Slecht geïsoleerde particuliere huurwoningen |
|
Sandra Beckerman (SP) |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD), Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
|
|
|
Kent u het bericht dat de staat van onderhoud van huurwoningen in de commerciële huursector ondermaats is en dat particuliere huurwoningen vaak slecht geïsoleerd zijn?1 Wat is uw reactie daarop?
Ja ik ken het bericht dat de staat van onderhoud van huurwoningen in de commerciële huursector ondermaats zou zijn en dat particuliere huurwoningen vaak slecht geïsoleerd zouden zijn. Voor een reactie daarop verwijs naar mijn antwoorden op de vragen 4, 6 en 7.
Wat is uw reactie op het Meldpunt Energiealarm van de Woonbond, waar al vele honderden meldingen zijn binnengekomen? Bent u bekend met het door de SP opgestarte meldpunt, waar het óók nog honderden klachten regent van huurders die de rekening niet kunnen betalen maar ook niet kunnen isoleren?
Ik ben bekend met beide Meldpunten. Ik juich elk initiatief toe dat leidt tot een duidelijker beeld van de opgaven in de huursector.
Klopt het dat één op de vijf commerciële huurwoningen een onzuinig energielabel heeft (F of G)? Kunt u een overzicht geven van de energielabels uitgesplitst in 4 categorieën: 1) sociale huurwoningen van corporaties; 2) sociale, particuliere huurwoningen; 3) particuliere huurwoningen met een huurprijs boven de liberalisatiegrens; 4) huurwoningen van corporaties met een huurprijs boven de liberalisatiegrens?
De meest recente gepubliceerde informatie is opgenomen in de Monitor Energiebesparing Gebouwde Omgeving 2017. Deze door RVO verzorgde publicatie is in december 2018 beschikbaar gekomen.
Uit deze publicatie blijkt de volgende verdeling van energielabels:
Energielabel
Sociale huur
Koop
Particuliere verhuur
Totaal
A
5%
16%
13%
14%
B
17%
16%
13%
16%
C
35%
28%
22%
28%
D
22%
15%
17%
17%
E
10%
10%
12%
10%
F
5%
8%
10%
8%
G
2%
7%
12%
7%
Mij is geen uitsplitsing naar huurprijzen in de woningvoorraad van commerciële verhuurders bekend.
Voor alle segmenten in de woningvoorraad – koop, sociale huur, particuliere huur – geldt dat naarmate de woning ouder is het definitief label vaker F of G is. En omgekeerd hebben woningen van recenter datum vaker een definitief label A of B. Op dit moment zijn er geen gegevens beschikbaar over de mate van onderhoud en isolatie van de woningen anders dan het energielabel. In de tweede helft van 2019 komen resultaten beschikbaar van de Energiemodule bij het WoONonderzoek Nederland. Dit betreft ook technische metingen van een groot aantal woningen (5.000). Bij de analyses zal ik aandacht laten besteden aan de onderverdeling naar diverse verhuurders en huurprijssegmenten en de diverse kwaliteitselementen van de woningen. Zodra de onderzoeksresultaten beschikbaar zijn wordt de Kamer hierover geïnformeerd.
Bent u bereid de huurprijzen van woningen met de slechtste energielabels te bevriezen? Zo nee, waarom niet?
De huurregelgeving is zodanig opgezet dat daarmee rekening wordt gehouden met de verschillende posities in de naar hun aard verschillende huursectoren. Hierbij wordt onderscheid gemaakt tussen de zogenaamde gereguleerde sector en de geliberaliseerde sector, wat in hoofdzaak de toepasselijkheid van de regelgeving inzake de jaarlijkse huurverhoging, de maximale huurprijzen betreft en de rol van de huurcommissie.
In alle sectoren is het mogelijk om huurprijzen van woningen te bevriezen en zelfs te verlagen indien de woning ernstige gebreken vertoont zoals tocht-, vochtklachten of een slecht functionerende cv-installatie. Huurders van woningen in alle sectoren kunnen zich hiervoor wenden tot de rechter. De huurder in de gereguleerde sector kan zich hiervoor ook wenden tot de huurcommissie.
Daarnaast hebben alle huurders een wettelijk initiatiefrecht: zij kunnen het initiatief nemen om de verhuurder te verplichten om voorzieningen uit te laten voeren om de energieprestatie te verbeteren. Het gaat hier om een aantal maatregelen benoemd in artikel 7: 243 BW. Kortweg omschreven gaat het daarbij om het aanbrengen van isolatie en het vervangen van een verouderde cv-ketel.
Het ontwerpKlimaatakkoord besteedt aandacht aan huurprijsregelgeving die leidt tot een relatie van de huurprijs met de energetische kwaliteit van een huurwoning. In de brief van 21 december 2018 (Kamerstuk 32 813, nr. 263) heeft de Minister van Economische Zaken en Klimaat aangegeven, dat het ontwerpKlimaatakkoord ter doorrekening is doorgezonden naar het Planbureau voor de Leefomgeving (PBL) en het Centraal Planbureau (CPB), om te zien of hiermee de ambitie van het kabinet kan worden waargemaakt.
In deze brief heeft hij ook aangegeven dat het kabinet na de doorrekening het integrale pakket van maatregelen aan uw Kamer zal voorleggen.
Hoe ziet de kwaliteit van huurwoningen in de commerciële sector eruit? Kunt u aangeven hoe de verhouding is tussen de mate van isolatie, de leeftijd van de woningen en de mate van onderhoud van de commerciële huurvoorraad?
Zie antwoord vraag 3.
Op welke manier(en) kunnen huurders in de commerciële sector ervoor zorgen dat zij beter geïsoleerde woningen krijgen zonder daar een buitensporig hoge huurprijs voor te hoeven betalen, aangezien deze huurders nagenoeg geen toegang tot de Huurcommissie hebben?
Zie antwoord vraag 4.
Deelt u de mening dat huurders van alle huursectoren dezelfde huurrechten en huurprijsbescherming verdienen? Zo ja, wanneer gaat u hiervoor zorgen? Zo nee, wat is uw rechtvaardiging om huurders in de commerciële huursector minder rechten toe te kennen?
Zie antwoord vraag 4.
Gaat de afspraak, dat in 2022 corporatiewoningen gemiddeld energielabel B moeten hebben, gehaald worden zonder dat huurwoningen met een slecht energielabel worden verkocht om het gemiddelde op die manier op te krikken?2
Zoals ook uit de brief over de uitvoeringsagenda van het Energie akkoord TK (Kamerstuk 30 196, nr. 573) mag blijken verwacht het kabinet dat de corporatiesector de doelstellingen uit het Energieakkoord gaat halen.
Deze doelstellingen zijn geformuleerd voor het totaal van de sector. Ik verwacht niet dat deze doelstelling haalbaar is met de in de vraag geschetste manier. De aantallen verkochte woningen (zie ook vraag3 zijn te klein om een significante daling van de gemiddelde Energie-Index van ruim 2,2 miljoen corporatiewoningen te realiseren.
Welke energielabels hadden corporatiewoningen die zijn verkocht sinds de verplichting van het energielabel in 2015 tot en met 2018? Welke conclusies kunt u hieruit trekken?
In de periode 2014–2016 zijn per saldo 33.000 woningen door corporaties verkocht aan particulieren. De woningen die in 2016 werden verkocht hadden gemiddeld label C. Dit duidt erop dat de energie-index van verkochte woningen energetisch nauwelijks verschillen van het gemiddelde van de woningvoorraad van de corporaties. Cijfers uit andere jaren zijn mij niet bekend.
Hoe gaat u ervoor zorgen dat alle huurwoningen goed geïsoleerd worden of blijven zonder dat huurders daarvoor de hoofdprijs moeten betalen omdat de energierekening al met 290 euro gemiddeld stijgt dit jaar? Wat wordt in de tussentijd gedaan voor huurders die buiten hun schuld om met zulke hoge energierekeningen worden opgezadeld?3
Inzake het laten isoleren van huurwoningen zijn diverse huurmaatregelen van belang. Verhuurders kunnen hun investeringen in isolatie terugverdienen door een hogere huurprijs, mits over de daarmee gepaard gaande woningverbetering overeenstemming wordt bereikt met de huurder. Voor alle huurders geldt voorts, dat zij een wettelijk initiatiefrecht op grond van artikel 7: 243 BW. Hierop ben ik al ingegaan bij mijn beantwoording van vragen 4, 6 en 7.
In mijn brief van 22 februari 2019 ben ik ingegaan op de relatie tussen verduurzaming en betaalbaarheid. Daarin gaf ik aan dat Aedes en de Woonbond in het Sociaal Huurakkoord een voorstel gedaan voor de betaalbare verduurzaming van huurwoningen. De komende tijd zullen zij de tabel uit het akkoord voor een redelijke huurverhoging na verduurzamingsinvesteringen door corporaties nader uitwerken, gebaseerd op de reële gemiddelde besparing op de energielasten. Uitgangspunt van Aedes en de Woonbond is dat de gemiddelde besparing op de energierekening van dat moment, de normatieve vergoeding die in de huur zal kunnen worden verrekend overtreft. In samenhang met voorstellen naar aanleiding van het concept-Klimaatakkoord, zal ik daarom kijken naar hoe een dergelijke tabel in de praktijk toegepast kan worden.
Hoeveel verhuurders staan nu op de wachtlijst sinds de STEP-regeling halverwege 2018 op bleek te zijn, en hoeveel daarvan zijn commerciële verhuurders? Welke alternatief voor de STEP-regeling is er en hoeveel geld is daarmee gemoeid in vergelijking tot de STEP-regeling?4
Per eind februari 2019 stonden 219 aanvragers op de STEP-wachtlijst, waarvan 48 commerciële verhuurders. Als alternatief voor de STEP-regeling geldt per 1 februari 2019 voor heffingsplichtige verhuurders de Regeling Vermindering Verhuurderheffing Verduurzaming. Het budget is voor de jaren 2019–2021: cumulatief € 156 miljoen, met een maximum van € 78 miljoen in 2019 en 2020 en vanaf 2022 structureel € 104 miljoen. Dat betekent dat het budget, zeker na 2022 vergelijkbaar is met de STEP-regeling. Deze had een budget van 395 miljoen in vijf jaar.
Bent u bereid om subsidiemogelijkheden te bieden voor de particuliere huursector en corporatiesector met huurprijzen boven de liberalisatiegrens? Zo nee, waarom niet?
Het ontwerpKlimaatakkoord besteedt aandacht aan diverse mogelijke maatregelen. In de brief van 21 december 2018 (Kamerstuk 32 813, nr. 263) heeft de Minister van Economische Zaken en Klimaat aangegeven, dat het ontwerpKlimaatakkoord ter doorrekening is doorgezonden naar het Planbureau voor de Leefomgeving (PBL) en het Centraal Planbureau (CPB), om te zien of hiermee de ambitie van het kabinet kan worden waargemaakt.
In deze brief heeft hij ook aangegeven dat het kabinet na de doorrekening het integrale pakket van maatregelen aan uw Kamer zal voorleggen. Pas daarna is dan ook besluitvorming aan de orde over eventuele subsidiemogelijkheden.
Vorderingen van de Belastingdienst inzake schadevergoedingen gaswinningsschade |
|
Renske Leijten , Sandra Beckerman |
|
Menno Snel (staatssecretaris financiën) (D66), Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
Bent u ermee bekend dat een ondernemer schadeloos gesteld is voor gaswinningsschade, maar dat de Belastingdienst direct een deel van de schadeloosstelling opeist? Zo ja, wat is uw reactie?
Ik kan niet inhoudelijk reageren op een niet nader beschreven situatie. Wel kan ik enige achtergrond schetsen over de fiscale gevolgen van schadeloosstelling voor ondernemers.
De vergoeding die een ondernemer ontvangt ter compensatie voor inkomensschade door aardbevingen is belast als winst uit onderneming. Het gaat hierbij bijvoorbeeld om een vergoeding voor inkomensderving omdat als gevolg van herstelwerkzaamheden de ondernemer een paar dagen de onderneming heeft moeten sluiten. Deze vergoeding is een directe compensatie voor de anders genoten winst. Het is dan ook logisch dat deze vergoeding op eenzelfde wijze in de belastingheffing wordt betrokken.
Daarnaast kan een ondernemer vergoeding ontvangen voor fysieke schade door bodembeweging aan een bedrijfspand. De ontvangen vergoeding behoort dan tot het ondernemingsvermogen van deze ondernemer. Deze vergoeding is belast als winst uit onderneming. Tegenover het belasten van deze vergoeding staat echter ook de aftrek van de kosten die de ondernemer maakt om de schade te herstellen, waardoor in beginsel geen fiscale schade optreedt. Indien het bedrijfspand is afgewaardeerd vanwege de schade, dan kunnen de kosten van herstel geactiveerd worden. Onder voorwaarden kan op een ontvangen schadevergoeding de herinvesteringsreserve worden toegepast, zodat er geen acute belastingheffing plaatsvindt.
Tot slot merk ik op dat in het kader van publieksvoorlichting op de website van de Belastingdienst een publicatie is opgenomen over de fiscale behandeling van de compensatieregelingen van zowel particulieren als ondernemers: https://www.belastingdienst.nl/wps/wcm/connect/nl/koopwoning/content/belasting-schadevergoeding-aardbeving-groningen. Deze informatie sluit aan bij hetgeen hiervoor is opgemerkt.
Staat u nog achter de woorden: «(i)k deel de mening dat de financiële positie van een persoon na schadeloosstelling hetzelfde (of in elk geval niet slechter) zou moeten zijn als in de situatie waarin die schade niet zou hebben plaatsgevonden. Een schadeloosstelling is bedoeld om alle schade te compenseren die uit een voorval, bijvoorbeeld gaswinning, voortvloeit»? Kunt u toelichten of deze mening alleen voor de financiële positie van een persoon geldt of ook voor de financiële positie van een onderneming?1
Ik sta nog steeds achter deze woorden. Het gangbare uitgangspunt in het schadevergoedingsrecht is dat degene die schade is toegedaan in de toestand moet worden gebracht waarin hij/zij zou verkeren als de schadeveroorzakende gebeurtenis niet had plaatsgevonden. Dit geldt zowel voor particulieren als ondernemers. De financiële positie van een natuurlijke persoon dan wel een rechtspersoon zou na schadeloosstelling hetzelfde moeten zijn als de situatie waarin de schadeveroorzakende gebeurtenis niet had plaatsgevonden, of in ieder geval niet slechter.
Wordt er bij de opbouw van de schadevergoeding rekening mee gehouden dat er na uitkering direct een deel naar de fiscus zal moeten? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe werkt dit precies?
Ik heb van de Tijdelijke Commissie Mijnbouwschade Groningen (TCMG) begrepen dat in het geval dat een vergoeding voor schade door bodembeweging als gevolg van de gaswinning uit het Groningenveld en/of de gasopslag Norg leidt tot fiscale gevolgschade, aan de TCMG vergoeding van deze schade kan worden verzocht. De TCMG werkt op dit moment aan een methodiek om fiscale gevolgschade te vergoeden. Zodra deze vastgesteld is, zal de TCMG hierover publiceren.
Heeft u zicht op het aantal schadevergoedingen waarover de Belastingdienst belasting int?
Nee. Dit houdt de Belastingdienst niet bij.
Kunt u aangeven wat de gevolgen voor ondernemers met aardbevingsschade zijn (bij wie de Belastingdienst een deel van de schadevergoeding als belasting int) en kunt u aangeven of deze ondernemers wel verder kunnen met hun onderneming?
Zie antwoord vraag 1.
Kunnen ondernemers, buiten de hardheidsclausule, een procedure opstarten waarbij zij vrijstelling krijgen voor deze belastinginning? Zo ja, welke?
Nee, er bestaat geen mogelijkheid voor ondernemers om uitgezonderd te worden van belastingheffing. Echter, gelet op de beantwoording op vraag één en twee bestaat hier ook geen noodzaak toe.
Ter volledigheid wil ik graag enige duiding geven over de hardheidsclausule. Een beroep op de hardheidsclausule zou per individueel geval moeten worden beoordeeld. De hardheidsclausule wordt alleen toegepast in gevallen dat de wet een onvoorziene en ongewenste uitwerking heeft voor belastingplichtige en het aannemelijk is dat als deze onvoorziene uitwerking bekend was geweest bij de totstandkoming van de wet, de wetgever ervoor zou hebben gekozen de wet anders vorm te geven. Daar is in dit geval geen sprake van.
