De stijging van de huizenprijzen |
|
Martin van Rooijen (CDA) |
|
Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met de berichten «Sterke groei woningwaarde derde jaar op rij»1 en «Huizenprijzen stijgen in juli met 9%»?2
Ja.
Klopt het dat de huidige stijging van huizenprijzen de ramingen ruimschoots overtreft?
Er is inderdaad sprake van een verschil tussen de verwachte stijging van de WOZ-waarde in 2018 die eind 2017 geraamd werd en momenteel verwacht wordt. Eind 2017 bedroeg de geraamde stijging 7% op jaarbasis. Op basis van de «Stand van de WOZ 2018» (Waarderingskamer, 2018) zal de stijging nu naar verwachting ongeveer 8,5% op jaarbasis zijn. De ontwikkeling van de WOZ-waarde is sterk afhankelijk van de ontwikkeling van de huizenprijzen, waarbij de ontwikkeling van de WOZ-waarde enigszins achterloopt op de ontwikkeling van de Prijsindex Bestaande Koopwoningen (PBK) van het CBS/Kadaster. Een grotere geraamde toename in de WOZ-waarde correspondeert dan ook met de ontwikkelingen in de markt.
Welke gevolgen heeft het feit dat huizenprijzen sneller dan verwacht zijn gestegen voor de raming van extra opbrengsten voor de schatkist, die voortvloeien uit het uitfaseren van de aftrek wegens geen of geringe eigenwoningschuld door de afschaffing van de zogenoemde Wet Hillen?
Ten aanzien van huizenprijzen en het EWF is van belang om op te merken dat het EWF-percentage3 gekoppeld is aan de ontwikkeling van de WOZ-waarde. Als de huizenprijzen stijgen, daalt het EWF-percentage en vice versa. Mede daardoor is de geraamde opbrengst voor het EWF per saldo niet gewijzigd. In de Miljoenennota voor 2018 werd een opbrengst geraamd van € 3,3 miljard voor 2018, in de miljoenennota voor 2019 wordt ongeveer eenzelfde bedrag (€ 3,4 miljard) geraamd voor 2019. Tot slot merk ik op dat volgens de begrotingsregels mee- en tegenvallers als gevolg van economische ontwikkelingen, bijvoorbeeld een anders dan geraamde huizenprijsontwikkeling, ten bate of ten laste komen van het saldo en dus de staatsschuld.
Wat zijn de gevolgen van deze, sneller dan verwachte stijging van de huizenprijzen voor de opbrengst van het Eigen Woning Forfait (EWF)?
Zie antwoord vraag 3.
Wat zijn de gevolgen van de sneller dan verwachte stijging van de huizenprijzen voor de opbrengst van de onroerendezaakbelasting (OZB) voor Gemeenten?
De tarieven voor de onroerendezaakbelasting (ozb) worden door gemeenten autonoom vastgesteld. Over het algemeen houden de gemeenten de jaarlijkse totale ozb-opbrengsten relatief stabiel in reële termen. Dit leidt ertoe dat bij stijgende WOZ-waarden de ozb-tarieven gematigd worden en bij dalende WOZ-waarden de ozb-tarieven stijgen. De WOZ-waarde waarover de ozb berekend wordt is afhankelijk van de waarde van de onroerende zaak bij aanvang van het voorgaande jaar. Dit geeft gemeenten de mogelijkheid om bij de vaststelling van de ozb-tarieven de ontwikkelingen op de huizenmarkt mee te nemen.
Verwacht u een toename van de woningbouwproductie als gevolg van de gestegen prijzen, uitgaande van elasticiteit in de markt? Indien nee, waarom niet?
De huizenmarkt in Nederland functioneert op de korte termijn als een voorraadmarkt. Dat betekent dat het aanbod zich niet meteen aanpast aan een veranderende vraag. Dit is ook logisch. Er zit normaal gesproken redelijk wat tijd tussen de aanvraag van een bouwvergunning en bouwrijp maken van het bouwterrein tot oplevering van de eerste huizen. Op de lange termijn heeft het aanbod meer kans om zich aan te passen aan de vraag.
Hoe snel het aanbod zich aanpast aan de vraag is volgens het CPB afhankelijk van de tijdsperiode waarnaar gekeken wordt. Het CPB constateerde in een studie4 vorig jaar dat er grote verschillen bestaan tussen de perioden 1995 – 2007 en 2008 – 2016. De prijselasticiteit van het woningaanbod in Nederland – de toename van het aanbod gegeven een toename van de woningprijs – was zeer laag tot aan de crisis. Tijdens en net na de crisis, toen de vraag afnam en veel projecten stil werden gelegd, was de elasticiteit echter zeer hoog. Het is op dit moment nog te vroeg om iets te kunnen zeggen over de elasticiteit de afgelopen jaren, toen huizenprijzen weer fors stegen.
Kunt u voorrekenen op welke wijze de sneller dan verwachte stijging van huizenprijzen, via de WOZ-waardes, leiden tot extra verlaging van het EWF-tarief?3
Voor 2019 is de formule als volgt:
Voor 2018 bedroeg het onafgeronde EWF-percentage 0,7379%. De huurprijzen stijgen in 2019 naar verwachting met 2,3%. Vorig jaar bedroeg de raming voor de stijging van de WOZ-waarde in 2019 gemiddeld 7,0%. Op basis daarvan werd het EWF-percentage geschat op onafgerond 0,7055%. Afgerond ten gunste van de belastingplichtige wordt dit percentage dan 0,70%. De meest recente raming van de stijging van de WOZ-waarde voor 2019 bedraagt 8,5%. Dit leidt tot een onafgerond percentage van 0,6957%, afgerond naar beneden wordt dit 0,65%. Hieruit blijkt dus dat een hogere stijging van de WOZ-waarde resulteert in een lager EWF-percentage voor de belastingplichtige.
Wanneer wordt het EWF-tarief extra verlaagd als gevolg van de sneller dan verwachte stijging van de huizenprijzen?
Zie antwoord vraag 7.
Het zogenaamde ‘Afschakelplan G-gas’ |
|
Tom van der Lee (GL) |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Waarom heeft u het zogenaamde «Afschakelplan G-gas», dat via een WOB-verzoek van EenVandaag openbaar werd, niet eerder met de Kamer gedeeld, terwijl mijn fractie al vaker naar dit plan had gevraagd?1
Het «Afschakelplan Gas» is een andere aanduiding voor het «Bescherm- en Herstelplan Gas». Dit is nog in ontwikkeling. In het kader van het WOB-verzoek van EenVandaag heb ik stukken openbaar gemaakt die zijn opgesteld ter voorbereiding van dit plan. Zodra het definitieve plan gereed is zal ik uw Kamer hierover informeren. Ik verwacht dit definitieve plan medio 2019 aan uw Kamer te kunnen aanbieden. Eerder heb ik uw Kamer vermeld hiermee vóór het einde van het jaar klaar te kunnen zijn. Dit is echter niet mogelijk gebleven met behoud van de benodigde zorgvuldigheid bij het opstellen van het plan.
Wat is de status van dit plan?
Zie antwoord vraag 1.
Welk afschakelplan geldt nu in de praktijk als dit nog een verkenning is voor een nieuw plan? Bbent u bereid dit plan met de Kamer te delen?
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 1 en 2 is er momenteel nog geen Bescherm- en Herstelplan Gas. De Nederlandse gasvoorziening heeft zich in de geschiedenis bewezen als buitengewoon robuust. Grootschalige uitval wordt als zeer onwaarschijnlijk beschouwd. Het «Bescherm- en Herstelplan» wordt uit voorzorg opgesteld. Dit plan wordt onder mijn verantwoordelijkheid door het Directoraat-Generaal Klimaat en Energie opgesteld.
Op dit moment heeft Gasunie Transport Services (GTS) op grond van artikel 10a, eerste lid, onderdeel a, van de Gaswet de taak voorzieningen te treffen in verband met de leveringszekerheid en kan GTS op grond van artikel 17b, zevende lid, van de Gaswet in noodsituaties in het belang van de doelmatige uitvoering van zijn wettelijke taken instructies geven over een programma waarin gebruikers van het gasnet aangeven hoeveel gas zij van het gasnet willen afnemen en hoeveel gas zij op het gasnet willen invoeden. Door alle programma’s te combineren kan GTS bezien of het gasnet in evenwicht is of dat maatregelen genomen moeten worden. Verder regelt artikel 51 van de Gaswet dat elke netbeheer (dus ook GTS) een door mij goedgekeurd calamiteitenplan moet hebben. Daarbij is verder van belang dat de Europese Verordening leveringszekerheid aardgas1 voorschrijft dat indien tot afschakelen moet worden overgegaan prioriteit moet worden gegeven aan de levering van gas aan zogenaamde beschermde afnemers, te weten huishoudens en essentiële sociale diensten zoals zorginstellingen.
Bij uitval van levering aan bedrijven en huishoudens zijn er gevolgen voor verschillende beleidsterreinen, ook buiten mijn ministerie. Een dergelijk voorval zal dan ook altijd reden zijn tot het opschalen naar de nationale crisisbesluitvorming. De verdeling van de verantwoordelijkheid daarbij is vastgelegd in de Nationale crisisstructuur. In het Nationaal Handboek Crisisbesluitvorming is beschreven hoe alle betrokken ministeries onder voorzitterschap van de Nationaal Coördinator Terrorisme en Veiligheid moeten samenwerken in situaties waarbij de nationale veiligheid in het geding is of kan zijn, of in andere situaties die een grote uitwerking op de maatschappij (kunnen) hebben. Ieder ministerie behoudt hierbij de verantwoordelijkheid voor het eigen beleidsterrein. In het Bescherm- en Herstelplan Gas zal de verdeling van de verantwoordelijkheid en de onderlinge verhoudingen worden beschreven.
De ACM houdt toezicht op het handelen van GTS. Aan de Minister van EZK komen op dit moment geen bevoegdheden om te sturen in geval van noodsituaties. In het Bescherm- en Herstelplan Gas zal de verdeling van de verantwoordelijkheid en de onderlinge verhoudingen nader worden beschreven. Ik ben voornemens te bezien of en welke regelgeving gewijzigd moet worden om hierin ook de rol van de Minister van EZK te verduidelijken.
Aan welke vervolgstappen werkt u nu, gelet op het gegeven dat uw woordvoerder in de media zegt dat er eind dit jaar echt een nieuw afschakelplan voltooid wordt? Is dat dan een plan dat direct in de praktijk uitvoerbaar is?
Momenteel werk ik samen met Gasunie Transport Services (GTS, de beheerder van het landelijk gastransportnet) aan het opstellen van het «Bescherm- en Herstelplan Gas» dat zo veel mogelijk zal zijn toegesneden op de praktijk en de maatregelen zal beschrijven die ingeval van een tekort aan gas onverwijld genomen moeten worden. Ook zal het plan voorzien in een methodiek die de besluitvormers in staat zal stellen om in korte tijd afwegingen te kunnen maken om de gevolgen van een gastekort te mitigeren.
Hoe en op welke termijn wordt bijvoorbeeld de op dit moment ontbrekende doorzettingsmacht geregeld om het terrein van bedrijven en burgers te betreden om na een calamiteit de gaskraan te kunnen sluiten?
Zoals aangegeven in antwoord op vraag 4 zullen de te nemen maatregelen worden omschreven in het Bescherm- en Herstelplan Gas. Hieruit zal blijken of en, zo ja, welke wetswijzigingen nodig zijn. Ik zal u bij het aanbieden van het plan op de hoogte stellen welke regelgeving ik voornemens ben in te voeren of te wijzigen (ook op het punt van de doorzettingsmacht en afhandeling van schade) en het daarbij behorende tijdpad.
Zijn er niet meerdere wetswijzigingen nodig, bijvoorbeeld inzake doorzettingsmacht en afhandeling van schadegevallen, voordat er sprake is van een direct toepasbaar afschakelplan?
Zie antwoord vraag 5.
Bevat het plan dat in het najaar volgt een tijdspad en wetgevingsagenda?
Zie antwoord vraag 5.
Waarom wordt er in dit publiek geworden plan niet gerept over de gevolgen voor Belgische, Franse en Duitse afnemers van G-gas? Wordt de levering aan hen altijd gegarandeerd? Zo ja, hoe dan? Of is er nog niet nagedacht over de wijze waarop daar afschakeling in noodsituaties dient te geschieden?
Zoals ik mijn brief van 29 maart jl. (Kamerstuk 33 529, nr. 457) heb aangegeven zal GTS parallel aan het binnenlandse traject in overleg met de netbeheerders van de ons omringende landen bezien wat de gevolgen voor hen zijn, zodat ook zij tijdig maatregelen kunnen nemen om onveilige situaties te voorkomen.
Daarbij is verder van belang dat de Europese Verordening leveringszekerheid aardgas2 voorschrijft dat indien tot afschakelen moet worden overgegaan prioriteit moet worden gegeven aan de levering van gas aan zogenaamde beschermde afnemers, te weten huishoudens en essentiële sociale diensten zoals zorginstellingen. Daarbij moet ook rekening worden gehouden met de gasvraag van beschermde afnemers in buurlanden. In het Bescherm- en Herstelplan Gas zal dit expliciet worden geadresseerd. Het bovenstaande illustreert eens te meer dat de Nederlandse gasmarkt en voorzieningszekerheid niet los gezien kunnen worden van de bredere (Noordwest-) Europese omstandigheden op de gasmarkt.
Hoe zit het formeel onder de vigerende wetgeving nu het, mogelijk verkennende, plan niet exact beschrijft wie welke verantwoordelijkheid heeft bij het afschakelen van gas? Naar welke situatie wilt u toe?
Zie antwoord vraag 3.
Hoe en bij welke afdeling is op uw ministerie geborgd dat u hier als Minister ook een verantwoordelijkheid in heeft en houdt?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u al voldoende toegerust om de afweging te kunnen maken tussen veiligheid voor de Groningers, veiligheid verbonden aan leveringszekerheid van gas en economische en maatschappelijke schade bij afschakeling van gas als de nood aan de man is?
NAM moet bij het voorstel voor een operationele strategie de raming van GTS in acht nemen en het minimaliseren van de winning van gas uit het Groningenveld en het minimaliseren van de verwachte bodembeweging als uitgangspunten nemen. SodM en TNO adviseren mij over de voorgestelde operationele strategie. In hun advies kijken zij nadrukkelijk of met de voorgestelde operationele strategie de gevolgen van de winning uit het Groningenveld voor omwonenden, gebouwen of infrastructurele werken of de functionaliteit daarvan zoveel mogelijk worden beperkt. Deze adviezen zijn voor mij zwaarwegend in de beoordeling van de voorgestelde operationele strategie. Voor het maken van de afweging ben ik op dit punt voldoende toegerust.
Afgelopen zomer heeft het instituut voor veiligheid- en crisismanagement (COT) een verkennende studie uitgevoerd dat leert dat de risico's als gevolg van een winning beneden het niveau van leveringszekerheid ten dele voorspelbaar en voorstelbaar zijn, maar dat nog niet bekend is hoe en in welke mate veiligheidsrisico's zich kunnen materialiseren bij abrupt beëindigen van de gasleverantie aan grootverbruikers en andere afnemers. Er is geen ervaring met een grootschalige, langduriger uitval of het niet beschikbaar zijn van gas voor bedrijven, huishoudens en de samenleving als geheel. Ik heb uw Kamer in mijn brief van 29 november jl. (Kamerstuk 34 957, nr. 48) aangegeven dat ik een nader onderzoek zal laten uitvoeren naar de mogelijke omvang van deze en dergelijke veiligheidsrisico's.
Worden deze afwegingen (straks) door dezelfde ambtenaren voorbereid als die nu belast zijn met het gasdossier, of zal dit door andere ambtenaren gedaan worden?
