De betekenis van de Amerikaanse schorsing van Turkije in het F-35 project |
|
Sadet Karabulut |
|
Barbara Visser (staatssecretaris defensie) (VVD) |
|
Is het juist om te spreken van een Amerikaanse schorsing van Turkije bij de werkzaamheden aan het F-35 project?1 Zo nee, wat voor maatregel is het dan? Zo ja, hoe lang duurt de genomen maatregel en wat zijn de voorwaarden om deze op te heffen? Kunt u melden welke concrete maatregelen voortvloeien uit het Amerikaanse besluit?
Nee, er is geen sprake van een Amerikaanse schorsing van Turkije bij de werkzaamheden aan het F-35 project. Turkije maakt gewoon deel uit van het F-35 project. De 2019 National Defense Authorization Act (NDAA), die op 13 augustus jl. werd aangenomen, verbiedt wel de levering van F-35’s in Turkije totdat Secretary of Defense Mattis, in overleg met Secretary of State Pompeo, aan het Congres rapporteert over de relatie tussen de Verenigde Staten en Turkije. Dit rapport moet medio november gereed zijn. Het rapport moet onder meer aandacht besteden aan de gevolgen van de Turkse aanschaf van het Russische S-400 luchtverdedigingssysteem, waaronder de risico’s voor het gebruik van Amerikaanse wapensystemen zoals de F-35. Ook moet het rapport alternatieve luchtverdedigingssystemen identificeren die Turkije zou kunnen verwerven. Tot slot moet het rapport de Turkse rol in het F-35 programma beoordelen, waaronder de gevolgen van een mogelijke significante wijziging van de deelname van Turkije in het F-35 project.
Klopt het tevens dat het amendement van senator Van Hollen zal worden uitgevoerd? Zo ja, wat zijn daarvan de gevolgen voor de Turkse deelname aan het F-35 project?2
Met het amendement van senator Van Hollen moet het Amerikaanse Congres nog instemmen. Daarna wordt het ter tekening voorgelegd aan de president en pas dan wordt het uitgevoerd. Zoals aangegeven is Turkije niet geschorst bij de werkzaamheden aan het F-35 project.
Hoe waardeert u de brief van de Amerikaanse Minister van Defensie Mattis aan het Congres om de verkoop van F-35 niet te blokkeren, vanwege «de verstoring van de aanvoerlijn»? Deelt u de opvattingen van Mattis? Zo nee, waarom niet?3
Klopt het dat Turkije tegenmaatregelen heeft genomen in het F-35 project? Zo ja, welke?
Voor zover bekend heeft Turkije geen tegenmaatregelen genomen.
Is Nederland als deelnemer aan het F-35-project geraadpleegd over het besluit van de Amerikaanse regering? Zo ja, wat was uw oordeel? Deelt u deze maatregel? Zo nee, deelt u de opvatting dat dit, gezien de politieke en economische verwevenheid van het project, vergaande consequenties kan hebben en dat u geraadpleegd had moeten worden? Kunt u dat toelichten?
Nederland is niet geraadpleegd. Tot op heden is er slechts sprake van Amerikaanse nationale wetgeving. Besluiten op basis van het rapport van Mattis en Pompeo aangaande de relatie tussen de Verenigde Staten en Turkije moeten nog genomen worden.
Kunt u een overzicht geven van de gevolgen voor de praktische uitvoering van het project van de F-35, nu projectpartner Turkije is geschorst bij de werkzaamheden van het F-35 project?
Zoals eerder vermeld is projectpartner Turkije niet geschorst.
Kunt u aangeven wat de gevolgen zijn voor Nederlandse industriële participatie aan het F-35 project?
Nederland is als Level 2 partner mede-ontwikkelaar van het vliegtuig. Als een partnerland geschorst wordt, kan dat tot hogere kosten leiden voor de Nederlandse industrie die hun productie t.b.v. het F-35 project in het desbetreffende land uitvoert. In dit scenario is het denkbaar dat het bedrijf de productie naar Nederland of een ander partnerland moet verplaatsen. Tegelijkertijd ontstaan mogelijkheden voor de Nederlandse industrie om nieuwe opdrachten te verwerven. Deze zullen op basis van best-value moeten worden verworven in concurrentie met bedrijven uit andere partnerlanden.
Is het voorgenomen contract voor de «Block Buy» van de Nederlandse F-35, eind 2018, al getekend?4 Zo nee, ziet u in deze ontwikkeling in het F-35 project aanleiding om het tekenen van het contract af te wachten teneinde de consequenties beter te kunnen overzien? Zo nee, waarom niet?
Het voorgenomen contract voor de «Block Buy» van de Nederlandse F-35 is nog niet getekend. Er zijn op dit moment geen aanleidingen om het tekenen van het contract uit te stellen.
Het artikel ‘Ongeplande uitval kerncentrale Borssele kost zeker tien miljoen’ |
|
Tom van der Lee (GL) |
|
Stientje van Veldhoven (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (D66), Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA), Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Ongeplande uitval kerncentrale Borssele kost zeker tien miljoen», waaruit blijkt dat de ongeplande uitval van de kerncentrale in Borssele die nu een maand duurt minstens tien miljoen euro aan inkomstenderving heeft gekost voor de Elektriciteits Produktiemaatschappij Zuid-Nederland (EPZ)?1
Ja.
Klopt het dat de ontmanteling van kerncentrale Borssele gefinancierd wordt door een fonds dat gevuld wordt met de winst van de kerncentrale Borssele? Hoe groot is dat fonds op dit moment?
EPZ dient als vergunninghouder financiële zekerheid te stellen voor de kosten van ontmanteling van de kerncentrale (artikel 15f van de Kernenergiewet). Het is de gezamenlijke verantwoordelijkheid van de Minister van Financiën en mijzelf om deze goed te keuren. In 2012 is voor het eerst de financiële zekerheidstelling goedgekeurd en in 2017 is een geactualiseerde financiële zekerheidstelling goedgekeurd. Deze financiële zekerheidstelling houdt kort gezegd in dat EPZ geld reserveert in een ontmantelingsfonds. Dit fonds groeit door middel van de jaarlijkse stortingen van EPZ. Die zijn afkomstig uit de verkoop van stroom door EPZ en daarnaast wordt jaarlijks een rendement op de fondsbeleggingen behaald. De winstgevendheid van EPZ is geen voorwaarde voor de storting en de verplichting hiertoe staat daar los van. Het fonds is ondergebracht in een stichting. Op de gelden in deze stichting rust een eerste pandrecht ten gunste van de Staat. Dit betekent dat in het geval van faillissement deze gelden beschikbaar blijven voor de ontmanteling. Op 31 december 2017 was € 201,4 mln. opgebouwd in het fonds (Jaarverslag EPZ 2017). De opbouw van het fonds ligt op schema. Hiermee en door de vijfjaarlijkse actualisaties is voldoende zeker dat EPZ in 2033 de middelen heeft om de ontmanteling van de kerncentrale te betalen.
Komt de vulling van dit fonds in gevaar door het uitvallen van de kerncentrale? Zo ja, hoe wordt ervoor gezorgd dat het fonds toch voldoende gevuld wordt? Zo nee, waarom niet?
Nee. EPZ heeft langlopende overeenkomsten met de «de tollers» (dit zijn de vaste afnemers van de elektriciteit en tevens aandeelhouders). Op basis hiervan worden jaarlijks afspraken gemaakt over de levering van stroom en de dekking van de kosten van de centrale inclusief de stortingen in het ontmantelingsfonds. Zoals bij vraag 2 is vermeld, is winstgevendheid van EPZ (of PZEM) hiervoor geen voorwaarde. Dit systeem op basis van de «tollers» is in 2017 beoordeeld in het kader van de actualisering van de financiële zekerheidstelling voor de ontmanteling van de kerncentrale Borssele. De fondsopbouw door EPZ ligt op schema. Mede op basis daarvan is er voldoende zekerheid dat in 2033 voldoende middelen voor ontmanteling beschikbaar zijn. Als de situatie sterk wijzigt en als ten gevolge daarvan de financiële situatie verandert, kunnen de Minister van Financiën en ik verzoeken, dat EPZ de financiële zekerheidstelling actualiseert en ter goedkeuring voorlegt.
Hoeveel geld is er nodig om de kerncentrale op een nette en veilige wijze te ontmantelen? Wat is de meest recente berekening van deze kosten en wanneer komt de volgende berekening hiervan? Kunt u een overzicht geven van de eerdere berekeningen van de ontmantelingskosten? Kunt u een recent overzicht geven van de inschattingen en berekeningen van ontmantelingskosten per centrale in Europa en hoe die zich historisch ontwikkeld hebben? Klopt het dat de ontmantelingskosten de afgelopen decennia steeds hoger worden ingeschat?
De meest recente raming voor de Kerncentrale Borssele is gemaakt voor de geactualiseerde financiële zekerheidstelling in 2017. Deze gaat uit van het door de ANVS goedgekeurde ontmantelingsplan. De totale kosten van ontmanteling bedragen in die raming € 493 mln. Dit is een raming op basis van prijspeil 2015. De financiële zekerheidstelling (inclusief raming) moet op grond van de Kernenergiewet ten minste elke vijf jaar worden geactualiseerd. De vorige raming, de eerste sinds de verplichting tot financiële zekerheidstelling, was in 2012 en bedroeg toen € 434 mln. (prijspeil 2010).
Ik beschik niet over de gevraagde informatie per centrale in Europa. De Organisation for Economic Cooperation and Development die regelmatig studies uitvoert naar de kosten van ontmantelingen geeft aan dat er geen recente internationale vergelijkingen zijn gemaakt tussen landen. Daarnaast is een internationale vergelijking moeilijk. De regels per land kunnen verschillen waardoor een zuivere vergelijking niet direct te maken is. Wel heeft het International Atomic Energy Agency (IAEA) standaarden geïntroduceerd die internationale kostenvergelijkingen moeten vergemakkelijken.
Deelt u de verwachting dat naarmate de kerncentrale ouder wordt de kerncentrale vaker zal uitvallen en er steeds meer geld in de kerncentrale moet worden gestoken om energie te blijven produceren? Kunt u een overzicht geven van incidenten bij alle Europese kerncentrales van de laatste vijftien jaar met daarbij ook de leeftijd per kerncentrale ten tijde van het incident?
Nee, die verwachting deel ik niet. Verouderingsbeheer vormt een belangrijk onderdeel van het toezicht en onderhoud van een kerncentrale. De kerncentrale Borssele heeft altijd ruim voldoende geïnvesteerd in zowel het onderhoud van de installatie als het installeren van extra veiligheidssystemen. Er is geen verwachting dat de reactor in de toekomst vaker zal uitvallen of significant meer onderhoudskosten zal maken.
Ik wijs u ook op het rapport van de Onderzoeksraad voor Veiligheid (OvV) «samenwerken aan nucleaire veiligheid». De OvV stelt daarin over het aantal incidenten en afschakelingen voor België, Nederland en de Duitse kerncentrale Emsland: «Wel is duidelijk dat er in de afgelopen tien jaren geen toename te zien is in het aantal incidenten en afschakelingen dat zich bij de betreffende kerncentrales heeft voorgedaan». De betreffende reactoren zijn in bedrijf genomen in de periode 1973 tot 1988.
Lidstaten van het IAEA zijn verplicht om alle relevante nucleaire incidenten te melden. Het IAEA publiceert deze ongewone gebeurtenissen op zijn website. Het gaat hier uitsluitend om incidenten in de categorie niveau INES-2 of hoger over de afgelopen twaalf maanden en niet de ongewone gebeurtenissen (niveau INES-1 of lager). Voor deze ongewone gebeurtenissen, vanuit een oogpunt van veiligheid minder ingrijpende gebeurtenissen, bestaat geen verplichting deze te melden bij het IAEA. Op nationaal niveau vindt daarentegen wel rapportage over deze ongewone gebeurtenissen plaats (zie ook artikel 43b van de Kernenergiewet). De ANVS communiceert via de website over alle ongewone gebeurtenissen en rapporteert hierover jaarlijks doormiddel van de «Rapportage ongewone gebeurtenissen in Nederlandse nucleaire inrichtingen». Het Belgische FANC rapporteert jaarlijks in zijn jaarverslag over de gebeurtenissen vanaf INES-1 en hoger en via de website ook over gebeurtenissen die hier niet onder vallen maar wel tot aandacht kunnen leiden in de omgeving.
Klopt het dat de aandeelhouders van de kerncentrale de facto verlies lijden op de kerncentrale gezien de oude contracten rondom de stroomafname? Klopt het dat de Provinciale Zeeuwse Energie Maatschappij (PZEM) verlies moet nemen op elke kilowattuur aan atoomstroom die wordt verkocht? Klopt het dat de kerncentrale (EPZ) winst maakt terwijl de aandeelhouders (PZEM) tegelijkertijd al het door hen aan de verkoop van Delta onderdelen verdiende geld momenteel opbranden ten gevolge van de verplichte stroomafname tegen een niet marktconforme, veel te hoge prijs?
Ik heb geen zicht op de meest actuele cijfers van PZEM anders dan het jaarverslag 2017. De aandeelhouders van de kerncentrale zijn contractueel de verplichting aangegaan om alle elektriciteit van de kerncentrale voor een vaste prijs af te nemen. Dit zorgt voor financiële stabiliteit bij de kerncentrale. De aandeelhouders, die de elektriciteit verkopen tegen de groothandelsprijs, lopen dus het marktrisico. Uit onderzoek dat het kabinet samen met DELTA (de voorganger van PZEM), EPZ en Essent/RWE heeft laten verrichten in 2016 blijkt dat DELTA na verkoop van twee van haar drie gezonde bedrijfsonderdelen over voldoende financiële middelen beschikt om aan haar verplichtingen jegens EPZ te kunnen blijven voldoen. De conclusies werden door alle partijen onderschreven. Beide bedrijfsonderdelen zijn inmiddels voor substantieel hogere bedragen verkocht dan waar in het onderzoek rekening mee was gehouden. Dit betekent dat de buffers bij PZEM aanzienlijk groter zijn dan verwacht. Zelfs bij langdurig lage elektriciteitsprijzen zal PZEM nu kunnen blijven voldoen aan haar verplichting jegens de kerncentrale.
Het klopt dat de N.V. EPZ winst maakt. Uit het jaarverslag van N.V. EPZ blijkt dat het boekjaar 2017 is afgesloten met een positief bedrijfsresultaat van € 17,2 mln.
Draagt EPZ uit de winst weer geld af aan de aandeelhouders om de verliezen te compenseren? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe ziet de constructie er precies uit?
Volgens het jaarverslag EPZ is in 2017 € 6,674 mln. (interim-) dividend uitbetaald. In het vennootschapsrecht en statuten van de N.V. EPZ is geregeld onder welke omstandigheden dividend kan worden uitgekeerd en hoe de besluitvorming hierover verloopt.
Deelt u de mening dat het beter is de kerncentrale op korte termijn te sluiten om te voorkomen dat de kerncentrale een steeds grotere financiële last wordt? Zo nee, waarom niet?
De afweging om de kerncentrale Borssele in bedrijf te houden is aan de exploitant, zolang deze blijft voldoen aan de geldende voorschriften. In het eerder aangehaalde onderzoek uit 2016 dat het kabinet samen met DELTA (de voorganger van PZEM), EPZ en Essent/RWE heeft laten verrichten, was acute sluiting van de KCB in alle in het onderzoek gehanteerde marktscenario’s veel duurder voor EPZ en haar aandeelhouders, dan reguliere sluiting in 2033 (zoals vastgelegd in de Kernenergiewet).
Hoe waarborgt u dat er voldoende middelen beschikbaar zijn voor de ontmanteling van de kerncentrale Borssele?
Zie antwoord vraag 2.
Het artikel ‘Lightyear in Helmond wil lage bijtelling zonne-auto's’ |
|
Matthijs Sienot (D66), Remco Dijkstra (VVD) |
|
Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD), Menno Snel (staatssecretaris financiën) (D66) |
|
![]() ![]() |
Bent u bekend met het artikel «Lightyear in Helmond wil lage bijtelling zonne-auto's»?1
Ja, ik heb kennisgenomen van het artikel in het Eindhovens Dagblad.
Bent u bekend met de techniek van de zonne-auto? Zo ja, op welke wijze ondersteunt u deze innovatie?
Ja, ik ben bekend met de techniek van de zonne-auto. Innovaties die ervoor zorgen dat auto?s via zonnepanelen in het voertuig kunnen opladen vind ik een positieve ontwikkeling. Dit draagt bij aan de kabinetsdoelstelling om de CO2-uitstoot te reduceren. Het Rijk ondersteunt deze innovatie op meerdere manieren.
Allereerst is het mooi om te zien dat een innovatie als de Lightyear voortkomt uit de studententeams van Solar Challenges, die door het Rijk via innovatievouchers, in samenwerking met Dutch Incert, financieel zijn ondersteund. Het Rijk heeft die teams en daaruit voortvloeiende startups de afgelopen jaren geholpen om zich te profileren op internationale beurzen en tijdens handelsmissies.
Daarnaast heeft het Rijk vanuit de Topsector Energie subsidie verstrekt aan het bedrijf achter de Lightyear en heeft ditzelfde bedrijf gebruik kunnen maken van fiscale voordelen bij investering in Research and Development.
Tevens investeert de Provincie Noord-Brabant in de aanleg van een productiehal met een projectsubsidie van 100.000 euro en heeft zij een garantstelling van 400.000 euro aan het bedrijf Lightyear verstrekt.2 Tot slot kunnen de particuliere en zakelijke rijders van volledig elektrische zonne-auto?s uiteraard gebruik maken van de belastingvoordelen voor elektrische voertuigen. Dit heeft een stimulerende werking op de verkoop van deze voertuigen.
