit veilig te voelen op Moria, te beschermen tegen geweld en ander gevaar? Waar kan dit volgens u nog verbeterd worden?
Seksuele intimidatie en geweld – ook tegen mannen en jongens overigens – is helaas een groot risico in Moria. Het beperkte aantal gespecialiseerde diensten, tolken en politieagenten, versterkt gevoelens van onveiligheid bij vluchtelingen en migranten. Daarnaast is de overbevolking van het kamp problematisch, bijvoorbeeld vanwege het tekort aan toiletten, douches en afgeschermde opvang. De Griekse autoriteiten werken aan verbetering, bijvoorbeeld via transfers naar het vasteland en het inhuren van extra tolken. Daarnaast ondersteunt de EU activiteiten van UNHCR om seksuele intimidatie en geweld te voorkomen. UNHCR werkt in Moria samen met gespecialiseerde nationale partners op het terrein van kinderbescherming, ondersteuning bij casemanagement, het organiseren van counselling sessies en het creëren van veilig onderdak.
Herinnert u zich uw antwoorden in het algemeen overleg JBZ-raad van 6 en 7 december 2018 waarin u spreekt over het geld dat vanuit de Europese Unie aan Griekeland is toegekend teneinde de asielprocedure en de omstandigheden in de Griekse kampen te verbeteren?3 Bent u van mening dat dit geld goed is besteed? Kunt u bevestigen dat er controle is geweest op deze uitgaven en zo nee, bent u van plan hierop aan te dringen?
Zoals ik in het betreffende algemeen overleg heb toegelicht is er geen sprake van een gebrek aan financiële middelen. Voor Griekenland is, in relatie tot andere EU-lidstaten, verreweg het meeste geld om de opvang en asielprocedure te verbeteren beschikbaar gesteld.5 Over de besteding, uitputting en het effect van deze middelen heb ik ook vaker met uw Kamer gesproken. Terzake zijn zeker verbeteringen mogelijk. Daarom biedt Nederland Griekenland al langere tijd een expert om middelen te ontsluiten en uit te putten. De controle op deze middelen is een EU-aangelegenheid. Bij alle EU-fondsen wordt besteding en effectiviteit gecontroleerd door de Europese Rekenkamer die betreffende rapportages ook publiceert en de Commissie aanbevelingen doet.
Herinnert u zich het gesprek met uw Griekse collega waarbij u heeft aangedrongen op het versnellen van de asielprocedures, meer terugkeer en humane opvangomstandigheden, een snelle structurele oplossing en dat Nederland Griekenland daarbij zal blijven ondersteunen?4 Wat was de reactie van uw Griekse collega op uw opmerkingen en wat vond u daarvan? Heeft hij nog toezeggingen gedaan? In hoeverre vond u het beeld dat uw Griekse collega heeft gegeven met betrekking tot de situatie op de Griekse eilanden overeenkomen met het beeld dat wordt geschetst in het rapport van Oxfam Novib? Op wat voor manier zet u zich in om een snelle structurele oplossing te realiseren? Welke medestanders ondersteunen u daarbij? Tot wat voor resultaten heeft dit tot nu toe geleid?
In het kader van de vertrouwelijkheid van het diplomatieke verkeer, kan ik niet ingaan op de uitlatingen van mijn Griekse collega. In algemene zin kan ik wel aangeven dat hij uiteraard de zorgen over de moeilijke situatie deelt. Daarover is de Europese Commissie ook met de Minister en met verantwoordelijke onderdelen van de Griekse overheid doorlopend in gesprek. Hij is zich ook bewust van de noodzaak dat de situatie verbetert. Dat beperkt zich echter niet alleen tot de opvangcondities maar hangt ook samen met de asiel- en terugkeerprocedures. Het is duidelijk dat de Griekse overheid al langere tijd voor grote uitdagingen staat om het Griekse systeem te laten voldoen aan wat nodig is.
Het kabinet zal, zoals u bekend, Griekenland daarbij steun blijven bieden en binnen de geschetste mogelijkheden al het mogelijke doen om de situatie op de Griekse eilanden te verbeteren. Dit is ook de reden voor mijn voorgenomen bezoek aan Griekenland. Daarbij geldt ook dat ik, evenals andere collega’s in het kabinet, hiervoor tijdens Europese overleggen voortdurend aandacht vraag. Zoals ik u ook tijdens het Algemeen Overleg van algemeen overleg JBZ-raad van 6 en 7 december 2018 heb gemeld, is het helaas zo dat Nederland dit als een van de weinige lidstaten doet.
Bent u bereid gezamenlijk met uw Europese collega’s meer druk uit te oefenen op Griekenland teneinde te zorgen dat omstandigheden op de Griekse eilanden snel verbeteren?
Zie antwoord vraag 13.
Het bericht 'Defensie vervroegt vervanging vipvliegtuig' |
|
Joost Sneller (D66), Salima Belhaj (D66) |
|
Barbara Visser (staatssecretaris defensie) (VVD) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht «Defensie vervroegt vervanging vipvliegtuig»?1
Ja.
Klopt het dat u voornemens bent vervroegd het regeringstoestel De Gulfstream te vervangen? Zo ja, waarom heeft u de Kamer hier niet over geïnformeerd?
De huidige Gulfstream IV, een militair vliegtuig, raakt verouderd en staat met regelmaat aan de grond vanwege mankementen. Om deze redenen is Defensie voornemens de Gulfstream IV eerder te vervangen dan 2022. De Kamer is geïnformeerd dat zij de A-brief eerder ontvangt dan 2020 zoals in de Defensienota is vermeld. Dit is opgenomen in het Materieelprojectenoverzicht 2018 (Kamerstuk 27 830, nr. 259 van 18 september 2018), in antwoord op vragen over de begroting van Defensie (Kamerstuk 35 000 X, nr. 18 van 26 oktober 2018) en in de jaarplanning 2019 (Kamerstuk 35 000 X, nr. 79 van 21 december 2018). In de A-brief zal ik de Kamer informeren over de vervanging van de Gulfstream IV. Zoals gebruikelijk zal ik in deze brief de behoefte van de vervanging onderbouwen.
In de Defensienota 2018 staat de A-brief voor de vervanging van de Gulfstream gepland voor het jaar 2020. Kunt u duiden welke afwegingen een rol spelen in het al dan niet vervroegd vervangen van de Gulfstream?
Zie antwoord vraag 2.
Klopt het dat de aanschaf van het nieuwe regeringstoestel een maximale waarde van 100 miljoen euro mag hebben?
De aanschaf van het vervangende vliegtuig van de Gulfstream IV zal minder dan 100 miljoen euro bedragen zoals in Defensienota is vermeld. Voor vragen aangaande de vervanging van het regeringstoestel verwijs ik u graag naar de Minister van Infrastructuur en Waterstaat.
Kunt u expliciet toelichten waarom u dit een doelmatige besteding van beschikbare middelen vindt? Kunt u de business case voor het vervangen van de Gulfstream nader toelichten met o.a. inruilwaarde, aanschaf- en exploitatiekosten?
Zie het antwoord op vraag 3.
Hoe verhoudt de besluitvorming over het al dan niet vervroegd vervangen van de Gulfstream zich tot de onvrede over het niet bereiken van een cao-akkoord?
De besluitvorming over materieelinvesteringen inclusief transportcapaciteit is niet gekoppeld aan onderhandelingen over een arbeidsvoorwaardenakkoord.
Ik maak mij sterk voor een arbeidsvoorwaardenakkoord dat in het belang is van ons personeel.
Vindt u het besluit om prioriteit te geven aan het vervroegd vervangen van het vipvliegtuig moreel verantwoordelijk wanneer het personeel bij Defensie nog geen cao heeft?
Zie het antwoord op vraag 6.
Het tekort aan aansluitcapaciteit voor duurzame energie-initiatieven |
|
William Moorlag (PvdA) |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
|
|
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht in het Dagblad van het Noorden, waarin aandacht wordt besteed aan het tekort aan capaciteit voor zonneparken?1
Ja.
Deelt u de opvatting dat het ongewenst is voor de energietransitie dat de ontwikkeling en aansluiting van duurzame energie-initiatieven stagneert door gebrek aan aansluitcapaciteit? Zo nee, waarom niet?
Nederland moet zijn energievoorziening verduurzamen en netbeheerders hebben de wettelijke taak om de toegenomen elektriciteitsproductie te faciliteren. Door het succes van de SDE+-regeling en de daling van de kostprijs van met name zonne-energieprojecten in de afgelopen jaren is de druk op de inpassing van projecten op het elektriciteitsnet in dunbevolkte gebieden een uitdaging geworden. Juist in deze dun bevolkte gebieden is het net vanwege weinig afname niet uitgelegd op grootschalige decentrale productie. Het verzwaren van het net kost daarom enige tijd. Dit kan de ontwikkeling en groei van energieopwekking belemmeren.
Ziet u mogelijkheden en bent u bereid zich in te spannen om de belemmeringen die aansluiting van duurzame energie-initiatieven in de weg staan weg te nemen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke mogelijkheden ziet u, welke inspanningen bent u bereid te leveren en welke resultaten mogen daar wanneer van worden verwacht?
De inzet van mijn beleid is erop gericht dat iedereen aangesloten kan worden op het net. Investeringen in het elektriciteitsnet moeten ook noodzakelijk en efficiënt zijn, wij betalen als burgers immers allemaal mee aan de elektriciteitsnetten. Het verzwaren van het net kost enige tijd; zo moet ruimte worden gevonden voor stations, is er tijd nodig om een goede inspraak van onder andere burgers te organiseren en moeten nieuwe kabels getrokken worden. Oplossingen liggen op twee vlakken: ten eerste het tijdig investeren en uitbreiden van het elektriciteitsnet en ten tweede een locatiecheck in de gebieden. In het ontwerp-Klimaatakkoord zijn over beide zaken suggesties opgenomen. Ik onderzoek met ACM en de netbeheerders welke oplossing passend is voor tijdig investeren en of de regelgeving daarvoor gewijzigd moet worden.
Anderzijds krijgen de netbeheerders een adviserende rol bij het opstellen van de Regionale Energie Strategieën (RES). Daar wordt door middel van locatiechecks ingezet op het zo slim mogelijk koppelen van decentrale productie en beschikbaarheid op het net.
Ik ben ook samen met de netbeheerders, decentrale overheden, ACM en andere betrokkenen aan het bezien welke overige maatregelen eerder dan via wijziging van wet- en regelgeving en de RES soelaas kunnen bieden.
Daarnaast is er reeds intensief overleg tussen RVO.nl en de netbeheerders over de impact van de subsidieverleningen vanuit de SDE+-verleningen.
Deelt u de opvatting dat – gegeven het feit dat huishoudens en kleine ondernemers onevenredig veel belastingen en opslagen bijdragen aan het vullen van de subsidiepotten voor duurzame energie – het ongewenst is dat het overgrote deel van de capaciteit wordt geclaimd en wordt toegekend aan grote commerciële ontwikkelaars van zonne- en windparken? Zo nee, waarom niet?
De SDE+-regeling is een techniekneutrale subsidieregeling waarvan het beschikbare budget zo kosteneffectief mogelijk wordt verdeeld en bijdraagt aan maatschappelijke doelstellingen van hernieuwbare energie. Tussen het type aanvrager wordt geen onderscheid gemaakt. Daarnaast dient de discussie over de grondslag van de ODE, namelijk de huidige 50%-50% verdeling tussen burgers en bedrijven, los te worden gezien van een kosteneffectieve besteding van het beschikbare SDE+-budget. Recent heb ik in een brief aan uw Kamer een korte- en een langetermijnverkenning van de huidige lastenverdeling van de ODE aangekondigd, Kamerstuk 35 004, nr. 18.
Deelt u de opvatting dat het gewenst is om eerst zo veel mogelijk daken en overruimtes nabij woningen en bedrijven voor zonnepanelen te benutten in plaats van agrarische grond? Zo nee, waarom niet?
In het kabinetsperspectief NOVI (Kamerstuk 34 682, nr. 6) heeft het kabinet aangegeven dat de voorkeur uitgaat naar zon op daken of zonneweides in landelijk gebied met lage landschappelijke, ecologische of landbouwkundige waarde. In dit licht wijs ik tevens op de aangenomen motie Dik-Faber (Kamerstuk 32 813, nr. 204). Met deze motie wordt de regering opgeroepen primair onbenutte daken en terreinen zoveel mogelijk te benutten en landbouw en natuur zoveel mogelijk te ontzien en hiervoor een zonneladder op te stellen die als nationaal afwegingskader kan worden benut. In het kader van deze motie werkt het kabinet een aanpak uit waar ook de netbeheerders bij worden betrokken.
Bent u bereid, naar analogie van het principe «groen voor grijs» dat wordt toegepast in het congestiemanagement van het elektriciteitsnetwerk, te bevorderen en te regelen dat kleinschalige zonne-energieprojecten van particulieren, waar dakoppervlakte en overruimtes nabij woningen en bedrijven worden benut, voorrang krijgen bij de aansluiting op het elektriciteitsnetwerk boven grootschalige initiatieven van commerciële ontwikkelaars die agrarische grond benutten? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke wijze en binnen welke termijn gaat u dit bevorderen en regelen?