Een aantal van de ambtenaren die nu belast zijn met het gasdossier in brede zin (waaronder dossiers Groningen, leveringszekerheid, functioneren gasmarkt) zullen straks ook worden betrokken bij de bedoelde afweging. Dit is ook wenselijk met het oog op de bij hen aanwezige kennis van dit dossier. Daarnaast zullen er ook ambtenaren worden betrokken die zich bezig houden met veiligheidsbeleid en versterken.
Hoe wordt geborgd dat er voldoende onafhankelijke mensen worden betrokken bij dit proces?
SodM en TNO adviseren mij over voorgestelde strategie van NAM. Dit is vastgelegd in de Mijnbouwwet. Daarnaast hebben de regionale overheden en de Mijnraad ook een wettelijk adviesrecht bij de voorbereiding van de operationele strategie.
Wanneer kan de Kamer het nieuwe plan ontvangen en kunt u aangeven welke actoren u vooraf heeft en/of gaat consulteren ten aanzien van dit plan?
Een eerste conceptversie van het Bescherm- en Herstelplan Gas is eind 2018 gereed. Bij de ontwikkeling van dit document zijn in eerste aanleg GTS en ambtenaren van mijn departement betrokken. Consultatie van stakeholders zoals Netbeheer Nederland, Energie Nederland, VEMW, TenneT, NOGEPA en VGN zal plaatsvinden zodra een voldoende ontwikkeld plan beschikbaar is. Vervolgens zal het definitieve plan worden opgesteld. Zoals aangegeven in antwoord op de vragen 1 en 2 verwacht ik dit medio 2019 aan uw Kamer te kunnen aanbieden.
Bent u bereid exact uit te leggen wat er nu aan «rampenplan»-acties mogelijk zijn als de gaswinning door bijvoorbeeld een zware aardbeving of forse cyberaanval op grote schaal stil komt te liggen?
Exacte beschrijving van «rampenplan-acties» zijn niet te geven omdat een ramp in zichzelf niet voorspelbaar is. Het Bescherm- en Herstelplan Gas zal ingaan op een methodiek om in korte tijd de benodigde afwegingen te kunnen maken. GTS zal daarbij in nauwe samenwerking met EZK handelen naar bevind van zaken en naar beste kunnen en vermogen afwegingen maken om de ontstane situatie in het gasnetwerk zo adequaat mogelijk het hoofd te bieden en daarbij de schade door uitval te minimaliseren en de beste uitgangspositie voor herstel van de gaslevering te creëren.
Het bericht dat groene stroom in Nederland het duurste van Europa is |
|
William Moorlag (PvdA) |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Groene stroom uit Nederland is duurste van Europa»?1
Ja.
Is het waar dat vanwege het feit dat het aanbod aan groene stroom in Nederland tekortschiet ten opzichte van de vraag, groene certificaten in prijs zijn gestegen? Zo ja, hoeveel zijn die prijzen gestegen? Zo nee, wat is er dan niet waar?
Het FD-artikel gaat over de prijs van Nederlandse Garanties van Oorsprong (GvO’s), dit staat los van de elektriciteitsprijs en de kosten van hernieuwbare energie opwek. De GvO-prijs wordt bepaald door vraag en aanbod. Op dit moment bieden veel energieleveranciers specifiek Nederlandse groene stroom aan, waarvoor zij Nederlandse GvO’s nodig hebben. Het feit dat deze zo in trek zijn betekent een extra stimulans voor groene stroomproducenten om groene stroom in Nederland te gaan produceren.
De vraag naar in Nederland opgewekte groene stroom is groot. Vandaar dat de prijzen van de certificaten voor in Nederland opgewekte groene stroom zijn gestegen ten opzichte van certificaten voor in het buitenland opgewekte groene stroom. Het is niet mogelijk om de exacte prijzen en prijsstijging weer te geven, omdat er geen index voor GvO’s is.
Het aantal beschikbare groencertificaten met een Nederlandse oorsprong is afhankelijk van de in Nederland geproduceerde groene stroom. De prijs van deze certificaten ontstaat door vraag en aanbod naar/van deze certificaten en staat los van de kosten van hernieuwbare energie of de elektriciteitsprijs.
Hoe verhouden de prijzen van in Nederland opgewekte groene stroom zich ten opzichte van de prijzen van groene stroom die in de ons omringende landen wordt opgewekt?
Deelt u de mening dat wil het aandeel groene stroom in Nederland toenemen, de prijs daarvan niet onevenredig mag stijgen ten opzichte van niet-groene stroom? Zo ja, over welke instrumenten beschikt u om hier voor te zorgen? Zo nee, waarom deelt u die mening niet?
Nee. Nederlandse bedrijven kiezen er vrijwillig voor certificaten voor in Nederland opgewekte groene stroom af te nemen tegen de bijbehorende prijs.
Brengt de relatief hoge prijs van groene stroom in Nederland Nederlandse bedrijven in een nadeligere concurrentiepositie ten opzichte van hun buitenlandse concurrenten? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Ja. Nederlandse bedrijven kiezen ervoor certificaten voor in Nederland opgewekte groene stroom af te nemen tegen de bijbehorende prijs omdat hier vraag naar is. Veel energieleveranciers bieden op dit moment specifiek Nederlandse groene stroom aan. Dit betekent dat klanten bereid zijn om hier voor te betalen.
Betekent de relatief hoge prijs van groene stroom in Nederland dat bedrijven die die stroom afnemen de extra kosten daarvan doorberekenen in de prijzen van hun producten en diensten? Zo ja, betalen de consumenten dan uiteindelijk deze meerkosten?
De uiteindelijke handelsprijs (APX-prijs) is gelijk voor zowel grijze als groene stroom. Een hogere elektriciteitsprijs kan mensen stimuleren duurzame opties te overwegen.
Deelt u de mening dat de prijs van niet-groene stroom eveneens van belang is voor de vergroening van het elektriciteitsgebruik in Nederland? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
In de EU is het Emission Trading System van kracht, waarmee de uitstoot van CO2 wordt beprijsd. In het regeerakkoord is daarnaast de introductie van een CO2-minimumprijs voor de elektriciteitssector aangekondigd. Aanvullend werkt het kabinet samen met veel partijen aan de totstandkoming van een Klimaatakkoord waarin maatregelen worden opgenomen om de CO2-uitstoot zo kosteneffectief mogelijk terug te dringen. Beprijzing van de uitstoot van CO2 maakt hier onderdeel van uit.
Wat gaat u concreet en op welke termijn doen om de prijzen van niet-groene stroom te doen aanpassen aan de vervuiling die die stroom met zich meebrengt, bijvoorbeeld door een realistische beprijzing van de uitstoot van CO2?
Het bericht ‘Rijkswaterstaat liet vrijwilligers op eigen risico zwanen schoonmaken na olieramp’ |
|
Suzanne Kröger (GL) |
|
Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Rijkswaterstaat liet vrijwilligers op eigen risico zwanen schoonmaken na olieramp»?1
Ja.
Herinnert u zich dat tijdens het algemeen overleg Water op 28 juni 2018 aan u is gevraagd de gezondheid van de medewerkers en vrijwilligers te monitoren? Hoe verhoudt zich dit tot de verklaring die moest worden ondertekend?
De vrijwilligersverklaring ten behoeve van dit incident was bedoeld om de vrijwilligers te beschermen en hen bewust te maken van de mogelijke gezondheidsrisico’s van het werken met door stookolie verontreinigde zwanen en deze risico’s zoveel mogelijk te beperken. Zo was inzet alleen toegestaan indien de vrijwilliger een actuele tetanus vaccinatie had, werd inzet tijdens zwangerschap afgeraden en werd voorgeschreven dat de aangeboden persoonlijke beschermingsmiddelen altijd volgens de gebruikersinstructies moesten worden gebruikt.
Hoe verhoudt de door u uitgesproken waardering voor de vrijwilligers en medewerkers zich tot het feit dat Rijkswaterstaat bij voorbaat afstand neemt van alle gezondheidsrisico's en langetermijngevolgen?
Meerdere keren heb ik mijn waardering voor alle vrijwilligers en medewerkers uitgesproken voor al het werk dat zij verzet hebben.
Er is absoluut geen sprake van dat Rijkswaterstaat afstand neemt van mogelijke gezondheidsrisico’s en langtermijngevolgen van het incident met tanker Bow Jubail van rederij Odfjell. Bij aanvang van de schoonmaakactie is in de hectiek een foutief formulier met vrijwilligersverklaring gebruikt waarin stond dat vrijwilligers afstand moesten doen van hun recht om eventuele schade te claimen bij Rijkswaterstaat. Dat had er niet moeten staan. Los daarvan is in de wet vastgelegd dat vrijwilligers net als werknemers in loondienst recht hebben op veilige en gezonde werkomstandigheden en dat is onverminderd van toepassing. Rijkswaterstaat heeft de vrijwilligers hierover geïnformeerd.
RIVM heeft luchtmonsters genomen bij de twee vogel opvanglocaties. In de luchtmonsters zijn stoffen aangetroffen die irritatie van ogen en luchtwegen, hoofdpijn en misselijkheid kunnen veroorzaken. Klachten zijn echter van voorbijgaande aard en nemen af wanneer de blootstelling is beëindigd.
Rijkswaterstaat heeft gewerkt als verantwoordelijke en aansprakelijke werkgever en zoals het hoort voor een veilige en gezonde werkomgeving gezorgd. En zoals vanzelfsprekend blijven we dat doen.
Bent u bereid om, ondanks de getekende verklaringen, wel actief de gezondheid van medewerkers en vrijwilligers te monitoren en verantwoordelijkheid te nemen voor alle mogelijke langetermijngevolgen?
Zie antwoord vraag 3.
Kunt u de mogelijke gezondheidsgevolgen laten onderzoeken?
Zie antwoord vraag 3.
Heeft Rijkswaterstaat zicht op welke (mogelijk) gevaarlijke stoffen tijdens de olieramp zijn gelekt?
Ja, Rijkswaterstaat heeft monsters genomen en deze geanalyseerd. Uit het onderzoek blijkt dat de gelekte olie stookolie betreft. Er is geen aanwijzing dat er sprake is van extra bijmenging van de stookolie met chemische stoffen.
Is er informatie uitgewisseld over de risico’s van medewerkers en vrijwilligers zoals die ontstonden bij andere (eerdere) olierampen?
Ja, Rijkswaterstaat heeft gehandeld in lijn met de Samenwerkingsovereenkomst Besmeurde Vogels. Deze overeenkomst is gebaseerd op ervaringen met eerdere olierampen op zee. In deze overeenkomst is bepaald dat Rijkswaterstaat de noodopvang van vogels bij calamiteiten op het water coördineert op het moment dat de reguliere dierenopvang in de regio de belasting niet meer aankan. Bij deze coördinatie wordt samengewerkt met de brandweer, de dierenbescherming en de vogelbescherming.
Welke langetermijngevolgen kunnen er zijn voor zowel de ecologie, de gezondheid van mens en dier, de kwaliteit van de bodem en het drinkwater? Zijn de zwanen gemerkt om mogelijke langetermijngevolgen te kunnen bestuderen?
Het grootste deel van de olieverontreiniging is opgeruimd. De verwachting is dat de effecten op ecologie minimaal zullen zijn en dat ze vooral benedenstrooms van de vervuiling zullen optreden (in de Nieuwe Waterweg). Waarneembare effecten zouden kunnen optreden op de macrofauna. Macrofauna is een verzamelnaam voor ongewervelde dieren (zoals krabben, kreeften, vlokreeftjes, schelpdieren en muggenlarven). Uit eerder onderzoek in dit gebied is gebleken dat de macrofauna zich snel (binnen een half jaar) weer vrijwel volledig herstelt. Dit onderzoek vond plaats na een olievervuiling in 2008. De effecten op de waterkwaliteit en ecologie worden via het regulier meetnet gemonitord. Effecten op drinkwater worden niet verwacht aangezien er geen drinkwater onttrekkingspunten benedenstrooms zijn van de olielekkage. Bij baggerwerkzaamheden in de haven is het gebruikelijk dat verontreinigde baggerspecie van deze locatie naar baggerdepot de Slufter wordt afgevoerd. Dat zal ook gelden voor eventuele olieresten in de waterbodem door het ongeval. De zwanen, die zijn opgevangen en schoongemaakt, zijn geringd alvorens deze werden uitgezet.
Wordt de eigenaar van het schip verantwoordelijk gesteld voor alle kosten, ook op de lange termijn? Is de aansprakelijkheid voor het verhalen van korte- en langetermijn kosten wettelijk geregeld?
De eigenaar van het schip is aansprakelijk gesteld voor de schade die is veroorzaakt door het incident. De aansprakelijkheid voor de schade is geregeld in het Verdrag inzake beperking van aansprakelijkheid voor maritieme vorderingen(1976) zoals gewijzigd bij het Protocol van 1996 (1996 Limiteringsverdrag) en het 1992 Internationaal Verdrag inzake de wettelijke aansprakelijkheid voor schade door verontreiniging door olie (1992 CLC-verdrag). De scheepseigenaar heeft in verband met deze verdragen om beperking van zijn aansprakelijkheid verzocht. Daarover is een procedure bij de rechtbank Rotterdam aanhangig. Zowel schade op korte termijn als schade op lange termijn komen voor vergoeding aanmerking. Daarbij moet het causaal verband tussen het incident en de schade (op korte termijn en op lange termijn) kunnen worden aangetoond. Als de rechter het verzoek tot beperking van aansprakelijkheid toewijst zal dat echter wel tot gevolg hebben dat de schade slechts gedeeltelijk door de scheepseigenaar zal worden vergoed.
Hoe zit het met de verantwoordelijkheid voor het opruimen van de schade en het op de lange termijn monitoren van de gevolgen die verdeeld zijn tussen rederij, havenbedrijf en (rijks-) overheid?
Het Havenbedrijf van Rotterdam en Rijkswaterstaat zijn verantwoordelijk voor het opruimen van de olieverontreiniging in de haven, het oppervlaktewater en de oevers van de rivieren. Voor die kosten is de eigenaar van het schip aansprakelijk gesteld. Zie hiervoor het antwoord op vraag 9. De kosten voor monitoring van de gevolgen van het incident komen daarbij voor vergoeding in aanmerking. Het moet daarbij om redelijke kosten van monitoring gaan, die verband houden met de schade door het incident.
(buitenlandse) studenten die geen onderdak hebben |
|
Paul van Meenen (D66), Jessica van Eijs (D66) |
|
Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66), Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Buitenlandse studenten wanhoop nabij: «Alles om niet op straat te hoeven slapen»»?1
Ja.
Om hoeveel studenten die niet voor de start van hun studie een woning kunnen vinden gaat het precies? In hoeveel gevallen gaat het hierbij om uitwisselingsstudenten die een semester komen studeren en in hoeveel gevallen om studenten die van plan zijn hun hele studie in Nederland te volgen?
Zoals ik eerder heb aangegeven in de antwoorden op Kamervragen van de leden Van Meenen en Van Eijs (D66) (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2017–2018, nr. 146) en de leden Voortman en Özdil (GroenLinks) (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2017–2018, nr. 648) zijn er geen exacte standen per stad te geven als het gaat om de vraag naar en het aanbod van studentenhuisvesting.
Over het aantal studenten dat voor de start van hun studie geen woning kan vinden zijn geen gegevens beschikbaar. Het is tevens moeilijk om toevoegingen aan de woningvoorraad te verdelen in een deel regulier en een deel studentenhuisvesting.
Wel wordt ieder jaar in de Landelijke monitor studentenhuisvesting een indicatie van de drukte op de markt voor studenten gegeven. Ook geeft de monitor inzicht in de ontwikkeling van de huisvestingsituatie (thuis- of uitwonend) van eerstejaarsstudenten, waarbij de conclusie is dat het aantal uitwonenden eerstejaarsstudenten daalt. Begin oktober wordt de Landelijke monitor studentenhuisvesting 2018 gepresenteerd met daarin gegevens over het nieuwe studiejaar, incl. een indicatie van de drukte op de woningmarkt voor studenten.