In hoeverre is het mogelijk om een houdbare definitie van een zonne-energie auto te formuleren en is de Rijksdienst voor Wegverkeer (RDW) bereid hieraan medewerking te verlenen? Welke criteria zouden hiervoor een uitgangspunt kunnen zijn?
Het is mijn verwachting dat het mogelijk is om een houdbare definitie van een zonne-energie auto te formuleren, waarbij ook de praktische uitvoerbaarheid door de RDW in ogenschouw zal worden genomen. De RDW is bereid hier medewerking aan te verlenen. Het is te vroeg om hier nu al concrete criteria aan te hangen. Dit vergt nader onderzoek.
Deelt u de mening dat duurzame innovaties zoals de zonne-auto van Lightyear nieuwe kansen bieden voor de auto-industrie in Nederland en daarmee de steun verdienen van de overheid in de start-upfase?
Ik deel de mening dat de zonne-auto nieuwe kansen biedt voor de auto-industrie in Nederland. In antwoord op vraag 2 heb ik aangegeven hoe de Nederlandse overheid hieraan bijdraagt.
Ziet u kansen om de uitzondering op de bijtelling die voor waterstofauto's geldt ook toe te passen op auto’s die direct op zonne-energie rijden?
Het kabinet heeft een ambitie op het gebied van emissieloze auto?s en ziet dat meerdere technologieën zich op dit vlak ontwikkelen. Mijn insteek is om de stimuleringsmaatregelen voor emissieloze auto?s technologieneutraal vorm te geven. Echter, afhankelijk van de marktfase waarin een innovatie zich bevindt, kunnen bepaalde technologieën een extra steuntje in de rug nodig hebben.
Duidelijk is dat met zorgvuldig gekozen maatregelen de fiscaliteit een belangrijke bijdrage kan leveren aan de transitie naar emissieloos rijden en een betere luchtkwaliteit. De Staatssecretaris van Financiën streeft ernaar, rekening houdend met de ambitie van het kabinet en de toekomstige afspraken uit het klimaatakkoord, uw Kamer medio 2019 te informeren in hoeverre een dergelijke uitzondering past in de visie op het stelsel van autobelastingen.
Het bericht ‘Man uit Doornenburg verdacht van voorbereiden aanslag op moslims’ |
|
Farid Azarkan (DENK) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Man uit Doornenburg verdacht van voorbereiden aanslag op moslims»?1
Ja.
Klopt het dat de verdachte lid is van de Anti Terreur Brigade Special Forces?2
Ik doe geen uitspraken over individuele strafzaken.
Is de Anti Terreur Brigade Special Forces bij de veiligheidsdiensten in beeld? Zo ja, sinds wanneer? Zo nee, waarom niet?
De hoeveelheid groepen is fluïde en verandert vrijwel dagelijks. De AIVD en de MIVD doen vanuit hun taakuitvoering onderzoek naar personen of organisaties die door de doelen die zij nastreven of door hun activiteiten aanleiding geven tot het ernstige vermoeden dat zij een gevaar vormen voor het voortbestaan van de democratische rechtsorde.3 Wanneer er sprake is van extremistische gedragingen die een strafbaar feit opleveren, zal het OM voor zover mogelijk onderzoek instellen en beoordelen of tot strafrechtelijke vervolging wordt overgegaan. Dit hangt af van de context van een zaak en de individuele feiten.
Op de website van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid is daarnaast de factsheet «Extreemrechts in Nederlandse gemeentes» te vinden. De factsheet beoogt inzicht te geven in de omvang, regionale spreiding, betekenis en betrokkenheid bij geweldsincidenten van de verschillende extreemrechtse organisaties in Nederland.
Klopt het dat de Anti Terreur Brigade Special Forces een «underground group» is die aan commando-opleiding doet met trainingen op speciale locaties?
Zie antwoord vraag 2.
Kan tegen de Anti Terreur Brigade Special Forces worden opgetreden, strafrechtelijk of op een andere manier? Zo ja, gebeurt dit nu? Zo nee, waarom niet?
Indien individuele leden van een organisatie aanzetten tot haat, geweld en discriminatie of als zij andere ernstige strafbare feiten plegen, dan kan het openbaar ministerie en de politie hiertegen optreden.
Weet u hoeveel extreemrechtse groeperingen er in Nederland zijn? Zo ja, hoeveel? Zo nee, bent u bereid dit grondig te onderzoeken?
Zie antwoord vraag 3.
Hoeveel extreemrechtse groeperingen worden er in Nederland gemonitord door de veiligheidsdiensten?
Zie antwoord vraag 3.
Klopt het dat de verdachte in het verleden heeft gewerkt voor Defensie (de Luchtmobiele Brigade)?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u, mede ook naar aanleiding van de situatie in Chemnitz, bereid te onderzoeken of er ook in Nederland mogelijk banden tussen extreemrechtse groepen en de politie of Defensie zijn?3 Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke termijn kunnen we de resultaten verwachten?
Zoals mijn ambtgenoot van Defensie eerder heeft gemeld bij de beantwoording van Kamervragen over dit onderwerp (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2017–2018, nr. 177), doet de MIVD onderzoek naar de dreiging die uitgaat van personen of groepen binnen de defensieorganisatie, die extremistisch gedachtegoed aanhangen of steun verlenen aan extremistische organisaties. De MIVD verricht onderzoek naar de aard en omvang van de mogelijke dreiging, indien nodig en mogelijk in samenwerking met andere (Europese) diensten. Over de uitkomsten van dergelijk onderzoek worden in de openbaarheid geen uitspraken gedaan.
Hoeveel mensen worden op het moment in Nederland verdacht van het voorbereiden of vergemakkelijken van een terroristisch misdrijf?
In algemene zin kan gezegd worden dat bij misdrijven met een terroristisch oogmerk het Openbaar Ministerie zal overgaan tot vervolging. De gevraagde gegevens zijn niet voorhanden aangezien het aantal zaken, het aantal verdachten, de aard van verdenking en het aantal zaken onder de rechter van moment tot moment kan verschillen. Onder «het voorbereiden of vergemakkelijken van een terroristisch misdrijf» vallen bovendien niet alleen voorbereidingshandelingen om een misdrijf met een terroristisch oogmerk mogelijk te maken, maar ook misdrijven zoals diefstal, valsheid in geschrifte en afpersing, die worden gepleegd met het oogmerk om een terroristisch misdrijf mogelijk te maken en dus als zodanig niet zélf met een terroristisch oogmerk worden gepleegd. Het is daarom niet goed mogelijk een nauwkeurig procentueel beeld te geven van veroordelingen die geschaard kunnen worden onder «het voorbereiden of vergemakkelijken van een terroristisch misdrijf».
Hoeveel van de mensen die verdacht worden van het voorbereiden of vergemakkelijken van een terroristisch misdrijf hebben een niet-westerse migratieachtergrond en hoeveel mensen die verdacht worden van het voorbereiden of vergemakkelijken van een terroristisch misdrijf hebben geen migratieachtergrond?
Deze vragen zijn niet te beantwoorden omdat er niet wordt geregistreerd op migratiestatus of migratie- of etnische achtergrond.
Hoe lang zitten mensen die verdacht worden van het voorbereiden of vergemakkelijken van een terroristisch misdrijf gemiddeld vast, uitgesplitst naar mensen met een niet-westerse migratieachtergrond en mensen zonder migratieachtergrond?
Zie antwoord vraag 11.
Hoeveel procent van de mensen die worden verdacht van het voorbereiden of vergemakkelijken van een terroristisch misdrijf worden daadwerkelijk door het openbaar ministerie vervolgd?
Zie antwoord vraag 10.
Hoeveel procent van de mensen die worden vervolgd voor het voorbereiden of vergemakkelijken van een terroristisch misdrijf worden door de rechter schuldig bevonden?
Zie antwoord vraag 10.
Ligt de focus in de terrorismebestrijding in Nederland meer op het zogenaamde jihadistische terrorisme dan op extreemrechts terrorisme? Zo ja, wat is daar de legitimatie van? Zo nee, waar blijkt dat uit?
In de aanpak van terrorisme is de dreiging leidend bij het bepalen van de inzet. Het Jihadisme is al jaren de bepalende factor binnen het dreigingsbeeld, en derhalve is bijzondere aandacht voor de dreiging vanuit die hoek gerechtvaardigd. De NCTV heeft al jaren structureel aandacht voor alle vormen van extremisme en terrorisme. Wanneer het dreigingsbeeld verandert wordt het beleid er daar waar nodig op aangepast. Zo is er de afgelopen jaren ook voorzien in een aanpak van links- en rechts-extremisme die past bij het dreigingsbeeld zoals geformuleerd in het Dreigingsbeeld Terrorisme Nederland (DTN). Tot slot is het belangrijk te constateren dat een groot deel van de aanpak van radicalisering, extremisme en terrorisme generiek toepasbaar is.
Is de parabel van de verloren sleutel (iemand is zijn sleutel kwijt en zoekt alleen in het licht van de straatlantaarn, niet in het donker daarbuiten) van toepassing op de Nederlandse terrorismebestrijding omdat de focus vooral ligt op het zogenaamde jihadistisch terrorisme terwijl er een extreemrechtse dreiging is waarvan de omvang onvoldoende bekend is?
Al jarenlang wordt in het DTN nadrukkelijk aandacht besteed aan de ontwikkelingen met betrekking tot de dreiging vanuit rechts-extremisme. De arrestatie past in het dreigingsbeeld zoals dat eerder is geschetst in verschillende DTN’s dat ernstig extreemrechts geweld voornamelijk voorstelbaar is vanuit snel radicaliserende groepjes of eenlingen.
Heeft het oppakken van een verdachte die een aanslag op moslims voorbereidde, gevolgen voor het dreigingsbeeld? Zo ja, hoe? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 16.
Zijn moslims in Nederland in gevaar? Zo ja, wat doet u daaraan? Zo nee, waar blijkt dat uit?
Geweld tegen en bedreiging en intimidatie van moslims en Islamitische gebedshuizen is onacceptabel. Iedere dreiging tegen een gebedshuis of goedkeuring daarvan, ongeacht van welke geloofsovertuiging, zorgt ervoor dat mensen worden geraakt in de uitoefening van hun geloofsbeleving en zich onveilig voelen. De veiligheidssituatie van moskeeën wordt zowel op het lokale als het nationale niveau nauwlettend gevolgd. Als dreiging en risico aanleiding geven voor extra maatregelen dan worden deze genomen.
Het bericht ‘Ontsnapte tbs’er Patrick B. zit weer vast' |
|
Gidi Markuszower (PVV) |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Ontsnapte tbs’er Patrick B. zit weer vast»?1
Ja.
Hoe is het mogelijk dat deze tbs’er, die nota bene al was overgeplaatst vanwege een eerdere onttrekking aan verlof, tegen beter weten in toch weer op verlof werd gestuurd?
Het past mij niet om in te gaan op individuele gevallen. In zijn algemeenheid kan ik zeggen dat de tbs-maategel gericht is op het behandelen van de onderliggende stoornis en het voorkomen van recidive. De behandeling duurt zo lang als noodzakelijk is voor een veilige terugkeer in de samenleving. Verlof is een essentieel onderdeel van de behandeling. Een verlofverlening verloopt zorgvuldig en stapsgewijs. Elke verlofaanvraag wordt grondig getoetst door een interne commissie van een tbs-kliniek. Vervolgens wordt het Adviescollege Verloftoetsing Tbs (AVT) om advies gevraagd. Dit college bestaat uit deskundigen en is geheel onafhankelijk.
Het AVT oordeelt of het toekennen van verlof aan een tbs-gestelde verantwoord is. Wanneer het risico door de behandelaars nog als te hoog wordt ingeschat, zal aan een tbs-gestelde geen verlof worden verleend.
Een (poging tot) onttrekking aan een eerder verlof wordt meegenomen bij de beoordeling van een nieuw verzoek. Dit betekent niet meteen dat de tbs-gestelde tijdens de verdere behandeling nooit meer met verlof mag. Verlof blijft een essentieel onderdeel van de behandeling. Het alternatief zou zijn dat tbs-gestelden op een bepaald moment zonder (voltooide) behandeling terugkeren in de samenleving, hetgeen veel risicovoller is. Overigens vervalt een verlofmachtiging van rechtswege indien een tbs’er zich onttrekt tijdens zijn verlof.
Dit heeft tot gevolg dat tenminste één jaar geen verlof wordt verleend aan de tbs-gestelde, tenzij zwaarwegende persoonlijke omstandigheden zich daartegen verzetten. Hierbij wijs ik op de regeling «Eén jaar geen verlof».
Hoeveel tbs’ers zijn er in 2018 overgeplaatst vanwege een onttrekking, maar zijn toch op verlof gestuurd?
Van de tbs-gestelden die zich in 2018 hebben onttrokken, is er niemand overgeplaatst naar een andere kliniek.
Bent u bereid tbs’ers die eerder zijn ontsnapt of geprobeerd hebben te ontsnappen niet alsnog op verlof te sturen, en al helemaal niet op onbegeleid verlof? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Het bericht ‘Staat aansprakelijk voor uitlatingen bewindspersoon over downloaden uit illegale bron’ |
|
Harry van der Molen (CDA), Chris van Dam (CDA) |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van de uitspraak van de rechtbank Den Haag en bijbehorend bericht van 5 september 2018 «Staat aansprakelijk voor uitlatingen bewindspersoon over downloaden uit illegale bron»?1 2
Ja.
Hoe geeft u gevolg aan de uitspraak van de rechtbank Den Haag, waarin wordt gesteld dat Staat onrechtmatig heeft gehandeld tegenover filmproducenten?
Over de gevolgen van het vonnis kunnen nog geen mededelingen worden gedaan. De uitspraak wordt momenteel nog bestudeerd. Daarbij hebben partijen een termijn van drie maanden om tegen de uitspraak in hoger beroep te gaan, tot die tijd heeft deze nog geen gezag van gewijsde. Een eventueel hoger beroep heeft schorsende werking. Door de filmproducenten is in de procedure alleen een verklaring voor recht gevraagd en is (nog) geen schadevergoeding gevorderd. Pas wanneer de uitspraak gezag van gewijsde heeft, komt eventuele schadevergoeding aan de orde.
Welke gevolgen heeft deze uitspraak voor de Staat? Acht u het aannemelijk dat er schadeclaims worden ingesteld jegens de Staat?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u aangeven waarom de Nederlandse regering tien jaar lang het standpunt heeft volgehouden dat downloaden uit illegale bron niet strafbaar is? Zo nee, waarom niet?
Artikel 5, tweede lid, onderdeel b, van richtlijn 2001/29/EG van het Europees parlement en de Raad van 22 mei 2001 betreffende de harmonisatie van bepaalde aspecten van het auteursrecht en de naburige rechten in de informatiemaatschappij (hierna: de auteursrechtrichtlijn) bepaalt dat de lidstaten beperkingen of restricties op het reproductierecht mogen stellen ten aanzien van de reproductie, op welke drager dan ook, door een natuurlijke persoon voor privégebruik gemaakt, en zonder enig direct of indirect commercieel oogmerk, mits de rechthebbenden een billijke compensatie ontvangen waarbij rekening wordt gehouden met het al dan niet toepassen van technische beschermingsvoorzieningen op het betrokken werk.
Nederland heeft gebruik gemaakt van de mogelijk om voor privékopiëren te voorzien in een uitzondering op het reproductierecht van de auteursrechthebbende. De voorwaarden die aan de inroepbaarheid van de uitzondering zijn verbonden, zijn uit de richtlijn overgenomen. In artikel 5, tweede lid, onderdeel b, van de auteursrechtrichtlijn is niet nadrukkelijk de voorwaarde opgenomen dat het werk ontleend moet zijn aan een geoorloofde bron. Bij ontstentenis van die voorwaarde ging de Nederlandse regering er vanuit dat downloaden uit illegale bron was toestaan.
Het Hof van Justitie van de Europese Unie heeft op 10 april 2014 in het arrest in de zaak ACI Adam B.V. e.a. tegen Stichting de Thuiskopie en Stichting Onderhandelingen Thuiskopie vergoeding geoordeeld dat downloaden uit illegale bron niet is toegestaan. De voorwaarde van de legale bron moet als het ware in de uitzondering voor privékopiëren worden gelezen. Na het voornoemde arrest heeft de Hoge Raad bevestigd dat de Nederlandse wettelijke regeling waarin de uitzondering voor privékopiëren is neergelegd, richtlijnconform kan en moet worden uitgelegd. De Hoge Raad had daarop bij het stellen van prejudiciële vragen al geanticipeerd.
Welke maatregelen zijn er genomen sinds 2014 om personen die downloaden uit illegale bron actief te vervolgen?
Sedert het arrest van het Hof van Justitie staat vast dat het downloaden van auteursrechtelijke beschermde werken uit ongeoorloofde bron nimmer was toegestaan. De handhaving van het auteursrecht is in beginsel een privaatrechtelijke aangelegenheid. De stichting Brein draagt sedert 1998 zorg voor de collectieve handhaving. Ik ben er niet mee bekend dat die stichting of individuele rechthebbenden procedures hebben gevoerd tegen downloaders (ook niet na 2014). De nadruk ligt nog steeds op het afsnijden van het illegale aanbod.
Het bericht dat omstreden teckelfokker naar Hongarije verkast |
|
Femke Merel Arissen (PvdD) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Omstreden teckelkennel verkast uit Woerden naar Hongarije»?1
Ja.
Bent u bekend met het bericht «Woerdense teckelfokkers verhuizen naar Hongarije»?2
Ja.
Wat is uw reactie op het bericht dat de kennelhouders over woonruimte beschikken in Hongarije en dat daar al circa 100 honden naartoe gebracht zouden zijn, in het kader van het lopende strafrechtelijk onderzoek?
Het welzijn van dieren gaat mij aan het hart. Indien iemand zijn vervolging of zijn straf voor overtredingen op het terrein van dierenwelzijn ontloopt betreur ik dit.
