Het inschrijven bij de gemeente Amsterdam |
|
Tobias van Gent (VVD), Dilan Yeşilgöz-Zegerius (VVD) |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Kent u de casus1 van de heer Cooremans en de problemen waar hij tegen aanloopt om zijn zoon in te schrijven bij de gemeente Amsterdam?
Ja.
Wat vindt u ervan dat kinderen die via een buitenlands legitiem en gereguleerd proces zijn geboren en geadopteerd niet ingeschreven kunnen worden in Nederland?
Bij de vraag of een kind met een buitenlandse geboorteakte in de Nederlandse registers kan worden ingeschreven, is eerst van belang of de buitenlandse geboorteakte ook in Nederland wordt erkend. Die erkenning wordt geweigerd als er geen behoorlijk onderzoek of behoorlijke rechtspleging aan vooraf is gegaan of als de erkenning van de rechtshandeling onverenigbaar is met de openbare orde (artikel 10:101 juncto 10:100 BW).
De ambtenaar toetst bij verzoeken tot inschrijving van buitenlandse akten of de Nederlandse openbare orde – bijvoorbeeld een onduidelijke afstammingsrelatie – zich al dan niet tegen inschrijving verzet. Als de fundamentele waarden van de Nederlandse rechtsorde zich daartegen verzetten, moet hij de inschrijving weigeren (artikelen 2.10 Wet basisregistratie personen jo. 10:101 jo. 10:100 BW). Tegen dit besluit kan een belanghebbende bezwaar indienen en daarna eventueel in beroep bij de bestuursrechter.
Artikel 1:22 lid 1 BW bepaalt uitdrukkelijk dat de geboorteakte de afstammingsrelatie tussen kind en moeder bewijst. Uitgangspunt is dat de vrouw die het kind baart de juridische moeder van het kind is (artikel 1:198 lid 1 BW).
Uit de Nederlandse rechtspraak2 volgt dat dit uitgangspunt als een fundamentele regel van familierecht wordt beschouwd. In samenhang met artikel 7 en 8 van het Verdrag inzake de rechten van het kind wordt dit een beginsel van openbare orde geacht. Een kind moet, indien mogelijk, aan de hand van de geboorteakte in staat worden gesteld zijn afstamming van moederszijde te kennen. Achterliggende gedachte hierbij is het belang van het kind om zijn of haar ontstaansgeschiedenis te kunnen achterhalen.
Nederland heeft geen specifieke wettelijke regeling voor draagmoederschap. Indien een in het buitenland opgemaakte geboorteakte niet voor erkenning in Nederland in aanmerking komt, kan in Nederland een geboorteakte worden opgemaakt. De gegevens die op de akte moeten worden vermeld, worden vastgesteld door de rechter (artikel 1:25c BW). Nadat de geboortemoeder op de akte is vermeld en eventueel een tweede juridische ouder, kunnen vervolgens, afhankelijk van welke procedure nodig is, de (wens)ouder(s) met behulp van latere vermeldingen van erkenning, gerechtelijke vaststelling ouderschap of adoptie op de geboorteakte worden vermeld. De ontstaansgeschiedenis blijkt dan uit de geboorteakte.
Vereist het Nederlandse recht dat de moeder op de geboorteakte staat, ook bij kinderen met twee vaders?
Zie antwoord vraag 2.
Is het waar dat de openbare orde zich verzet tegen het ontbreken van de moeder op de geboorteakte?
Zie antwoord vraag 2.
In hoeverre verschillen de Nederlandse wetten en regels omtrent kinderen van stellen met hetzelfde geslacht van de wetten en regels in andere landen waar stellen met hetzelfde geslacht een kind mogen krijgen/adopteren, zoals Israël? Hoeveel gezinnen worden hierdoor geraakt?
De regels voor gezinsvorming verschillen aanzienlijk per land. Een algemeen overzicht van deze regels en de verschillen is daarom niet te geven. Wel bestaat er een databank3 met onder andere juridische informatie over het ontstaan van ouderschap voor paren van hetzelfde geslacht en paren van verschillend geslacht in 22 landen binnen Europa. Er zijn geen aantallen bekend van soortgelijke situaties als de vertrouwelijk toegestuurde casus.
Is deze problematiek meegenomen in het onderzoek van de Staatscommissie herijking ouderschap?
De Staatscommissie Herijking ouderschap heeft in haar rapport een hoofdstuk gewijd aan welke regels van internationaal privaatrecht van toepassing zijn op ouderschap dat in het buitenland is ontstaan. Er wordt ingegaan op ouderschap, gezag en draagmoederschap in internationaal privaatrechtelijk perspectief. Daarnaast doet de Staatscommissie een aanbeveling ten aanzien van internationaal draagmoederschap. Zij beveelt aan om internationaal draagmoederschap dat tot stand is gekomen na onder andere een rechterlijke toets in aanmerking te laten komen voor erkenning in Nederland. In de wet moet dan duidelijk worden vastgelegd onder welke voorwaarden de erkenning van het in het buitenland ontstane juridische ouderschap na draagmoederschap in Nederland mogelijk is. De verwachting is dat de kabinetsreactie op de adviezen van de Staatscommissie Herijking in het voorjaar aan Uw Kamer wordt gezonden.
Bent u voornemens de problemen omtrent de inschrijving van kinderen die via buitenlands familierecht erkend zijn aan te pakken? Zo ja, welke mogelijkheden ziet u hiertoe? Zo nee, waarom niet?
De Staatscommissie Herijking ouderschap heeft aanbevelingen gedaan voor wijziging van de bestaande regelingen over het ontstaan van juridisch ouderschap en de invoering van een wettelijke regeling voor onder meer draagmoederschap. De voorstellen van de Staatscommissie betreffen zowel een binnenlandse regeling voor draagmoederschap als de erkenning van ouderschap na draagmoederschap uit het buitenland waar het hier om gaat. Zoals in het regeerakkoord opgenomen, worden op dit moment de onderzoeken uitgevoerd die voortvloeien uit het rapport van de Staatscommissie. De verwachting is dat de onderzoeken begin 2019 gereed zijn. Daarna worden de resultaten van de onderzoeken met een kabinetsreactie aan Uw Kamer gezonden.
Bent u bereid deze problematiek mee te nemen bij het nader onderzoek naar een verdere herijking van het familierecht?
Zie antwoord vraag 7.
De brief inzake Flexibilisering uitbetaling collegegeldkrediet voor studies in het buitenland |
|
Zihni Özdil (GL) |
|
Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
![]() |
Hoe overtuigend vindt u uzelf door uw blokkade van flexibilisering uitbetaling collegegeldkrediet voor studies in het buitenland te onderbouwen met ramingen van «frauderisico» en «nepinschrijvingen», waarvan u zelf toegeeft dat ze «gebaseerd zijn op aannames, omdat niet bekend is hoeveel fraude er daadwerkelijk zal worden gepleegd»?1
Zoals ik in de brief concludeerde, vind ik dat de kosten – zowel de structurele uitvoeringskosten als de eenmalige kosten voor de proces- en systeemaanpassingen – en de risico’s van de mogelijkheid tot flexibele uitbetaling van het collegegeldkrediet niet opwegen tegen de voordelen. Gezien de beperkte ruimte op de begroting en de beperkte capaciteit binnen DUO, ben ik tot de conclusie gekomen dat ik nu voorrang wil geven aan andere maatregelen.