Vindt u het rechtvaardig dat de erkenning van aardbevingsschade alsmede de toekenning van de schadevergoeding geregeld is en er bijna per ommegaande een belastingaanslag opgelegd wordt? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ik herken mij niet in het beeld dat er per ommegaande belastingaanslagen worden opgelegd bij de uitkering van schadevergoedingen. In het algemeen geldt dat vergoedingen in de privésfeer voor schade niet worden aangemerkt als voordelen uit een bron van inkomen. Mits de vergoedingen niet zien op inkomensschade zijn deze dus niet belastbaar in box 1. Het bedrag van de schadevergoedingen kan – afhankelijk van het moment van besteding van die vergoedingen – op de peildatum, 1 januari van de kalenderjaren na het jaar van ontvangst van de vergoedingen, wel deel uitmaken van de rendementsgrondslag van box 3.
Voor zover de rendementsgrondslag meer bedraagt dan het heffingvrij vermogen (in 2019 zonder fiscale partner € 30.360, bij fiscale partners € 60.720) is belasting verschuldigd. Ook de rechten op schadevergoedingen kunnen op de peildatum deel uitmaken van de rendementsgrondslag van box 3. De oorzaak en het doel van de schadevergoeding spelen daarin geen rol. Het feit dat de Belastingdienst deze schadevergoedingen belast past binnen de hiervoor beschreven systematiek en is in eerdere antwoorden op vragen van de leden Beckerman (SP) en Nijboer (PvdA)2 medegedeeld.
Bent u bereid schadevergoedingen voor aardbevingsschade uit te zonderen van de vermogensbelasting om daarmee ondernemers en huishoudens een nieuwe start en dus een toekomst te gunnen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, kunt u de Kamer daarover informeren?
Zoals aangegeven in eerdere antwoorden op vragen van de leden Beckerman (SP) en Nijboer (PvdA)3, is het kabinet niet voornemens om specifiek fiscaal beleid vast te stellen voor de gevolgen van de aardbevingsschade. Dit is niet noodzakelijk, aangezien de schadevergoedingen – die inclusief fiscale gevolgschade worden uitgekeerd – gedupeerden in de toestand brengen waarin zij verkeerden voordat de aardbevingsschade was ontstaan.
Hoeveel gemeenten hebben maatregelen getroffen om mensen met een uitkering niet te korten na schadeloosstelling, welke gemeenten zijn dat en kunt u ministerieel regelen dat mensen na schadeloosstelling niet gekort worden op hun uitkering en/of verschillende toeslagen?2
Ik beschik niet over informatie hoeveel gemeenten maatregelen hebben getroffen om mensen met een bijstandsuitkering niet te korten in verband met het ontvangen van een schadeloosstelling in het kader van de schade door bodembeweging als gevolg van gaswinning in Groningen. Wel ben ik door de gemeenten Appingedam, Delfzijl en Loppersum geïnformeerd over het voornemen dit te doen.
In de Participatiewet geldt dat alle vermogens- en inkomensbestanddelen worden meegerekend om het recht en de hoogte van de bijstand te bepalen. Het betreft hier de zogenaamde middelentoets. In de ministeriële regeling Participatiewet is een aantal specifieke vergoedingen voor materiële en immateriële schade op centraal niveau uitgezonderd van de middelentoets voor de bijstand. Voor aardbevingsschade door bodembeweging als gevolg van gaswinning in Groningen bestaat er op dit moment géén centraal voorgeschreven uitzondering. Voor vergoedingen die niet bij de genoemde ministeriële regeling zijn uitgezonderd, geldt dat de gemeenten de expliciete bevoegd- en verantwoordelijkheid hebben om specifieke vergoedingen voor materiële en immateriële schade toch uit te zonderen van de middelentoets van de bijstand indien zij dit in individuele gevallen uit het oogpunt van bijstandsverlening verantwoord achten («maatwerkbeginsel»).
Erkent u dat het beeld ontstaat dat de overheid baat heeft bij de schadevergoedingen omdat zij die fiscaal kan belasten? Zo nee, kunt u toelichten waarom dit niet zo zou zijn?
Nee. Ik erken het ontstaan van dat beeld niet, omdat uitgekeerde schadevergoedingen op zichzelf niet worden belast.
Kunt u toelichten welke logica er schuilt in het belasten van vergoedingen die compenseren voor hoge kosten – in dit geval aardbevingsschade door de gaswinning – terwijl de compensatie allesbehalve uit luxe of rijkdom is ontstaan?
Zie antwoord vraag 7.
Kunt u aangeven op welk bedrag de belastinginkomsten over de compensatie bij aardbevingsschade zijn geraamd?
Nee. Er is geen raming gemaakt over eventuele belastinginkomsten die verband houden met uitbetaalde schadevergoedingen.
De online omgevingsanalyse die is opgesteld in opdracht van de Omgevingsraad Schiphol (ORS) |
|
Cem Laçin , Lammert van Raan (PvdD) |
|
Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD), Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
|
|
|
Wat is uw reactie op het rapport «Resultaten online omgevingsanalyse en online gesprekken over toekomst Schiphol» dat in opdracht van de ORS is opgesteld?1
In mei 2018 is de motie van Kamerlid Dijkstra c.s. aangenomen (Kamerstuk 29 665, nr. 314). Op 4 juni 2018 heeft het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat de voorzitter van de Omgevingsraad Schiphol, de heer Alders, verzocht om een brede maatschappelijke consultatie te organiseren als onderdeel van de twee adviesaanvragen die ik heb neergelegd bij de Omgevingsraad Schiphol.
In de brede maatschappelijke consultatie zijn verschillende instrumenten ingezet om de mening en ideeën op te halen over de toekomst van Schiphol en omgeving. Hierbij is bijvoorbeeld gesproken met direct omwonenden, hebben wetenschappers bepaalde thema’s met elkaar uitgediept en hebben alle inwoners van Nederland mee kunnen doen met de internetconsultatie.
De mening van de online community (omgeving) over de toekomst van Schiphol en omgeving is in beeld gebracht. Middels een analyse van de online omgeving is in kaart gebracht waar het gesprek in de social media vooral over wordt gevoerd, welke groepen daarbij te onderscheiden zijn en wat de meest besproken thema’s per groep zijn. Deze informatie is vervolgens benut om mensen die online actief zijn uit te nodigen om in gesprek te gaan over de toekomst van Schiphol. De resultaten hiervan zijn ontsloten via de website van de Omgevingsraad Schiphol.
Wat is het doel geweest van deze online analyse?
Zie antwoord vraag 1.
Bent u op de hoogte van deze analyse?
Ja. De resultaten hiervan zijn voor eenieder toegankelijk via de website van de Omgevingsraad Schiphol. De heer Alders heeft in bijlage 1 van zijn verslag in antwoord op mijn adviesaanvragen hierover ook gerapporteerd. Dit verslag heb ik de Kamer op 30 januari jl. toegezonden (Kamerstuk 29 665, nr. 353).
Hoeveel heeft deze analyse gekost en met welke geld is deze analyse gefinancierd?
De kosten voor deze brede maatschappelijke consultatie worden gedragen door het ministerie, aangezien dit onderdeel uitmaakt van de uitvoering van de maatschappelijke consultatie ten behoeve van de adviesaanvragen die ik bij de Omgevingsraad heb neergelegd. De kosten van de analyses die in het rapport staan omschreven kostten in totaal € 45.375 (incl. BTW).
Waar en op welke wijze is aantoonbaar geborgd dat het grootschalig verzamelen, verrijken, categoriseren en publiceren van data op deze wijze is toegestaan in het kader van de Algemene Verordening Persoonsgegevens?
De Omgevingsraad Schiphol is een stichting en moet als zodanig net als iedere andere natuurlijke of rechtspersoon voldoen aan de regels en verplichtingen van de AVG. De Autoriteit Persoonsgegevens houdt toezicht op de toepassing van de AVG.
Dublinoverdrachten naar Griekenland. |
|
Sietse Fritsma (PVV) |
|
Mark Harbers (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
|
|
|
Hoeveel asielzoekers zijn er het afgelopen jaar teruggestuurd naar een andere EU-lidstaat in het kader van de Dublinverordening? Hoeveel Dublinclaimanten waren dat in totaal?
Het afgelopen jaar heeft de DT&V afgerond 1.870 Dublinoverdrachten geëffectueerd.
In ditzelfde jaar zijn er 7.330 akkoorden ontvangen op Dublinclaims die Nederland aan andere lidstaten heeft verzonden. Dit aantal betreft zowel asielzoekers als personen die in Nederland geen asiel hebben aangevraagd.1
De personen voor wie er in 2018 een claimakkoord is ontvangen betreffen niet noodzakelijkerwijs dezelfde personen als degenen die zijn overgedragen. Immers, personen die in 2018 zijn overgedragen kunnen personen betreffen voor wie er in 2017 een claimakkoord is ontvangen, en personen voor wie er in 2018 een claimakkoord is ontvangen worden wellicht pas in 2019 overgedragen.
Kunt u aangeven hoeveel van deze asielshoppers teruggestuurd zouden moeten worden naar Griekenland? In hoeveel gevallen is dit daadwerkelijk gebeurd?
In 2018 zijn er 10 akkoorden ontvangen op Dublinclaims die Nederland aan Griekenland heeft verzonden.2 Dit aantal betreft zowel asielzoekers als personen die in Nederland geen asiel hebben aangevraagd. In 2018 zijn er geen Dublinoverdrachten aan Griekenland geëffectueerd.
Vindt u dit acceptabele terugkeercijfers? Zo ja, waarom? Zo nee, wat gaat u hieraan doen?
Het kabinet ziet tekortkomingen in het huidige Dublinsysteem en zou graag een verhoging in het aantal geëffectueerde Dublinoverdrachten zien. Er wordt in de onderhandelingen over de herziening van de Dublinverordening dan ook ingezet op een beter functionerende verordening. Het kabinet ondersteunt onder andere voorstellen voor snellere en efficiëntere Dublinprocedures, voorstellen om secundaire migratie te voorkomen en voorstellen voor langere bewaartermijnen in de Eurodacverordening. Tevens wordt met Duitsland gesproken over administratieve regelingen op grond van de huidige Dublinverordening, met als doel de uitvoering van de huidige verordening gemakkelijker en doeltreffender te maken. Ook is het kabinet zoals u bekend in beperkte mate gestart met een hervatting van Dublinclaims aan Griekenland. Al deze maatregelen kunnen leiden tot een hoger aantal Dublinoverdrachten.
Ook werd de effectuering van gedwongen overdrachten belemmerd door een omissie in de wettekst. Om dit te repareren is een wijziging van de Vreemdelingenwet 2000 op 12 oktober 2018 bij de Tweede Kamer ingediend.3 Inmiddels heeft de Eerste Kamer op 5 februari 2019 het wetsvoorstel aangenomen. Daarmee is er zicht op een spoedige inwerkingtreding van het voorstel.
Deelt u de mening dat alle asielzoekers die Nederland over land bereiken op grond van de Dublinverordening in feite allemaal in een ander EU-lidstaat in procedure moeten worden genomen? Zo nee, waarom niet?
Nee, volgens de Dublinverordening en de toepassing hiervan zijn er redenen waarom Nederland ook in deze gevallen verantwoordelijk kan zijn voor de asielaanvraag. De Dublinverordening stelt criteria vast voor de verantwoordelijkheidsbepaling die in een vaste volgorde getoetst dienen te worden. Hieruit volgt bijvoorbeeld dat indien een asielzoeker elders op illegale wijze de buitengrens heeft overschreden, maar in Nederland gezinsleden heeft die op dat moment in de asielprocedure zitten, Nederland veelal verantwoordelijk is voor de behandeling van de asielaanvraag. Daarnaast wordt er in bepaalde gevallen besloten de verantwoordelijkheid van een andere lidstaat over te nemen. In de Vreemdelingencirculaire (C2/5) is neergelegd dat Nederland dit onder andere doet wanneer er naar het oordeel van de IND proceseconomische redenen zijn. Momenteel worden asielzoekers afkomstig uit landen in de Westelijke Balkan en Georgië dan ook niet opgenomen in de Dublinprocedure, ook als er aanwijzingen zijn dat een ander land verantwoordelijk is voor de behandeling van de asielaanvraag. Aangezien zij afkomstig zijn uit een veilig land van herkomst, en dus de versnelde procedure toegepast kan worden, en terugkeer naar het land van herkomst normaliter binnen afzienbare tijd gewaarborgd kan worden, is het voordeliger en sneller om voor deze groep niet de Dublinverordening toe te passen.
Het bericht ‘Werkgever worstelt met transitievergoeding bij ontslag na langdurige ziekte’ |
|
Dennis Wiersma (VVD), Bart van Kent (SP) |
|
Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (D66) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht «Werkgever worstelt met transitievergoeding bij ontslag na langdurige ziekte»?1
Ja.
Deelt u de mening dat er zo snel mogelijk moet worden gezorgd voor duidelijkheid bij werkgevers over de compensatieregeling en aan welke regels moet worden voldaan?
Ja, en die duidelijkheid heb ik samen met UWV al zoveel mogelijk verschaft. In de zomer van 2018 is de wet2 waarin de compensatieregeling is vastgelegd aangenomen. Aansluitend is UWV gestart met de uitwerking van de compensatieregeling zodat deze per 1 april 2020 uitgevoerd kan worden. Naast de aanpassing van ICT-systemen die noodzakelijk is om deze compensatieregeling uit te voeren wordt ook bezien welke documenten voor UWV noodzakelijk zijn om het recht op compensatie, en de hoogte daarvan, vast te stellen.
Uiteraard is op hoofdlijnen al bekend wat de werkgever zal moeten aantonen voor een geslaagd beroep op compensatie. Uit de wet volgen de voorwaarden waaraan de werkgever zal moeten voldoen om aanspraak te kunnen maken op compensatie van de transitievergoeding. In de memorie van toelichting is al duidelijk gemaakt welke informatie de werkgever zal moeten aanleveren ter onderbouwing van zijn aanvraag.3 Nadat de wet was aangenomen heeft UWV op de website ook al aangegeven welke documenten de werkgever moet bewaren.4 Het gaat om documenten waarmee aangetoond wordt dat het dienstverband beëindigd is en de reden daarvan, documenten ter onderbouwing van de berekening van de transitievergoeding en documenten op grond waarvan de werkgever aantoont dat de transitievergoeding betaald is. De reden dat UWV in dit stadium nog geen volledige duidelijkheid kan geven over welke documenten de werkgever precies zal moeten verstrekken, is dat UWV momenteel inventariseert welke informatie reeds voorhanden is uit de beschikbare systemen, zoals de Polisadministratie, en welke aanvullende documenten van de werkgever nog nodig zijn. Doordat werkgevers dan geen informatie hoeven aan te leveren die bij UWV reeds beschikbaar is, worden zo ook onnodige administratieve lasten voor werkgevers voorkomen. De werkgever zal de benodigde aanvullende informatie door middel van een (digitaal) aanvraagformulier vanaf 1 april 2020 aan UWV moeten verstrekken, samen met de benodigde bijlagen, waarna UWV het recht en de hoogte van de compensatie vaststelt.
Bij ministeriële regeling zullen nadere regels worden gesteld over de aanvraag- en beslistermijn. Deze Regeling compensatie transitievergoeding wordt binnenkort gepubliceerd. De publicatie van deze regeling zal gepaard gaan met voorlichting aan werkgevers. Ik zal samen met UWV zorgen dat de informatie over de precieze documenten die werkgevers vanaf 1 april 2020 aan UWV moeten verstrekken onderdeel vormt van deze voorlichting.
Kunt u aangeven waar ondernemers kunnen aankloppen als onduidelijk is aan welke regels zij moeten voldoen om binnen de compensatieregeling te vallen? Is er mogelijkheid tot het krijgen van hulp bij het aanvragen en verkrijgen van de compensatie?
Binnenkort zal mijn Ministerie, in samenwerking met UWV, starten met een voorlichtingscampagne om de compensatieregeling onder de aandacht te brengen van werkgevers. UWV zal bij de inwerkingtreding van de regeling een (digitaal) aanvraagformulier beschikbaar stellen aan de hand waarvan de werkgever stap voor stap wordt meegenomen bij het doen van een aanvraag voor compensatie van de verstrekte transitievergoeding. Vanzelfsprekend zullen ook de klantadviseurs van UWV voor 1 april 2020 uitvoerig geïnstrueerd worden over de compensatieregeling zodat de werkgever UWV ook telefonisch kan benaderen voor vragen over het doen van een aanvraag.
Kunt u een toelichting geven hoe het kan dat er momenteel onduidelijkheid is over in welke gevallen het compenseren voor de transitievergoeding mogelijk is? Deelt u de mening dat het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (UWV) moet zorgen voor compensatie? Zo ja, hoe gaat u er toezicht op houden dat dat gebeurt?
De wet is aangenomen, dus de compensatieregeling komt er en UWV gaat deze uitvoeren. Zoals bij elk implementatietraject word ik vanzelfsprekend door UWV op de hoogte gehouden van de voortgang rondom de implementatie van deze compensatieregeling.