Netbeheerders mogen nu geen onderscheid maken tussen aanvragers, zij mogen niet discrimineren, conform artikel 23, tweede lid, Elektriciteitswet 1998. Mijn inspanningen en die van de netbeheerders zijn er dan ook op gericht dat iedereen kan worden aangesloten op het net. Daarnaast zal het lastig zijn om maatschappelijke initiatieven waaraan in mediaberichten wordt gerefereerd te definiëren.
De mogelijke sluiting van het Bronovo ziekenhuis |
|
Henk van Gerven (SP) |
|
Bruno Bruins (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
|
|
|
Waarom gaat u akkoord met de beslissing van het bestuur van Haaglanden Medisch Centrum (HMC) om mogelijk HMC Bronovo en HMC Antoniushove te laten sluiten omdat naar verluidt het bestuur er enkel grof geld mee wil verdienen?
Als de goede zorg voor de patiënt bij veranderingen het uitgangspunt is, dan wil dat niet zeggen dat de enige uitkomst kan zijn dat ziekenhuislocaties hun zorgaanbod niet kunnen verplaatsen. Zo kan ziekenhuiszorg ook elders in de stad, of via substitutie naar de eerstelijn of thuis plaatsvinden. Veranderingen in het ziekenhuislandschap zijn onvermijdelijk. Vroegtijdig nadenken over veranderingen in de zorg is nodig, om ook op de lange termijn kwalitatief goede en voldoende beschikbare zorg voor patiënten te waarborgen.
Wel vind ik dat er een zorgvuldig proces in acht moet worden genomen, waarbij belanghebbenden (waaronder ook omwonenden) mee kunnen denken, suggesties kunnen doen, hun zorgen kunnen uiten en goed geïnformeerd worden (ook over waar ze dan heen moeten). Met het oog daarop heb ik de Raad van Bestuur van het HMC nadrukkelijk geadviseerd te handelen conform de concept-amvb over de versterking van het Regionaal Overleg Acute Zorg. De patiënt moeten op tijd weten dat hun zorg zeker is gesteld en hoe precies: waar kan zij bloed laten prikken, waarheen wordt hij verwezen door de huisarts in het geval van een operatie en is gegarandeerd dat zij terecht kan op de SEH op de andere locatie?
U gaf in uw stand van zakenbrief over de mogelijke sluiting van Haagse ziekenhuizen aan dat bij veranderingen in de zorg altijd de patiënt voorop moet staan; hoe verhoudt het voorop stellen van zorg aan patiënten zich met het sluiten van een ziekenhuis in de buurt?1 2
Zie antwoord vraag 1.
Met welke reden geeft u de verantwoordelijkheid van ziekenhuisvoorzieningen in de regio uit handen aan bestuurders en zorgverzekeraars, die niet ingesteld zijn op toegankelijke goede zorg, maar puur uit financiële overwegingen ziekenhuisvoorzieningen willen sluiten, zoals de bestuurders van HMC voor ogen hebben? Is uw mening dat de markt beter in staat is om publieke zorg te regelen of begint u nu wel in te zien dat zorg belangrijker is dan financiële overwegingen van bestuurders?
In het proces spelen het bestuur van het ziekenhuis en de zorgverzekeraars weliswaar een belangrijke rol, maar zij zijn niet de enige. Ook de toezichthouders, de IGJ en de NZa, en ikzelf spelen een rol. In de brief van 14 januari jl. heb ik aangegeven dat bij het maken van keuzes rondom de (interne) organisatie van zorgaanbod en de locatie daarvan, de Raad van Bestuur van het ziekenhuis en de zorgverzekeraars als eerste verantwoordelijk zijn. Zij moeten daarbij omwonenden en andere belanghebbenden voorzien van antwoorden op vragen over wat er exact verandert en wat dat voor hen concreet betekent. Het is daarbij mijn taak te waarborgen dat partijen hun verantwoordelijkheid nemen om een zorgvuldig proces in te richten en ervoor te zorgen dat de maatschappelijke gevolgen, de vragen van burgers en gemeenten goed worden meegewogen in het proces voorafgaand aan de besluitvorming. Zoals ik ook al in mijn brief van 14 januari jl. (TK 2018–2019, 31 016, nr. 185) aangaf let ik hier actief op. Ik voer regie op het feit dat alle bij de wijziging van zorgaanbod betrokken partijen goed en tijdig betrokken worden. Hun mening moet gehoord en meegewogen kunnen worden vóórdat tot daadwerkelijke besluitvorming wordt overgegaan. Dat heb ik ook in mijn gesprek met de voorzitter van de Raad van Bestuur van het HMC nadrukkelijk laten weten
Bij veranderingen in het zorgprofiel van ziekenhuislocaties, toetst de IGJ of de kwaliteit en veiligheid van zorg voldoende geborgd zijn. De IGJ en de NZa hebben bij de Raad van Bestuur van HMC aangegeven gezamenlijk in gesprek te willen gaan over de wijze waarop HMC het verdere besluitvormingsproces rond de locatieprofielen inricht en hoe zij belanghebbenden daarbij betrekt. De IGJ verwacht van raden van bestuur van ziekenhuizen dat ze besluiten rond belangrijke veranderingen in het zorgaanbod voldoende onderbouwen, afstemmen en uitwerken.
Kunt u aangeven welke precieze rol de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) en de Nederlandse Zorgautoriteit (Nza) hebben in de plannen van de bestuurders van HMC om mogelijk de ziekenhuizen HMC Bronovo en HMC Antoniushove te sluiten?
Zie antwoord vraag 3.
In uw brief gaf u aan dat u het belangrijk vindt dat de bestuurders van HMC de patiënten, medewerkers, medische staf, bewoners, gemeenten, huisartsen, verloskundigen, de ambulancedienst, andere ziekenhuizen en het Regionaal Overleg Acute Zorgketen (ROAZ) actief te informeren en te betrekken voor de besluitvorming; op welke wijze geven de bestuurders van HMC hier invulling aan?
HMC heeft mij desgevraagd gemeld dat over de verkenning tot op heden gesproken is met (o.a.) de volgende partijen: cliëntenraad, medezeggenschapsraad, de medische staf, de verpleegkundige adviesraad, huisartsen, gemeentebestuur Den Haag, wethouders van de randgemeenten, wijkvereniging, IGJ, NZa, verzekeraars, bank en waarborgfonds voor de zorg. Deze gesprekken zijn nog gaande en verlopen, zo stelt HMC, constructief. De voorzitter van de Raad van Bestuur heeft laten weten dat er nog geen besluit over de drie toekomstscenario’s is genomen. Hij heeft de scenario’s, voorzien van een eigen onderbouwde richting, in januari formeel voorgelegd aan de cliëntenraad, medezeggenschap, ondernemingsraad en de medische staf. De voorzitter heeft mij aangegeven dat hij op de inhoud daarvan niet vooruit kan lopen, omdat hij recht wil doen aan de positie van de eigen adviesorganen. Op 18 januari ontving hij de adviezen en op 24 januari zal de Raad van Bestuur het uitgewerkte voorkeurscenario openbaar bekend maken. Vervolgens zal de Raad van Bestuur dat scenario eerst in dialoog met alle belanghebbenden op draagvlak toetsen, en de zorgen en suggesties die daaruit naar voren komen zorgvuldig wegen, voordat er een definitief besluit wordt genomen. Ik zal uw kamer na 24 januari informeren over nieuwe ontwikkelingen in het proces.
Als u het zo belangrijk vindt dat naast alle zorgpartijen ook de bevolking en de gemeente betrokken moeten zijn bij de besluitvorming van veranderingen van ziekenhuisbestuurders, gaat u dit ook wettelijk regelen, zodat gemeenten en inwoners meer zeggenschap krijgen over de ziekenhuisvoorzieningen in de buurt? Zo neen, waarom niet? Hoe kunt u borgen dat er geen dingen gebeuren waar de lokale bevolking en samenleving niet achter staan?
Een dergelijke verplichting is voor acute zorg opgenomen in een concept van een algemene maatregel van bestuur (amvb) over de versterking van het Regionaal Overleg Acute Zorg (ROAZ), die ik op 28 november 2018 aan uw Kamer en ter consultatie aan veldpartijen heb gestuurd3. Zoals opgenomen in de brief van 14 januari jl. (TK 2018–2019, 31 016, nr. 185) heb ik de Raad van Bestuur van het HMC gevraagd te handelen in lijn met deze concept-amvb. De Raad van Bestuur heeft mij laten weten de bovenstaande punten ruimhartig ter hand te nemen en dat hij in dialoog met alle belanghebbenden zal gaan om de richting die men op wil zorgvuldig op draagvlak te toetsen.
Ik blijf in overleg met het HMC over de verkenning naar toekomstbestendige zorg en het proces daar naartoe. Ik zal er actief op letten dat de communicatie en dialoog met belanghebbenden door de Raad van Bestuur serieus ter hand wordt genomen. Daarbij wijs ik erop dat bij het maken van keuzes rondom de (interne) organisatie van zorgaanbod en de locatie daarvan, de Raad van Bestuur van het ziekenhuis en de zorgverzekeraars als eerste verantwoordelijk zijn.
Op welke wijze voert u regie bij de wijziging van zorgaanbod, zodat betrokken partijen goed en tijdig betrokken worden? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 6.
Als u vindt dat de zorg voor de patiënt voorop moet staan, wilt u garanderen dat mensen niet hun vertrouwde zorgverlener kwijtraken indien de ziekenhuizen toch sluiten? Zo neen, waarom niet?
Het bestuur van het HMC heeft mij desgevraagd laten weten dat, indien er gekozen wordt voor een scenario met minder locaties, het bestaande zorgaanbod zal worden ondergebracht op de andere locatie(s) of dat daar op een andere wijze in zal worden voorzien. HMC heeft aangegeven dat de patiënt in dat geval de keuze krijgt mee te gaan met zijn/haar vertrouwde zorgverlener naar de eventueel andere locatie. De dokter/patiënt of de verpleegkundige/patiënt relatie blijft dan ook in stand.
Klopt het dat het personeelsbestand bij het mogelijk verdwijnen van HMC Bronovo en HMC Antoniushove mogelijk met honderden fte 's zal afnemen? Zo neen, wat is dan het precieze aantal? Kunt u garanderen dat er geen personen worden ontslagen bij HMC? Zo neen, waarom niet?
Het bestuur van HMC heeft mij desgevraagd laten weten dat de personele consequenties afhankelijk zijn van het te kiezen scenario. Wel heeft HMC een analyse gemaakt om de consequenties voor medewerkers in beeld te krijgen per scenario. Deze analyse is gebaseerd op de uitstroom in de afgelopen jaren alsmede de aantallen tijdelijke contracten. Op basis van deze analyse wordt geconstateerd dat bij medisch en verpleegkundig personeel de reductie zonder het ontstaan van boventalligheid kan verlopen door: natuurlijk verloop, het eventueel niet verlengen van tijdelijke contracten alsmede door selectieve vacaturestops.
In de niet-medische beroepsgroepen kan HMC, afhankelijk van het te kiezen scenario, te maken krijgen met reductie in formatie die niet geheel kan worden opgevangen door bovengenoemde aspecten. In dat geval ontstaat boventalligheid en wordt het met de vakorganisaties overeengekomen lopend Sociaal Plan gevolgd om met deze medewerkers tot oplossingen te komen. Uitgangspunt is dat er geen gedwongen ontslagen zullen vallen, aldus het bestuur van het HMC.
Hoe verhoudt hetgeen dat u in uw brief aangeeft, dat 'de verkenning van het HMC kan geplaatst worden in de brede ontwikkeling binnen de zorg en daarmee het ziekenhuislandschap», zich met het scenario dat een belangrijke reden voor de bestuurders van het HMC is, dat de sluiting van HMC Bronovo gunstig is, omdat de grond tientallen miljoenen waard is en nu al zes stedenbouwkundige varianten ontwikkeld zijn voor woningbouw op deze plek?
Het bestuur van HMC heeft mij desgevraagd laten weten dat bij de overwegingen en afwegingen met betrekking tot de voorliggende scenario’s veel meer aspecten een rol spelen dan de opbrengst van een locatie bij verkoop. Het gaat het HMC vooral om het brengen van de juiste zorg naar de juiste plaats en er is daarmee minder behoefte aan m2. Op dit moment is er een leegstand binnen HMC van circa 15.000 m2.
Wat zijn de boekwaardes van HMC Bronovo en HMC Antoniushove op dit moment? Wanneer zijn deze gebouwen volledig afgeschreven?
Over deze gedetailleerde informatie beschik ik niet. Ik verwijs voor deze informatie naar de openbaar toegankelijke informatie in de jaarrekeningen van HMC: https://www.haaglandenmc.nl/uploads/tekstblok/jaardocument_2017_def.pdf
Het bestuur van HMC heeft mij desgevraagd laten weten dat op alle locaties jaarlijks instandhoudingsinvesteringen worden gedaan om de gebouwen en installaties betrouwbaar en veilig te laten functioneren. Daarnaast zijn op locatie HMC Bronovo extra uitbreidingsinvesteringen gedaan in verband met de eerdere samenvoeging van de SEH van locatie HMC Bronovo met de SEH van locatie HMC Antoniushove. Op locatie HMC Antoniushove hebben uitbreidingen en vernieuwingen plaatsgevonden in verband met de concentratie van de oncologische zorg binnen HMC op locatie Antoniushove (kliniek en radiotherapie).