Met het nieuw te sluiten actieplan zet ik samen met partijen in op een beter (cijfermatig) inzicht in de lokale situatie en het maken van productieafspraken op lokaal niveau.
Kunt u aangeven op welke termijn er een blijvende oplossing voor deze studenten voorzien is?
Voor het antwoord op deze vraag wil ik u verwijzen naar de begeleidende brief.
Op welke manier houden universiteiten bij hun werving in het buitenland rekening met de beschikbare capaciteit van (studenten)woningen in hun thuisstad? Zijn hiervoor regels?
Dit is aan de universiteiten. Hier zijn geen regels voor. Zoals in de gezamenlijke Internationaliseringsagenda Hoger Onderwijs de VSNU en Vereniging Hogescholen aangegeven, geldt als uitgangspunt dat adequate huisvesting een cruciale randvoorwaarde is voor het aantrekken van internationaal talent en spannen universiteiten zich in voor voldoende huisvestingsaanbod in overleg met lokale autoriteiten en aanbieders.
In hoeverre is er in de nabije omgeving van de stad Groningen (tijdelijke) huisvesting beschikbaar, bijvoorbeeld in krimpgebieden?
In het voorjaar heb ik samen met mijn collega van OCW een brief aan gemeenten/kennissteden, onderwijsinstellingen, studentenhuisvesters en de Landelijke studentenvakbond gestuurd met de oproep om gezamenlijk in gesprek te gaan en te blijven over het benodigde aanbod aan studentenhuisvesting voor het komende collegejaar en het benodigde aanbod voor de komende jaren. Daarbij heb ik gepleit voor creatieve (eventueel tijdelijke) oplossingen voorafgaand aan het nieuwe collegejaar.
In reactie op deze brief heb ik van enkele steden begrepen dat samenwerking tot creatieve (tijdelijke) oplossingen voor dit nieuwe studiejaar heeft geleid. In hoeverre overige steden ook actie hebben ondernomen is mij niet bekend. Ik wil breed inventariseren welke samenwerkingsverbanden er in de verschillende studentensteden zijn, welke afwegingen lokaal zijn betrokken richting het nieuwe studiejaar en tot welke concrete huisvestingsacties dat heeft geleid. Deze inventarisatie zal ik gelijktijdig met de Landelijke monitor studentenhuisvesting 2018 aan uw Kamer aanbieden.
Kunt u een overzicht geven van de tekorten aan studentenwoningen in de studentensteden, met daarbij een inschatting van de productie aan studentenkamers in de komende jaren?
Zie antwoord vraag 2.
Klopt het dat de universiteit en hogeschool in Groningen tijdelijke overnachting aanbieden in een tent? Kunt u aangeven welke daadwerkelijke kosten de onderwijsinstellingen daarvoor maken en welke prijs zij daarvoor vragen?
Zie antwoord vraag 5.
Klopt het dat studenten die kiezen voor deze tijdelijke huisvesting aangewezen zijn op een gezamenlijke douche-voorziening en dat zij overdag niet in de tent mogen verblijven?
Zie antwoord vraag 5.
In hoeverre is er overleg tussen gemeenten en de onderwijsinstellingen over de verwachte aanwas van (buitenlandse) studenten en de beschikbare huisvestingscapaciteit?
Zie antwoord vraag 5.
Het verspreiden van een filmpje over een commerciële verzekeraar |
|
Michiel van Nispen |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Waarom heeft u van uw werkbezoek aan Achmea Rechtsbijstand een filmpje laten maken om dit vervolgens te verspreiden via Twitter? Op grond van welke argumenten heeft u daarvoor gekozen?
Zoals aangekondigd in mijn brief van 27 november 20171 en tijdens het dertigledendebat over gesubsidieerde rechtsbijstand in uw Kamer op 1 februari jl.2 ben ik in gesprek met professionals in en rond het stelsel van gesubsidieerde rechtsbijstand. Het afleggen van werkbezoeken is een goede manier om de praktijk beter te leren kennen en met verschillende partijen in gesprek te gaan.
Met het delen van beeldmateriaal maak ik inzichtelijk waaruit deze werkbezoeken bestaan.
Door wie is dit bedacht? Hoeveel voorlichters hebben zich hiermee beziggehouden? Waarom vond u dit een goed idee?
Zie antwoord vraag 1.
Ziet u niet het risico dat dit als een soort reclamefilm voor een commerciële verzekeraar opgevat kan worden?
Nee.
Bent u bereid nu ook op werkbezoek te gaan bij bevlogen sociaal advocaten, die door uw toedoen nog steeds een veel te lage vergoeding krijgen voor hun werkzaamheden en ook daar een film over te maken en te verspreiden? Zo nee, waarom niet?
Mijn bezoek aan Stichting Achmea Rechtsbijstand was één van de vele werkbezoeken die ik de afgelopen periode heb afgelegd aan verschillende organisaties en professionals, waaronder bijvoorbeeld ook aan het juridisch loket, de raad voor rechtsbijstand en kantoren van sociale advocaten.
Het bericht dat bestrijdingsmiddelen die mogelijk een gevaar vormen voor mens en milieu veel te lang blijven toegestaan |
|
Barry Madlener (PVV) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht1 waarin staat dat de verplichte herbeoordeling bij tientallen pesticiden jarenlang wordt uitgesteld, zelfs als ervan geconcludeerd is dat ze ernstige risico’s met zich mee kunnen brengen?
Ja.
Kunt u zich vinden in het beeld dat door Foodwatch geschetst wordt dat de goedkeuringen van stoffen die naar verwachting niet voldoen aan de wettelijke veiligheidscriteria en dus bij herbeoordeling zouden worden afgekeurd, automatisch worden verlengd? Of vindt u dit overtrokken?
Nee, daar kan ik mij niet in vinden. Gewasbeschermingsmiddelen mogen alleen in Nederland worden toegelaten als uit een uitgebreide risicobeoordeling van de werkzame stof op EU-niveau en van het gewasbeschermingsmiddel op nationaal niveau is gebleken dat het gebruik veilig is voor mens, dier en milieu. Zowel de goedkeuring van een werkzame stof als de nationale toelating van het middel zijn aan termijnen gebonden. Deze termijn bedraagt tien jaar voor gangbare stoffen en vijftien jaar voor laagrisico stoffen. Na die termijn moeten stof en middel opnieuw worden beoordeeld op hun risico’s voor mens, dier en het milieu. Dit systeem van periodieke beoordeling op zowel EU- als nationaal niveau waarborgt dat nieuwe wetenschappelijke kennis en inzichten over risico’s in de goedkeuring en in de toelating worden verwerkt.
Voor werkzame stoffen in gewasbeschermingsmiddelen start het traject voor de herbeoordeling, conform procedure, drie jaar vóór het vervallen van de goedkeuringstermijn. De herbeoordeling wordt vervolgens uitgevoerd door de rapporterend lidstaat en de Europese Autoriteit voor Voedselveiligheid (EFSA). Hierop kijken de andere lidstaten mee. Indien die beoordeling geen risico’s uitwijst voor mens, dier en milieu zal de Europese Commissie (EC) voorstellen om de goedkeuring te hernieuwen.
In een toenemend aantal gevallen besluiten de lidstaten conform de Gewasbeschermingsmiddelenverordening (EG) nr. 1107/2009 om nog tijdens het herbeoordelingstraject de geldende goedkeuringstermijn tijdelijk te verlengen. Dit gebeurt bij vertragingen in de wetenschappelijke herbeoordeling en/of in de besluitvorming over werkzame stoffen in het Standing Committee on Plants, Animals, Food and Feed. Uit ervaring blijkt dat beide trajecten langer duren dan oorspronkelijk voorzien op het moment dat de Europese wetgeving werd vastgesteld. Deze vertragingen kunnen om meerdere redenen (zijn) ontstaan:
Los van het systeem van periodieke herbeoordeling kan altijd worden ingegrepen in de goedkeuring van werkzame stoffen en toelatingen van middelen bij onacceptabele risico’s. In diverse brieven aan uw Kamer heb ik het juridische kader hiervoor toegelicht (Kamerstuk 27 858, nrs. 264 en 429). De recente ingrepen in de goedkeuring van drie neonicotinoïden op EU-niveau illustreren dat de EC en lidstaten van deze mogelijkheid gebruik maken (Kamerstuk 27 858, nr. 264).
Deelt de u de mening dat er onmiddellijk een einde moet komen aan klakkeloze verlengingen van verouderde goedkeuringen? Zo nee, waarom niet?
Nee, zie mijn antwoord op vraag 2.
Welke stappen gaat u ondernemen om deze misstand aan te pakken?
Zoals aan uw Kamer gemeld is de EC eind 2017 gestart met de Regulatory Fitness and Performance Programme (REFIT) van Verordening (EG) nr. 1107/2009 en de Residuenverordening (EG) nr. 396/2005 (Kamerstuk 27 858, nr. 417). Dit traject is nog niet afgerond. De EC zal op basis hiervan verbetervoorstellen bekendmaken en voorleggen aan lidstaten, waarschijnlijk in de loop van 2019. Ik wil in dit traject ook aandacht vragen voor deze problematiek.
De verhuizing van een pensioenfonds van AON naar Belgie en het feit dat de dekkingsgraad enkel door de verhuizing met 11% stijgt vanwege het verschil in toezicht |
|
Pieter Omtzigt (CDA), Evert Jan Slootweg (CDA) |
|
Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (D66) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het artikel «CDC-regeling naar Nederlands model kan nu ook in België»?1
Ja
Heeft u kennisgenomen van het feit dat de Belgische toezichthouder een model heeft goedgekeurd dat bijna identiek is aan het Nederlandse CDC-model (collective defined contribution), namelijk een pensioencontract zonder bijstortverplichting voor de werkgever en de mogelijkheid tot uitgesteld korten?
Ja
Heeft u kennisgenomen van het feit dat dit Nederlandse pensioenfonds nu verhuist naar België, waar het onderworpen is aan (bijna) identiek toezicht met twee grote verschillen, namelijk 1) het fonds mag volledig indexeren bij een dekkingsgraad van minimaal 110% en 2) de dekkingsgraad van het fonds mag anders berekend worden waardoor de dekkingsgraad door de verhuizing stijgt met 11% dekkingsgraad?
Ja
Betekent deze verhuizing dat een Nederlands ondernemingspensioenfonds met een dekkingsgraad van ongeveer 100% en dreigende kortingen naar België kan verhuizen, daar een hogere dekkingsgraad krijgt en gedeeltelijk kan indexeren?
Als gevolg van het meer principle based karakter van het prudentiële kader in België kan ik geen algemene uitspraken doen over de eventuele gevolgen voor de dekkingsgraad als andere Nederlandse ondernemingspensioenfondsen de in de Nederlandse pensioenregeling opgebouwde pensioenrechten en pensioenaanspraken collectief overdragen aan een pensioenuitvoerder in België.
België heeft een prudentieel toezichtkader dat, ten opzichte van het Nederlandse toezichtkader meer «principle based» is. Als gevolg hiervan is er binnen het Belgische prudentiële kader veel ruimte voor eigen invulling door de pensioenuitvoerder, dan wel de werkgever.
Hierbij dient te allen tijde een consistent geheel te zijn tussen de toezegging, de financiering en het beleggingsbeleid. De aan te houden voorziening en buffers worden zodanig bepaald, dat de toezegging met voldoende mate van zekerheid waargemaakt kan worden.
Voor de volledigheid wordt nog opgemerkt dat er geen sprake is van een verhuizing, oftewel zetelverplaatsing, van een Nederlands pensioenfonds. Het betreft een grensoverschrijdende collectieve waardeoverdracht aan een pensioeninstelling uit een andere lidstaat.
Als een Nederlandse deelnemer – na de verhuizing – aan het fonds vraag wat de dekkingsgraad is, moet het fonds dan de rekenrente volgens de Belgische toezichthouder of de lagere Nederlandse dekkingsgraad rapporteren?
Na de onderbrenging van de uitvoering van de pensioenregeling bij een Belgische pensioenuitvoerder en een opvolgende collectieve waardeoverdracht door de Nederlandse pensioenuitvoerder aan de Belgische pensioenuitvoerder, is op die betreffende pensioenregeling het Nederlandse sociaal en arbeidsrecht en de informatieverplichtingen van toepassing en het Belgische prudentiële toezichtkader. Er is dan geen sprake meer van een dekkingsgraad volgens het Nederlandse prudentiële toezichtkader.
Is het waar dat de rechten van gepensioneerden in Nederland verdisconteerd worden tegen gemiddeld ongeveer 1% per jaar, terwijl dezelfde rechten in België (met dezelfde beleggingmix!) tegen 3,5% per jaar rekenrente verdisconteerd worden?2
De Pensioenwet schrijft voor dat Nederlandse pensioenfondsen toereikende technische voorzieningen moeten vaststellen met betrekking tot het geheel van hun pensioenverplichtingen. De technische voorzieningen worden berekend op basis van marktwaardering. Ten behoeve daarvan stelt DNB maandelijks de rentetermijnstructuur vast. Hoewel in het geheel van de pensioenverplichtingen niet gekeken wordt naar alleen de rechten van gepensioneerden, kan ik bevestigen dat de verplichtingen aan gepensioneerden gemiddeld een duratie van circa 10 jaar hebben waarvoor de rekenrente op dit moment ongeveer 1% bedraagt. Voortvloeiend uit het principle based karakter publiceert de Belgische toezichthouder (FSMA) geen rekenrente waarmee pensioenfondsen hun verplichtingen moeten waarderen. De rekenrente kan in België gebaseerd worden op het verwachte beleggingsrendement binnen de beleggingsportefeuille van de pensioenuitvoerder. De verplichtingen van de gepensioneerden in de pensioenregeling van Hewitt worden blijkbaar gewaardeerd op basis van een vastgesteld verwacht beleggingsrendement voor de specifieke beleggingsportefeuille van het Belgische pensioenfonds. Klaarblijkelijk komt dit overeen met een discontovoet van 3,5%.
Acht u het prudent om uit te gaan van een gemiddeld verwacht rendement van 3,5% voor gepensioneerden?
In Nederland achten wij het niet prudent om voor de waardering van (nominale) pensioenverplichtingen te rekenen met een gemiddeld verwacht rendement van 3,5%. In de waardering wordt in dat geval gerekend met een te behalen overrendement, terwijl het nog onzeker is of dat overrendement in de toekomst ook daadwerkelijk behaald wordt. In het Nederlandse toezichtkader is vanwege het uitgangspunt van marktwaardering gekozen voor de risicovrije rente voor de waardering van (nominale) pensioenverplichtingen.
Indien u het niet prudent vindt om uit te gaan van 3,5% rekenrente per jaar voor gepensioneerden, vindt u het dan juist dat de Nederlandsche Bank (DNB) toestemming gegeven heeft voor de overdracht?
DNB beoordeelt ieder verzoek tot collectieve waardeoverdracht, zowel nationaal als internationaal, aan de hand van de daarvoor vastgelegde relevante wet- en regelgeving, waaronder een DNB beleidskader voor de toetsing van CWO’s.
De IORP-richtlijn bevat bepalingen die in iedere lidstaat van de Europese Unie gelden. Onderdeel daarvan zijn minimum voorschriften ten aanzien van de waardering van de pensioenverplichtingen. Het Belgische prudentiële kader voldoet daaraan. Voor een beschrijving van de volledige procedure die DNB doorloopt bij de beoordeling van een grensoverschrijdende collectieve waardeoverdracht verwijs ik u graag naar de nota naar aanleiding van het verslag bij het wetsvoorstel naar aanleiding van de herziene IORP-richtlijn.3 Ik heb geen reden om te twijfelen aan wijze waarop DNB invulling geeft aan de discretionaire bevoegdheid die DNB heeft inzake de beoordeling van een verzoek tot een grensoverschrijdende collectieve waardeoverdracht.