De inschatting van de kosten van fraude is gebaseerd op ervaringen die DUO heeft met het gebruik van studiefinanciering. Het risico op fraude wordt groter als grote bedragen aan collegegeldkrediet in één keer overgemaakt worden door DUO. Dat ik daarbij een aanname doe, komt nu eenmaal doordat nog niet bekend is hoeveel fraude er daadwerkelijk zal worden gepleegd wanneer het collegegeldkrediet flexibel wordt uitbetaald. Overigens is elke inschatting per definitie gebaseerd op aannames, dat geldt voor iedere post op de gehele rijksbegroting. In die zin was mijn uitleg daarover transparant maar eigenlijk tevens vanzelfsprekend.
Vindt u het eerlijk dat studenten die een paper of werkstuk schrijven niet weg zouden kunnen komen met een dergelijk flagrant en stuitend gebrek aan onderbouwing, zoals u die tentoonstelt in deze brief?
Zie antwoord vraag 1.
Waar komt uw wantrouwen als Minister tegen Nederlandse studenten die een opleiding in het buitenland willen doen vandaan? Waarom bent u zelfs bereid om «aannames» te hanteren om dat wantrouwen om te zetten in beleid?
Het stelt me teleur dat het lid Özdil spreekt van wantrouwen in Nederlandse studenten die een opleiding in het buitenland willen doen. Ik vind het erg belangrijk dat een student internationale ervaring kan opdoen. Ik ben dan ook niet ten principale tegen de flexibele uitbetaling van het collegegeldkrediet voor studies in het buitenland.
Ik vind het mijn verantwoordelijkheid om bij beleidsvoorstellen de uitvoeringskosten en ook de risico’s op fraude mee te wegen. De bijkomende kosten zijn nu te hoog om deze maatregel te kunnen nemen. Naast de krapte op de begroting, komt daarbij dat op dit moment beperkte capaciteit beschikbaar is bij DUO. Derhalve ben ik tot de conclusie gekomen dat ik op dit moment voorrang geef aan andere maatregelen, waar veel studenten baat bij hebben.
Deelt u de mening dat uw blokkade van flexibilisering uitbetaling collegegeldkrediet voor studies in het buitenland niet bijdraagt aan het bevorderen van uitgaande diplomamobiliteit, die in Nederland achterloopt mede vanwege de bezuinigingen van de kabinetten Rutte?
Op dit moment bestaan reeds verschillende mogelijkheden om een volledige studie in het buitenland te volgen. Zo is het al mogelijk om voor een studie een bedrag te lenen tot vijf keer het wettelijk collegegeld, ook voor een opleiding in het buitenland («meeneembare studiefinanciering»). Tevens bestaat voor gedreven en getalenteerde studenten de mogelijkheid om gebruik te maken van diverse beurzenprogramma’s. Tot slot herken ik mij niet in het geschetste beeld dat op uitgaande mobiliteit is bezuinigd.
Bent u bereid deze schriftelijke vragen te beantwoorden voor de aankomende begrotingsdebatten Onderwijs, Cultuur en Wetenschap?
Ja.
Het bericht ‘Amper controle zwendel’ |
|
Léon de Jong (PVV) |
|
Tamara van Ark (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Amper controle zwendel»?1
Ja.
Klopt het dat naar schatting 20 tot 30 procent van de Turken in de bijstand in Nederland fraudeert en door het uitblijven van controles weinig te vrezen hebben en massaal wegkomen met bijstandsfraude?
De kerncijfers op het gebied van handhaving Participatiewet worden ontleend aan de Bijstandsdebiteuren- en fraudestatistiek van het CBS. Hierbij wordt geen onderscheid gemaakt naar nationaliteit of «type» overtreding van de inlichtingenplicht. Iedereen moet de verplichtingen in de Participatiewet naleven. Bovendien leidt de relatie tussen het aantal onderzoeken over vermogensfraude en het aantal vastgestelde gevallen van verzwegen vermogen, nog niet tot een algemene conclusie over het aantal uitkeringsgerechtigden dat verzwegen vermogen heeft. Het gaat namelijk veelal om signaal gestuurde onderzoeken, waarbij er al een vermoeden is van verzwegen vermogen. Er is dan ook geen schatting te maken over het fraudeerpercentage onder Turkse Nederlanders of andere groeperingen in Nederland.
Het is aan de gemeenten om te handhaven op de naleving van de verplichtingen. Een onderzoek naar middelen in het buitenland kan daarbij noodzakelijk zijn, hoe complex dit soms ook is. Als uit dergelijk onderzoek blijkt dat de inlichtingenplicht is geschonden, dan zijn gemeenten gehouden de ten onrechte betaalde bijstand terug te vorderen en over te gaan tot het opleggen van een bestuurlijke boete.
Het is belangrijk dat gemeenten bij de handhaving effectief onderzoek kunnen verrichten en maatregelen kunnen nemen. Fraude mag immers nooit lonend zijn. Samen met gemeenten en andere uitvoeringsorganisaties onderzoek ik de knelpunten die gedurende het handhavingsonderzoek, bij de besluitvorming en in de tenuitvoerlegging worden ervaren. Daarbij komt ook de vraag aan de orde of aanpassing van de wetgeving geboden is. Ook de herleving van het recht op bijstand doordat de ontstane fraudeschuld in mindering moet worden gebracht op het aanwezig geachte vermogen, alsmede de zeer beperkte mogelijkheid van invordering van de fraudeschuld worden daarbij betrokken. Daarnaast kijk ik met de SVB naar aanvullende maatregelen om beslaglegging in het buitenland makkelijker te maken.
Voor het instellen van een terugvordering van een ten onrechte uitbetaalde uitkering geldt een verjaringstermijn van 5 jaar die kan doorlopen tot uiterlijk 20 jaar nadat de vordering bekend is geworden.
Bent u bereid gemeenten te verplichten te handhaven op de vereisten en voorwaarden voor het ontvangen van bijstand en gemeenten die weigeren te controleren te korten op het gemeentefonds? Zo nee, waarom niet?
Ik vind handhaving op de naleving van de verplichtingen van groot belang en zet hier stevig op in. De uitvoering van de Participatiewet is gedecentraliseerd aan gemeenten. De Participatiewet biedt een duidelijk wettelijk kader inzake de verplichtingen die bijstandsgerechtigden moeten naleven en hoe gemeenten deze moeten handhaven. Het is in de eerste plaats de bevoegdheid en verantwoordelijkheid van het lokale bestuur om hier zelf een goede invulling aan te geven. Waar nodig en mogelijk faciliteer ik de gemeenten daarbij.
Van de financieringssystematiek van bijstandsuitkeringen gaat reeds een financiële prikkel uit om het aantal uitkeringen terug te dringen. Overschotten op het budget voor bijstandsuitkeringen mogen gemeenten immers zelf houden. Actief handhaven vormt een probaat middel om besparingen te realiseren. Op het moment dat ernstige tekortkomingen in de (handhavings-)uitvoering worden vastgesteld kan er op grond van artikel 76 van de Participatiewet een aanwijzing worden gegeven, die een financieel gevolg heeft voor de desbetreffende gemeenten. Tot op heden is dit instrument nog nooit ingezet voor dit doel. Er zijn ook geen aanwijzingen dat gemeenten hun taak op het gebied van handhaving niet serieus nemen. Korten op het budget voor bijstandsuitkeringen is niet aan de orde.
