Het bericht dat Nederlandse grootbanken miljarden uitleenden aan bedrijven die betrokken zijn bij ernstige mensenrechtenschendingen |
|
Kirsten van den Hul (PvdA) |
|
Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA), Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «ABN Amro, ING en Rabobank negeren mensenrechten»?1
Ja.
Klopt het dat ABN Amro, ING en Rabobank samen 10 miljard euro uitleenden aan bedrijven die betrokken zijn bij ernstige schendingen van de mensenrechten? Bent u bereid onderzoek te doen naar de financiering door banken aan bedrijven die mensenrechtenschendingen plegen?
Banken informeren doorgaans geen derde partijen over de omvang en voorwaarden waaronder zij financiering met individuele klanten overeenkomen. Het kabinet verwacht echter wel dat zij due diligence (gepaste zorgvuldigheid) toepassen bij hun besluitvormingsprocessen over financiering en dat zij besluitvorming zo inrichten dat deze in lijn is met de OESO-richtlijnen voor multinationale ondernemingen. De verantwoordelijkheid om dit op een juiste manier in te richten en ernstige mensenrechtenschendingen te voorkomen of te mitigeren ligt bij banken. Wanneer maatschappelijke organisaties van mening zijn dat banken hun due diligence processen bij de financiering van bedrijven niet op orde hebben kunnen zij dit in eerste instantie via het klachtenmechanisme van de desbetreffende bank kenbaar maken. Daarnaast heeft het kabinet een onafhankelijk Nationaal Contact Punt (NCP) voor de OESO-richtlijnen ingesteld voor de behandeling van klachten over de toepassing van de OESO-richtlijnen door bedrijven, waaronder banken. Als een partij een klacht heeft over de toepassing van de OESO-richtlijnen door deze banken dan kan deze partij een melding doen bij het NCP.
Welke regels gelden er met betrekking tot het financieren van bedrijven die mensenrechtenschendingen plegen? Wat moeten banken doen om te voorkomen dat zij medeverantwoordelijk zijn voor mensenrechtenschendingen?
Het kabinet verwacht dat wanneer banken financieringsafspraken met bedrijven overeenkomen ze de OESO-richtlijnen en de UN Guiding Principles on Business and Human Rights(UNGP’s) naleven. Hierin zijn voor bedrijven afspraken vastgelegd over het respecteren van mensenrechten en betrachten van gepaste zorgvuldigheid. Hierbij moeten bedrijven een procedure hebben om daadwerkelijke en mogelijke impact van hun activiteiten in kaart te brengen, te voorkomen en te beperken. Ook moeten zij communiceren over de wijze waarop ze met deze impacts zijn omgegaan.
Waarom wilden deze banken niet meewerken aan het onderzoek door de Eerlijke Bankwijzer? Vindt u dat de banken hun verantwoordelijkheid nemen op het gebied van maatschappelijk verantwoord ondernemen?
Het wel of niet meewerken aan de onderzoeken van de Eerlijke Bankwijzer is een keuze van de banken zelf. Via eigen persberichten en een verklaring van de Nederlandse Vereniging van Banken (NVB)2 hebben de banken over hun beweegredenen om niet mee te werken gecommuniceerd.
De genoemde banken zijn sinds december 2016 ondertekenaar van het Internationaal Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen (IMVO) convenant voor de bancaire sector. De overheid en maatschappelijke organisaties zijn ook partij bij dit convenant. Met dit convenant hebben de banken zich gecommitteerd aan het verbeteren van hun processen voor gepaste zorgvuldigheid met betrekking tot mensenrechten conform de OESO-richtlijnen en UNGPs. Een onafhankelijke monitoringscommissie en de stuurgroep van het convenant zien toe op de naleving van de afspraken door banken. De jaarrapportage is openbaar.
Vindt u dat deze banken hun afwegingen op een juiste manier maken als het gaat om ethisch verantwoord geld verdienen?
Het is algemeen bekend dat de sectoren die volgens het bericht van de Eerlijke Bankwijzer gefinancierd zijn door deze banken voor grote uitdagingen staan op zowel klimaat- als mensenrechtengebied. Brede afwegingen die ten grondslag liggen aan de financierings- en investeringsbeslissingen in bepaalde sectoren hebben deze banken vastgelegd in publiekelijk toegankelijk duurzaamheidsbeleid. Met de ondertekening van het eerder vermelde IMVO-convenant hebben deze banken zich gecommitteerd om binnen twee jaar gepaste zorgvuldigheid op mensenrechten in hun bedrijfsprocessen geïmplementeerd te hebben. Hierbij wordt verwacht dat zij hoog-risico sectoren identificeren en een dialoog voeren met bedrijven waarvoor financiering wordt overwogen. Daarbij moeten daadwerkelijke en mogelijk toekomstige mensenrechtenschendingen waarmee de bank geassocieerd kan worden in die zakelijke relatie beoordeeld worden. Conform OESO-richtlijnen en UNGPs behoren banken hun invloed aan te wenden om bedrijven waarmee zij een financieringsrelatie hebben te bewegen tot het respecteren van mensenrechten. Als een bank geen invloed kan uitoefenen moet de bank overwegen de financieringsrelatie te beëindigen, dit is echter een laatste middel. Hierbij moet onderzocht zijn wat de negatieve gevolgen voor de mensenrechten van een dergelijke stap zouden kunnen zijn.
Wat gaat u doen om te voorkomen dat banken investeren in bedrijven die zich schuldig maken aan mensenrechtenschendingen? Bent u bereid om de betrokken banken aan te spreken op deze praktijken?
De overheid is samen met de NVB, vakbonden en maatschappelijke organisaties partij bij het IMVO-convenant voor de bancaire sector. De partijen rapporteren over de naleving van de afspraken in een jaarlijkse voortgangsrapportage3, hierbij wordt ook het oordeel van de onafhankelijke monitoringscommissie meegenomen. In het convenant is afgesproken dat partijen elkaar kunnen aanspreken wanneer er onvoldoende stappen worden gezet in het behalen van de vastgestelde doelen.
Binnen het convenant werken de partijen samen om de banken te ondersteunen bij hun due diligence processen. De partijen en banken brengen onder andere in kaart welke ernstige mensenrechtenschendingen plaatsvinden in waardeketens en formuleren aanbevelingen om deze schendingen te voorkomen en aan te pakken. Er is een analyse gemaakt over risico’s in de cacaoketen en er wordt gewerkt aan een analyse van de palmolieketen en de goudketen. Daarna zal een analyse van de olie- en gasketen van start gaan. Aangezien het onderzoek van de Eerlijke Bankwijzer zich richt op bedrijven in de extractieve sector zal de overheid als partij dit onderzoek inbrengen in de voorbereiding van de laatstgenoemde waardeketenanalyse.
Welke consequenties worden hieraan verbonden binnen het convenant over internationaal maatschappelijk verantwoord ondernemen (IMVO-convenant) in de bankensector, waarbij uzelf ook partij bent?
Zie antwoord vraag 6.
De beperkte openbaarheid van het Centraal Archief Bijzondere Rechtspleging |
|
Maarten Groothuizen (D66) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
![]() |
Hoe kijkt u aan tegen het maatschappelijk belang van onderzoekers om in vrijheid informatie te kunnen vergaren en te gebruiken in hun onderzoek?
Ik juich het toe dat onderzoekers in vrijheid informatie kunnen vergaren en gebruiken in hun onderzoek.
Kunt u aangeven welke beperkingen aan de openbaarheid u stelt als zorgdrager van het Centraal Archief Bijzondere Rechtspleging (CABR)?
Bij de overbrenging van het CABR is in 2000 bepaald dat, met het oog op de bescherming van de persoonlijke levenssfeer van nog levende personen, de archiefbescheiden, alsmede de inventaris en de nadere toegangen (database en kaartsystemen) op dit archief niet openbaar zijn vóór 1 januari 2025. Op de studiezaal van het Nationaal Archief wordt onder voorwaarden1 inzage gegeven. Deze voorwaarden staan op de website van het Nationaal Archief vermeld.
Wat was het advies, zoals bedoeld in artikel 15 eerste lid van de Archiefwet, van de algemeen rijksarchivaris alvorens u deze beperkingen aan de openbaarheid van het CABR stelde? Kunt u daarbij in het bijzonder ingaan op alle onderdelen van dat advies die hebben geleid tot het stellen van deze beperkingen in de openbaarheid?
Ten tijde van de bewerking van het archief heeft regelmatig overleg tussen het toenmalige Ministerie van Justitie en het toenmalige Algemeen Rijksarchief (thans Nationaal Archief) plaatsgevonden. De advisering over de beperking aan de openbaarheid, als bedoeld in artikel 15, eerste lid, Archiefwet 1995, was integraal onderdeel van het overleg over de overbrenging. Beide partijen stemden toen reeds overeen dat de openbaarheid van het archief moest worden beperkt met het oog op de eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer. De naderende invoering van de Wet bescherming persoonsgegevens, die ook van toepassing werd op archieven die naar archiefinstellingen waren overgebracht, heeft daarbij een belangrijke rol gespeeld.
In hoeverre is de uitspraak van de rechtbank Den Haag op 22 februari 2012 bepalend geweest voor het beleid dat toen is opgesteld ten aanzien van de beperkingen aan de openbaarheid van het CABR?1 Kunt u daarbij in het bijzonder ingaan op de vraag in hoeverre rechtsoverweging 4.4 van die uitspraak het huidige beleid ten aanzien van de beperkingen aan de openbaarheid kan dragen?
De uitspraak van de rechtbank Den Haag op 22 februari 2012 is niet bepalend geweest voor het beleid dat is opgesteld ten aanzien van de beperkingen aan de openbaarheid van het CABR. Het Centraal Archief Bijzondere Rechtspleging is immers reeds in 2000 door het Ministerie van Justitie overgedragen.
Wel is deze uitspraak zeer bepalend geweest voor de wijze waarop het Nationaal Archief omgaat met het verstrekken van kopieën uit beperkt openbaar archief. De rechtbank stelde dat door het verstrekken van een kopie de beperking op de openbaarheid niet meer gegarandeerd kan zijn. Het beleid van het Nationaal Archief is daarop aangepast. Kopieën worden in beginsel niet verstrekt, tenzij er sprake is van een uitzondering als beschreven in de voorwaarden.3
Is het huidig beleid dat archiefbescheiden geanonimiseerd moeten zijn in het geval van het maken van reproducties daarvan, of ook als het gaat om het enkel raadplegen van die reproducties?
Op grond van de Archiefwet 1995 heeft eenieder het recht om van openbare archiefbescheiden afbeeldingen, afschriften, uittreksels en bewerkingen te (laten) maken. Daarbij is er geen sprake van anonimiseren. De Raad van State heeft in zijn uitspraak van 8 maart 20174 gesteld dat de openbaarheidsbeperkingen die op grond van de Archiefwet 1995 mogelijk zijn, niet aan de informatie in de documenten (archiefbescheiden) zijn gekoppeld, maar aan het document in zijn geheel (documentenstelsel). Bij dit stelsel past niet dat de algemene rijksarchivaris als beheerder van het Nationaal Archief een document bewerkt – bijvoorbeeld door het te anonimiseren – alvorens daarin inzage te geven.
Hoeveel werknemers heeft de Rijksarchivaris beschikbaar om te onderzoeken of een document persoonsgegevens bevat en om, in voorkomend geval, het document te anonimiseren? Kunt u aangeven hoe het aantal werknemers dat hiervoor beschikbaar is – de facto een beperking van de openbaarheid – opweegt tegen het belang tot raadpleging of gebruik van de archiefbescheiden?
Zoals bij vraag 5 is toegelicht werkt het Nationaal Archief met een documentenstelsel, waarbinnen het anonimiseren van documenten niet past.
Per maand komen er meer dan 400 aanvragen tot inzage in beperkt openbaar archief binnen. Voor het beoordelen van deze aanvragen en het nodige vooronderzoek naar betreffende dossiers zijn op dit moment ca. 4 formatieplaatsen beschikbaar. Er zijn veel mogelijkheden voor inzage van het archief, waarvan veelvuldig gebruik wordt gemaakt.
Ziet u mogelijkheden alleen de archiefbescheiden te anonimiseren waarvan onderzoekers aangeven die te willen reproduceren, omdat dit een werklastbesparing met zich zal brengen? Zo ja, welke? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord op vraag 5 en 6.
Kunt u toelichten waarom in Nederland beperkingen op de openbaarheid gesteld zijn aan archiefbescheiden uit het CABR en dat het in andere landen, waaronder Duitsland, wel mogelijk is vergelijkbare archiefbescheiden uit de Tweede Wereldoorlog bijvoorbeeld te kopiëren?
De beperkingen aan de openbaarheid die het CABR kent zijn in lijn met de Europese richtlijn voor gegevensbescherming (AVG), waaraan alle EU-landen gebonden zijn. Zie voorts het antwoord op vraag 4, 5 en 6.
De berichten ‘De wolf: nuttig dier of overbodige killer?’, ‘En de grootste schapendoder is … misschien wel uw eigen hond’ en ‘Schapenhouders willen dat wolf beschermde status kwijtraakt’ |
|
Laura Bromet (GL) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
![]() |
Kent u het bericht «De wolf: nuttig dier of overbodige killer»?1
Ja.
Klopt het dat er steeds meer wolven vanuit Duitsland naar Nederland komen?
Het klopt dat er in de afgelopen tijd steeds meer signaleringen van wolven in Nederland gedaan zijn. Om hoeveel verschillende wolven dat gaat is niet precies bekend. Wel is bekend dat in het aan Nederland grenzende Nedersaksen het aantal gevestigde roedels gestegen is van 1 in 2011 naar 18 in 2016/17.
Klopt het ook dat dit enkel nog solitaire wolven zijn geweest en dat zich nog geen roedel in Nederland heeft gevestigd?
Ja. Voor zover bekend hebben zich nog geen roedels gevestigd in Nederland en betreffen alle signaleringen zwervende wolven.
Deelt u de mening dat, ondanks het feit dat er incidenten hebben plaatsgevonden waarbij schapen zijn doodgebeten, het een goed teken is dat de natuuromstandigheden dusdanig zijn verbeterd dat de wolf weer is teruggekeerd? Zo nee, waarom niet?
De terugkeer van de wolf in ons land is niet enkel het gevolg van verbeterde natuuromstandigheden. De combinatie van Europese bescherming, veranderend grondgebruik en toename van wilde hoefdieren ligt hier mede ten grondslag aan.
Deelt u de mening van wetenschappers dat de wolf een ontbrekende schakel in het Nederlandse ecologische systeem is geweest? Zo nee, waarom niet?
In het Nederlandse ecosysteem zijn nauwelijks toppredatoren aanwezig. Elk ecosysteem zou idealiter zo natuurlijk mogelijk in balans zijn. In de natuur zorgen toppredatoren voor het in stand houden van het natuurlijk evenwicht door het in toom houden, maar niet uitroeien, van de stand van hun prooidieren. Dat geldt in zee voor bijvoorbeeld haaien en op het land voor grote roofdieren zoals beren, katachtigen en wolven. Tegelijk brengen toppredatoren weer andere vraagstukken met zich mee. Bijvoorbeeld ten aanzien van schadepreventie en veiligheid voor vee. Dit heeft onder andere geleid tot het Operationeel Draaiboek Wolf, waarvan fase 1, dat gaat over zwervende wolven, in 2016 is vastgesteld. In fase 2 van dit operationeel draaiboek wordt ingegaan op de consequenties van eventuele permanente vestiging van wolven in Nederland. Onderdelen daarvan zijn de wettelijke bescherming van wolven, mogelijkheden voor schadepreventie en intensieve monitoring. Over fase 2 vindt volgens planning nog dit jaar door de provincies besluitvorming plaats.