UWV zal om te beoordelen of er recht bestaat op compensatie, en de hoogte daarvan, een concrete aanvraag moeten hebben ontvangen voorzien van de noodzakelijke onderbouwing (waar ik in mijn antwoord op vraag 2 al aan refereerde) om definitief vast te stellen of er wel of geen recht op compensatie bestaat. Deze aanvraag kan vanaf 1 april 2020 bij UWV worden ingediend en zal aansluitend worden beoordeeld. UWV kan daarom in dit stadium nog niet ingaan op individuele verzoeken van werkgevers.
Bent u bekend met de website van het UWV waarop is te lezen dat niet precies duidelijk is welke documenten nodig zijn voor compensatie en vanaf wanneer het aanvragen van compensatie precies mogelijk zal zijn? Deelt u de mening dat dit zo snel mogelijk duidelijk hoort te zijn en dus ook voor de, op de UWV vermelde datum, van 1 april?
Ja. Zoals nu vermeld wordt op de website van UWV doet de werkgever er goed aan om alle documenten te bewaren die verband houden met de wijze van beëindiging van de arbeidsovereenkomst en de reden daarvan, de berekening en onderbouwing van de hoogte van de betaalde transitievergoeding en de betaling van de transitievergoeding aan de werknemer. Daarbij kan bijvoorbeeld gedacht worden aan arbeidsovereenkomsten, bankafschriften, en documenten over het ontslag zoals een vaststellingsovereenkomst. Zoals ik in mijn antwoord op vraag 2 heb aangegeven zal ik samen met UWV zorgen dat meer specifieke informatie onderdeel is van het voorlichtingstraject voor werkgevers.
Kunt u aangeven of, aantonen van de betaalde transitievergoeding door middel van bewijs van een bankafschrift voldoende is voor een werkgever om te voldoen aan de regels van de compensatieregeling?
Om voor compensatie in aanmerking te komen is het niet voldoende dat de werkgever alleen aantoont dat de transitievergoeding is betaald. Gezien de voorwaarden om in aanmerking te komen voor compensatie zal meer informatie nodig zijn, zoals ik in mijn antwoorden op de vragen 2 en 5 heb aangegeven.
Een schikking met KPMG |
|
Ronald van Raak |
|
Raymond Knops (staatssecretaris binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA), Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA), Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA) |
|
Kunt u uitleggen waarom KPMG Accountancy Services BV op Curaçao is weggekomen met een boete van zo’n 38.000 euro, voor betrokkenheid bij het witwassen van ongeveer 322 miljoen dollar?1
Het OM Curaçao heeft in het bijgevoegd persbericht de redenen voor het aanbieden van een transactie aan KPMG Accountancy Services BV (hierna: KPMG AAS) uiteengezet. Het is in dit geval aan het OM Curaçao om te beslissen of in een individuele strafzaak tot vervolging van de verdachte wordt overgegaan en welke afdoeningsmodaliteit passend en geboden is. Het past mij als Minister van Justitie en Veiligheid van Nederland niet om te treden in de oordeelsvorming van het OM Curaçao, dat onder verantwoordelijkheid van mijn ambtsgenoot van Curaçao valt. In zijn algemeenheid vind ik wel dat dient te worden voorzien in een strafrechtelijk aanpak daar waar er sprake is van (het faciliteren van) witwassen. Maar het is in dit concrete geval als gezegd aan het OM Curaçao om daarover te beslissen.
Waarom is niet gewacht met deze boete of schikking totdat de strafrechtelijke onderzoeken «Cymbal» en «Troja», waar KPMG bij is betrokken, zijn afgerond?
Zie antwoord vraag 1.
Deelt u de opvatting dat in dit onderzoek een rol is weggelegd voor het openbaar ministerie (OM) van Curaçao, Sint Maarten, Bonaire, Sint Eustatius en Saba, maar ook van het OM in Nederland?
Het is aan het OM Curaçao om te beoordelen of samenwerking in een onderzoek naar strafbare feiten al dan niet benodigd is. Het past mij als Nederlandse Minister van Justitie en Veiligheid niet om te treden in die oordeelsvorming.
Het Nederlandse OM heeft mij laten weten dat zij, voordat het persbericht door het OM Curaçao werd gepubliceerd, in kennis is gesteld van dit persbericht en daarmee dus van de tot stand gekomen transactie. Het Nederlandse OM is verder niet betrokken geweest bij de totstandkoming van de transactie op Curaçao.
Ik ben door middel van de berichtgeving in de media op de hoogte geraakt van de transactie. Zoals reeds aangegeven, leid ik uit het door het OM Curaçao gepubliceerde persbericht af dat het OM Curaçao van oordeel is dat er goede redenen waren om KPMG AAS een transactie aan te bieden. Het is aan het OM Curaçao om te beslissen of in een individuele strafzaak tot vervolging van de verdachte wordt overgegaan en welke afdoeningsmodaliteit passend en geboden is. Het past mij als Minister van Justitie en Veiligheid van Nederland niet om te treden in de oordeelsvorming van het OM Curaçao.
Is er overleg geweest tussen het OM van Curaçao, Sint Maarten, Bonaire, Sint Eustatius en Saba en het OM in Nederland? Wanneer was u op de hoogte van deze mini-boete? Wat is hiervan uw waardering?
Zie antwoord vraag 3.
Kent u de kritiek op de schikking met ING, die leidde tot verontwaardiging in de Nederlandse samenleving en boosheid in het Nederlandse parlement? Waarom is toch opnieuw gekozen voor een mini-boete?
Ja, ik ben bekend met de kritiek op de transactie met de ING.
Het is aan het OM Curaçao om te beoordelen naar welke feiten een strafrechtelijk onderzoek wordt ingesteld en indien in een strafzaak tot vervolging wordt overgegaan welke afdoeningsmodaliteit passend en geboden is. Zoals reeds aangegeven, leid ik uit het door het OM Curaçao gepubliceerde persbericht af dat het OM Curaçao van oordeel is dat er goede redenen waren om KPMG AAS een transactie aan te bieden. Het past mij als Minister van Justitie en Veiligheid van Nederland niet om te treden in de oordeelsvorming van het OM Curaçao.
Betekent deze boete dat verder geen onderzoek wordt gedaan naar de rol van KPMG Accountancy Services BV in het «dollarwassen» door Venezolanen?
Zie antwoord vraag 5.
Deelt u de opvatting dat accountant KPMG haar «poortwachtersfunctie» ernstig heeft verwaarloosd? Deelt u de opvatting dat KPMG criminele activiteiten mede mogelijk heeft gemaakt?
Uit het bijgevoegde persbericht leid ik af dat het OM Curaçao heeft vastgesteld dat KPMG AAS verdachten in de strafrechtelijke onderzoeken Troja en Cymbal heeft gefaciliteerd bij de criminele activiteiten waarvoor die verdachten nu worden vervolgd. Financiële dienstverleners en accountants zoals KPMG AAS fungeren als poortwachter van de financiële sector en hebben een belangrijke rol in de signalering van witwassen, de financiering van terrorisme en ander maatschappelijk onbetamelijk gedrag. Het betreft hier echter organisaties die onder toezicht van de autoriteiten op Curaçao vallen en het is derhalve aan hen om te bepalen of KPMG AAS criminele activiteiten mede mogelijk heeft gemaakt.
Klopt het dat de Caribische tak van KPMG per 1 januari is opgeheven, maar veel activiteiten ondertussen zijn overgenomen door concurrent Ernst & Young (EY)?
Uit mediaberichtgeving2 maak ik op dat KPMG Dutch Caribbean, waaronder onder meer KPMG AAS valt, per 01-01-2019 niet langer deel uitmaakt van het internationale KPMG netwerk. Uit deze berichtgeving maak ik ook op dat KPMG Dutch Caribbean ervoor heeft gekozen zelfstandig verder te gaan onder de naam KDC interim-. KPMG Dutch Caribbean valt niet onder Nederlands toezicht. Ik beschik derhalve niet over informatie over een eventuele overname, al dan niet van de activiteiten van de Caribische tak van KPMG door EY. Het is aan de eventuele overnemende partij en voor zover relevant aan de autoriteiten in Curaçao om onderzoek te doen naar een eventuele overname en het functioneren van de poortwachtersfunctie.
Is bij deze overname onderzoek gedaan naar het gebrekkig functioneren van de «poortwachtersfunctie» door KPMG bij andere klanten? Zo nee, hoe kunt u verzekeren dat dit soort praktijken daadwerkelijk is gestopt?
Zie antwoord vraag 8.
Klopt het dat telecombedrijf UTS (of haar opvolger) volledig is gestopt met het faciliteren van (illegale) online goksites, of geldt dit alleen voor de speciale economische zones (e-zones)?
Het telecombedrijf UTS op Curaçao valt niet onder het toezicht in Nederland. Ik beschik dan ook niet over de door u gevraagde informatie. Het is aan de autoriteiten in Curaçao om onderzoek te doen naar dan wel toezicht te houden op de activiteiten van dit telecombedrijf.
Het bericht Nederlandse politie verknalt (onnodig) miljoenen aan peperdure munitie op de oefenbaan |
|
Antoinette Laan-Geselschap (VVD) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
|
|
|
Kent u het bericht «Nederlandse politie verknalt (onnodig) miljoenen aan peperdure munitie op de oefenbaan»?1
Ja.
Is het waar dat oefenmunitie geen onderdeel uitmaakt van de aanbesteding van politiemunitie? Zo ja, waarom is dit het geval?
De politie gebruikt voor de opleiding, training en certificering van vuurwapendragende politieagenten dezelfde munitie die ook op straat in het vuurwapen wordt gedragen.
Het huidige beleid dat tijdens het opleiden, trainen en toetsen gebruik wordt gemaakt van de operationele munitie, blijft ongewijzigd. Om die reden wordt bij de lopende Europese aanbesteding voor 9 mm Luger politiemunitie dan ook geen onderscheid gemaakt tussen oefenmunitie en operationele munitie.
Kunt u verklaren waarom de Nederlandse politie gebruik maakt van dure munitie bij het doen van schietoefeningen? Zo nee, waarom niet?
Zoals beschreven in het antwoord op vraag 2 van het lid Laan-Geselschap (in vraagnummer 2019Z01297), maakt de politie voor opleiding, training en certificering gebruik van operationele munitie. De prijs die de politie betaalt voor haar munitie is commercieel vertrouwelijke informatie en wordt daarom, mede in het licht van de lopende aanbesteding, niet openbaar gemaakt. Het prijsverschil met goede – loodvrije – oefenmunitie is echter klein en het gebruik van aparte oefenmunitie brengt onnodig risico met zich mee.
Dit risico bestaat eruit dat oefenmunitie vermengd kan raken met de operationele patronen. Het is in het verleden meerdere malen gebeurd dat politieambtenaren op straat liepen met zowel oefenmunitie als operationele munitie in hun patroonhouder. Indien een dergelijke oefenpatroon zou worden afgeschoten op een verdachte bestaat er een groot risico op doorschot waardoor onschuldige omstanders kunnen worden geraakt. Dit in tegenstelling tot de operationele patroon waarbij de kans op doorschot veel kleiner is.
Is het waar dat de Nederlandse politie per jaar zo’n 1,5 á 2 miljoen euro kan besparen bij gebruik van oefenmunitie in plaats van de huidige praktijkmunitie? Zo ja, wat vindt u hiervan? Zo nee, waarom niet?
De conclusie dat de politie per jaar zo’n 1,5 á 2 miljoen euro kan besparen bij gebruik van aparte oefenmunitie klopt niet.
Indien gekozen zou worden voor het gebruik van aparte oefenmunitie, dan moeten er extra maatregelen worden genomen om deze munitie gescheiden op te slaan, uit te geven en apart te administreren. Deze extra kosten maken het verschil in kosten tussen operationele munitie en oefenmunitie nog kleiner dan het al is. De politie heeft dan ook weloverwogen gekozen om geen aparte oefenmunitie te gebruiken.
Kunt u duidelijkheid verschaffen in genoemde reden van de politie om geen verschillende munitie te willen gebruiken aangezien de kans aanwezig is dat agenten met de verkeerde munitie de straat op gaan?
Zie antwoord vraag 3.
De schriftelijke vragen gesteld op 7 december 2018 (2018Z23261) |
|
Jan Middendorp (VVD) |
|
Raymond Knops (staatssecretaris binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
|
|
|
Herinnert u zich de Kamervragen, gesteld op 7 december 2018, over de berichten «pilot met Idensys stopt per 31 december 2018» en «Einde pilot inloggen met Idensys en iDIN' (2018Z23261)?
Bent u bereid de bovengenoemde Kamervragen te beantwoorden voor het algemeen overleg over e-identiteiten en paspoorten op 31 januari 2019)?
De aanpak van criminele asielzoekers |
|
Sietse Fritsma (PVV) |
|
Mark Harbers (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
|
|
|
Wat heeft u tot op heden concreet gedaan om uw belofte waar te maken criminele en overlastgevende asielzoekers aan te pakken door in EU-verband regels met betrekking tot vreemdelingenbewaring te verruimen en asielaanvragen van criminele asielzoekers af te kunnen wijzen in geval van een gevangenisstraf van minder dan zes maanden?1
Criminaliteit onder vreemdelingen is zeer ernstig en het onderwerp heeft mijn voortdurende aandacht. Niet alleen vanwege de schade die door deze acties wordt aangericht, maar ook omdat dit bijdraagt aan een negatieve beeldvorming en afleiden van de humanitaire nood van waaruit vele migranten een beroep op Nederland doen. Ook doet het afbreuk aan de positieve bijdragen van talloze migranten aan de Nederlandse samenleving.
Ten aanzien van de inzet op de terugkeer van criminele vreemdelingen verwijs ik naar mijn reactie op vragen van de SGP bij de behandeling van de wijziging van de Vreemdelingenwet 2000 teneinde te voorzien in een wettelijke basis voor de staandehouding, overbrenging en ophouding met het oog op inbewaringstelling van Dublinclaimanten en vreemdelingen aan wie tijdens een verblijfsprocedure rechtmatig verblijf wordt toegekend.2
In genoemde reactie heb ik nogmaals aangegeven wat mijn inzet is bij de herziening van de Terugkeerrichtlijn. Na de JBZ-conclusies van 28 juni 2018 is mede op aandringen van Nederland door de Europese Commissie op 12 september 2018 een voorstel gepresenteerd tot herziening van de Terugkeerrichtlijn.3 Daarover wordt nu in de Raad verder gesproken. Speerpunten van het voorstel voor Nederland zijn de vergrote mogelijkheden om criminele feiten te betrekken bi de afweging om vreemdelingen in bewaring te stellen. Een ander voor Nederland belangrijk element, te weten de vereenvoudiging van administratieve lasten en procedures, in het bijzonder voor vreemdelingenbewaring, stond niet in het voorstel, maar is op initiatief van Nederland nu wel op genomen in de actuele versie van de raadspositie. De Nederlandse inzet vindt zijn vertaling in de inzet in talloze gremia en contacten op ambtelijk en diplomatiek niveau. Ik zie dat onder een brede meerderheid van de lidstaten consensus bestaat dat de mogelijkheden verbreed moeten worden. De inzet in dit onderhandelingsproces blijft dan ook onverminderd.
Ook vraag ik internationaal aandacht voor de handelingsperpectieven gedurende de asielprocedure als er sprake is van overlast of criminele feiten. Net als op lokaal niveau zal de eerste winst te behalen zijn door verdere intensivering van de samenwerking. Daarbij kan worden gedacht aan de verbetering van de informatie uitwisseling over in andere lidstaten gepleegde feiten, onder meer door de implementatie van ECRIS-TCN waarover in december een politiek akkoord is bereikt. Maar ook op andere vlakken zoek ik naar samenwerking. Ik merk dat meer en meer lidstaten de zorgen over criminele vreemdelingen delen. Tegelijk lopen de nationale praktijken van de lidstaten soms uiteen, zodat intensievere samenwerking met de andere lidstaten van de EU nodig is om de slag te maken die deze problematiek vergt.
Voor wat betref de grens die is gelegd bij een strafmaat van zes maanden gevangenisstraf, wijs ik op de beleidsaanscherping die mijn ambtsvoorganger vanaf 2015 heeft ingezet.4 Het kabinet is van oordeel dat we hiermee de grens hebben bereikt van wat we op dit punt kunnen doen met inachtneming van de Europese regels, bijvoorbeeld de Procedurerichtlijn, maar ook het Vluchtelingenverdrag.5
Op welke data en tijdens welke gelegenheden heeft u dit gedaan? Zijn hier verslagen van beschikbaar?
Zie antwoord vraag 1.
Welke landen steunen u hierin en welke niet?
Zie antwoord vraag 1.
Ziet u progressie in de wijziging van deze EU-regels? Zo ja, hoe uit dit zich?