Wanneer gaat u er nu eens eindelijk voor zorgen dat uitkeringsfraudeurs niet meer weg kunnen komen en alles in het werk stellen om het fraudebedrag tot de laatste cent plus boete en wettelijke rente terug te vorderen en dat vorderingen niet meer kunnen verjaren?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat de massale uitkeringsfraude onder niet-westerse profiteurs keihard moet worden aangepakt? Zo ja, wanneer gaat u ervoor zorgen dat deze figuren worden opgepakt, hun recht op bijstand in Nederland voor het leven verliezen en het land moeten worden uitgezet?
Voor het draagvlak voor sociale voorzieningen is het van groot belang dat alléén mensen die er recht op hebben, de voorzieningen ontvangen. Ik zet daarom stevig in op handhaving en naleving van de verplichtingen in de Participatiewet. Hierbij wordt geen onderscheid gemaakt naar nationaliteit, want iedereen moet de regels naleven.
Schending van verplichtingen van de Participatiewet vormt geen grondslag om een verblijfstitel te ontnemen. Dit neemt niet weg dat fraude niet mag lonen. Bij schending van de inlichtingenplicht moet de ten onrechte ontvangen bijstand worden teruggevorderd en volgt een bestuursrechtelijke sanctie. Samen met de uitvoeringsorganisaties onderzoek ik de juridische en uitvoeringsopties die knelpunten bij de tenuitvoerlegging hiervan kunnen wegnemen. Zie hiervoor ook het antwoord bij vraag 2 en 4. Daar waar het benadelingsbedrag € 50.000 of hoger is, kan aangifte worden gedaan bij het Openbaar Ministerie. Op grond van de Aanwijzing sociale zekerheidsfraude kunnen gemeente bij uitzondering voor zaken met een benadelingsbedrag lager dan € 50.000 aangifte doen, indien op voorhand vaststaat dat een bestuurlijke boete niet of slechts in geringe mate geïnd kan worden. Vanaf dat moment gaat het strafrechtelijk regime gelden.
Het bericht ‘Enorme toename van criminaliteit in Kampen door asielzoekers’ |
|
Malik Azmani (VVD) |
|
Mark Harbers (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Enorme toename van criminaliteit in Kampen door asielzoekers»?1
Ja.
Is u bekend hoeveel veroordeelde asielzoekers verblijven in het asielzoekerscentrum in Dronten? Zo ja, hoeveel?
Dit aantal is niet zonder meer uit het geautomatiseerde systeem van de migratieketen te genereren.
Waarom worden deze criminele asielzoekers niet per direct het land uitgezet?
Als asielzoekers overlast veroorzaken of criminele feiten begaan moeten er gepaste maatregelen genomen worden. Daarbij moet scherp in de gaten gehouden worden wanneer overlastgevend gedrag overgaat in crimineel gedrag. In die gevallen zal – net zoals voor iedereen in ons land – de aanpak primair via het strafrecht moeten verlopen. Het begaan van een ernstig misdrijf, waarvoor iemand wordt veroordeeld tot een gevangenis- of vrijheidsstraf van minimaal 6 of 10 maanden, kan ertoe leiden dat – afhankelijk van de bescherming die iemand nodig heeft – een asielvergunning wordt geweigerd of ingetrokken.
Naar aanleiding van incidenten tijdens de hoge asielinstroom zijn er reeds vele maatregelen genomen om overlastgevers aan te pakken. U bent hierover diverse malen geïnformeerd2. Het gaat onder meer om de invoering van snellere procedures voor evident kansarme asielaanvragen, de opening van twee extra begeleiding- en toezichtlocaties (ebtl’s) en het eerder in vreemdelingenbewaring stellen van overlastgevers. Ook heeft het COA het maatregelenbeleid aangescherpt waardoor er nadrukkelijker aandacht is voor het verbod op onaanvaardbaar gedrag, de sancties die hierop staan (zoals het inhouden van leefgeld of het beperken van opvang) en het doen van aangifte in geval van incidenten. Daarnaast is ingezet op de intensivering van lokaal casusoverleg tussen de migratieketen, politie, het openbaar ministerie en gemeenten. Hierin worden individuele overlastgevers en groepen besproken en kunnen gericht maatregelen worden genomen, zoals het uit elkaar halen van groepen, het opleggen van gebiedsgeboden en een dagelijkse meldplicht.
Naar aanleiding van een toename van lokale signalen over overlast heb ik u 8 juni jl. geïnformeerd over aanvullende maatregelen. Dit ging onder meer om de inzet om overlastgevers sneller in de begeleiding- en toezichtlocatie (ebtl) te plaatsen en in individuele gevallen ebtl-plaatsing mogelijk te maken voor alleenstaande minderjarigen vanaf 16 jaar. Daarnaast doen ketenpartners nog intensiever aan dossieropbouw met het oog op inbewaringstelling en wordt ingezet op om asielzaken van overlastgever met voorrang te laten behandelen door rechtbanken zodat ze sneller kunnen worden afgewezen.
Waarom wordt in deze zaken niet met voorrang versneld beslist?
Voorop staat dat overlastgevend en crimineel gedrag, zoals wordt veroorzaakt door een kleine groep bewoners van het AZC te Dronten als ook door bewoners van een aantal andere asielzoekerscentra, volstrekt onacceptabel is en vraagt om een harde aanpak. In onder meer mijn brief van 8 juni jl. ben ik ingegaan op de diverse maatregelen die hiertoe beschikbaar zijn.3 De door u genoemde maatregelen maken hier onderdeel van uit en worden – afhankelijk van de individuele situatie – ook ingezet.
Waarom worden de desbetreffende asielzoekers niet meteen overgeplaatst naar één van de extra begeleiding en toezichtlocaties (EBTL’s), ook wel «aso-azc» genoemd, waar de beslissing op de aanvraag kan worden afgewacht wanneer er redenen zijn dat niet versneld beslist kan worden?
Zie antwoord vraag 4.
Hoe komt het volgens u dat er een verdubbeling in aantal diefstallen in Kampen heeft plaatsgevonden?
In het artikel wordt gesproken over een toename in het totaal aantal winkeldiefstallen in Kampen. Mensen in de asielprocedure kunnen betrokken zijn bij incidenten of overlast veroorzaken op en rondom asielzoekerscentra maar ook daarbuiten. De mate waarin dit speelt fluctueert, en de aard en achtergrond van overlast zijn vaak divers.
In antwoord op Kamervragen van de leden Wilders en Fritsma4 heb ik gemeld dat data van de monitorberichten handhaving en toezicht aan afkomstig van het Nationaal Vreemdelingen Informatie Knooppunt (NVIK monitor asielinstroom/asielpopulatie, zaaknr. 2018–2402) met uw Kamer wordt gedeeld. Hierin staan gegevens van vreemdelingen, te analyseren en te koppelen aan gegevens uit bijvoorbeeld de Basis Voorziening Handhaving (BVH) van de politie. Op die manier kunnen personen met de status «verdachte» in BHV gekoppeld worden aan hun status in het vreemdelingenproces.
Deze data is recent verzameld en zal binnenkort openbaar worden gemaakt middels de online kanalen van de politie. Naast gegevens van de politie worden ook gegevens van ketenpartners gebruikt voor de monitor. De monitor geeft geen duiding aan fenomenen, het is een louter cijfermatig overzicht.