Wist u dat de aanwezigheid van de wolf het ingrijpen van de mens in de wilde natuur theoretisch gezien overbodig zou maken en deelt u daarom de mening dat als ervoor wordt gekozen de natuur zijn gang te laten gaan, de aanwezigheid van wolven weleens een oplossing kan bieden voor de onbalans van ecosystemen in natuurgebieden zoals de Oostvaardersplassen? Zo nee, waarom niet?
De schaal van een natuurgebied als de Oostvaardersplassen staat niet in verhouding tot de schaal van het territorium van wolvenroedels zoals deze bekend zijn uit Midden-Europa (150–300 km2). Het Oostvaardersplassengebied is naar verwachting veel te klein voor een duurzame populatie wolven.
Wist u dat er veel manieren zijn om incidenten met schapen te voorkomen, bijvoorbeeld door de schapen ’s nachts op stal te zetten, stroomdraad te plaatsen en goed getrainde honden in te zetten?
Ja, dat is mij bekend. Volgens BIJ12/Faunafonds zijn dit goede manieren om incidenten met schapen te voorkomen.
Wist u ook dat de schade door wolven vele malen lager is dan de schade door andere diersoorten? Wist u bijvoorbeeld dat honden jaarlijks veel meer schapen doden?2
Ja, al kan de impact van de aanval door een wolf bij betrokkenen groter zijn.
Deelt u daarom de mening dat er in eerste instantie altijd gepleit moet worden voor een vreedzame omgang met wolven? Zo nee, waarom niet?
Sinds 2014 is de wolf aangewezen als beschermde inheemse diersoort. Deze aanwijzing heeft onder andere tot gevolg dat het verboden is de wolf te vangen of te doden. Provincies kunnen ontheffing van dit verbod verlenen, bijvoorbeeld ten behoeve van de openbare veiligheid. De omgang met de wolf is derhalve primair gericht op bescherming.
Deelt u ook de mening dat, ondanks het feit dat er incidenten hebben plaatsgevonden waarbij schapen zijn doodgebeten, de overheid alleen mag ingrijpen bij agressie jegens mensen? Zo nee, waarom niet?
Gezien de status van beschermde soort is het beleid, zoals dat door de provincies wordt uitgevoerd, primair gericht op bescherming. In het operationeel draaiboek wolf is een afwegingskader opgenomen waaruit duidelijk wordt onder welke omstandigheden van deze bescherming kan worden afgeweken. Dat kan gevaar voor mensen zijn, maar ook andere redenen, zoals dierziekte. Dit vigerende afwegingskader is te vinden in tabel 1 van het operationeel draaiboek wolf fase 1. Zie link https://www.bij12.nl/assets/Operationaal-draaiboek-wolf-fase-1.pdf
Kent u het bericht «Schapenhouders willen dat wolf beschermde status kwijtraakt»?3
Ja.
Gezien het feit dat er nog veel manier zijn om incidenten met wolven te voorkomen en schapenhouders daarnaast vergoedingen krijgen voor de schade die zij oplopen via het Faunafonds, deelt u dan de mening dat het zeer ongewenst zou zijn als wolven de beschermde status zouden kwijtraken? Zo nee, waarom niet?
De bescherming van planten en dieren vloeit in de eerste plaats voort uit (internationale) afspraken om uitsterven van soorten te voorkomen. Nederland heeft zich internationaal verbonden aan doelstellingen om de biodiversiteit te behouden en te herstellen. De wolf is een onderdeel van de Europese biodiversiteit en beschermd in het kader van de EU-Habitatrichtlijn en de Nederlandse Wet natuurbescherming. De beschermde status van de wolf zal, evenals dat voor andere soorten geldt, steeds beoordeeld worden op de vraag of een soort in een gunstige staat van instandhouding verkeert. Deze status laat onverlet dat in bepaalde situaties door de provincie ontheffing verleend kan worden om maatregelen te treffen voor het beheer van de wolf.
Het bericht dat Tanzania het investeringsverdrag met Nederland opzegt |
|
Mahir Alkaya |
|
Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (D66) |
|
Kent u het bericht «Tanzania ends investment treaty with the Netherlands»?1
Ja.
Wat is uw reactie op het argument dat het beschermingsmechanisme voor investeerders (ISDS) wordt genoemd als reden om het verdrag op te zeggen? Kunt u uw antwoord toelichten?
De schriftelijke opzegging van het investeringsakkoord tussen de Republiek van Tanzania en het Koninkrijk der Nederlanden door Tanzania is gedateerd op 26 september 2018. Voor de opzegging is geen reden opgegeven. Evenmin is van Tanzania eerder een voornemen tot opzegging vernomen.
Deelt u de mening dat een ontwikkelingsland op zijn minst moet worden uitgezonderd van het ISDS-mechanisme op zaken van algemeen publiek belang, zoals gezondheidzorg, milieu, infrastructuur, mensenrechten en corruptiebestrijding? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat gaat u daar voor conclusies aan verbinden?
Nederland hecht eraan dat de beleidsvrijheid van overheden om maatregelen in het publiek belang, waaronder gezondheidszorg, milieu, infrastructuur, mensenrechten en corruptiebestrijding te nemen, gegarandeerd is onder investeringsakkoorden. Die beleidsvrijheid geldt voor ontwikkelingslanden en ontwikkelde landen. In de nieuwe modeltekst investeringsakkoorden wordt het recht om te reguleren van overheden geëxpliciteerd en de bescherming voor investeerders verduidelijkt.
Waarom stond in dit investeringsverdrag opgenomen dat er geen meer «voordelige verdragen met andere landen» mochten worden afgesloten door Tanzania op straffe van een rechtszaak? Hoe is dit te verenigen met haar soevereine recht haar economie te ontwikkelen door meer investeringen aan te trekken? Kunt u uw antwoord toelichten?
Een dergelijke bepaling is niet opgenomen in dit investeringsakkoord of in een ander investeringsakkoord van het Koninkrijk der Nederlanden. Wel is er in het investeringsakkoord een bepaling opgenomen dat Nederlandse investeerders niet gediscrimineerd mogen worden ten opzichte van investeerders uit Tanzania of investeerders uit andere landen. Dit is de zogenaamde «meest begunstigde clausule». Een dergelijke bepaling is gebruikelijk in bilaterale investeringsakkoorden.
Is een dergelijke clausule wel of niet aanwezig in het nieuwe modelverdrag voor bilaterale investeringsverdragen («model-BIT»), evenals de andere zorgen en argumenten die zijn aangedragen door Tanzania? Kunt u uw antwoord toelichten?
Een dergelijke bepaling is niet opgenomen in de nieuwe modeltekst investeringsakkoorden. Tanzania heeft geen argumenten of zorgen aangedragen bij of voorafgaand aan de opzegging.
Bent u het eens met de uitspraak dat elk investeringsverdrag dat Nederland sluit voor beide partijen voordelig moet zijn? Zo nee, waarom niet? Zo ja, waarom is dat in het verdrag met Tanzania niet het geval gebleken en welke conclusies trekt u daaruit?
Nederlandse investeerders hebben met name baat bij investeringsakkoorden in landen waar nationale wetgeving en instituties in hun ogen onvoldoende rechtszekerheid bieden, terwijl hun investeringen in hoge mate afhankelijk zijn van overheidsoptreden. Investeringsakkoorden leveren zo een bijdrage aan een stabiel investeringsklimaat. Het land van vestiging profiteert hiervan doordat buitenlandse investeringen kunnen leiden tot extra werkgelegenheid en vanwege het aantrekken van kennis en innovatie. Dit is met name van belang voor ontwikkelingslanden, waar het binnenhalen van private investeringen onontbeerlijk is voor het behalen van de Sustainable Development Goals (SDG’s). Tegelijkertijd is het niet aan het kabinet maar aan de regering van Tanzania om een eigen onderhandelingsinzet te bepalen.
Tanzania lijkt investeringsakkoorden ook te beschouwen als een instrument ter verbetering van het investeringsklimaat. Tegelijkertijd met de opzegging van het huidige investeringsakkoord heeft Nederland immers een verzoek van Tanzania ontvangen om een modern investeringsakkoord af te sluiten. De nieuwe modeltekst zal de Nederlandse inzet vormen in deze onderhandelingen. Formele onderhandelingen kunnen pas van start gaan nadat autorisatie van de Europese Commissie is ontvangen op grond van artikel 8, lid 3, van Verordening 1219/2012.
Een Iraanse aanval op Irak |
|
Sadet Karabulut (SP) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Iran attacks Iranian Kurdish opposition group base in Iraq»?1
Ja.
Kunt u bevestigen dat Iran vorige maand een aanval heeft uitgevoerd op een Iraanse oppositiegroep in Irak, de KDPI, waarbij meer dan tien doden zijn gevallen en tientallen gewonden? Kunt u bevestigen dat er burgerdoden zijn gevallen? Welke feiten zijn u precies bekend?
De Iraanse Revolutionaire Garde heeft via de media bekendgemaakt dat zij op 8 september jl. een aanval hebben uitgevoerd op het partijkantoor van de Koerdische Democratische Partij in Iran (KDPI) in de Iraakse Koerdistan Regio, waarbij verschillende raketten op het partijkantoor zijn afgevuurd. Voor zover bekend zijn er 17 dodelijke slachtoffers gevallen en zijn 46 mensen gewond geraakt. Volgens Koerdische media zijn bij de aanval ook burgers om het leven gekomen.
Klopt het dat de KDPI een gewapende strijd voert tegen Iran vanuit buurland Irak?
De KDPI zegt Koerdische nationale rechten binnen een federaal Iran na te streven. De KDPI heeft ook een militaire en gewapende tak. In de grensregio Iran-Irak vinden met regelmaat incidenten plaats waarbij aan beide zijden slachtoffers vallen.
Bent u bereid in uw contact met uw Iraanse collega’s de aanval te veroordelen en aan te dringen op grote terughoudendheid, door alle partijen in het conflict?
Nederland en de EU maken zich in bredere zin zorgen over de destabiliserende rol die Iran speelt in de regio, waaronder in Irak. In verschillende gremia spreekt Nederland Iran aan op dit gedrag en wordt Iran opgeroepen om een constructievere rol te spelen in het Midden-Oosten. Het oplossen van geschillen door dialoog in plaats van geweld is hierbinnen altijd een kernboodschap.
De resultaten van prijsonderhandelingen met farmaceuten |
|
Lilianne Ploumen (PvdA) |
|
Bruno Bruins (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met de berichten «Een startprijs voor nieuwe medicijnen kan de prijs drukken?»1 2
Ja.
Kunt u nader specificeren waarop u baseert dat u door onderhandelingen dit jaar 130 miljoen euro minder heeft uitgegeven aan medicijnprijzen? Minder dan wat?
De uitgavenverlaging zoals vermeld in de Kamerbrief [1] is gebaseerd op het verschil tussen de uitonderhandelde prijs en de prijs die een leverancier zelf vraagt wanneer zij een aanvraag doet voor opname in het basispakket. Dit gebeurt in twee stappen:
Waarop baseert u de overtuiging dat uw onderhandelaars het maximaal haalbare resultaat hebben behaald en dat er na de onderhandelingen sprake is van een eerlijke prijs die in verhouding staat tot de ontwikkelkosten en waarbij geen sprake is van excessieve winst voor de farmaceutische fabrikant?
Met de prijsonderhandelingen beoog ik belangrijke maar dure geneesmiddelen toegankelijk te maken voor patiënten. Dat doe ik door de financiële risico’s die met opname van een middel in het basispakket gepaard gaan af te dekken. Die risico’s betreffen zowel het hoge macrokostenbeslag van het geneesmiddel op de zorgkosten, als de hoge kosten per behandeling en hoe die zich verhouden tot het effect van de behandeling. Bij de prijsonderhandelingen streef ik een prijsniveau na waarbij het (beperkte) zorgbudget zo effectief mogelijk wordt besteed en de zorg betaalbaar blijft. Ik streef echter ook een prijs na die in redelijke verhouding staat tot de investerings-, ontwikkelings- en productiekosten van het geneesmiddel. Ik wil waardevolle innovatie belonen, en daarmee stimuleren, maar niet tegen elke prijs.
Voorafgaand aan elke onderhandeling ontvang ik een advies van het Zorginstituut op basis van de vier pakketcriteria, te weten: effectiviteit, kosteneffectiviteit, noodzakelijkheid en uitvoerbaarheid. Bij de kosteneffectiviteit gaat het om de balans tussen alle kosten en opbrengsten van het middel, afgezet tegen de effecten op de gezondheid van patiënten. Daarnaast brengt het Zorginstituut ook de impact van middel op het zorgbudget in kaart. Dit hoort bij het criterium uitvoerbaarheid.
Voorafgaand aan de onderhandelingen bepaal ik mijn onderhandelinzet ten aanzien van de gewenste prijs- en uitgavenniveaus. De mening dat de vraagprijs van de leverancier niet het startpunt van de onderhandelingen moet zijn, deel ik. Daarom is niet die vraagprijs, maar het advies van het Zorginstituut over de kosteneffectiviteit en de macro uitgaven leidend voor de onderhandeling.
Met het advies van het Zorginstituut streef ik naar een kosteneffectieve prijs.
Echter, een kosteneffectieve prijs staat m.i. niet bij voorbaat gelijk aan een redelijke en aanvaardbare prijs. Dat kan twee kanten op werken. Indien ook bij een kosteneffectief prijsniveau er (vanwege een hoog volume) nog steeds sprake is van een buitengewoon hoge omzet voor de fabrikant dan is er m.i. niet sprake van een aanvaardbare prijs. Omgekeerd kan een niet-kosteneffectieve prijs vanuit bedrijfseconomisch perspectief legitiem ogen als door een laag behandelvolume de totale omzet voor het bedrijf laag uitvalt, hetgeen vaak bij weesgeneesmiddelen het geval is.
Ik weeg dus ook het bedrijfseconomisch perspectief van de leverancier mee gelet op de te verwachten omzet in Nederland en wereldwijd. Daarbij geldt in algemene zin dus dat bij een hoge omzet voor een specifiek middel de prijs gedrukt moet worden. Hier dienen fabrikanten zich in hun eigen belang transparant op te stellen. Als ik een bedrijf een voorstel doe dat uitzicht biedt op een omzet van enkele tientallen miljoenen per jaar, dan is het wat mij betreft aan dat bedrijf om te motiveren waarom het nog meer moet zijn (in lijn met het idee van de secretaris van de Wetenschappelijke Adviesraad (WAR)). Ik vraag dus altijd expliciet naar een onderbouwing van de prijs. Leveranciers zijn tot dusver echter nog niet of nauwelijks bereid gebleken om dit inzicht te verschaffen. Ik kan dus enkel zeggen dat de uitonderhandelde prijs redelijk en aanvaardbaar is ten opzichte van de lijstprijs. Ik kan níet met zekerheid zeggen hoe de uitonderhandelde prijs zich verhoudt tot de kosten waarop een leverancier de prijs van een middel baseert.
Is het waar dat nooit met zekerheid te zeggen is hoe hoog de exacte winst van het onderhandelingsresultaat is, omdat farmaceuten niet transparant zijn over de kosten waarop hun prijzen voor geneesmiddelen zijn gebaseerd? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u bereid een concrete onderbouwing te leveren op welke geneesmiddelen welk bedrag is bespaard door onderhandelingen? Zo nee, waarom niet?