Hoeveel is er de laatste tien jaar geïnvesteerd in deze gebouwen?
Zie antwoord vraag 11.
Is er niet sprake van kapitaalvernietiging als bijvoorbeeld HMC Bronovo op korte termijn zou worden verkocht en afgebroken?
Zie antwoord vraag 11.
Is er bij deze plannen niet sprake van een onwenselijke concentratie van ziekenhuiszorg op basis van financiële afwegingen in plaats van op basis van medische en maatschappelijk wenselijke criteria?
Zie mijn antwoord op vraag 1 en 2.
Welke rol speelt het hoofdlijnenakkoord waarbij in 2021 een groei van 0% is voorzien, bij de plannen van Haaglanden Medisch Centrum? Leidt dit knellende akkoord niet tot een onwenselijke concentratie van ziekenhuiszorg hier of in andere situaties?
Er zijn verschillende factoren die effecten hebben op het zorglandschap. De inhoudelijke en financiële afspraken die opgenomen zijn in de hoofdlijnenakkoorden vormen een van die factoren. Onder andere wordt ingezet op zorg dichterbij huis, al dan niet via nieuwe vormen van zorg zoals eHealth. Dit leidt tot minder medisch-specialistische zorg en een hogere volumegroei voor huisartsenzorg, wijkverpleging en Eerstelijns verblijf (ELV). Een andere ontwikkeling is de toenemende vergrijzing die vraagt om een ander soort zorg voor patiënten. Tot slot is er sprake van een personeelstekort. Hierop voert het ministerie beleid, maar ook van zorginstellingen vraagt dit om lange termijn oplossingen.
Zoals aangegeven in de brief van 14 januari jl. (Kamerstuk 31 016, nr. 185) ben ik voornemens u dit voorjaar te informeren over de brede ontwikkelingen in de zorg en het ziekenhuislandschap.
Hoe is het verzekerdenaandeel van de verschillende grote zorgverzekeraars bij Haaglanden Medisch Centrum? Kunt u aangeven welke rol de verschillende betrokken zorgverzekeraars spelen bij deze reorganisatieplannen? Staan zij achter de afbraakplannen van HMC?
Het bestuur van HMC heeft mij desgevraagd laten weten dat overleg gevoerd is met de zorgverzekeraars. Verzekeraars geven aan dat het HMC op dit moment verkenningen uitvoert, in lijn met de gewenste veranderingen van het zorgaanbod in de regio. Met verschillende zorgverzekeraars is een meerjarenafspraak gemaakt. Verzekeraars begrijpen de noodzaak achter de onderzochte (concentratie)scenario’s, maar nemen geen richtinggevend standpunt in. In het verzorgingsgebied van HMC hebben de volgende zorgverzekeraars een aanmerkelijk marktaandeel: CZ, Menzis, Zilveren Kruis, VGZ, Zorg en Zekerheid en DSW.
Wilt u deze vragen uiterlijk vrijdag 18 januari beantwoorden? Zo neen, waarom niet?
De vragen zijn niet voor vrijdag 18 januari beantwoord, omdat er voor de beantwoording van enkele vragen informatie van de Raad van Bestuur van het Haaglanden Medisch Centrum nodig was.
Het bericht ‘Defensie ziet liever geen windmolens naast munitieopslag’ |
|
Salima Belhaj (D66) |
|
Barbara Visser (staatssecretaris defensie) (VVD) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht «Defensie ziet liever geen windmolens naast munitieopslag»?1
Ja.
Klopt het dat u wegens veiligheidsrisico’s de A-zone rondom de munitieopslag in Staphorst wilt vrijhouden van turbines? Zo ja, kunt u aangeven welke veiligheidsrisico’s u verwacht door de plaatsing van windmolens binnen de A-zone van de munitieopslag in Staphorst?
Het Rijksvastgoedbedrijf heeft namens het Ministerie van Defensie bij het College van burgemeester en Wethouders van Staphorst een zienswijze ingediend met betrekking tot de Concept Notitie Reikwijdte en Detailniveau Windpark Staphorst. In deze zienswijze is aangegeven dat nader kwantitatief onderzoek nodig is naar de effecten van windturbines op de externe veiligheid van het munitieopslagcomplex. Ten tijde van het indienen van de zienswijze was er nog onvoldoende zekerheid over de volgende aspecten:
In verband hiermee is er in de zienswijze op aangedrongen in de milieueffectrapportage geen varianten te ontwikkelen die de bouw van windturbines binnen de A zone mogelijk maken.
Kunt u aangeven wat de beperkingen zijn binnen een A-zone en waar deze beperkingen op zijn gebaseerd?
De beperkingen die gelden binnen de A-veiligheidszone van munitieopslag zijn opgenomen in artikel 2.6.7 van het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro). Deze beperkingen betreffen het realiseren van (beperkt) kwetsbare objecten zoals bedoeld in het Besluit Externe Veiligheid Inrichtingen (Bevi).
In de lijst van (beperkt) kwetsbare objecten van het Bevi wordt geen specifieke aandacht geschonken aan windturbines. Er is in de wet dus geen expliciet verbod op de plaatsing van windmolens in de A-zone opgenomen.
Het Barro is gericht op schade die door een incident op het munitiecomplex in de nabije omgeving veroorzaakt zou kunnen worden. De ingediende zienswijze gaat met name ook in op de gevolgen die door een defect aan de windmolen op het munitiecomplex zouden kunnen ontstaan. Hierdoor zou ook de externe veiligheid in negatieve zin beïnvloed kunnen worden. Daarom is aangegeven dat nader onderzoek nodig is.
Kunt u aangeven of er een expliciet verbod is op plaatsing van windmolens binnen een A-zone? Zo nee, waar is de oproep van Defensie dan op gebaseerd?
Zie antwoord vraag 3.
Hoe verhoudt de opstelling van Defensie zich tot haar taak om te verduurzamen zoals bijvoorbeeld opgesteld in de Operationele Energie Strategie?
Defensie staat positief ten opzichte van duurzame energieprojecten op of in de omgeving van haar terreinen en complexen. Op diverse complexen (de Vliehors op Vlieland en vliegbasis Eindhoven) heeft Defensie terreinen ter beschikking gesteld aan derde partijen waar zonneparken zijn of worden gebouwd. Als er zich in de buurt van defensieobjecten nieuwe ontwikkelingen, zoals stadsverwarming, voordoen bezien we of Defensie hierop kan aansluiten. Maar in alle gevallen staat veiligheid van defensiepersoneel en -materieel en de externe veiligheid in de omgeving van onze objecten voorop.
Kunt u aangeven of er mogelijkheden zijn om de turbines binnen de A-zone te plaatsen zonder de veiligheidsrisico’s te veroorzaken?
Indien uit een door een ter zake deskundig adviesbureau uitgevoerde risicoanalyse blijkt dat de externe veiligheid van het munitiemagazijnencomplex Staphorst niet in negatieve zin wordt beïnvloed, is er geen belemmering voor de bouw van windturbines binnen de A-zone van het complex. De mogelijkheden tot beheersing van de veiligheidsrisico’s zijn afhankelijk van de uitkomsten van de risicoanalyse.
Welke mogelijkheden ziet u voor het beheersen van de veiligheidsrisico’s wanneer er toch windmolens binnen de A-zone worden geplaatst?
Zie antwoord vraag 6.
Kunt u aangeven wat er binnen de A-zone rondom de munitieopslag in Staphorst wel mogelijk is met betrekking tot het opwekken van duurzame energie?
Methoden voor opwekking van duurzame energie, die geen veiligheidsrisico’s met zich mee brengen en niet onder de beperkingen van het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) vallen, kunnen in de A-zone van een munitiecomplex worden gerealiseerd. Een gedegen risicoanalyse is noodzakelijk om vast te stellen of er zich veiligheidsrisico’s kunnen voordoen.
De gang van zaken rond de mogelijke sluiting van het Bronovo ziekenhuis |
|
Lilianne Ploumen (PvdA) |
|
Bruno Bruins (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
|
|
|
Bent u op de hoogte van het bericht dat er nog twee weken onzekerheid zal bestaan over de toekomst van het Bronovo ziekenhuis in Den Haag? Wat vindt u daarvan?1
Zoals beschreven in de brief van 14 januari jl. (Kamerstuk 31 016, nr. 185) heeft de voorzitter van de Raad van Bestuur laten weten dat er nog geen besluit ligt. Hij heeft de scenario’s, voorzien van een eigen onderbouwde richting, in januari formeel voorgelegd aan de cliëntenraad, medezeggenschap en de medische staf. De voorzitter heeft aangegeven dat hij op de inhoud daarvan niet vooruit kan lopen, omdat hij recht wil doen aan de positie van de eigen adviesorganen. Op 18 januari ontving hij de adviezen en op 24 januari zal de Raad van Bestuur het uitgewerkte voorkeurscenario openbaar bekend maken. Vervolgens zal de Raad dat scenario eerst in dialoog met alle belanghebbenden op draagvlak toetsen, en de zorgen en suggesties die daaruit naar voren komen zorgvuldig wegen, voordat er een definitief besluit wordt genomen. Het is goed dat de Raad van Bestuur een zorgvuldig consultatie- en besluitvormingsproces doorloopt, dat geldt natuurlijk ook voor de consultatie van zijn interne adviesorganen. Maar ik vind het wel erg belangrijk, dat er op 24 januari ook echt meer duidelijkheid komt voor alle belanghebbenden, ook buiten het ziekenhuis, over het voorkeursscenario. Dan is helder wat de Raad van Bestuur voor ogen heeft en kan de dialoog met belanghebbenden buiten het ziekenhuis ook echt starten.
Is het waar dat pas nádat uitsluitsel wordt gegeven over «verkenningen» voor de toekomst, informatiebijeenkomsten voor inwoners van de regio worden georganiseerd om draagvlak te toetsen? In hoeverre heeft dan al besluitvorming plaatsgevonden? Welke bijeenkomsten voor de inwoners zijn er tot nu toe al geweest?
HMC heeft mij desgevraagd aangegeven dat de Raad van Bestuur op dit moment verkenningen uitvoert naar de meest wenselijke toekomstige koers, gegeven de ontwikkelingen in de zorg en in het ziekenhuislandschap de komende jaren. Op dit moment liggen er drie mogelijke scenario’s voor bij de medezeggenschapsorganen van HMC, te weten de ondernemingsraad, de cliëntenraad, de verpleegkundige adviesraad en de medische staf. Deze scenario’s zijn voorzien van een door het bestuur onderbouwde voorkeursrichting. Er is aldus het HMC nog geen besluit genomen over één van de scenario’s. Nadat de reacties van de medezeggenschapsorganen hierop zijn verwerkt, zal op 24 januari a.s. het voorkeursscenario bekend worden gemaakt. Vervolgens zal de Raad van Bestuur dat scenario eerst in dialoog met alle belanghebbenden op draagvlak toetsen, en de zorgen en suggesties die daaruit naar voren komen zorgvuldig wegen, voordat er een definitief besluit wordt genomen. Met het oog daarop heb ik de Raad van
Bestuur van het HMC nadrukkelijk geadviseerd te handelen conform de concept-amvb over de versterking van het Regionaal Overleg Acute Zorg. Na 24 januari a.s. zullen verschillende dialoogsessies worden georganiseerd met verschillende belanghebbenden.
Welke mogelijke «verkenningen» kunnen volgens u aan de orde zijn?
Zoals beschreven in mijn brief van 14 januari jl. (Kamerstuk 31 016, nr. 185) heeft het HMC het ministerie gemeld dat er drie toekomstscenario’s zijn ontwikkeld voor het verlenen van zorg in de regio, waarbij de zorg in de nabije toekomst (afhankelijk van het scenario) op één, twee of drie locaties van het HMC wordt geleverd. Waarmee de concentratie van vormen van (acute) zorg op (bepaalde) locaties van het HMC dus een reëel scenario is. Op dit moment verleent HMC zorg op drie locaties: Westeinde en Bronovo te Den Haag en Antoniushove te Leidschendam-Voorburg.
Is het waar dat er een geheim «herstructureringsplan» bestaat, opgesteld in opdracht van het bestuur van het Haaglanden Medisch Centrum, waarin staat dat het vrijwel zeker is dat het Bronovo ziekenhuis eind 2021 of begin 2022 sluit?