Mijn ministerie treedt op korte termijn met de gemeente in overleg om in gezamenlijkheid de problematiek en de daarbij horende aanpak te bespreken. Hierbij is er ruimte voor lokaal maatwerk waarbij het voorkomen van overlast in Dronten en Kampen en het behoud van draagvlak in de omgeving centraal staan. Het in gezamenlijkheid komen tot een effectieve aanpak heeft wat mij betreft hoge prioriteit.
In de eerste helft van volgend jaar zal weer een incidentenoverzicht verschijnen. Zoals eerder gemeld aan de Tweede Kamer ben ik de opzet van het incidentenoverzicht aan het herzien. Met het oog op meer pro-activiteit wil ik ook nadruk gaan leggen op hoe middels data-analyse te komen tot vroegsignalering van overlast en criminaliteit door asielzoekers.
Deelt u de mening dat niet gewacht moet worden met het uitzetten van criminele asielzoekers?
Zie antwoord vraag 3.
De uitzending van Radar over zzp'ers en acquisitiefraude |
|
Sjoerd Sjoerdsma (D66) |
|
Mona Keijzer (staatssecretaris economische zaken) (CDA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van de uitzending van Radar op 22 oktober 2018 over de agressieve verkoop van energiecontracten aan kleine ondernemers?1
Ja.
Deelt u de mening dat het onacceptabel is dat de Kamer van Koophandel (KvK) ongewenste telemarketing en systematische misleiding bij ondernemers faciliteert?
Het handelsregister is een register van ondernemingen en rechtspersonen in Nederland en heeft een drietal wettelijke doelen:
Het handelsregister is hiertoe openbaar. De KvK heeft op grond van de Handelregisterwet 2007 een wettelijke plicht om op verzoek van derden handelsregistergegevens te verstrekken. De afnemer van gegevens uit het handelsregister is niet verplicht om de KvK te laten weten wat men met de gegevens wil gaan doen. De KvK kan dit doel nu (dus) ook niet meewegen in een beslissing wel of niet te verstrekken.
Ook het (zakelijk) telefoonnummer moet worden opgegeven aan het handelsregister en is vanwege bovenstaande doelen een openbaar gegeven. Ondernemers die natuurlijke personen zijn kunnen zich inschrijven in het Bel-me-niet-Register en zij kunnen voor ongewenste telefoongesprekken en e-mails gebruik maken van hun recht van verzet. De KvK geeft informatie aan ondernemers over deze mogelijkheden en verder geeft de KvK klachten door aan de Autoriteit Consument en Markt (ACM).
Ook al zijn handelsregistergegevens openbaar, laat dat onverlet dat afnemers van handelsregistergegevens de Algemene Verordening Gegevensbescherming (AVG) en de Telecommunicatiewet moeten respecteren en dat ze in moeten staan voor rechtmatige gegevensverwerking.
De ergernissen rondom ongewenste direct marketing zijn mij bekend. Ik beraad mij op evenwichtige maatregelen die ongewenste direct marketing met handelsregistergegevens beperkt, en tegelijk de openbaarheid van het handelsregister ten behoeve van haar wettelijke doelen borgt. Uw Kamer wordt hier op korte termijn nader over geïnformeerd.
Deelt u de mening dat de KvK met het verstrekken van complete online adressenbestanden met gegevens van ondernemers ongewenste commerciële doeleinden in de hand werkt en dat dit weinig te maken heeft met de rechtszekerheidsdoeleinden van het Handelsregister?
Het product «adressenbestanden online» vormt geen compleet bestand. In de huidige «adresbestanden online» zijn namelijk niet de gegevens opgenomen van die ondernemers die hebben aangegeven dat hun adresgegevens niet gebruikt mogen worden voor ongevraagde postreclame en verkoop aan de deur (zogenaamde Non Mailing Indicator). Dat betekent dat van circa 40% van de bij de KvK ingeschreven ondernemingen en rechtspersonen de contactgegevens niet via het product «adresbestanden online» verstrekt worden.
Daarbij heeft de KvK onlangs aangegeven telefoonnummers in bovengenoemd product niet meer uit te zullen leveren.
Zoals in het antwoord op vraag 1 is toegelicht kent het handelsregister overigens meerdere doeleinden.
Op welke manier gaat u de privacy van ondernemers beter beschermen?
Bepaalde (persoons)gegevens in het handelsregister zijn standaard afgeschermd van de openbaarheid ter bescherming van de persoonlijke levenssfeer van betrokkenen. Dit zijn bijvoorbeeld het BSN en de woonadressen van bestuurders, commissarissen, enig aandeelhouders en gevolmachtigden. Dit betekent dat woonadressen alleen openbaar zijn als de personen bij de onderneming persoonlijk aansprakelijk zijn voor de onderneming en ze daarom moeten kunnen worden getraceerd (denk met name aan de eigenaar van een eenmanszaak en de vennoot van een vennootschap onder firma). Ten aanzien van niet standaard afgeschermde woonadressen kan door de ondernemer wel een verzoek tot afscherming worden gedaan. Er dient dan sprake te zijn van een waarschijnlijke dreiging en er moet tevens zijn voldaan aan de andere voorwaarden in artikel 51, derde lid van het Handelsregisterbesluit 2008. Afgeschermde gegevens zijn dan enkel nog raadpleegbaar door bestuursorganen, advocaten, notarissen en deurwaarders.
Ik onderzoek momenteel in afstemming met de KvK of de beperkingen op de openbaarheid verder uitgebreid zouden kunnen/moeten worden. Daarbij moet de juiste balans tussen rechtszekerheid (het voorkomen van fraude en veilig handelsverkeer) en het ongewenst benutten van gegevens door derden gevonden worden.
In uw Kamer is onlangs de motie van de leden Amhaouch (CDA) en Wörsdörfer (VVD) aangenomen waarin de regering wordt verzocht om (standaard) bij ondernemers zonder rechtspersoonlijkheid het woonadres af te schermen voor niet geautoriseerde organisaties. De opvolging van deze motie zal in voornoemd traject worden meegenomen.
Wat is uw reactie op de twijfels die worden geuit door MKB-Nederland over de effectiviteit van het «opt-in»-register voor ondernemers, ter vervanging van het Bel-me-niet Register?
In het eerdergenoemde traject van zoeken naar evenwichtige maatregelen, met betrekking tot een betere borging van de privacy van ondernemers, zullen uiteraard de belangen en zienswijzen van de diverse groepen ondernemers worden meegewogen.
Bent u van mening dat zelfstandigen zonder personeel (zzp’ers) en mkb-ondernemers dezelfde bescherming zouden moeten genieten als consumenten? Zo nee, waarom niet?
Een ondernemer draagt andere verantwoordelijkheden dan een consument en een verschil in de mate van bescherming kan hierin passend zijn. Ondernemers die als natuurlijk persoon een onderneming drijven kunnen echter evenals consumenten zich inschrijven in het Bel-me-niet-register.
Bent u bereid de Autoriteit Consument en Markt op dit terrein meer bevoegdheden te geven zodat zij kunnen optreden tegen organisaties die ondernemers ongewenst benaderen en misleiden? Zo nee, waarom niet?