Zoals ik ook in de beantwoording van Kamervragen (Kamerstukken, Tweede Kamer, vergaderjaar 2017–2018, Aanhangsel, nr. 476) over het geneesmiddel Orkambi heb aangegeven, kan ik deze informatie vanwege de gemaakte afspraken over vertrouwelijkheid niet met u delen. Zoals u weet stellen leveranciers vertrouwelijkheid als voorwaarde om dergelijke financiële afspraken te maken. Indien ik die voorwaarde over vertrouwelijkheid niet zou honoreren zou dat kunnen leiden tot twee situaties: de hoofdprijs betalen voor het geneesmiddel of het geneesmiddel niet opnemen in het pakket. Voor mij weegt het belang van betaalbare toegang voor patiënten, waarbij ik een vertrouwelijke prijs betaal die er voor zorgt dat patiënten nu en in de toekomst kunnen worden behandeld met nieuwe, innovatieve geneesmiddelen, in dit geval zwaarder dan transparantie over de uiteindelijke prijs. Wel informeer ik u jaarlijks over het totale bedrag dat met de onderhandelingen is bespaard.
Welke concrete maatregelen stelt u voor om meer transparantie van farmaceuten over geneesmiddelenprijzen af te dwingen? Welke mogelijkheden heeft u daartoe?
Transparantie over de wijze waarop geneesmiddelprijzen tot stand komen blijft een even belangrijke als lastige kwestie. Ik vind deze transparantie heel belangrijk en vind dat de farmaceutische bedrijven ook aan zet zijn om hierin stappen te maken en hun maatschappelijke verantwoordelijkheid op dit vlak te nemen. Daarom ben ik met deze partijen in gesprek, zoals met de Vereniging Innovatieve Geneesmiddelen (VIG) waarmee ik tot een memorandum of understanding probeer te komen. Ik dring er bij hen op aan om te laten zien waarom een bepaalde prijs voor een medicijn nodig is om de investeringen terug te verdienen. Ik zal zowel in nationale als internationale gremia de industrie blijven aanspreken op het punt van transparantie en de bedrijven aanspreken op hun verantwoordelijkheid. Om transparante prijsstelling af te dwingen zet ik tevens in op samenwerking met andere landen om zo met gebundelde krachten meer transparantie te bereiken.
Wat vindt u ervan dat volgens de secretaris van de Wetenschappelijke Raad van het Zorginstituut Nederland «de branche zich nu rot lacht over hoe de prijzen tot stand komen»?
Ik maak uit het krantenartikel van Trouw op dat niet de secretaris van de WAR deze uitspraak heeft gedaan, maar de voorzitter van Generieke Leveranciers Nederland (GLN), de vereniging voor fabrikanten van generieke geneesmiddelen.
Deelt u de mening van de secretaris van de Wetenschappelijke Raad van het Zorginstituut Nederland dat de vraagprijs niet het startpunt van onderhandelingen moet zijn, maar we het moeten omdraaien? Zo ja, hoe gaat u dat doen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Het bericht ‘Gemeenten volgen 160 radicale moslims’ |
|
Machiel de Graaf (PVV), Geert Wilders (PVV) |
|
Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (D66), Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Gemeenten volgen 160 radicale moslims»?1
Ja
Wat gebeurt er met de honderden jihadi’s en duizenden jihadaanhangers in Nederland die niet worden gevolgd? Waarom laat u deze potentiële terreurbommen zomaar vrij rondlopen in Nederland?
Ten eerste wil ik onderscheid maken tussen het aanhangen van een geloof en radicalisering met als mogelijk gevolg terrorisme en extremisme.
Gemeenten hebben een lokale aanpak die tot doel heeft radicalisering, extremisme en dreigingen te onderkennen en daarop te interveniëren. Naast partijen op lokaal niveau zijn op Rijksniveau verschillende organisaties betrokken bij de aanpak, zoals de AIVD, MIVD, KMar, IND en de Douane.
De afgelopen jaren is flink geïnvesteerd in het op orde hebben van (lokale en regionale) structuren. Dit betekent: een goed beeld hebben van de aard en omvang van de problematiek en het in kaart hebben van netwerken. Daarnaast betreft het professionals die kennis en vaardigheden in huis hebben om radicalisering, extremisme en terrorisme te herkennen en daarop weten te handelen. Tot slot, organisaties die elkaar weten te vinden, bijvoorbeeld om gezamenlijk zorgelijke signalen te beoordelen en op te volgen.
Een onderdeel van de lokale aanpak is het multidisciplinaire casusoverleg waarin informatie over personen die (mogelijk) geradicaliseerd zijn wordt gedeeld, geduid en een plan van aanpak wordt opgesteld. Doel van het overleg is het indammen van de dreiging die van een persoon uitgaat.
De komende jaren blijven we investeren in de lokale aanpak, o.a. door het verstrekken van versterkingsgelden en het aanbieden van een nationaal trainings- en ondersteuningsaanbod aan gemeenten.
Wat gebeurt er met de 110.000 moslims (11% van de Nederlandse moslims, zoals uit onderzoek blijkt) die bereid zijn in Nederland geweld te gebruiken in naam van de islam?
Zie antwoord vraag 2.
Na hoeveel aanslagen of verijdelde aanslagen bent u bereid eindelijk administratieve detentie in te voeren waardoor aanhangers van de jihad preventief kunnen worden gedetineerd indien ze een gevaar vormen voor de nationale veiligheid?
Op dit moment beschikt het OM over voldoende strafrechtelijk instrumentarium om op te treden. Ook kan de overheid naast het strafrecht, vreemdelingrechtelijke en andere bestuursrechtelijke maatregelen (zoals de tijdelijke wet bestuurlijke maatregelen terrorismebestrijding) nemen. Uit de rechtspraak en verdragsrechtelijke verplichtingen volgt dat administratieve detentie, in de zin van preventieve detentie zonder dat sprake is van een redelijke verdenking, geen gerechtvaardigde vrijheidsontneming is. Ik heb ook daarom geen voornemen administratieve detentie in te voeren.
Hoeveel van de gevolgde moslims is succesvol gederadicaliseerd en hoe wordt de mate van deradicalisering gemeten? Gelooft u echt in die geitenwollensokken deradicaliseringsprogramma's of bent u ze bereid op te heffen?
Gedragsverandering is inderdaad geen lichte opgave en moeilijk te meten. Dat neemt niet weg dat als er een opening is om het risico op recidive te verkleinen of het gedrag te veranderen, daarop ingezet moet worden. In detentie wordt daarom gewerkt aan een veilige terugkeer van de gedetineerden in de samenleving. De aanpak van Reclassering Nederland (RN) richt zich op het signaleren van (veiligheids)risico’s en het beheersen en wegnemen ervan. Daarnaast wordt per individu bekeken welke inzet op het terrein van re-integratie, disengagement en deradicalisering nodig en mogelijk is. Dat gebeurt ook in de detentieperiode. RN houdt, onder verantwoordelijkheid van het Openbaar Ministerie, toezicht op de naleving van bijzondere voorwaarden en houdt zich bezig met het nazorgtraject van deze groep.
Ook bestaat de mogelijkheid om een vrijwillig, maar niet vrijblijvend traject te volgen gericht op disengagement en waar mogelijk deradicalisering, bij onder andere het Landelijk Steunpunt Extremisme (voorheen Exits). De huidige programma's worden voortdurend geëvalueerd, maar de aantallen zijn nog te klein om daar conclusies aan te verbinden. De overheid heeft een inspanningsverplichting om levensbedreigende situaties voor burgers te voorkomen. Deradicaliseringsprogramma’s als onderdeel van de aanpak die tot doel hebben radicalisering, extremisme en dreigingen te onderkennen dragen daar aan bij. Afzien van toezicht en begeleiding van extremisten acht ik dan ook geen optie.
Hoeveel moslims zijn er dwingend toegelegd naar werk of scholing, hoeveel werken er nog steeds of zitten er nog steeds op school en hoe wordt het succes van deze aanpak gemeten?
Ook hierbij wil ik onderscheid maken tussen het aanhangen van een geloof en radicalisering met als mogelijk gevolg terrorisme en extremisme.
Voor personen die in het casusoverleg worden besproken, wordt na duiding een plan van aanpak opgesteld. Hiertoe werken lokale en landelijke partners nauw samen en is een palet aan maatregelen beschikbaar. Werk en scholing kunnen hier onderdeel van zijn, maar het kan ook gaan om bijvoorbeeld de inzet van een wijkagent, het Landelijk Steunpunt Extremisme of een paspoortmaatregel.
Het gaat met andere woorden om maatwerk. Periodiek wordt door de partners van het casusoverleg bekeken of de juiste interventies zijn ingezet of dat er andere maatregelen moeten worden getroffen.
Welke kosten verwacht u de komende jaren te moeten maken aan bovenstaande problematiek?
Voor de lokale aanpak wordt jaarlijks rond de € 6,5 mln beschikbaar gesteld. Daarnaast hebben gemeenten eigen reguliere budgetten om te investeren in het tegengaan van radicalisering.
Bent u bereid de antwoorden op deze vragen ruim voor de begrotingsbehandelingen van Justitie en Veiligheid en van Sociale Zaken en Werkgelegenheid naar de Kamer te sturen?
Ja
De verordening mechanisme om juridische en administratieve belemmeringen in een grensoverschrijdende context uit de weg te ruimen |
|
Monica den Boer (D66), Jan Middendorp (VVD) |
|
Raymond Knops (staatssecretaris binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() ![]() |
Wat is de stand van zaken met betrekking tot de Verordening mechanisme om juridische en administratieve belemmeringen in een grensoverschrijdende context uit de weg te ruimen?1 Is hier in formele en informele zin over onderhandeld? Zo ja, wat is de uitkomst?
De Europese Commissie heeft een voorstel voor een verordening gedaan en de lidstaten zijn nu aan zet hun standpunt daarover te bepalen. De Nederlandse regering heeft haar inzet uiteengezet in een BNC-fiche dat op 24 september aan de Kamer is toegezonden (Kamerstuk 22 112, nr. 2694).
Het Oostenrijkse voorzitterschap heeft aangegeven deze verordening dit jaar niet meer te zullen agenderen. Om die reden is het beeld over de positie van de lidstaten nog niet uitgekristalliseerd.
Is het standpunt van andere lidstaten van de Europese Unie (EU) met betrekking tot deze verordening bekend?2 Zo nee, waarom niet? Zo ja, kunt u de Kamer hierover informeren? Wat zijn de belangrijkste punten voor Nederland? Op welke onderdelen verwacht u dat andere EU-lidstaten een andere inzet zullen hebben? Wat is die inzet?
Zie antwoord vraag 1.
Wanneer zijn de volgende bijeenkomsten en beslismomenten in de onderhandelingen over deze verordening?3
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u de Kamer periodiek informeren, en in ieder geval voor en na de Europese besprekingen in de Raad en het Europees parlement, over de ontwikkelingen met betrekking tot deze verordening?
Ik zal de Kamer via de gebruikelijke informatievoorziening periodiek informeren over de ontwikkelingen met betrekking tot dit voorstel, en wel in het kader van de kwartaalrapportages van de lopende EU-wetgevingsdossiers op het terrein van BZK. Een en ander gebeurt conform de toezegging van de Minister van Buitenlandse Zaken aan de Kamer, gedaan in zijn brief van 18 juli 2018 (Kamerstuk 22 112, nr. 2661).
Het bericht dat hij een deal sloot met een van martelingen verdachte Venezolaanse minister |
|
Lilianne Ploumen (PvdA) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Minister Blok sluit akkoord met Venezolaanse folteraar»?1
Ja.
Klopt het dat u een akkoord heeft gesloten met de Venezolaanse vicepresident Tareck El Aissami, die wordt verdacht van marteling en tegen wie EU sancties van kracht zijn? Zo ja, waar bestaat dit akkoord precies uit?
Op 7 april 2018 heb ik een bezoek gebracht aan Caracas om het akkoord te ondertekenen waardoor de grens met de Caribische delen van het Koninkrijk weer open zou gaan. Dit akkoord heb ik na overleg met de Caribische landen van het Koninkrijk ondertekend. Aan Venezolaanse zijde ondertekende de Venezolaanse vicepresident Wilmar Castro Soteldo. Hij was tevens delegatieleider in januari toen onderhandelingen over de overeenkomst plaats vonden. De vertaling van het akkoord is gepubliceerd in reactie op het WOB-verzoek dat door Zembla is gedaan en te vinden op de website van de rijksoverheid.2
Het Koninkrijk der Nederlanden onderhoudt diplomatieke betrekkingen met buurland Venezuela. De samenstelling van de delegatie is een prerogatief van het ontvangende land. Dat ook vicepresident El Aissami bij het gesprek aanwezig zou zijn was op een laat moment bekend.
Ik heb mijn gesprek op 7 april, zoals te doen gebruikelijk, met de Venezolaanse autoriteiten gebruikt om aandacht te vragen voor de mensenrechten – en humanitaire situatie. Op het moment dat het gesprek plaats had waren er geen EU-sancties tegen vicepresident El Aissami van kracht. Daartoe besloot de Raad op 25 juni. Overigens staan individuele sanctiemaatregelen een ontmoeting met personen die op de sanctielijst voorkomen niet in de weg. Voor aanvullende informatie verwijs ik naar de beantwoording van de Kamervragen gesteld door de Leden Van Helvert en Sjoerdsma (d.d. 23 november 2018, Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2018–2019, nr. 766).
Deelt u de mening dat er een verkeerd signaal van uit gaat als een Nederlandse Minister een akkoord sluit met een vertegenwoordiger van de Venezolaanse regering die van misdaden wordt verdacht? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u dit verklaren in het kader van uw uitgangspunt dat mensenrechten de hoeksteen zijn van het Nederlandse buitenlandbeleid, zoals u schrijft in de begroting Buitenlandse Zaken?
Zie antwoord vraag 2.
Vindt u het in algemene zin gepast om zaken te doen met een Minister die wordt verdacht van martelingen? Zo ja, waarom?
Zie antwoord vraag 2.
Wat vindt u ervan dat de Arubaanse Minister-President haar afkeer heeft uitgesproken over uw contacten met deze Venezolaanse vicepresident? Wat betekent dit voor de verhoudingen tussen de Nederlandse en Arubaanse regering?
De premiers van Aruba en Curaçao zijn voortdurend op de hoogte gesteld van de diplomatieke inspanningen die uiteindelijk hebben geleid tot mijn bezoek aan Venezuela en de ondertekening van het akkoord op 7 april. Bij de bespreking van het akkoord in januari was Aruba vertegenwoordigd. Het akkoord heb ik in overleg met alle landen van het Koninkrijk getekend.
Tijdens het jaarlijkse Koninkrijksoverleg Buitenlandse Betrekkingen (KOBB) op 5 april is mijn bezoek aan Caracas ook aan de orde gekomen. Mijn bezoek had de uitdrukkelijke steun van Aruba en Curaçao die hebben aangedrongen op een normalisering van de grensproblematiek. Op dat moment was de precieze samenstelling van de Venezolaanse delegatie niet bekend. Ik heb van premier Wever-Croes niet persoonlijk vernomen dat er ongenoegen zou zijn over het contact met vicepresident El Aissami.
Bent u bekend met de berichten over de Venezolaanse Consul Figueroa, die in verband wordt gebracht met drugscriminaliteit? Zo ja, waarom heeft u dan toch ingestemd met zijn benoeming op Aruba?
Voor deze vraag verwijs ik naar de beantwoording van de Kamervragen gesteld door de leden De Roon en De Graaf (d.d. 17 mei 2018, Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2017–2018, nr. 2294).
De ING als huisbankier van de staat |
|
Bart Snels (GL), Henk Nijboer (PvdA), Eppo Bruins (CU) |
|
Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA) |
|
![]() ![]() ![]() |
Herinnert u zich uw beantwoording van eerdere Kamervragen over de ING als huisbankier van de staat, waarin staat dat gegadigden in een aanbestedingsprocedure zich aan de wet dienen te houden?1 Deelt u de mening dat dat gezien de transactie ex artikel 74 van het Wetboek van Strafrecht, zoals die recentelijk door het openbaar ministerie (OM) aan ING is aangeboden, niet het geval geweest is lopende de door het Ministerie van Financiën aanbestede opdracht?