Ik heb echter niet de mogelijkheid om iemand in Nederland te houden via een vrijheidsbeperkende maatregel. Dit kan alleen via het strafrecht onder bepaalde omstandigheden.
Hoe heeft dit kunnen gebeuren en hoe gaat voorkomen worden dat deze fokkers straks ongestraft en buiten het bereik van de Nederlandse autoriteiten en toezichthouders hun malafide puppyhandel en dierenmishandeling in Hongarije voort kunnen zetten?
Ik heb begrepen dat de autoriteiten in Hongarije handhavend hebben opgetreden tegen de fokkers. De Hongaarse autoriteiten dienen nu te besluiten over het vervolg aldaar. Het is mogelijk dat de fokkers alsnog worden vervolgd op het moment dat zij weer in Nederland terugkomen. Het OM kan hiertoe besluiten.
Hoeveel kansen vindt u dat een fokker moet krijgen, in overweging nemende dat de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) na de 157 in beslag genomen hondjes in juni 2018, op 6 augustus wederom 20 teckeltjes wegens slechte gezondheid en leefomstandigheden in beslag heeft genomen bij desbetreffende Woerdense teckelfokkers en bij alle vier controles in 2018 door de gemeente Woerden ten aanzien van het aantal aanwezige honden is geconstateerd dat de fokkers zich niet aan het maximale aantal honden zoals bepaald in de omgevingsvergunning hielden?3
Op dit moment bepaalt alleen de strafrechter of een bedrijf wordt stil gelegd of een houdverbod krijgt opgelegd. De rechter weegt daarbij alle feiten en omstandigheden mee. Ik kan en wil niet treden in dit oordeel. Met het wetsvoorstel voor een houdverbod van dieren dat nu ter consultatie op internet is geplaatst wordt de Wet Dieren aangepast waarmee ook ik een bedrijf om dierenwelzijnsredenen tijdelijk stil kan leggen. Zodra deze wijziging wordt doorgevoerd wordt deze sanctie opgenomen in het interventiebeleid van de NVWA en waar passend toegepast.
Wat zegt het over de efficiëntie en de slagkracht van de Nederlandse overheid en toezichthoudende instanties bij de aanpak van internationale malafide puppyhandel waar Nederland een belangrijke schakel in vormt, wanneer deze fokkers kans op kans krijgen en deze kansen keer op keer onwaardig blijken, wanneer hondjes voor een habbekrats, zonder papieren en ongevaccineerd op Facebook worden aangeboden onder voorwaarde dat de kersverse eigenaar zes maanden niet naar de dierenarts mag, wanneer de fokkers de gelegenheid en de tijd krijgen om hun criminele praktijken en de overgebleven hondjes te verplaatsen naar Hongarije, en u er maar liefst twee volle maanden over doet om de eerste set schriftelijke vragen over deze misstanden te beantwoorden?4
Ik acht het instrumentarium om op te treden tegen misstanden, zeker na de inwerkingtreding van het genoemde wetsvoorstel over het houdverbod toereikend. Ik verwijs u naar mijn antwoorden op uw vragen van 27 juni 2018 voor de inzet van de capaciteit van de NVWA (Kamerstuk 28 286, nr. 991). Ik roep elke potentiële koper ook op om zelf goed te onderzoeken of de fokker bij wie men koopt deugt. Ik verwijs hier onder andere naar de puppychecklist van het LICG (www.licg.nl) die hierin een goed hulpmiddel vormt.
Kunt u toelichten hoeveel waarde er volgens u in de praktijk gehecht wordt aan rechterlijke uitspraken waarin besloten is dat dieren wezens met gevoel zijn en het belang van de dieren zelfstandig moet worden meegewogen in de toelaatbaarheid van het menselijk handelen jegens het dier, als de NVWA op 16 juni 2018 circa 100 hondjes heeft achtergelaten bij de fokker waarbij «herstel op locatie» mogelijk was «onder de uitdrukkelijke voorwaarde dat de fokker zorgt dat maatregelen worden genomen om de gezondheid en het welzijn van de dieren zo snel mogelijk te herstellen», als al snel bij vervolginspecties blijkt dat het dierenwelzijn nog niet op orde is en ook dan niet alle hondjes in beslag worden genomen?
Het is van te voren soms lastig in te schatten of mensen de mogelijkheid die hen geboden wordt tot herstel van de situatie benutten. Voor het dierenwelzijn is herstel op locatie vaak beter omdat de dieren niet onder vaak extra stressvolle omstandigheden afgevoerd hoeven te worden. Helaas betekent dat ook dat situaties als deze kunnen voorkomen. Met de uitbreiding van de mogelijkheid tot het opleggen van een houdverbod wordt het sanctieinstrumentarium om op te treden in dergelijke situaties verder verbeterd.
Waarom zijn niet alle aanwezige honden op 6 augustus door de NVWA in beslag genomen nu de fokkers meermalen hebben laten zien het dierenwelzijn niet op orde te kunnen krijgen en de advocaat van de fokkers vergoelijkend tegen journalisten zegt dat het bedrijf de fokkers boven het hoofd gegroeid is en geen sprake is van kwade opzet? Vindt u niet dat de hondjes, levende wezens met gevoel, tegen fokkers in bescherming moeten worden genomen die al via hun advocaat laten weten onmachtig te zijn om de boel op orde te brengen?5
Voor het verloop van deze zaak en de meldingen verwijs ik naar mijn beantwoording van uw vragen van 27 juni 2018 (Kamerstuk 28 286, nr. 991).
Wat is uw reactie op het onderzoek van Dogzine, waaruit blijkt dat de fokker haar honden niet registreerde bij een Nederlandse databank, waardoor deze honden als het ware «onder de radar» bleven en de frauderende fokkers zo vele malen meer dieren kunnen fokken dan in de papieren terug te vinden zijn?
Zoals ook aangegeven in mijn beleidsbrief dierenwelzijn van 4 oktober jl. zullen er wijzigingen worden doorgevoerd in I&R hond (Kamerstuk 28 286, nr. 991).
De geboorteregistratie zal dan gedaan moeten worden door de dierenarts of geregistreerde chipper. De consument moet bij het kopen van een pup zich ervan vergewissen dat de pup gechipt is én geregistreerd staat. De fokker of handelaar dient een registratiebewijs van een aangewezen databank te kunnen overhandigen om dit aan te tonen. Pups die niet geregistreerd staan moeten niet worden gekocht. Geen registratie geeft aan dat de fokker buiten beeld is en zijn verplichtingen in dit kader niet na komt.
De handelwijze van betreffende fokker in dit kader is onderdeel van strafrechtelijk onderzoek. Hierover kunnen lopende het onderzoek geen mededelingen worden gedaan.
Klopt het dat registratie van de puppy’s door de fokker bij een van de Nederlandse huisdierendatabanken verplicht is? Hoe handhaaft de Belastingdienst en/of de NVWA deze verplichting? Klopt het dat het een economisch delict is om de hondjes niet te registreren bij hun geboorte?
Ja, dit is verplicht en het niet registreren is een economisch delict. Indien een dergelijke overtreding wordt geconstateerd door een van de aangewezen toezichthouders (NVWA, LID of politie) kan dit tot vervolging leiden. De officier besluit hiertoe op grond van de Wet op de economische delicten.
Klopt het dat door grootschalige fraude door de Woerdense malafide hondenfokker door bovengenoemde registratie na te laten, de NVWA noch de Belastingdienst zicht heeft op hoeveel honden er gefokt en verkocht zijn?
Indien een fokker zijn wettelijke verplichtingen niet nakomt, wordt verkrijgen van inzicht in de omvang van handel en fokkerij daardoor ernstig bemoeilijkt. Bijvoorbeeld wanneer de fokker identificatie- en registratieverplichtingen niet nakomt of de import en export van dieren niet conform Europese Regelgeving in Traces (webapplicatie waarin veterinaire bevoegde autoriteiten documenten uitwisselen t.b.v. de handel in dieren en dierlijke producten) meldt.
Klopt het dat de gemeente al in 2011 meldingen heeft gekregen van overlast door blaffende honden, zoals blijkt uit zienswijzen die zijn ingediend en via een Wet openbaarheid van bestuur (Wob-)verzoek zijn opgevraagd door Dogzine? Klopt het dat de buren toentertijd bezwaar hebben ingediend tegen de aangevraagde omgevingsvergunning voor uitbreiding naar 20 honden? Wat is er toentertijd met deze meldingen gedaan? Is de gemeente op controle geweest naar aanleiding van deze meldingen? Heeft de gemeente de NVWA op de hoogte gesteld van eventuele dierenwelzijnsmisstanden tijdens de controles op naleving van het bestemmingsplan en geluidsoverlast? Op welke gronden is de omgevingsvergunning voor 20 honden door de gemeente verleend?
Op grond van art. 2.1 lid 1 onder e van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) is in 2011 een omgevingsvergunning voor het oprichten of het in werking hebben van een inrichting verleend. Met deze omgevingsvergunning is het houden en fokken van teckels vergund. In 2011 hebben omwonenden in de zienswijzen die zijn ingediend op de ontwerpomgevingsvergunning aangegeven te vrezen voor overlast door blaffende honden. Naar aanleiding van deze zienswijzen is in de omgevingsvergunning een voorschrift opgenomen dat bepaalt dat ter plaatse maximaal 20 honden en hun pups zijn toegestaan. Daarnaast zijn in de omgevingsvergunning geluidsnormen opgenomen en is bepaald dat er een geluidsscherm gerealiseerd diende te worden. Beide voorschriften zijn in de vergunning opgenomen met als doel overlast door blaffende honden tegen te gaan. Zowel het voorschrift met betrekking tot de geluidsnormen als het voorschrift met betrekking tot het maximaal aantal honden is overtreden. Tegen deze beide overtredingen loopt er op dit moment een handhavingstraject. Van eventuele dierenwelzijnsmisstanden ten tijde van het verlenen van de vergunning is niet gebleken. De gemeente is ook niet bevoegd en deskundig om dierenwelzijnsmisstanden vast te stellen. Vermoedens van misstanden worden wel gemeld bij de Landelijke Inspectiedienst Dierenbescherming en/of NVWA.
Hoe verklaart u dat er in 2011 al meldingen komen van overlast, er vanaf 2013 meisjes die stage liepen bij de Vliegende Kiep laten weten dat de situatie waarin de honden leven slecht is, waarbij meerdere stagiaires weglopen of weg worden gestuurd omdat ze hadden gevraagd naar de huisvestingsomstandigheden van de dieren, er klachten van mensen circuleren die een hond bij de fokkers hebben aangeschaft via Facebook, het op hondenshows opvalt dat de dieren lusteloos en bang door de ring lopen en dat de fokkers voor en na de shows geen aandacht aan de dieren besteden en in de kennels laten zitten, de gemeente minimaal vanaf december 2016 op de hoogte was van de toestand bij de fokkers en begin 2017 de Landelijke Inspectiedienst Dierenbescherming (LID) heeft geïnformeerd, er tóch pas in het voorjaar van 2017 een eerste controle wordt uitgevoerd door de NVWA en de LID? Zijn er in de tussentijd meldingen geweest van overlast, overtreding van het bestemmingsplan en/of vermeende verwaarlozing? Zo ja, wat is er toen met die meldingen gedaan?
Ik verwijs u hiervoor naar mijn antwoorden op uw eerdere vragen van 27 juni waarin ik uitleg hoe de NVWA met beperkte capaciteit met meldingen omgaat.
Het is helaas niet mogelijk om elke melding op te volgen.
Hoe is het mogelijk dat een fokker waar een strafrechtelijk onderzoek naar loopt, waar meerdere dwangsommen verbeurd zijn, waar circa 179 honden in beslag zijn genomen voor onder meer verwaarlozing, waar fraude met registratie van paspoorten wordt vermoed, nog altijd honden zonder papieren kan verkopen via online platformen als Facebook? Is dit niet op zijn minst reden alle honden onmiddellijk in beslag te nemen, niet alleen met het oog op verdere verwaarlozing maar ook met het oog op gedupeerde consumenten?
Zoals ik heb aangegeven in de eerdere set vragen van 27 juni heeft de rechter een langere termijn voor herstel van de situatie gegund. De NVWA dient zich hieraan te houden (Kamerstuk 28 286, nr. 991).
Heeft u nog vertrouwen in de mate van zelfregulering van online platformen als Facebook en Marktplaats, waarop al sinds jaar en dag hondjes worden aangeboden van malafide hondenhandelaren? Zo ja, kunt u uitleggen waar u dat vertrouwen op baseert?
Er vindt constructief overleg met Marktplaats plaats, waarbij gekeken wordt naar de informatie die een verkoper moet verstrekken voor het kunnen plaatsen van een advertentie. Tevens wordt de informatieverstrekking aan kopers op Marktplaats uitgebreid. De handel via Marktplaats zal daarmee transparanter gemaakt worden.
Bent u, in het licht van uw ambitie voor het terugdringen van het aantal impulsaankopen en de noodzaak van betere voorlichting, bereid een voorbeeld te nemen aan een recent besluit van de Britse regering, door een eind te maken aan de verkoop van honden via online platformen en andere tussenpartijen, zoals dierenwinkels, markten en beurzen? Zo nee, waarom niet?6
Nee. Indien dergelijke openbare kanalen waar elke Nederlander en ook toezichthouders toegang toe hebben worden verboden, dan vindt de handel andere wegen die naar verwachting veel minder transparant zijn. Dierenwinkels en beurzen dienen zich te houden aan de dierenwelzijnseisen waaronder verzorgings- en huisvestingsnormen, verstrekken van voorlichting en ook de aanwezigheid van een vakbekwame beheerder. Indien men de regels respecteert kan mijns inziens verantwoord omgegaan worden met dieren.
Kunt u uitleggen hoe het mogelijk is, zoals blijkt uit uw antwoord op vraag 26 van de eerdere schriftelijke vragen, dat de fokker sinds 5 mei 2017 een Uniek Bedrijfsnummer (UBN) heeft verkregen en of het klopt, dat de fokker daarmee ook een bewijs van vakbekwaamheid heeft verkregen? Wordt er in de beoordelingsprocedure voor het verkrijgen van zo’n bewijs, niet meegewogen dat de aanvrager drie maanden eerder een last onder bestuursdwang opgelegd heeft gekregen, waarbij de houder binnen twee uur de honden van vers water moest voorzien en de huisvesting moest verbeteren op het gebied van bewegingsruimte en hygiëne? Zo nee, kunt u uitleggen wat zo’n bewijs van vakbekwaamheid dan voor waarde heeft? Kan een bewijs van vakbekwaamheid ook weer ingetrokken worden, als blijkt dat de fokker zich niet aan de gestelde regels houdt? Kunt u cijfers overleggen hoe vaak dit in de afgelopen vijf jaar is gebeurd?
Nee. Een registratie houdt in dat een bedrijf is geregistreerd bij de overheid.
Het doel van registratie is het bedrijf te kunnen controleren. Het betreft geen vergunning met voorafgaande toets voor wat betreft dierenwelzijn. Registratie houdt niet automatisch in dat ook een bewijs van vakbekwaamheid is verkregen. Een bewijs van vakbekwaamheid kan worden verkregen middels het volgen van een opleiding en wordt verstrekt door aangewezen onderwijsinstellingen. Een verkregen bewijs kan niet worden ingetrokken.
Klopt het dat de fokker in 2011 een vergunning is verleend voor het bedrijfsmatig houden van dieren, maar er pas in 2017 werd geconstateerd dat er geen UBN is aangevraagd? Is het verkrijgen van zo’n vergunning niet afhankelijk van het correct aangeven van bedrijfsmatige activiteiten bij de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO)? Hoe controleren de gemeente en de RVO hierop?
De gemeente heeft geen vergunning verleend voor het bedrijfsmatig houden van honden. Wel is er een omgevingsvergunning verleend voor het hebben van een inrichting waar ten hoogste 20 honden en hun pups gehouden mogen worden. De gemeente laat weten dat voor het verkrijgen van een omgevingsvergunning voor een bedrijfsmatige activiteit geen UBN nummer vereist is.
Vindt u het wenselijk, gezien het feit dat de overheid welzijnsregels stelt voor het bedrijfsmatig houden van honden, mede op het gebied van voortplantingstechnieken, het overgeven van ernstige erfelijke afwijkingen en ziektes, dat het aan een private organisatie als de Raad van Beheer (RvB) met slechts een beperkte opsporingsbevoegdheid wordt overgelaten om stambomen te controleren en af te geven, waarmee u, zoals u schrijft in uw antwoord op vraag 33 van de eerdere schriftelijke vragen, geen bemoeienis heeft?
Ja. Het is geen taak van de overheid om stambomen af te geven. Indien de Raad van Beheer op misstanden stuit heeft zij de plicht dit zo snel mogelijk aan de NVWA te melden.
Hoe wordt ervoor gezorgd dat deze en andere geroyeerde fokkers na royering bij de Raad van Beheer (RvB), zich niet kunnen inschrijven bij een andere rasvereniging en zo ongestraft door kunnen gaan met hun praktijken?
De Raad van Beheer en de bij haar aangesloten rasverenigingen zijn volledig privaat. Indien zij misstanden constateren dan kan ik op basis van een melding onderzoek doen. Ik kan echter geen eisen stellen aan het lidmaatschap van een private vereniging of de uitgifte van stambomen.
Hoe garandeert u een proactieve en efficiënte uitwisseling van informatie tussen verschillende instanties, zodat er een tijdige en volledige inschatting van de ernst van de situatie kan worden gemaakt, en zodat zaken als ernstige verwaarlozing, ontbrekende bedrijfsregistratie, overtredingen van het bestemmingsplan, fraude met databank registratie en paspoorten, niet als geïsoleerde zaken maar in samenhang behandeld worden, gezien het hoge aantal instanties wat betrokken is bij deze zaak, te weten RVO.nl, de gemeente, de NVWA, de Raad van Beheer en aangesloten rasverenigingen, de LID en de politie?