Ik ben op de hoogte van het feit dat het HMC verkenningen uitvoert, maar ik beschik niet over een herstructureringsplan. Zoals ik in mijn brief van 14 januari jl. (Kamerstuk 31 016, nr. 185) aan uw kamer aangaf heb ik van HMC mondeling vernomen dat er drie toekomstscenario’s voorliggen, voor het verlenen van zorg in de regio, waarbij de ziekenhuiszorg in de nabije toekomst (afhankelijk van het scenario) op één, twee of drie locaties van HMC wordt geleverd. HMC heeft mij mondeling van de hoofdlijnen van deze toekomstscenario’s op de hoogte gesteld. Een van de scenario’s is dat de zorg in het Bronovo zal worden afgebouwd. De voorzitter van de Raad van Bestuur heeft mij gemeld dat er nog geen besluit over de drie toekomstscenario’s is genomen en dat hij de scenario’s, voorzien van een eigen onderbouwde richting, in januari formeel heeft voorgelegd aan de cliëntenraad, medezeggenschap en de medische staf. De voorzitter heeft mij aangegeven dat hij op de inhoud daarvan niet vooruit kan lopen, omdat hij recht wil doen aan de positie van de eigen adviesorganen. Op 18 januari ontving hij de adviezen en op 24 januari zal de Raad van Bestuur het uitgewerkte voorkeurscenario openbaar bekend maken. Vervolgens zal de Raad van Bestuur dat scenario eerst in dialoog met alle belanghebbenden op draagvlak toetsen, en de zorgen en suggesties die daaruit naar voren komen zorgvuldig wegen, voordat er een definitief besluit wordt genomen.
Bent u op de hoogte van de inhoud van dit herstructureringsplan? Zo ja, wat staat er in? Zo nee, kunt u zich zo spoedig mogelijk op de hoogte stellen en de Kamer daarover berichten?
Zie antwoord vraag 4.
Op welk moment zijn respectievelijk inwoners uit de regio, personeel, zorgverzekeraars en gemeente voor het eerst geïnformeerd door het bestuur van het Haaglanden Medisch Centrum, over mogelijke sluiting van het Bronovo ziekenhuis?
Het bestuur van HMC heeft mij desgevraagd gemeld dat over de verkenningen tot op heden gesproken is met (o.a.) de volgende partijen: cliëntenraad, medezeggenschapsraad, (bestuur van) de medische staf, de verpleegkundige adviesraad, vertegenwoordigers van de huisartsen, gemeentebestuur Den Haag, wethouders van de randgemeenten, wijkvereniging, IGJ/NZa, bank, waarborgfonds voor de zorg en zorgverzekeraars. Deze gesprekken zijn circa een jaar geleden begonnen, waarbij de advies- en medezeggenschapsorganen als eerste zijn betrokken, daarna -eind zomer- het personeel en in het najaar externe organisaties. De gesprekken zijn nog gaande en verlopen, zo stelt het bestuur van HMC, constructief. Ook de medewerkers van HMC zijn met regelmaat geïnformeerd over het feit dat HMC toekomstverkenningen uitvoert.
Op welk moment is uw ministerie voor het eerst geïnformeerd door het bestuur van het Haaglanden Medisch Centrum, over mogelijke sluiting van het Bronovo ziekenhuis en op welk moment bent u voor het eerst geïnformeerd?
Op 18 september heeft de voorzitter van de Raad van Bestuur van het HMC mij verzocht om een afspraak om te praten over «de Haagse regio». Deze afspraak zou plaatsvinden op 21 november en is verzet naar 22 november i.v.m. een Algemeen Overleg. Op 22 november vond een VAO over dit AO plaats, dus moest de afspraak opnieuw worden verzet naar 9 januari 2019.
Ik heb medio december 2018 telefonisch contact gehad met de voorzitter van de Raad van Bestuur. Hij heeft mij toen kort geïnformeerd over het feit dat het HMC verkenningen uitvoert. Op mijn verzoek heeft kort daarna eenzelfde telefoongesprek op ambtelijk niveau plaatsgevonden. In dat telefoongesprek is dezelfde informatie verstrekt en heeft de voorzitter van de Raad van Bestuur het procedurele verzoek gedaan om begin van het nieuwe jaar op ambtelijk niveau te spreken over ontwikkelingen rond het HMC. Op 2 januari en op 9 januari 2019 hebben deze gesprekken plaatsgevonden tussen de voorzitter van de Raad van Bestuur van het Haaglanden Medisch Centrum (HMC) en respectievelijk een van mijn medewerkers en mijzelf.
De IGJ heeft op 28 december 2018 een persvraag ontvangen en daarover contact gehad met het Ministerie van VWS. Op 29 december verschenen berichten in de media. Op 31 december heeft de IGJ contact opgenomen met de Raad van Bestuur van HMC om een toelichting op de mediaberichten te vragen.
Op welke manier wordt u nu geïnformeerd over de gang van zaken rond de herstructurering van Haaglanden Medisch Centrum? Op welke manier bent u betrokken? Welke aandachtspunten heeft u binnen dit proces?
De Raad van Bestuur is op dit moment in gesprek met de cliëntenraad, medezeggenschap en de medische staf. Op 18 januari ontving hij de adviezen van deze organen en op 24 januari zal de Raad van Bestuur het uitgewerkte voorkeurscenario openbaar bekend maken. Ik zal hierover dan ook worden geïnformeerd en zal uw Kamer dan ook informeren. Ik blijf natuurlijk ook daarna in overleg met het HMC over de verkenning naar toekomstbestendige zorg en het verdere proces. Ik zal er actief op letten dat de communicatie en dialoog met belanghebbenden door de Raad van Bestuur serieus ter hand wordt genomen. De aandachtspunten die ik heb meegegeven aan het HMC en de rol die ik voor mijzelf zie in deze situatie heb ik toegelicht in mijn brief van 14 januari jl. (Kamerstuk 31 016, nr. 185).
Waarom duurt het nog twee weken voordat duidelijkheid kan worden geboden, terwijl het herstructureringsplan mogelijk al klaar ligt? Bent u bereid u in te zetten om zo snel mogelijk duidelijkheid te bieden aan de inwoners en het personeel van het Bronovo ziekenhuis? Zo ja, hoe gaat u dat doen?
Zie antwoord vraag 8.
Het bericht dat de topman van ABN-Amro niet wil dat de overheid treuzelt met de verkoop |
|
Mahir Alkaya (SP) |
|
Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA) |
|
|
|
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht dat ABN AMRO topman Van Dijkhuizen in een interview aangeeft dat er met de verkoop van ABN AMRO niet getreuzeld moet worden?1
Ja, ik heb kennisgenomen van het bericht en heb daarin gelezen dat de heer Van Dijkhuizen het jammer vindt dat de staat afgelopen jaar niet verkocht heeft. Ik ben bekend met zijn opvatting.
Bent u het met de topman eens dat een verkoopstop «heel schadelijk» zou zijn? Zo ja, waar baseert u dat op?
Er is geen sprake van een verkoopstop. Wat in het regeerakkoord staat geldt nog steeds: ABN AMRO wordt zo snel als verantwoord mogelijk is, volledig naar de markt gebracht.
De timing van dergelijke transacties wordt bepaald op basis van verschillende factoren, zoals de ontwikkeling van de aandelenprijs, open en gesloten periodes, interesse bij investeerders en de marktomstandigheden. Verdere mededelingen over de rationale van de timing van transacties kunnen niet gedaan worden, aangezien die koersgevoelig zouden kunnen zijn.
Klopt het dat ABN AMRO in voorbereiding op de toekomst verschillende scenario’s heeft uitgewerkt? Klopt het dat er ook toekomstscenario’s uitgewerkt zijn die de gevolgen van niet verkopen in kaart brengen?
Ik ben niet bekend met dergelijke scenario’s die ABN AMRO opgesteld zou hebben. Bij het antwoord op vraag 2 heb ik aangegeven dat er geen sprake is van een verkoopstop. Scenario’s die hiervan uitgaan zijn wat mij betreft dan ook niet aan de orde.
Kunt u, zij het via NL financial investments (NLFI), de scenario’s over de niet-verkoop van ABN AMRO openbaar maken en aan de Kamer doen toekomen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Het artikel ‘Tekort aan stroomkabels voor grote hoeveelheid zonne-energie’ |
|
Tom van der Lee (GL) |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
|
|
|
Hebt u kennisgenomen van het artikel «Tekort aan stroomkabels voor grote hoeveelheid zonne-energie»?1
Ja.
Bent u bereid zich in te spannen om netbeheerders eerder inzage te geven in de locaties voor windmolens en zonneparken zodat zij zich sneller en beter kunnen voorbereiden op de benodigde infrastructuur? Zo ja, op welke manier? Zo nee, waarom niet?
De inzet van mijn beleid is erop gericht dat iedereen aangesloten kan worden op het net. Investeringen in het elektriciteitsnet moeten ook noodzakelijk en efficiënt zijn, wij betalen als burgers immers allemaal mee aan de elektriciteitsnetten. Het verzwaren van het net kost enige tijd; zo moet ruimte worden gevonden voor stations, is er tijd nodig om een goede inspraak van onder andere burgers te organiseren en moeten nieuwe kabels getrokken worden. Oplossingen liggen op twee vlakken: ten eerste het tijdig investeren en uitbreiden van het elektriciteitsnet en ten tweede een locatiecheck in de gebieden. In het ontwerpKlimaatakkoord zijn over beide zaken suggesties opgenomen. Ik onderzoek met ACM en de netbeheerders welke oplossing passend is voor tijdig investeren en of de regelgeving daarvoor gewijzigd moet worden.
Anderzijds krijgen de netbeheerders een adviserende rol bij het opstellen van de Regionale Energie Strategieën (RES). Daar wordt door middel van locatiechecks ingezet op het zo slim mogelijk koppelen van decentrale productie en beschikbaarheid op het net.
Ik ben ook samen met de netbeheerders, decentrale overheden, ACM en andere betrokkenen aan het bezien welke overige maatregelen eerder dan via wijziging van wet- en regelgeving en de RES soelaas kunnen bieden.
Daarnaast is er reeds intensief overleg tussen de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO.nl) en de netbeheerders over de impact van de subsidieverleningen vanuit de SDE+-verleningen.
Klopt het dat een verlaging van de leveringszekerheidseis voor zonne-energieprojecten van 99,9% naar 99% veel menskracht en tijd zou schelen omdat er minder kabels gebruikt hoeven te worden?
Een lagere redundantie-eis voor duurzame opwek levert direct extra capaciteit in het net op. Het versoepelen van deze netontwerpeis voor duurzame opwek kan bij de netbeheerder leiden tot lagere arbeids- en materiaalkosten, aangezien minder additionele netinvesteringen dan verplicht zijn.
Ik ben met onder andere netbeheerders in overleg over alle mogelijke oplossingen om het net zo effectief mogelijk te gebruiken. Daarbij wordt ook gekeken naar huidige eisen op het gebied van leveringszekerheid. Hierbij moet wel altijd een afweging gemaakt tussen de impact van een uitvalsituatie, de faalkans van een netonderdeel en de kosten om uitval te voorkomen of gevolgen te beperken.
Overigens kan niet in het algemeen gesteld worden dat de leveringszekerheid daalt van 99,9% naar 99%, dit is altijd afhankelijk van de beschikbaarheid van de verbindingen waarbij ieder geval anders is.
Maakt het tijdelijk verlagen en/of uitstellen van sommige van de eisen rondom de leveringszekerheidseis het inlopen van de achterstand rondom het aansluiten van duurzame energie mogelijk? Zo ja, met hoeveel jaren? Welk effect heeft dit op de realisatie van zonne- en windenergie in 2020? Zo nee, waarom niet?
In de Elektriciteitswet 1998 is middels wet Voortgang Energietransitie de eis opgenomen dat een net met een spanningsniveau van 110 kV en hoger zo is ontworpen en in werking is dat het transport ook verzekerd is indien zich een uitvalsituatie voordoet (N-1). Bij algemene maatregel van bestuur kan hiervoor structureel vrijstelling of ontheffing worden verleend. Het voldoen aan N-1 is namelijk niet voor alle uitvalsituaties doelmatig. Voor aansluitingen lager dan 110 kV geldt geen eis voor redundantie. Zie verder het antwoord op vraag 2.
Bent u bereid om in samenspraak met de sector te kijken naar het (tijdelijk) versoepelen van de eisen rondom de leveringszekerheidseis? Zo ja, hoe ziet u dat voor zich? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Kunt u deze vragen beantwoorden voordat het algemeen overleg Klimaat en energie, dat momenteel op 13 februari 2019 gepland staat, plaatsvindt?
Ja.
Het bericht dat slechte arbeidsomstandigheden en uitbuiting bij nagelsalons geen prioriteit hebben bij de Inspectie SZW |
|
Michiel van Nispen (SP), Thierry Aartsen (VVD) |
|
Mark Harbers (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD), Tamara van Ark (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het onderzoek van de NOS over de zorgwekkende signalen dat er uitbuiting, illegale tewerkstelling en onderbetaling plaatsvindt in goedkope nagelsalons?1 Wat is uw reactie hierop?
Ja. Helaas blijken dergelijke misstanden in diverse sectoren van de Nederlandse arbeidsmarkt voor te komen. Elk mogelijk geval van arbeidsuitbuiting of ernstige benadeling van een werknemer door een werkgever is onacceptabel.
Deelt u de mening dat dergelijke misstanden niet zouden moeten voorkomen in Nederland?
Zie antwoord vraag 1.
Hoe kan het dat in de afgelopen anderhalf jaar door de Inspectie SZW 29 salons zijn beoordeeld, waarbij in de helft van de gevallen misstanden werden gevonden, en vervolgens niet verder werd geïnspecteerd bij andere nagelsalons, door gebrek aan prioriteit?