Ja.
Ik deel uw mening niet. Op het moment dat ING gegadigde was voor de opdracht voor huisbankier voor de Staat, waren de feiten die van belang waren voor de genoemde transactie nog niet door het OM vastgesteld.
Heeft ING bij de aanbestedingsprocedures in de periode 2014–2017 een of meerdere keren een (model voor een) eigen verklaring als bedoeld in de Aanbestedingswet 2012 (Regeling modellen eigen verklaring) ingevuld en ingestuurd?
Ja.
Heeft ING in een of meerdere eigen verklaring verklaard dat er geen sprake is van (een veroordeling vanwege) witwassen van geld?
Ja, ING heeft verklaard dat er geen sprake is van een veroordeling bij onherroepelijk rechterlijk vonnis met betrekking tot witwassen van geld.
Heeft u nog steeds de mening, zoals in uw eerdere antwoorden geschreven, dat ING nog steeds voldoet aan de destijds gestelde eisen in de aanbestedingsdocumenten? Zo ja, bent u nog steeds die mening aangedaan, gezien de transactie ex artikel 74 van het Wetboek van Strafrecht, zoals die recentelijk door het OM aan ING is aangeboden? Zo nee, waarom niet?
Ja, ING voldoet nog steeds aan de destijds gestelde eisen in de aanbestedingsdocumenten. De transactie ex artikel 74 van het Wetboek van Strafrecht is geen veroordeling bij een onherroepelijk rechterlijk vonnis.
Valt het handelen van ING, zoals vastgesteld voorafgaand aan de transactie ex artikel 74 van het Wetboek van Strafrecht, zoals die recentelijk door het OM aan ING is aangeboden, onder de verplichte uitsluitingsgrond bij aanbestedingen zoals bedoeld in de Aanbestedingswet 2012? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Nee. De transactie ex artikel 74 van het Wetboek van Strafrecht is geen veroordeling bij een onherroepelijk rechterlijk vonnis. Daarmee is geen sprake van een verplichte uitsluitingsgrond als bedoeld in de Aanbestedingswet 2012.
Welke consequenties heeft het antwoord op de vorige vraag voor ING bij mogelijke aanbestedingsprocedures van overheden in de komende jaren?
ING kan na de transactie deelnemen aan volgende aanbestedingsprocedures. Het betalingsverkeer van het Rijk en van de Belastingdienst zijn daarbij de belangrijke percelen. Voor de volledigheid vermeld ik hierbij nog het totale betalingspakket van de rijksoverheid, dat er op dit moment als volgt uit ziet:
De vier contracten kennen verschillende momenten waarop een contract afloopt of na evaluatie verlengd kan worden. Deze momenten zijn respectievelijk 1 mei 2020, 1 mei 2022, 31 januari 2021 en 1 januari 2019. Daarnaast ben ik nog bezig met een aanbesteding voor een vijfde contract betreffende inkomende card- en online betalingen (naar verwachting 3 miljoen transacties per jaar). Deze aanbesteding heeft betrekking op een zogenaamde payment service provider, een service die nu door verschillende aanbieders wordt verzorgd.
Bent u het ermee eens dat het niet aan wet- en regelgeving voldoen, zoals regelgeving om witwassen tegen te gaan, gevolgen moet (kunnen) hebben bij de volgende aanbestedingsprocedure?
Het stellen van eisen en wensen in een aanbesteding dient proportioneel te zijn. Ik ben aan het verkennen of en zo ja welke aanvullende eisen ten opzichte van het standaard Europees aanbestedingsrecht passend zijn bij volgende aanbestedingsprocedures.
De eerstvolgende aanbesteding die voor de verscherpte eisen in aanmerking komt, is die van de uitgaande credit card betalingen. Hiervan loopt het contract per 1 januari 2019 af. De dienstverlening onder dit contract kan nog doorlopen zodat in de nieuwe aanbesteding de aanvullende eisen meegenomen kunnen worden voor een contract per 1 januari 2020. Daarnaast heb ik de lopende aanbesteding voor het nieuwe vijfde contract inkomende card- en online betalingen afgebroken, zodat ik daarmee in het vervolg de aangescherpte criteria kan meenemen. Ook bij de evaluatiemomenten van de bestaande contracten zal ik de aangescherpte criteria meenemen.
Bent u bereid af te zien van een eventuele verlenging van het contract in 2020, gezien de gebeurtenissen bij ING?
Ik zal mijn beslissing tot eventuele verlenging van het contract ten aanzien van het betalingsverkeer van het Rijk (van departementen en diensten) bezien in de maatschappelijke, juridische en commerciële context en met medeneming van de aangescherpte criteria als bedoeld in het antwoord op vraag 7. Ik loop daar nu niet op vooruit.
Wilt u bovenstaande vragen een voor een en inhoudelijk beantwoorden?
Ja.
Het bericht dat in de vier grote steden 1 op de 5 huizen wordt verkocht aan beleggers |
|
Sandra Beckerman |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
Deelt de Minister de mening dat verkoop van woningen in de flat Lichtboei in de wijk Lewenborg Groningen via een openbare aanbiedingsprocedure zeer ongewenst is, omdat waarschijnlijk beleggers deze huizen opkopen wat leidt tot huurstijgingen? Hoe voorkomt u dat?1
De gemeente Groningen en de corporatie Mooiland hebben gehandeld volgens de wet. Op basis van artikel 39 van het Besluit toegelaten instellingen (Btiv) en op basis van artikel 43 van de herziene Woningwet moeten corporaties in hun voorgenomen activiteiten, die zij jaarlijks aan gemeenten en huurdersorganisaties sturen, aangeven welke woningen zij voornemens zijn te verkopen. De corporatie moet de voorgenomen verkopen specificeren op het niveau van wijken of buurten aan de hand van de cijfers van de postcodes. Deze voorgenomen activiteiten zijn de opmaat naar prestatieafspraken met huurdersorganisaties en gemeenten.
Het Btiv stelt voorts een openbare aanbieding van corporatiewoningen verplicht in die gevallen dat de woningen worden verkocht aan een koper die er niet zelf gaat wonen. De openbare aanbieding komt de transparantie van het verkoopproces en de adequate prijsvorming ten goede. Voor verkoop door de corporatie van woningen aan derden, dat wil zeggen eigenaren die daar niet zelf gaan wonen, heeft de corporatie toestemming nodig van de Autoriteit woningcorporaties. Bij huurwoningen met een maximale huurprijs in het gereguleerde prijssegment (dat wil zeggen onder de liberalisatiegrens van € 710,68), zoals aan de orde is bij het complex de Lichtboei, is een zienswijze van de gemeente en van de huurdersorganisatie verplicht. De zienswijze van de gemeente en van de huurdersorganisatie wegen zwaar mee bij de beoordeling door de Autoriteit woningcorporaties van het verkoopverzoek.
Het is aannemelijk dat de woningen in de flat Lichtbloei in de wijk Lewenborg in het gereguleerde segment blijven na de verkoop. De huurprijsstijgingen blijven derhalve aan regels gebonden.
Hoe vaak worden in Nederland sociale huurwoningen verkocht via vergelijkbare aanbestedingen? Hoe vaak vallen deze sociale huurwoningen vervolgens in handen van beleggers en wat zijn daarvan de gevolgen voor de prijs?
Ik beschik niet over cijfers hoe vaak een sociale huurwoning via een vergelijkbare aanbesteding wordt verkocht. In 2016 zijn van alle verkopen van sociale huurwoningen 5.600 woningen gekocht door (particuliere) beleggers. Datzelfde jaar zijn echter ook 5.000 woningen van (particuliere) beleggers gekocht door de corporatiesector. In 2017 is het totaal aantal verkopen door corporaties met circa 20 procent afgenomen.
Ook beschik ik niet over de huurprijsontwikkeling van corporatiewoningen die via openbare aanbestedingen zijn gekocht door beleggers. In 2018 was de huurontwikkeling inclusief het effect van bewonerswisseling (harmonisatie-effect) in gereguleerde woningen van particuliere verhuurders 3,3 procent en van particuliere verhuurders in het vrije huursegment 3,0 procent. Voor alleen zittende huurders was de huurontwikkeling in gereguleerde woningen van particuliere verhuurders 2,9 procent en van particuliere verhuurders in het vrije huursegment 2,0 procent.
Deelt u de mening dat het feit, dat – volgens De Nederlandsche Bank – in 2017 particuliere beleggers zorgen voor 21 procent van het aantal woningaankopen in de vier grote steden, een explosie is gezien het feit dat in 2016 nog één op de acht huizen in handen van particuliere beleggers viel? Deelt u de mening dat «oververhitting van de woningmarkt» een reëel risico is? Bent u naar aanleiding van deze hernieuwde waarschuwing wel bereid maatregelen te nemen?2
Particuliere verhuur groeit in Nederland. De lage hypotheek- en spaarrente, in combinatie met stijgende huizenprijzen maken woninginvesteringen aantrekkelijk. Ook de wijziging van de Leegstandswet heeft tot een impuls voor particuliere verhuur gezorgd.
Huren in de vrije sector kan een gewenste oplossing zijn voor huishoudens met een flexibelere woonvraag, zoals voor starters in het nog schaarse middenhuursegment. Verhuur in het ongereguleerde segment is nodig voor een goede balans op de woningmarkt en kan een oplossing zijn voor vele huishoudens die voor het eerst onzelfstandig wonen en een meer flexibelere woonvraag hebben. Particuliere verhuur moet wel voldoen aan de basisprincipes van een leefbare woonomgeving. Het moet bijdragen aan een betaalbaar, toegankelijk en leerbaar woonmilieu, en geen onaanvaardbare risico’s creëren voor de (financiële) stabiliteit. De komende tijd houd ik dit nauwlettend in de gaten.
De Nederlandsche Bank (DNB) en het Internationaal Monetair Fonds waarschuwen voor het effect van de toename van beleggers met geleend «goedkoop» geld voor de stabiliteit van de woningmarkt. Een toenemende activiteit van beleggers kan reguliere kopers aanzetten tot riskanter leengedrag, zoals het bieden op een woning zonder voorbehouden in het koopcontract3. Uit onderzoek dat ik heb laten uitvoeren blijkt overigens dat in de periode 2012–2017 kopers niet anders zijn omgegaan met voorbehouden in het koopcontract in een gespannen of ontspannen markt, en ook niet in de tijd.
Ik vind het van belang om goed in beeld te krijgen wat de toenemende activiteiten van beleggers betekenen voor de financiële stabiliteit en toegankelijkheid van de woningmarkt. Samen met onder andere het Kadaster en DNB onderzoek ik daarom in hoeverre sprake is van een prijsopdrijvend effect op woningen door de toenemende activiteit van particuliere beleggers in stedelijke gebieden. Een prijsopdrijvend effect kan een aanwijzing zijn voor de verdringing van starters van de woningmarkt, en voor andere risico’s. Ik zal uw Kamer komend jaar over dit onderzoek informeren.
Bent u bereid belastingvoordelen van expats af te schaffen om te voorkomen dat alleen zij nog de huurprijzen kunnen betalen van de beleggers die de huizen hebben opgekocht en vervolgens zeer duur verhuren?
De 30%-regeling is een regeling om op een administratief eenvoudige wijze tegemoet te komen aan de extra kosten die werknemers uit het buitenland hebben door de tewerkstelling in Nederland. Uit de evaluatie van vorig jaar (Kamerstuk 34 552, nr. 84.) blijkt dat de hoogte van het forfait passend is bij de extra kosten die deze werknemers maken. Wel maakt het kabinet deze regeling doelmatiger door de looptijd van de regeling te verkorten van acht naar vijf jaar. De Staatssecretaris van Financiën geeft binnenkort een nadere toelichting over de voorgenomen aanpassing van de 30%-regeling.
Deelt u de mening dat ook de toestroom van internationale studenten doorgeslagen is en mede oorzaak is van de prijsopdrijvende effecten van gekochte huizen, omdat deze vervolgens vaak verkamerd aan meerdere studenten worden verhuurd?
Zoals door de Minister van Onderwijs Cultuur en Wetenschap aangegeven in haar Kamerbrief «internationalisering in evenwicht» (Kamerstuk 22 452, nr. 59) heeft het aantrekken van internationale studenten toegevoegde waarde voor de Nederlandse student, onderwijsinstelling en voor onze kenniseconomie. Hierbij is wel essentieel dat een aantal randvoorwaarden op orde is, waaronder studentenhuisvesting.
De mate van toestroom van internationale studenten en druk op de studentenhuisvesting verschilt per studentenstad. Oplossingen vragen om lokaal maatwerk. Kern van het recent afgesloten actieplan studentenhuisvesting 2018–2021 is dan ook dat gemeenten, huisvesters, onderwijsinstellingen en studentenorganisaties op lokaal niveau gezamenlijk overleggen over afstemming van vraag en aanbod en productieafspraken maken, met als doel om binnen 10 jaar vraag en aanbod structureler in evenwicht te brengen.
Hoe kan een gemiddelde starter hiermee concurreren? Erkent u dat hier sprake is van verdringing van de starter en/of de lokale student?
Het is van belang dat particuliere verhuur bijdraagt aan een betaalbare en toegankelijke lokale woningmarkt, en geen onaanvaardbare risico’s creëert voor de (financiële) stabiliteit van de woningmarkt.
In zowel de huur- als de koopsector is sprake van schaarste in het betaalbare woningaanbod. Daarom is het belangrijk om de bouw van nieuwe woningen te versnellen om de druk van de ketel te halen, ook in het huursegment.
Particuliere investeerders kopen vooral kleinere, goedkopere appartementen in stedelijke gebieden4, woningen waar ook starters in geïnteresseerd zijn. Lokaal zijn er indicaties dat in Amsterdam, Leiden en Groningen het aantal jonge koopstarters afneemt5, met daarbij de kanttekening dat niet duidelijk is in hoeverre er daadwerkelijk sprake is van verdringing of dat er ook andere factoren in deze steden een rol spelen. De problematiek lijkt vooralsnog lokaal van aard.
Voor de toegankelijkheid van de lokale woningmarkten spelen gemeenten een belangrijke rol. Ik roep gemeenten op om goed gebruik te maken van de beschikbare mogelijkheden om huishoudens te laten starten op hun lokale woningmarkt. Gemeenten beschikken over diverse mogelijkheden daarvoor. Het is van belang dat gemeenten actief afwegen welke wettelijke mogelijkheden voor hen passend zijn, en daarnaast ook stevig handhaven op de naleving ervan om de toegankelijkheid langdurig te borgen.
Een gemeente kan in een woonvisie opnemen dat een bepaald percentage van de nieuwbouw of van (vrijkomende) huurwoningen van corporaties bestemd is voor starters. De prijs van nieuwbouwwoningen kan aan een maximum worden gebonden. De gemeente maakt voor het realiseren van de woonvisie privaatrechtelijke afspraken met bijvoorbeeld een ontwikkelaar. Juridisch is de ontwikkelaar niet gebonden aan het realiseren van de woonvisie, wel aan de privaatrechtelijke afspraken.
Als een gemeente in het bestemmingsplan opneemt dat woningen in de categorie sociale koop worden gebouwd, dan kan een woning voor maximaal tien jaar behouden blijven in het koopsegment met een prijs tot maximaal 200.000 euro. Een projectontwikkelaar kan dan niets anders bouwen dan dit type woning op de desbetreffende bestemming. Een gemeente kan het aantrekkelijker maken om te bouwen voor een bepaalde doelgroep door residueel grondbeleid te voeren. Dan houdt een gemeente bij het bepalen van de grondwaarde rekening met de waarde van het object dat erop wordt gebouwd. Verder kan een gemeente in erfpachtvoorwaardenvereisten opnemen waar een woning aan moet voldoen, zoals de doelgroep, maar ook het aantal vierkante meters en de prijs. Als een gemeente geen gronden in eigendom heeft, dan kan de gemeente in een exploitatieplan het percentage en de locatie van goedkope koopwoningen afdwingbaar vastleggen.