Zie antwoord vraag 1.
Het (mogelijke) gebruik van chemische middelen tijdens militaire operatie in West Papoea door het door het Indonesische leger |
|
Lilianne Ploumen (PvdA), Sadet Karabulut (SP), Bram van Ojik (GL) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
|
|
|
Heeft u kennisgenomen van de berichtgeving over het (mogelijk) gebruik van chemische middelen tijdens militaire operatie in West Papoea door het door het Indonesische leger in december 2018?1 2 3 4
Ja.
Heeft u hierover contact gehad met uw Indonesische ambtsgenoot om uw zorgen over de bevolking van West Papoea over te brengen? En zo nee, waarom niet?
De Indonesische overheid heeft deze berichtgeving onmiddellijk stellig tegengesproken. De Indonesische Ambassadeur in Den Haag ontkende tegenover mij op 7 februari jl. deze berichtgeving. Navraag door de ambassade bij lokale bronnen, NGO’s, internationale organisaties en diplomatieke contacten leerde dat ook zij de berichtgeving over het vermeend gebruik van chemische wapens niet kunnen bevestigen. De Organisatie voor het Verbod op Chemische Wapens (OPCW) heeft desgevraagd bevestigd op de hoogte te zijn van de berichtgeving, maar kan berichten op dit moment evenmin bevestigen.
Heeft u contact opgenomen of laten opnemen met vertegenwoordigers van de bevolking in Papoea om u te laten informeren over de situatie?
Zie antwoord vraag 2.
Heeft u contact gehad met uw ambtsgenoten over deze berichtgevingen, in het bijzonder die van Australië, Solomon Islands, Vanuatu, Fiji and New Caledonia? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat is het resultaat hiervan?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe denkt u over de oproep van The Free West Papua movement voor een internationaal onafhankelijke «factfinding» missie naar het gebied?
Gezien het bovenstaande antwoord zie ik vooralsnog geen aanleiding voor een oproep tot het instellen van een internationaal onafhankelijk onderzoek. Wel blijft Nederland zich, ook tegen de achtergrond van oplopende spanningen in de regio5, inzetten voor vrije toegang voor NGO’s, hulporganisaties en (internationale) journalisten tot Papua. Meest recentelijk sprak ik op 7 februari jl. met de Indonesische Minister Laoly van Justitie en Mensenrechten uitgebreid over de situatie in Papua, met inbegrip van de mensenrechtensituatie.
Deelt u de opvatting dat de aanhoudende berichtgeving over de situatie en mensenrechtenschending van de inwoners van West Papoea aanleiding geeft tot het instellen van een internationaal onafhankelijk onderzoek naar de situatie op West Papoea?
Zie antwoord vraag 5.
Gaat u in internationaal verband steun vergaren tot het instellen van een onafhankelijk onderzoek daar ter plaatse? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 5.
Het bericht dat 1400 huizen in Amsterdam verhuurd worden op Airbnb door mensen die buiten Amsterdam staan ingeschreven |
|
Daniel Koerhuis (VVD) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
|
|
|
Kent u het bericht «Wetenschappelijk onderzoek: Airbnb stuwt huizenprijzen omhoog»?1
Ja
Erkent u dat er zoveel (1.400) huizen in Amsterdam op Airbnb verhuurd worden, terwijl mensen er zelf niet in wonen?2 Zo nee, hoeveel zijn het er dan? Indien hierover bij u geen cijfers bekend zijn, hoe kan het dan dat deze cijfers elders wel bekend zijn?
Bij brief van 13 maart 2019 heb ik uw Kamer geïnformeerd over de voorgenomen aanpak van de negatieve neveneffecten van toeristische verhuur. De cijfers waar u naar verwijst, zijn mij niet bekend. Juist om inzicht te krijgen in deze aantallen wordt in het wetsvoorstel een registratieplicht voor verhuurders (hosts) voorgesteld. Op deze wijze zijn zowel de aanbieders als de woningen die worden aangeboden voor toeristische verhuur bekend bij de gemeente. De platforms zijn op grond van de Algemene wet bestuursrecht verplicht medewerking te verlenen aan het verstrekken van de door de gemeente opgevraagde gegevens als blijkt dat een advertentie geen registratienummer heeft. In het wetsvoorstel wordt ook voorzien in de bevoegdheid van gemeenten om een last onder dwangsom op te leggen aan degenen die niet aan hun medewerkingsplicht voldoen. In het wetsvoorstel worden naast de registratieplicht nog twee andere instrumenten voorgesteld namelijk een vergunningplicht voor het toeristisch verhuren van een woning en een meldplicht voor feitelijke toeristische verhuringen. Hiermee kunnen gemeenten onder meer sturen op het aantal dagen dat een woning per jaar toeristisch mag worden verhuurd. Deze instrumenten kunnen afzonderlijk of in combinatie worden ingezet, afhankelijk van de lokale noodzaak ervan.
Wat betreft de motie van lid Koerhuis en Beckerman over de aanpak van illegale kamerverhuur op Airbnb heb ik uw Kamer bij brief van 13 maart 2019 over de aanpak van woonfraude het volgende gemeld. Tegen Illegale kamerverhuur kan op basis van de Huisvestingswet 2014 worden gehandhaafd. Het probleem met illegale kamerverhuur via digitale platforms als Airbnb is dat de aanbieder en het adres van de aangeboden kamer niet direct zichtbaar zijn, waardoor het toezicht en de handhaving worden bemoeilijkt. Het wetsvoorstel moet daar verandering in gaan brengen door middel van een registratieplicht. Daardoor wordt zowel de aanbieder als het adres van de kamer die wordt aangeboden kenbaar voor de gemeente. Daarnaast kan illegale kamerverhuur ook worden bestreden via de Wet ruimtelijke ordening. Voor kamerverhuur kan op basis van de bestemmingsplannen immers een omgevingsvergunning voor het afwijken van de woonbestemming noodzakelijk zijn. Handhaving kan met bestuursdwang, maar is ook strafbaar gesteld als economisch delict.
Hiermee draag ik bij aan het bestrijden van overlast door toeristische verhuur en het waarborgen van de beschikbaarheid van woningen voor reguliere bewoning.
Is het waar dat deze huizen leeg staan buiten de maximale vakantieverhuurtermijn van 30 dagen op Airbnb van de gemeente Amsterdam? Zo ja, deelt u de mening dat dit onnodig veel leegstand creëert in een stad waar de vraag naar woningen al zeer hoog is?
Zie antwoord vraag 2.
Als deze huizen niet leeg staan buiten deze maximale verhuurtermijn, wat gebeurt er dan mee de rest van het jaar? Wordt de maximale verhuurtermijn dan (structureel) overtreden en is er sprake van oneerlijke concurrentie met hotels?
Zie antwoord vraag 2.
Is het waar dat het (structureel) overtreden van de maximale vakantieverhuurtermijn op Airbnb woonfraude is? Hoe staat het met de uitvoering van de motie-Koerhuis/Beckerman (Kamerstuk 27 926, nr. 290) om woonfraude op Airbnb als economisch delict te kunnen veroordelen? Deelt u de mening dat de urgentie om deze motie uit te voeren zeer hoog is, gegeven de situatie zoals hierboven geschetst?
Zie antwoord vraag 2.
Het bericht ‘Meldingen seksueel overschrijdend gedrag in sport vorig jaar verdubbeld’ |
|
Antje Diertens (D66) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA), Bruno Bruins (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
|
|
|
Kent u het bericht «Meldingen seksueel overschrijdend gedrag in sport vorig jaar verdubbeld»?1
Ja.
Hoe verklaart u de toename van het aantal meldingen van seksueel overschrijdend gedrag in de sport? Is dit met name een gevolg van een toename van seksueel overschrijdend gedrag, vooral een gevolg van toegenomen bekendheid met de mogelijkheid om seksueel overschrijdend gedrag te melden of spelen zowel een toename van seksueel overschrijdend gedrag en een toegenomen bekendheid een rol?
De toename van het aantal meldingen lijkt een gevolg te zijn van de toegenomen aandacht voor dit onderwerp in de maatschappij en in de media. Het aantal meldingen van seksueel grensoverschrijdend gedrag is daarentegen nog steeds aan de lage kant vergeleken met de onderzoeksuitkomsten van commissie
De Vries, waaruit bleek dat circa 12% van de sporters te maken heeft gehad met seksueel grensoverschrijdend gedrag in de breedste zin (van nafluiten tot en met het overtreden van de persoonlijke privacy). De sportsector is aan de slag om de meldingsbereidheid te verhogen door onder andere het verlagen van de drempel voor het doen van meldingen en het invoeren van een meldplicht voor bestuurders en begeleiders van sportverenigingen. Daarnaast is NOC*NSF aangehaakt op de Start to Talk campagne van de Raad van Europa.
Welke stappen zijn volgens u nodig om verder te werken aan een veilige meldcultuur en het terugdringen van seksueel overschrijdend gedrag in de sport?
Allereerst het implementeren van alle aanbevelingen van commissie De Vries, waaronder het invoeren van een meldplicht voor bestuurders van sportverenigingen, het vergroten van de bewustwording alsmede het opzetten
van preventiebeleid. Daarnaast is de samenwerking van NOC*NSF met de stichting Fier een stap in de goede richting waarbij een chatfunctie wordt ingericht waar jongeren terecht kunnen om te praten over grensoverschrijdend gedrag. Hierdoor worden drempels om grensoverschrijdend gedrag te melden verlaagd. Tot slot zal er binnen de uitwerking van het Sportakkoord een menukaart voor gemeenten worden ontwikkeld. Daarin worden concrete handreikingen geboden om verenigingen en andere sportorganisaties te ondersteunen bij een positieve sportcultuur.
Herkent u dat sprake is van een gebrek aan communicatie tussen sportbonden, politie en justitie over seksueel misbruik? Voldoet volgens u de informatie-uitwisseling tussen NOC-NSF, sportbonden, politie en justitie om slachtoffers en mogelijke slachtoffers van seksueel overschrijdend gedrag te beschermen?
De sportsector werkt al enige tijd intensiever samen met de politie en het Openbaar Ministerie (OM), met als doel het voorkomen van slachtoffers van seksueel misbruik in de sport, maar ook om beter te kunnen ingrijpen als dit misbruik toch plaatsvindt. Dit is vastgelegd in een convenant tussen NOC*NSF, de politie en het OM op 28 juni 2017. Samenwerkingsafspraken over informatie-uitwisseling zijn vastgelegd in een werkdocument tussen de sport, de politie en het OM. Hierin is opgenomen dat wanneer er in de sport een melding binnenkomt waarbij vermoedens zijn van een strafbaar feit, altijd contact wordt opgenomen met de front-office van de zedenpolitie in de betreffende eenheid. Ook als er twijfels of vermoedens zijn wordt contact opgenomen met de politie. Overleg over een zaak kan op dat moment ook anoniem. Het is daarbij van groot belang dat zo vroeg mogelijk contact wordt gelegd met de politie. De sport werkt momenteel al volgens deze werkwijze. Bovendien is in dit werkdocument opgenomen dat, bij een tuchtrechtelijke procedure, afstemming plaatsvindt over tuchtrechtelijk onderzoek zodat voorkomen kan worden dat tuchtrechtelijk onderzoek eventueel strafrechtelijk onderzoek doorkruist. De verwachting is dat het werkdocument binnen afzienbare tijd wordt afgerond en door de betrokken partijen openbaar wordt gemaakt.
Welke vooruitgang ziet u bij de opvolging van de aanbevelingen van Commissie-De Vries door sportverenigingen?
NOC*NSF heeft in november 2018 een voortgangsrapport gepubliceerd met de laatste stand van zaken2. Daarnaast zal de Minister van Medische Zorg en Sport u jaarlijks, voorafgaand aan het WGO sport, informeren over de voortgang van de implementatie van de aanbevelingen Commissie de Vries.
In hoeverre is de kennis van sportverenigingen in de aanpak van seksueel misbruik sinds het rapport van Commissie-De Vries verbeterd?
NOC*NSF is voortvarend aan de slag om de kennis van sportverenigingen in de aanpak van grensoverschrijdend gedrag te verbeteren, bijvoorbeeld door een infographic rondom de meldplicht te ontwikkelen. Daarnaast werkt NOC*NSF samen met Rutgers aan een stappenplan voor preventiebeleid bij verenigingen.
In de loop van 2019 zal een poule van experts beschikbaar komen die sportverenigingen ondersteunen in het ontwikkelen van preventief beleid. Het Vertrouwenspunt Sport (vanaf begin april 2019 wordt dit Centrum Veilige Sport) ondersteunt sportverenigingen bij vragen over preventief beleid en bij wat te doen bij (vermoedens van) seksuele intimidatie of misbruik. Ook zijn er trainingen
beschikbaar, zoals een opleiding voor vertrouwenscontactpersonen en e-learning voor trainers/coaches en ouders over het herkennen van grensoverschrijdend gedrag. Ik verwacht dat deze acties sportverenigingen en -bonden ondersteunen en bijdragen aan het vergroten van de kennis van sportverenigingen in de aanpak van seksueel misbruik.
In hoeverre worden sportclubs en -bonden ondersteund, bijvoorbeeld bij het opstellen van gedragsregels, het aanstellen van vertrouwenspersonen en het leren herkennen van grensoverschrijdend gedrag?
Zie antwoord vraag 6.
Wat is de stand van zaken ten aanzien van het centraal meldpunt en de meldplicht? Heeft u zicht op of de sportbonden de meldplicht al hebben opgenomen in de tuchtreglementen?
Het Vertrouwenspunt Sport (vanaf begin april 2019 wordt dit Centrum Veilige Sport) biedt mogelijkheid voor het melden van seksueel grensoverschrijdend gedrag en zorgt voor een uniforme en adequate opvolging van meldingen in samenwerking met landelijke hulpverleningsorganisaties. Sportbonden dienen
de meldplicht voor bestuurders en begeleiders voor 1 januari 2020 te hebben ingevoerd. NOC*NSF zal in 2020 controleren of de meldplicht daadwerkelijk is ingevoerd.
Het bericht ‘Koninklijke cadeaus, vorstelijke problemen: hoe de Oranjes omgaan met geschenken’ |
|
Salima Belhaj (D66), Joost Sneller (D66) |
|
Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD) |
|
|
|
|
Kent u het bericht «Koninklijke cadeaus, vorstelijke problemen: hoe de Oranjes omgaan met geschenken»?1
Ja.
Heeft u kennisgenomen van de berichtgeving in het NRC over de berichtgeving en foto’s in het magazine Vorsten uit 1986, waarin geschreven wordt over een serie oude tekeningen in de Rode Kamer van villa Eikenhorst, waar de krijttekening van Rubens deel van uitmaakte, en prinses Christina beweerde dat ze die tekeningen geleend had van een door haar moeder opgerichte stichting?
Het bericht als bedoeld in vraag 1 en de berichtgeving in Vorsten in 1986 zijn niet geheel congruent. De publicaties brengen geen wijziging in het gegeven van de beantwoording op 11 januari jl. van de vragen van 8 januari jl. (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2018–2019, nr. 1156) over dit onderwerp, nl. dat het hier een kunstwerk betreft dat eigendom is van een lid van de koninklijke familie en derhalve privéeigendom. Het is aan de particuliere eigenaar om te bepalen of, en op welke wijze, een kunstwerk wordt verkocht.
Wat vindt u van de beschrijving in Vorsten, gebaseerd op een gesprek met prinses Christina, waarin staat «(a)an de wanden schetsen van Rembrandt uit de collectie van Koningin Wilhelmina. Christina heeft ze in bruikleen van de door haar moeder opgerichte stichting»? In hoeverre verandert dit iets aan het gegeven dat u de veiling van de krijttekening van Rubens door prinses Christina een «privékwestie» noemde?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u op de hoogte van het feit dat het royalty-tijdschrift Vorsten het artikel indertijd vóór publicatie op feitelijkheden heeft laten controleren door de Rijksvoorlichtingsdienst (RVD) en het secretariaat van de prinses?
Uit archiefonderzoek is niet gebleken van enige betrokkenheid van de RVD bij deze publicatie.
Heeft de RVD dit interview met Vorsten goedgekeurd, conform de standaardprocedure die de RVD daar altijd voor hanteert?
Zie antwoord vraag 4.
Deelt u de mening dat, als het stuk in bruikleen was, het stuk onmogelijk privébezit kan zijn?
Zie de antwoorden op de vragen 2 en 3.
Hoe rijmt u de verkoop van het Rubens-kunstwerk op een veiling, met het gegeven dat het mogelijk gaat om een stuk dat in bruikleen is van één van de Oranje-stichtingen? Hoe gaat u ervoor zorgen dat er opheldering komt of het al dan niet gaat om een stuk in bruikleen, vóórdat het stuk geveild zal worden?