De Inspectie SZW richt zich op het bestrijden van oneerlijk werk, onderbetaling, uitbuiting en andere misstanden. Dit draagt zij uit in haar publicaties en in haar werkzaamheden. Zij heeft in haar rapport «Staat van Eerlijk Werk» medio 2017 aangegeven dat arbeidsmigranten en flexwerkers in de bekende risicosectoren, waartoe de detailhandel hoort, de grootste risico’s lopen slachtoffer te worden van onderbetaling en/of uitbuiting. Zij concludeerde ook dat er geen goed zicht is op de omvang van arbeidsuitbuiting. Deze speelt zich doorgaans af in het verborgene, zeker daar waar de slachtoffers illegaal in Nederland verblijvende vreemdelingen zijn.
De Inspectie SZW hanteert een risicogerichte, programmatische aanpak waarbij ze samen met andere organisaties werkt aan het bereiken van een zo groot mogelijk maatschappelijk effect. Het sectorprogramma Horeca en Detailhandel richt zich op de risicosectoren horeca en detailhandel. Binnen dit programma is er wel degelijk aandacht voor de wellnessbranche, en daarbinnen voor nagelstudio’s. In de afgelopen anderhalf jaar zijn er inderdaad controles geweest bij 29 nagelsalons, waarbij in de helft van de gevallen overtredingen werden geconstateerd van onder meer de Wet arbeid vreemdelingen, de Arbeidstijdenwet en de Wet minimumloon en mimimumvakantiebijslag.
De Inspectie SZW heeft mij desgevraagd laten weten dat de aanpak van misstanden in de nagelsalons haar blijvende aandacht heeft. Meldingen en signalen over mogelijke ernstige benadeling in de sector detailhandel, waaronder nagelsalons, zijn afgelopen jaar opgepakt en ook dit jaar zal dat het geval zijn.
In het themaprogramma Arbeidsuitbuiting richt de Inspectie SZW zich zowel op arbeidsuitbuiting in de zin van mensenhandel, als op uitbuiting in de zin van ernstige benadeling. Waar meldingen over (arbeids)uitbuiting spelen, wordt opgetreden, ongeacht de sector.
Constaterende dat de Inspectie SZW in haar jaarplan aangeeft dat zij de thema’s «uitbuiting», «illegale tewerkstelling» en «onderbetaling» als prioriteit heeft, waarom beschouwt de Inspectie SZW deze misstanden in nagelsalons niet als prioriteit? Hoe kan het dat deze prioriteiten wel in het jaarplan staan welke met de Kamer is gedeeld en dat dit in de praktijk anders is?
Zie antwoord vraag 3.
Hoe verhoudt zich dit tot de uitspraken van de Nationaal Rapporteur Mensenhandel, Europol en het Openbaar Ministerie dat bij nagelsalons sprake is van een hoog risico op misstanden?
Zie antwoord vraag 3.
Is er coördinatie tussen deze partijen, de Nationale Politie en de Inspectie SZW? Wisselen zij onderling informatie over deze misstanden uit? Zo ja, hoe verklaart u dan dat er geen prioriteit bij deze branche ligt? Zo nee, waarom wisselen zij deze informatie niet uit?
Bij de aanpak van ernstige benadeling en arbeidsuitbuiting in verschillende sectoren, waaronder detailhandel, werkt de Inspectie SZW samen met gemeenten en politie, onder meer met de Afdelingen Vreemdelingenpolitie, Identificatie en Mensenhandel (de AVIM’s) en het Landelijk Overleg van Specialisten Mensenhandel (LOSM). Ook participeert de Inspectie SZW in de Regionale Informatie- en Expertisecentra (RIEC’s), waarvan ook regiogemeenten en politie deel uitmaken. Deze samenwerkingsverbanden hebben tot doel om georganiseerde en ondermijnende criminaliteit – zoals arbeidsuitbuiting – integraal aan te pakken.
De Opsporingsdienst van de Inspectie SZW werkt daarnaast ook samen met de politie in het kader van het Expertisecentrum Mensensmokkel en Mensenhandel (EMM). Binnen het EMM werken politie, KMar, Inspectie SZW en IND integraal samen. Hierin worden meldingen en trends in signalen besproken met aangesloten partners en de landelijk officier mensenhandel. Indien nodig stuurt het EMM de meldingen daarna door voor nader (opsporings)onderzoek.
Wat is uw reactie op de oproep van de Nationaal Rapporteur Mensenhandel dat de Inspectie SZW, gemeenten en politie een actievere houding aan zouden moeten nemen omdat deze signalen doorgaans niet vanzelf bovenkomen?
Mensenhandel blijft vaak ongezien. Mensenhandelaren doen hun uiterste best om uitbuiting te verhullen en slachtoffers vragen om verschillende redenen niet altijd om hulp. Mensenhandel kan daarom worden aangemerkt als een delict waarbij een proactieve houding cruciaal is om slachtoffers vroegtijdig te signaleren, uit de uitbuitingssituatie te halen en daders op te sporen en te vervolgen. De bestrijding van mensenhandel vergt de gezamenlijke inzet van verschillende ketenpartners. Professionals bij de politie en de Inspectie SZW zijn getraind in het herkennen van signalen van mogelijke arbeidsuitbuiting. Met het programma «Samen tegen mensenhandel»2 wordt een intensivering van de integrale aanpak, waarin deze aspecten terugkomen, nagestreefd.
Rechtvaardigt het feit dat er weinig meldingen zijn volgens u de opmerking vanuit de Nationale Politie dat er geen reden is voor nader onderzoek naar deze misstanden?
In algemene zin is het lastig om goed zicht te krijgen op signalen van uitbuiting. Slachtoffers zien zichzelf veelal niet als zodanig en/of zijn te bang om melding te maken. Dit terwijl de verklaring van een slachtoffer vaak zeer belangrijk is voor het kunnen starten van een strafrechtelijk onderzoek. Indien bij de politie melding wordt gemaakt van strafbare feiten, al dan niet in nagelsalons, kan onder leiding van het Openbaar Ministerie nader onderzoek worden verricht.
Bent u bereid om met de Inspectie SZW in gesprek te gaan en te bespreken waarom deze sector, ondanks deze signalen, geen prioriteit heeft? Zo nee, waarom niet? Speelt deze problematiek voor zover u weet ook bij andere branches?
Zie antwoord vraag 3.
Het bericht ‘Zorgen om uitbuiting in goedkope nagelsalons’ |
|
Enneüs Heerma (CDA), Anne Kuik (CDA) |
|
Tamara van Ark (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD), Mark Harbers (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
|
|
|
Heeft u kennisgenomen van de berichten van de NOS d.d. 3 en 13 januari 2019: «Zorgen om uitbuiting in goedkope nagelsalons» en «Nationaal Rapporteur wil onderzoek naar misstanden in nagelsalons»1 2
Ja.
Herkent u de signalen van mogelijke uitbuiting, mensenhandel of witwassen in nagelsalons zoals beschreven door de onderzoekers van NOS op 3 januari jl.? Acht u deze sector als risicovol?
De Inspectie SZW ontvangt weinig meldingen over mogelijke arbeidsuitbuiting of ernstige benadeling in nagelsalons. Ook de politie ontvangt nauwelijks signalen van uitbuiting in nagelsalons. Het fenomeen is echter wel herkenbaar, en de signalen die ze ontvangen, worden opgevolgd. Het is dan ook van belang dat misstanden ook door klanten en burgers worden gemeld bij de opsporingsinstanties.
Professionals bij de politie en de Inspectie SZW zijn getraind in het herkennen van signalen van mogelijke arbeidsuitbuiting. De beschrijving in de media van uitbuiting in deze specifieke branche komt overeen met situaties in andere soorten ondernemingen waarin kwetsbare werknemers worden aangetroffen. Signalen over andere fenomenen worden doorgegeven aan betrokken ketenpartners. Indien bij de politie melding wordt gemaakt van strafbare feiten, al dan niet in nagelsalons, kan onder leiding van het Openbaar Ministerie nader onderzoek worden verricht.
Heeft u een verklaring voor de flinke toename van het aantal nagelstudio’s in Nederland in de afgelopen jaren?
Voor het beginnen van een nagelsalon is geen diploma of vergunning vereist. Het is mogelijk om vanuit huis een nagelsalon te beginnen. Dit maakt het starten van een nagelsalon relatief gemakkelijk en toegankelijk voor ondernemers en zelfstandigen.
In haar Meerjarenplan 2019–2022 vermeldde de Inspectie SZW de toename van zogeheten gemaksdiensten, waaronder persoonlijke zorg, nu een deel van de bevolking meer geld heeft.
Acht u de kans aannemelijk dat ook in Nederland criminele netwerken zich verschuilen achter nagelstudio’s, zoals criminele netwerken in Engeland en België illegale Vietnamese werkers in nagelsalons uitbuiten?
Doordat er nauwelijks signalen van uitbuiting in nagelsalons worden ontvangen, is het niet goed te beoordelen of het aannemelijk is dat zich criminele netwerken achter de nagelsalons verschuilen. Ook vanuit het EMM komen geen dergelijke signalen.
Bent u bereid het aantal controles van de Inspectie Sociale Zaken op het gebied van arbeidsrecht in nagelsalons te vergroten?
De Inspectie SZW heeft mij desgevraagd laten weten dat de aanpak van misstanden in de nagelsalons blijvende aandacht van de Inspectie heeft. Meldingen en signalen over mogelijke ernstige benadeling in de sector detailhandel, waaronder nagelsalons, zijn afgelopen jaar opgepakt en ook dit jaar zal dat het geval zijn. Daarnaast zal in het kader van het Inspectieprogramma Horeca en Detailhandel een inventariserend onderzoek plaatsvinden naar vormen van arbeidsgerelateerde misstanden en zal de signalering van nieuwe fenomenen worden geïntensiveerd.
Welke actie gaat u ondernemen, na de oproep van de Nationaal Rapporteur Mensenhandel en Seksueel Geweld tegen Kinderen teneinde een onderzoek te starten naar misstanden in nagelsalons?
Zie antwoord vraag 5.
Op welke manier kunnen gemeenten deze misstanden aanpakken?
Een van de vier actielijnen in het programma «Samen tegen Mensenhandel»3 is het versterken van de gemeentelijke aanpak van mensenhandel. Gemeenten hebben een belangrijke rol bij de integrale benadering van mensenhandel en de adequate samenwerking tussen alle ketenpartners op lokaal niveau. Zij zijn verantwoordelijkheid voor de bestuurlijke aanpak en voor het organiseren van hulp en opvang voor slachtoffers.
Ook als aanjagers van de lokale aanpak van mensenhandel zijn gemeenten onontbeerlijk. Hierover zijn in het Interbestuurlijk Programma (IBP) van februari 2018 al concrete afspraken gemaakt. Zo staat in het IBP dat alle gemeenten over vier jaar duidelijk beleid hebben om mensenhandel tegen te gaan en dat gemeenten werken aan passende regionale opvang, ondersteuning en nazorg en een landelijk dekkend netwerk van zorgcoördinatie.
Verder kunnen gemeenten een belangrijke rol spelen in de signalering van mensenhandel. Ambtenaren met burgercontacten zijn de oren en ogen van een gemeente. Als zij signalen van uitbuiting herkennen en melden, kunnen zij een belangrijke bijdrage leveren aan de strijd tegen mensenhandel. In het kader van het programma «Samen tegen Mensenhandel» wordt de signalering door gemeenten versterkt, onder andere door het aanstellen van projectleiders die gemeenten gaan ondersteunen bij de implementatie van de IBP-afspraken.
Hoe is de samenwerking geregeld met landen zoals België en het Verenigd Koninkrijk ten aanzien van de informatie-uitwisseling over mogelijke misstanden in deze sector?
De Inspectie SZW werkt regelmatig samen met collega-organisaties in buurlanden om grensoverschrijdende constructies aan te pakken. Op het gebied van arbeidsuitbuiting is er een Europees netwerk actief van arbeidsinspecties en politiediensten onder de vlag van EMPACT (European Multidisciplinary Platform Against Criminal Threats). Vanuit dat netwerk wordt er jaarlijks een Europese actieweek georganiseerd tegen arbeidsuitbuiting; de Joint Action Day Labour Exploitation. Arbeidsinspecties en politiediensten treden dan ook internationaal gezamenlijk op tegen arbeidsuitbuiting, zowel bilateraal als multilateraal. Verder is er bij de zogeheten Dutch Desk van Europol een liaison officer van de Inspectie SZW gestationeerd. Ten slotte wordt er op strategisch niveau samengewerkt via het European Platform Tackling Undeclared Work.
Fouten bij keuring van zieke jongeren |
|
Jasper van Dijk (SP) |
|
Tamara van Ark (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD) |
|
|
|
|
Kent u het bericht «fouten bij keuring zieke jongeren» waaruit blijkt dat de beoordeling van een op de vijf jonggehandicapten verkeerd is?1 Wat is uw reactie hierop?