Via een huisvestingsverordening kan een gemeente een woonplicht instellen, waarbij de koper van de woning voor enkele jaren daadwerkelijk zelf in het huis moet wonen. De gemeente kan verder sturen op activiteiten van beleggers door in de huisvestingsverordening een ontheffingsmogelijkheid op te nemen, waardoor een deel van de koopwoningen met een zelfbewoningplicht alsnog verhuurd kan worden, maar dan alleen na expliciete toestemming van een gemeente. In de bestaande bouw kan de huisvestingsverordening worden gebruikt om het splitsen of verkameren van woningen vergunningplichtig te maken.
In de bestaande bouw kan een gemeente in de prestatieafspraken met lokale corporaties op verschillende manieren borgen dat het aanbod voor starters wordt vergroot. Zoals in de woningtoewijzing, maatregelen om doorstroming te stimuleren, omzetting van dure huurwoningen van de DAEB naar de niet-DAEB, of de verkoop van woningen om vervolgens passende nieuwbouwwoningen voor de doelgroep te bouwen. Een gemeente kan verder leegstaande panden die op dit moment nog geen woonbestemming hebben inzetten voor de lokale woningvoorraad. Hiervoor is een bestemmingswijziging nodig, waarbij ook gebruik gemaakt kan worden van de specifieke bestemming voor goedkope koopwoningen.
Gemeenten blijven het beste zicht hebben op de lokale woonbehoeften en mogelijkheden, hier zijn enkele voorbeelden beschreven wat een gemeente kan doen om te sturen op de toegang van doelgroepen als starters tot de lokale woningmarkt. Hoe een gemeente deze instrumenten inzet is aan de gemeente zelf, ook is het aan de gemeente om te borgen dat de navolging van regels en afspraken wordt gehandhaafd.
Het is van belang dat gemeenten, corporaties en marktpartijen samen afspraken maken over het bouwen van meer woningen, de inzet van de bestaande voorraad en doorstroming. Ik hoop te zien dat deze partijen goed met elkaar samenwerken, luisteren naar elkaars perspectief, samen naar oplossingen zoeken en hun verantwoordelijkheden nemen om het woningtekort terug te dringen en daarbij oog te houden voor de kwaliteit van de woonmilieus.
Deelt u de mening dat het op de vrije markt aanbieden van voormalige sociale huurwoningen ongewenst is, gezien het feit dat dit leidt tot extra verkopen aan beleggers? Bent u bereid maatregelen te nemen, die voorkomt dat woningcorporaties sociale huurwoningen verkopen?
Bij de verkoop van sociale huurwoningen zijn corporaties gebonden aan de verkoopregels welke zijn opgenomen in het Besluit Toegelaten Instellingen Volkshuisvesting en de Regeling Toegelaten Instellingen Volkshuisvesting. Hierin is opgenomen dat blijvend gereguleerde huurwoningen eerst moeten worden aangeboden aan zittende huurders en andere toegelaten instellingen alvorens deze aan een derde (waaronder ook buitenlandse beleggers vallen) mogen worden verkocht. Daarbij geldt dat voor deze woningen gemeenten en huurdersorganisaties een zienswijze moeten geven welke toeziet op de te verkopen woning en de koper. Voor de potentieel te liberaliseren woningen geldt de aanbiedingsvolgorde niet. Wel geldt dat voor deze woningen ook een zienswijze van de gemeente verplicht is, tenzij de woningen worden verkocht ten behoeve van het middenhuursegment met een huur tot € 850, met een minimale voortzetting van de exploitatie van 7 jaar en in de prestatieafspraken afspraken zijn gemaakt over het terugbouwen van ten minste een zelfde aantal goedkope sociale huurwoningen. Daarnaast geldt dat verkoopvoornemens van een corporatie onderdeel zijn van de prestatieafspraken die tussen een gemeente, huurdersorganisatie en een corporatie worden overeengekomen. Gemeenten en huurdersorganisaties kunnen op deze manier ook vooraf met de prestatieafspraken nadere afspraken maken over voorgenomen verkopen. Het hangt af van de lokale volkshuisvestelijke doelstellingen die door corporatie, gemeente en huurdersorganisatie worden overeengekomen hoeveel en welke woningen worden verkocht. Indien er een geschil is tussen de partijen die het maken van prestatieafspraken in de weg staat, kan dat worden voorgelegd aan een onafhankelijke adviescommissie. Op basis van dit advies zal ik in het geschil een uitspraak doen.
Bedrijfsovernames en de stakingsgolf bij AkzoNobel |
|
Mahir Alkaya , Renske Leijten |
|
Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA), Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
Bent u op de hoogte van de recente reeks van stakingen bij AkzoNobel?1 2 3
Ja.
Wat vindt u van het feit dat werknemers bij AkzoNobel moeten staken voor 3,5% loonsverhoging en een fatsoenlijk pensioen, terwijl aandeelhouders de komende anderhalf jaar 5,5 miljard euro uitgekeerd zullen krijgen van dit bedrijf?4
Voor de inzet van haar werknemers zal elk bedrijf een passende beloning moeten bieden. Wat passend is, wordt onder meer in onderhandelingen tussen sociale partners bepaald.
De overheid biedt wettelijke kaders, maar is verder geen partij in het vaststellen van de hoogte van salarissen of bepalingen over pensioen bij een individueel bedrijf. Evenmin gaat de overheid over de opbrengst en de verdeling bij verkoop van (delen van) een bedrijf. Het is derhalve niet aan mij om hierover uitlatingen te doen.
Bent u van mening dat de werknemers van AkzoNobel voldoende gehoord zijn door het bestuur in het proces vóór en ná de verkoop van de Chemietak van het bedrijf, dat tegenwoordig Nouryon heet? Zijn de belangen van werknemers, bijvoorbeeld met betrekking tot hun pensioenen en het behoud van hun baan bij Nouryon, volgens u veiliggesteld?
Nederlandse beursvennootschappen kennen een zogenoemd Rijnlands ondernemingsmodel. Dit ondernemingsmodel kenmerkt zich door zijn aandacht voor de (effecten op de) belangen van alle betrokken stakeholders, waaronder zowel aandeelhouders als werknemers, en de focus op de langetermijnwaardecreatie van de onderneming. Het kabinet hecht grote waarde aan dit Rijnlandse model.
Bij strategische beslissingen zoals de verkoop van een bedrijfsonderdeel dient het bestuur het voorgenomen besluit te beoordelen op de effecten voor stakeholders, waaronder dus werknemers, weegt deze en neemt daarbij langetermijnwaardecreatie in ogenschouw.
Werknemers kunnen invloed uitoefenen middels, onder meer, de Wet op de Ondernemingsraden. Zo heeft de ondernemingsraad het recht om advies te geven over het voorgenomen besluit van het bestuur tot verkoop van bedrijfsonderdelen en kan hier over in gesprek gaan met het bestuur. Verder kunnen ondernemingsraden zelf onderwerpen aan de orde stellen bij het bestuur. Dit geldt dus ook voor het proces rondom de verkoop van de chemietak bij AkzoNobel, waarover ik uw Kamer per brief op 18 april jl. heb geïnformeerd (Kamerstuk nummer 29 826, nr. 104, Afsplitsing chemietak AkzoNobel).
Met betrekking tot de gevolgen van de verkoop op het bedrijfspensioenfonds en het veiligstellen van de uitkeringen van toekomstige pensioengerechtigden van Nouryon, ligt de verantwoordelijkheid primair bij de werkgever en de werknemers.
Deelt u de mening dat de werknemers van AkzoNobel het bedrijf groot hebben gemaakt en in gelijke mate zouden moeten meeprofiteren van eventuele verkoop van bedrijfsonderdelen?
Zie mijn antwoord op vraag 2.
Wat vindt u er van dat de nieuwe Amerikaanse eigenaar van Nouryon nu al aangeeft het bedrijf over drie tot vijf jaar weer te willen verkopen? Wat zegt dit over de «lange» termijnvisie van de nieuwe eigenaar?5
De overheid gaat niet over het aan- en verkoopbeleid van investeringsmaatschappijen. Overigens merk ik op dat de opmerkingen zijn gemaakt door de bestuurder en niet door de eigenaar van het bedrijf. Ik heb op 28 augustus jl. kennisgemaakt met het management van Carlyle en blijf op de hoogte van de ontwikkeling van het bedrijf.
Bent u bereid de nieuwe Amerikaanse CEO van Nouryon te wijzen op hoofdstuk een van de wettelijk vastgelegde Corporate Governance Code, waarin staat dat in Nederland, in tegenstelling tot in de Verenigde Staten, het bestuur zich richt op de lange termijn waardecreatie van de vennootschap en de met haar verbonden onderneming en daartoe de in aanmerking komende belangen van de stakeholders weegt? Bent u bereid de CEO van Nouryon daarom te sommeren tegemoet te komen aan de eisen van werknemers?
Ook in het geval van Nouryon wordt, net zoals bij AkzoNobel, onder meer in onderhandelingen tussen sociale partners bepaald wat een passende beloning voor werknemers is. De overheid biedt wettelijke kaders, maar is geen partij in het vaststellen van de hoogte van salarissen of bepalingen over pensioen bij een individueel bedrijf. Overigens is Nouryon geen beursgenoteerde onderneming en formeel niet gebonden aan de gedragsregels zoals die zijn vastgelegd in de Corporate Governance Code.
Vindt u het ook moreel verwerpelijk dat aandeelhouders van AkzoNobel bovendien over een groot deel van de 5,5 miljard euro die zij de komende anderhalf jaar zullen ontvangen, namelijk 2 miljard «kapitaalteruggave», helemaal geen belasting zullen betalen?
Op grond van artikel 67 van de Algemene wet inzake rijksbelasting kan ik niet ingaan op fiscale aangelegenheden van individuele belastingplichtigen.
In zijn algemeenheid geldt dat in de Wet op de dividendbelasting 1965 is opgenomen onder welke voorwaarden inhoudingsplichtigen onbelast gestort kapitaal kunnen terugbetalen aan de aandeelhouders. Dit vloeit rechtstreeks voort uit de wet. Indien aan de gestelde voorwaarden wordt voldaan, kan terugbetaling van gestort kapitaal plaatsvinden zonder inhouding van dividendbelasting.
Wat vindt u er van dat ook bedrijven als Unilever het fenomeen «kapitaalteruggave» gebruiken om de dividendbelasting geheel te omzeilen en op deze manier belasting ontwijken?
Zie antwoord vraag 7.
Vindt u het ook zorgelijk dat veel investeringsmaatschappijen Nederlandse bedrijven die ze de afgelopen jaren hebben gekocht, zoals Leaseplan en Exact, nu snel weer willen verkopen voordat het economische tij keert?6
Uiteraard kunnen marktontwikkelingen, evenals tal van andere overwegingen, een rol spelen in het aan- en verkoopbeleid van investeringsmaatschappijen. Overigens zijn er bij een transactie altijd meerdere partijen betrokken. Ik ga er vanuit dat al deze partijen zich informeren of laten informeren over de relevante marktontwikkelingen bij een specifieke transactie. Overigens heb ik vernomen dat Leaseplan en haar aandeelhouders hebben voorgenomen om voorlopig af te zien van de voorgenomen verkoop.
Hoe verhoudt de uitspraak van een anonieme zakenbankier over de huidige opstelling van buitenlandse investeringsmaatschappijen in Nederland dat het economisch gedreven vehikels zijn en geen sociale dienst is, die kijken naar de optimalisatie van het rendement voor hun eigen kapitaalverschaffers, zich volgens u met de Corporate Governance Code?7
Zoals gezegd gelden de gedragsregels zoals die zijn vastgelegd in de Corporate Governance Code voor beursgenoteerde ondernemingen met een statutaire zetel in Nederland. Deze zijn niet van toepassing op buitenlandse investeringsmaatschappijen.
Daarnaast is het zo dat buitenlandse investeringsmaatschappijen gebonden zijn aan het wettelijke kader waarbinnen ook de rechten van werknemers zijn geborgd. Kortom, investeringsmaatschappijen zijn vrij om de optimalisatie van het rendement voor hun eigen kapitaalverschaffers na te streven, maar wel binnen dit wettelijke kader.
Volledigheidshalve, in de voorkomende gevallen dat buitenlandse investeringsmaatschappijen aandeelhouder zijn in een Nederlandse beursvennootschap is de Code wel van toepassing, voor zover het hun rol als aandeelhouder in de desbetreffende Nederlandse beursvennootschap betreft.
Denkt u dat de wettelijke bedenktijd voor Nederlandse raden van bestuur, waar het kabinet thans aan werkt, iets zal veranderen aan de verstoorde machtsbalans tussen investeerders en werknemers? Wat gaat u nog meer doen om sprinkhanengedrag van buitenlandse investeerders in Nederland tegen te houden?
Ter uitvoering van de aangekondigde maatregelen in het regeerakkoord wordt door de Minister voor Rechtsbescherming gewerkt aan het wetsvoorstel inzake de bedenktijd voor beursvennootschappen. Het strekt ertoe het bestuur van een beursvennootschap meer tijd en rust te gunnen voor de inventarisatie en weging van belangen van de onderneming en haar stakeholders. Tot de stakeholders behoren ook de werknemers van een onderneming, die vertegenwoordigd zijn via de ondernemingsraad.
Uw Kamer is per brief op 29 maart jl. (Kamerstuk 29 826, nr. 97, Borging maatschappelijke en publieke belangen bij overnames) geïnformeerd over de opvolging van de vier actielijnen uit de brief «Overnames van bedrijven» (20 mei 2017, Kamerstuk 29 826, nr. 70).
Kunt u deze vragen beantwoorden voor de begrotingsbehandeling van het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat?
Ja.
De moeizame recycling van textiel vanwege de slechte kwaliteit |
|
Carla Dik-Faber (CU) |
|
Stientje van Veldhoven (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht ««100% katoen» is dat vaak niet» van Simon Smedinga (operationeel directeur Leger des Heils ReShare)?1
Ja, ik ben van dit bericht op de hoogte.
Deelt u de mening dat textielrecycling op veel grotere schaal zou moeten plaatsvinden, gezien de enorme milieudruk en watergebruik (7.000 liter water voor een katoenen shirt) bij de productie en het transport van nieuwe kleding?
Ja, deze mening deel ik.
Wat vindt u van het feit dat van alle afgedankte kleding veertig procent niet meer als tweedehands te verkopen is in Nederlandse tweedehands winkels en dat de recycling van de enorme textielberg zeer moeizaam is? Wat vindt u van de constatering van het Leger des Heils ReShare dat de samenstelling van grondstoffen op kledinglabels vaak niet klopt en dat vaak geen sprake is van 100% katoen of wol?
Het is mijn streven dat de textielsector uiteindelijk 100% circulair wordt. Dit betekent dat alle afgedankte textiel hergebruikt, gerepareerd of gerecycled kan worden. Dat een deel van het afgedankte textiel niet herbruikbaar is hoeft op zichzelf geen probleem te vormen, mits dit gerecycled kan worden. Ik ben het ermee eens dat deze recycling nu nog niet het schaalniveau heeft om de hoeveelheid te recyclen textiel te verwerken.