Zie de antwoorden op de vragen 2 en 3.
Kunt u de Kamer aantonen, door middel van bewijs, dat de krijttekening van Rubens nooit onderdeel heeft uitgemaakt van één van de Oranje-stichtingen? Zo niet, waarom niet?
Er zijn geen criteria om te bepalen of een stichting die is geregistreerd door een Kamer van Koophandel een «Oranje-stichting» is. In algemene zin kan ten aanzien van de stichtingen die de website koninklijk huis vermeldt, worden gesteld dat deze stichtingen op grond van wet- en regelgeving bepalen of en zo ja, op welke punten er sprake kan zijn van openbaarheid. Voor zover leden van het koninklijk huis bij deze stichtingen zijn betrokken gelden voorts de wet- en regelgeving ter bescherming van de persoonlijke levenssfeer zoals de wet bescherming persoonsgegeven en artikel 41 Grondwet. Tot slot zij op dit punt verwezen naar de voorlichting van de Afdeling advisering van de Raad van State uit 2010 (Kamerstukken II 2010/11, 32 791, nr. 1).
Welke kunststukken zijn nog meer ondergebracht in de Oranje-stichtingen en wanneer zijn deze kunststukken toegevoegd? Indien dit niet openbaar is, bent u dan bereid u in te spannen om met het Koninklijk Huis af te spreken dat de stukken die ondergebracht zijn in deze Oranje-stichtingen openbaar worden? Bent u bereid om voortaan voorgenomen verkopen te laten onderzoeken door onafhankelijke deskundigen, die kunnen vaststellen of het bijvoorbeeld om een geschenk gaat? Zo nee, kunt u dan aangeven wat de (juridische) belemmeringen zijn om dit te realiseren?
Zie antwoord vraag 8.
Onder welke voorwaarden mag een kunstwerk geveild worden als onduidelijkheid bestaat over het eigendom van het kunstwerk?
Zie de antwoorden op de vragen 2 en 3.
Bent u bereid om deze vragen te beantwoorden vóór 30 januari 2019 (de dag van de veiling)?
Ja.
Is het mogelijk om op grond van artikel 3.8 Erfgoedwet een zogeheten «spoedaanwijzing» te verrichten (wat kan spelen als een verzameling die eerder onbekend was naar het buitenland dreigt te verdwijnen) met betrekking tot de gehele collectie van Willem II?
Bij de aanwijzing als beschermde verzameling gaat het om de onvervangbaarheid en onmisbaarheid van de verzameling als geheel of van één of meer van de cultuurgoederen die een wezenlijk onderdeel van de verzameling zijn.
Ik merk op dat de collectie van Willem II reeds in 1850 grotendeels is geveild en uiteen is gevallen.
Op dit moment geldt een terughoudend aanwijzingsbeleid.
Het bericht ‘Deze gastarbeiders zijn oud in een land dat een tussenstop had moeten zijn’ |
|
Maarten Groothuizen (D66), Vera Bergkamp (D66), Jan Paternotte (D66) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA), Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (D66), Mark Harbers (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht «Deze gastarbeiders zijn oud in een land dat een tussenstop had moeten zijn»?1
Ja.
Kunt u zeggen hoeveel van de oudere gastarbeiders tussen 2019 en 2022 met pensioen gaan? Wat zijn de voorzieningen waar deze mensen aanspraak op kunnen maken? In hoeverre is hier een verschil met geboren Nederlanders?
Dit is lastig in te schatten omdat veel gegevens pas bij het beoordelen van het recht op AOW worden vastgelegd. Een inschatting is dat er in 2019 ruim 20.000 personen die niet in Nederland zijn geboren met pensioen gaan. In 2020 en 2021 betreft dit ruim 17.000 personen en in 2022 ruim 20.000.
Klopt het dat deze mensen een gekorte AOW hebben? Hoeveel AOW ontvangen deze mensen gemiddeld?
Personen die niet in Nederland geboren zijn, hebben vaak een gekorte AOW. Naar schatting bedraagt hun korting in 2019 gemiddeld 32,5%, om gradueel te dalen naar 27,8% in 2022. Hoeveel AOW zij gemiddeld ontvangen, is niet in te schatten, omdat de hoogte van de AOW naast de korting ook afhankelijk is van de leefvorm. Indien zij aan de voorwaarden voldoen kunnen betrokkenen in aanmerking komen voor de Aanvullende Inkomensvoorziening Ouderen (AIO).
Hoe verklaart u de slechte gezondheidstoestand in vergelijking met geboren Nederlanders waar het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) over heeft gerapporteerd?2 Bent u van plan gevolg te geven aan dit rapport? Zo ja, hoe dan? Zo nee, waarom niet?
In het jaarrapport Integratie 2018 van het CBS komt het beeld naar voren dat de eerste generatie Turkse en Marokkaanse migranten ongezonder zijn in vergelijking met andere 65-plussers in Nederland. Het beleid van de rijksoverheid op vraagstukken op het gebied van participatie, zorg, ondersteuning en gezondheid richt zich op alle inwoners van Nederland. Wel worden gemeenten, zorgpartijen en andere stakeholders ondersteund in hoe zij hun maatregelen in kunnen zetten richting kwetsbare groepen. Dit betekent onder meer kennis hebben van risicofactoren of van het land van herkomst en / of culturele aspecten. Stichting Pharos, kennisinstituut op gebied van gezondheidsvraagstukken bij kwetsbare groepen en migranten, beschikt over kennis en informatie die partijen in het medisch en sociale domein kunnen gebruiken. In het Nationaal Preventieakkoord is ook speciaal aandacht voor het inzetten op het verminderen van gezondheidsverschillen en het behalen van gezondheidswinst.
Kent u het rapport van De Gemeentelijke Gezondheidsdient (GGD)?3 Is er destijds iets gedaan met dit rapport? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat en zijn er effecten bekend? Bent u van plan er alsnog opvolging aan te geven, ook in combinatie met het recente onderzoek van neuropsychologe Özgül Uysal-Bozkir? Zo ja, wilt u de Kamer hierover informeren?
Ik heb naar aanleiding van Uw vraag nogmaals kennis genomen van het rapport van de GGD. Indertijd en ook nu is het aan de lokale bestuurders deze gegevens te gebruiken om een beeld te krijgen van de gezondheidstoestand, de beperkingen, en de leefgewoonten van ouderen (inclusief migranten) in hun gemeente. Op basis van de lokale situatie kan dan samen met de doelgroep en betrokken stakeholders uit het medisch en sociaal domein gericht beleid worden ingezet. Vanuit de Participatiewet zijn gemeenten verantwoordelijk voor mensen met arbeidsvermogen die ondersteuning nodig hebben, zoals (oudere) migranten. Ook vanuit de Wetten langdurige zorg, maatschappelijke ondersteuning en publieke gezondheid kan de gemeente een stimulerende rol vervullen bij het vergroten van de zelfredzaamheid en vitaliteit van (oudere) migranten.
Zoals ook uit het onderzoek van dr Ozgul Uysal-Bozkir blijkt, leiden onder meer gezondheidsachterstanden, opleidingsniveau en eenzaamheid tot een hoger risico op dementie. Ook is er bewijs dat leefstijlfactoren effect hebben op de hersengezondheid. Daarom is het van belang ook daarop in te zetten. Alzheimer Nederland heeft daarnaast specifieke activiteiten om de verschillende bevolkingsgroepen met een migrantenachtergrond te bereiken met passende informatie over dementie en de beschikbare zorg.
In hoeverre is er al speciale aandacht voor deze mensen gelet op deze cijfers, bijvoorbeeld in de ouderenzorg? Zo niet, acht u dat nodig? Zo nee, waarom niet? Wordt er ook specifiek aandacht aan besteed in het actieprogramma Eén Tegen Eenzaamheid?
Alle vormen van zorg moeten persoonsgericht zijn. Daarmee is een migrantenachtergrond dus ook relevant voor de te verlenen zorg. Voor alle aspecten van hun persoon moet aandacht zijn bij persoonsgerichte zorg.
Omdat alle zorg persoonsgericht moet zijn acht ik speciale focus op achtergrond als migrant niet opportuun. Uitgangspunt is dat zorgprofessionals datgene kunnen inzetten wat zij nodig achten. En als dat specifieke aandacht is voor een bepaalde groep, dan is dat mogelijk. Een uitzondering hierop is dat huisartsen standaard een opslag krijgen op hun inschrijftarief op basis van de samenstelling van hun populatie ingeschreven patiënten. Die opslagen betreffen leeftijd en achterstandswijken.
Het Netwerk Migranten Ouderen (NOOM) is mede ondertekenaar van het Pact voor de Ouderenzorg. Ook maken zij deel uit van de Raad van Ouderen. Zij denken en doen zo mee in de programma’s en campagnes waaronder Één tegen Eenzaamheid. Afgelopen twee jaar heeft het FNO Fonds meerdere pilots gefinancierd om migranten ouderen te activeren. Ik heb opdracht gegeven om de geleerde kennis over wat werkt en wat niet te bundelen. Dit kan onderdeel uit gaan maken van de toolkit voor de adviseurs die lokale coalities ondersteunen bij een effectieve aanpak.
Deelt u de mening dat het zorgelijk is als mensen niet de zorg krijgen die zij nodig hebben, ook gelet op de negatieve gevolgen die daaruit weer kunnen voortkomen? Zo ja, wat gaat u daaraan doen?
Goede zorg is persoonsgericht. Dat betekent dat zorg moet aansluiten bij wat iemand nodig heeft en aansluit op wie hij of zij is. Om tot meer persoonsgerichte zorg te komen heb ik verschillende programma’s gestart zoals Langer Thuis, Thuis in het Verpleeghuis en Een tegen Eenzaamheid. Het programma Langer Thuis richt zich specifiek op de grote en groeiende groep ouderen die zelfstandig thuis woont. Uitgangspunt hierbij is de wens van ouderen om zo lang mogelijk op een goede manier zelfstandig te kunnen blijven wonen, met ondersteuning, zorg en in een woning die aansluit bij hun persoonlijke behoeften. Thuis zo lang het kan. In 3 actielijnen met 10 doelen en 44 acties geef ik hier uitvoering aan.
Het programma Thuis in het Verpleeghuis is om ervoor te zorgen dat voldoende tijd, aandacht en goede persoonsgerichte zorg is voor alle bewoners. Een bewoner van het verpleeghuis moet er – ongeacht zijn of haar achtergrond – op kunnen rekenen dat er aandacht voor hem of haar is, dat het welzijn van de bewoner voorop staat en dat de zorg in het verpleeghuis veilig is. De zorg in het verpleeghuis past zich dus aan aan de bewoners, en speelt in op wat zij willen en nodig hebben.
Hoe kunnen we volgens u verdere ondersteuning bieden, bijvoorbeeld door het aanbieden van taallessen?
Voor bijstandsgerechtigden (tot aan de AOW-leeftijd) die de Nederlandse taal niet beheersen geldt via de taaleis in de participatiewet (artikel 18b) de verplichting om de taal te leren tot het niveau van 1F. Hierbij geldt het hebben van een inburgeringsdiploma als bewijs dat men de taal voldoende beheerst.
Daarnaast voeren veel gemeenten beleid rond laaggeletterdheid op grond van de Wet educatie en beroepsonderwijs, ondersteund door het landelijke actieprogramma Tel mee met Taal. Daarbij gaat het om het bereiken van en het aanbieden van scholing aan mensen die laaggeletterd zijn. Zo zijn er bijvoorbeeld in veel gemeenten taalpunten, waar mensen terecht kunnen voor informatie en matching met taalcursussen.
Met het Europees fonds voor de Meest Behoeftigen (EFMB) uitgevoerd door de bibliotheken in Utrecht, Den Haag, Rotterdam en Amsterdam, wordt tevens ingezet op het voorkomen van sociale uitsluiting onder ouderen middels het project «Ouderen in de Wijk». Het project richt zich op het tegengaan van sociale uitsluiting van pensioengerechtigde ouderen met een laag besteedbaar inkomen die te kennen geven dat ze kampen met eenzaamheidsproblemen of zich hier zorgen over maken. Hier vallen ook ouderen met een migrantenachtergrond onder. Het project heeft tot doel de doelgroep bewust te maken van het lokale ondersteunings- en sociale activeringsaanbod, ze (blijvend) in beeld te brengen bij hulporganisaties en/of gemeenten en hun sociaal netwerk en competenties te versterken.
Belangrijk onderdeel van het project is dat gewerkt wordt aan de basisvaardigheden van de kwetsbare ouderen zoals het leren omgaan met computers, verbeteren van digitale vaardigheden en het huishoudboekje op orde brengen. Ook wordt ingezet op het vergroten van het sociale netwerk van de ouderen en het in beeld blijven. In 2017 heeft SZW de uitkomsten van het project laten evalueren door Panteia. In januari 2018 hebben zij hun onderzoeksrapport gepubliceerd (https://www.uitvoeringvanbeleidszw.nl/subsidies-en-regelingen/efmb-europees-fonds-voor-meest-behoeftigen/documenten/publicaties/subsidies/efmb-europees-fonds-voor-meest-behoeftigen/onderzoek-en-evaluatie-efmb/tussentijdse-evaluatie-efmb-230218-def-incl-summary).
Ziet u mogelijkheden om de traditionele beelden van zorg, zorgverwachtingen en zorgpraktijken zoals het onderzoek stelt, leven bij oudere gastarbeiders te doorbreken? Zo ja, op welke wijze gaat u hier uitvoering aan geven?
Het netwerk dicht bij de oudere zelf heeft naar verwachting de meeste invloed op de beeldvorming over de zorg. Via media, onderwijs en gerichte communicatie kan de actuele kennis over de zorg worden overgebracht naar dit sociale netwerk. Daarnaast zijn vrijwillige sleutelfiguren in de wijk, de wijkteams maar ook ontmoetingsplekken belangrijk om het echte verhaal over te brengen. Ik zie een rol voor de gemeente om deze groepen goed te informeren over waar welke zorg en ondersteuning aan te vragen is. Ook Ouderenbonden, ouderenadviseurs, en het netwerk van Ouderen Organisaties van Migranten (NOOM) kan helpen bij de beeldvorming.
De publiekscampagne die ik voornemens ben te starten in het kader van «Waardig Ouder worden» wordt mede opgesteld met de Raad voor Ouderen. In de Raad voor Ouderen zijn ook migranten ouderen vertegenwoordigd.
Wat is volgens u het grootste struikelblok dat ondanks de grote belangstelling voor de remigratieuitkering, uiteindelijk maar 2 a 3% daadwerkelijk terugkeert?
Alhoewel de Remigratiewet in 2014 is aangescherpt (o.a. de leeftijdsgrens die is opgehoogd van 45 naar 55 jaar en de afschaffing van de eenmalige vergoeding voor reis- en verhuiskosten) kunnen oudere gastarbeiders waar hiernaar wordt verwezen, gebruik maken van de remigratieregeling indien ze voldoen aan alle voorwaarden. Er kunnen andere overwegingen/motieven meespelen waarom men geen gebruik maakt van de regeling zoals bijvoorbeeld het feit dat de bijstandsuitkering en/of het opgebouwde pensioen hier hoger is dan de remigratie uitkering, de band met familie en kinderen (en kleinkinderen) in Nederland en de onstabiele situatie en de (slechtere) staat van de gezondheidszorg in het land van herkomst.
Zzp’ers zonder schuldhulp |
|
Rens Raemakers (D66), Steven van Weyenberg (D66) |
|
Tamara van Ark (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht «Overheid laat zzp’ers in geldnood vaak in de kou staan»?1
Ik ben bekend met het bericht.
Klopt het dat 24 van de 44 grootste gemeenten geen schuldhulpverlening aan zelfstandigen zonder personeel (zzp’ers) verlenen? Hoe past dit bij de mening van het kabinet dat iedereen, ook zzp’ers, met (dreigende) problematische schulden toegang moet hebben tot hulp?
Ik vind het zorgwekkend dat zelfstandigen met schulden nog onvoldoende toegang krijgen tot de gemeentelijke schuldhulpverlening.
De afgelopen jaren zijn de verschillende mogelijkheden voor schuldhulpverlening aan zelfstandigen onder de aandacht gebracht bij gemeenten. Schuldhulpverlening aan zelfstandigen vraagt extra kennis en een goede samenwerking tussen de uitvoerders van verschillende wetten en regelingen. Ondanks de inspanningen van gemeenten om schuldhulpverlening aan zelfstandigen te verbeteren, laten de recente berichten en onderzoeken zien dat gemeenten meer moeten doen om de schuldhulpverlening voor zelfstandigen toegankelijker te maken en om te zorgen dat er een passend hulpverleningsaanbod is.