Ik ken het bericht. Hieruit trek ik overigens niet de conclusie dat de beoordeling van 1 op de 5 jonggehandicapten verkeerd is, maar dat in 2016 in 1 op de 5 gevallen de rechtmatigheid van de beslissing niet gegarandeerd was. Natuurlijk vind ik dat ernstig. Tegelijk zie ik hier de waarde bewezen van het interne proces van kwaliteitsborging dat UWV heeft ingeregeld. UWV heeft deze ernstige tekortkoming in het proces onderkend en verbetermaatregelen ingezet.
Onderschrijft u dat het onacceptabel is dat 33% van de jonggehandicapten geen Wajong-uitkering krijgt hoewel hij of zij blijvend arbeidsongeschikt is?
In het bewuste artikel wordt gesteld dat 33% van de gevallen die UWV heeft onderzocht ten onrechte geen Wajong-uitkering is toegekend. Dat is onjuist. Het rapport waarnaar wordt verwezen geeft aan dat in 6% van de afgewezen Wajongaanvragen de kans bestaat dat dit onterecht was. De algemene conclusie van het rapport luidde dat in 20% van de onderzochte gevallen een risico bestaat op een onjuiste beoordeling. Dat vind ik en met mij UWV, inderdaad niet acceptabel.
Hoe gaat u zorgen dat het werk van arbeidsdeskundigen de toets der kritiek kan doorstaan, nu uit het onderzoek blijkt dat slechts zeven procent van de arbeidsdeskundige beoordelingen een voldoende scoort?
Uit de analyse van de bevindingen van het kwaliteitsonderzoek uit 2016 op basis van rapportages van de verzekeringsarts en/of arbeidsdeskundige kwam naar voren dat vooral de redeneerlijn op grond waarvan men komt tot oordeelsvorming, het gebruik van de juiste terminologie en daarmee de kwaliteit van de rapportages voor verbetering vatbaar was, met name bij de arbeidsdeskundigen. De rapportages moeten toetsbaar, inzichtelijk en reproduceerbaar zijn. Dit is door UWV opgepakt met gerichte bijscholing voor arbeidsdeskundigen waarin rapporteren centraal stond. Het onderwerp loopt sindsdien mee in de periodieke kwaliteitscontroles van de betrokken divisie. Hieruit blijkt dat UWV een verbetering in het professioneel handelen van genoemde beroepsgroepen heeft weten te realiseren.
Waarom is het betreffende rapport niet naar de Kamer gestuurd?
Binnen UWV worden, als onderdeel van de reguliere bedrijfsvoering, periodiek kwaliteitsonderzoeken verricht. Waar nodig, voert UWV verbeteracties uit. Daarmee geeft UWV blijk van de professionele taakopvatting die ik ook van de uitvoerder verwacht. UWV doet dat over de gehele linie van de taken die zij uitvoert en moet daarbij een eigen inschatting maken van de risico’s die zij daarbij aantreft.
Het bewuste interne onderzoeksrapport is destijds niet ter informatie aan mij aangeboden. Dat laat onverlet dat mijn departement en UWV steeds in gesprek zijn over een goede balans tussen openheid over de lastige opgaven waar de uitvoering voor staat en de ruimte voor de uitvoering om te werken, te leren en te verbeteren. De Minister van Sociale Zaken en ikzelf pogen uw Kamer ook deelgenoot van te maken door halfjaarlijks een brief met daarin de «Stand van de uitvoering» aan u te sturen (zie Kamerstuk 24 6448, nr. 608).
Kunt u een overzicht geven van alle onderzoeken die de afdeling intern kwaliteitsonderzoek vanaf 2014 heeft uitgevoerd? Is in deze periode ook onderzoek gedaan naar de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA)-keuring?
Zoals eerder toegelicht, zijn kwaliteitsonderzoeken van de afdeling Business Control en Kwaliteit onderdeel van het primaire proces van UWV. In dat licht acht ik het niet zinvol om alle interne kwaliteitsonderzoeken los van hun context in de externe verantwoording te brengen. De verantwoording aan de Minister en mijzelf als opdrachtgevers is via een andere lijn georganiseerd.
UWV is graag bereid een nadere toelichting te geven op de werking van het centrale kwaliteitsborgingsproces, de doorwerking naar de primaire processen en de interactie tussen kwaliteitsborging en externe verantwoording.
Hoe gaat u bevorderen dat de afdeling intern kwaliteitsonderzoek van het UWV haar kritische en onafhankelijke werk kan voortzetten?
Ik heb geen aanwijzing dat de afdeling haar werk niet zou kunnen voortzetten, dan wel dat zij dat niet kritisch of onafhankelijk doet. Het rapport laat in mijn ogen juist zien dat de afdeling de ruimte heeft om onvolkomenheden in processen bloot te leggen. Ik zie daarom geen aanleiding tot nadere actie.
Kan de afdeling een onafhankelijke positie krijgen, zoals het Bureau Risicobeoordeling & Onderzoek van de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA)?
Zie antwoord vraag 6.
Wat gaat u doen om te voorkomen dat geldgebrek de belemmerende factor is voor jonggehandicapten om in beroep te gaan?
De mogelijkheid van bezwaar en beroep zijn geregeld in de Algemene wet bestuursrecht. Het maken van bezwaar is kosteloos en vergt geen juridische bijstand. Het griffierecht voor een particulier voor het indienen van een beroepszaak bedraagt in 2019 € 47. Ook het indienen en voeren van een beroepszaak vergt geen juridische bijstand. Zowel in bezwaar als in beroep kan men ervoor kiezen zich te laten vertegenwoordigen door een familielid of naaste. Het is gebruikelijk in het bestuursrecht dat de partij die in beroep in het ongelijk wordt gesteld, niet verantwoordelijk wordt gehouden voor de proceskosten van de wederpartij.
Ik zie geen aanleiding, noch mogelijkheden om de toegankelijkheid van bezwaar en beroep verder te vergroten.
Op welke manier gaat u ervoor zorgen dat de jonggehandicapten die ten onrechte geen uitkering krijgen, alsnog een uitkering ontvangen?
De rechtmatige verstrekking van uitkeringen op grond van alle materiewetten, waaronder de Wajong2015, is een van de wettelijke taken van UWV. Gesprekken over de scores op rechtmatigheid vinden plaats binnen de reguliere verantwoordingscyclus. De mensen bij wie een risico is geconstateerd op een onjuist proces, zijn opnieuw beoordeeld.
Daarnaast is de Wajong2015, met als belangrijk onderdeel de beoordeling van het recht, in 2019 onderwerp van evaluatie. De rapportage hiervan ontvangt uw Kamer met de integrale evaluatie van de Participatiewet eind 2019.
Het bericht ‘856.000 Nederlanders in loondienst bouwen geen pensioen op’ |
|
Bart van Kent (SP) |
|
Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (D66) |
|
|
|
|
Klopt het dat de circa 35.000 medewerkers in facilitaire klantcontactcentra geen pensioen opbouwen? Zo ja, wat is hierop uw reactie?1 2
Ja
Is het volgens u niet de omgekeerde wereld dat veel uitzendkrachten juist niet in loondienst willen omdat zij dan geen pensioen op kunnen bouwen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Pensioenfonds StiPP voert de pensioenregeling uit voor personeel in de uitzendbranche. Het deelnemen aan het pensioenfonds is verplicht gesteld voor uitzendkrachten die op basis van een uitzendovereenkomst werkzaam zijn voor een uitzendonderneming. In Nederland kennen we geen algemene pensioenplicht. Bij werkgevers die niet onder een verplichtstelling van een bedrijfstakpensioenfonds vallen of waarbij deelname aan een pensioenregeling ook niet bij cao is geregeld, zijn werkgever en werknemers vrij om afspraken te maken over een pensioenregeling. Dit kan er ook toe leiden dat een werkgever geen pensioenaanbod doet en de betreffende werknemers geen pensioen opbouwen via de werkgever. De verantwoordelijkheid om afspraken te maken over pensioen ligt in beginsel bij sociale partners. Ik ontvang overigens geen signalen dat de verplichtstelling in de uitzendsector ervoor zorgt dat uitzendkrachten juist niet in loondienst willen, omdat zij dan geen pensioen opbouwen.
Hoeveel cao’s zijn er die niets regelen voor het pensioen van werknemers? Om welke bedrijfstakken gaat het daarbij en om hoeveel werknemers?
Pensioenen zijn voorzieningen met een eigen, door de Pensioenwet bepaald regime. Voor pensioenen bestaat parallel aan het algemeen verbindend verklaren van cao-bepalingen de »verplichte deelname» op basis van de Wet betreffende verplichte deelneming in een bedrijfstakpensioenfonds (WBpf 2000). In de cao kan een bepaling worden opgenomen waarin wordt verwezen naar de van toepassing zijnde pensioenregeling. Een cao bevat dus zelf geen pensioenregeling, maar verwijst er wel veelal naar. Ik heb om deze reden de grootste cao’s steekproefsgewijs onderzocht. «Groot» wil zeggen: bedrijfstakcao’s van toepassing op 8.000 of meer werknemers en ondernemingscao’s van toepassing op 2.500 werknemers of meer. Gezamenlijk zijn deze van toepassing op ruim 85% van alle werknemers die onder een cao vallen. Uit deze steekproef blijkt dat vrijwel alle cao’s verwijzen naar een pensioenregeling. Het gaat hier om 96 van de 98 onderzochte cao’s. De twee cao’s waar geen verwijzing naar een pensioenregeling is opgenomen zijn de cao van de technische groothandel en de cao van horeca en aanverwant bedrijf. De cao van de technische groothandel (ca. 30.000 werknemers) bevat een aanbeveling aan werkgevers om binnen de onderneming een collectieve pensioenregeling voor werknemers te treffen. De cao van horeca en aanverwant bedrijf bevat geen verwijzing naar een pensioenregeling. Binnen deze sector geldt de verplichtstelling voor het bedrijfstakpensioenfonds Horeca en catering.
Hoe gaat u ervoor zorgen dat niet alleen zzp’ers, maar ook de werknemers in loondienst vaker een pensioen opbouwen?
Een aanvullend pensioen is een belangrijke arbeidsvoorwaarde voor werknemers. Zoals aangegeven bij de beantwoording van vraag 2 ligt binnen het huidige stelsel het primaat daarvoor in de eerste plaats bij de sociale partners. De instrumenten van de overheid – de verplichtstelling – worden op verzoek van de sociale partners ingezet. Het aanpassen van deze systematiek is een fundamentele stap. Dat kan niet zomaar geregeld worden en past ook niet bij de aard van het Nederlandse stelsel.
Zoals aangegeven in mijn brief over de vernieuwing van het pensioenstelsel vind het kabinet de omvang van de witte vlek een zorgelijke constatering en wil het Kabinet bezien of er maatregelen mogelijk zijn die ertoe leiden dat de pensioenopbouw onder werknemers wordt vergroot. Wat sowieso van belang is, is een goede monitoring van de ontwikkelingen.
Bent u bereid een pensioenplicht te onderzoeken en mogelijk door te voeren, indien het aantal werknemers dat geen pensioen opbouwt niet afneemt? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u bereid bovenstaande vragen te beantwoorden voor het algemeen overleg pensioenonderwerpen van 6 februari aanstaande?
Ja
Wat is uw reactie op het bericht over de arbeidsomstandigheden in klantcontactcentra waaronder dat indien je te lang naar het toilet gaat, je loon in moet leveren?
Vanzelfsprekend is het zo dat werknemers in de gelegenheid gesteld moeten worden om voldoende pauze- en rustmomenten in acht te nemen en om naar het toilet te gaan wanneer dit nodig is.
Volgens de Arbeidsomstandighedenwet is het de primaire verantwoordelijkheid van de werkgever om voor goede arbeidsomstandigheden te zorgen en om het werk zo te organiseren dat daarvan geen nadelige invloed uitgaat op de veiligheid en de gezondheid van de werknemer. De werkgever dient bovendien op grond van de Arbeidstijdenwet een beleid inzake arbeids- en rusttijden te voeren in samenhang met het arbeidsomstandighedenbeleid. Hierbij moet de werkgever, voorzover dat redelijkerwijs van hem gevergd kan worden, rekening houden met de persoonlijke omstandigheden van werknemers.
De Arbeidstijdenwet legt vast hoe lang werknemers mogen werken en wanneer iemand recht heeft op pauze of rusttijd. Deze wet geeft werkgevers en werknemers ook ruimte om in onderling overleg specifieke afspraken te maken over werk- en rusttijden. Afspraken over pauzes kunnen zijn gevat in de geldende cao’s, maar ook daarnaast kunnen tussen werkgevers en werknemers afspraken worden gemaakt over pauzes en korte werkonderbrekingen. Die kunnen bijvoorbeeld de vorm krijgen van reglementen en protocollen. Dat er sprake is van een vorm van afstemming met betrekking tot pauzegebruik en toiletbezoek om een afdoende bezetting te kunnen garanderen is niet onredelijk. Dit is ook in veel andere sectoren gebruikelijk. Bij het maken van afspraken hierover zijn goed werkgeverschap en goed werknemerschap beide van belang. Het is in eerste instantie aan de cao-partijen – werkgevers en werknemers – om het gesprek aan te gaan over eventuele knelpunten en hierover afspraken te maken. Wanneer sprake is van niet-naleving van de arbeidswetgeving, dan kan hiervan melding worden gemaakt bij de Inspectie SZW.