Eenieder die misstanden ontdekt waarbij een link is met dierenwelzijn dient dit te melden bij de NVWA.
De NVWA is eerstverantwoordelijke voor toezicht en controle op hondenhandel en -fokkerij. Ten behoeve van effectief en doelmatig toezicht werkt de NVWA in de praktijk vaak, en veelal constructief, samen met andere betrokken instanties. Dit op basis van het convenant samenwerking dierenhandhaving. De LID is een belangrijke samenwerkingspartner, evenals de politie. Maar ook met gemeente en RVO.nl. wordt samengewerkt. Waar nodig wordt ook samengewerkt met de Raad van Beheer. Ten behoeve van gegevensuitwisseling tussen partijen zijn de Wpg en AVG van toepassing. Momenteel wordt gewerkt aan de opzet van structurele samenwerking van de NVWA met Landelijke Informatie en Expertise Centrum en de Regionale Informatie en Expertise Centra (LIEC en RIEC’s).
Klopt het dat de NVWA voor specifiek hondenhandel vier fte beschikbaar heeft, zoals op de website gemeld wordt? Zo ja, hoe verhoudt zich dat tot uw antwoord op vraag 16 uit de eerdere schriftelijke vragen waarin u schrijft dat de NVWA zes fte beschikbaar heeft voor toezicht en controle op hondenhandel en de fokkerij?7
De NVWA heeft voor toezicht en controle op hondenhandel en -fokkerij, binnen de beschikbare uren voor dierenwelzijn, 6 fte beschikbaar sinds 2016. Daarvan is 5 fte werkzaam in de buitendienst. Op de website van de NVWA stond abusievelijk nog 4 fte vermeld. Dit is inmiddels aangepast.
Bent u bereid om meer te gaan inzetten op voorlichting? Zo ja, via welke kanalen en instanties, nu u in antwoord op vraag 19 uit de eerdere schriftelijke vragen schrijft dat de oplossing van het probleem deels ligt in voorlichting aan potentiële kopers?
Het LICG voert vaker campagnes over het verantwoord houden van dieren.
Bij deze breng ik graag de puppychecklist nogmaals onder de aandacht: https://www.licg.nl/honden/de-puppy-checklist/
Kunt u aangeven wanneer het strafrechtelijk onderzoek naar deze fokker zal worden afgerond, de zaak voor de rechter komt en/of wanneer de uitspraak zal zijn? Zo nee, wanneer verwacht u antwoord te kunnen geven op vragen die u in het kader van het lopende strafrechtelijke onderzoek niet kunt beantwoorden? Bent u bereid om deze vragen op dat moment alsnog te beantwoorden?
Het strafrechtelijk onderzoek is nog in volle gang. Recent heeft het Openbaar Ministerie bijvoorbeeld beslag gelegd op onroerend goed en op bankrekeningen van de verdachten. Meer kan ik op dit moment niet over het lopende onderzoek zeggen.
Het bericht ‘Meer mantelzorg verwachten is politiek wensdenken’ |
|
Lenny Geluk-Poortvliet (CDA) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Meer mantelzorg verwachten is politiek wensdenken»?1
Ja.
Deelt u alle conclusies van de evaluatie van het Sociaal en Cultureel Planbureau (SCP) dat het beleid gericht op meer zelfredzaamheid en inzetten op meer mantelzorg, op onderdelen succesvol is? Zo niet, kunt u aangeven welke conclusies u niet deelt en waarom u deze niet deelt?2 3
De bereidheid van mensen om voor elkaar te zorgen is groot. In Nederland geven jaarlijks 4,4 miljoen volwassenen mantelzorg aan hun partner, familie, vriend of buur die ondersteuning nodig heeft. Uit onderzoek van het SCP blijkt ook dat mensen het steeds normaler vinden om te zorgen voor een ander. Naar schatting verlenen 750.000 mantelzorgers langdurig en intensief mantelzorg (langer dan 3 maanden en meer dan 8 uur per week). Het is daarom belangrijk dat mantelzorgers op hun eigen manier voor een ander kunnen zorgen, zodat zij de zorg kunnen combineren met hun werk, opleiding of sociaal leven. Mantelzorgers moeten daarin ondersteund worden door partijen en weten dat zij er niet alleen voor staan. Ook vanuit de rijksoverheid dragen we daaraan bij via het programma Langer Thuis4.
Het SCP geeft terecht aan dat niet iedereen zelfredzaam kan zijn en dat niet iedereen een naaste heeft die mantelzorg kan bieden. Alsdan is er voor eenieder ondersteuning vanuit de Wmo 2015. Ook de zorgen ten aanzien van vergrijzing in krimpgebieden deel ik en heb ik ook expliciet aangekaart in mijn programma Langer Thuis. Het beeld dat het beleid erop is gericht dat nog veel meer mensen zorgtaken op zich gaan nemen is onjuist. Het beleid sluit aan op de praktijk, waar mensen zo lang als mogelijk in de eigen vertrouwde omgeving oud willen worden. Het vertrekpunt blijft dat eerst wordt bezien welke ondersteuning op vrijwillige basis door de omgeving kan worden geboden. Is die ondersteuning niet mogelijk of onvoldoende, dan zal er altijd de mogelijkheid zijn om een beroep te doen op professionele zorg en ondersteuning.
Overweegt u op basis van de evaluatie van het SCP herziening van het beleid dat is gericht op meer zelfredzaamheid en het inzetten van meer mantelzorg?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de opvatting van de heer Putters dat in sterk vergrijzende regio’s meer professionele hulp aanwezig moet blijven en dat bedrijven hun werknemers/mantelzorgers meer mogelijkheden moeten bieden om werk en zorg op elkaar af te stemmen? Zo ja, hoe wilt u dit bewerkstelligen?
In alle regio’s, maar juist ook in sterk vergrijzende regio’s, moeten de mogelijkheden voor zorg en ondersteuning op orde zijn. Een belangrijk element daarbij is dat het eigen netwerk goede ondersteuning ondervindt en weet dat ze er niet alleen voor hoeven staan. Het programma Langer Thuis draagt daar ook aan bij, bijvoorbeeld door het maken van afspraken met gemeenten, zorgverzekeraars en andere partijen over hoe mantelzorgers de juiste verlichting en ondersteuning kunnen krijgen. Daarnaast moet in de krimpgebieden de professionele zorg op orde zijn en moeten gemeentelijke maatwerkvoorzieningen of algemene voorzieningen geboden worden waar dat nodig is. In het programma Langer Thuis heb ik maatregelen opgenomen die daaraan kunnen bijdragen. Zo komt er, mede op instigatie van Kamerlid Slootweg (CDA), een landelijk adviseur respijtzorg, die juist in deze krimpgebieden van start gaat met zijn werkzaamheden om een goed en gevarieerd aanbod aan mogelijkheden voor ondersteuning te realiseren die de mantelzorger ontlasten en adempauze kunnen geven. Een andere actie in het programma is erop gericht werkgevers bewust te maken van de mantelzorgers die bij hen werken en welke mogelijkheden er zijn om de combinatie werk en mantelzorg beter mogelijk te maken. Ik ondersteun daartoe samen met mij collega van SZW de activiteiten van Stichting Werk en Mantelzorg en hun nieuwe programma «Mantelzorg Werkt!».
Ook vraagstukken over wonen en zorg zijn relevant in krimpregio’s. Vernieuwde woonconcepten, geclusterd wonen, wooninitiatieven die mogelijk een belangrijke bijdrage kunnen leveren aan het met elkaar en voor elkaar zorgen in de toekomst met oog voor demografische ontwikkelingen. Daarbij helpen ook slimmere oplossingen in huis (e-health) en technologische vernieuwingen, waaraan het Rijk met subsidieregelingen een impuls geeft.
Kunt u aangeven om welke regio’s dit gaat en of op dit moment al maatregelen in deze regio’s worden getroffen om goede zorg te blijven verlenen in deze regio’s?
Onderzoek van het PBL5 toont aan dat naar verwachting het aantal mantelzorgers dat beschikbaar zal zijn voor een kwetsbare oudere met een hulpvraag langzaam afneemt in de toekomst. De bevolking in Nederland vergrijst in de komende decennia. Het aantal 85 plussers in Nederland neemt naar verwachting toe van 344.000 in 2015 naar 854.000 in 20406. Het onderzoek laat zien dat er grote regionale verschillen zijn in het aantal beschikbare mantelzorgers ten opzichte van het aantal 85-plussers. Nu staan nog 15 potentiële mantelzorgers voor elke 85-plusser klaar, maar in 2040 loopt dit terug naar 6. Vooral in sterk vergrijzende regio’s zoals Zuid-Limburg en Zeeuws-Vlaanderen wordt de verhouding ongunstiger.
Gemeenten zijn zich bewust van hun bevolkingssamenstelling en houden daar bij de uitvoering van de Wmo rekening mee. Het is primair een verantwoordelijkheid van de gemeenten om zorg en ondersteuning in het kader van de Wmo goed te regelen, ook in deze regio’s. Acties in het programma Langer Thuis, zoals de adviseur respijtzorg, ondersteunen dit.
Welke mogelijkheden ziet u op korte termijn om mantelzorgers te ontlasten?
Iedere mantelzorger kan per direct een beroep doen op zijn gemeente voor ondersteuning bij de hulp die wordt verleend aan een naaste. Gezamenlijk kan worden bezien of de hulp kan worden gedeeld met anderen in het netwerk of dat een maatwerkvoorziening of een algemene voorziening verlichting kan bieden. In het programma Langer Thuis heb ik verschillende acties voor de korte termijn opgenomen die erop zijn gericht zijn mantelzorgers goed te ondersteunen.
Kunt u aangeven waardoor het aantal emotioneel eenzame Wmo-gebruikers van maatwerkvoorzieningen van 17 procent in 2015, steeg naar 22 procent in 2016?
Het aantal emotioneel eenzamen onder Wmo-gebruikers is van 2015 naar 2016 gestegen. Ik vind dat een zorgelijk signaal, dat ik dan ook nauwlettend in de gaten zal houden. Een groot deel van de Wmo-gebruikers is op hogere leeftijd. Ik heb hiervoor het actieprogramma «Eén tegen eenzaamheid» gelanceerd. Samen met een groot aantal partijen, zowel landelijk als lokaal, slaan wij de handen ineen om de trend van eenzaamheid onder ouderen terug te dringen. Bijvoorbeeld door de bewustwordingscampagne die in de week tegen eenzaamheid, de laatste week van september, van start gaat. In de week tegen eenzaamheid is ook de aftrap van de Nationale Coalitie tegen eenzaamheid, waarbij een veelvoud aan landelijke partijen zich schaart achter de doelstelling eenzaamheid eerder te signaleren en te doorbreken. Denk daarbij aan maatschappelijke organisaties zoals de Zonnebloem en Humanitas, maar ook aan een grote groep bedrijven die dagelijks in contact komt met ouderen. Ten slotte wordt lokaal echt het verschil gemaakt. Om de lokale aanpak te ondersteunen, zijn vanaf de week tegen eenzaamheid adviseurs lokale aanpak beschikbaar.
Welke mogelijkheden ziet u om het aantal emotioneel eenzame Wmo-gebruikers te doen dalen?
Zie antwoord vraag 7.
Kunt u aangeven welke mogelijkheden u ziet om het aantal mantelzorgers voor mensen met dementie dat zich eenzaam voelt te doen dalen, aangezien zeventig procent van deze mantelzorgers zich vaak eenzaam voelt?
Het is bekend dat het bieden van intensieve en langdurige mantelzorg kan leiden tot gevoelens van eenzaamheid. Met name mantelzorgers van mensen met dementie kampen met eenzaamheidsgevoelens. Zij verliezen langzaam hun partner, maar soms ook hun vriendenkring doordat ze minder sociale activiteiten (kunnen) ondernemen. Dit vergroot zowel de emotionele als de sociale eenzaamheid van deze mensen.
Dementie heeft mijn bijzondere aandacht. Nadat de diagnose dementie is gesteld, dient niet alleen gefocust te worden op de medische zorg, maar is een bredere sociale benadering gewenst. Mensen met dementie hebben naast de gebruikelijke medische zorg ook behoefte aan meer sociale ondersteuning in het gewone, dagelijkse leven. Er dient bijvoorbeeld meer aandacht te komen voor de ontwrichting die dementie met zich meebrengt en de veranderende relaties met naasten en samenleving.
In het programma Langer Thuis start ik met «Social trials». In 2018 en 2019 worden in 8 gemeenten experimenten sociale benadering gestart, gebaseerd op de theorie van hoogleraar Anne-Mei Thé. De eerste experimenten zullen najaar 2018 starten in Amsterdam, Amstelveen, Rotterdam en Den Bosch. Er is voor 2018 € 1 miljoen beschikbaar gesteld voor uitvoer van deze experimenten. Voor 2019 is nogmaals € 1 miljoen beschikbaar, voor 4 andere gemeenten. Ook het programma «Samen dementievriendelijk» wordt voortgezet. De twee centrale doelen van het programma zijn:7 Vergroten van de bewustwording van het perspectief van mensen met dementie en hun mantelzorgers en8 Registratie van 310.000 Nederlanders zodanig dat een deel van hen een training volgt en de kennis op eigen wijze inzet.
Mantelzorgers kunnen ook altijd Sensoor bellen, waar in ieder geval een luisterend oor wordt geboden voor hun vragen en zorgen.
Kunt u aangeven hoeveel procent van de totale groep mantelzorgers zich eenzaam voelt? Kunt u daarnaast aangeven hoe u de eenzaamheid onder deze groep kunt verminderen?
Het bieden van mantelzorg is een risicofactor voor eenzaamheid. Gegevens over het percentage mantelzorgers met gevoelens van eenzaamheid zijn echter niet beschikbaar. Het is belangrijk dat het leven van een mantelzorger niet uitsluitend is gericht op de zorg voor een naaste, maar dat er ook tijd genomen kan worden voor andere zaken. Tijd voor jezelf is essentieel om overbelasting te voorkomen, maar ook om uit eenzaamheid te blijven. Dit onderstreept het belang van goede ondersteuning van mantelzorgers, waartoe ook een gevarieerd en passend aanbod aan respijtzorg behoort. Onderdeel daarvan is ook ondersteuning om daadwerkelijk gebruik te maken van respijtzorg of andere vormen van ondersteuning, aangezien het uit handen geven van de zorg voor een mantelzorger, maar ook voor de naaste zelf, een drempel is die soms lastig genomen kan worden.
Het artikel ‘Boze gasleveranciers stellen staat aansprakelijk voor kosten inkoop gasverliezen’ |
|
Tom van der Lee (GL) |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Boze gasleveranciers stellen staat aansprakelijk voor kosten inkoop gasverliezen», waaruit blijkt dat veertien gasleveranciers de Nederlandse staat aansprakelijk stellen voor de kosten die zij maken als zij na 1 januari 2019 nog gas voor netverliezen moeten inkopen?1
Ja.
Klopt het dat begin augustus een brief aan u is verstuurd namens de gasleveranciers, waarin zij de Staat verantwoordelijk stellen voor de kosten die zij maken als zij na 1 januari 2019 nog gas voor netverliezen moeten inkopen?
Ja.
Klopt het dat per ongeluk enkele tekstdelen uit de wet Voortgang Energietransitie (VET) zijn verwijderd die de wettelijke basis vormen voor de nacalculatie van de kosten voor het netbeheer? Zo ja, hoe bent u van plan deze fout te herstellen op zo kort mogelijke termijn?
In het oorspronkelijke ingediende wetsvoorstel Voortgang Energietransitie was voorzien in de mogelijkheid om efficiënte kosten voor wettelijke taken voor de netbeheerder, waarmee bij de vaststelling van de methode van regulering door de Autoriteit Consument en Markt geen rekening is gehouden, door middel van een correctie op de tarieven door te berekenen in de tarieven (zie de voorgestelde artikelen 81b, tweede lid, en 81c, tweede lid, onderdeel c, van de Gaswet in Kamerstuk 34 627, nr. 2).
Deze grondslag is abusievelijk vervallen bij de eerste nota van wijziging op 1 maart 2017 (Kamerstuk 34 627, nr. 13). De grondslag wordt teruggebracht met de voorgestelde wijzigingen van de Gaswet in de nota van wijziging voor het wetsvoorstel Aanpassing van een aantal wetten op het terrein van het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit en het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat naar aanleiding van de departementale herindeling en het herstellen van enige wetstechnische gebreken en leemten (Kamerstuk 34 987, nr. 5).
Klopt het dat u het niet mogelijk acht om deze fout voor 1 januari 2019 te herstellen en kan volgens u de fout pas op 1 januari 2020 hersteld worden? Zo ja, waarom is dit het geval?
De wettelijke basis om de kosten in de tarieven te verdisconteren wordt met de in het antwoord bij vraag 3 genoemde nota van wijziging zo snel mogelijk ingevoerd. Hoewel de grondslag zo snel mogelijk hersteld wordt, is het gelet op de verschillende belangen die spelen het meest wenselijk de feitelijke invoering op 1 januari 2020 te laten plaatsvinden.
Onder de huidige Gaswet zijn de gasleveranciers verantwoordelijk voor de netverliezen. Met de wet Voortgang Energietransitie gaat deze verantwoordelijkheid van de leveranciers over naar de netbeheerders. Ik streef naar een zo spoedig mogelijke overgang. Om deze overgang soepel te laten verlopen, moet de netbeheerders echter tijd worden gegund voor de implementatie, waaronder de aanbesteding en het sluiten van benodigde inkoopcontracten. Dit is niet voor 1 januari 2019 te realiseren. Verder speelt een rol dat invoering van deze taak gedurende het jaar (bijvoorbeeld op 1 juli 2019) leidt tot praktische problemen voor de afnemers, netbeheerders en de ACM. Dit komt onder meer doordat de tariefregulering uitgaat van invoering per kalenderjaar. Indien daarvan wordt afgeweken, moet een onevenredige inspanning worden verricht om systemen en tariefcodevoorstellen aan te passen.