Indien u het wel prudent vindt om uit te gaan van 3,5% rekenrente per jaar voor gepensioneerden, waarom hanteert Nederland dan zelf een lagere rekenrente?
In Nederland achten wij een rekenrente op basis van een verwacht rendement van 3,5% niet prudent. Om die reden wordt in het Nederlandse toezichtkader de risicovrije rente gehanteerd voor de waardering van (nominale) pensioenverplichtingen, zoals gepubliceerd door DNB. Overweging hierbij is dat onzeker toekomstig overrendement pas kan worden uitgegeven, wanneer dit daadwerkelijk is behaald.
België heeft gekozen voor een andere invulling van het financieel toezichtkader waaronder een andere invulling van de rekenrente. Voor dit onderdeel is in de Europese wet- en regelgeving alleen sprake van minimum harmonisatie (van een ondergrens (risicovrije rente), maar ook van een bovengrens (verwacht rendement)) waardoor dit soort verschillen zich kunnen voordoen. Nederland is echter geen voorstander van harmonisatie van het prudentiële kader op Europees niveau.
Op welke wijze kan een pensioenfonds (bijna) risicovrij een rendement van 3,5% per jaar halen op dit moment?
Gegeven een risicovrije rente die nu maximaal 2% bedraagt (voor lange looptijden) is het ex ante niet mogelijk om een risicovrij rendement van 3,5% te behalen. Het rendement boven de risicovrije rente is immers afkomstig van risicodragende beleggingen.
Herinnert u zich de uitspraak van de Minister van Financiën in mei 2016: «Het verhuizen van pensioenfondsen naar België om de Nederlandse regelgeving en toezicht te ontwijken is onverantwoord. Als dat de reden is, lijkt me dat buitengewoon kwetsbaar voor de mensen die hun pensioen via dat fonds hebben geregeld»?3
Ja
Deelt u de mening dat de verhuizing van dit (relatief kleine) pensioenfonds mede ingegeven wordt door de lagere rekenrente en dat dat zeer onwenselijk is, zoals de Minister van Financiën in 2016 ook al van mening was?
De exacte beweegredenen voor het onderbrengen van de uitvoering van de pensioenregeling van de betreffende werkgever bij een Belgische pensioenuitvoerder en de overdracht van opgebouwde pensioenrechten en -aanspraken door het betreffende Nederlandse pensioenfonds (of door een Nederlandse pensioenuitvoerder in het algemeen) naar een Belgische pensioenuitvoerder zijn mij niet bekend.
Uit onderzoek door het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid uit 2016 blijkt dat het met name ondernemingspensioenfondsen van internationaal opererende bedrijven zijn voor wie het bereiken van schaalvoordelen in de pensioenuitvoering een belangrijke overweging is om de uitvoering van de pensioenregeling onder te brengen bij een pensioenuitvoerder in een andere lidstaat.5 Ten tijde van het onderzoek ging het om 10.400 deelnemers en 0,1% van het belegd pensioenvermogen dat was ondergebracht bij een pensioenuitvoerder in een andere lidstaat.
Herinnert u zich dat uw voorganger schreef: «Het zou onwenselijk zijn als Nederlandse pensioenregelingen op grote schaal buiten Nederland uitgevoerd zouden worden. Dat zou met name het geval zijn indien pensioeninstellingen hiervoor zouden kiezen vanwege toezichtsarbitrage of een hogere rekenrente, zodat bijvoorbeeld alsnog tot indexatie zou kunnen worden overgegaan?4
Ja
Bent u het met die quote van uw voorganger geheel eens? Zo nee, op welk punt verschilt u dan van mening?
Ja, ik ben het met de quote van mijn voorganger eens. In de nota naar aanleiding van het verslag bij het wetsvoorstel in verband met de implementatie van de herziene IORP-richtlijn7 is toegelicht dat de regering het onwenselijk acht als Nederlandse pensioenregelingen, louter om prudentieel toezicht te ontwijken, buiten Nederland zouden worden uitgevoerd. Vooralsnog heeft de regering geen aanwijzingen dat hiervan sprake is.
Daarnaast is het goed om te benadrukken dat een pensioenregeling van een verplichtgesteld bedrijfstakpensioenfonds niet snel ondergebracht zal worden bij een pensioeninstelling uit een andere lidstaat. De verplichtingstelling komt namelijk te vervallen als de pensioenregeling wordt ondergebracht bij een pensioeninstelling in een andere lidstaat. Een niet-verplichtgesteld bedrijfstakpensioenfonds zou wel kunnen overwegen om de pensioenregeling onder te brengen bij een pensioeninstelling in een andere lidstaat.
Is het waar dat DNB onder de huidige wet een overgang niet mag blokkeren vanwege toezichtsarbitrage?
Dat kan ik bevestigen. Zoals ook in het antwoord bij vraag 8 te lezen is, bevat de IORP-richtlijn bepalingen die in iedere lidstaat van de Europese Unie gelden. Onderdeel daarvan zijn minimum voorschriften ten aanzien van de waardering van de pensioenverplichtingen. Het Belgische prudentiële kader voldoet daaraan.
Is het waar dat Nederland onder IORP-1 (Europese richtlijn voor pensioenfondsen) de wet zou kunnen veranderen en DNB de bevoegdheid zou kunnen geven om verhuizingen van pensioenfondsen te toetsen aan toezichtsarbitrage en slecht toezicht?
In de huidige wetgeving en in de huidige IOPR-richtlijn is niet expliciet vastgelegd welke criteria DNB hanteert bij de beoordeling van een verzoek tot grensoverschrijdende collectieve waardeoverdracht. Met de implementatie van de IORP 2 richtlijn worden die criteria wel vastgelegd.
Is het waar dat DNB onder IORP-2 (herziene Europese richtlijn voor pensioenfondsen) een overgang niet mag blokkeren vanwege toezichtsarbitrage en dat Nederland dit ook niet zelfstandig als extra toetsingsvoorwaarde mag stellen?
Als gevolg van de implementatie van de herziene IORP-richtlijn worden in de Pensioenwet nadere regels vastgelegd voor een collectieve waardeoverdracht van een Nederlands pensioenfonds naar een pensioeninstelling uit een andere lidstaat. Deze aanvullende eisen volgen rechtstreeks uit artikel 12 van de richtlijn. Hieruit volgt dat DNB de aanvraag tot goedkeuring beoordeelt en besluit of toestemming wordt verleend voor de collectieve waardeoverdracht. DNB moet in beginsel toestemming verlenen voor de collectieve waardeoverdracht, indien:
Dit betreft een limitatieve lijst van criteria. Doordat de criteria zijn vastgelegd in de richtlijn, zijn alle lidstaten gehouden deze te implementeren in de nationale wet- en regelgeving. Alle bevoegde autoriteiten van de verschillende lidstaten toetsen dan ook aan dezelfde criteria. Overigens zijn deze criteria in lijn met de criteria die DNB reeds hanteert in de beoordeling van een verzoek tot een grensoverschrijdende collectieve waardeoverdracht.
Op welke manier kan nu en onder IORP-2 een individuele gepensioneerde bezwaar maken tegen waardeoverdracht aan het buitenland?
In artikel 83, tweede lid, sub a, is vastgelegd dat gepensioneerden van wie de pensioenrechten op verzoek van de werkgever worden overgedragen schriftelijk moeten worden geïnformeerd over de voorgenomen collectieve waardeoverdracht en de mogelijkheid hebben om bezwaar te uiten tegen de voorgenomen collectieve waardeoverdracht. Indien een individuele gepensioneerde bezwaar maakt tegen de voorgenomen collectieve waardeoverdracht, wordt niet de gehele waardeoverdracht geblokkeerd. Het bezwaar blokkeert uitsluitende de waardeoverdracht met betrekking tot de pensioenrechten van die betreffende persoon.
Deze individuele bezwaarmogelijkheid, die overigens ook geldt voor deelnemers, gewezen deelnemers en gewezen partners, blijft ook na de implementatie van de herziene IORP-richtlijn van toepassing voor internationale collectieve waardeoverdrachten op verzoek van de werkgever.
Op welke manier kan nu en onder IORP-2 een individuele deelnemer van een pensioenfonds in liquidatie bezwaar maken tegen collectieve waardeoverdracht naar het buitenland?
Ingeval er sprake is van een collectieve waardeoverdracht als gevolg van de liquidatie van een pensioenfonds ontbreekt de mogelijkheid van een belanghebbende om bezwaar te maken tegen de voorgenomen collectieve waardeoverdracht. Dit geldt zowel in de huidige situatie als na implementatie van de herziene IORP-richtlijn en zowel voor internationale collectieve waardeoverdrachten en voor collectieve waardeoverdrachten binnen Nederland. De reden dat er bij liquidatie van een pensioenuitvoerder geen individueel bezwaarrecht geldt, is omdat het alternatief ontbreekt om achter te blijven bij de betreffende pensioenuitvoerder in liquidatie.
Overigens wordt na implementatie van de herziene IORP-richtlijn het voorgenomen besluit tot een grensoverschrijdende collectieve waardeoverdracht ter goedkeuring voorgelegd aan de vertegenwoordigers van de (gewezen) deelnemers en pensioengerechtigden, alsmede – voor zover noodzakelijk – de werkgever. Ik realiseer me dat dit niet gelijk staat aan een individueel bezwaarrecht, echter het biedt wel extra waarborgen voor de (gewezen) deelnemer en de pensioengerechtigden.
Wie moet instemmen met een voorstel tot collectieve waardeoverdracht naar het buitenland van een pensioenfonds in liquidatie onder IORP-2?
Een voorgenomen besluit tot een grensoverschrijdende collectieve waardeoverdracht als gevolg van liquidatie van de pensioenfonds wordt ter goedkeuring voorgelegd aan de raad van toezicht. In geval van een paritair bestuursmodel dient het verantwoordingsorgaan tijdig in de gelegenheid gesteld te worden om advies uit te brengen over de voorgenomen grensoverschrijdende collectieve waardeoverdracht. Indien er sprake is van een onafhankelijk bestuursmodel moet het belanghebbendenorgaan goedkeuring verlenen op een voorgenomen besluit van het bestuur tot een grensoverschrijdende collectieve waardeoverdracht.
Een verzoek tot grensoverschrijdende collectieve waardeoverdracht bij liquidatie van een pensioenfonds wordt ook door DNB getoetst. De toetsingscriteria die DNB hier na implementatie van de herziene IORP-richtlijn gebruikt, zijn in lijn met de huidige toetsingscriteria. Ook de toezichthouder van de lidstaat van de ontvangende pensioenuitvoerder moet instemmen met het verzoek tot grensoverschrijdende collectieve waardeoverdracht.
Zoals ook in bij antwoord 19 toegelicht, wordt na implementatie van de herziene IORP-richtlijn het voorgenomen besluit tot een grensoverschrijdende collectieve waardeoverdracht ter goedkeuring voorgelegd aan de vertegenwoordigers van de (gewezen) deelnemers en pensioengerechtigden, alsmede – voor zover noodzakelijk – de werkgever.
Deelt u de mening dat het wenselijk is dat een individuele deelnemer van een pensioenfonds een liquidatie kan blokkeren dat zijn pensioenrechten in één keer overgedragen worden naar bijvoorbeeld Cyprus? Zo ja, hoe gaat u dit regelen?
Nee, zoals bij vraag 19 is toegelicht, ontbreekt het individueel bezwaarrecht bij een collectieve waardeoverdracht als gevolg van een liquidatie, omdat er geen pensioenuitvoerder meer is waar de pensioenaanspraken en pensioenrechten kunnen achterblijven indien een deelnemer of pensioengerechtigde bezwaar zou kunnen maken tegen de voorgenomen waardeoverdracht van zijn of haar pensioenaanspraken of pensioenrechten.
Deelt u de mening dat een pensioenfonds dat één keer naar België verhuisd is nooit meer terug zal keren, omdat het dan pensioenaanspraken moet korten?
Nee, deze mening deel ik niet. Of een Nederlandse pensioenregeling die bij een pensioenuitvoerder in België wordt ondergebracht, in de toekomst wederom bij een Nederlandse pensioenregeling ondergebracht zou kunnen worden is op voorhand niet te voorspellen. Dit is van veel factoren afhankelijk, onder andere hoe het financieel toetsingskader er in de toekomst uitziet.
Een dergelijke situatie wordt wederom bestempeld als een grensoverschrijdende collectieve waardeoverdracht, waardoor de toetsingscriteria die in de richtlijn zijn opgenomen gehanteerd moeten worden door de betrokken toezichthouders.
Kunt u deze vragen één voor één en binnen tien dagen beantwoorden met het oog op de plenaire behandeling van de implementatiewetten IORP-2?
Ja
Mensenrechtenschendingen in Saudi-Arabië |
|
Sadet Karabulut |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Saudi-Arabië: mensenrechtenverdedigers keihard aangepakt» van Amnesty International, over het gevangenhouden van voorvechters van vrouwenrechten en het mogelijk opleggen van de doodstraf?1
Ja.
Deelt u de analyse dat het gevangenhouden van voorvechters van vrouwenrechten en het mogelijk opleggen van de doodstraf alleen maar is bedoeld om andere mensenrechtenverdedigers af te schrikken? Zo nee, waarom niet?
Nederland is zeer bezorgd over de recente arrestaties en de bredere mensenrechtensituatie in Saoedi-Arabië. De repressie van andersdenkenden en het harde optreden richting personen die, voor zover bekend, slechts gebruik maken van hun recht op vrijheid van meningsuiting zijn ontwikkelingen die op gespannen voet staan met een aantal recente hervormingen die door Saoedi-Arabië zijn doorgevoerd. Ook de arrestaties van activisten die zich specifiek hebben ingezet voor de verbetering van de positie van vrouwen in Saoedi-Arabië zijn zorgelijk. Deze arrestaties lijken tegenstrijdig met de door het land zelf genoemde streven om de economische, maatschappelijke en sociale positie van vrouwen te verbeteren.
Nederland is principieel tegen de doodstraf en zal zich daar altijd over uitspreken, ook bij Saoedi-Arabië. Deze zorgen worden regelmatig, zowel via politieke kanalen als de ambassade en tijdens bezoeken van bijvoorbeeld de mensenrechtenambassadeur, aangekaart bij de Saoedische autoriteiten.
Indien Saoedi-Arabië besluit tot het opleggen en uitvoeren van de doodstraf voor mensenrechtenactivisten die voor zover bekend slechts gebruik hebben gemaakt van hun recht op vrijheid van meningsuiting, zou dat een verdere verslechtering van de mensenrechtensituatie in het land betekenen. Het kabinet volgt de ontwikkelingen op de voet. Hiertoe zullen ook vertegenwoordigers van de Europese Unie en haar lidstaten zoveel mogelijk aanwezig zijn bij hoorzittingen van mensenrechtenactivisten. Richting de Saoedische autoriteiten blijft het kabinet het belang van een eerlijk en transparant proces, met proportionele strafbepalingen, stevig benadrukken, evenals het belang van een breed maatschappelijk middenveld en open publiek debat, mede in het licht van de hervormingen in het land.
Zie tevens het antwoord op de Kamervragen gesteld door de leden Ploumen (PvdA), Voordewind (CU), Ten Broeke (VVD), Van Ojik (GroenLinks), Agnes Mulder (CDA) en Sjoerdsma (D66) over de berichten dat tegen vijf Saoedische mensenrechtenactivistes de doodstraf is geëist (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2017–2018, nr. 3228).