Het signaal dat de samenstelling van grondstoffen op kledinglabels vaak niet zou kloppen, baart mij zorgen. Dit zou betekenen dat er een gebrek aan transparantie is in de textielketen, wat voor alle ketenpartijen een probleem vormt. Retailers en consumenten die proberen duurzamere kleding (in) te kopen worden hiermee ook benadeeld. Ik ga in gesprek met de kledingbranche, waarna bezien of en zo ja hoe nader onderzoek dient te worden geïnitieerd.
Op welke manier wordt gewerkt aan een oplossing voor bovengenoemde problemen via de Transitieagenda Consumptiegoederen, waarin onder meer technische ontwikkeling van de herwinningstechnologieën als doel is opgenomen? Op welke manier wordt gewerkt aan opschaling en ontwikkeling van herwinningstechnologieën?
Op dit moment werk ik aan een Uitvoeringsprogramma Circulaire Economie voor 2019–2023, waarin ik samen met de andere partijen uit het Grondstoffenakkoord concreet zal aangeven welke acties wij ondernemen. Hierin krijgt ook de textielketen een plek. De introductie van Uitgebreide Producentenverantwoordelijkheid (EPR) voor kleding & textiel helpt om de prikkels in de textielketen in duurzame richting bij te stellen, om te prikkelen tot innovatie. Daarnaast biedt chemische recycling van kunststoffen (waaronder synthetische textielsoorten) goede kansen, ook voor het terugdringen van CO2-emissies. Bij de besteding van de middelen uit de klimaatenveloppe voor 2019 heeft het kabinet voor dit onderwerp daarom ook middelen vrij gemaakt. Daarnaast is mijn ministerie in gesprek met diverse marktpartijen om te verkennen wat er aanvullend nodig is om de inzameling, sortering en recycling van textiel naar een hoger plan te tillen. De Roadmap Circulair Textiel die door de sector is opgesteld geeft daar richting aan. De resultaten van het European Clothing Action Plan (ECAP) waaraan Rijkswaterstaat als partner meewerkt, leveren inzicht in de mogelijkheden en uitdagingen hiervoor. De resultaten van ECAP komen begin 2019 beschikbaar.
Deelt u de mening dat ook moet worden gewerkt aan de bron van het probleem, namelijk de grootschalige productie van laagwaardige kleding van slechte kwaliteit? Zo ja, hoe wilt u dit aanpakken?
Ja, deze mening deel ik. In het IMVO Convenant Duurzame Kleding en Textiel wordt van deelnemende bedrijven verwacht dat zij hun productieketen verduurzamen. Het gebruik van water, energie en chemicaliën maakt hier nadrukkelijk onderdeel van uit, evenals de keuze voor duurzamere (bijv. gerecyclede) materialen.
Daarnaast is mijn ministerie dit jaar gestart met gesprekken met de brancheverenigingen om het vraagstuk van laagwaardige kleding aan te kaarten.
Bent u bereid met het Leger des Heils ReShare, de grootste textielinzamelaar van Nederland, in overleg te gaan over de moeizame recycling van textiel en misleidende kledinglabels?
Ja, ik ben hiertoe bereid.
Bent u bereid om bovenstaande problemen bij textielrecycling te bespreken met het Transitieteam Consumptiegoederen en met een aanpak te komen om textielrecycling op te schalen en te verbeteren? Bent u bereid om tot een doelstelling te komen voor een minimumpercentage gerecyclede textiel in nieuwe producten?
Ik zal met het Transitieteam Consumptiegoederen, met de betreffende sectoren en met de Europese Commissie verkennen of een minimumpercentage gerecycled textiel het beste instrument is om tot meer toepassing van textielrecyclaat te komen. In die verkenning neem ik mee dat ook de rijksoverheid met haar inkoopbeleid kan bevorderen dat meer recyclaat wordt toegepast in overheidskleding, zoals die van de geüniformeerde diensten.
Bent u bereid om in overleg te gaan met kledingbedrijven over het probleem van misleidende kledinglabels en het probleem van de productie van laagwaardige kleding van slechte kwaliteit?
Ja, ik ben hiertoe bereid, maar wil hier wel de uitkomsten van het onderzoek zoals genoemd onder 3 bij betrekken.
Kent u het bericht «Waarschuwingslabel plastic kleding hard nodig»? 2
Ja, ik ken dit bericht.
Deelt u de zorg over microvezels in synthetische kleding, die één van de belangrijkste bronnen van de plasticsoep zijn?
Ik deel de zorg over microvezels en de plastic soep. Om meer duidelijkheid te krijgen over het aandeel van microvezels uit synthetische kleding heb ik het RIVM gevraagd te komen met een discussienotitie, waarin zij alle feiten over dit onderwerp op een rij zet. Deze notitie wordt naar verwachting nog dit jaar opgeleverd.
Wat vindt u van het voorstel om synthetische kleding verplicht te voorzien van een waarschuwing in het label, waarin wordt aanbevolen om de kleding met de hand te wassen om vervuiling van het water tegen te gaan, net als in Californië? Bent u bereid om in Europees verband te pleiten voor een verplicht waarschuwingslabel?
Zoals in het vorige antwoord aangegeven komt het RIVM binnenkort met een discussienotitie waarin de aard en omvang van dit probleem uiteengezet worden. Als uit de verkenning van het RIVM blijkt dat synthetische kleding inderdaad een substantiële bijdrage levert aan de plastic soep problematiek, dan ben ik bereid de verschillende oplossingsrichtingen te verkennen. Te denken valt aan gedragsverandering waar handwassen er mogelijk een van is, maar ook aan technische oplossingen zoals filtersystemen in de wasmachine of preventie door het uitfaseren van bepaalde materialen bij productie. De verschillende mogelijkheden dienen op haalbaarheid en effectiviteit beoordeeld te worden.
Overigens is het wetsvoorstel in Californië ook niet aangenomen, mede wegens onvoldoende bewijs van effectiviteit.
Kunt u deze vragen beantwoorden vóór de plenaire behandeling van de begroting van Infrastructuur en Waterstaat?
Ja.
Het bericht ‘Gemeenten verschillen te veel bij toewijzing langdurige zorg?’ |
|
Evert Jan Slootweg (CDA) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel in Trouw «Gemeenten verschillen te veel bij toewijzing langdurige zorg»?1
Ja, ik ben bekend met dit artikel.
Wat is uw reactie op het gegeven dat uit cijfers die tv-programma «De Monitor» heeft opgevraagd, blijkt dat in de gemeenten Nieuwegein, Leeuwarden of Groningen vorig jaar 44 procent «nee» kreeg te horen op een verzoek tot langdurige zorg en in de gemeente Almere dat 21 procent was? Kunt u dit verschil duiden? Kunt u ook aangeven of deze cijfers kloppen?
Deze cijfers tonen aan dat tussen gemeenten verschillen bestaan in het aantal afgewezen aanvragen tot de Wet langdurige zorg (Wlz). Het Centrum Indicatiestelling Zorg (CIZ), van wie de cijfers afkomstig zijn, heeft aangegeven dat deze cijfers correct zijn. Belangrijk aandachtspunt is dat het aantal aanvragen per gemeente niet heel hoog is, waardoor de afwijzingspercentages ook erg kunnen variëren door een aantal extra afwijzingen. Ter illustratie: in 2017 waren er ongeveer 3.200 ouders van kinderen van 0 t/m 17 jaar die een aanvraag hebben gedaan voor de Wlz, verdeeld over 388 gemeenten. De cijfers per gemeente moeten dus met enige voorzichtigheid worden bekeken.
Op basis van deze cijfers is de oorzaak van de verschillen tussen gemeenten niet te duiden. Het gaat hier om een feitelijke constatering die geen informatie geeft over de reden van doorverwijzing en de zorg en ondersteuning die door de gemeente wordt geleverd. Aan dit verschil kunnen meerdere redenen ten grondslag liggen: naast de kleine aantallen per gemeente, kan het gaan om onvoldoende kennis bij zorgaanbieders, gemeenten of andere betrokkenen. Daarnaast kunnen de lokale omstandigheden een rol spelen. De gemeente is overigens niet altijd betrokken bij de Wlz-aanvraag.
Hoeveel verzoeken tot langdurige zorg zijn er in het afgelopen jaar ingediend? Hoeveel van deze verzoeken zijn afgewezen?
In 2017 hebben ongeveer 3.200 ouders van kinderen van 0 t/m 17 jaar een aanvraag gedaan voor de Wlz. Ongeveer 2.100 van deze kinderen kreeg toegang tot de Wlz, ongeveer 1.100 kinderen kregen geen toegang. Kinderen met een zware en/of langdurige zorgvraag kunnen voor zorg en ondersteuning ook in de Jeugdwet en/of Zvw terecht. Alle domeinen bieden voldoende ruimte om die passende zorg te organiseren.
Is er een duidelijk verschil te zien in het percentage afwijzingen per gemeente?
Er zijn inderdaad verschillen te zien tussen gemeenten. Er zijn gemeenten waar bijna alle kinderen die een aanvraag doen toegang krijgen tot de Wlz. In andere gemeenten worden veel kinderen afgewezen. Dit verschil is op basis van deze cijfers niet te duiden. Zoals ik in mijn antwoord op vraag 2 al aangeef kunnen hier verschillende redenen aan ten grondslag liggen. Het CIZ gaat in gesprek met gemeenten waar relatief veel indicatieaanvragen worden afgewezen om te bespreken wat hier de reden van zou kunnen zijn en als nodig het kennisniveau bij de gemeente over de Wlz te vergroten.
Krijgen de inwoners uit elke gemeente na een afwijzing voor langdurige zorg, de juiste zorg waar gemeenten verantwoordelijk voor zijn? Zo, nee kunt u aangeven waarom dit niet gebeurd en wat u hier aan gaat doen?
Gemeenten hebben een jeugdhulpplicht op grond van de Jeugdwet. Bij een afwijzing voor de Wlz zijn gemeenten op grond van deze jeugdhulpplicht verantwoordelijk om passende zorg te bieden.
Ik heb eerder dit jaar signalen ontvangen vanuit onder andere Ieder(in) dat er gemeenten in Nederland zijn die zowel in de toegang als in het aanbod tekortschieten voor kinderen met een beperking, chronische ziekte of ontwikkelingsstoornis. Daarom heb ik in het actieprogramma «Zorg voor de Jeugd» opgenomen dat de toegang voldoende oog moet hebben voor kinderen die vanwege hun beperking zijn aangewezen op langdurige vormen van ondersteuning2. Zoals aangegeven in de brief van de Minister van VWS aan de Tweede Kamer van 30 september 2018 over het programma «Volwaardig Leven»3, is met Ieder(in), VGN en diverse overige belangenbehartigers afgesproken om inzichtelijk te maken wat voor deze jeugdigen de belangrijkste knelpunten in bijvoorbeeld de toegang tot de jeugdhulp en ondersteuning zijn. Met tevens aandacht voor de daarbij behorende oplossingsrichtingen, handelingsopties en wie wat in dit kader oppakt.
Wat is uw reactie op de conclusie van de Algemene Rekenkamer in het rapport «Focus op Toegang tot de Wet langdurige zorg» van 6 juni 2018 dat het geen zin heeft mensen eerder naar de langdurige zorg te sturen, wanneer de gemeente zelf voor een kwetsbare inwoner verantwoordelijk is?2 Deelt u de mening dat dit goed nieuws is, maar ook direct de vrees geeft dat gemeenten die snel indicaties aanvragen misschien wel minder goed zorg aanbieden? Deelt u deze vrees?
Dit is goed nieuws, aangezien het onderzoek aantoont dat het CIZ de indicatiestelling objectief en onafhankelijk uitvoert: het CIZ beoordeelt alle aanvragen op dezelfde manier. Ik heb geen reden om aan te nemen dat gemeenten die snel een Wlz-indicatie aanvragen misschien minder goede zorg bieden.
Wel wil ik zoveel mogelijk voorkomen dat ouders voor hun kinderen een aanvraag doen voor de Wlz, terwijl op voorhand al duidelijk is dat deze kinderen niet voldoen aan de daarvoor geldende toegangscriteria en zij de Jeugdwet of Zvw passende zorg kunnen krijgen. Daarom is het van belang dat alle betrokken partijen, zoals zorgaanbieders en gemeenten, het kennisniveau op orde hebben en beter met elkaar gaan samenwerken.
Bevestigt de reportage van de Monitor nu dat het CiZ objectief meet?
In de uitzending van de Monitor komt de objectiviteit van het CIZ niet aan de orde. Uit het onderzoek van de Algemene Rekenkamer blijkt wel dat het CIZ de indicatiestelling voor de Wlz objectief uitvoert.
Is de zorg die men ontvangt van een gemeente, die sneller een indicatie aanvraagt bij het CiZ, schraler dan van een gemeente die terughoudend is met het aanvragen van indicaties?
Er is geen eensluidend beeld waarom de ene gemeente sneller een indicatie aanvraagt dan bij de andere. Ik heb ook geen reden om aan te nemen dat de zorg schraler is in de gemeente die sneller een indicatie aanvraagt bij het CIZ dan van een gemeente die terughoudend is met het aanvragen van indicaties. Zie verder het antwoord op vraag 6.
Deelt u de mening van de directeur van de Vereniging Gehandicaptenzorg Nederland (VGN) dat dergelijke verschillen ontstaan door het kennistekort bij sommige gemeenten.3 Zo ja, kunt u aangeven hoe u dit kennistekort bij deze gemeenten gaat aanpakken? Zo nee, kunt u aangeven wat volgens u de redenen zijn voor het verschil tussen de gemeenten in het percentage afwijzingen?
Verschillen tussen gemeenten in het percentage afwijzingen kunnen liggen aan kennistekort. Het betreft echter niet alleen een kennistekort bij gemeenten. Er zijn ook (ouders van) cliënten die zichzelf aanmelden bij het CIZ, zonder tussenkomst van de gemeente. Daarnaast worden aanvragen ook via zorgaanbieders bij het CIZ ingediend. Er rust dus niet alleen een verantwoordelijkheid op gemeenten, maar ook op zorgaanbieders, brancheorganisaties en andere betrokken instanties om ervoor te zorgen dat het kennisniveau bij alle betrokken partijen op orde is. Cliëntondersteuning kan hierbij ook een rol vervullen.
Ik vind het belangrijk om de kennis bij de partijen te vergroten en zal daarover in overleg treden met de VNG, brancheorganisaties en cliëntorganisaties, uiteraard in samenwerking met het CIZ.
Deelt u de stelling van de directeur van de Vereniging Gehandicaptenzorg Nederland dat het hoge percentage afwijzingen mogelijk ook komt door financiële redenen: «intensieve zorg is kostbaar dus zoeken gemeenten of andere organisaties met enige regelmaat de oplossing bij het Rijk». Zo ja, kunt u aangeven hoe u dit wil tegen gaan?
Hoewel ik niet kan uitsluiten dat financiële overwegingen meespelen bij een verwijzing naar de Wlz, denk ik toch eerder dat de reden is gelegen in een kennistekort. Zie antwoord op vraag 9.
Kunt u aangeven hoe ouders / verzorgers van kinderen met een intensieve zorgvraag geholpen kunnen worden in de aanvraag van langdurige zorg? Is dit voldoende bekend bij deze groep ouders? Zo nee, hoe kunt u meer bekendheid hieraan geven?
De onafhankelijke cliëntondersteuning kan ouders helpen in de aanvraag van langdurige zorg. Vanuit het regeerakkoord is deze kabinetsperiode € 55 miljoen extra beschikbaar gesteld. Op 12 juli jl. heb ik uw Kamer geïnformeerd over de inzet van de extra middelen op hoofdlijnen6. In deze brief zijn vier opgaven geformuleerd, waaronder een betere bekendheid over het recht op cliëntondersteuning bij cliënten of hun naasten. Momenteel worden de beschreven activiteiten met alle betrokken partijen verder uitgewerkt en in actie omgezet.