Daarnaast kunnen de taken van de netbeheerders niet meer in tariefbesluiten van 2019 meegenomen worden. Bij invoering gedurende het jaar, zal de netbeheerder de kosten van het jaar 2019 moeten voorfinancieren, hetgeen voor de netbeheerder onacceptabele risico’s met zich brengt. Ten aanzien van de afnemers van gas speelt mee dat vergoeding voor de geschatte doelmatige kosten over 2019 in de tarieven voor 2020 een vergroting van de tariefsprong in 2020 tot gevolg zal hebben. Tot slot is het de vraag of de leveranciers de contracten gedurende het jaar zullen verlagen, waardoor er een risico is dat de afnemer dubbel voor deze kosten moet gaan betalen.
Deelt u de inschatting dat wanneer in feite iedereen het erover eens is dat deze fout hersteld moet worden (dat wil zeggen de betrokken marktpartijen, het ministerie en het parlement) het mogelijk zou moeten zijn om deze fout eerder dan 1 januari 2020 te herstellen?
Zie antwoord vraag 4.
Hoeveel verwacht u de gasleveranciers te moeten betalen in het geval de gasleveranciers naar de rechter stappen en gelijk krijgen? Waar zal dit bedrag vandaan moeten komen?
Ik verwacht niet dat hiervan sprake zal zijn.
Een aanbesteding jeugdbescherming en de jeugdreclassering in Noord-Holland |
|
René Peters (CDA), Attje Kuiken (PvdA) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
![]() ![]() |
Kent u het bericht «Jeugdbeschermers weigeren nieuwe contracten met 25 gemeenten in Noord-Holland»?1
Ja
Deelt ook u de zorgen over het feit dat er onvoldoende inschrijvingen zijn geweest om de jeugdbescherming en jeugdreclassering in de genoemde regio’s volledig te kunnen aanbesteden? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
In de 25 gemeenten in Noord-Holland is geen sprake van inkoop van jeugdbescherming via aanbesteding maar van het sluiten van raamovereenkomsten via een zogenaamde «open house» procedure. Een van de kenmerken van een openhouseprocedure is dat aanbieders in beginsel gedurende de hele looptijd van de raamovereenkomst toetreden en hun diensten aanbieden.
Er is dan ook geen sprake van een afgeronde procedure of een niet omkeerbare situatie. Het is dan ook niet juist om nu al conclusies te verbinden aan het feit dat bestaande instellingen nu nog niet zijn ingegaan op het aanbod van de betreffende gemeenten. Instellingen kunnen de komende periode op elk moment nog «instromen».
Wat betekent het feit dat er onvoldoende reacties zijn binnengekomen op de genoemde aanbesteding voor het aanbod van jeugdbescherming en jeugdreclassering in de genoemde regio’s vanaf 2019?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat ten gevolge van het feit dat gecertificeerde instellingen niet kunnen voldoen aan de eisen van een aanbesteding, de toekomst van die instellingen op het spel kan komen te staan en (gespecialiseerd) aanbod van jeugdbescherming definitief kan verdwijnen? Zo ja, welke consequenties verbindt u daaraan? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Wat moet er gebeuren om te waarborgen dat er vanaf 2019 alsnog voldoende aanbod is van jeugdbescherming en jeugdreclassering in deze regio’s? Wat gaat u doen om de continuïteit te waarborgen?
De colleges van burgemeester en wethouders zijn conform de Jeugdwet verantwoordelijk voor de inkoop en uitvoering van de jeugdbescherming en jeugdreclassering. Zij dienen ervoor te zorgen dat te allen tijde jeugdbescherming en jeugdreclassering in hun gemeente beschikbaar is. We hebben het vertrouwen dat gemeenten en instellingen gezamenlijk hun verantwoordelijkheid nemen om de beschikbaarheid van jeugdbescherming en jeugdreclassering te waarborgen. De gemeenteraden zijn primair verantwoordelijk om de colleges hierop te controleren. De ambassadeur van het programma Zorglandschap Jeugd van VNG/Rijk ondersteunt de betreffende regio´s bij het komen tot een oplossing.
Wij volgen als stelselverantwoordelijke deze ontwikkelingen en houden «vinger aan de pols». In het geval dat de gemeenten en de instellingen er toch gezamenlijk niet uitkomen, waardoor de beschikbaarheid van jeugdbescherming en jeugdreclassering in het gedrang komt, zullen we die stappen zetten die nodig zijn om alsnog de beschikbaarheid te borgen.
We hebben begrepen dat de coördinerend wethouders in de week van 1 oktober overleg voeren met de bestuurders van de betrokken instellingen om tot een oplossing voor de beschikbaarheid van jeugdbescherming en – reclassering per 1 januari 2019 te komen.
Zijn u meer regio’s bekend waar de aanbesteding van jeugdbescherming en jeugdreclassering mislukt is? Zo ja, wat is de aard en de omvang van deze problematiek? En welke gevolgen heeft dat voor het aanbod van jeugdbescherming en jeugdreclassering per 2019? Zo nee, beschikt u dan wel over signalen die het noodzakelijk maken dit te onderzoeken?
Op dit moment zijn ons geen signalen bekend dat in regio’s sprake is van een mislukte aanbesteding. Wij hebben begrepen dat in de regio Limburg één van de bestaande gecertificeerde instellingen onder voorwaarden heeft ingeschreven in de aanbesteding. Ook hier is sprake van een nog lopende procedure. Uiteraard volgen we ook hier de ontwikkelingen en houden we «vinger aan de pols».
Waarom verkiest een deel van de gemeenten de aanbesteding van de jeugdbescherming en jeugdreclassering boven subsidiëring daarvan? In hoeverre levert subsidiëring meer waarborgen voor de continuïteit op?
Conform de Jeugdwet zijn gemeenten vrij te kiezen op welke wijze zij jeugdhulp en de uitvoering van de jeugdbescherming en de jeugdreclassering inkopen. In het Regeerakkoord «Vertrouwen in de toekomst» is opgenomen dat het voor gemeenten mogelijk moet zijn om voor de inkoop van gecertificeerde jeugdinstellingen te kunnen kiezen voor een subsidierelatie. In het onderzoek dat is uitgevoerd door de RebelGroup, is expliciet geconcludeerd dat dit mogelijk is.2
Gemeenten kunnen diverse overwegingen hebben om al dan niet voor subsidiering te kiezen. De VNG heeft haar leden geadviseerd om bij de financiering van jeugdbescherming en jeugdreclassering te kiezen voor subsidiering omdat subsidiering al met al de beste waarborgen biedt voor continuïteit. 3 In dit advies wordt aangegeven dat bij subsidie meer ruimte is voor de vormgeving van de procedure en voor het opstellen van selectiecriteria en de weging van de selectiecriteria, dat bekostiging op basis van de kostprijs plaatsvindt en dat de transitielasten minder groot zijn voor partijen (omdat er al ervaring is met de mogelijkheid van subsidie). Om de stabiliteit van de beschikbaarheid van jeugdbescherming en jeugdreclassering te versterken heeft de VNG daarnaast geadviseerd om als regio’s af te stemmen over de te kiezen inkoopstrategie zodat de ene regio een andere regio niet negatief kan beïnvloeden. Tot slot dringt een uniforme wijze van financieren de administratieve lasten terug. De VNG heeft een ondersteuningsprogramma uitgevoerd, waaronder het opstellen van een model subsidieverordening.
Uit een monitor van de VNG blijkt dat nog niet alle gemeenten gebruikmaken van de subsidie mogelijkheid. Dit was bijvoorbeeld ook nog niet altijd mogelijk omdat gemeenten in een aantal gevallen meerjarige contracten hadden afgesloten. Sommige gemeenten kiezen echter – om hen moverende redenen – toch voor aanbesteding of voor raamovereenkomsten via een openhouseprocedure. De openhouseprocedure is bijvoorbeeld geschikt in het geval cliënten veel keuzevrijheid wordt en kan worden gegund. De VNG zal de komende periode bij de coördinerend wethouders en betrokken gemeenteambtenaren de voordelen van subsidie onder de aandacht brengen. In het najaar start de VNG een traject om gemeenten hierbij te faciliteren. Onderdeel hiervan is ook het stimuleren van meerjarige inkooprelaties en het vormgeven van een goede opdrachtgever-opdrachtnemer-relatie.4 Het Ministerie van Justitie en Veiligheid ondersteunt dit traject financieel.
Deelt u de mening dat de bij de aanbesteding gestelde eis van tijdschrijven en op basis daarvan bekostigen, tegenstrijdig is aan het doel van het terugbrengen van de administratieve lasten? Zo ja, wat gaat u doen om er bij gemeenten op aan te dringen dat zij deze eisen niet langer gaan stellen? Zo nee, waarom niet?
Eén van de doelstellingen van de Jeugdwet is om ruimte te geven aan de professional. Een andere belangrijke doelstelling is om de administratieve lasten te verminderen. De gestelde eis van urenregistratie lijkt niet te passen bij deze doelstellingen. Wij zullen dit in onze gesprekken met de gemeenten onder de aandacht brengen. Overigens vinden we een zekere mate van verantwoording niet ongebruikelijk maar daarbij kunnen andere minder belastende methoden gebruikt worden dan tijdschrijven door gezinsvoogden.
Met het wetsvoorstel «Wijziging van de Jeugdwet en de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 en de Zorgverzekeringswet in verband met het handhaven van de mogelijkheid om gemeenten in uitzonderingsgevallen tot samenwerking te verplichten en in verband met het verminderen van uitvoeringslasten» wordt verder een delegatiebepaling ingevoerd om uitvoeringslasten te verminderen. Bij ministeriële regeling worden nu regels gesteld om administratieve processen te standaardiseren. Met de VNG is de afspraak gemaakt dat alle gemeenten gebruikmaken van dezelfde sjablonen voor gegevensuitwisseling of verantwoording. Het betreffende wetsvoorstel is inmiddels aangemeld voor plenaire behandeling door de Tweede Kamer. Om de administratieve lasten verder terug te dringen, loopt er op dit moment een «schrapsessie» rond interne regels bij een grote jeugdhulpaanbieder.
Het Health Behaviour in School-aged Children-onderzoek; het rapport over het welzijn en de gezondheid van Nederlandse jongeren (11-16 jaar) |
|
Wim-Jan Renkema (GL) |
|
Paul Blokhuis (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU) |
|
![]() |
Deelt u onze zorgen over de (sterke) daling van het condoomgebruik onder jongeren, die zich daarmee kwetsbaar maken voor soa’s/hiv en ongewenste zwangerschap?1 Zo nee, waarom niet?
Jongeren blijken in toenemende mate goed in staat te zijn zich te beschermen tegen ongewenste zwangerschappen en gebruiken hiervoor diverse anticonceptiemethoden. Een belangrijke bron voor het HBSC-rapport is het nationale onderzoeksrapport Seks onder je 25ste. Uit dat onderzoek blijkt dat het condoomgebruik bij de eerste geslachtsgemeenschap niet is gedaald ten opzichte van 2012 en nog steeds relatief hoog is. Ook blijkt dat 7 op de 10 jongeren condooms gebruiken. Wel is het zorgelijk dat het gebruik van een condoom bij latere en losse seksuele contacten afneemt, waardoor overdracht van soa en hiv, en onbedoelde zwangerschappen mogelijk zijn.
Hoe duidt u het dat de kennis over seksueel overdraagbare aandoeningen (soa’s) en condooms onder jongeren in Nederland een dalende trend laten zien?
Het is zorgelijk dat er onder jongeren een dalend besef is op het gelopen risico op een soa en dat het onderzoeksrapport Seks onder je 25ste aangeeft dat kennis over seksualiteit en voortplanting afneemt. Ik vind het daarom ook belangrijk hier wat aan te doen.
Kinderen en (jong) volwassenen dienen goed geïnformeerd te worden op het gebied van seksualiteit/seksuele vorming. Voor (jonge) kinderen is het daarbij nodig de aandacht ook te richten op thema’s als weerbaarheid, veiligheid en het respectvol leren omgaan met elkaar, waarbij rekening wordt gehouden met de diversiteit in de samenleving en de leeftijd van de doelgroep. Het onderwijs speelt, naast uiteraard de ouders, een belangrijke rol bij de bevordering van seksueel gezond gedrag. Van belang is dat er zowel in het primair-, voortgezet-, speciaal- als middelbaar beroepsonderwijs blijvende aandacht is voor het onderwerp seksualiteit en seksuele vorming.
In het kader van de preventie en ondersteuning van onbedoelde (tiener) zwangerschappen heb ik u op 11 september jongstleden2 een zevenpuntenplan gestuurd. Daarin geef ik aan dat scholen op het gebied van seksuele gezondheid de beschikking hebben over een breed palet aan keuzemogelijkheden, onder andere via de Stichting School en Veiligheid (SSV), Rutgers, het Netwerk burgerschap MBO, Siriz en de Gezonde School. De afgelopen jaren is geïnvesteerd in de ontwikkeling van effectieve en goed onderbouwde interventies op het gebied van seksuele gezondheid (inclusief preventie onbedoelde zwangerschap), die te vinden zijn in het Loket Gezond Leven van het RIVM.
Voor een goede borging in het onderwijs zal een extra impuls behulpzaam zijn. Daarom wordt ten behoeve van structurele uitvoering van collectieve preventie een meerjarig stimuleringsbudget beschikbaar gesteld. Op basis van de bestaande infrastructuur zoals de stichting School en Veiligheid (SSV) en Gezonde School en op basis van de vraag van scholen, wordt ingezet op stappen, voortbouwend op bestaande initiatieven en activiteiten, die in het onderwijs nog gezet kunnen worden. Van belang is tevens om dit in de context van de curriculumherziening voor het funderend onderwijs te plaatsen. Hiervoor doen de Gezonde School en SSV gezamenlijk met de eerdergenoemde veldpartijen een voorstel in december 2018. Daarnaast wil ik door middel van een campagne diverse doelgroepen gaan informeren over bewust anticonceptiegebruik.
Wat vindt u ervan dat onderzoek ook aantoont dat het aantal soa-infecties onder jongeren niet afneemt, en onder bepaalde doelgroepen zelfs toeneemt?
Dat vind ik een zorgelijke ontwikkeling. Het illustreert de noodzaak om in het onderwijs op verschillende momenten kennis over seksualiteit en seksuele vorming te borgen. Zoals ik in het antwoord op vraag 2 reeds aangaf wil ik een extra impuls geven in het onderwijs aan de bevordering van seksueel gezond gedrag. Dit punt zal hierin ook aandacht krijgen.
Deelt u de mening dat er maatregelen genomen moeten worden om het bewustzijn over veilig vrijen en het condoomgebruik omhoog te brengen? Bet u het ermee eens dat binnen de middelen die vrij worden gemaakt voor preventie van ongewenste zwangerschap het condoomgebruik onder jongeren een onderdeel en punt van aandacht moet worden?
Zie antwoord vraag 2.
Welke maatregelen bent u voornemens te nemen? Op welke termijn kunnen we deze verwachten?
Zie antwoord vraag 2.
Wat vindt u ervan dat onderzoekers aangeven dat het verdwijnen van de Vrij Veilig Campagnes sinds 2011 een van de oorzaken is van het afnemende condoomgebruik?
Het is moeilijk om de effecten van de campagnes meetbaar te maken en daarom onduidelijk of hier een directe relatie bestaat, aannemelijk is dat herhaald attenderen op de noodzaak van condoomgebruik helpt om aan de inzet van condooms te denken. Zoals ik bij vraag 2 reeds heb aangegeven wil ik het in kader van de preventie en ondersteuning van onbedoelde zwangerschappen ook starten met een campagne. Echter, een dergelijke campagne is niet de enige interventie die hierbij een rol speelt. Ik zet ook in op bredere inzet van interventies die weerbaarheid vergroten en zoals ik reeds in antwoord 2 aangaf, wil ik daar in het onderwijs aandacht voor vragen.
Vindt u de terugkeer van een Vrij Veilig Campagne wenselijk, gezien de onderzoeksresultaten en de positieve resultaten van de campagne in het verleden? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wanneer kan de campagne weer van start?
Zie antwoord vraag 6.
Het feit dat zonnepanelen meegenomen worden in de onroerendezaakbelasting |
|
Helma Lodders (VVD), Dilan Yeşilgöz-Zegerius (VVD) |
|
Menno Snel (staatssecretaris financiën) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met de uitspraak van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 17 april 2018?1 Wat is de achtergrond van deze zaak?
Ja, ik ben bekend met deze uitspraak. Op 17 april 2018 heeft het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden3 uitspraak gedaan in een beroepsprocedure over de WOZ-waarde van een woning. Onderdeel van het geschil was de vraag of bij de waardering in het kader van de Wet waardering onroerende zaken (hierna: Wet WOZ) terecht de invloed op de waarde van de aanwezige zonnepanelen op het dak van de woning is meegenomen. Het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden heeft deze vraag bevestigend beantwoord.
Het uitgangspunt bij de WOZ-waardering is dat de onroerende zaak (de woning) met alle onroerende delen in de waarde wordt betrokken. De vraag is derhalve of zonnepanelen op een dak al dan niet onroerend zijn.
In zijn uitspraak van 17 april 2018 heeft het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden de zonnepanelen in de betreffende casus als onroerende delen van de woning aangemerkt omdat deze naar aard en inrichting bestemd zijn om duurzaam ter plaatse te blijven. Daarbij heeft het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden de (technische) mogelijkheid dat de eigenaar bij verhuizing de zonnepanelen meeneemt, niet relevant geacht.