Bent u het ermee eens dat de internationale pr-campagne die is opgezet niet kan verhullen dat in werkelijkheid de onderdrukking in Saudi-Arabië van iedereen die er een andere mening op nahoudt alleen maar toeneemt? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid in uw contacten met Saudi-Arabië steevast aandacht te vragen voor de oproep van Amnesty International, te weten: het onmiddellijk en onvoorwaardelijk vrijlaten van alle gewetensgevangenen, het beëindigen van de onderdrukking van het recht op vrijheid van meningsuiting en de discriminatie van vrouwen en het niet langer opleggen van doodvonnissen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, ziet u mogelijkheden om de druk op Saudi-Arabië op te voeren opdat aan deze oproep tegemoet gekomen wordt?
Eind mei is mede op aandringen van Nederland besloten om de zorgen over de toegenomen arrestaties over te brengen door middel van een gezamenlijke EU-demarche bij de Saoedische autoriteiten. Dit verzoek is door Saoedi-Arabië lang aangehouden en kreeg extra urgentie door de arrestatie van de twee vrouwenrechtenactivisten eind juli en de daaropvolgende diplomatieke spanningen tussen Saoedi-Arabië en Canada. De demarche kon uiteindelijk op 8 augustus jl. uitgevoerd worden.
Tijdens deze demarche hebben de EU en haar lidstaten de ernstige zorgen over de mensenrechtensituatie in het land, specifiek de arrestaties van vrouwenrechtenactivisten, bij de Saoedische Minister van Buitenlandse Zaken aangekaart. Nederland staat in Riyad en Brussel in contact met gelijkgezinde landen om zo veel mogelijk gezamenlijk op te treden richting de Saoedische autoriteiten, conform de toezegging gedaan tijdens het Algemeen Overleg Raad Buitenlandse Zaken van 22 mei jl., Kamerstuk 21 501-02, nr. 1881. Zo heeft Nederland, samen met een aantal gelijkgezinde landen, er in Brussel voor gepleit dat de Europese Unie Saoedi-Arabië aanspreekt naar aanleiding van de recente berichtgeving dat tegen mensenrechtenactivisten de doodstraf wordt geëist.
Op 5 november vindt in Geneve de Universal Periodic Review (UPR) van Saoedi-Arabië plaats. Alle VN lidstaten worden elke vier jaar tijdens de UPR geëvalueerd, waarbij landen aanbevelingen aan elkaar kunnen doen wat betreft de verbetering van de mensenrechtensituatie. Het laatste mensenrechtenexamen van Saoedi-Arabië vond plaats in 2013. Het Koninkrijk der Nederlanden zal in zijn nationale verklaring van november extra aandacht besteden aan de positie van mensenrechtenverdedigers in het land en dit opnemen in de aanbevelingen.
Middels deze brief wordt eveneens voldaan aan de toezegging om de mogelijkheden te bezien om met andere landen arrestaties van mensenrechtenactivisten in Saudi-Arabië aan te kaarten en de Kamer over de uitkomsten daarvan te informeren, gedaan tijdens het Algemeen Overleg Raad Buitenlandse Zaken van 22 mei jl.(Kamerstuk 21 501-02, nr. 1881)
Het bericht ‘In de zoveelste onderwijsfraudezaak blijft de inspectie opvallend stil’ |
|
Eppo Bruins (CU) |
|
Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
![]() |
Kent u het artikel «In de zoveelste onderwijsfraudezaak blijft de inspectie opvallend stil»?1
Ja.
Klopt het dat de raad van toezicht van de Hanzehogeschool Groningen expliciet zijn klankbordfunctie heeft gesteld boven een rol als toezichthouder? Zo ja, wat vindt u daarvan? Zo nee, hoe interpreteert u het toetsingskader?
In artikel 10.3d, tweede lid van de WHW is de wettelijke taak van een raad van toezicht van een hogeschool als volgt gedefinieerd: «De raad van toezicht houdt [...] toezicht op de uitvoering van de werkzaamheden en de uitoefening van bevoegdheden door het college van bestuur en staat dit college met raad ter zijde.» In de branchecode Goed Bestuur Hogescholen is bepaald dat de raad van toezicht hiertoe een toetsingskader hanteert. De raad van toezicht van de Hanzehogeschool Groningen voldoet aan deze afspraak. Uit een door mij ontvangen toelichting van de Hanzehogeschool maak ik op dat de raad van toezicht in het najaar van 2017 de in het opiniestuk genoemde melding heeft ontvangen en geanalyseerd. Na deze analyse heeft de raad besloten geen nader onderzoek naar vermeende misstanden in te stellen omdat de melding onvoldoende redelijke gronden bevatte voor het bestaan van deze misstanden. De raad heeft deze gang van zaken uit eigen beweging gemeld bij de inspectie van het onderwijs (hierna: inspectie). Ook de inspectie zag op basis van de melding en de informatie van de raad van toezicht geen aanleiding om nader onderzoek in te stellen.
Vindt u dat in het betreffende toetsingskader de checks and balances goed zijn geborgd?
Ik verwijs naar het antwoord op vraag 2.
Zijn er meer van dergelijke toetsingskaders in het hoger beroepsonderwijs van kracht?
In de branchecode Goed Bestuur Hogescholen is bepaald dat raden van toezicht van hogescholen een toetsingskader hanteren.
Heeft de onderwijsinspectie inderdaad een rapport over wanbeheer bij de Hanzehogeschool ontvangen van een klokkenluider? Hoe is met dit rapport omgegaan?
De inspectie heeft inderdaad een rapport over vermeend wanbeheer bij de Hanzehogeschool ontvangen. De inspectie kreeg het betreffende rapport van zowel een individuele melder als van de raad van toezicht van de Hanzehogeschool. De inspectie heeft het rapport bekeken en er met de Raad van Toezicht van de Hanzehogeschool over gesproken. Op basis van het rapport en het gesprek daarover met de raad van toezicht zag de inspectie geen reden voor nader onderzoek.
Met de melder is de inspectie momenteel in contact over de vraag of diens zending meer informatie bevatte dan het beoordeelde rapport, zodat de inspectie deze eventueel alsnog kan beoordelen. Achtergrond hiervan is dat vorige week is gebleken dat de zending van de melder weliswaar op 1 december 2017 bij de inspectie in ontvangst is genomen, maar vervolgens niet op de juiste plek in de organisatie terecht is gekomen. De inspectie heeft haar conclusie dat er geen reden was voor nader onderzoek derhalve bepaald op basis van het rapport van de melder dat zij van de raad van toezicht van de Hanzehogeschool heeft ontvangen. De inspectie onderzoekt momenteel wat er verkeerd is gegaan bij de ontvangst van de zending van de melder en zal zo nodig maatregelen nemen om te voorkomen dat dit in de toekomst nogmaals verkeerd gaat.
Is dit een kwestie die door de onderwijsinspectie dient te worden opgepakt, door het Huis voor de Klokkenluiders, of door een andere instantie? Op grond van welke argumenten?
Ja, dit is een kwestie die door de inspectie dient te worden opgepakt. De inspectie behandelt zaken als deze als signaal. Signalen kunnen een belangrijke rol spelen in de keuzes die de inspectie in haar toezicht maakt. Uiteraard kunnen melders van misstanden zich ook wenden tot het Huis voor de Klokkenluiders. Op haar website wijst de inspectie hier ook op.
Op welke wijze is de klokkenluider door de onderwijsinspectie beschermd, indachtig de in 2016 met algemene stemmen aangenomen motie Bruins?2
De inspectie houdt geheim wat door klokkenluiders aan haar wordt toevertrouwd. Dit geldt overigens in beginsel ook breder voor signalen. De inspectie deelt de inhoud van meldingen niet met derden zonder de toestemming van de melder. Dit om benadeling van de melder in welke zin dan ook te voorkomen. In gevallen waarin informatie met toestemming van de melder wordt gedeeld met derden, doet de inspectie het uiterste om te voorkomen dat de melding tot de melder kan worden herleid.
Heeft u kennisgenomen van het bericht dat de Oostenrijkse bankentoezichthouder zijn toezicht op Turkse banken verscherpt en over het toezicht op Turkse banken in Nederland, waarvan tegoeden onder het Nederlandse depositogarantiestelsel gedekt zijn?1
Ja.
Klopt het dat vijf Turkse banken een hoofdkantoor hebben in Nederland en dat hun tegoeden dus onder het Nederlandse depositogarantiestelsel (DGS) vallen?2
Er zijn in Nederland vijf instellingen actief die beschikken over een Nederlandse bankvergunning en waarvan de aandelen – al dan niet gedeeltelijk – in handen zijn van partijen uit Turkije. Omdat zij opereren onder een Nederlandse bankvergunning zijn deze banken volledig onderworpen aan het voor Nederlandse banken geldende raamwerk van toezicht en regelgeving. Zij moeten in Nederland kapitaal- en liquiditeitsbuffers aanhouden om schokken op te vangen en om periodes van stress te doorstaan. Tegoeden die burgers en bedrijven aanhouden bij banken met een Nederlandse bankvergunning komen in aanmerking voor het Nederlandse depositogarantiestelsel.
Kunt u voor elk van de 43 banken onder het Nederlandse depositogarantiestelsel aangeven:
DNB publiceert financiële gegevens van individuele banken op haar website.3 Hier staat onder andere per bank hoeveel geld wordt aangehouden door huishoudens. Het geld van huishoudens komt samen met dat van ondernemingen in aanmerking voor dekking door het depositogarantiestelsel. In aanmerking komende tegoeden zijn onder het depositogarantiestelsel beschermd tot 100.000 euro per (rechts)persoon, per bank. Eind maart 2018 was in totaal zo’n 486 miljard euro aan deposito’s gedekt door het Nederlandse depositogarantiestelsel. Het stelsel kent een fonds dat wordt gevuld door risicogewogen bijdragen van banken. De gezamenlijke bijdrage is meer dan 100 miljoen euro per kwartaal en op dit moment zit meer dan 1 miljard euro in het fonds. De komende jaren groeit dit fonds door tot ongeveer 5 miljard euro en indien nodig kunnen banken worden gevraagd om extra buitengewone bijdragen.4 Er is geen aanvullende splitsing van gegevens per individuele bank publiek beschikbaar. De banken leveren deze informatie op toezichtsvertrouwelijke basis aan DNB.5
Zijn er banken die een verhoogd risicoprofiel hebben, bijvoorbeeld omdat zij hier via spaarrekeningen geld ophalen en datzelfde geld in euroleningen uitzetten in Turkije?
Er zijn verschillen in de samenstelling van balansen van banken en de bijbehorende risico’s. De eisen die aan banken worden gesteld zijn hier afhankelijk van. Zo wordt de hoogte van buffers bepaald op basis van het onderliggende risico van blootstellingen.6 Bovendien kunnen aanvullende eisen gelden. Ten eerste gelden strengere eisen voor materiële blootstellingen aan opkomende landen. Indien sprake is van een concentratierisico, dient additioneel kapitaal te worden aangehouden.7 Ten tweede geldt een maximering aan uitzettingen in landen die geen deel uitmaken van de Europese Economische Ruimte (EER), in verhouding tot de in Nederland gegarandeerde deposito’s. Hiermee wordt beoogd te voorkomen dat spaargeld dat valt onder het Nederlands depositogarantiestelsel in grote mate wordt uitgezet naar landen buiten de EER.8 Ten derde kan de toezichthouder aanvullende eisen («pijler 2») opleggen aan individuele banken, bijvoorbeeld indien sprake is van een verhoogd risicoprofiel.9 Die aanvullende eisen kunnen bestaan uit het aanhouden van extra kapitaal of liquiditeit, extra kwalitatieve vereisten of een combinatie hiervan.
Hebben de Nederlandse toezichthouders, net als hun Oostenrijkse collega’s, een verscherpte aandacht voor Turkse banken in Nederland? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe uit zich dat?
De ECB is verantwoordelijk voor het directe toezicht op Europese grootbanken. De nationale toezichthouders houden toezicht op kleinere banken, onder eindverantwoordelijkheid van de ECB. Dit systeem is het Single Supervisory Mechanism (SSM). Binnen het SSM worden ontwikkelingen die van invloed kunnen zijn op de soliditeit van banken, of op het stelsel als geheel, nauwlettend gevolgd. Alle Nederlandse banken dienen te beschikken over voldoende kapitaal en liquiditeit. Het is aan de toezichthouder om te monitoren dat deze regels worden nageleefd. DNB doet geen mededelingen over individuele banken of over de wijze waarop het toezicht daarop is georganiseerd.
Zijn er maxima gesteld door de Nederlandse en/of Turkse toezichthouders voor Turkse banken op de hoeveelheid deposito’s die in Nederland mogen worden opgehaald? Zijn er maxima gesteld op de hoeveelheid krediet die mag worden verleend? Zo ja, hoe wordt dit gehandhaafd?
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 4, geldt een maximum aan de uitzettingen van banken in landen die geen deel uitmaken van de EER, in verhouding tot de in Nederland gegarandeerde deposito’s. Hiermee wordt beoogd te voorkomen dat banken in Nederland spaargeld ophalen en dit vervolgens in grote mate uitzetten naar landen buiten de EER.10 Er geldt geen absoluut maximum aan de hoeveelheid deposito’s die door banken met een Nederlandse bankvergunning mag worden opgehaald.
Herinnert u zich het Icesave-debacle, waarbij er maxima werden gesteld aan de hoeveelheid spaargeld die in Nederland mocht worden opgehaald en hoe dit maximum zwaar werd overschreden met alle gevolgen van dien? Hoe voorkomt u, in het algemeen, dat een dergelijk scenario zich nu weer zou voordoen, indien een buitenlandse bank door problemen in het thuisland ook elders in de problemen raakt?
Icesave opereerde destijds in Nederland via een bijkantoor van een IJslandse bank. Als gevolg hiervan was DNB beperkt in haar mogelijkheden om toezicht te houden op dit bijkantoor. Dit is een belangrijk verschil met de instellingen die - al dan niet gedeeltelijk - eigendom zijn van partijen uit Turkije. Zij hebben een Nederlandse vestiging met een Nederlandse bankvergunning. Daarom moeten deze banken zelfstandig aan alle Europese en Nederlandse eisen voldoen. DNB houdt dit nauwlettend in de gaten, onder eindverantwoordelijkheid van de ECB. Mocht een bank niet aan de eisen voldoen dan is het ook aan DNB, als toezichthouder, om actie te ondernemen.
Heeft u al contact gehad met uw Turkse collega om te bespreken hoe de eventuele problemen bij Turkse banken en hoe de risico’s en eventuele gevolgen voor de Nederlandse banken, overheid en burgers en bedrijven gemitigeerd kunnen worden? Zo nee, bent u bereid dit op korte termijn wel te doen?
Ik heb hierover geen contact gehad met mijn Turkse ambtsgenoot. Het is aan de toezichthouders, DNB en ECB, om toezicht te houden op banken met een Nederlandse bankvergunning en de bijbehorende financiële risico’s te monitoren.
Kunt u deze vragen een voor een en binnen de reguliere termijn beantwoorden?
Ja.
Het bericht 'Britse beleggers zitten niet te wachten op afschaffen dividendbelasting' |
|
Henk Nijboer (PvdA) |
|
Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD), Menno Snel (staatssecretaris financiën) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Britse beleggers zitten niet te wachten op afschaffen dividendbelasting» en met het daarin genoemde artikel van een beleggingsanalist van een Britse vermogensbeheerder in het Financieel Dagblad (FD) van 24 augustus 2018?1
Ja.
Zijn er buitenlandse beleggers, of organisaties die hen vertegenwoordigen, die hebben verzocht om het afschaffen van de dividendbelasting?
Naar mijn weten zijn er geen buitenlandse beleggers of organisaties die hen vertegenwoordigen die mij of mijn voorgangers hebben verzocht om de dividendbelasting af te schaffen.
Hoe beoordeelt u de stelling van de directeur van Eumedion, een vereniging van institutionele beleggers, dat het besluit om de dividendbelasting af te schaffen helemaal niet speelt bij buitenlandse beleggers? Deelt u deze observatie? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord op vraag 7.