Bent u zich ervan bewust dat het niet tijdig naar het toilet gaan, daadwerkelijk tot gezondheidsproblemen kan leiden, bijvoorbeeld aan de blaas?
Zie antwoord vraag 7.
Bent u van mening dat werkgevers met het ontmoedigen van toiletbezoek, voldoen aan hun plicht om het werk zo te organiseren dat het geen nadelige invloed heeft op de gezondheid?
Zie antwoord vraag 7.
Bent u bereid de Inspectie SZW te verzoeken onderzoek te doen naar de arbeidsomstandigheden en werkdruk bij klantcontactcentra? Kunt u uw antwoord toelichten?
Enkel signalen in de media zijn onvoldoende aanleiding om de Inspectie SZW te verzoeken onderzoek te doen naar de arbeidsomstandigheden en werkdruk bij klantcontactcentra. Dit houdt in dat zij haar capaciteit daar inzet waar de grootste risico’s op niet naleving zich voordoen. De Inspectie SZW werkt risicogestuurd, programmatisch en effectgericht. De Inspectie SZW analyseert continu of nieuwe risico’s optreden die tot mogelijke aanpassingen van inspectie-inzet aanleiding geven. Deze analyse is gebaseerd op alle bevindingen, onderzoeken, monitoring en uitkomsten van reactieve inspecties en signalen van buiten – waaronder meldingen van misstanden en signalen in de media. Wanneer meldingen van niet-naleving van de arbeidswetgeving via de ondernemingsraad of de vakbond worden ingediend, volgt altijd een onderzoek door de Inspectie SZW.
Incassobonussen van deurwaarders voor grote klanten |
|
Michiel van Nispen (SP), Maarten Groothuizen (D66) |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD) |
|
|
|
|
Kent u het bericht «Deurwaarders onder vuur om incassobonus voor grote klanten»?1
Ja.
Deelt u de mening van de toezichthouder, het Bureau Financieel Toezicht, dat de constructie die deurwaarders met grote klanten, zoals zorgverzekeraars, energiebedrijven en telecomaanbieders, hebben opgetuigd «onwenselijk en over de rand» is? Zo nee, waarom niet?
De onafhankelijke toezichthouder Bureau Financieel Toezicht (BFT) doet momenteel onderzoek naar prijsafspraken die deurwaarders met hun opdrachtgevers overeenkomen. Het gaat hier om een zogenaamde kick back fee. Deze houdt in dat de gerechtsdeurwaarder een deel van de opbrengst van de ambtshandeling doorgeeft aan de opdrachtgever. Dit verdienmodel is mogelijk een risico voor de onafhankelijkheid van de gerechtsdeurwaarder. Het zou namelijk een zorgvuldige belangenafweging tussen schuldeiser en schuldenaar in de weg kunnen staan. Dat acht ik onwenselijk en het is daarom goed dat de toezichthouder een onderzoek is gestart.
Hoe verhoudt deze constructie zich in uw ogen tot de Verordening beroeps- en gedragsregels voor gerechtsdeurwaarders? Kunt u in uw antwoord in het bijzonder aandacht besteden aan artikel 2 van deze Verordening over onafhankelijkheid en onpartijdigheid?
Gerechtsdeurwaarders zijn openbare ambtenaren die in onafhankelijkheid hun publieke taak moeten vervullen. De onafhankelijkheid is wettelijk geregeld in de gerechtsdeurwaarderswet. Daarnaast heeft de Koninklijke Beroepsorganisatie van Gerechtsdeurwaarders (KBvG) een tweetal verordeningen opgesteld die de onafhankelijkheid van de gerechtsdeurwaarder reguleren. In de Verordening beroeps- en gedragsregels gerechtsdeurwaarders zijn normen gesteld over de wijze waarop de gerechtsdeurwaarder zijn beroep uitoefent. Ten aanzien van de onafhankelijkheid is daarin geregeld dat de gerechtsdeurwaarder zijn beroep zo uitoefent dat zijn onafhankelijkheid en ambtelijke onpartijdigheid niet in gevaar komen. In de Verordening onafhankelijkheid gerechtsdeurwaarders artikel 2, eerste lid is geregeld dat de gerechtsdeurwaarder ervoor zorgt dat de aanvaarding en de uitvoering van opdrachten nimmer worden bepaald of beïnvloed door andere rollen of verantwoordelijkheden. Indien uit onderzoek van het BFT blijkt dat in de praktijk prijsafspraken ertoe leiden dat de onafhankelijkheid in het geding is, zal het BFT handhavend optreden. Het is uiteindelijk aan de tuchtrechter om te oordelen of de prijsafspraak in de desbetreffende gevallen toelaatbaar was.
Acht u de waarborgen voor een gerechtsdeurwaarder, een zorgvuldige belangenafweging te kunnen maken tussen schuldeiser en schuldenaar, met deze constructie nog afdoende? Zo ja, welke waarborgen zijn dat en kunt u daarvan aangeven waarom zij, ondanks deze constructie, nog voldoende zijn?
Gerechtsdeurwaarders mogen zich bij de uitvoering van hun publieke taak niet door hun eigen verdiensten laten leiden. Financiële prikkels die er toe leiden dat gerechtsdeurwaarders eerder dan noodzakelijk ambtshandelingen verrichten zijn daarom ongewenst. De KBvG heeft een «Verordening begrenzing tariefmodellen» in voorbereiding die beoogt afspraken met opdrachtgevers tegen te gaan die de afweging kunnen verstoren die een gerechtsdeurwaarder bij het vervullen van zijn publieke taak moet maken. Deze zal naar verwachting dit voorjaar ter goedkeuring aan mij worden voorgelegd.
De relatie tussen de bekostiging van ambtshandelingen en de wijze waarop de deurwaarder zich tegenover de schuldenaar gedraagt, is onderwerp van onderzoek van een adviescommissie. Deze Commissie herijking tarieven ambtshandelingen gerechtsdeurwaarders (de commissie Oskam) doet aanbevelingen om het stelsel voor tarifering van ambtshandelingen van gerechtsdeurwaarders te actualiseren en te komen tot een bestendige regeling voor de toekomst. Deze commissie levert dit voorjaar haar eindrapport op. Ik zal uw Kamer daar later dit jaar over informeren.
Klopt het, dat deurwaarders al sinds 2009 van deze constructie af willen en dat de toezichthouder hiervan op de hoogte is? Indien deurwaarders inderdaad al sinds 2009 van deze constructie af willen, waarom moet het dan zo lang duren?
Het klopt dat in 2009 al aandacht was voor de prijsafspraken die gerechtsdeurwaarders maken met hun opdrachtgevers. In het rapport «Noblesse oblige» uit 2009 stond de aanbeveling dat opdrachtgevers niet aan ambtshandelingen zouden mogen verdienen.2 Een verbod op prijsafspraken die er toe leiden dat opdrachtgevers verdienen aan een ambtshandeling is door de regering destijds niet nodig geacht om de onafhankelijkheid van gerechtsdeurwaarders voldoende te waarborgen. Het maken van prijsafspraken tussen gerechtsdeurwaarder en opdrachtgever is een logisch gevolg van de in 2001 geïntroduceerde marktwerking.
In 2010 heeft de toenmalige Minister van Veiligheid en Justitie de Verordening onafhankelijkheid gerechtsdeurwaarders van de KBvG goedgekeurd. Vervolgens is in 2016 deze onafhankelijkheid wettelijk vastgelegd in de Gerechtsdeurwaarderswet. Zoals in het antwoord op vraag 4 aangegeven, heeft de KBvG een nieuwe verordening in voorbereiding die tot doel heeft grenzen te stellen aan tariefafspraken. Deze verordening heeft mede tot doel de onafhankelijkheid nader te waarborgen. Daarnaast is de relatie tussen prijsafspraken en onafhankelijkheid sinds medio 2016 onderwerp van aandacht van de toezichthouder, toen het BFT verantwoordelijk werd voor het integraal toezicht.
Welke mogelijkheden ziet u teneinde de waarborgen voor een onafhankelijke en onpartijdige belangenafweging verder te versterken naar aanleiding van deze berichtgeving?
Zie antwoord vraag 4.
Klopt het, dat de marktomstandigheden waar deurwaarderskantoren al enige tijd mee kampen moeilijk zijn? Zo ja, waar ligt dat volgens u aan? Zo nee, waarom niet?
Het klopt dat de gerechtsdeurwaarders het financieel zwaar hebben. Gedurende de laatste jaren heeft de sector te maken met een structurele omzetdaling gedurende de laatste jaren (2015: € 423.945.000, 2016: € 406.173.000, 2017: € 389.265.000). De omzetdaling is volgens de KBvG deels te verklaren door een trend dat het aantal ambtshandelingen afneemt. Deze afname wordt onder andere veroorzaakt door een toenemende terughoudendheid om de gang naar de kantonrechter te maken vanwege de verhoging van de griffierechten, maar ook omdat de gerechtsdeurwaarders meer dan voorheen erin slagen om met een schuldenaar een betalingsregeling te treffen, waardoor bijvoorbeeld het leggen van beslag kan worden voorkomen, aldus de KBvG.
Geldt de overheid als een schuldeiser die het risico van een mislukte incasso bij de deurwaarders probeert te leggen? Zo ja, hoe beoordeelt u het effect daarvan op deurwaarderskantoren? Zo nee, waarom niet?
Nee, gerechtsdeurwaarders zijn naast openbaar ambtenaar ook ondernemer en maken in die laatste hoedanigheid zelf (prijs) afspraken met hun opdrachtgever. Zij zijn daarom zelf verantwoordelijk voor het maken van (prijs) afspraken die hen in staat stellen een bestendige praktijk te voeren. Daarnaast dient de overheid zich op te stellen als goed opdrachtgever.
Overigens zal de reeds eerder genoemde Commissie herijking tarieven ambtshandelingen gerechtsdeurwaarders, bij de uitvoering van zijn taak een afweging maken tussen een goede, verantwoorde en efficiënte bedrijfsvoering van de gerechtsdeurwaarder (inclusief een redelijke ondernemingsvergoeding), de bescherming van de schuldenaar tegen te hoog oplopende kosten en de belangen van de schuldeiser. Dit alles binnen de rechtsstatelijke uitgangspunten.
Wat zijn de door het Centraal Justitieel Incassobureau (CJIB), onder voorbehoud, aangekondigde plannen in 2019 een nieuwe aanbesteding met betrekking tot overheidsopdrachten voor gerechtsdeurwaarders in de markt te willen zetten? Op welke manier heeft u daarin de gevolgen voor de marktwerking in de sector van gerechtsdeurwaarders meegenomen? Wat is de noodzaak tot deze aanbesteding?
Het CJIB heeft in 2017 een succesvolle aanbesteding afgerond, waarin de vorderingen van vier bestuursorganen gezamenlijk zijn aanbesteed. In de aanbestedingsdocumenten is toen aangekondigd dat er op een termijn van circa twee jaar een volgende aanbesteding zou komen met een bredere scope en een grotere diversiteit aan vorderingen. Deze aanbesteding is nu in voorbereiding en start volgens planning medio 2019. Met deze aanbesteding geeft het CJIB uitvoering aan de Rijksincassovisie.
Als onderdeel van de voorbereiding op de aanbesteding verdiept het CJIB zich nadrukkelijk in de marktomstandigheden, heeft zij gesprekken gevoerd met de beroepsorganisatie KBvG en de belangenorganisatie (Deurwaardersbelangen.Nu) en voert zij een brede marktconsultatie uit. Onderdeel van de consultatie was een informatiebijeenkomst op 31 januari 2019, waar alle gerechtsdeurwaarderkantoren, de KBvG en Deurwaardersbelangen.Nu waren uitgenodigd.
De juridische noodzaak is gelegen in de Aanbestedingswet 2012. Bovendien biedt een aanbesteding beleidsmatig de mogelijkheid om te zorgen dat alle vorderingen van één debiteur gebundeld worden bij één gerechtsdeurwaarder. Daarnaast kan het CJIB beter sturen op het uitgangspunt dat vorderingen maatschappelijk verantwoord worden afgehandeld door gerechtsdeurwaarderskantoren die dit het beste kunnen uitvoeren. Zo kan het CJIB gerechtsdeurwaarders(kantoren) selecteren die beleidsmatig het best aansluiten bij de Rijksincassovisie.
Bent u bereid een juridische analyse uit te laten voeren over de noodzaak tot aanbesteding teneinde te bepalen in welke mate er ruimte is naar een implementatie van het zogeheten Belgische verdeelmodel van overheidsopdrachten te kijken, zoals o.a. is verzocht door Deurwaardersbelangen in hun brief van 11 januari 2019? Bent u bereid dat in samenspraak en met inzet van alle betrokken instanties te doen? Zo ja, wanneer kunt u die analyse aan de kamer zenden? Zo nee, waarom niet?