Dat deze mogelijkheid niet van invloed is op de vraag of zonnepanelen al dan niet in de waarde moeten worden betrokken, acht ik in lijn met de grondslag in de Wet WOZ. Bij het vaststellen van de WOZ-waarde wordt immers uitgegaan van de marktwaarde van een woning op de waardepeildatum. De intenties van een eigenaar, zoals het meenemen van de zonnepanelen bij een verhuizing, zijn hierbij niet van belang.
Tellen zonnepanelen ook mee in de WOZ-waarde en de grondslag van de onroerendezaakbelasting (ozb) wanneer zij door de huiseigenaar verwijderd en meegenomen worden bij de verhuizing? Zo ja, waarom? Hoe verhoudt zich dit tot de grondslag, te weten «de prijs welke door de meestbiedende koper besteed zou worden bij aanbieding ten verkoop op de voor de zaak meest geschikte wijze na de beste voorbereiding»?2
Zie antwoord vraag 1.
Welke gemeenten hebben naar aanleiding van dit arrest besloten zonnepanelen mee te nemen in de te betalen ozb?
Het gevolg van de huidige systematiek van de waardebepaling in het kader van de Wet WOZ is dat zonnepanelen in principe worden meegenomen in de WOZ-waarde. De te betalen onroerendezaakbelasting (hierna: ozb) wordt berekend op basis van de WOZ-waarde.
Gemeenten hebben op grond van artikel 220d van de Gemeentewet de mogelijkheid in de gemeentelijke belastingverordening bij de bepaling van de heffingsmaatstaf voor de ozb uitzonderingen op te nemen voor specifieke (gedeelten van) onroerende zaken. Er is geen overzicht beschikbaar van hoe gemeenten omgaan met de waardering van zonnepanelen en of zij al dan niet gebruik maken van de uitzonderingsbepaling in de Gemeentewet.
Door de systematiek van de ozb zullen woningeigenaren meer ozb moeten betalen wanneer de aanwezigheid van zonnepanelen tot een hogere WOZ-waarde leidt en zonnepanelen niet zijn uitgezonderd van de heffing van ozb. In de praktijk zal dit bedrag echter beperkt zijn doordat de investering in zonnepanelen vaak beperkt is in relatie tot de totale marktwaarde van een woning. De toename van de marktwaarde is in de regel slechts een gedeelte van deze investering. Uitgaande van een gemiddeld ozb-tarief voor woningen zal het bedrag dat de eigenaar van de zonnepanelen potentieel meer aan ozb moet betalen voor een gemiddeld huishouden, naar schatting tussen de € 5 en € 10 per jaar liggen. In de casus die is beschreven in de uitspraak van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 17 april 2018 was de toename van het verschuldigde bedrag aan ozb ongeveer € 6,25.
De situatie voor bedrijfspanden wijkt niet wezenlijk af van de situatie voor woningen. Net als bij woningen kunnen investeringen leiden tot een verhoging van de WOZ-waarde. Het effect hiervan moet ook hier gezien worden in relatie tot de marktwaarden van deze bedrijfspanden.
Wat betekent dit voor de ozb van huiseigenaren met zonnepanelen? Hoeveel gaan zij meer betalen aan ozb?
Zie antwoord vraag 3.
Wat betekent dit voor bedrijfspanden die willen verduurzamen en vaak een groter oppervlakte gebruiken voor zonnepanelen?
Zie antwoord vraag 3.
Hoe verhoudt dit arrest en dit potentieel beleid van gemeenten zich tot het streven van het kabinet om verduurzaming en duurzame energie te bevorderen?
Aan alle sectortafels van het Klimaatakkoord is gevraagd om bij het maken van afspraken ook specifiek te kijken naar alle vormen van wet- en regelgeving die nodig zijn om de opgave te halen en te laten passen in de langetermijntransitie. Het gaat daarbij zowel om bestaande wet- en regelgeving die in de huidige vorm een belemmering vormt, als om nieuwe wet- en regelgeving die noodzakelijk wordt geacht om de opgave te realiseren.
Het kabinet is daarnaast op 14 februari 2018 met de decentrale overheden een interbestuurlijk programma (hierna: IBP) gestart om de komende tijd een aantal uitdagingen, waaronder de energietransitie, gezamenlijk op te pakken. In het IBP staan negen maatschappelijke opgaven centraal. Binnen het IBP wordt ook gesproken over benodigde, dan wel belemmerende wet- en regelgeving, indien dit nodig is om deze opgaven aan te pakken. Hieronder valt ook fiscale wet- en regelgeving voor decentrale overheden. Hoewel de ozb systematiek nog tegen het licht is gehouden bij de verkenning voor de hervorming van het lokaal belastinggebied, hetgeen leidde tot een brief aan de Tweede Kamer4, zal uit bovengenoemde trajecten moeten blijken of hier verdere evaluaties ten aanzien van de lokale belasting of de ozb uit voortkomen. Het kabinet wacht de uitkomsten van deze overleggen af, alvorens een definitief standpunt in te nemen.
Is er sprake van structureel overleg met gemeenten zodat (fiscaal) beleid van gemeenten en overheid om verduurzaming te stimuleren elkaar niet tegenwerkt? Zo ja, kan deze kwestie ook meegenomen worden? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 6.
Voldoet de huidige systematiek van de ozb nog wel aan de vereisten van deze tijd, zoals rond verduurzaming? Wanneer is de systematiek voor het laatst tegen het licht gehouden?
Zie antwoord vraag 6.
Is het kabinet voornemens dit systeem in deze kabinetsperiode te evalueren? Zo ja, wanneer?
Zie antwoord vraag 6.
Deelt u de mening dat fiscaal beleid niet op een dergelijke wijze verduurzaming bij particulieren zou moeten tegengaan, zeker niet wanneer dit gepaard gaat met hogere lasten?
Zie antwoord vraag 6.
De partijdigheid van de evaluatie van de netneutraliteitsverordening |
|
Mahir Alkaya |
|
Mona Keijzer (staatssecretaris economische zaken) (CDA) |
|
Heeft u kennisgenomen van de brief aan de Europese Commissie van diversie belangenorganisaties, waaronder het Nederlandse Bits of Freedom, waarin zij hun bezwaren uiten over de aanstelling van onderzoeksbureau Bird & Bird voor het onderzoek naar de implementatie van de netneutraliteitsverordening?1
Ja.
Deelt u de mening dat deze organisatie, die in het verleden Nederlandse wetgeving op het gebied van netneutraliteit aanvocht, onvoldoende in staat is om een onafhankelijke evaluatie uit te voeren waarbij de vraag of een strengere vorm van netneutraliteit in het belang is van burgers aan bod komt? Zo ja, heeft u deze mening over gebracht aan de Europese Commissie of gaat u dit nog doen?
De Europese Commissie volgt voor het verlenen van opdrachten de regels van de Financiële Verordening (Vo. (EU) 2015/1929 en uitvoeringsverordening Vo. (EU) 2015/2462). Die lijken sterk op de regels voor aanbestedingsprocedures zoals die gelden voor de lidstaten op basis van richtlijn 2014/24/EU en de daarop gebaseerde nationale regelgeving. Deze procedures beogen zorgvuldigheid en transparantie te creëren. De uiteindelijke selectie van de meest geschikte partij in een concreet geval is aan de Europese Commissie. Die selectie doet zij op basis van vooraf vastgestelde, openbare criteria. Voorbeelden hiervan zijn: vastgestelde ernstige beroepsfouten, frauduleuze handelingen of het tekortkomen in de nakoming van belangrijke verplichtingen. Kantoren worden niet per definitie uitgesloten van overheidsopdrachten op basis van het enkele feit dat ze ook voor partijen uit het bedrijfsleven werkzaam zijn. Dit geldt ook voor partijen die al dan niet betrokken zijn geweest via rechtszaken bij het aanvechten van wetgeving. Als de Commissie van oordeel is, dat er sprake is van conflicterende belangen kan zij de inschrijving terzijde leggen met als argument dat het kantoor niet over de vereiste beroepsbekwaamheid beschikt. De opdrachtnemers van het onderzoek, Bird & Bird en Ecorys, zijn gehouden aan de algemene voorwaarden voor opdrachtovereenkomsten van de Europese Commissie van januari 2016. In deze voorwaarden is onder andere vastgelegd dat de opdrachtnemer alle nodige maatregelen dient te nemen om elke situatie van belangenconflict te voorkomen. Als de Commissie van oordeel is dat er desalniettemin sprake is van conflicterende belangen kan zij de overeenkomst beëindigen. De objectiviteit en onpartijdigheid van het onderzoek zijn hiermee gewaarborgd.
Bent u bekend met de zorg van een deel van de samenleving dat zero-rating een inperking van netneutraliteit is? Zo ja, hoe gaat u deze zorg overbrengen in de evaluatie van de netneutraliteitsverordening?
Ik ben bekend met deze zorg. Mijn voorganger en uw Kamer hebben alle ruimte gezocht voor behoud van het verbod op prijsdiscriminatie. In Europa heeft Nederland zich ingezet voor het opnemen van een expliciet verbod op prijsdiscriminatie in de netneutraliteitsverordening. Dit is niet gelukt. De rechter heeft geoordeeld dat het Nederlandse verbod op prijsdiscriminatie in de Telecommunicatiewet niet in lijn was met de verordening. De Telecommunicatiewet is conform de rechterlijke uitspraak aangepast. Dit betekent niet dat alle vormen van zero-rating, oftewel positieve prijsdiscriminatie, nu mogelijk zijn. Het samenwerkingsverband van Europese telecom toezichthouders, BEREC, heeft op 30 augustus 2016 uitvoerige richtsnoeren vastgesteld over de toepassing van de netneutraliteitsverordening. Deze richtsnoeren geven een kader voor de wijze waarop toezichthouders een zero-rating casus dienen te beoordelen. Voor positieve prijsdiscriminatie staat in deze richtsnoeren dat dit mogelijk is, mits het niet strijdig is met het non-discriminatiebeginsel en de rechten van eindgebruikers niet worden beperkt. Onder omstandigheden kan het oordeel dus nog steeds zijn dat een specifieke vorm van zero-rating niet is toegestaan.
Welk beleid heeft u ten aanzien van het inschakelen van onderzoeksbureaus bij de evaluatie van regels en wetgeving die tevens betrokken zijn of zijn geweest bij het aanvechten van deze regels en wetgeving?
Voor Nederlandse aanbestedende diensten, zoals het Ministerie van EZK, geldt grosso modo hetzelfde als ik hierboven onder 2 geschetst heb voor de Europese Commissie. Tevens stelt de Aanbestedingswet 2012 dat de keuze voor het uitnodigen van ondernemer(s) die worden toegelaten tot een aanbestedingsprocedure op objectieve criteria moet plaatsvinden. Ik heb geen aanvullend inhoudelijk beleid voor dit soort situaties, omdat deze situaties naar mijn mening juist maatwerk en individuele afwegingen vragen. Daarbij speelt mee dat mijn ambtenaren gehouden zijn aan de Gedragscode Integriteit Rijk, ook bij het selecteren van leveranciers.
Bent u bereid zich er in Europees verband voor in te spannen dat bureaus die aantoonbaar betrokken zijn bij juridische procedures tegen nationale wetten en regels in de toekomst niet betrokken worden bij de evaluatie van richtlijnen of verordeningen waaruit die wetten en regels voortvloeien?
Ik zie geen aanleiding om actie te ondernemen in Brussel. Ik vertrouw op de procedures die belangenverstrengeling tegengaan en transparantie bevorderen, zoals toegelicht in het antwoord op vraag 2.
Het bericht ‘Historie moet wijken voor veiligheid’ |
|
Lenny Geluk-Poortvliet (CDA) |
|
Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
![]() |
Hebt u kennisgenomen van het bericht «Historie moet wijken voor veiligheid»?1
Ja
Is het waar, dat een stadsvilla aan Plein 1813 verbouwd moet worden voor huisvesting van de Israëlische ambassade?
Ja
Welke rol heeft de status van rijksmonument gespeeld bij de verkoop van het betreffende pand in 2016 door het Rijksvastgoedbedrijf?
Het Rijksvastgoedbedrijf (RVB) houdt bij zijn verkopen rekening met de principes openbaarheid, transparantie en marktconformiteit. De volledige informatie over het te verkopen monument was beschikbaar via het RVB-verkoopplatform www.biedboek.nl. Hierin zijn potentiële kopers ook geïnformeerd over de monumentenstatus van het pand en de daarmee verbonden beperkingen.
De rijksvastgoed beherende departementen en OCW hebben in 2017 een intentieverklaring vastgesteld om nog eens het belang van het zorgvuldig omgaan met ons erfgoed te benadrukken.
Is het waar, dat de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed een negatief advies heeft gegeven over de vergunningaanvraag voor de verbouwing, omdat «uitvoering van het plan leidt tot onomkeerbaar verlies van belangwekkende onderdelen van het historische interieur en casco»?
De RCE heeft inderdaad een negatief advies afgegeven. De tekst van advies luidt als volgt:
«De beoogde reconstructie, die na afronding van het betonnen casco ten behoeve van de veiligheidsmaatregelen volgens het plan zullen worden getroffen, hoe deskundig ook uitgevoerd, veroorzaken in de meest optimale zin herstel van de aanblik maar zal het patina en de authenticiteit van het oorspronkelijke materiaal missen. Een dergelijke verarming staat op gespannen voet met de uitgangspunten van de monumentenzorg temeer daar het rijksmonument in zijn geheel een hoge mate van authenticiteit heeft en een markant voorbeeld is van negentiende-eeuwse villabouw in het Willemspark te 's-Gravenhage. De Rijksdienst heeft begrip voor het treffen van veiligheidsmaatregelen, maar het rijksmonument verdraagt al deze maatregelen niet.«
Is het waar, dat de gemeente Den Haag voornemens is de vergunning te verlenen onder verwijzing naar het Verdrag van Wenen?
Een ontwerpbesluit is door de gemeente ter inzage gelegd. Dit ontwerp strekt er toe de vergunningaanvraag te honoreren. In dit ontwerp wordt onder meer melding gemaakt van het Verdrag van Wenen (1961).
Hoe verhoudt de regelgeving met betrekking tot (rijks)monumenten zich tot internationaalrechtelijke verplichtingen met betrekking tot de huisvesting van diplomatieke vertegenwoordigingen?
Voor verbouwing van een rijksmonument moet een Staat die een ambassade wil vestigen, aan dezelfde regelgeving voldoen als elke andere eigenaar. In dit geval betekent dat, dat er voor de voorgenomen aanpassingen van het monument een vergunning van de gemeente nodig is.
Bij de beoordeling van de vergunningaanvraag moeten echter internationaal rechtelijke verplichtingen in acht worden genomen. Op grond van artikel 22 van het Verdrag van Wenen (1961) wordt aan Nederland, als ontvangende staat, de bijzondere verplichting opgelegd alle geëigende maatregelen te nemen om de gebouwen van de zendende staat tegen indringers en tegen het toebrengen van schade te beschermen en te verhinderen dat de rust van de zending op enigerlei wijze wordt verstoord of aan haar waardigheid afbreuk wordt gedaan.
Door de architect is overigens gezocht naar een evenwicht in de aanpassingen en er zijn de nodige voorwaarden aan het ontwerp gesteld, gericht op het behoud van het rijksmonument.
Het gebruik van handgranaten door criminelen als dreigmiddel |
|
Maarten Groothuizen (D66) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
![]() |
Hoeveel gevallen zijn er bij u bekend waarin er feitelijk een handgranaat voor een (horeca-) onderneming is aangetroffen zonder daarbij vooruit te lopen op de resultaten van strafrechtelijke onderzoeken? In hoeveel van die gevallen is bij u bekend dat die handgranaat ook is geëxplodeerd?
De gevraagde informatie wordt niet als zodanig in de politiesystemen geregistreerd. Echter, een handmatige zoekslag in de politiesystemen en een daaropvolgende diepgaandere analyse door de politie, wijst uit dat er in de periode 01-01-2017 tot en met 17-09-2018 16 incidenten met handgranaten bij (horeca)ondernemingen bekend zijn. Bij deze 16 incidenten was in 9 gevallen sprake van een ontploffing. Bij 1 incident ontplofte er 2 handgranaten. In totaal zijn er dus 10 handgranaten ontploft bij 9 incidenten bij (horeca)ondernemingen.
Kunt u aangeven hoe vaak een burgemeester in de afgelopen twee jaren een pand van een onderneming heeft gesloten vanwege (ernstig) gevaar voor de openbare orde dat is ontstaan door de vondst van een handgranaat? Ziet u op basis van dat aantal gesloten panden een trend van deze voorvallen tegen ondernemers?
Nee, dat kan ik niet zeggen. Er vindt geen registratie plaats van sluitingen van panden van ondernemingen door een burgemeester in verband met de vondst van een handgranaat. Het is voor mij dan ook niet te zeggen of er sprake is van een trend in het gebruik van handgranaten als dreigmiddel. Elk voorval met explosieven is er echter één te veel, zeker gezien het gevaar dat dit oplevert voor de openbare veiligheid.
Acht u het in algemene zin, en los van uw wetenschap over de motieven van deze criminelen, voorstelbaar dat criminelen een handgranaat plaatsen voor een onderneming om de ondernemer onder druk te zetten, omdat zij weten dat een burgemeester tot sluiting van de onderneming zal overgaan?
Het beeld voor zover mij bekend, is op dit moment dat er heel verschillende motieven aan deze incidenten ten grondslag liggen, waarbij niet valt uit te sluiten dat criminelen dit doen om ondernemers onder druk te zetten. Vooropgesteld vind ik het ontoelaatbaar dat met het achterlaten van een handgranaat in de openbare ruimte gevaarlijke situaties ontstaan. Als dit desondanks toch gebeurt is het zaak dat de dader wordt opgespoord en vervolgd waar dat mogelijk is.