Aangezien de kosten voor het afschaffen van de dividendbelasting inmiddels zijn opgelopen tot 2 miljard euro, kunt u een nieuw overzicht geven van de categorieën dividendbelastingbetalers, en daarbij specifiek ingaan op het aandeel buitenlandse particulieren, en het aandeel Britten binnen die groep?
De netto-opbrengst van de dividendbelasting is afkomstig van buitenlandse partijen. Aangezien bij deelnemingsdividenden over het algemeen een inhoudingsvrijstelling geldt, betreft het vrijwel uitsluitend buitenlandse portfoliobeleggers. Een deel van hen kan de ingehouden dividendbelasting verrekenen, een ander deel niet. Wie deze portfolioaandeelhouders zijn is veelal ook voor beursgenoteerde bedrijven onbekend. Een nadere inschatting is dus niet te geven omdat exacte gegevens ontbreken. In mijn brief van 14 november jl.2 heb ik op basis van IMF-data wel een inschatting gegeven in welke landen portfoliobeleggers woonachtig of gevestigd zijn. Een uitsplitsing naar particuliere beleggers is niet te geven. Overigens is met de afschaffing van de dividendbelasting een budgettair belang gemoeid van € 1,9 miljard.
Welk percentage van de aandelen in Shell en Unilever wordt gehouden door Britse particulieren? In hoeverre is deze groep doorslaggevend bij de beslissing om hoofdkantoren naar Nederland te verplaatsen dan wel hier te behouden?
Zoals in het antwoord op vraag 4 is aangegeven is niet inzichtelijk te maken wie de portfolioaandeelhouders van beursgenoteerde ondernemingen zijn. Het is wel aannemelijk dat het aandeel Britse particuliere aandeelhouders in Shell en Unilever relatief groot zal zijn, vanwege de historische verbondenheid van beide bedrijven met Groot-Brittannië. Een deel van deze groep kan bij bezit van Nederlandse aandelen de Nederlandse dividendbelasting niet verrekenen. Zoals ik overigens heb aangegeven in mijn eerdergenoemde brief van 14 november jl. en in de memorie van toelichting bij de Wet bronbelasting 2020 is dit echter niet de enige groep beleggers die de Nederlandse dividendbelasting niet kan verrekenen. Daarnaast ligt het in de rede dat er nog de groep beleggers is die vanwege de dividendbelasting Nederlandse aandelen juist mijden.
Kunt u uiteenzetten welke belasting Britse particulieren betalen in het Verenigd Koninkrijk bij aan- en verkoop van aandelen in een Nederlandse beursgenoteerde onderneming en bij dividenduitkeringen door deze ondernemingen? Kunt u tevens uiteenzetten wat een particulier bij deze gebeurtenissen betaalt als hij in Nederland woont?
In principe betalen Britse particulieren inkomstenbelasting over dividenden en vermogenswinstbelasting (Capital Gains Tax) over de winst bij verkoop van aandelen. De vrijstellingen zijn dermate hoog dat particuliere beleggers in veel gevallen geen belasting betalen over het dividendinkomen.3 Als dat het geval is is de dividendbelasting die de Nederlandse beursgenoteerde onderneming inhoudt niet verrekenbaar. Op basis van het belastingverdrag van Nederland met het Verenigd Koninkrijk wordt het tarief van de dividendbelasting teruggebracht naar 10%.
In Nederland wordt een particulier – indien hij een belang heeft van minder dan 5% – belast in box 3 van de inkomstenbelasting. In box 3 wordt het inkomen uit sparen en beleggen, zoals dividend en vermogenswinsten, forfaitair bepaald. In Nederland worden dus niet de daadwerkelijk gerealiseerde vermogensinkomsten en -winsten belast. In Nederland is het rendement over een gedeelte van het vermogen (het heffingsvrije vermogen) vrijgesteld. In binnenlandse situaties is de dividendbelasting een voorheffing en te verrekenen met de verschuldigde inkomstenbelasting over inkomen uit box 3.
Kloppen de in het FD genoemde percentages ten aanzien van het extra rendement (volgens de auterur van het artikel slechts 1 tot 3 basispunten) dat deze beleggers zouden maken vanwege de voorgenomen afschaffing? Bent u het met de auteur van dat artikel en met de directeur van Eumedion eens dat dit geen wezenlijke overweging vormt voor buitenlandse beleggers?
Een eenduidige inschatting van het effect van de dividendbelasting op het rendement is niet mogelijk. De auteur van het betreffende artikel in het FD gaat voor de berekening van het effect op het rendement van één tot drie basispunten uit van beleggers die een Europese of een wereldwijde index volgen, en slaat daarbij de Nederlandse dividendbelasting om over de totale portefeuille. Deze vergelijking gaat dan ook alleen op voor beleggers die beleggen in een dergelijke beleggingsindex. Daarnaast zijn er ook beleggers die kiezen voor andere vormen van beleggingen, zoals actief vermogensbeheer waarbij met gebruik van marktkennis getracht wordt het rendement te optimaliseren. Hierbij zal een belegger die de Nederlandse dividendbelasting niet kan verrekenen en voor de keuze staat om wel of niet in Nederlandse aandelen te beleggen kijken naar het nettorendement dat hij over de Nederlandse aandelen behaalt. Ter illustratie het volgende rekenvoorbeeld: voor beleggers die de dividendbelasting niet kunnen verrekenen, maar wel beleggen in aandelen met een dividendrendement van 5% heeft de dividendbelasting een effect van 75 basispunten (bij een tarief van 15%),4 dan wel 50 basispunten voor een belegger in het Verenigd Koninkrijk (bij een tarief van 10%). Het feit dat er vele duizenden kostbare en tijdrovende bezwaarprocedures lopen tegen de Nederlandse dividendbelasting onderstreept dat voor veel beleggers de dividendbelasting wel degelijk een belangrijke kostenpost vormt. Overigens heeft de dividendbelasting ook een negatief voor beleggers die wel kunnen verrekenen doordat er sprake is van een tijdsverloop tussen de inhouding van dividendbelasting en de daadwerkelijke verrekening. Dit liquiditeitsnadeel is voor grote Nederlandse institutionele beleggers ook weleens aanleiding geweest te pleiten voor afschaffing van de dividendbelasting.
Is het waar dat het bedrijfsleven opdraait voor de dekkingsproblemen bij de dividendbelasting? Kunt u bij de miljoenennota expliciet uiteenzetten welk deel van de dekking terechtkomt bij het grootbedrijf en welk deel bij het midden- en kleinbedrijf (MKB)?
In de Miljoenennota 2019 wordt aangegeven dat dekking van de hogere kosten voor afschaffing van de dividendbelasting wordt gedekt door compenserende lastenverzwaring bij het bedrijfsleven. Meer specifiek is (alleen) het hoge vpb-tarief minder verlaagd dan beoogd bij het regeerakkoord, zodat winsten tot € 200.000 niet worden geraakt waardoor het mkb grotendeels wordt ontzien.
Kunt u daarbij ook expliciet uiteenzetten welk deel van de dekking door Nederlanders worden opgebracht en welk deel in het buitenland neerslaat?
Het lastenkader maakt geen onderscheid naar de categorie buitenland.
Bent u bereid af te zien van het afschaffen van de dividendbelasting?
Nee. De afschaffing van de dividendbelasting is gericht op het behouden én het aantrekken van hoofdkantoren van internationaal opererende bedrijven. Het vertrek van hoofdkantoren heeft gevolgen voor de mensen die bij deze hoofdkantoren werken en voor de mensen die werken in de hieraan gerelateerde dienstverlenende sector, zoals taxichauffeurs en de medewerkers in hotels. Hoofdkantoren zijn van belang voor de concurrentiekracht van de Nederlandse economie. Het kabinet zet deze stap vanuit de overtuiging dat hiermee het algemene belang het beste is gediend.
De berichten dat tegen vijf Soedische mensenrechtenactivistes de doodstraf is geëist |
|
Han ten Broeke (VVD), Kees van der Staaij (SGP), Bram van Ojik (GL), Lilianne Ploumen (PvdA), Sjoerd Sjoerdsma (D66), Joël Voordewind (CU), Agnes Mulder (CDA) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
![]() ![]() ![]() ![]() ![]() ![]() ![]() |
Bent u bekend met de berichten dat tegen vijf Saoedische mensenrechtenactivistes de doodstraf is geëist?1
Het kabinet is bekend met de berichtgeving, waarin staat dat tegen vijf Saoedische mensenrechtenactivisten, waaronder één vrouw, de doodstraf is geëist.
Nederland is zeer bezorgd over de recente arrestaties en de bredere mensenrechtensituatie in Saoedi-Arabië. De repressie van andersdenkenden en het harde optreden richting personen die, voor zover bekend, slechts gebruik maken van hun recht op vrijheid van meningsuiting zijn ontwikkelingen die op gespannen voet staan met een aantal recente hervormingen die door Saoedi-Arabië zijn doorgevoerd. Ook de arrestaties van activisten die zich specifiek hebben ingezet voor de verbetering van de positie van vrouwen in Saoedi-Arabië zijn zorgelijk. Deze arrestaties lijken tegenstrijdig met de door het land zelf genoemde streven om de economische, maatschappelijke en sociale positie van vrouwen te verbeteren.
Nederland is bovendien principieel tegen de doodstraf en zal zich daar altijd over uitspreken, ook bij Saoedi-Arabië. Deze zorgen worden regelmatig, zowel via politieke kanalen als de ambassade en tijdens bezoeken van bijvoorbeeld de mensenrechtenambassadeur, aangekaart bij de Saoedische autoriteiten.
Indien Saoedi-Arabië besluit tot het opleggen en uitvoeren van de doodstraf voor mensenrechtenactivisten die voor zover bekend slechts gebruik hebben gemaakt van hun recht op vrijheid van meningsuiting, zou dat een verdere verslechtering van de mensenrechtensituatie in het land betekenen. Het kabinet volgt de ontwikkelingen, waaronder het proces van de in de berichtgeving genoemde vrouwelijke activist, op de voet. Hiertoe zullen ook vertegenwoordigers van de Europese Unie en haar lidstaten zoveel mogelijk aanwezig zijn bij de eerstkomende hoorzitting. De ambassade en andere internationale partners in Riyad hebben beperkt zicht op de rechtsgang van eerdere soortgelijke zaken, aangezien de processen zich over een periode van jaren hebben voltrokken en waarbij niet altijd vertegenwoordigers van de Europese Unie en haar lidstaten aanwezig konden zijn. Richting de Saoedische autoriteiten blijft het kabinet het belang van een eerlijk en transparant proces, met proportionele strafbepalingen, stevig benadrukken, evenals het belang van een breed maatschappelijk middenveld en open publiek debat, mede in het licht van de hervormingen in het land.
Wat vindt u ervan dat in Saoedi-Arabië mogelijk mensen worden onthoofd louter en alleen omdat zij hebben gedemonstreerd en getwitterd hebben voor meer werk en meer rechten in hun regio?
Zie antwoord vraag 1.
Verloopt naar uw mening de procesgang van deze vrouwen eerlijk?
Zie antwoord vraag 1.
Welke mogelijkheden ziet u om, al dan niet in Europees verband, druk uit te oefenen op de Saoedische regering om vreedzame demonstranten niet op te sluiten en de doodstraf tegen hen te eisen?
Eind mei is mede op aandringen van Nederland besloten om de zorgen over de toegenomen arrestaties over te brengen door middel van een gezamenlijke EU-demarche bij de Saoedische autoriteiten. Dit verzoek is door Saoedi-Arabië lang aangehouden en kreeg extra urgentie door de arrestatie van de twee vrouwenrechtenactivisten eind juli en de daaropvolgende diplomatieke spanningen tussen Saoedi-Arabië en Canada. De demarche kon uiteindelijk op 8 augustus jl. uitgevoerd worden.
Tijdens deze demarche hebben de EU en haar lidstaten de ernstige zorgen over de mensenrechtensituatie in het land, specifiek de arrestaties van vrouwenrechtenactivisten, bij de Saoedische Minister van Buitenlandse Zaken aangekaart. Nederland staat in Riyad en Brussel in contact met gelijkgezinde landen om zo veel mogelijk gezamenlijk op te treden richting de Saoedische autoriteiten, conform de toezegging gedaan tijdens het Algemeen Overleg Raad Buitenlandse Zaken van 22 mei jl. Zo heeft Nederland, samen met een aantal gelijkgezinde landen, er in Brussel voor gepleit dat de Europese Unie Saoedi-Arabië aanspreekt naar aanleiding van de recente berichtgeving dat tegen mensenrechtenactivisten de doodstraf wordt geëist.
Op 5 november vindt in Genéve de Universal Periodic Review (UPR) van Saoedi-Arabië plaats. Alle VN lidstaten worden elke vier jaar tijdens de UPR geëvalueerd, waarbij landen aanbevelingen aan elkaar kunnen doen wat betreft de verbetering van de mensenrechtensituatie. Het laatste mensenrechtenexamen van Saoedi-Arabië vond plaats in 2013. Het Koninkrijk der Nederlanden zal in zijn nationale verklaring van november aandacht besteden aan de positie van mensenrechtenverdedigers in het land en dit opnemen in de aanbevelingen.
Wat was de reactie van Saoedi-Arabië op de gezamenlijke EU-demarche waar u in antwoorden op eerdere Kamervragen over schrijft?2
Zie antwoord vraag 4.
Hoe beoordeelt u deze nieuwe serie mogelijke doodstraffen en de toegenomen arrestaties van mensenrechtenactivisten tegen de achtergrond van het hervormingsbeleid dat door de regering van het Koninkrijk Saoedi-Arabië en kroonprins Mohammed bin Salman wordt doorgevoerd?
Zie het antwoord op vraag 1, 2, en 3.
Het bericht dat honderden advocaten de afgelopen jaren zijn gestopt |
|
Michiel van Nispen |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het bericht «Meer werkdruk, minder geld: de sociale advocatuur wankelt»?1
Ik heb van de inhoud van het desbetreffende item in de uitzending van Nieuwsuur kennis genomen.
Bent u ervan geschrokken dat nu blijkt dat de afgelopen jaren 343 sociaal advocaten zijn gestopt omdat de werkdruk te hoog was en de vergoeding te laag? Zo nee, waarom niet? Zo ja, waarom heeft u tot nu toe, sinds het verschijnen van het rapport van de commissie-Van der Meer, niet ingegrepen?
De cijfers van de Raad voor Rechtsbijstand met betrekking tot het aantal rechtsbijstandverleners dat per jaar actief is in het stelsel, zijn mij bekend. Het totale aantal advocaten dat toevoegingen deed is in 2017 ten opzichte van 2016 met 2% gedaald, van 7.410 naar 7.260. In dezelfde periode nam het aantal toevoegingen met 6,8% af van 445.705 naar 415.618. Deze cijfers wijzen erop dat deze afname niet verontrustend is, omdat voor een goede werking van het stelsel voldoende rechtsbijstandverleners in het stelsel werkzaam zijn.
Erkent u nog steeds dat sociaal advocaten nu geen redelijke vergoeding krijgen? Waarom moeten sociaal advocaten wachten op uw plannen om tot minder zaken te komen, tot zij een redelijke vergoeding zullen krijgen?