Bent u bekend met het voorbeeld dat een zzp’er geen toegang tot de schuldhulpverlening krijgt, omdat de partner van deze ondernemer € 4,86 per maand te veel zou verdienen? Zijn er meer van zulke voorbeelden? Vindt u deze situatie gewenst? Hoe zouden zulke situaties voorkomen kunnen worden?
Gezien u meerdere vragen stelt, zal ik deze in twee delen beantwoorden.
Het klopt dat als iemand vraagt om in aanmerking te komen voor het Besluit bijstandverlening zelfstandigen 2004 (Bbz), er ook wordt gekeken naar het inkomen van de partner. Bijstandsverlening is immers een vangnet dat niet bedoeld is voor een huishouden met een te hoog inkomen.
Wat hier mis gaat, is dat iemand die niet in aanmerking komt voor het Bbz, ook geen andere vormen van hulp krijgt, terwijl dit wel kan. Zelfstandigen mogen niet als groep worden uitgesloten van schuldhulpverlening. De Wet gemeentelijke schuldhulpverlening (Wgs) is hierbij geen obstakel, maar geeft gemeenten juist grote beleidsvrijheid in het optimaal organiseren van de toegang. De Wgs2 is duidelijk: In artikel 3, eerste lid, van de wet is de verantwoordelijkheid van het college voor de schuldhulpverlening aan de inwoners van de gemeente vastgelegd. De wet maakt geen uitzondering voor zelfstandigen. In lid 4 van artikel 3 van de Wgs staat de enige categoriale uitsluitingsgrond: een vreemdeling kan voor het verlenen van schuldhulpverlening slechts in aanmerking komen indien hij een ingezetene is die rechtmatig in Nederland verblijf houdt in de zin van artikel 8, onder a tot en met e en l, van de Vreemdelingenwet 2000.
Om te kunnen beoordelen of iemand wordt toegelaten tot schuldhulpverlening, zal het college altijd een individuele toets moeten uitvoeren. Het belang van deze toets is meermaals benadrukt. In de verzamelbrief aan gemeenten 2015–1 stond het volgende: «Niemand mag de toegang tot schuldhulpverlening worden ontzegd vanwege het enkele feit dat hij of zij een koophuis heeft, geen inkomen heeft, als zelfstandige een onderneming heeft of een behandeling ondergaat in de verslavingszorg. Gemeenten mogen deze en andere uitsluitingsgronden niet toepassen».3 In de verzamelbrief aan gemeenten 2017–3 is dit punt bekrachtigd.4 In dezelfde verzamelbrief zijn gemeenten ook gewezen op de vijf filmpjes die SZW heeft laten maken. Onder de titel «Ondernemend uit de schulden, gemeenten bieden hulp», laten de filmpjes vier organisaties zien die gemeenten kunnen inzetten om te helpen bij de schuldhulpverlening aan zelfstandigen.
Het is de memorie van toelichting (MvT) uit 2012 die onduidelijkheid veroorzaakt over schuldhulpverlening aan zelfstandigen. De passage over schuldhulpverlening aan zelfstandigen in de MvT gaat ten onrechte alleen in op de situatie dat een zelfstandige zijn onderneming heeft beëindigd en schuldhulpverleners vraagt een schuldregeling met de schuldeisers tot stand te brengen. De achterliggende reden is dat investeren op krediet en wisselende omzetten bij ondernemen horen, maar voor schuldeisers een belemmering kunnen zijn om mee te werken aan afbetalingsregeling en een gedeeltelijke kwijtschelding van schulden. Omdat het juridisch niet mogelijk is de MvT aan te passen, geef ik op andere manieren duidelijkheid. Naast het schuldregelen heeft de schuldhulpverlening namelijk meer instrumenten die ingezet kunnen worden. In de afgelopen jaren investeerden gemeenten, gefaciliteerd door de rijksoverheid, juist in dit brede palet aan dienst- en hulpverlening.
Het Besluit bijstandverlening zelfstandigen 2004 (Bbz) wordt in de MvT daarnaast te stellig beschreven als voorliggende voorziening. Bij uitvoerders van het Bbz is inderdaad vaak veel kennis aanwezig over ondernemen, maar het Bbz kan niet in alle gevallen een passende oplossing bieden. Deze lezing van de MvT kan, ondanks het ontbreken van een relevante uitsluitingsgrond in de wet, als reden gebruikt worden om zelfstandigen met schulden die zich melden voor schuldhulpverlening naar het Bbz loket te sturen. Ze worden zo afgewezen voor schuldhulpverlening en lopen het risico dat het Bbz ook geen passende oplossing kan bieden. Dit kan nooit de bedoeling zijn. Langs verschillende wegen zet ik mij in om duidelijkheid te scheppen.
Ik werk aan een wijziging van de Wet gemeentelijke schuldhulpverlening onder meer om uitwisseling van persoonsgegevens voor betere en snellere dienstverlening te faciliteren. Met de wetswijziging wil ik ook de naleving van de nieuwe Europese privacyregels waarborgen. U bent hierover geïnformeerd in de Kamerbrief in reactie op het rapport «Knellende Schuldenwetgeving».5 In het kader van deze wetswijziging wil ik ook aandacht besteden aan de brede toegang tot schuldhulpverlening van onder anderen zzp-ers. Voor juiste en minimale gegevensuitwisseling is het belangrijk dat gemeenten een helder besluit met een plan van aanpak afgeven als iemand wordt toegelaten tot de schuldhulpverlening. De rechtspositie van de aanvrager wordt door deze wijziging van de Wgs steviger, want ook als een zelfstandige afgewezen wordt, zal de gemeente in het besluit duidelijk moeten maken waarom dit gebeurt. De zelfstandige kan bovendien tegen het besluit bezwaar maken. Mijn inzet en verwachting is dat gemeenten met deze afwijzing gelijk doorverwijzen naar meer passende dienst- of hulpverlening.
De memorie van toelichting van de Wgs uit 2012 wordt door deze wijziging niet aangepast. Gemeenten moeten de wetswijziging dan ook zeker niet afwachten. In het land zijn meerdere goede voorbeelden van gemeenten die de toegang tot de schuldhulpverlening al laagdrempelig en breed organiseren. Dit kan bijvoorbeeld door altijd het gesprek, zoals bedoeld in artikel 4 van de Wgs, aan te gaan als een zelfstandige met schulden zich meldt. De gemeente kan zorgen dat de professionals die het gesprek voeren zowel voldoende op de hoogte zijn van de schuldhulpverlening als van het Bbz. Gedurende dit gesprek kan het duidelijk worden welke dienstverlening passend is en welke instrumenten de gemeente kan inzetten. Gemeenten zijn het beste in staat om deze afweging te maken. Als schuldhulpverlening wordt geweigerd, kan de zelfstandige daartegen bezwaar maken.
Hoe groot is de groep zzp’ers die geen toegang heeft tot de schuldhulpverlening?
De Inspectie SZW stelde in 2017 in haar rapport over de toegankelijkheid van de schuldhulpverlening het volgende: «Ook is er geen sprake van wijdverbreide categoriale uitsluiting van bepaalde doelgroepen. Wel zien we dat nog vrij veel gemeenten de toegang beperken voor zelfstandigen (41%), mensen met fraudeschulden (20%) en mensen die al eerder gebruik hebben gemaakt van een vorm van schuldhulpverlening (21%). Zelfstandigen met financiële problemen worden doorverwezen naar een gemeentelijke regeling die voor deze doelgroep in het leven is geroepen (de Bbz, Besluit bijstandverlening zelfstandigen). Voor de andere groepen waarbij een weigeringsgrond van toepassing is, vindt er in toenemende mate een brede individuele afweging plaats voordat een gemeente een besluit neemt.»6
Hoe groot is de groep zzp’ers die niet aanmerking komt voor het besluit bijstandsverlening zelfstandigen (bbz)?
De groep gevestigde zelfstandigen die niet in aanmerking komt en de groep die wel in aanmerking komt maar het Bbz niet gebruikt, is onbekend en niet goed statistisch te onderzoeken.
Welke redenen dragen gemeenten aan om de aanvraag van zzp’ers voor schuldhulpverlening af te wijzen? Kan hierbij een uitsplitsing worden gemaakt naar afwijzingen per onderliggende reden?
Ik heb geen statistische gegevens beschikbaar over de afwijzingsgronden die gemeenten aandragen bij het afwijzen van een aanvraag. In de onderzoeken van de Inspectie SZW en de Nationale ombudsman komen afwijzingen op basis van fraude of recidive naar voren. Gemeenten mogen op basis van de Wet gemeentelijke schuldhulpverlening (Wgs) deze afwijzingsgronden gebruiken. Daarnaast worden zelfstandigen als groep vaker afgewezen. Zie ook mijn antwoord op vraag 4.
In hoeverre dragen deze afwijzingen bij tot een vergroting of verergering van problematische schulden?
In sommige gevallen zal een afwijzing tot schuldhulpverlening een vergroting of verergering van problematische schulden veroorzaken. In andere gevallen zal de gemeente een andere vorm van hulpverlening aanbieden. Ook zullen sommige zelfstandigen zelf hun problemen te boven komen.
Hoe heeft de toegang van zzp’ers tot schuldhulpverlening zich sinds het verschijnen van de Brede schuldenaanpak en sinds de beantwoording van schriftelijke vragen van 25 juni 2018 ontwikkeld?2
In het afgelopen half jaar is er door de Inspectie SZW geen onderzoek gedaan naar de ontwikkeling van de toegang tot de schuldhulpverlening voor zelfstandigen. Wel heeft de Nationale ombudsman in september zijn resultaten uitgebracht van het vervolgonderzoek naar de toegang tot de gemeentelijke schuldhulpverlening. Het lid Gijs van Dijk (PvdA) heeft hierover Kamervragen gesteld, die door mij zijn beantwoord.8
Welke reacties heeft u van gemeenten ontvangen op de aandacht die is besteed aan de toegang tot de schuldhulpverlening voor zzp’ers in het Gemeentenieuws van SZW?
Ik neem aan dat u verwijst naar de toezegging die tijden het AO over de Brede Schuldenaanpak (d.d. 14 juni 2018) gedaan is. Ik werk aan het uitvoeren van deze toezegging. Medewerkers van het ministerie SZW zijn eerst met experts in gesprek gegaan om te kijken wat er verder nodig is om gemeenten te ondersteunen in het toegankelijker maken van de schuldhulpverlening. Zoals u kunt lezen in het antwoord op vraag 3, hebben eerdere oproepen in verzamelbrieven tot het niet uitsluiten van groepen als zelfstandigen nog onvoldoende effect gehad. Daarom zullen in 2019 het Platform voor Publieke Ondernemersadviesorganisaties (PPO Nederland; een samenwerkingsverband van zelfstandigenloketten die voor meerdere gemeenten het Bbz uitvoeren) en Schouders Eronder (samenwerkingsverband tussen Divosa, Landelijke Cliëntenraad, NVVK, Sociaal Werk Nederland en VNG) samen optrekken om in het land bijeenkomsten te organiseren over dit onderwerp. Door het delen van kennis en goede voorbeelden, worden gemeenten optimaal gefaciliteerd in het verbeteren van de toegang. In het eerstvolgende Gemeentenieuws van SZW (voorheen verzamelbrief gemeenten) zullen gemeenten hierover geïnformeerd worden en zal de toezegging formeel worden uitgevoerd (rond mei 2019).
Welke stappen heeft u in aanvulling op het bericht in het Gemeentenieuws genomen om samen met gemeenten het kennisniveau rond zzp’ers met schulden te verhogen?
Zie antwoord vraag 9.
Op welke wijze is het budget ter versterking van de landelijke ondersteuning van gemeenten door kennisontwikkeling, professionalisering, kennisuitwisseling, monitoring en coördinatie, ingezet voor het verbeteren van het kennisniveau rond zzp’ers met schulden?
In de Kamerbrief over de Brede Schuldenaanpak bent u geïnformeerd over de besteding van deze middelen.9 In de voortgangsbrief Brede Schuldenaanpak zult u dit voorjaar verder geïnformeerd worden over de voortgang. Een deel van deze middelen gaan naar de goedlopende programma’s Schouders Eronder en Vakkundig aan het werk. Zij dragen bij aan kennisdeling, professionalisering en aan het verbeteren van de kwaliteit van de schuldhulpverlening. Schouders Eronder is actief betrokken bij het verbeteren van de toegang tot schuldhulpverlening.
Is de bekendheid van de bbz onder ondernemers het afgelopen half jaar toegenomen? Kent u goede voorbeelden van wijzen waarop gemeenten de bekendheid van de bbz onder ondernemers hebben vergroot?
Het Bbz is niet bij alle zelfstandigen bekend, dat is jammer. Het Bbz is er immers zeker niet alleen voor de zelfstandige met schulden.
Met name de grotere en samenwerkende gemeenten besteden periodiek aandacht aan de relatie met onder meer lokale banken en accountantskantoren om de bekendheid van het Bbz te vergroten bij zelfstandigen en hun adviseurs. Deze partijen zien het vaak als een van de eersten als het niet goed gaat in een onderneming en kunnen daardoor vroegtijdig wijzen op mogelijke hulp van de gemeente.
Een goed voorbeeld van het vergroten van de bekendheid van het Bbz door gemeenten is een filmpje dat de gemeente Nijmegen heeft laten ontwikkelen om de potentiële doelgroep voor te lichten over het Bbz. Meerdere gemeenten zijn enthousiast geraakt over dit filmpje en hebben het naar de eigen praktijk vertaald en verder verspreid. Een voorbeeld is https://www.youtube.com/watch?v=j0Mm_t5MyPc.
Overigens heeft de Rijksdienst Voor Ondernemend Nederland (RVO) op verzoek van mijn ministerie en van het Ministerie van EZK onlangs haar website aangepast en informatie toegevoegd over mogelijkheden voor financiering voor ondernemers met financiële problemen: https://www.rvo.nl/onderwerpen/innovatief-ondernemen/innovatiefinanciering/financiering-voor-ondernemers-overzicht-fase
Zijn er, volgend op het onderzoek van SEO over «Zelfstandigen in en uit de bijstand», verschillen in de mate waarin gemeenten ondersteuning geven aan startende ondernemers en gevestigde ondernemers?3
Op deze vraag kom ik graag terug in de door mij aangekondigde beleidsreactie op het onderzoek «Zelfstandig in en uit de bijstand».11
Kunt u deze vragen beantwoorden voor het algemeen overleg Armoede- en schuldenbeleid van 14 februari 2019?
Ja.
Het bericht dat via CETA er gemanipuleerd voedsel de markt op komt |
|
Mahir Alkaya , Frank Futselaar |
|
Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (D66), Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, visserij, voedselzekerheid en natuur) (CU) |
|
Kent u het bericht «De zure appels van Crispr-Cas»?1
Ja.
Hoe verklaart u dat gewassen de Europese markt binnenkomen die zijn gekweekt met DNA-manipulatie, bekend als de Crispr-Cas methode, terwijl de toepassing van deze methode door boeren in de Europese Uniet (EU) niet mogelijk is vanwege een uitspraak het Europees Hof van Justitie?
Gewassen worden alleen op de Europese markt toegelaten als ze aan de Europese regelgeving over genetisch gemodificeerde organismen voldoen. Dit geldt ook voor appels die in landen buiten de EU met behulp van technieken als CRISPR-Cas zijn veredeld en naar Europa worden geëxporteerd. Het is overigens onjuist dat de toepassing van deze methode door boeren in de EU niet mogelijk is vanwege een uitspraak van het Europese Hof van Justitie. De uitspraak stelt dat de ggo-regelgeving (vergunning- en toelatingsplicht) ook geldt voor gewassen die met nieuwe plantveredelingstechnieken, waaronder CRISPR-Cas, zijn verkregen.
Deelt u de mening dat deze situatie kan leiden tot oneerlijke concurrentie en dat Nederlandse kwekers hierdoor benadeeld worden? Zo ja, wat voor actie gaat u hiertegen ondernemen?
Ik deel deze mening niet. Productontwikkeling is binnen de Europese Unie mogelijk. Voor de markttoelating van gewassen die binnen de EU worden ontwikkeld gelden dezelfde eisen als voor producten van buiten de EU. Er is dus sprake van een gelijk speelveld. De vermarkting van nieuwe gewassen in landen buiten de EU kan wel sneller gaan indien markttoelatingseisen daar soepeler zijn dan binnen de EU. Hierover is Uw Kamer geïnformeerd in de beantwoording op eerder gestelde schriftelijke vragen van de leden Weverling en Lodders2.
Zijn gezondheidsrisico’s verbonden aan voedsel dat is gemanipuleerd met de Crispr-Cas methode uitgesloten? Zo niet, wat zijn de mogelijke gevaren van de import op de volksgezondheid?