Deelt u de mening dat in de gevallen waarin een ondernemer het slachtoffer wordt van een handgranaat voor zijn onderneming het bijzonder wrang is als een burgemeester, met alle begrip voor zijn motivering, op grond van de openbare orde en veiligheid besluit zijn onderneming te sluiten, omdat het slachtoffer dan door zowel de handgranaat als de sluiting van zijn onderneming wordt geraakt?
Bij het nemen van een sluitingsbesluit zal de burgemeester alle omstandigheden van het geval en de betrokken belangen afwegen. Daarbij speelt het handhaven van de openbare orde doorgaans een doorslaggevende rol. Ik begrijp dat een sluiting door de burgemeester door de ondernemer als straf kan worden ervaren, maar de maatregel heeft niet die bedoeling. De burgemeester zal van geval tot geval maatwerk leveren en moeten bekijken of de sluiting noodzakelijk en proportioneel is.
Hoe beoordeelt u het feit dat na de verandering van het beleid van de Amsterdamse burgemeester om panden niet meer automatisch te sluiten na de vondst van een handgranaat, het aantal incidenten hiermee af is genomen?
Het is niet aan mij om een oordeel uit te spreken over beleid en over het toepassen van bevoegdheden, die tot de verantwoordelijkheid van de burgemeester van Amsterdam behoren. Vanzelfsprekend juich ik in zijn algemeenheid maatregelen toe die leiden tot afname van deze incidenten.
Vindt u dat het lokale gezag, in samenspraak met de politie en het openbaar ministerie (OM), afdoende prioriteit geeft aan het onderzoek van deze gevallen? Herinnert u zich de gerichte schriftelijke vraag hierover?1 Zou u nu alsnog specifiek kunnen ingaan op de beschikbare kennis en opsporingscapaciteit voor het oplossen van dergelijke zaken en of u deze voldoende acht?
Het is aan de lokale gezagen om afwegingen te maken over de inzet van capaciteit en de prioritering daarvan. Ik realiseer me dat dit scherpe keuzes vraagt. Wat de beschikbaarheid van kennis en opsporingscapaciteit betreft verwijs ik graag naar de brief van 11 juli 2018 over de versterking van de aanpak van ondermijnende criminaliteit2. In die brief heb ik aangegeven dat het kabinet € 291 miljoen euro investeert in de politie, en dat ook extra middelen worden ingezet ter versterking van de strafrechtsketen. Ook wordt specifiek aanvullende capaciteit beschikbaar gesteld voor versterking van de opsporing van (zware) georganiseerde en ondermijnende criminaliteit.
Elke politie-eenheid beschikt over specialisten op het onderwerp Wapens, Munitie en Explosieven (WME) binnen de Forensische Opsporing. In het geval van Explosieven zoals handgranaten zijn ook specialisten met kennis over dit onderwerp te vinden in andere teams, bijvoorbeeld Team Explosieven Veiligheid (TEV) en Crisis- en Conflictbeheersing (CCB). Binnen verscheidene basisteams zijn er Taakaccenthouders Wapens, Munitie en Explosieven. Bovendien kunnen Regionale Recherche teams voor dergelijke opsporingsvraagstukken zorg dragen. De combinatie van deze verscheidene teams zorgen voor een breed gelegd kennisniveau bij de Nationale politie op het gebied van explosieven.
Het bericht dat Shell-directeur Marjan van Loon de stad Den Haag gaat adviseren over duurzaamheid |
|
Lammert van Raan (PvdD) |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD), Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Hulp van Shell is pr-stunt»?1
Ik ben bekend met het krantenbericht. Het is niet aan het Rijk om decentrale overheden, en in dit geval het college van B&W van Den Haag, aan te sturen op hun inhuur van adviseurs. Het is de taak van de gemeenteraad van Den Haag om zijn controlerende taak uit te oefenen. Uit uw vragen en de nieuwsartikelen waar u naar verwijst blijkt ook dat het vraagstuk de aandacht heeft van de gemeenteraad van Den Haag.
Hoe beoordeelt u het feit dat Den Haag zich via het Economic Board The Hague laat adviseren over de energietransitie door de directeur van Shell, zijnde een van de veroorzakers van de opwarming van de aarde en eveneens een van de sterkste tegenkrachten van effectief klimaatbeleid?
Zie antwoord vraag 1.
Herinnert u zich nog dat Shell al minstens sinds 1991 op de hoogte was van de invloed van het bedrijf op klimaatverandering en daarnaast sindsdien actief twijfel heeft gezaaid over klimaatverandering?2 Hoe beoordeelt u dat in het licht van Shell’s huidige adviesrol over de energietransitie van de gemeente Den Haag? Acht u deze adviezen geloofwaardig? Zo ja, waarop baseert u dit optimisme?
Ik herken mij niet in het beeld van Shell als hindermacht. De energie- en klimaattransitie vraagt om inzet van iedereen, dus zowel bestaande bedrijven als nieuwkomers, burgers, kennisinstellingen, NGO’s en overheden. Shell is één van de vele partijen die hebben bijgedragen aan de totstandkoming en de implementatie van het Energieakkoord. Dat bedrijven als Shell een rol spelen bij de transitie blijkt bijvoorbeeld uit de deelname van Shell aan het consortium dat het windpark op zee Borssele III en IV gaat ontwikkelen. Ook nu bij de onderhandelingen over een nieuw Klimaatakkoord, de opvolger van het Energieakkoord, doet Shell actief mee.
Deelt u de mening dat het zeer onwenselijk is dat een bedrijf dat uit winstoogmerk jarenlang actief twijfel heeft gezaaid over klimaatverandering, nu Nederlandse overheden van advies voorziet over de energietransitie die nodig is om de opwarming van de aarde te beperken tot maximaal 1,5° Celsius? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Herinnert u zich nog dat de NAM het liefst nog jaren door wilde boren naar gas in Groningen?
Het kabinet heeft op 29 maart jl. besloten om de gaswinning uit het Groningenveld op termijn volledig te beëindigen (Kamerstuk 33 529, nr. 457).
In de afgelopen jaren waren er, op basis van de op dat moment beschikbare informatie, ook andere scenario’s met een voortgaande gaswinning denkbaar. Deze scenario’s zijn inmiddels achterhaald. Ik heb geenszins de indruk dat NAM de beëindiging van de gaswinning uit het Groningenveld ter discussie stelt.
Herinnert u zich nog dat Shell, onder de dekmantel van lesprogramma’s en het met een lobbyprijs bekroonde «techniekfestival Generation Discover», kinderen probeert wijs te maken dat we in 2050 nog grootschalig gebruik zouden moeten maken van fossiele brandstoffen, wat rechtstreeks botst met wat nodig is om de afspraken uit het Klimaatakkoord van Parijs te halen?3 4 5 6
Bij het door Shell gezamenlijk met haar partners georganiseerde Generation Discover festival werden jongeren in contact gebracht met wetenschap en technologie.
Het staat Shell en andere partijen vrij om hun visie op technieken voor de opwek van energie te geven. Het staat overigens ook scholen en leerlingen vrij om deel te nemen aan een festival als Generation Discover.
Herinnert u zich nog dat de gemeente Den Haag, mede dankzij brede maatschappelijke weerstand en politieke druk recent tot de conclusie kwam dat het onverantwoord was om een bedrijf als Shell te steunen in haar misleidende onderwijsprogramma’s?7
Zie antwoord vraag 3.
Erkent u dat Shell, alleen al vanwege het enorme pr-budget dat het bedrijf ter beschikking heeft, op zijn minst een van de hindermachten is in het zo snel en duurzaam mogelijk doorvoeren van de energietransitie? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Welke stappen gaat u ondernemen om de adviezen van Shell aan lokale en regionale overheden te toetsen op wat nodig is om de opwarming van de aarde onder de 1,5°C te houden? Indien u geen stappen gaat ondernemen, kunt u dit toelichten?
Zie antwoord vraag 1.
Welke stappen gaat u ondernemen om lokale en regionale overheden te waarschuwen voor en te beschermen tegen de «fossiele» adviezen van Shell? Indien u geen stappen gaat ondernemen, kunt u dit toelichten?
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u een volledig overzicht verschaffen van alle lokale en regionale adviesorganen waarin Shell zitting heeft?
Het is aan de decentrale overheden zelf om inzicht te bieden in de instelling van adviesorganen.
Welke stappen gaat u ondernemen om de gemeente Den Haag aan te moedigen het besluit om de directeur van Shell toe te laten tot het Economic Board The Hague ongedaan te maken? Indien u geen stappen gaat ondernemen, kunt u dit toelichten?
Zie antwoord vraag 1.
Undercoverbeelden over apenexperimenten in het BPRC |
|
Frank Wassenberg (PvdD) |
|
Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66), Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van de undercoverbeelden van experimenten met apen in het Nederlandse apenproefdiercentrum Biomedical Primate Research Centre (BPRC)?1
Ja.
Wat vindt u ervan dat de apen (ondanks verdoving) nog steeds bij bewustzijn zijn en reageren op de pijnlijke handelingen die op hen worden uitgevoerd, zoals injecties in het hoofd en het tatoeëren van de borst?
Naar aanleiding van de undercoverbeelden heeft de NVWA op 10 september jl. een extra inspectie bij het BPRC uitgevoerd. Het BPRC heeft hierbij aangegeven dat de meeste beelden zijn opgenomen tijdens de jaarlijkse gezondheidscontrole. Alle dieren uit de kolonie moeten hiervoor een keer per jaar worden gevangen en onderzocht. Dat kan nogal onrust en stress veroorzaken. De dieren worden daarom geïnjecteerd met een sedatiemiddel. De NVWA concludeert dat het gebruikte middel veilig is voor het gebruik bij apen en voldoende pijnstilling en bewustzijnsvermindering geeft voor de handelingen tijdens de gezondheidscontrole.
De Wet op de dierproeven schrijft voor dat alle niet-humane primaten van een permanent individueel merkteken moeten worden voorzien. Indien de dieren hiervoor getatoeëerd worden, wordt vooraf een extra pijnstiller toegediend. De tatoeage is nodig om de dieren op afstand te kunnen observeren en hun gedrag en welzijn te beoordelen.
Wat vindt u ervan dat de apen die bijkomen uit hun verdoving en gedesoriënteerd zijn, onbeheerd worden achterlaten en daardoor zichzelf verwonden?
Geconstateerd is dat de apen na de sedatie bijkomen in een gedeelte van hun eigen dierverblijf. De dieren worden daarbij geobserveerd, maar om stress bij de dieren te voorkomen is de dierverzorger bewust niet in het dierverblijf aanwezig. Er is al meer dan 10 jaar ervaring met deze manier van bijkomen van de dieren en er zijn nooit ernstige verwondingen opgelopen.
Hoe oordeelt u over de beelden waarin grappenmakende verzorgers te zien zijn naast ernstig lijdende apen?
Ik ben van mening dat de apen met respect behandeld moeten worden.
De undercoverbeelden zijn opgenomen tijdens de jaarlijkse routine-gezondheidscontrole. De NVWA concludeert dat zoveel als mogelijk ongerief bij de dieren wordt vermeden door het toedienen van adequate sedatie en eventueel pijnstilling.
Hoe vallen deze beelden te rijmen met de uitspraak van het BPRC dat het apenonderzoekscentrum «veel waarde hecht aan dierenwelzijn en welzijnsverbetering»?2
Het BPRC voldoet als een van de weinige apencentra in Europa aan de internationale kwaliteitseisen voor dierenwelzijn. Daarnaast voert de NVWA frequent onaangekondigde en aangekondigde inspecties uit bij het BPRC. Daarbij zijn geen overtredingen geconstateerd.
Deelt u, na het zien van deze beelden, de mening dat subsidie aan het BPRC moet stoppen en het BPRC zo snel mogelijk moet sluiten? Zo nee, waarom niet?
In de verkenning «Van aap naar beter» benadrukt het Rathenau Instituut dat proefdiervrije wetenschap vraagt om een paradigma-verandering. Daar ben ik het mee eens. Namens het kabinet wil ik deze paradigma-verandering stimuleren door het maken van de (politieke) keuze om zo snel als redelijkerwijs mogelijk is te stoppen met het gebruik van apen voor wetenschappelijk onderzoek. Daarom heb ik het BPRC opdracht gegeven om een plan van aanpak te ontwikkelen om het aantal proeven met apen zo snel als redelijkerwijs mogelijk is te verminderen met veertig procent.
Het BPRC is op dit moment bezig om een plan van aanpak op te stellen. Zoals in het AO van 7 juni jl. is toegezegd ontvang ik dit plan van aanpak uiterlijk 1 januari 2019 en zal ik de Kamer in het eerste kwartaal van 2019 hierover informeren met mijn reactie.
Het bericht ‘Sociale partners belemmeren duurzame inzetbaarheid scholing en training van flexwerkers in de bouw’ |
|
Dennis Wiersma (VVD), El Yassini |
|
Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (D66), Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Sociale partners belemmeren duurzame inzetbaarheid scholing en training van flexwerkers in de bouw»?1
Ja.
Hoe beoordeelt u de afspraak in de bouw-cao dat een werkgever alleen een beroepspraktijkvormingsovereenkomst kan sluiten met een leerling-werknemer als dit op basis van een dienstverband bij de betreffende werkgever is en niet op basis van bijvoorbeeld een uitzendovereenkomst (cao-bepaling, artikel 65, tweede lid)?
Het is aan partijen in sectoren om afspraken te maken in hun cao’s. Zij beschikken over de specifieke kennis met betrekking tot de sector die nodig is om tot afspraken te komen. In dit geval hebben partijen gezamenlijk besloten afspraken in de cao op te nemen met betrekking tot (het versterken van) de arbeidsrechtelijke positie van studenten in de beroepsbegeleidende leerweg (bbl-ers). Dit is een keuze die cao-partijen samen maken.
Wat is uw reactie op de woorden van de NBBU-voorzitter dat het onvoorstelbaar is dat vakbonden aan de ene kant moord en brand schreeuwen over het feit dat flexwerkers geen opleidingskansen krijgen en de uitzendbranche hiermee steeds in de beklaagdenbank zet en dat ze aan de andere kant bouwwerkgevers in de bouw-cao verbieden dat de uitzendbranche hun flexwerkers opleidt?
Het is aan de partijen in sectoren om afspraken te maken in hun cao’s. De beroepspraktijkvorming die nodig is voor studenten in de beroepsbegeleidende leerweg (bbl) vindt plaats bij erkende leerbedrijven in de sector waarvoor wordt opgeleid. Het al dan niet aanbieden van een leerbaan in de bbl hangt voor de meeste werkgevers vooral samen met de vraag of zij in staat zijn te voldoen aan de vereiste begeleiding bij de beroepspraktijkvorming. Daarvoor zijn praktijkopleiders nodig die de bbl-er tijdens het werk kunnen opleiden. Werkgevers zullen naar verwachting in deze periode van krapte op de arbeidsmarkt eerder meer dan minder leerwerkbanen voor bbl-ers beschikbaar stellen.
Acht u het mogelijk dat flexwerkers hier nadeel van ondervinden? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Deelt u de opvatting dat door de nieuwe collectieve arbeidsovereenkomst bepaling (cao-bepaling) sprake is van ongelijke behandeling van flexwerkers? Is volgens u een dergelijke afscherming van de markt wenselijk? Is een dergelijke uitsluiting van uitzendbureaus juridisch toegestaan? Zo ja, kunt u dit onderbouwen?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u bereid verder te onderzoeken of dergelijke afspraken als in de bouw-cao ook leiden tot verlies van potentiële banen voor de beroepsbegeleidende leerweg (BBL), daar werkgevers afzien van het bieden van een leerbaan?
Het kabinet zal de ontwikkeling van het aantal bbl-ers en de sectoren waar zij werken blijven volgen en voor zover mogelijk stimuleren. Zoals in eerdere antwoorden aangegeven is door de betrokken cao-partijen in deze sector deze afspraak gemaakt. Het kabinet gaat ervan uit dat zij daarbij het belang van voldoende instroom in de bbl hebben meegewogen.
Bent u bereid, gezien de nieuwe cao-afspraak haaks staat op het leerwerkbanenoffensief dat u aanjaagt, met de betreffende cao-partijen om tafel te gaan, zodat er ook daadwerkelijk alles aan wordt gedaan om het aantal BBL-banen toe te laten nemen?
Zoals in eerdere antwoorden is aangegeven, is het aan cao-partijen om afspraken te maken in hun cao’s. Het kabinet ziet daarom geen aanleiding om met hen in gesprek te gaan. Wel werkt het kabinet hard aan het vergroten van het aantal bbl-banen, bijvoorbeeld via de subsidieregeling praktijkleren en het leerbanenoffensief. Het leerbanenoffensief richt zich op het werven en beter benutten van leerbanen (bbl) bij erkende leerbedrijven. Momenteel zijn er ruim 44.000 leerbanen via Stagemarkt.nl beschikbaar voor potentiële bbl-ers. In de eerste helft van 2018 is er de nodige aandacht voor leerbanen geweest. Zo zijn in het kader van het leerbanenoffensief leerbedrijven opgeroepen hun beschikbare leerbanen actueel te houden en ook heeft SBB een aparte site www.leerbanen.nl ontwikkeld om leerbanen beter onder de aandacht te brengen bij verschillende doelgroepen. Met UWV is de verkenning gestart om na te gaan of en hoe de leerbanen beter onder de aandacht gebracht kunnen worden bij werkzoekenden.
In 2018 zet SBB deze aanpak door en onderzoekt de mogelijkheden om de leerbanen ook onder de aandacht te brengen bij werkenden en werkzoekenden.