De opdracht uit het regeerakkoord luidt dat het stelsel van rechtsbijstand wordt herzien langs de lijnen van de rapporten van de commissie-Wolfsen en de commissie-Van der Meer binnen de bestaande budgettaire kaders. Zoals aangekondigd in mijn brief van 27 november 20172 en tijdens het dertigledendebat over gesubsidieerde rechtsbijstand in uw Kamer op 1 februari jl.3, ben ik hierover in gesprek met professionals in en rond het stelsel van gesubsidieerde rechtsbijstand. Ik streef ernaar om, binnen de kaders van het regeerakkoord, een stelsel vorm te geven waarin de rechtzoekende een snelle, laagdrempelige en adequate oplossing van zijn of haar geschil wordt geboden én waarin de betrokken professional een adequate vergoeding ontvangt. Daarbij zet ik bij het vormgeven van de toegang tot recht de belangen van rechtszoekenden voorop en vervolgens zoeken we een passende wijze om ook recht te doen aan de noodzaak om de rechtsbijstandverlener een adequate vergoeding te bieden.
Ik voel de urgentie om op korte termijn veranderingen tot stand te brengen. Het rapport van de Commissie-Van der Meer identificeerde al waar de urgentie op dit moment het grootst is, namelijk in het familierecht. Mijn ambitie is om met voorrang op dat rechtsgebied de grootste knelpunten aan te pakken. Daarbij denk ik bijvoorbeeld aan het aanpakken van de perverse prikkels die geïdentificeerd zijn bij de bekostiging van scheidingszaken: die zijn nu niet altijd gericht op het vinden van de beste oplossing, maar op het soms onnodig voortzetten van procedures. Ik hecht er wel aan dat de stappen die op korte termijn gezet worden in de richting van zijn van het toekomstig stelsel dat ik voorsta. Daarom vraagt de exacte manier waarop die stappen gezet worden nog uitwerking.
Deelt u de observatie van de heer Buruma dat het juist voor het vertrouwen in de rechtsstaat van groot belang is te zorgen dat de sociaal advocatuur overeind blijft? Welke conclusie verbindt u daaraan?
De (sociale) advocatuur speelt een belangrijke rol in de bescherming van rechtstatelijke waarden en het garanderen van toegang tot recht voor iedereen. Uiteraard moet het verlenen van gesubsidieerde rechtsbijstand, in zaken waarin bijstand door een advocaat de beste oplossing biedt voor het probleem, voldoende aantrekkelijk zijn om op termijn genoeg kwalitatief goede advocaten aan het stelsel te blijven binden.
Schrikt u ervan dat bevlogen idealistische advocaten, zoals Inge Hidding, zeer serieus overwegen te stoppen, nadat eerder bijvoorbeeld Marije Jeltes besloot te stoppen? Voelt u zich hier verantwoordelijk voor door het jarenlang bezuinigen op de gesubsidieerde rechtsbijstand en het nu al zo lang niets doen met de duidelijke conclusie van de commissie-Van der Meer dat er geld bij zal moeten teneinde tot een redelijke vergoeding te komen waardoor dit belangrijke beroep in onze rechtsstaat voldoende blijft bestaan?
Tijdens de door mij gevoerde gesprekken heb ik ook kennisgemaakt met verschillende hardwerkende, bevlogen, betrokken en kundige sociaal advocaten en heb ik kennis kunnen nemen van de manier waarop zij hun praktijk vormgeven. Ik heb ook de eerder door de Vereniging Sociale Advocatuur Nederland en door andere sociaal-advocaten geuite signalen over de onhoudbaarheid van de vergoedingen in het huidige stelsel gehoord. Zoals aangegeven bij vraag 3, is het mijn intentie om op korte termijn de grootste knelpunten in het familierecht aan te pakken. Over de verdere uitwerking van de modernisering van het stelsel van gesubsidieerde rechtsbijstand, zal ik uw Kamer binnenkort informeren.
Wanneer komt u eindelijk tot het besluit hardwerkende idealisten, die een cruciale rol spelen in onze rechtsstaat, een redelijke vergoeding te geven?
Zie antwoord vraag 3.
Het bericht ‘Eerste energieneutrale kazerne ter wereld op Aruba’ |
|
Salima Belhaj (D66) |
|
Ank Bijleveld (minister defensie) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Eerste energieneutrale kazerne ter wereld op Aruba»?1 Is het realiseren van een energieneutrale kazerne een ontwikkeling die alleen op Aruba plaats vindt of zijn er meer dergelijke ontwikkelingen binnen defensie?
Ja.
Kunt u aangeven waar en hoe er binnen de Nederlandse Defensieorganisatie meer van dergelijke initiatieven plaatsvinden? Kunt u deze vraag zo mogelijk beantwoorden inclusief een tabel die een overzicht geeft van waar en wat voor projecten plaatsvinden?
Defensie is sinds 2009 bezig met de verduurzaming van haar vastgoed. Er loopt een programma om bij het bestaande vastgoed energiebesparende maatregelen uit te voeren. Daarnaast wordt alle nieuwbouw op defensieterreinen conform Europese regelgeving verregaand energieneutraal ontworpen en uitgevoerd.
Op het Nieuwe Haventerrein in Den Helder is als pilot een Energiemanagementsysteem opgezet, dat al tot energie- en kostenbesparingen van € 130.000 per jaar heeft geleid. Komend jaar zal die pilot worden uitgebreid naar drie andere kazernes.
Daarnaast loopt het rijksbrede project «Opwekken duurzame energie», waarbij het Rijksvastgoedbedrijf een inventarisatie maakt van alle locaties op Rijksgronden waar installaties voor de grootschalige opwekking van duurzame energie kunnen worden gerealiseerd. Dat heeft bij Defensie tot nu toe geleid tot de bouw van drie windmolens op het magazijnencomplex Coevorden, een zonnepark van 4.000 zonnepanelen op kampement De Vliehors op Vlieland en het vervangen van de straatverlichting op de Willem Lodewijk van Nassaukazerne in het Lauwersmeer door LED-verlichting. Op vliegbasis Eindhoven wordt dit najaar gestart met de bouw van een zonnepark van 12.000 panelen.
Naast de in onderstaande tabel genoemde acht projecten bevinden zich nog vijftien projecten in de fase van verkennende gesprekken met gemeenten en bedrijven of in een nader onderzoeksfase naar de technische en financiële mogelijkheden. Het betreft projecten op het gebied van windmolens, zonneparken, grootschalige opwekking van zonne-energie op daken, geothermie, aansluiting van defensieobjecten op stadsverwarming en warmte-koude-opslag.
Zijn de ontwikkelingen, zoals die nu op Aruba plaatsvinden, onderdeel van een groter beleid?
In de Defensie Energie- en Milieubeleidsnota (DEM) 2015–2018 wordt het nationale beleid op energie- en milieugebied doorvertaald naar maatregelen. Een onderdeel hiervan is het energiebeleid voor het vastgoed, waarin onder andere energiebesparende maatregelen voor gebouwen en maatregelen zijn opgenomen om het aandeel duurzame energie te verhogen. Een locatie als Aruba met veel potentieel voor wind- en zonne-energie levert bij het uitvoeren van energiebesparende en duurzame energieprojecten in korte tijd zowel financiële als milieuwinst op.
Daarnaast is er de Operationele Energiestrategie, die het energiebeleid voor het operationele materieel en de kampementen tijdens operaties beschrijft.
De beleidsperiode van de Defensie Energie- en Milieunota loopt dit jaar ten einde. Er wordt nu gewerkt aan de opvolger voor de periode 2019–2022. De Operationele Energiestrategie en de Defensie Energie en Milieubeleidsnota zullen worden samengevoegd, zodat er komend voorjaar één integraal beleidsdocument ligt dat het energiebeleid voor zowel vastgoed als materieel bevat.
Welk beleid om Defensie klimaat- en energievriendelijker te maken kent Defensie?
Zie antwoord vraag 3.
Tonen de ontwikkelingen, zoals die nu op Aruba plaatsvinden, niet aan dat het goed mogelijk is om Defensie aanzienlijk energieneutraler te laten worden zonder dat dit het militair-operationele presteren aantast? Bent u bereid structureel beleid te ontwikkelen dat gericht is op het energieneutraler maken van de gehele defensieorganisatie?
De maatregelen aan de gebouwen, die op Aruba al zijn genomen en nog toegepast zullen worden, laten zien dat het in het vastgoeddomein technisch gezien mogelijk is om tot energiebesparing te komen. Bij nieuwbouw worden gebouwen nu al bijna energieneutraal ontworpen en gebouwd. Voor het bestaande vastgoed ligt er naast verduurzaming een forse opgave op het gebied van brandveiligheid en achterstallig onderhoud. Dit maakt dat er een continue prioriteitstelling moet plaatsvinden.
Een aandachtspunt bij het nemen van energiemaatregelen in het vastgoed is dat ze niet met het militair-operationele optreden in conflict komen. Zo zijn er op vliegvelden terreindelen waar vanwege hinderlijke schitteringen voor het vliegverkeer geen zonnepanelen geplaatst kunnen worden. Op andere terreindelen kan het wel en Defensie doet dat ook: op Vlieland is recent een zonnepark van 4.000 panelen geopend en op vliegbasis Eindhoven wordt binnenkort met de bouw van een zonnepark van 12.000 panelen gestart.
Bij het opstellen van de nieuwe Defensie Energie- en Milieunota 2019, zoals aangekondigd in onze Kamerbrief over de Evaluatie van de Operationele Energiestrategie (Kamerstuk 33 763 nr. 142 d.d. 13 juli 2018), zullen de Operationele Energiestrategie en de Defensie Energie- en Milieubeleidsnota worden samengevoegd en zal net als in de voorgaande milieunota’s beleid gericht op het energieneutraler maken van de organisatie worden opgenomen. De nieuwe DEM zal voorjaar 2019 gereed zijn.
Bent u bereid deze vragen voor de behandeling van de nota «Defensie Energiestrategie: beleid en bijdrage aan de energietransitie» op 10 september 2018 te beantwoorden?
Dat is helaas niet gelukt.
Het filmpje op Twitter inzake Achmea Rechtsbijstand |
|
Gijs van Dijk (PvdA), Attje Kuiken (PvdA) |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het filmpje op uw Twitter account over Achmea Rechtsbijstand?1
Ja.
Deelt u de mening dat Achmea er een commercieel belang bij heeft als u zelf lovende woorden uit en instemmend knikt als het over producten van deze verzekeraar gaat? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Als Minister voor Rechtsbescherming hecht ik groot belang aan het mij breed laten informeren op diverse terreinen door verschillende partijen. Dit doe ik onder meer door het afleggen van werkbezoeken. Dit is het enige belang dat mij voor ogen heeft gestaan bij het afleggen van dit werkbezoek.
Heeft Achmea op enigerlei wijze, bijvoorbeeld in financiële zin of door diensten te verlenen, meegewerkt aan de totstandkoming van dit filmpje? Zo ja, op welke wijze?
Nee.
Waarom maakt u reclame voor een commercieel bedrijf dat rechtsbijstandsverzekeringen verkoopt?
Dat doe ik niet.
Waarom legt u een verband tussen herziening van het stelsel van gesubsidieerde rechtsbijstand en de commerciële rechtsbijstandsverzekering?
In het stelsel van gesubsidieerde rechtsbijstand gaat het om het oplossen van problemen met juridische consequenties. Daarom is een bezoek aan een juridische dienstverlener relevant en leerzaam.
Deelt u de mening dat de diensten van een commerciële rechtsbijstandsverzekeraar niet voor iedereen betaalbaar zijn en daarom geen vervanging kunnen zijn voor degesubsidieerde rechtsbijstand? Zo ja, hoe gaat u er voor zorgen dat ook de lage inkomens zeker kunnen zijn van een laagdrempelige toegang tot het recht? Zo nee, waarom deelt u die mening niet en wat zijn uw plannen ten aanzien van de gesubsidieerde rechtsbijstand in relatie tot de commerciële rechtsbijstandsverzekering?
Ik ben van mening dat het aan de overheid is om te voorzien in toegang tot het recht, ook voor minder draagkrachtigen. Zoals eerder aan uw Kamer is toegezegd, zal ik uw Kamer op korte termijn informeren over de uitwerking van de opdracht in het regeerakkoord om het stelsel van rechtsbijstand te herzien.
Het bericht ‘Defensie betaalt fikse rekeningen van Kroon’ |
|
Salima Belhaj (D66) |
|
Ank Bijleveld (minister defensie) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Defensie betaalt fikse rekeningen van Kroon»?1
Ja.
Kunt u aangeven onder welke feiten en omstandigheden Defensie militairen en veteranen tegemoet komt in de kosten voor rechtskundige hulp? Wat zijn hiervoor de richtlijnen?
Vergoeding van juridische kosten kan plaatsvinden op basis van artikel 115 van het AMAR, artikel 88 van het BARD of op basis van de Regeling tegemoetkoming kosten rechtskundige hulp (RTKR). Elke aanvraag tot vergoeding van juridische kosten wordt op basis van de specifieke omstandigheden en feiten van het individuele geval beoordeeld.
Wat is de maximale tegemoetkoming in de kosten voor rechtskundige hulp waarop militairen en veteranen een beroep kunnen doen?
De maximale vergoeding voor aanspraken op grond van de RTKR bedraagt € 25.000 met een maximum uurtarief van € 250. De vergoeding wordt per geval bepaald.
Wat is uw afwegingskader om af te wijken van de (financiële) richtlijnen rondom het tegemoetkomen in de kosten voor rechtskundige hulp voor militairen en veteranen?
Vergoedingen voor rechtskundige hulp worden in beginsel toegekend op basis van de RTKR. In uitzonderlijke gevallen kan daarvan worden afgeweken. Omdat het hier feitelijk om een hardheidsclausule gaat, is het vooraf inkaderen daarvan niet wenselijk. Of een zaak als uitzonderlijk moet worden aangemerkt, wordt per geval beoordeeld aan de hand van de specifieke omstandigheden en feiten van het individuele geval. Wat betreft majoor Kroon is daarbij het volgende overwogen. In 2009 werd majoor Kroon als eerste persoon in ruim 50 jaar benoemd tot Ridder der Militaire Willemsorde. De bijzondere positie van majoor Kroon in de samenleving als gevolg van deze benoeming en de daaraan gerelateerde grote aandacht, ook in de media, waren leidend bij de gemaakte afwegingen.
Geeft u goedkeuring voor het afwijken van regels rondom het tegemoetkomen in de kosten voor rechtskundige hulp voor militairen en veteranen?
Er is geen sprake van een afwijking, maar van toepassing van een andere grondslag in de gevallen waarin zaken daarvoor in aanmerking komen. Wat betreft de goedkeuring verwijs ik u naar het antwoord op vraag 2.
Wat is uw reactie op het bericht «Defensie betaalt fikse rekeningen van Kroon»?
Ik heb kennis genomen van het artikel.
Wat is uw reactie op andere militairen en veteranen die het met minder financiële tegemoetkoming in de kosten voor rechtskundige hulp moeten doen en ook in de publiciteit zijn gekomen?
Elke aanvraag tot vergoeding van juridische kosten wordt op basis van de specifieke omstandigheden en feiten van het individuele geval beoordeeld. Dergelijk maatwerk leidt onvermijdelijk tot verschillen in de uiteindelijke beslissingen tot vergoeding. Ik kan me voorstellen dat die verschillen in sommige gevallen tot gevoelens van onvrede kunnen leiden, mede doordat er uit oogpunt van privacy geen volledige openheid kan worden gegeven over de afwegingen in elke individuele situatie.
Herinnert u zich dat tijdens de behandeling van de Veteranennota op 26 juni 2018 over de rechtspositionele regelingen voor veteranen de D66-fractie haar zorgen heeft geuit over het maximale budget van € 7.500 voor rechtskundige hulp voor veteranen, aangezien dit geen recht doet aan de complexe en tijdrovende trajecten waar veteranen zich doorheen moeten vechten? Bent u bereid om de ervaringen van Defensie rondom de zaak Kroon te betrekken bij de reeds eerder gevraagde evaluatie over de rechtspositionele regelingen voor veteranen?