Ouders kunnen daarnaast met vragen over zorg en ondersteuning contact opnemen met het Juiste Loket7. Dat geldt ook voor zorgverleners of medewerkers van de gemeente.
Hoe kijkt u aan tegen de volgende oproep van de pleegmoeder van een jongen die intensieve langdurige zorg nodig heeft: «De gemeente betaalt en achter de schermen wordt door de gemeente gekeken wie de rekening betaald»?4
Ik sta positief tegenover de oproep van de pleegmoeder. Ik wil mij ervoor inzetten dat kinderen zoveel mogelijk in één keer op de juiste plek terecht kunnen met hun zorgvraag, zodat kinderen en hun ouders zo min mogelijk onrust hoeven ervaren en moeten regelen. Er zijn voorbeelden van gemeenten die gewoon starten met het bieden van intensieve langdurige zorg. Als later blijkt dat het kind toch onder de Wlz valt regelen zij dit achter de schermen, uiteraard met instemming van de ouders. Ik roep gemeenten op hierover in overleg te gaan met het CIZ en het zorgkantoor, als financier van de Wlz.
Het bericht 'Heya! Kilo’s knallen!' |
|
Pieter Heerma (CDA), Steven van Weyenberg (D66) |
|
Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (D66), Tamara van Ark (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD) |
|
![]() ![]() |
Bent u bekend met het bericht «Heya! Kilo’s knallen!»?1
Ja.
Herkent u het geschetste beeld van arbeidsomstandigheden in de sector vleesverwerking?
Het beeld dat naar voren komt in het artikel waarbij het gaat om de arbeidsomstandigheden van arbeidsmigranten zie ik niet terug in klachten en meldingen die worden ingediend bij de Inspectie SZW. Zie hiervoor ook mijn antwoord op vraag 9.
Herkent u het beeld dat structureel werk wordt ingevuld met uitzendkrachten en dat uitzendbureaus de grootste werkgevers zijn in de sector?
In algemene zin herken ik het beeld dat werkgevers in een aantal sectoren, waaronder in deze sector met uitzendkrachten werken waarbij het veelal gaat om arbeidsmigranten uit Midden -en Oost-Europa.
Herkent u het beeld dat sommige uitzendbureaus werknemers telkens in dienst nemen bij een andere besloten vennootschap (bv), waardoor de werknemer langdurig op een uitzendcontract kan werken zonder dat de werknemer in een volgende fase terecht komt of doorlopend pensioen opbouwt?
In de uitzendbranche zijn twee sectorcao’s van toepassing. In de uitzendcao’s is een artikel opgenomen dat rekening houdt met «opvolgend werkgeverschap». Het arbeidsverleden telt dan mee wanneer een uitzendkracht bij een ander uitzendbureau in dienst treedt, maar bij dezelfde inlener hetzelfde werk blijft doen. De uitzendkracht kan dus niet onbeperkt in de eerste uitzendfase blijven zitten. Als de uitzendkracht bij een andere inlener aan het werk gaat of als er sprake is van een onderbreking met zes maanden start de telling opnieuw en begint de uitzendkracht wel weer in de eerste fase. Iedere uitzendkracht heeft na 26 gewerkte weken bij dezelfde uitzendonderneming recht op pensioen als deze uitzendonderneming onder de werkingssfeer valt van StiPP. Als een uitzendkracht eenmaal pensioen opbouwt bij StiPP dan blijft die in de pensioenregeling bij wisseling naar andere uitzendondernemingen of andere bv’s. Bij een onderbreking van meer dan 52 weken start de telling van 26 gewerkte weken voor Stipp weer opnieuw. Als in strijd gehandeld worden met de telling van het arbeidsverleden of opbouw van pensioen, dan kan de uitzendkracht een klacht indienen bij de Stichting Naleving CAO voor Uitzendkrachten (SNCU), het pensioenfonds of kan een zaak tegen het uitzendbureau worden gestart.
Is het wettelijk toegestaan dat werknemers op dezelfde plek voor vergelijkbare werkzaamheden verschillend worden beloond als zij bij andere uitzendbureaus werkzaam zijn?
Dit is mogelijk omdat verschillende cao’s van toepassing kunnen zijn op uitzendkrachten in de vleessector. Uitzendkrachten in de vleessector kunnen onder de uitzend-cao vallen waarin is bepaald dat vanaf dag 1 de inlenersbeloning geldt die bestaat uit de in de uitzend-cao gespecificeerde looncomponenten.
In de vleessector gespecialiseerde uitzendbedrijven kunnen volgens de werkingssfeerbepaling van de vlees-cao echter direct onder die vlees-cao vallen en niet onder de cao voor uitzendkrachten. Dan wordt de vlees-cao toegepast (en niet alleen de gespecificeerde looncomponenten uit de uitzend-cao).
Herkent u de constructie zoals genoemd in het artikel waarbij uitzendbureaus zelf hun werknemers om de zoveel tijd «op vakantie» sturen, bijvoorbeeld met WW-uitkering, om loonsverhogingen en vaste contracten te voorkomen?
Als er voldoende arbeidsverleden is opgebouwd dan bestaat er recht op een WW-uitkering voor een uitzendkracht als deze ontslagen wordt. Als sprake is van fraude is dat onacceptabel en dient dit te worden aangepakt. Zoals ik in mijn brief aan uw Kamer2 heb aangegeven doet de Inspectie SZW ook in voorkomende gevallen onderzoek naar meldingen van fraude met uitkeringen door een uitzendbureau.
Hoe kijkt u aan tegen de situatie dat de werkdruk steeds hoger wordt, waardoor het eigenlijk niet goed mogelijk is om voldoende controle uit te oefenen bij het uitvoeren van werkzaamheden?
Op basis van onderzoek van TNO/CBS lijken werknemers bij slachthuizen een hogere werkdruk te ervaren dan gemiddeld. Dit geldt vanzelfsprekend, helaas, ook voor andere sectoren. De branche zelf neemt reeds maatregelen, blijkend de Arbocatalogus die is opgesteld door de sector zelf. Werkdruk is hierin een belangrijk onderwerp.
Voor de werkdruk en de controle over de werkzaamheden is de slachtsnelheid van belang. Zoals de Minister van LNV op 1 augustus in antwoord op Kamervragen heeft geantwoord kan een slachthuis in principe zelf de slachtsnelheid bepalen, de EU-regelgeving of de NVWA heeft daar geen concrete normen voor. Wel moet de snelheid zodanig zijn dat er aan de regels voor bedwelmen en verbloeden van de dieren kan worden voldaan, dat er hygiënisch geslacht kan worden en dat de keuring na het slachten onder adequate omstandigheden kan worden uitgevoerd.3
Is een hygiënetraining in deze sector verplicht? Op welke manier wordt er toezicht gehouden op het daadwerkelijk afleggen van de training?
Opleiding van het personeel op het gebied van hygiëne is een basisvoorwaarde voor medewerkers van alle levensmiddelenbedrijven en dus ook voor alle bedrijven in de vleesverwerkende industrie. De wettelijke basis hiervoor is te vinden in Europese Verordening 852/2004 (Inzake levensmiddelenhygiëne), bijlage II, Hoofdstuk XII (Opleiding). Hierin is verwoord dat exploitanten van levensmiddelenbedrijven erop moeten toezien, dat al wie met levensmiddelen omgaat, wordt gecontroleerd en opgeleid en/of gevormd op het gebied van de hygiëne, naar gelang van hun beroepsactiviteit en dat wordt voldaan aan de nationale voorschriften inzake de opleidingseisen voor personen die werkzaam zijn in bepaalde levensmiddelensectoren. De NVWA controleert periodiek of de vereiste opleidingen zijn gevolgd.
Op welke manier bereiken signalen over de arbeidsomstandigheden in deze sector de Inspectie SZW (ISZW)?
Voorop moet worden gesteld dat de werkgever verantwoordelijk is voor de arbeidsomstandigheden waaronder zijn werknemers moeten werken. De Inspectie SZW ziet toe op de naleving van de regels die daarop betrekking hebben.
Signalen over arbeidsomstandigheden kunnen worden gemeld bij de centrale intake van de Inspectie SZW. Bij de Inspectie aangedragen klachten, meldingen over misstanden kunnen voor de Inspectie aanleiding zijn een onderzoek in te stellen. De inspectie ontvangt in deze sector weinig klachten.
Wat zijn de mogelijkheden van vakbonden om actie te ondernemen bij signalen over arbeidsomstandigheden in deze sector?
Klachten of meldingen door vakbonden of medezeggenschapsorganen worden door de Inspectie SZW altijd in behandeling genomen. Het staat de vakbonden vrij te kiezen op welke wijze zij actie willen ondernemen om bijvoorbeeld signalen onder de aandacht te brengen.
Bent u over deze kwestie in contact met werkgevers in de vleessector?
Ik ben hier niet over in contact met werkgevers. Zoals gezegd kunnen meldingen over mogelijke misstanden gemeld worden bij de Inspectie SZW zowel door een werknemer, als door een vakbond of medezeggenschapsorgaan. De Inspectie SZW werkt risicogericht en neemt meldingen in deze risicoanalyse mee.
Hoe kijkt u naar de toezichthoudende rol van de Stichting Normering Arbeid in deze sector? Is de afgesproken tweejaarlijkse steekproefsgewijze controle wat u betreft voldoende effectief?
In de uitzendbranche bestaat het private keurmerk van de Stichting Normering Arbeid (SNA). Het SNA-keurmerk is vrijwillig. In het kader van dit keurmerk vinden niet tweejaarlijks, maar twee keer per jaar controles plaats. Daarbij gaat het om alle uitzendbureaus die het keurmerk willen voeren, ook de uitzendbureaus die zicht richten op de vleessector en die direct vallen onder de vlees-cao. Naast de SNA is er de SNCU die op basis van risicoselectie of meldingen de juiste toepassing van de uitzendcao’s controleert.
Hoe kijkt u aan tegen het bredere probleem dat een groep op de arbeidsmarkt niet in staat blijkt te zijn om hun rechten te materialiseren, zelfs niet nu de arbeidsmarkt erg krap is? Komt dat omdat niet alle werknemers weten wat hun rechten zijn, of zijn er andere knelpunten?
Om te voorkomen dat arbeidsmigranten in een kwetsbare positie komen is het belangrijk om aandacht te hebben voor preventie. Er loopt een project met de Nederlandse ambassade in Polen waarbij Poolse arbeidsmigranten al voordat ze naar Nederland komen geïnformeerd worden over hun rechten en over het werken via uitzendbureaus. Ook via subsidieverlening aan de NGO FairWork wordt ingezet op preventie. Daarbij wordt onder meer via social media informatie in verschillende talen beschikbaar gesteld voor arbeidsmigranten en als er dan toch sprake is van misstanden, dan wordt hulp en ondersteuning geboden aan arbeidsmigranten. Bij signalen van arbeidsuitbuiting doet FairWork daarvan melding bij Inspectie SZW.
Het bericht ’Khashoggi vermoord op last koningshuis’ |
|
Lilianne Ploumen (PvdA) |
|
Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (D66), Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Khashoggi vermoord op last koningshuis»?1
Ja.
Heeft u daarop direct opgenomen met uw Turkse ambtsgenoot om bevestiging te krijgen van deze berichten?
Zoals reeds toegezegd tijdens het AO RBZ op 11 oktober jl. heeft het Ministerie van Buitenlandse Zaken contact opgenomen met het Turkse Ministerie van Buitenlandse Zaken om navraag te doen over de kwestie van de verdwenen Saoedische journalist Khashoggi en na te gaan of steun gewenst is. Uit deze navraag bleek dat Turkije inzet op medewerking door Saoedi-Arabië om de feiten rond deze kwestie boven water te krijgen. President Erdogan heeft op 23 oktober tijdens een publieke bijeenkomst de belangrijkste feiten die reeds uit media berichten bekend waren bevestigd. De Hoge Vertegenwoordiger van de Europese Unie heeft namens de Europese Unie Saoedi-Arabië opgeroepen om volledig mee te werken met de Turkse autoriteiten, ook heeft de E3 een verklaring uitgedaan.
Heeft u contact opgenomen met uw Europese ambtsgenoten om deze kwestie te bespreken? zo nee, waarom niet? Zo ja, wat is daar uit gekomen?
Heeft u inmiddels al contact gehad met andere internationale collega’s om deze kwestie te bespreken? Zo nee, op welke termijn gaat u dat doen? Zo ja, wat heeft dat opgeleverd?
Welke gevolgen geeft u aan de (mogelijke) betrokkenheid van het Saoedische Koningshuis bij de verdwijning op deze journalist?
Welke gevolgen heeft dit voor de relatie van Nederland met Saoedi Arabië?
Ben u van plan de geplande handelsmissie naar Saoedi Arabië van 18 tot en met 21 november 2018 (vooralsnog) uit te stellen tot er duidelijkheid is over de betrokkenheid van Saoedi Arabië bij deze verdwijning? Zo nee, waarom niet?
Steunt u de Turkse president Erdogan in zijn eis dat de Saoedi’s met bewijzen komen dat Khashoggi inderdaad het consulaat zelf heeft verlaten? Zo nee, waarom niet? Zo ja, heeft u uw Europese ambtgenoten gevraagd hetzelfde te doen?
De registratie van AED’s |
|
Carla Dik-Faber (CU) |
|
Bruno Bruins (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Derde van Nederlanders weet niet waar defibrillator te vinden is»?1
Ja.
Deelt u de mening dat het belangrijk is dat burgerhulpverleners weten waar een Automatische Externe Defibrillator (AED) in de buurt te vinden is en dat het daarom van groot belang is dat er zoveel mogelijk AED’s worden geregistreerd?
Ja deze mening deel ik.
Het landelijk alarmeringsnetwerk HartslagNu en de Hartstichting hebben mij laten weten dat er tenminste 30.000 geregistreerde AEDs nodig zijn in Nederland om 6-minutenzones te realiseren. Op dit moment zijn er zo’n 16.000 AEDs geregistreerd. Er zijn dus nog minimaal 14.000 AEDs nodig, afhankelijk van de spreiding. Er zijn naar schatting zo’n 100.000 AEDs in Nederland in gebruik, waarvan het grootste deel nog niet is geregistreerd. Een landelijke oproep om AED’s aan te melden is derhalve van zeer groot belang. In vind het dan ook heel positief dat de Hartstichting hier onlangs een campagne voor heeft gestart die is gericht op het registreren en aanmelden dan AED’s.
Kunt u aangeven in welke regio’s er nog een tekort is aan de zogenaamde 6-minutenzones?
In 11% van Nederland is momenteel sprake van dekkende 6-minutenzones. Dit is met name in regio’s in het oosten en zuiden van het land.
In 87% van Nederland is momenteel sprake van een groeiende dekking. In deze gebieden, het overgrote deel van Nederland, is derhalve nog werk te verrichten.
In 2% van Nederland is momenteel nog een nadrukkelijk tekort aan 6-minutenzones. Dit is met name in het gebied in en rondom Amsterdam.
Welke acties gaat u ondernemen om het aantal registraties van AED’s te vergroten? Bent u bereid om hierbij specifiek te kijken naar de dekking van de 6-minutenzones?
Zoals ik heb aangegeven in mijn beantwoording op eerdere vragen van het lid Dik-Faber2, wordt er door betrokken partijen (HartslagNu, de Hartstichting, het Rode Kruis, Stan en Regionale Ambulancevoorzieningen) hard gewerkt aan het
realiseren van een 6-minutenzone in heel Nederland. Ik heb regelmatig overleg met deze partijen over de voortgang. Er worden op dit moment veel acties ondernomen om het aantal registraties van AEDs te vergroten. Enkele relevante acties zijn:
Welke acties gaat u ondernemen om burgerhulpverleners meer bekend te maken met de locaties van AED’s?