De ACM houdt toezicht op naleving van artikel 11.7 van de Telecommunicatiewet, waarin de regels ten aanzien van bescherming van natuurlijke personen tegen ongewenste telefonische direct marketing staan opgenomen. Naar mijn mening biedt het verder uitbreiden van de bevoegdheden van de ACM op dit moment geen oplossing voor de problemen die u hier aankaart.
Kunt u deze vragen beantwoorden voor de begrotingsbehandeling van het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat?
Nee, dit is helaas niet gelukt.
Het bericht ‘Beveiliging data fiscus ondermaats’ |
|
Jan Middendorp (VVD), Helma Lodders (VVD) |
|
Menno Snel (staatssecretaris financiën) (D66), Raymond Knops (staatssecretaris binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Beveiliging data fiscus ondermaats»?1
Ja.
Welke technische onmogelijkheden om persoonsgegevens goed te beveiligen bedoelt de Belastingdienst precies? Kunt u specifieker zijn over wat er wel en niet mogelijk is?
Op 28 september heb ik een afschrift van een brief aan de AP aan uw Kamer gestuurd, waarin wordt ingegaan op de gerealiseerde verbetermaatregelen bij de afdeling Datafundamenten en Analytics (DF&A) van de Belastingdienst. In die brief is aangegeven dat «vanuit de dataomgeving bij afdeling DF&A, waar wel een exportfunctie aanwezig is, technische logging niet mogelijk [is] noch het aanpassen van autorisaties». Op basis van deze zin wordt in het artikel de indruk gewekt dat de gegevensbeveiliging bij de Belastingdienst in den brede niet op orde is. Dat is niet het geval.
De situatie is dat het niet mogelijk is om ieder gebruik van gegevens te loggen als de te analyseren gegevens eenmaal uit de centrale dataomgeving zijn gehaald en in de digitale werkomgeving (PC of laptop) van de medewerker van DF&A zijn geplaatst. Dat komt omdat in de digitale werkomgeving van de medewerker ook standaardapplicaties worden gebruikt die geen logmogelijkheid kennen. Daarom zijn technische- en organisatorische maatregelen getroffen in het werkproces, waarmee het risico van een datalek wordt geminimaliseerd (zie het antwoord op vraag 7). Handelingen met gegevens in de centrale dataomgeving van DF&A worden wel gelogd en gemonitord.
Wordt met «technisch onmogelijk» bedoelt de huidige IT-security-middelen die nu ter beschikking zijn, of meer in algemene zin?
Met technisch onmogelijk is inderdaad bedoeld dat dit niet mogelijk is in de huidige digitale werkomgeving van de medewerkers. Dit zal worden opgelost met invoering van de zogenoemde Analytical Data Perimeter (ADP). Dit is een technisch volledig afgesloten digitale werkomgeving waar enkel vooraf gedefinieerde, gecontroleerde en geaccordeerde dataroutes mogelijk zijn, die steeds gelogd en gemonitord worden. De ADP wordt op dit moment gebouwd en zal in de loop van 2019 beschikbaar zijn.
Zou het met meer kennis en kunde en/of een betere algemene ICT-architectuur bij de overheid (denk aan de door Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties geleverde DigiD-architectuur) wel mogelijk zijn om persoonsgegevens bij de Belastingdienst te beveiligen? Zo nee, waarom niet?
Er is geen sprake van dat persoonsgegevens bij de Belastingdienst niet beveiligd zijn. Zoals in de beantwoording onder vraag 2 is aangegeven, betreft het in het geval van de Belastingdienst de beveiligingsmaatregel logging op één onderdeel van het werkproces bij DF&A. Maatregelen om een adequate beveiliging van dat specifieke onderdeel te borgen, zijn getroffen (zie het antwoord op vraag 7). Verder is de informatiebeveiliging (inclusief het toegangsbeheer) bij de Belastingdienst gebaseerd op rijksbrede kaders zoals de Baseline informatiebeveiliging Rijk (BIR).
De overheid blijft uiteraard investeren in kennis en kunde en in het leveren van een goede architectuur. Toepassing van DigiD of de DigiD-architectuur biedt in dezen geen oplossing, aangezien DigiD specifiek is ontwikkeld voor authenticatie (het verifiëren van de identiteit) van natuurlijke personen die inloggen bij digitale loketten zoals MijnBelastingdienst of MijnOverheid. Het werkproces van de afdeling DF&A betreft analyse van gegevens in de interne systemen van de Belastingdienst.
Klopt de berichtgeving dat de Belastingdienst geen inzicht heeft in waar welke data zich bevindt in de systemen? Deelt u de mening dat dit een zorgelijke constatering is, aangezien die namelijk niet alleen gevolgen heeft voor de privacy, maar ook voor de business in het algemeen alsook de cybersecurity in het algemeen? Hoe kan de Belastingdienst de data voor 100% beveiligen als niet alles kenbaar of zichtbaar is?
Het is mij niet duidelijk op welke berichtgeving in deze vraag wordt gedoeld. Het is niet zo dat de Belastingdienst geen inzicht heeft in de plaatsen waar (persoons)gegevens zich bevinden in de ICT-systemen, en welke gegevens dat zijn.
Deelt u de mening dat het opslaan van geselecteerde persoonsgegevens in één heldere en unieke bron het probleem van het gebrek aan overzicht bij de Belastingdienst waar persoonsgegevens zich bevinden zou oplossen? Zo ja, wat wordt er bij de Belastingdienst gedaan om dit voor elkaar te krijgen? Zo nee, waarom niet? Krijgen medewerkers van de Belastingdienst en andere overheidsinstellingen die werken met persoonsdata hier speciale trainingen voor? Zo ja, hoe zien deze trainingen eruit? Zo nee, waarom niet?
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 5 is geen sprake van het ontbreken van inzicht waar persoonsgegevens zich bevinden.
De ICT-systemen bij Belastingdienst zijn ingericht per belastingmiddel en er zijn afzonderlijke systemen voor toeslagen en douane. Dat is voor een goede uitvoering van de verschillende taken ook noodzakelijk. Wel wordt er naar gestreefd gegevens voor analysedoeleinden (zoals de afdeling DF&A die verricht) op te slaan in één bron. Daarbij worden specifieke maatregelen genomen (zie ook vraag 7) om de informatieveiligheid te verzekeren; hierop wordt een audit uitgevoerd.
Alle medewerkers van de Belastingdienst zijn verplicht de training iBewustzijn Overheid te volgen, die onder meer modules bevat over verantwoord omgaan met persoonsgegevens en met digitale middelen die het werk ondersteunen, en over het veilig houden van de fysieke werkomgeving. Vanaf het voorjaar van 2018 is hier een specifieke AVG-module aan toegevoegd. De certificaten die worden behaald bij het doorlopen van de training worden toegevoegd aan het personeelsdossier.
Wat heeft de Belastingdienst veranderd aan de beveiliging van persoonsgegevens sinds de uitzending van Zembla begin 2017? Heeft deze verandering alleen plaatsgevonden bij de afdeling Data & Analytics of ook bij andere afdelingen? Zo ja, welke afdelingen en wat is er precies veranderd? Zo nee, waarom niet?
Sinds de uitzending van Zembla zijn bij het dienstonderdeel DF&A de volgende maatregelen getroffen:
Verder zijn bij de Belastingdienst met behulp van risico- en issueanalyses op verwerkingen van persoonsgegevens verbetermaatregelen geformuleerd. Op het gebied van informatiebeveiliging betreffen deze verbetermaatregelen met name de actualisering en het beheer van autorisaties van medewerkers voor het gebruik van gegevens.