Bent u bekend met dergelijke afspraken binnen andere cao’s? Kunt u hiervan een overzicht geven?
Van de 99 steekproef cao’s2 bevatten 50 cao’s een afspraak over bbl. Een groot deel van deze cao’s bevat ook afspraken over de arbeidsrelatie tussen werkgever en leerling-werknemer. In vier cao’s is opgenomen dat een bbl-overeenkomst «alleen» mogelijk is met een arbeidsovereenkomst. Er zijn vijf cao’s die uitgaan van een arbeidsovereenkomst zonder dat andere arbeidsrelaties zijn uitgesloten. In 33 cao’s is niet opgenomen dat een bbl-overeenkomst (alleen) afgesloten mag worden met leerling-werknemers met een arbeidsovereenkomst. Wel wordt in deze cao’s in de passages die over bbl-ers gaan gesproken over werknemers of (leer)arbeidsovereenkomst. In vijf cao’s wordt in de context van bbl niet over het gewenste type arbeidsrelatie gesproken. In drie cao’s is expliciet opgenomen dat het mogelijk is om een bbl-overeenkomst af te sluiten met een uitzendkracht. Het gaat om de uitzendcao’s (ABU en NBBU) en Heineken.
Kunt u een overzicht geven van hoeveel van de huidig lopende BBL-banen plaatsvinden via een arbeidsovereenkomst en hoeveel via een uitzendovereenkomst?
Uit de registratie van de Samenwerkingsorganisatie Beroepsonderwijs Bedrijfsleven (SBB) kan niet worden afgeleid hoeveel bbl-ers via een uitzendconstructie bij een leerbedrijf zijn geplaatst. Wettelijk is bepaald dat de praktijkovereenkomst wordt gesloten door de onderwijsinstelling, de student en de organisatie die de beroepspraktijkvorming verzorgt (het erkende leerbedrijf). Bij de bbl is de student werknemer en wordt naast de praktijkovereenkomst, ook een arbeidsovereenkomst gesloten. Wanneer de rol van werkgever bij een andere organisatie ligt dan het erkende leerbedrijf, zoals bijvoorbeeld bij een uitzendorganisatie, dan heeft SBB hier geen zicht op.
Volgens het opleidingsfonds van de uitzendbranche, STOOF, zijn het afgelopen jaar ca. 5.000 bbl-ers (is ca. 5% van het totale aantal bbl-studenten) via een uitzendconstructie opgeleid.
Deelt u de mening dat het in beginsel onmogelijk maken van bemiddeling door uitzendbureaus bij BBL-plekken een onwenselijke beweging is? Zo ja, wat gaat u hier tegen doen? Zo nee, waarom niet?
Wanneer partijen in een sector afspraken maken in hun cao over praktijkovereenkomsten die alleen met een bbl-er en zijn of haar werkgever mogen worden afgesloten op basis van een arbeidsovereenkomst, dan is dat een keuze van de sector.
Het bericht dat Hardenberg in alle nieuwbouwwijken gasaansluitingen toelaat |
|
Jessica van Eijs (D66), Rob Jetten (D66) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66), Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Hardenberg staat in alle nieuwbouwijken gasaansluitingen toe»?1
Ja.
Hoe kan het dat het college van Hardenberg voor al haar nieuwbouwwijken een uitzondering heeft gemaakt om de gasaansluitplicht te schrappen? Bent u van mening dat dit terecht is? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
De wetgever heeft een duidelijke keuze gemaakt dat nieuwbouw niet meer op aardgas wordt aangesloten. Met het amendement van het lid Jetten c.s. (Kamerstuk 34 627, nr. 39) is het afschaffen van de aansluitplicht bij nieuwbouw van de netbeheerder vormgegeven met een beperkte afwijkingsmogelijkheid. Op lokaal niveau kan worden afgewogen of aansluiting op het gastransportnet voor nieuwbouw toch moet worden toegestaan. Op basis van artikel 10 lid 7 a van de Gaswet heeft een college van burgemeester en wethouders de bevoegdheid om gebieden aan te wijzen waar de aansluitplicht wel geldt. Deze bevoegdheid is beperkt tot situaties waarbij dit vanwege een zwaarwegende redenen van algemeen belang strikt noodzakelijk is.
De ministeriële regeling «gebiedsaanwijzing gasaansluitplicht» geeft nadere invulling aan deze bevoegdheid. In deze ministeriële regeling staat op welke gronden een college van burgemeester en wethouders gebruik zou kunnen maken van de uitzondering in de wet. Hierin staat ook toegelicht dat het op grond van de wet alleen mogelijk is om een besluit te nemen met het oog op specifieke projecten of locaties. Het op voorhand aanwijzen van (delen) van gemeenten is niet in lijn met de wet, tenzij voor het gehele gebied dezelfde voorwaarden en belangen gelden. Of het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Hardenberg dit besluit conform de bepalingen in de wet heeft genomen, kan ik niet beoordelen. Tegen een besluit van een college voor een gebiedsaanwijzing staat bezwaar en beroep open. Indien een belanghebbende het niet eens is met het besluit van dit college, kan deze dus in bezwaar of beroep gaan tegen het besluit.
Waarom lukt het Hardenberg niet om nieuwbouwwijken gasloos op te leveren, terwijl het veel andere gemeenten wel lukt? Bent u van mening dat er voldoende kritisch is gekeken naar de alternatieven voor gas voor deze nieuwbouwwijken?
Een besluit om een gebied aan te wijzen vraagt om een afweging van belangen. Daarbij heeft het college van burgemeester en wethouders het beste zicht op de lokale omstandigheden die spelen. Ieder college van burgermeester en wethouders kan op basis van eigen prioriteiten en inschattingen tot een andere afweging komen. Of dat hier volgens de geldende regels is gebeurd, kan ik niet beoordelen.
Deelt u de mening dat het niet in de geest van de wet (gewijzigde Gas- en Elektriciteitswet) is dat een gemeente zo ruim gebruik maakt van de uitzonderingen die geboden worden?
Zie mijn antwoord op vraag 2.
Deelt u de mening dat als we versneld af willen stappen van gaswinning in Groningen, het van belang is om ook nieuwbouw in Hardenberg gasloos op te leveren?
We willen inderdaad versneld af van de gaswinning in Groningen. Uiteraard is het uitgangspunt van de Gaswet dat nieuwbouw niet meer op aardgas wordt aangesloten. Het is niet verstandig om nu nog gebouwen met aardgas op te leveren, wetende dat ze straks weer van het aardgas afgehaald moeten worden. Het aansluiten van nieuwbouwwoningen in een beperkt aantal gevallen levert geen vertraging op van de uitvoering van het besluit om de Groninger gasproductie te verminderen en beëindigen.
In hoeverre zit er een deadline op het aanmelden van uitzonderingen zoals genoemd in artikel 1 en 2 van de ministeriële regeling «gebiedsaanwijzing aansluitplicht» zoals die gelden in artikel 10, zevende lid, onderdeel a, van de Gaswet?
Het gebruik van artikel 1 van de ministeriële regeling «gebiedsaanwijzing aansluitplicht» is structureel mogelijk. Artikel 2 kan alleen gebruikt worden indien aannemelijk is dat de aanvraag voor een omgevingsvergunning wordt ingediend voor 1 januari 2019. Indien op er 1 januari 2019 nog geen omgevingsvergunning is aangevraagd, dan is dit niet het geval en kan het gebied niet meer aangewezen worden op grond van artikel 2. De gemeente Hardenberg heeft deze gebieden aangewezen op grond van artikel 2 van de ministeriële regeling. Dat betekent dat het besluit dus een zeer beperkte geldingsduur heeft.
In hoeverre is er extra ruimte voor uitzonderingen in artikel 2 van de ministeriële regeling «gebiedsaanwijzing aansluitplicht» omdat aannemelijk gemaakt moet worden dat de vergunning vóór 1 januari 2019 verleend moet zijn? In hoeverre kunnen bouwprojecten die nu nog in de pijplijn zitten, nog na 1 januari 2019 beroep doen op artikel 2 om een uitzondering op het gasverbod te krijgen?
Zie antwoord vraag 6.
In hoeverre heeft u het idee dat sommige gemeenten vanwege gebrek aan kennis en capaciteit onvoldoende tegenwicht kunnen bieden aan projectontwikkelaars die het liefst nieuwbouw met een gasaansluiting willen bouwen?
Ik heb nog geen signalen ontvangen die erop wijzen dat gemeenten onvoldoende tegenwicht kunnen bieden aan projectontwikkelaars die het liefst nieuwbouw met een gasaansluiting willen bouwen. Daarnaast heb ik de indruk dat slechts in een beperkt aantal gevallen een uitzondering gemaakt wordt. Indien een gemeente een uitzondering wilt maken, dan dient dit een zorgvuldig onderbouwd besluit te zijn, waarbij de gemeente alle relevante belangen in acht neemt. Het ligt daarbij het voor de hand dat de gemeente in overleg gaat met relevante partijen. Dit overleg draagt bij aan de kennispositie.
De positie van medewerkers in de jeugdhulp |
|
Lisa Westerveld (GL) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Overal flinke groei behalve in jeugdzorg»?1
Ja.
Wat is volgens u de reden dat in de jeugdzorg het aantal werkenden in verhouding achterblijft?
De meest recente cijfers (augustus 2018) van het onderzoeksprogramma Arbeidsmarkt Zorg en Welzijn (AZW) laten zien dat de werkgelegenheid in de sector Jeugdzorg in 2017 licht is gestegen. In andere sectoren is de werkgelegenheid veel sterker gestegen.
Een adequate vergelijking van de situatie in de jeugdzorg met andere sectoren is lastig. Op basis van de onderzoeksresultaten van het onderzoeksprogramma AZW is nog niet de arbeidsmarkt van het brede jeugddomein (jeugdzorg, jeugd-GGZ en gehandicaptenzorg) in kaart gebracht. Momenteel wordt in opdracht van de Minister voor Rechtsbescherming en mij en in samenwerking met VNG en veldpartijen (waaronder brancheorganisaties, beroepsorganisaties en vakbonden) een arbeidsmarktverkenning uitgevoerd in het brede jeugddomein (dus breder dan alleen de jeugdzorg zoals die nu is opgenomen in het AZW-programma). Deze verkenning heeft als doel om inzicht te krijgen in de actuele situatie van de arbeidsmarkt voor jeugdprofessionals en de factoren die hierop van invloed zijn. De resultaten van deze verkenning zijn naar verwachting dit najaar beschikbaar. Op basis van de resultaten zal ik samen met VNG en hiervoor genoemde veldpartijen vaststellen welke acties nodig zijn om uit de verkenning blijkende knelpunten aan te pakken. Ik zal uw Kamer hierover informeren, zoals ook reeds in het kader van het Actieprogramma Zorg voor de jeugd van de Minister voor Rechtsbescherming en mij van 16 april 2018 (Kamerstuk 34 880, nr.3) is toegezegd. Dit past goed in de ambitie om zorg en welzijnsbreed de arbeidsmarkttekorten terug te dringen. Hier maak ik mij, met landelijke en regionale partners, dan ook sterk voor in het actieprogramma Werken in de Zorg dat in maart van dit jaar is gelanceerd (Kamerstuk 29 282, nr. 303).
Wat zijn volgens u de oorzaken van het relatief hoge verloop en ziekteverzuim? Bent u bereid om samen met de sector te kijken wat nodig is om dit te verbeteren?
Het is bekend dat er een verband is tussen ziekteverzuim en een hoog verloop van personeel en het ervaren van een hoge werkdruk. Voor het oplossen van de oorzaken van knelpunten zoals genoemd in uw vraag, zijn werkgevers- en brancheorganisaties, vakbonden, professionals zelf, beroepsverenigingen, cliëntenorganisaties, opleidingsinstellingen, gemeenten en rijk aan zet. Al deze partijen hebben een verantwoordelijkheid voor het ondersteunen en het behouden van professionals in de jeugdsector. Werkgevers en werknemers in de jeugdzorg (de sector jeugdhulp exclusief jeugd-GGZ en gehandicaptenzorg) hebben in de cao Jeugdzorg 2017–2019 opgenomen dat werkgevers en ondernemingsraden in elke organisatie beleid en normen ontwikkelen en afspraken maken om de werkdruk aan te pakken.
Zoals in het antwoord op vraag 2 is aangegeven zal ik op basis van de resultaten van de arbeidsmarktverkenning samen met VNG en veldpartijen vaststellen welke acties nodig zijn. Voor het terugdringen van administratieve lasten en het soepeler laten verlopen van aanbestedingsprocedures, factoren die vaak genoemd worden in relatie tot hoge werkdruk, heb ik al diverse acties ondernomen (zie antwoord op vraag 7).
Hoe beoordeelt u de uitspraken van Jeugdzorg Nederland over de te verwachte tekorten? Herkent u deze zorg? Zo nee, waarom niet?
Jeugdzorg Nederland stelt in het artikel in Binnenlands Bestuur van 31 augustus 2018 dat er ondanks de lichte stijging van de werkgelegenheid in 2017 meer mensen nodig zijn in de jeugdzorg, want er zou sprake zijn van meer (en een complexere) zorgvraag.
Het is nog te vroeg om te beoordelen of het jeugdhulpgebruik in 2017 echt is gestegen, wat de aard daarvan is of dat dit voorkomt uit een registratie-effect, als gevolg van een betere registratie vooral op het terrein van de lokale toegang van grote gemeenten. Om hierop antwoord te krijgen heb ik twee onderzoeken geïnitieerd: een onderzoek naar registratie-effecten bij de toename van jeugdhulp zonder verblijf aangeboden door wijkteams en een onderzoek naar registratie effecten bij jeugdhulp met verblijf «anders» (dat is de jeugdhulpcategorie van met name intramurale jeugdhulp). Deze onderzoeken worden eind oktober 2018 opgeleverd en naar uw Kamer gezonden. Ook de in het antwoord op vraag 2 genoemde arbeidsmarktverkenning in de jeugdsector is tegen die tijd gereed. Daarnaast hebben jeugdhulpaanbieders samen met regionale partnerorganisaties nu al de mogelijkheid om te investeren in vergroting van de instroom in opleidingen en in het behouden van personeel.
Hoe beoordeelt u de uitspraak van Jeugdzorg Nederland dat een aantal jaar geleden (na de transitie) veel mensen zijn vertrokken, mede vanwege de gekrompen budgetten?
Verschillende factoren kunnen bijdragen aan vertrek van medewerkers uit de jeugdhulp. De jeugdhulp is sinds de invoering van de Jeugdwet in 2015 enorm veranderd en is nog steeds in ontwikkeling. Komende jaren komen er veel extra middelen bij voor het sociaal domein. Los van het beschikbare budget is van groot belang te weten te komen wat partijen gezamenlijk kunnen doen om medewerkers aan te trekken en te behouden en welke acties daarvoor nodig zijn. Daarom wordt de in het antwoord op vraag 2 genoemde arbeidsmarktverkenning onderzocht welke factoren de aantrekkelijkheid bepalen voor jeugdprofessionals om in de jeugdhulp te werken en te blijven werken en welke handelingsperspectieven werkgevers hebben.
Ervan uitgaande dat sinds de invoering van de Jeugdwet er 40.000 kinderen in de jeugdzorg zijn bijgekomen en er tegelijkertijd grote personeelstekorten zijn,heeft dit gevolgen voor de kwaliteit van de jeugdzorg? Zijn er genoeg mensen werkzaam om het groeiende aantal jongeren te kunnen helpen?
Zie antwoord vraag 4.
Deelt u de mening dat ook aanbestedingen, administratie en het ontbreken van meerjarenplannen de druk in de jeugdzorg verhoogt? Zo ja, wilt u concrete stappen nemen om dit te verbeteren?
Professionals in de jeugdhulp geven aan dat zij een hoge werkdruk ervaren als gevolg van teveel administratieve lasten. Ook ervaren zij procedures van gemeenten rond aanbesteden en contractering als onvoldoende duidelijk.
Ik ben bezig met het verminderen van (onnodige) administratieve lasten. Ik verwijs in dit verband naar het Actieprogramma (Ont)Regel de Zorg van mijzelf, de Minister voor Medische Zorg en de Staatssecretaris van VWS van 22 mei 2018 (Kamerstuk 29 515, nr. 424). Ook in het Actieprogramma Zorg voor de Jeugd is hierop ingegaan.
Deelt u de mening dat de problemen en de hoge werkdruk het minder aantrekkelijk maken om te werken in de jeugdzorg? Zo ja, op welke manier wordt hiermee rekening gehouden in de arbeidsmarktcampagne van het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport? Gaat u nog meer doen om ook het imago van werken in de jeugdzorg te verbeteren?
Samen met betrokken partijen wil ik eraan bijdragen dat de jeugdsector een aantrekkelijke sector is om in te werken. Gelukkig wordt er al veel gedaan om dit voor elkaar te krijgen. Er worden dagelijks mooie resultaten gerealiseerd in de jeugdsector. Dat is voor een groot deel te danken aan al die professionals die elke dag hard aan het werk zijn om jeugdigen en gezinnen de hulp te bieden die nodig is. Die professionals zullen we in elk geval moeten behouden voor de sector. In het kader van het Actieprogramma Werken in de Zorg wordt daarnaast in het najaar de landelijke wervingscampagne Ik Zorg gelanceerd. De campagne laat zien hoe divers het werken in de zorg is en heeft als doel meer mensen (weer) te interesseren voor zorg en welzijn. Medewerkers krijgen een centrale plaats in de campagne: zij vertellen hun verhaal. De campagne is daarmee van de sector zelf: voor en door de zorg. Alle branches binnen zorg en welzijn komen hierin aan bod, dus ook de jeugdhulpsector.
Naar aanleiding van de resultaten van de arbeidsmarktverkenning zal ik met betrokken partijen bekijken of en zo ja welke acties aanvullend nodig zijn.