Het waarborgen van de veiligheid voor mens, dier en milieu staat in het beleid van het kabinet altijd voorop en daaraan mag niet worden getornd. Herziening van EU-regelgeving is nodig om in het licht van de huidige technisch-wetenschappelijke inzichten de veiligheid voor mens, dier en milieu te blijven borgen, maar ook om te bepalen onder welke voorwaarden de verplichtingen uit de regelgeving wellicht niet hoeven te gelden. Daarbij gaat het om de wijze waarop een techniek wordt ingezet en vooral om het gewas dat daardoor ontstaat. Over de inzet van het kabinet is Uw Kamer 30 november jl. geïnformeerd3.
Overigens geldt naast de Europese regelgeving voor genetische modificatie ook Europese regelgeving die de voedselveiligheid borgt. Die is en blijft onverkort van toepassing op alle levensmiddelen die op de Europese markt worden gebracht.
Garandeert het handelsverdrag tussen Canada en de EU (CETA) dat de Europese standaarden en regels met betrekking tot voedingsmiddelen ten alle tijden moeten worden nageleefd? Zo nee, waarom niet?
Het EU-handelsverdrag met Canada tast EU-standaarden niet aan. Alle export van Canada naar de EU moet voldoen aan EU-standaarden, waaronder EU-regelgeving op het terrein van genetische modificatie en voedselveiligheid. CETA verandert daar niets aan.
Deelt u de mening dat alle geïmporteerde voedsel uit derde landen aan Europese standaarden moet voldoen? Zo ja, wat voor actie gaat u ondernemen om alle voedingsmiddelen waarbij de Crispr-Cas methode is toegepast te weren van de Europese markt?
Voedsel dat uit derde landen in de EU op de markt wordt gebracht, moet aan de Europese regelgeving voor voedselveiligheid en genetisch gemodificeerde organismen voldoen. In EU-verband wordt gesproken over de wijze waarop controles bij import van producten plaatsvinden; indien nodig zullen reguliere importcontroles worden aangepast. Ik verwijs daarvoor naar het antwoord op eerder gestelde schriftelijke vragen van de leden Weverling en Lodders4. Controleerbaarheid en handhaafbaarheid is een belangrijke voorwaarde voor de uitvoerbaarheid van de Europese regelgeving.
Het opstappen van jeugdzorginstelling topman vanwege financiële problemen |
|
Attje Kuiken (PvdA), Lisa Westerveld (GL) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
|
|
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Topman Juzt weg om financiële problemen»?1
Ja.
Wanneer heeft u vernomen dat jeugdzorginstelling Juzt in serieuze financiële problemen verkeerde? Welke stappen heeft u genomen in reactie hierop?
In december 2016 heeft het bestuur van Juzt gemeenten geïnformeerd over financiële ontwikkelingen bij Juzt. Het Ministerie van VWS is daarvan destijds ook op de hoogte gebracht. Gemeenten in de regio West-Brabant-West en Juzt zijn intensief in gesprek gegaan. De regio heeft begin 2017 besloten om tot bevoorschotting over te gaan om zo de zorg voor kinderen te kunnen garanderen. Zoals blijkt uit bijgaande Raadsmededelingen van 8 december 2016 2en 2 februari 20173 zijn en voelen gemeenten zich verantwoordelijk voor de zorg aan de jeugdigen binnen hun gemeenten en heeft de continuïteit van zorg prioriteit.
Rond de financiële situatie van Juzt vindt op dit moment bestuurlijk overleg plaats tussen Juzt en gemeenten in de regio West-Brabant-West. Ik volg de ontwikkelingen nauwlettend en houd als stelselverantwoordelijke nadrukkelijk een vinger aan de pols.
Bent u bekend met de genoemde brandbrief van de gemeente Steenbergen? Zo ja, bent u bereid deze met de Kamer te delen?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bezorgd om het nieuws dat de verhuizing van jongeren van de instelling Lievenshove naar een andere jeugdzorginstelling zou zijn uitgesteld vanwege de serieuze financiële problemen? Zo ja, welke stappen gaat u nemen om de kwaliteit van de zorg voor deze jongeren te garanderen? Zo nee, waarom niet?
Naar ik heb begrepen, hangt het uitstel van de verhuizing van de jongeren die momenteel nog op de locatie Lievenshove van Juzt verblijven samen met een combinatie van factoren. Conform plan is per 1 december 2018 één gesloten groep van Lievenshove verhuisd naar Juzt locatie De Vliethoeve in Kortgene. Uit een analyse is gebleken dat de geplande verhuizing van de overige groepen op Lievenshove naar andere locaties van Juzt een forse financiële investering vraagt die groter is dan vooraf voorzien.
Naar alle waarschijnlijkheid kan Juzt inmiddels lege panden bij een andere zorginstelling op huurbasis in gebruik nemen. Naar ik begrijp, bieden deze panden een goede leef- en werkomgeving nabij de omgeving waar de jongeren op dit moment verblijven en zijn de panden geschikt voor het bieden van gesloten en open jeugdzorg. Er wordt nu bekeken welke huurconstructies mogelijk zijn. Daarbij staat de kwaliteit van de zorg voorop. In samenspraak met de gemeente houdt Juzt uiterlijk medio april aan als datum voor sluiting van Lievenshove. De Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd volgt de verhuizing en de consequenties hiervan voor de cliënten middels bezoeken, voortgangsrapportages en gesprekken met de bestuurder van Juzt.
Wat zijn de directe gevolgen van de verkoop van vastgoed op de faciliteiten van de jongeren?
Zie antwoord vraag 4.
Klopt het dat het personeelsbestand de afgelopen jaren van 1.000 naar 500 medewerkers is gegaan? Welke groep medewerkers is door de ontslaggolf het hardst geraakt? Is het aantal jongeren dat bij Juzt in behandeling is gestegen of gedaald?
Het personeelsbestand van Juzt is sinds 2015 gedaald van ongeveer 700 fte (circa 900 medewerkers) naar ongeveer 460 FTE (circa 700 medewerkers) in 2018. Naar ik begrijp, is per 1 januari 2015 een groep medewerkers uit het primaire proces naar het voorveld gegaan, inclusief eerstelijnszorg van Juzt. In 2016 heeft een kleine en voorgenomen krimp plaatsgevonden. Deze heeft minimale consequenties gehad op het personeelsbestand. In 2018 is een reorganisatieplan voor Juzt geïmplementeerd om te komen tot een toekomstbestendige organisatie met een cliëntgestuurde werkwijze en een gezonde bedrijfsvoering. Er is gekozen voor een nieuwe en plattere organisatiestructuur waarin de cliëntreis leidend is. Dit betekende dat de reorganisatie enerzijds gepaard ging met een personele krimp op de staf- en ondersteunende diensten van Juzt. Anderzijds was er een investering op de inrichting van een nieuwe organisatiestructuur met intake en trajectbegeleiding en meer eigenaarschap bij professionals.
Het aantal cliënten van Juzt is sinds 1 januari 2015 gedaald van circa 2900 cliënten op jaarbasis naar circa 2500 cliënten in 2018.
Deelt u de mening dat het nieuws dat vier op de tien jeugdzorginstellingen in financiële problemen verkeert een extreem serieus signaal is dat vraagt om passende maatregelen? Zo ja, welke? Zo nee, waarom niet?
In haar vierde jaarrapportage (van maart 2018) heeft de Transitie Autoriteit Jeugd (TAJ) de financiële situatie van 100 (boven)regionale specialistische jeugdhulpaanbieders geanalyseerd. De TAJ kwalificeert de situatie als «zorgelijk» voor 40% van de onderzochte aanbieders.
Dit signaal neem ik zeer serieus. Mede daarom heb ik de TAJ en het programma Zorglandschap specialistische jeugdhulp van VNG, aanbieders en het Rijk verlengd tot 1 januari 2019.
Vanaf 1 januari 2019 t/m 2021 ondersteunt en adviseert het Ondersteuningsteam Zorg voor de Jeugd (OZJ) rond jeugdhulpvernieuwing, het uitvoeren van de transformatieplannen en de inkoop van jeugdhulp. Daarnaast is er sinds 1 januari 2019 een «Jeugdautoriteit»4. Deze bemiddelt rond de inkoop van jeugdhulp, spreekt gemeenten aan over continuïteitsvraagstukken en bereidt zo nodig bestuurlijke maatregelen voor. Na 2021 zal ik bezien wat er nog aan bemiddeling en ondersteuning nodig is.
Sinds 1 januari 2019 is er een geschillencommissie operationeel. Deze functioneert op basis van zelfregulering en is opgezet en ingericht door de VNG en de Branches Gespecialiseerde Zorg voor de Jeugd (BGZJ). Vooralsnog richt de geschillencommissie zich op twee typen geschillen. Ten eerste geschillen tussen gemeenten over welke gemeente verantwoordelijk is voor financiering van jeugdhulp conform het woonplaatsbeginsel. Ten tweede geschillen tussen een gemeente en een aanbieder rond een gesloten inkoopcontract, bijvoorbeeld over het tarief.
Het bericht ‘1,7 Miljard euro aan pgb’s onzeker of foutief’ |
|
John Kerstens (PvdA) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
|
|
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «1,7 Miljard euro aan pgb’s onzeker of foutief»?1
Ja.
Bent u verrast door het feit dat, zoals blijkt uit het jaarlijkse rapport «Uitvoering Wet Langdurige Zorg» van de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa), accountants geen goedkeurende verklaringen hebben kunnen afgeven aan regionale zorgkantoren nu over de rechtmatigheid van (mogelijk) 1,7 miljard euro aan pgb’s onduidelijkheid (b)lijkt te bestaan?
Nee, de rechtmatigheidsproblematiek rondom de vaste maandbetalingen is mij bekend en is tweeledig. Het eerste probleem is reeds opgelost. Er bestond geen juridische grondslag voor het gebruik van vaste maandbetalingen onder de Regeling Langdurige Zorg, Wmo 2015 en Jeugdwet. Om dat op te lossen heb ik de Regeling Langdurige Zorg, Wmo 2015 en Jeugdwet met terugwerkende kracht vanaf 1 januari 2018 aangepast waarmee een wettelijke grondslag voor maandbetalingen is gecreëerd. Daarmee vervalt vanaf 2018 de hieraan gerelateerde onrechtmatigheid. Ter illustratie, circa de helft van de pgb-schadelast in de Wlz bestaat uit maandbetalingen.
Ten tweede is er een probleem met het vaststellen van feitelijk geleverde zorg bij vaste maandbetalingen. De zorgkantoren en de NZa hebben de ervaren moeilijkheden bij het vaststellen van feitelijk geleverde zorg bij vaste maandbetalingen onder mijn aandacht gebracht. Bij een vaste maandbetaling hoeven budgethouders geen declaratie in te dienen. Voor verstrekkers is het daarom moeilijk te controleren of de afgesproken zorg daadwerkelijk is geleverd. Met de betrokken partijen ben ik in gesprek over een oplossing (zie mijn antwoord op vraag 6).
Ten slotte is er aandacht voor de onrechtmatigheid die nog voortvloeit uit de invoering van het trekkingsrecht in 2015 bij de SVB.
Herkent en erkent u het in bedoeld artikel afgegeven signaal omtrent de problematiek bij met name uitvoeringsinstantie SVB?
Ik herken deels het afgegeven signaal dat de problematiek bij uitvoeringsorganisatie SVB doorwerkt in de rechtmatigheid van de pgb-schadelast van de zorgkantoren. De NZa noemt echter meer oorzaken voor de geconstateerde fouten en onzekerheden, namelijk de problematiek rondom de grondslag voor vaste maandbetalingen en feitelijke levering bij vaste maandbetalingen.
Ten aanzien van de invoering van het trekkingsrecht in 2015 is destijds in overleg met uw kamer prioriteit gelegd bij het uitbetalen van zorgverleners2. Om dit te kunnen realiseren heeft de SVB noodzakelijkerwijs niet alle declaraties en zorgovereenkomsten volledig kunnen controleren. De SVB heeft voor het tijdig kunnen uitbetalen regelmatig ontbrekende gegevens telefonisch bij de budgethouder opgevraagd of zich gebaseerd op andere, bij de SVB beschikbare gegevens. De uitgevoerde controles zijn daarmee wel uitgebreider dan in de AWBZ, toen controles op de uitbetalingen slechts achteraf plaatsvonden bij jaarlijks circa 5% van de budgethouders.
Sinds het najaar van 2016 worden alle noodzakelijke controles op declaraties en zorgovereenkomsten weer uitgevoerd. Desondanks zien we dat een substantieel deel van de onrechtmatigheid nog steeds de uitwerking is van de periode 2015 en een deel van 2016. Wel is de omvang van de onrechtmatigheid, zoals de NZa ook aangeeft, al sterk verminderd. In 2015 was deze 53,98%, in 2016 is deze gedaald naar 42,66% en in 2017 was deze 17,44%.
Bent u van mening dat in dezen vooral van fraude sprake is of van onduidelijkheden en/of gebreken in de verantwoording?
Het in 2015 en deels 2016 niet uitvoeren van alle controles, betekent dat sprake is van formele onrechtmatigheid. Deze onrechtmatigheid moet overigens niet verward worden met fraude. Immers, het ontbreken van een controle betekent niet dat de afgesproken zorg niet is verleend en betaald. Hetzelfde geldt voor de problematiek rondom feitelijke levering. Dat de zorgkantoren aangeven dat zij momenteel niet voldoende middelen in handen hebben om feitelijke levering vast te stellen, betekent niet automatisch dat er sprake is van fraude.
Op welke wijze wordt ingezet op het voorkomen, opsporen en aanpakken van pgb-fraude?
In de Agenda pgb is een aantal maatregelen opgenomen die ingaan op het bestrijden van pgb-fraude. In het programma rechtmatige zorg is een aparte actielijn aan bestrijden van pgb-fraude gewijd. De eerste voortgangsrapportage rechtmatige zorg is recent aan uw Kamer verzonden. Zo wil ik, gezien de toename van het aantal meldingen over (vermoedens van) pgb-fraude, de toenemende georganiseerdheid van fraudeurs en de complexiteit van zorgfraude de capaciteit bij de iSZW uitbreiden zodat zij meer zaken op kunnen pakken. De pakkans moet omhoog en fraude moet bestraft worden. Daarnaast zal met verstrekkers worden bekeken wat zij nodig hebben om in te grijpen en om geld dat niet aan zorg is besteed terug te vorderen. Ook zal gekeken worden welke domeinoverstijgende gegevensuitwisseling nodig is om fouten en fraude met het pgb te bestrijden. Het in voorbereiding zijnde wetsvoorstel bevorderen samenwerking en rechtmatige zorg voorziet in een basis voor de nieuwe stichting Informatie Knooppunt Zorgfraude en een waarschuwingsregister, die het uitwisselen van informatie met partijen in het zorgdomein mogelijk moeten maken. Echter, voorkomen is beter dan genezen. Daarom zet ik met de Agenda pgb ook in op betere voorlichting en toerusting van budgethouders en verstrekkers. Ik ontwikkel samen met verstrekkers en Per Saldo een domeinoverstijgend kader voor pgb-vaardigheid. In dit kader staan 10 criteria voor pgb-vaardigheid. Verstrekkers moeten goed toegerust zijn om tot een onderbouwd oordeel te komen of iemand pgb-vaardig is. Voor het keukentafel- of bewustekeuzegesprek wordt voor verstrekkers ter ondersteuning van de beoordeling een leidraad toetsing ontwikkeld.
Hebben de hierboven onder vragen 2 en 3 bedoelde constateringen tot (aanvullende) acties van uw kant geleid? Zo ja, welke? Ziet u daarin een (extra) rol weggelegd voor de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) dan wel andere inspectie- en opsporingsinstanties? Zo ja, welke rol?
Wat betreft de maandbetalingen heb ik inmiddels de Regeling Langdurige Zorg aangepast, waarmee met terugwerkende kracht vanaf 1 januari 2018 de wettelijke grondslag voor maandbetalingen is gecreëerd. Maandbetalingen voldoen daarmee aan wet- en regelgeving en de hieraan gerelateerde onrechtmatigheid vervalt daarmee. Uw Kamer heb ik hierover geïnformeerd in mijn brief van 1 oktober 20183.
Ten aanzien van de feitelijke levering van maandbetalingen ben ik momenteel constructief in gesprek met de NZa, ZN, zorgkantoren en accountants om een oplossing uit te werken. Ook de iSZW betrek ik waar nodig. De ervaring leert dat het een complex vraagstuk is: draaien aan dit radertje in het systeem zorgt voor veel (mogelijk aan te passen) vervolgbewegingen op andere vlakken in het pgb-systeem (bij budgethouders/vertegenwoordigers, zorgkantoren, gemeenten, bij de SVB en NZa), maar ook daarbuiten (bij accountants). Daarbij moeten we ook een afweging maken tussen rechtmatigheid en administratieve lasten. Dit alles moeten we zorgvuldig met elkaar onderzoeken en dat kost tijd. Zodra de oplossing bekend is informeer ik uw Kamer hierover.