Zijn er naast de Belastingdienst en het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen nog meer overheidsinstellingen die problemen ervaren met de beveiliging van persoonsdata? Hoe bent u voornemens persoonsgegevens in de toekomst overheidsbreed wel optimaal te beveiligen? Wat wordt er in samenwerking met andere departementen door u gedaan om dit te implementeren?
Voorop staat dat overheidsorganisaties zelf verantwoordelijk zijn en blijven voor de beveiliging van hun persoonsgegevens. Nog niet alle organisaties hebben dit volledig op orde, maar er wordt hard aan gewerkt en dit onderwerp heeft overheidsbreed hoge prioriteit. De openbare onderzoekrapportages van de Autoriteit Persoonsgegevens2 geven een goede indicatie van het type problemen dat overheidsinstellingen op dit terrein ervaren. In samenwerking met andere ministeries worden de nodige initiatieven ontplooid om duurzame naleving van de AVG op dit vlak binnen het Rijk te bevorderen. Het Ministerie van BZK faciliteert dit onder meer door de introductie van een nieuwe rol, de Privacy Adviseur Rijksbrede Kaders & Voorzieningen (PAR) en een bijbehorende procedure voor rijksbrede projecten. Met deze aanpak wordt centraal, in afstemming met alle ministeries, één privacy-advies opgesteld voor Rijksbrede kaders en voorzieningen.
In de update van de Strategische I-agenda voor de Rijksdienst, die uw Kamer na het Kerstreces ontvangt, zal de Minister van BZK nader ingaan op de verdere uitwerking van deze en andere privacy-versterkende maatregelen voor de sector Rijk.
Wanneer verwacht u dat de Belastingdienst kan voldoen aan de striktere regels omtrent de Algemene Verordening Gegevensbescherming?
Ik verwacht dat de Belastingdienst per mei 2019 de implementatie van de verbetermaatregelen afgerond zal hebben en in lijn zal zijn met de AVG. Bij de afdeling DF&A is dit, zoals ook aangegeven in de brief aan de AP, eind mei 2018 al gerealiseerd. Naleving van de AVG is echter een continu proces dat structureel aandacht en maatregelen vraagt en nooit «af» is.
Wanneer verwacht u dat technische onmogelijkheden bij het beveiligen van persoonsgegevens zijn opgelost? Welke stappen moeten naast bovengenoemde nog gezet worden?
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 3 zal het in gebruik nemen van de ADP de technische onmogelijkheid van met logging in de werkomgeving van de medewerkers van DF&A oplossen.
Voor de andere onderdelen van de Belastingdienst geldt dat het nemen van informatiebeveiligingsmaatregelen, afgestemd op aard en omvang van de gegevensverwerkingen, een reguliere activiteit is. Specifieke stappen hoeven daarvoor niet te worden gezet.
Kunt u de Kamer zo snel mogelijk informeren over mogelijke vervolgstappen van de Autoriteit Persoonsgegevens? Zo nee, waarom niet?
Ik zal uw Kamer informeren over vervolgstappen van de Autoriteit Persoonsgegevens zodra ik daarover door de Autoriteit word geïnformeerd.
Wilt u alle vragen één voor één beantwoorden?
Ja.
Het bericht ‘Opinie: Veiligheid Groningers staat zeker voorop’ |
|
Sandra Beckerman (SP) |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Staat u voor 100% achter uw opiniestuk?1
Ja.
Kent u het veilige winningsniveau van het Staatstoezicht op de Mijnen (SodM)? Is u bekend dat dat maximaal 12 miljard Nm3 is?
Ja, daar ben ik bekend mee. SodM heeft in zijn advies aangegeven zo snel mogelijk terug te gaan naar een winningsniveau van 12 miljard Nm3. Dat doe ik ook met de stappen die ik zet zoals aangekondigd in de brief van 29 maart 2018.
Weet u dat u de winning dit jaar op 19,6 Nm3 hebt vastgesteld? Weet u dat dat meer kan worden bij een koude winter of op verzoek van de Nederlandse Gasunie?
De winning voor het gasjaar 2018/2019 wordt vastgesteld op 19,4 miljard Nm3. Hierbij ga ik uit van een gemiddeld jaar. Bij een warm jaar wordt het minder. Alleen bij een koud jaar mag meer gewonnen worden om te voorkomen dat burgers, instellingen en bedrijven voor langere tijd moeten worden afgesloten. Het afkoppelen van eindafnemers kent veiligheidsrisico’s en mogelijke maatschappelijke ontwrichtende effecten.
Is u bekend dat de winning de komende jaren steeds boven het veiligheidsadvies van SodM uitkomt? Hoe durft u dan te beweren dat de veiligheid van de Groningers voorop staat?
De inspecteur-generaal der mijnen adviseert om zo snel mogelijk naar 12 miljard Nm3te gaan. Zoals gezegd heeft de veiligheid van de Groningers voor mij prioriteit. Daarom is ook besloten de gaswinning volledig te beëindigen. Hiervoor is echter wel een aantal stappen noodzakelijk om te voorkomen dat Nederland en de landen om ons heen abrupt van het laagcalorisch gas worden afgesloten. Grootschalige afschakeling kent ook veiligheidsproblemen. Door de maatregelen die ik neem zal binnen enkele jaren de gaswinning onder de 12 miljard Nm3 komen. Tegelijkertijd zet ik in op de snelle versterking van de meest risicovolle woningen.
Hoe denkt u dat het voor Groningers zal zijn dat u een CDA-senator, die wel voor de Groningers opkwam hoewel dat makkelijk zonder gevolgen kon voor haar partij, op de vingers tikt omdat zij tegen uw wet stemde? Gelooft u oprecht dat dat de Groningers gerust stelt?
Natuurlijk staat het mevrouw Lokin vrij om tegen het wetsvoorstel te stemmen. Echter een aantal van de argumenten die zij in haar opinieartikel naar voren bracht, zijn feitelijk niet juist. Het doel van mijn reactie is om eventuele zorgen die daardoor zijn ontstaan weg te nemen.
Begrijpt u dat Groningers u niet geloven, omdat de wet wel een winningsplicht (dus leveringszekerheid) voorschrijft, maar geen afbouwplan?
Het kabinet heeft op 29 maart jl. een afbouwplan gepresenteerd. Zoals ik eerder in uw Kamer heb besproken, past dat afbouwplan niet in de wet. Feit is dat de gaswinning in Groningen zo snel mogelijk wordt afgebouwd en beëindigd. In de wet is wel vastgelegd dat de Minister ieder jaar een operationeel plan moet vaststellen. Hierin wordt het (steeds dalende) niveau van winning vastgelegd.
Begrijpt u dat Groningers, al zouden ze vertrouwen in u hebben, uw opvolger niet blindelings zullen vertrouwen dat het met de afbouw goed komt? Kan het afbouwplan alsnog in de wet worden opgenomen?
Zie mijn antwoord hierboven.
Klopt de volgende zin uit uw opinie: «(d)e NAM heeft niets meer te zeggen over de hoeveelheid te winnen gas. Dat was de uitdrukkelijke wens van de regio»?
Ja, deze zin klopt.
Wie is in deze zin de regio? Wil de regio dan dat u dat nu bepaalt of wil de regio naar het veilige niveau van 12 Nm3?