De Aanbestedingswet 2012 is voor mij het uitgangspunt. Daarom zie ik geen reden tot een juridische analyse van het Belgisch model. Daarnaast zijn er ook beleidsmatige redenen om tot een aanbesteding over te gaan. Zoals bij de beantwoording van vraag 9 is aangegeven wil het CJIB beter sturen op het uitgangspunt dat vorderingen maatschappelijk verantwoord worden afgehandeld. Door de «methodiek» van aanbesteden kunnen gerechtsdeurwaarderskantoren worden geselecteerd die dit het beste kunnen uitvoeren.
Hoe verhoudt deze aangekondigde planning zich tot de Rijksincassovisie waar het bewustzijn in wordt verwoord dat een burger slechts één afloscapaciteit heeft, zodat een schuldenaar niet door verschillende gerechtsdeurwaarders wordt benaderd?2
Door de aankomende aanbesteding geeft het CJIB uitvoering aan de Rijksincassovisie en kan het CJIB beter sturen op het principe dat een schuldenaar door één gerechtsdeurwaarder wordt benaderd (ten aanzien van de Rijksvorderingen die het CJIB uitvoert).
Wat is de stand van zaken met betrekking tot de uitvoering van de Rijksincassovisie, in het bijzonder met betrekking tot de onderlinge concurrentie tussen gerechtsdeurwaarders en het gebrek aan overzicht over de afloscapaciteit van de schuldenaar waardoor de beslagvrije voet van schuldenaren onder druk kan komen te staan?
Vanuit de Rijksincassovisie wordt gewerkt aan een Rijksincasso die transparant is, daar waar noodzakelijk de afstemming zoekt, maatwerk biedt, en zoveel mogelijk de onnodige ophoging van schulden voorkomt.
Het vanaf 1 januari 2016 operationele Digitale Beslagregister voor gerechtsdeurwaarders levert een belangrijke bijdrage als het om afstemming van de incasso op de mogelijkheden en omstandigheden van mensen met schulden gaat. Alle gerechtsdeurwaarders beschikken via het register over een goed beeld of en zo ja welke beslagen reeds bij een bepaalde schuldenaar liggen, waardoor beter zicht is op de afloscapaciteit van de schuldenaar. Het kabinet vindt het wenselijk dat ook overheidsorganisaties op een vergelijkbare wijze gegevens uitwisselen zodat het beeld van de schuldenaar completer is en een betere afweging kan worden gemaakt inzake de opportuniteit van een eventueel in gang te zetten incassotraject. Over de stand van zaken van de verbreding van het beslagregister is uw Kamer recent geïnformeerd bij brief van 15 november 2018.4
Misstanden in nagelsalons |
|
Gijs van Dijk (PvdA), Attje Kuiken (PvdA) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA), Tamara van Ark (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD) |
|
|
|
|
Kent u het bericht «Nationaal Rapporteur wil onderzoek naar misstanden in nagelsalons»?1 en het bericht «Staatssecretaris: meld misstanden in nagelsalons»?2
Ja
Deelt u de mening van de Nationaal Rapporteur Mensenhandel en Seksueel Geweld tegen Kinderen dat er «nog te weinig actief onderzocht en te weinig samengewerkt» wordt in de bestrijding van misstanden in de nagelbranche? Zo ja, hoe past dit bij het streven van het kabinet prioriteit te geven aan het bestrijden van mensenhandel? Wat gaat u doen teneinde dit te verbeteren? Zo nee, waarom niet en waaruit blijkt dat er wel sprake is van actief onderzoek en samenwerking?
In het programma «Samen tegen mensenhandel»3 staat uitvoerig omschreven hoe het kabinet gezamenlijk en integraal met maatschappelijke organisaties de aanpak van mensenhandel gaat intensiveren. Verschillende acties zijn al in gang gezet of zullen de komende periode worden opgepakt. Bij de zogeheten actielijn «Doorontwikkeling aanpak arbeidsuitbuiting» gaat het onder meer om het opzetten van een informatiepunt mensenhandel en het inrichten van een team inspecteurs dat, ook in gevallen waarbij er geen directe opsporingsindicatoren zijn, snel ter plekke kan zijn na een urgente melding of signaal.
Bovendien krijgt de Inspectie SZW een landelijke expert mensenhandel die de verbinding vormt tussen de opsporingsdienst en ketenpartners. Ook doet de Inspectie SZW onderzoek naar groepen die kwetsbaar zijn voor uitbuiting, in aanvulling op de bestaande opsporingsonderzoeken.
Deelt u de mening dat slachtoffers van mensenhandel en uitbuiting juist door de situatie waarin zij zich bevinden niet snel geneigd zullen zijn tot het melden van deze misstanden of het doen van aangifte? Zo ja, wat gaat u doen teneinde er voor te zorgen dat dergelijke misstanden voortaan meer gemeld gaan worden? Zo nee, waarom deelt u die mening niet?
Ja, die mening deel ik. Vanwege de verborgenheid van het delict worden slachtoffers niet altijd gesignaleerd. Er kunnen verschillende redenen zijn waarom slachtoffers van arbeidsuitbuiting geen melding maken van hun situatie. Dit kan bijvoorbeeld zijn door hun kwetsbare of afhankelijke positie, of doordat ze zichzelf niet als slachtoffer zien. In het programma «Samen tegen mensenhandel» zijn maatregelen opgenomen om dit probleem gezamenlijk en integraal aan te pakken. Door de politie worden diverse initiatieven ontplooid om de drempels voor het doen van aangifte te verlagen voor alle categorieën slachtoffers van mensenhandel. Zo start de politie met een proeftuin waarin onder andere wordt geëxperimenteerd met het horen van slachtoffers door een psycholoog. Daarnaast wordt er ook ingezet op het opsporen en vervolgen van daders wanneer slachtoffers besluiten geen aangifte te doen. Dit onder andere door informatie uit financiële stromen beter te benutten en publiek-private samenwerkingen aan te gaan met Nederlandse banken. Ook wordt er geïnvesteerd in verschillende trainingen, waardoor diverse groepen professionals, die in contact komen met mogelijke slachtoffers, signalen van mensenhandel beter leren te herkennen. De Inspectie SZW en het Ministerie van Justitie en Veiligheid starten een onderzoek om te kijken hoe de bewustwording bij burgers over het herkennen en melden van arbeidsuitbuiting kan worden vergroot. Aan de hand van dit onderzoek wordt er gekeken naar effectieve interventies.
Wat gaan de politie en de Inspectie SZW doen teneinde actief signalen van mensenhandel en uitbuiting in de nagelbranche te achterhalen anders dan het oproepen dat slachtoffers zich moeten melden?
Zie antwoord vraag 3.
Hoe gaat u er voor zorgen dat er bij de politie en de Inspectie SZW voldoende capaciteit komt om ernstige misdrijven zoals mensenhandel op te sporen en uitbuiting tegen te gaan?
De Inspectie SZW en de politie ontvangen nauwelijks signalen van uitbuiting in nagelsalons. Indien bij de politie melding wordt gemaakt van strafbare feiten, al dan niet in nagelsalons, kan onder leiding van het Openbaar Ministerie nader onderzoek worden verricht. In het regeerakkoord is er sprake van een intensivering voor de aanpak van mensenhandel, naast de middelen die eerder beschikbaar zijn gesteld aan het Openbaar Ministerie en de politie (twee miljoen euro).
Ook heeft het kabinet 50,5 miljoen euro per jaar vrijgemaakt voor de handhavingsketen van de Inspectie SZW. Meer dan de helft van de investering in de komende jaren, oplopend tot 50,5 miljoen in 2023, ligt op eerlijk werk, waaronder schijnconstructies, onderbetaling en arbeidsuitbuiting. Dit betekent onder meer dat er de komende jaren extra capaciteit wordt ingezet op onder andere het Inspectieprogramma Arbeidsuitbuiting. Op de uitbreiding van de Inspectie SZW en haar programmering wordt ingegaan in respectievelijk het Jaarplan 20184, het Jaarplan 2019 en Meerjarenplan 2019–20225 en mijn brief aan uw kamer over de uitbreiding van de inspectieketen en de daarin besloten systematiek van periodieke bijstelling en midterm review6.
De gestegen kosten voor het gebruik van warmte |
|
William Moorlag (PvdA) |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
|
|
|
Kent u het bericht «Tarieven warmte stijgen in 2019 door koppeling gasprijs en belastingen»?1
Ja.
Deelt u de mening dat het gebruik van warmte essentieel is bij het behalen van de doelen met betrekking tot CO2-reductie in de gebouwde omgeving? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Ja. De inzet van duurzaam geproduceerde warmte en restwarmte zal in de energietransitie een belangrijke bijdrage leveren aan de doelen voor CO2-reductie in de gebouwde omgeving.
Deelt u de mening dat de forse tariefstijging voor warmte een negatieve prikkel oplevert voor het gebruik van warmte en niet bijdraagt aan de omschakeling naar een duurzame energievoorziening? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Nee. Voor de omschakeling naar een duurzame energievoorziening en de rol van collectieve warmtelevering zijn twee zaken van belang, namelijk het draagvlak bij de (potentiële) afnemers van warmte van een warmtenet en een goed investeringsklimaat voor de aanleg en het beheer van warmtenetten. Het is daarbij belangrijk dat er een goede balans wordt gevonden tussen beide. Het uitgangspunt blijft dat de gebonden afnemer van warmte beschermd wordt tegen te hoge tarieven. Bij de behandeling in uw Kamer van de in 2018 aangenomen wijziging van de Warmtewet is dit ook aan de orde geweest, waarbij er voor is gekozen om de maximum tarieven te blijven baseren op de gasreferentie. Daarmee betaalt de verbruiker gemiddeld gesproken niet meer dan wanneer gebruik wordt gemaakt van aardgas. Voor de warmteleveranciers betekent de doorwerking van stijgende gastarieven in de maximumprijs voor warmte een verbetering van hun rendementen, waardoor investeren in warmtelevering aantrekkelijker wordt. Uit de laatste in opdracht van ACM uitgevoerde rendementsmonitor blijkt dat de gemiddelde rendementen van warmteleveranciers lager zijn dan wat redelijk mag worden geacht.
Mochten warmteleveranciers de stijgende prijzen van aardgas gebruiken om de warmtetarieven te verhogen zonder dat hun onderliggende kosten (in dezelfde mate) meestijgen, waardoor onredelijk hoge rendementen ontstaan, dan zal dit blijken uit de rendementsmonitor en zal ACM dit kenbaar maken. Indien noodzakelijk zal ik dan de bepalingen uit de Warmtewet in werking laten treden, waarmee ACM de mogelijkheid krijgt om te hoge rendementen van warmteleveranciers te corrigeren via de warmtetarieven.
Deelt u de mening dat het voor gebruikers die zijn aangesloten op warmtenetten zeer onbillijk en onredelijk is dat zij, door de koppeling van warmtetarieven aan de aardgastarieven, een prijsprikkel krijgen toegediend die is bedoeld om aardgasgebruikers te stimuleren over te stappen op andere verwarmingsvormen, terwijl zij geen gebruiker zijn van aardgas? Zo nee, waarom niet? Zo ja, bent u bereid deze onbillijkheid en onredelijkheid weg te nemen?
Nee. Zie mijn antwoord op vraag 3.
Deelt u de mening dat aangezien de stijging van de tarieven voor warmte voor een groot deel voorkomt uit de koppeling tussen de prijzen van warmte aan die van aardgas, dat die koppeling zou moeten worden losgelaten? Zo ja, hoe gaat u wet- en regelgeving op dit punt aanpassen? Zo nee, waarom niet?
Nee. Zoals besproken tijdens de behandeling in uw Kamer van het voorstel tot wijziging van de Warmtewet, vind ik op dit moment het handhaven van de koppeling van de warmteprijs aan de kosten van verwarming met aardgas een verstandige keus. Wanneer aardgas een minder dominante rol heeft in de warmtevoorziening dan nu het geval is, zal er een moment komen dat het verstandig is om die koppeling los te laten en de warmteprijs op een andere grondslag te reguleren. Mede naar aanleiding van de motie van het lid Dik-Faber c.s. (Kamerstuk 34 723, nr. 29) laat ik onderzoek uitvoeren naar mogelijke alternatieven voor de gasreferentie om de bescherming van kleinverbruikers van warmte en de realisatie van de andere publieke belangen ook in de toekomst te borgen. De resultaten van dit onderzoek zullen worden betrokken bij de voorbereiding van de volgende wijziging van de Warmtewet (Warmtewet 2.0) en zullen daarbij ook met uw Kamer worden gedeeld.
Deelt u de mening dat aangezien het streven is om het gebruik van warmte te stimuleren en gebruik van gas af te remmen, dat de energiebelasting op duurzame warmte niet zou mogen stijgen, of zelfs moet worden gereduceerd? Zo ja, hoe gaat u zorgen dat deze stijging niet meer aan de orde zal zijn of wordt gereduceerd? Zo nee, waarom deelt u die mening niet?
Nee. Het doorwerken van een stijgende energiebelasting op aardgas in de maximumprijzen voor warmte vloeit voort uit het blijven hanteren van de gasreferentie. Zoals aangegeven in mijn antwoord op vraag 5, wordt bij de volgende wijziging van de Warmtewet gekeken naar alternatieven voor de gasreferentie.