De Regeling volledige schadevergoeding (RVS) wordt dit jaar nog geëvalueerd. Een van de onderwerpen van deze evaluatie is de hoogte van de vergoeding voor rechtsbijstand. Daarbij zal primair gekeken worden naar de zaken die inmiddels via de RVS zijn afgehandeld en naar die situaties waarbij via de hardheidsclausule meer dan 7.500 euro is toegekend. De RVS is juist ingesteld om (complexe) juridische procedures te voorkomen. Het is daarom niet te vergelijken met kosten voor rechtsbijstand die gepaard gaan met een feitelijke juridische procedure voor de rechter.
Het bericht ‘Rechtbank geeft Nijmegen tik op vingers; zorgfraude niet aangetoond’ |
|
Maarten Hijink |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
Bent u bekend met de berichten dat de rechtbank Gelderland de gemeente Nijmegen een tik op de vingers geeft omdat zorgfraude niet is aangetoond en dat de gemeente Nijmegen de kans krijgt vermeende fraude in 4 dossiers van de zorginstelling R2 B.V., onderdeel van de Rigtergroep, verder toe te lichten? Wat is uw reactie hierop?1 2
Ja daar ben ik mee bekend. Ik laat het beoordelen van de zaak aan de rechter.
Hoeveel grip en hoeveel controlemogelijkheden heeft een gemeente eigenlijk op de zorginstellingen die zorg via persoonsgebonden budget (pgb)-gelden leveren aan haar inwoners? Vindt u dat gemeenten meer mogelijkheden moeten krijgen om toe te zien op de juiste besteding van pgb-gelden?
Na toekenning van een pgb-budget sluit een budgethouder een zorgovereenkomst met een zorgverlener. In de zorgovereenkomst staan de afspraken over de zorg, de werktijden en de vergoeding. Het is aan de budgethouder om te controleren of de afspraken over de zorg, de werktijden en de vergoeding ook worden nagekomen. De gemeente is geen partij in de overeenkomst de toekenningsbeschikking en uiteraard de wettelijke voorwaarden voor die toekenning. Dit laat onverlet dat de gemeente kan controleren bij de budgethouder of het budget dat de gemeente heeft toegekend wordt besteed overeenkomstig het zorgplan. Mocht blijken uit de controle bij de budgethouder dat er onregelmatigheden zijn dan kan de gemeente de budgethouder en vervolgens ook de zorgverlener aanspreken. Dit is vanaf 1 april 2017 makkelijker gemaakt met het zogenaamde derdenbeding. Het pgb is een mooi instrument voor mensen die er goed mee om kunnen gaan, maar het is niet voor iedereen geschikt. Voor budgethouders moet het aan de voorkant helder zijn welke voorwaarden en verantwoordelijkheden verbonden zijn aan de keuze voor een pgb. Verstrekkers kunnen budgethouders informeren en ondersteunen bij het maken van de juiste afweging, maar moeten tegelijkertijd beoordelen wie voor een pgb geschikt is en wie niet.
Zoals ik u eerder heb geïnformeerd ben ik bezig met een beleidsverkenning pgb3. De maatregelen die volgen uit de beleidsverkenning kunnen leiden tot meer of andere mogelijkheden om toe te zien op de juiste besteding van pgb-gelden. De beleidsverkenning zal in het najaar aan de Tweede Kamer worden verzonden.
Is deze uitspraak voor u een bevestiging dat alleen cliënten die zelf regie kunnen voeren over besteding van hun pgb voor een pgb in aanmerking zouden moeten komen? Waren de betreffende cliënten van R2 B.V. hiertoe volgens u voldoende in staat?
Het uitgangspunt is dat mensen de zorg krijgen die nodig is, in een vorm die bij hen past. Het pgb is een mooi instrument voor mensen die er goed mee om kunnen gaan, maar het is niet voor iedereen geschikt. Voor budgethouders moet het aan de voorkant helder zijn welke voorwaarden en verantwoordelijkheden verbonden zijn aan de keuze voor een pgb. Verstrekkers kunnen budgethouders informeren en ondersteunen bij het maken van de juiste afweging, maar moeten tegelijkertijd beoordelen wie voor een pgb geschikt is en wie niet. Uit het onderzoek naar regie en vertegenwoordiging bij pgb blijkt dat het voor verstrekkers ingewikkeld is om aan de voorkant te beoordelen of een budgethouder in staat is om de verplichtingen en verantwoordelijkheden rondom het pgb na te komen. Het ontbreekt hen aan een helder beoordelingskader om pgb aanvragers aan te toetsen. In het kader van de aangekondigde beleidsverkenning naar het pgb gaan we bekijken hoe we de toegang tot een pgb kunnen verbeteren. Daarbij kijken we ook of de weigeringsgronden die nu in de wet- en regelgeving zijn opgenomen toereikend zijn. Het tweede aandachtsgebied in de beleidsverkenning is de kwaliteit van de met een pgb ingekochte zorg en ondersteuning. Of de cliënten van R2 B.V. hiertoe in staat waren is ter beoordeling aan de verstrekker.
Wat is uw mening over de door R2 B.V. gehanteerde constructie aangaande de combinatie van huur en zorg? Vindt u het een nette manier van handelen als de organisatie cliënten huur laat betalen via hun uitkering en vervolgens een deel van de pgb-gelden als servicekosten in rekening brengt? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ik laat het oordeel over de gehanteerde constructie aan de rechter.
Wat is de stand van zaken met betrekking tot de uitvoering van de aangenomen motie die de regering verzocht het openbaar ministerie te vragen zoveel mogelijk informatie over de omvang van de pgb-fraude te delen met de Kamer én om op basis van deze informatie met voorstellen te komen over hoe fraude met het pgb kan worden ingedamd?3
In het programmaplan rechtmatige zorg dat op 19 april 2018 naar de Tweede Kamer5 is gestuurd heb ik deze motie als volgt beantwoord: De Kamer heeft recent gevraagd om de bij het OM beschikbare informatie over de omvang van pgb fraude beschikbaar te stellen. De meest recente cijfers gaan over de resultaten van de strafrechtelijke opsporings- en ontnemingsonderzoeken die de Inspectie SZW in 2017 heeft uitgevoerd. Op basis van deze onderzoeken heeft de Inspectie SZW circa € 1,1 miljoen aan wederrechtelijk verkregen voordeel berekend. Daarvan heeft € 0,1 miljoen betrekking op fraude met het pgb. Ter vergelijking, in 2016 ging het om een totaalcijfer van € 5 miljoen aan wederrechtelijk verkregen voordeel, waarvan € 1,9 miljoen fraude met het pgb (in de Wlz/ AWBZ) betrof. Voor de maatregelen die ik neem voor het pgb verwijs ik u ook naar het programmaplan.
In hoeverre moeten zorginstellingen die via een pgb zorg verlenen aan kunnen tonen dat de afgesproken uren zorg ook daadwerkelijk worden geleverd? Is het alleen aan de budgethouder om hier op toe te zien?
De budgethouder is zelf verantwoordelijk voor de besteding van zijn / haar pgb-budget en daarmee voor de controle op de afgesproken en geleverde uren door een zorginstelling. Een zorginstelling maakt via facturen de geleverde zorg inzichtelijk. Of deze zorg ook daadwerkelijk geleverd is, is ter beoordeling aan de budgethouder (zie ook het antwoord op vraag6. Ik verwacht van de gemeenten dat zij bij twijfels over de rechtmatige besteding hun toezichtstaak uitvoeren.
Het bericht ‘Zedenzaak van Brech bleef te vaak onopgemerkt’ |
|
Gidi Markuszower (PVV) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Zedenzaak van Brech bleef te vaak onopgemerkt»?1
Ja.
Deelt u de mening dat de zaak Nicky Verstappen onder andere leert dat de Wet op Archiefbeheer, waardoor het openbaar ministerie (OM) verplicht dossiers na verloop van jaren moet vernietigen, de opsporing van criminelen tegenwerkt?
Op 1 april 2004 is de Wet op justitiële en strafvorderlijke gegevens (hierna: Wjsg) in werking getreden. Op basis van artikel 4 lid 4 juncto artikel 39d Wjsg geldt sedertdien een vernietigingstermijn van strafvorderlijke en justitiële gegevens van 80 jaar voor vrijwel alle zedenzaken, waaronder die gericht zijn tegen minderjarigen. Dit geldt ook voor sepotbeslissingen. Dat houdt in dat deze gegevens en/of dossiers gedurende een periode van tachtig jaar beschikbaar blijven voor justitie ten behoeve van de rechtspleging.
Het onderzoek naar de dood van Nicky Verstappen betreft een lopend strafrechtelijk onderzoek, zodat ik niet kan ingaan op bijzonderheden van deze zaak. Ik merk slechts op dat het OM mij heeft bericht dat er geen aanwijzingen zijn dat in deze zaak de vernietigingstermijnen van strafvorderlijke gegevens (OM-dossiers) in de weg hebben gestaan aan de opsporing van deze verdachte.
Bent u bereid deze wet zodanig te wijzigen dat dossiers van het OM altijd bewaard blijven zodat criminelen uit oude strafzaken niet door het vernietigen van dossiers vrijuit kunnen gaan? Zo nee, waarom niet?
Gelet op de nu geldende termijnen, zoals aangegeven in het eerste deel van mijn antwoord op vraag 2, zie ik geen reden om de Wjsg aan te passen.
De toegenomen populariteit van gasgestookte ketels, met name in nieuwbouw |
|
Frank Wassenberg (PvdD) |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD), Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Hr-ketels nog altijd het populairst, groei alternatieven vlakt af», waaruit blijkt dat vooral in nieuwbouwhuizen meer gasgestookte ketels worden geïnstalleerd?1
Ja.
Deelt u de mening dat het onwenselijk is dat de populariteit van gasketels afgelopen jaar sterk is toegenomen? Zo nee, waarom niet?
Nee, ik deel de conclusie niet dat de populariteit van gasketels sterk is toegenomen. Wel is op basis van het onderzoek te constateren dat de populariteit niet is afgenomen. Dat is niet verwonderlijk. De huidige verwarmingssystemen zijn nog grotendeels gebaseerd op gasgestookte ketels. Alternatieven zoals warmtepompen en warmtenetten zijn niet voor iedereen geschikt, beschikbaar of betaalbaar. Overigens is de in het bericht genoemde ontwikkeling bemoedigend. Volgens het onderzoek waar het bericht naar verwijst, werd er in 2013 1 warmtepomp geïnstalleerd op elke 10 gasketels. In 2017 was de verhouding al 1 op 5.
Over de toename van HR-ketels in de nieuwbouw kan ik bovendien het volgende melden. Het nieuwsbericht verwijst naar onderzoek waarbij gebruik is gemaakt van «Marktinformatie isolatiematerialen, isolatieglas en HR-ketels 2010–2016» van de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO). Ik heb RVO gevraagd om deze cijfers toe te lichten. Door een aanpassing in de onderzoeksaanpak zijn de cijfers van 2014 en 2015 niet goed met elkaar te vergelijken. Bij het opstellen van de cijfers van 2015 is duidelijk geworden dat warmtepompen vaker bij bestaande woningen worden toegepast dan eerder is verondersteld. Om deze reden is het aandeel warmtepompen bij nieuwbouw naar beneden bijgesteld en het aandeel HR-ketels bij nieuwbouw naar boven. Door het schrappen van de gasaansluitplicht voor nieuwbouwwoningen per 1 juli 2018 zal het aantal gasketels in de nieuwbouw de komende jaren snel verminderen.
Is de massale aanschaf van gasketels een bedreiging voor het behalen van gestelde (inter-)nationale klimaatdoelen, voor de afspraak om de Groningse gaskraan uiterlijk in 2030 te sluiten en voor de afspraak uiterlijk in 2050 als land gasvrij te zijn? Zo nee, waarom niet?
De huidige marktvolumes geven vooral aan dat er nog veel te doen is om de alternatieven voor gasketels beter in de markt te krijgen. Met dat oogpunt zullen alle gemeenten in 2021 per wijk aangeven welke alternatieven er komen voor verwarmen met aardgas en wanneer. Gebouweigenaren kunnen dan anticiperen op deze wijkplannen door hun gebouw stapsgewijs geschikt te maken. Subsidies als de ISDE kunnen daarbij een steun in de rug zijn.
Ook de afspraken van marktpartijen in het Klimaatakkoord zullen erop gericht zijn om gebouweigenaren hierin te ondersteunen. In dat kader wordt ook gewerkt aan de invulling van de motie Jetten/Mulder (Kamerstuk 34 775-XIII, nr. 93) over uitfasering van de gasgestookte CV-ketel.
De huidige verkopen van gasketels vormen geen bedreiging voor de uitvoering van het besluit om de Groninger gasproductie te verminderen. De leveringszekerheid blijft bij die afbouw verzekerd, onder meer door de bouw van een stikstoffabriek.
Deelt u de mening dat uw beleid, waarmee het makkelijker is gemaakt om voor nieuwbouw alsnog een gasaansluiting te krijgen, contraproductief is voor het behalen van gestelde doelen in vraag 3? Zo nee, waarom niet? Zo ja, bent u bereid uw beleid hierop te herzien?
Nee. Ik herken mij niet in uw omschrijving van het beleid. De gasaansluitplicht voor nieuwbouwwoningen is per 1 juli jl. niet meer van kracht. Door deze wetswijziging is het in beginsel niet meer mogelijk om nieuwbouw te voorzien van een gasaansluiting. Alleen als dit vanwege zwaarwegende redenen van algemeen belang strikt noodzakelijk is, dan kan een college van burgemeester en wethouders een gebied aanwijzen waar de aansluitplicht wel geldt. Er is dus niets makkelijker gemaakt, integendeel.
Deelt u de zorgen dat bewoners van nieuwbouwhuizen, die nu nog een gasaansluiting krijgen, uiteindelijk een gepeperde rekening te wachten staat, omdat ieder huis in Nederland uiterlijk in 2050 aardgasvrij moet zijn? Zo ja, deelt u de mening dat bewoners hiervoor moeten worden gewaarschuwd? Zo nee, waarom niet?
Ik deel de zorgen van alle Nederlanders over de mogelijke rekening van de energietransitie. Het is dan ook mijn inzet, bijvoorbeeld bij afspraken in het Klimaatakkoord, om de kosten van de transitie zo ver mogelijk omlaag te brengen. In de werkgroep Nieuwbouw Aardgasvrij van de sectortafel Gebouwde omgeving2 hebben partijen uitgesproken zo veel mogelijk in ontwikkeling zijnde projecten alsnog aardgasvrij te realiseren. Dit omvat ook het informeren van de (potentiële) kopers van woningen om alsnog tot aanpassingen te komen.
Vindt u het onwenselijk dat er nog steeds gaskookplaten worden verkocht? Zo ja, bent u bereid dit onmogelijk te maken? Zo nee, waarom niet?
Ik zie geen dringende reden om koken op gas onmogelijk te maken. Met koken verbruikt men doorgaans het minste aandeel gas binnen een huishouden. Verwarmen en warm tapwater zijn de grotere verbruiksposten. Gelet op de groeiende vraag naar elektrisch koken voorziet de markt bovendien al in een geleidelijke oplossing.
Deelt u de mening dat van een kabinet, dat «het groenste kabinet ooit» denkt te worden, een actievere rol verwacht mag worden om het gasgebruik door huishoudens te verminderen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe gaat u hier invulling aan geven?
Het kabinet neemt een actieve rol bij het verminderen van het gasverbruik van huishoudens. Een voorbeeld is de aanpak om 30.000 à 50.000 bestaande woningen per jaar aardgasvrij te maken aan het eind van de kabinetsperiode. Uit de klimaatenvelop 2018 is € 85 miljoen beschikbaar gemaakt voor proeftuinen aardgasvrije wijken.
Met de ambities in het regeerakkoord, die momenteel uitwerking krijgen in het Klimaatakkoord, worden de noodzakelijke en verantwoorde stappen gezet om Nederland verder te verduurzamen.