Ik verwijs daarmee naar de regionale overheden in het aardbevingsgebied die net als ik willen dat de gaswinning zo snel als mogelijk wordt afgebouwd en dat de NAM «uit het systeem» gaat.
Vindt u nog steeds dat u met hoogste prioriteit werkt aan het wegnemen van stressfactoren van de Groningers?
Jazeker. Door de maatregelen die genomen worden, zal de gaswinning snel afnemen. De NAM mag de komende jaren niet meer, maar ook niet minder winnen dan strikt noodzakelijk voor de leveringszekerheid. Door de inzet van het Groningengas als sluitstuk voor de vraag naar laagcalorisch gas en het actief sturen op de afname van de vraag enerzijds en de risicogerichte aanpak van de versterking anderzijds wordt maximaal ingezet op het verbeteren van de veiligheid van de Groningers. In het plan van aanpak versterken is voorzien in individuele gesprekken met bewoners en eigenaren teneinde in goed overleg tot eventuele maatregelen te komen. Met deze maatregelen richt ik mij maximaal op het wegnemen van de oorzaak van de stressfactoren van de Groningers.
Het bericht 'Rechters te makkelijk gewraakt’ |
|
Gidi Markuszower (PVV) |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Opluchting voor rechters en OM; Rechters wraken wordt moeilijker»?1
Ja.
Heeft het openbaar ministerie (OM) tezamen met rechters gepleit voor het beperkter toepassen van de mogelijkheid rechters te wraken? Zo ja, was dat met uw medeweten? Zo ja, gebruikt u deze wens van leden van de rechtspraak voor uw eigen politieke agenda om zo politieke opponenten, zoals de heer Wilders, te beperken in hun recht op onafhankelijke rechtspraak?
In antwoord op Kamervragen d.d. 1 mei 2018 over het recht op een eerlijk proces versus misbruik van procesrecht heb ik uw Kamer laten weten dat ik deze kwestie aan de orde zou stellen bij het OM, de rechtspraak en de advocatuur.2 In dat verband hebben het College van procureurs-generaal (hierna: het College) en de Raad voor de rechtspraak (hierna: de Raad) mij deze zomer per brief geïnformeerd over hun inzichten.3 Het College en de Raad merken in hun brief op dat zij meer flexibiliteit in de afdoening van wrakingsverzoeken wenselijk achten. Reden hiervoor is het vertragende effect van een wrakingsverzoek op de onderliggende procedure en daarmee op de doorlooptijd in combinatie met het gegeven dat in de praktijk verhoudingsgewijs slechts een gering aantal wrakingsverzoeken wordt toegewezen.
Ik zal de brief van het College en de Raad betrekken bij de verdere gedachtevorming over al dan niet wettelijke mogelijkheden om oneigenlijk gebruik van de wrakingsprocedure tegen te gaan.
Indien het antwoord op vraag 2 ja is, bent u niet van mening dat rechters en het OM onafhankelijk van elkaar moeten opereren? Waarom is dit hier niet gebeurd?
Het feit dat het College en de Raad met elkaar hebben overlegd, gedeelde inzichten hebben en daarover gezamenlijk een brief hebben geschreven, betekent niet dat rechters en het OM niet onafhankelijk zijn.
Heeft de Hoge Raad met haar recente uitspraak de waarborging van de onpartijdigheid van de rechterlijke macht zoals vastgelegd in de artikelen 512–515 Wetboek van Strafvordering (wraking en verschoning van rechters), beperkt? Zo ja, bent u van mening dat de Hoge Raad op de stoel van de wetgever is gaan zitten? Zo ja, behoeft de uitspraak van de Hoge Raad reparatie middels nieuwe wetgeving? Zo nee, waarom niet? Kunt u dit uitgebreid beargumenteren en onderbouwen?
De Hoge Raad heeft recent in twee zaken uitspraak gedaan die betrekking hebben op de wrakingsprocedure. De Hoge Raad oordeelt daarin dat wraking van rechters in strafzaken niet mogelijk is op de grond dat zij onwelgevallige (tussen)beslissingen hebben genomen, bijvoorbeeld wanneer het gaat om een afwijzing van een getuigenverzoek. Dit geldt in beginsel ook voor de motivering van deze beslissingen. Tegen deze beslissingen kan iemand opkomen door tegen de beslissing hoger beroep of beroep in cassatie in te stellen. De Hoge Raad oordeelt verder dat als de wrakingskamer van oordeel is dat evident misbruik van de wrakingsprocedure wordt gemaakt, deze kamer de mogelijkheid heeft om een wrakingsverzoek direct buiten behandeling te laten zonder dat een zitting wordt gehouden. Ook hierbij geldt dat als de wrakingskamer naar het oordeel van de verzoeker een wrakingsverzoek ten onrechte niet in behandeling zou hebben genomen, de verzoeker via de reguliere rechtsmiddelen het oordeel van een hogere rechter kan inroepen omtrent de (gestelde) onpartijdigheid van de rechter.
Beide uitspraken zijn in lijn met de nu geldende wetgeving en jurisprudentie. De uitspraken van de Hoge Raad geven geen aanleiding tot het voorstellen van wijziging van wetgeving. Ik zal de uitspraken en de brief van het College en de Raad, samen met de consultatieadviezen die ik heb ontvangen met betrekking tot boek 6 van het gemoderniseerde Wetboek van Strafvordering, wel betrekken bij de verdere gedachtevorming over al dan niet wettelijke mogelijkheden om oneigenlijk gebruik van de wrakingsprocedure tegen te gaan.
Kunt u aangeven welke beslissingen van rechters nu nog wel onder de reikwijdte van de artikelen 512–515 Wetboek van Strafvordering vallen?
Zie antwoord vraag 4.
Wordt de ruimte om geslaagd een beroep te doen op de artikelen 512–515 SV voor de 90% van alle wrakingsverzoeken die worden gedaan omdat er gerede twijfel is aan de onafhankelijkheid van de rechter (onderzoekers stellen dat 10% van de wrakingsverzoeken worden gedaan om «zand in de machine te strooien»), nu niet beperkt? Kunt u, ook aan de hand van voorbeelden, uw antwoord op deze vraag uitgebreid beargumenteren en onderbouwen?
Zie antwoord vraag 4.
Hebben de rechters en het OM in de zomer al aangedrongen op nieuwe regels met uw medeweten? Zo ja, waarom heeft u hier de Kamer niet over geïnformeerd?
Zie ook het antwoord op vraag 2 en het antwoord op vragen 4, 5 en 6. Ik zal de Kamer informeren zodra de verdere gedachtenvorming over dit onderwerp is afgerond.
Welke maatregelen gaat u nemen zodat de rechters en het OM niet meer op de stoel van de wetgever gaan zitten?
Zie het antwoord op vragen 4, 5 en 6 en op vraag 7.
Wilt u een en ander terugdraaien? Zo neen, waarom niet?
Zie antwoord vraag 8.
Het gebruik van gegevens uit registers van de Kamer van Koophandel voor telemarketing |
|
William Moorlag (PvdA) |
|
Mona Keijzer (staatssecretaris economische zaken) (CDA) |
|
![]() |
Hebt u kennisgenomen van de uitzending van het programma Radar van 22 oktober 2018, waarin aandacht is geschonken aan het ongewenst telefonisch benaderen van ondernemers door telemarketeers?