Ook bij de SVB is continu aandacht voor de rechtmatigheid. Zo investeert de SVB blijvend in de kwaliteit van de uitvoering zijn er in 2018 enkele opschoningsacties uitgevoerd en zal het PGB2.0-systeem een heel aantal handmatige handelingen automatiseren.
Met bovengenoemde maatregelen is de verwachting dan ook dat de onrechtmatigheid verder zal afnemen in 2019.
Wat vindt u van de zinsnede in bedoeld artikel «dat het geldverslindende PGB 2.0 ... aan alle kanten rammelde»? Hoeveel is inmiddels aan PGB 2.0 uitgegeven en wat wordt er in de toekomst aan uitgegeven?
Ik verwijs u voor mijn reactie op het BIT-advies naar mijn brief van 19 november 20184.
Verder heb ik in het AO pgb van 12 december jl. aangegeven in het voorjaar te komen met een overzicht van de kosten wat betreft het PGB2.0-systeem.
Het bericht ‘Vast Wmo-tarief mag niet leiden tot verschraling zorg’ |
|
John Kerstens (PvdA) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
|
|
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Vast Wmo-tarief mag niet leiden tot verschraling zorg»?1
Ja.
Herkent en erkent u de in bedoeld artikel door cliënten-, patiënten- en ouderenorganisaties uitgesproken angst voor verschraling van de zorg voor kwetsbare mensen, met name met een laag inkomen, als gevolg van invoering van het abonnementstarief?
Uit het contact met cliëntenorganisaties maak ik op dat zij positief zijn over de inspanningen van dit kabinet om de stapeling van zorgkosten aan te pakken. Zij geven aan de invoering van het abonnementstarief als belangrijke stap te zien naar betaalbare zorg en tegen deze stapeling van zorgkosten. Cliëntenorganisaties benoemen daarnaast dat de maatregel niet ten koste mag gaan van de zorg en ondersteuning die mensen nodig hebben. Hier ben ik het zeer mee eens. De invoering van het abonnementstarief voor de eigen bijdrage Wmo kan en mag er niet toe leiden dat mensen die daarop zijn aangewezen niet of onvoldoende de ondersteuning krijgen die ze nodig hebben.
De Wmo 2015 biedt ingezetenen hiertoe de nodige (wettelijke) waarborgen. Deze zijn voor de gemeente een gegeven. Als uit het door de wet voorgeschreven (zorgvuldige) onderzoek blijkt dat een ingezetene, die zich meldt met een ondersteuningsvraag, op de gemeente is aangewezen voor maatschappelijke ondersteuning, moet de gemeente deze ondersteuning bieden. De Wmo 2015 bepaalt dat die ondersteuning passend dient te zijn en moet aansluiten op de behoefte en specifieke kenmerken van de situatie van betrokkene. Het gaat om maatwerk in aard en omvang van de voorziening.
Uitgangspunt is dat gemeenten kunnen beschikken over de middelen die nodig zijn om aan de wettelijke opdracht te kunnen voldoen. Gemeenten zijn gecompenseerd voor de geraamde kosten van het abonnementstarief. De kosten van de maatregel zijn door het CPB ten tijde van het Regeerakkoord geraamd op structureel € 290 mln. Op basis van het Regeerakkoord is structureel € 145 mln. toegevoegd aan het Gemeentefonds. Voor het overige deel zijn in het kader van Interbestuurlijke Programma (IBP) en het accres van het gemeentefonds afspraken gemaakt. Inmiddels heeft het CPB een aangepaste raming van het abonnementstarief gepubliceerd, waarbij de totale kosten voor gemeenten – naar huidig inzicht – worden geschat op € 190 mln.
Na overleg met de VNG heb ik besloten dat de effecten van de introductie van het abonnementstarief in de praktijk nauwlettend worden gevolgd via een monitor. De monitor zal in kaart brengen of en in welke mate er als gevolg van het abonnementstarief sprake is van een hoger dan verwacht gebruik van Wmo-voorzieningen dat zich onvoldoende door gemeentelijk beleid laat reduceren. Daarnaast wordt in de monitor, vanuit cliënt- en gemeentelijk perspectief, aandacht besteed aan de kwaliteit en kwantiteit van de ondersteuning. Het doel daarvan is vast te kunnen stellen dat geen afbreuk wordt gedaan aan het uitgangspunt dat cliënten die ondersteuning krijgen waarvan is vastgesteld, dat zij daarop zijn aangewezen.
Na de afschaffing van de Wet tegemoetkoming chronisch zieken en gehandicapten (Wtcg) en de Compensatie eigen risico (Cer) in 2014 is besloten om de fiscale aftrekmogelijkheden voor zorgkosten in aangepaste vorm voort te zetten en daarnaast via het Gemeentefonds geld ter beschikking te stellen aan gemeenten (structureel € 268 miljoen), ten behoeve van financieel maatwerk voor hun ingezetenen in verband met hun kosten van zorg en ondersteuning. Gemeenten zijn vrij om te bepalen op welke wijze en in welke mate zij middelen inzetten. Zij kunnen bijvoorbeeld een financiële tegemoetkoming bieden aan mensen die vanwege een ziekte en/of een beperking aannemelijke meerkosten hebben. Ook hebben zij de mogelijkheid een collectieve verzekering met een aanvullende verzekering en herverzekering van het eigen risico aan te bieden of bijzondere bijstand te verlenen. Daarnaast hebben gemeenten de mogelijkheid om het eigen bijdragebeleid, binnen de landelijke kaders, lokaal vorm te geven. Zij kunnen ervoor kiezen om het abonnementstarief in zijn geheel te verlagen of bepaalde voorzieningen uit te zonderen van de eigen bijdrage. Gemeenten hebben daarnaast de mogelijkheid om in individuele gevallen de bijdrage op 0 te stellen. Met de invoering van het abonnementstarief blijven deze mogelijkheden bestaan, de daadwerkelijk keuze om deze mogelijkheden toe te passen ligt bij gemeenten.
Bent u het met de hierboven onder vraag 2 genoemde organisaties eens dat kwetsbare mensen, met name met een laag inkomen, niet geraakt mogen worden door discussies tussen Rijk en gemeenten over budgetten, en de invoering van het abonnementstarief niet mag leiden tot bijvoorbeeld het aantasten van gemeentelijke (minima-)regelingen voor mensen met een laag inkomen of het door hen moeten betalen van een hogere bijdrage?
Zie antwoord vraag 2.
Wat zegt het u dat nu ook de hierboven bedoelde organisaties zich scharen achter eerdere critici als de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG), veel individuele gemeenten als ook de PvdA-fractie in de Tweede Kamer?
Zoals aangegeven zijn cliëntenorganisaties overwegend positief over het beoogde effect van deze maatregel, het verminderen van de stapeling van zorgkosten. Daar waar de zorgen zich richten op de vraag of de gemeentelijke middelen toereikend zijn, verwijs ik u naar mijn antwoord op de vragen 2 en 3.
Erkent u dat de door u uiteindelijk toegezegde monitoring van de effecten van invoering van het abonnementstarief iets in zich heeft van het gezegde «als het kalf verdronken is, dempt men de put» (nu blijkbaar eerst benadeling moet plaatsvinden voordat er mogelijk actie gaat plaatsvinden)? Zou een en ander er niet voor pleiten om vantevoren helderheid te verschaffen over het feit dat invoering van het abonnementstarief direct noch indirect mag en zal leiden tot benadeling van kwetsbare mensen, met name met een laag inkomen? Bent u daartoe bereid?
Zoals bij elke nieuwe beleidsmaatregel wordt vooraf een zorgvuldige inschatting gemaakt van de verwachte effecten van de maatregel. Het CPB heeft dat ook gedaan bij het abonnementstarief. Als extra waarborg worden de effecten ook na invoering van de maatregel gevolgd. Zoals aangegeven biedt de Wmo 2015 de nodige wettelijke waarborgen aan ingezetenen waardoor dit ook niet aan de orde kan zijn. Tot slot geldt dat cliënten die het niet eens zijn met besluiten van de gemeenten de mogelijkheid behouden om bezwaar en beroep aan te tekenen.
Wat doet u, nu in de nu voorgenomen monitoring (Kamerbrief «Monitor abonnementstarief eigen bijdragen Wmo 2015», Kamerstuk 29 538, nr. 81) de eerste effecten van invoering van het abonnementstarief op zijn vroegst pas in september 2019 (dus negen maanden na invoering) «indicatief» in beeld worden gebracht, voor de in de tussentijd benadeelde kwetsbare mensen, met name met een laag inkomen? Bent u bereid hen schadeloos te stellen dan wel op andere wijze tegemoet te komen?
Zie antwoord vraag 5.
Een studie betreffende methaanlekkages bij oude en verlaten gaswinningsputten |
|
Sandra Beckerman |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
Kent u de studie «Occurrence and fate of methane leakage from cut and buried abandoned gas wells in the Netherlands»?1 Wat is uw mening ten aanzien van deze studie?
Ik ben op de hoogte van deze studie, die door de Universiteit van Utrecht (UU) is uitgevoerd. De meetmethode van UU is belangrijk om gasconcentraties in de bodem te detecteren, maar nog onvoldoende gevalideerd om de omvang van een methaanlekkage goed te kunnen bepalen. Dit wordt ook door de UU zelf aangegeven in deze studie. Verder onderzoek en toepassing kan er mogelijk toe leiden dat deze meetmethode in de toekomst ook geschikt wordt om de omvang van de lekkages te bepalen.
Onderschrijft u de in de genoemde studies omschreven risico’s zoals bodemvervuiling en explosies?
Ja, ik onderschrijf dat er risico’s bestaan bij het vrijkomen van methaan uit een verlaten gasput. Het is wel belangrijk om een onderscheid te maken tussen het risico zoals zich dat nu voordoet en het mogelijke toekomstige risico. Het huidige risico is bijzonder klein. Immers, de door NAM gemeten methaanlekkage bij de verlaten put in Monster is dusdanig gering dat het huidige risico voor mens en milieu zeer klein is. Hoe dit risico zich over een lange periode kan ontwikkelen is nog relatief onbekend. SodM zal dit verder onderzoeken om de nazorg van afgesloten putten ook op lange termijn goed te kunnen borgen.
Heeft u contact gehad met de onderzoekers?
Ja, ik ben op de hoogte gesteld van dit onderzoek en de resultaten hiervan.
Wat gaat u doen met de uitkomsten van deze studie?
Ik wil de monitoring van gesloten putten verbeteren. In de Nederlandse mijnwetgeving is er geen voorschrijvende verplichting om putten te monitoren, nadat ze buiten gebruik gesteld zijn. Wel is er de zorgplicht voor de mijnbouwonderneming als vergunninghouder (Mijnbouwwet Art. 33), waar de houder alle maatregelen neemt die redelijkerwijs gevergd kunnen worden om te voorkomen, dat door de activiteiten onder de vergunning nadelige gevolgen voor mens en milieu worden veroorzaakt.
SodM houdt toezicht op de zorgplicht die rust bij het mijnbouwbedrijf om putten volledig en duurzaam afgesloten achter te laten. SodM houdt bovendien toezicht op de putontwerpen bij aanleg, de technische staat van putten tijdens productie, en het proces van het verlaten van de putten.
Het opsporen en vroegtijdig signaleren van eventuele lekkages van verlaten putten verdient meer aandacht nu in de toekomst steeds meer putten verlaten zullen worden. In 2017 heeft SodM daarom de opdracht gegeven aan TNO en ECN om te beginnen met het ontwikkelen van een meetprotocol voor het opsporen van lekkages bij verlaten putten. De eerste testmetingen zijn aan de oppervlakte uitgevoerd door middel van pluimmetingen, waarbij geen methaanemissies uit verlaten putten zijn geconstateerd. SodM wil dit verder onderzoeken om de nazorg van afgesloten putten ook op lange termijn goed te kunnen borgen.
Bent u het met de onderzoekers eens dat meer studie nodig is naar de gevaren van verlaten winningsputten?
Ja. De onderzoekers concluderen overigens ook dat meer studie nodig is naar de methodes om de hoeveelheden gelekt gas te kwantificeren. SodM ontwikkelt in samenwerking met TNO en ECN een meetprotocol voor het detecteren van lekkages bij verlaten putten.
Bent u ervan op de hoogte dat onder een nieuwbouwlocatie te Monster een lekkende oude gaswinningsput is ontdekt?
Ik ben op de hoogte van de lekkage bij de gaswinningsput Molenslag in Monster. SodM houdt toezicht op de herstelwerkzaamheden die NAM daar uitvoert. Op dit moment is er nog geen sprake van een nieuwbouwlocatie. De locatie is momenteel in de handen van NAM om de herstelwerkzaamheden aan de oude gasput te verrichten. Als de locatie na het uitvoeren van de werkzaamheden weer wordt overgedragen aan de gemeente Westland zal in overleg met alle partijen besloten worden of er gestart kan worden met nieuwbouw.
Is de veiligheid van de omwonenden en toekomstige bewoners gegarandeerd?
In de beantwoording van vraag 2 is reeds aangegeven dat SodM het huidige risico voor mens en milieu als zeer klein beschouwt. Hoe de risico’s zich op de lange termijn ontwikkelen is onvoldoende bekend. SodM heeft daarom nader onderzoek ingesteld in de verwachting dat een beter inzicht van mogelijk toekomstige ontwikkelingen van de risico’s ondersteunend kan zijn aan ruimtelijk beleid.
Welke acties worden ondernomen naar aanleiding van de vondst van de lekkende verlaten gaswinningsput bij Monster? Is er reeds contact geweest met andere overheden en het Staatstoezicht op de Mijnen (SODM)? Zijn of worden de omwonenden en toekomstige bewoners geïnformeerd?
Na de melding van de lekkage aan SodM heeft NAM in 2018 een herstelproces in werking gezet. De NAM volgt hierbij de wettelijke Mijnbouwvoorschriften en SodM ziet daarop toe. In het kort komen deze werkzaamheden neer op het openen van de put, het verwijderen van de oude afdichtingen, het installeren van nieuwe afdichtingen conform de laatste stand van de techniek. Na afronding van dit proces zal gedurende een periode van 3 maanden gecontroleerd worden of de nieuwe afdichting volledig lekdicht is. Als dit het geval is wordt de boorlocatie terug gebracht in de oorspronkelijke staat en overgedragen aan de gemeente. SodM ziet hierop toe en monitort dat de overlast voor de omgeving binnen de wettelijke grenzen blijft. SodM bewaakt de uitvoering van het herstelproces door middel van dagrapporten en inspecties. SodM heeft regelmatig overleg met de gemeente Westland. Verder worden de omwonenden door de NAM via informatiebijeenkomsten en schriftelijke communicatie geïnformeerd, en is er contact met omwonenden via sociale media.
Welke acties zijn na de recente vondst van een andere verlaten gaswinningsput bij Sleen (Drenthe), waar methaanlekkage en vervuiling van het grondwater zijn vastgesteld, ondernomen?2
De locatie bij Sleen is een bijzondere locatie. Na een ongecontroleerde uitstroom van aardgas is in 1965 een fors drijfzand gebied ontstaan waar de boorinstallatie in gezonken is. Er is hier echter nooit gas gewonnen. NAM heeft destijds wel de ongecontroleerde uitstroom gestopt, maar dit is geen afdichting van een verlaten gaswinningsput.
Naar aanleiding van dit van dit incident heeft het Waterwinbedrijf Drenthe een monitoringsplan voor het gebied rondom betreffende locatie opgezet. Hiermee wordt de kwaliteit van het grondwater bewaakt. Deze resultaten worden ook besproken met de NAM. Zowel het Waterwinbedrijf als de NAM zijn bekend met de aanwezigheid van methaan in het grondwater bij Sleen. Het Waterwinbedrijf vindt de aanwezigheid van methaan niet zorgwekkend; methaan wordt vaker aangetroffen in grondwater en is, indien aanwezig, eenvoudig te verwijderen tijdens de waterzuivering.
Is het SODM belast met de inspectie van verlaten gaswinningsputten? Zo ja, hoe vaak en hoe worden ze geïnspecteerd? Wanneer heeft de laatste inspectie plaatsgevonden? Is aanpassing van de inspectiemethode en/of intensivering van de inspectie nodig naar aanleiding van de resultaten van deze studie?
Zie antwoord vraag 4.
Welke acties zijn nodig wanneer een lekkage van verlaten gaswinningsputten wordt aangetroffen? Kunt u garanderen dat de kosten daarvan worden verhaald op de vervuiler?
SodM ziet toe op de naleving van de wettelijke zorgplicht, zie ook vraag 8. Deze wettelijke zorgplicht betekent dat de vervuiler moet betalen.