Burgerhulpverleners zijn als zodanig ingeschreven bij het landelijk alarmeringsnetwerk HartslagNu. Via de app van HartslagNu kunnen zij te allen tijde zien waar -in de buurt van waar zij op dat moment zijn- zich (geregistreerde) AED’s bevinden. Zij zijn dus bekend met de locaties van de (geregistreerde) AED’s.
Kunt u aangeven wat de stand van zaken is met betrekking tot het samenvoegen van de alarmeringsnetwerken voor AED-burgerhulpverlening?
Sinds augustus van dit jaar is de samenvoeging van de twee voormalige alarmeringsnetwerken tot het nieuwe netwerk HartslagNu voltooid. Het resultaat van dit proces is mede tot stand gekomen met een subsidie van 1 miljoen euro van het Ministerie van VWS. Momenteel bevindt het project landelijke samenwerking AED-burgerhulpverlening zich in een afrondende fase en worden de organisatorische inrichtingsactiviteiten voltooid.
Kunt u aangeven wat de uitkomst is van de gesprekken die u zou voeren met de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG), Rijkswaterstaat en andere relevante organisaties over het registreren van AED’s in/aan (semi-)overheidsgebouwen?2
Deze gesprekken zijn naar verwachting begin volgend jaar afgerond. Ik vind het belangrijk dat zoveel mogelijk beschikbare AED’s worden geregistreerd.
De aanval van het Israëlische leger op Palestijnse betogers langs de grens tussen Gaza en Israël |
|
Tunahan Kuzu (DENK) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Zeven Palestijnse betogers gedood langs grens met Israël»?1
Ja.
Wat vindt u van de bloedige aanval van het Israëlische leger waarbij zeven Palestijnse betogers werden gedood, waaronder twee kinderen van 12 en 14 jaar oud?
Het kabinet is bezorgd dat er bij het Israëlisch optreden nog altijd doden en gewonden vallen, maar ook dat de aanhoudende protesten bij Gaza in toenemende mate gewelddadig verlopen. Het kabinet blijft bij Israël aandringen op terughoudendheid en ervoor te zorgen dat het optreden voldoet aan de eisen van het internationaal recht, waaronder proportionaliteit en noodzakelijkheid. Tegelijk roept het kabinet de Palestijnse autoriteiten en organisatoren op om het vreedzame karakter van demonstraties te waarborgen en te voorkomen dat minderjarigen in gevaarlijke situaties terecht komen.
Op basis van welke formele gronden heeft het Israëlische leger de aanval op deze Palestijnse betogers geopend?
Israël betoogt dat er sprake is van een gewelddadig conflict waarbij demonstranten geweld gebruiken, waardoor het leger om de openbare orde en veiligheid te handhaven in sommige gevallen gericht met scherp moet schieten. Op basis van het bezettingsrecht, dat onderdeel uitmaakt van het humanitair oorlogsrecht, is Israël als bezettende mogendheid verplicht de openbare orde en het openbare leven in het bezette gebied zo veel als mogelijk te herstellen en te verzekeren. Dit sluit de mogelijkheid van geweldgebruik niet uit, mits voldaan wordt aan de voorwaarden van noodzakelijkheid en proportionaliteit. Voor het gebruik van scherpe munitie, zijn de eisen vastgelegd in de VN Basic Principles on the Use of Force and Firearms by Law Enforcement Officials relevant. Het is aan Israël om aan te tonen dat zijn handelen in overeenstemming is met deze voorwaarden en het gebruik van scherpe munitie als het laatste redmiddel geoorloofd was.
Klopt het dat het Israëlische leger dodelijk geweld inzet tegen burgers, zonder dat er daadwerkelijk sprake is van een acute dreiging? Hoe rijmt dit met het internationaal recht?
Zie antwoord vraag 3.
Kunt u uitsluiten dat het Israëlische leger mensenrechten heeft geschonden toen zij deze Palestijnse betogers van het leven beroofde?
Nee. Het Israëlisch onderzoek naar de gebeurtenissen is nog niet afgerond. Ook de door de VN ingestelde Commission of Inquiryheeft zijn werk nog niet afgerond.
Kunt u uitsluiten dat Nederlandse wapens of hulpgoederen zijn geleverd aan het Israëlische leger die worden ingezet tegen ongewapende Palestijnse betogers?
Nederland levert geen hulpgoederen aan het Israëlische leger. Ten aanzien van de export van militaire goederen geldt dat elke aanvraag case-by-case wordt getoetst aan de 8 criteria van het EU Gemeenschappelijk Standpunt inzake Wapenexport (944/2008/GBVB). Op basis hiervan wordt een vergunningaanvraag onder meer afgewezen wanneer er een duidelijk risico bestaat dat de goederen worden ingezet voor ernstige mensenrechtenschendingen of ernstige schendingen van het humanitair oorlogsrecht.
Het Nederlandse exportcontrolebeleid berust op een risico-inschatting vóórafgaand aan de export. Ten principale kan niet worden uitgesloten dat goederen – ondanks de kritische toetsing vooraf – alsnog worden gebruikt bij ernstige schendingen. Mocht uit informatie achteraf blijken dat een dergelijk gebruik toch het geval is, zal een mogelijke soortgelijke toekomstige aanvraag uiteraard worden afgewezen.
Waarom heeft de Nederlandse regering zich niet openlijk uitgesproken tegen de golf van geweld van het Israëlische leger tegen deze Palestijnse demonstranten? Is de Nederlandse regering bereid dit zo spoedig mogelijk te doen? Zo nee, waarom niet?
Nederland en de EU hebben meermaals de zorgen uitgesproken over het hoge aantal slachtoffers. Het hoge aantal, en het feit dat er onder de slachtoffers hulpverleners, journalisten en minderjarigen zijn roept vragen op
of het Israëlische optreden altijd proportioneel is geweest. Tegelijk is er ook in toenemende mate sprake van gewelddadigheden door demonstranten.
Deelt u de mening dat het onwenselijk is dat het Israëlische leger het vuur heeft geopend op een menigte waar kinderen aanwezig zijn?
Zie antwoord op vragen 1, 3 en 4.
Hoe beoordeelt u dat het Israëlische leger in haar gewapende aanvallen geen onderscheid maakt tussen volwassenen en kinderen?
Het kabinet heeft geen aanwijzingen dat Israël een beleid zou voeren om een dergelijk onderscheid niet te maken.
Bent u bereid met de Israëlische autoriteiten contact op te nemen om dit te veroordelen en om de Israëlische regering met klem te verzoeken alle vormen van geweld tegen kinderen en ongewapende betogers onmiddellijk te staken? Zo ja, wanneer gaat u dat doen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord op vragen 1, 2 en 7. Het kabinet hecht eraan op te merken dat de protesten zich afspelen tegen de achtergrond van de crisis in Gaza. Het kabinet verwelkomt de inzet van Egypte om Fatah en Hamas te bewegen tot verzoening om zo een terugkeer van de Palestijnse Autoriteit als legitiem gezag in Gaza mogelijk te maken. Tevens steunt het kabinet de inzet van Egypte en de VN om overeenstemming te bereiken met alle partijen over stabiliteit en verbetering van de humanitaire en economische situatie in Gaza.
Gaat u alle middelen (juridisch, diplomatiek, politiek, bilateraal) inzetten, ook in Europees verband, om de Israëlische overheid op te roepen om de recente geweldsgolf op de Palestijnen onmiddellijk te staken? Zo ja, wanneer gaat u dat doen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 10.
Bent u bereid om proactief deze ernstige mensenrechtenschendingen door het Israëlische leger aan te kaarten bij de VN-Mensenrechtenraad?
Het is in eerste instantie aan partijen zelf om gedegen en onafhankelijk onderzoek te doen. Daar dringt Nederland ook op aan. Zie tevens de Kamerbrief d.d. 16 mei jl. (Kamerstuk 23 432, nr. 449). De VN Mensenrechtenraad heeft reeds een Commission of inquiryingesteld naar de gebeurtenissen bij Gaza. Het kabinet had overigens graag gezien dat het mandaat niet alleen gericht was op het Israëlisch handelen, maar ook op wat het handelen aan Palestijnse zijde, inclusief Hamas.
Bent u bereid om de Israëlische ambassadeur op het matje te roepen? Zo ja, kunt u daarvan verslag van doen aan de Tweede Kamer?
De zorgen over de gebeurtenissen worden in reguliere gesprekken met vertegenwoordigers van Israël, zowel in Israël als hier in Nederland aan de orde gesteld. Dat heb ik zelf ook gedaan in mijn kennismakingsgesprek met de Israëlische ambassadeur. Dit wordt ook gedaan met vertegenwoordigers van de Palestijnse Autoriteit.
Het bericht ‘Wel vragen, geen zorgen over breken politiehandboeien’ |
|
Antoinette Laan-Geselschap (VVD) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Wel vragen, geen zorgen over breken politiehandboeien»?1
Ja.
Hoe verklaart u dat een arrestant erin is geslaagd handboeien die door politieagenten zijn aangebracht, doormidden te breken?
Ik deel de mening dat politieagenten met deugdelijk materiaal dienen te werken. Om die reden worden handboeien uitgebreid getest, voordat ze door de politie worden gebruikt. Handboeien horen immers niet te breken. Gelet op het belang van goed werkende handboeien voor de veiligheid van de agent, de verdachte en de maatschappij wordt dit voorval daarom zeer serieus genomen. Op dit moment is nog niet duidelijk wat de oorzaak voor het materiaaldefect in het betreffende voorval is geweest. De fabrikant doet hier nader onderzoek naar.
De politie heeft laten weten op dit moment geen twijfels te hebben over de kwaliteit van de in gebruik zijnde handboeien. Er is op dit moment dan ook geen reden voor aanvullende maatregelen of nader onderzoek – naast het onderzoek dat door de fabrikant wordt verricht.
Wat is de levensduur en de gemiddelde leeftijd van het type handboeien dat door de politie wordt gebruikt?
De levensduur van de handboeien is sterk afhankelijk van (de intensiteit van) het gebruik en de omstandigheden waaronder ze worden gebruikt.
Recentelijk is de aanbesteding van de nieuwe serie handboeien afgerond. De nieuwe handboeien worden komende jaren geleidelijk ingevoerd op basis van vervanging en nieuwe instroom van medewerkers.2
Deelt u de mening dat onze politieagenten met deugdelijk materiaal dienen te werken? Zo ja, bent u van plan te onderzoeken wat de oorzaak is van dit voorval? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Wat gaat u doen om te achterhalen of het mogelijk is via een bepaalde tactiek de handboeien te kunnen openen?
Zie antwoord vraag 2.
Het bericht dat ziekenhuispersoneel inschrijft op obligaties van het Bernhoven ziekenhuis |
|
Maarten Hijink |
|
Bruno Bruins (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht dat artsen en verpleegkundigen van het Bernhoven ziekenhuis in hun eigen ziekenhuis investeren middels de uitgifte van obligaties?1
Ja.
Ziet u de uitgifte van obligaties door het Bernhoven ziekenhuis ook als een poging van ziekenhuizen om goedkope leningen te vinden?
Ik vind het niet de rol van de overheid om zorginstellingen te financieren. Zorginstellingen hebben diverse mogelijkheden om financiering aan te trekken, waaronder bijvoorbeeld het aangaan van een lening bij een bank of de uitgifte van obligaties. In dit geval heeft het Bernhovenziekenhuis ervoor gekozen om medewerkers de mogelijkheid te geven om via obligaties te participeren in hun ziekenhuis. Hiermee wil het ziekenhuis de betrokkenheid van medewerkers vergroten. Zolang medewerkers vrij zijn in hun keuze om wel of geen obligaties te kopen heb ik hier geen bezwaar tegen. In algemene zin vind ik het goed als de betrokkenheid van medewerkers wordt vergroot, dit versterkt de gelijkgerichtheid binnen een organisatie.
Vindt u dat de uitgifte van obligaties om een ziekenhuis te financieren zorgt voor rust in de sector zorg?2
Naar mijn indruk leidt de uitgifte van obligaties niet tot onrust in de zorgsector.
Is het volgens u de rol van het personeel van een ziekenhuis om via obligaties ziekenhuizen te financieren, of zou de overheid dit moeten doen op grond van een regionaal bepaalde zorgbehoefte op basis van aantal inwoners en hun te verwachten ziektelast zonder tussenkomst van zorgverzekeraars en banken?
Zie antwoord vraag 2.
Wat vindt u ervan dat het ziekenhuis via een obligatie goedkoper geld kan lenen dan via een bank, waar er 5 tot 6 procent rente betaald moet worden?
Het Bernhovenziekenhuis is als uitgever van de obligaties vrij om de hoogte van de rentevergoeding te bepalen. Zolang medewerkers vrij zijn in hun keuze om wel of geen obligaties te kopen heb ik hier geen oordeel over.
Is u bekend of er meer zorginstellingen zijn waar obligaties worden uitgegeven?
Het gebeurt vaker dat zorginstellingen obligaties uitgeven. Een voorbeeld is het Prinses Máxima Centrum dat in 2015 obligaties uitgaf, maar ook kleinere instellingen maken gebruik van deze mogelijkheid.
Zijn er volgens u risico’s verbonden aan de uitgifte van obligaties door een ziekenhuis? Kunt u dit toelichten? In hoeverre lopen artsen en verpleegkundigen het risico geld te verliezen in het geval van wanbeleid?
Het kopen van een obligatie brengt altijd enig risico met zich mee. Zo is er het risico dat de obligatie minder waard wordt als de marktrente stijgt (renterisico). Daarnaast is er risico dat de instelling niet aan zijn betalingsverplichtingen kan voldoen (kredietrisico). In het uiterste geval raakt de koper van de obligatie dan zijn inleg kwijt.
Wat vindt u ervan dat via de obligatie elk jaar 4% rente wordt uitgekeerd en hiermee geld voor de zorg uit de zorg vloeit? Kunt u dit toelichten?
Om investeringen te kunnen doen moeten zorginstellingen geld aantrekken, bijvoorbeeld in de vorm van een bancaire lening of in dit geval een obligatie. Het is gebruikelijk dat degene die deze middelen beschikbaar stelt hier een vergoeding voor ontvangt.
Hoeveel geld wordt er opgeteld aan rente en rendement in totaal aan de zorg onttrokken, nu de overheid niet langer garant staat voor de financiering van ziekenhuizen en de zorginstellingen moeten voldoen aan hoge solvabiliteitseisen?
Ik beschik niet over de precieze cijfers waarnaar gevraagd wordt. Volgens het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) bedroegen de financiële lasten (de rentelasten, het verlies op deelnemingen, de kosten van leningen en het verlies op beleggingen) van middelgrote en grote zorginstellingen in 2016 in totaal € 940 miljoen.3
Bent u voornemens het verbod op winstuitkering voor zorginstellingen af te schaffen? Denkt u dat er draagvlak in ons land is voor het maken van winst op zorg voor mensen die ziek zijn?
Zoals de Minister van VWS, de staatsecretaris van VWS en ik in onze brief van 13 juli jl. hebben toegelicht, wordt op dit moment nader onderzoek verricht naar de praktijk rondom winstuitkering in de zorg en de gevolgen daarvan voor de betaalbaarheid, kwaliteit en toegankelijkheid van zorg (Kamerstuk 34 775, nr. 150). Wij streven ernaar uw Kamer begin 2019 over de uitkomsten en onze conclusies te informeren.
Wat vindt u ervan dat de obligaties van het Bernhoven ziekenhuis worden omgezet naar aandelen wanneer het verbod op winstuitkering voor zorginstellingen wordt afgeschaft?
Ik verwacht van alle zorginstellingen dat zij zich houden aan geldende wet- en regelgeving. Zie verder het antwoord op vraag 10.