Ja.
Deelt u de opvatting dat het ongewenst is dat de (verplichte) registratie in de registers van de Kamer van Koophandel telemarketeers de mogelijkheid biedt om grootschalig contactgegevens van ondernemers te verwerven voor telemarketing? Zo nee, waarom niet?
Het handelsregister is een register van ondernemingen en rechtspersonen in Nederland en heeft drie wettelijke doelen:
Het handelsregister is hiertoe openbaar. De Kamer van Koophandel (KvK) heeft op grond van de Handelregisterwet 2007 een wettelijke plicht om op verzoek van derden handelsregistergegevens te verstrekken. De afnemer van gegevens uit het handelsregister is niet verplicht om de KvK te laten weten wat men met de gegevens wil gaan doen. De KvK kan dit doel nu (dus) ook niet meewegen in een eventuele beslissing wel of niet te verstrekken.
Ook het (zakelijk) telefoonnummer moet worden opgegeven aan het handelsregister en is vanwege bovenstaande doelen een openbaar gegeven. Ondernemers die natuurlijke personen zijn, kunnen zich inschrijven in het Bel-Me-Niet-Register ter voorkoming van ongewenste direct marketing en kunnen voor ongewenste telefoongesprekken en e-mails gebruik maken van hun recht van verzet. De KvK geeft informatie aan ondernemers over deze mogelijkheden en geeft klachten door aan de Autoriteit Consument en Markt (ACM).
Ook al zijn handelsregistergegevens openbaar, dat laat onverlet dat afnemers van handelsregistergegevens de Algemene Verordening Gegevensbescherming (AVG) en de Telecommunicatiewet moeten respecteren en in moeten staan voor rechtmatige gegevensverwerking.
De ergernissen rondom ongewenste direct marketing zijn mij bekend. Ik beraad mij op evenwichtige maatregelen die ongewenste direct marketing met handelsregistergegevens beperken, en tegelijk de openbaarheid van het handelsregister ten behoeve van haar wettelijke doelen borgen. Uw Kamer wordt hier in het voorjaar nader over geïnformeerd.
Deelt u de opvatting dat ondernemers die zich registreren bij de Kamer van Koophandel meer mogelijkheden en bescherming moet worden geboden tegen het ongewenst gebruik van hun contactgegevens? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe gaat u dat realiseren?
Zie antwoord op vraag 2.
Is het naar uw opvatting gewenst dat de Kamer van Koophandel meer mogelijkheden moet hebben om te weigeren gegevens uit de registers te verstrekken, indien er een gerechtvaardigd vermoeden is dat deze in strijd met de privacyvoorschriften worden aangewend en/of aan partijen die privacyvoorschriften hebben overtreden? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke wijze?
De handhaving van privacyregelgeving ligt niet bij de KvK, maar bij de daartoe aangewezen toezichthouder. De Autoriteit Persoonsgegevens (AP) houdt toezicht op de naleving van de wettelijke regels voor bescherming van persoonsgegevens.
Daarnaast houdt de ACM onder andere toezicht op de naleving van de Telecommunicatiewet. Deze organisaties hebben op basis van hun toezichtstaken ook de mogelijkheid om consequenties te verbinden aan het overtreden van de relevante regelgeving.
Ik zal bovenstaande suggestie meenemen in mijn overwegingen. Dit lijkt me echter in beginsel niet een taak voor de KvK.
Deelt u de opvatting dat ondernemers die zich registreren bij de Kamer van Koophandel bij aanmelding de mogelijkheid moet worden geboden om, al dan niet met behulp van het Bel-me-niet Register, kenbaar te maken dat zij niet telefonisch willen worden benaderd?
Ondernemers die als natuurlijk persoon een onderneming drijven, kunnen gebruik maken van het Bel-me-niet-Register om kenbaar te maken dat zij niet benaderd willen worden. Op dit moment staan er bijna 10 miljoen nummers in het register, ik heb daarmee de indruk dat dit register toegankelijk is en algemeen bekend. Wel heb ik op 8 oktober jl. in de consumentenagenda1 bekendgemaakt dat ik voor telefonische direct marketing een opt-in systeem wil introduceren, zodat consumenten, maar ook ondernemers die als natuurlijke persoon een onderneming drijven, gebeld mogen worden wanneer er expliciet toestemming is verleend. Voor ondernemers die gebruik maken van een rechtspersoon acht ik de afscherming van de contactinformatie van hun onderneming niet noodzakelijk.
Bent u bereid om in overleg met de Kamer van Koophandel en de Autoriteit Consument en Markt (ACM) sluitende voorzieningen te treffen om het ongewenst benaderen van ondernemers door telemarketeers te stoppen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wilt u de uitkomsten dan delen?
De KvK deelt momenteel al actief de klachten die zij ontvangt, met de ACM. Ook zijn er contacten met de AP om te bezien hoe klachten met betrekking tot overtreding van de privacyregelgeving door marktpartijen met de AP gedeeld kunnen worden.
De door de gemeente Delfzijl aan te leggen noodleiding bij het NAM tankenpark in Farmsum |
|
Sandra Beckerman (SP) |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht waarin aangekondigd wordt dat gemeente Delfzijl een noodleiding aan gaat leggen om regenwater af te voeren?1 Wat is daarop uw reactie?
Ja, ik ben met dat bericht bekend. Het riool is afgesloten om het daarin aanwezige aardgascondensaat op te ruimen. Het niet functioneren van het riool zou bij regenval tot problemen met de waterafvoer in het betreffende industriegebied kunnen leiden. De noodleiding is aangelegd om in het geval van regenval te zorgen voor een gecontroleerde afvoer gedurende de tijd dat het afgesloten riool niet daarvoor beschikbaar is.
Wie gaat er opdraaien voor de kosten van die aanleg?
De NAM heeft aangegeven de kosten voor het tijdelijke riool, het reinigen van het bestaande riool en het verwijderen van het gelekte aardgascondensaat te betalen.
Wat gaat er gebeuren met de 800 meter vervuilde rioolbuizen die momenteel gesloten zijn? Waar blijft het materiaal dat normaalgesproken door deze buizen loopt, nu?
Het vervuilde riool is afgesloten om reiniging mogelijk te maken. Het hemelwater en het water dat gebruikt is voor het reinigen van het riool inclusief het bij de reiniging vrijgekomen slib, is naar het tankenpark getransporteerd via een tijdelijk riool. Het hemelwater en het spoelwater is opgeslagen in een tank op het tankenpark. Het slib uit het riool is opgeslagen in tanks op een aangrenzend terrein.
Het afgesloten riool is in week 42 met een camera geïnspecteerd. In de periode 15 tot 29 oktober 2018 is het riool door een gespecialiseerd bedrijf gereinigd. Het riool is op 31 oktober 2018 weer in gebruik genomen.
Hoe vaak worden rioolbuizen normaal gesproken geïnspecteerd op scheurtjes en andere oneffenheden wanneer deze in de buurt liggen van chemische industrie? Wie is daarvoor verantwoordelijk?
Het riool is eigendom van de gemeente Delfzijl. De gemeente is verantwoordelijk voor de inspectiefrequentie en -strategie. Het is mij niet bekend hoe vaak rioolbuizen normaal gesproken in opdracht van een gemeente worden geïnspecteerd.
Wat gebeurt er met de aparte tanks waarin de NAM nu het spoelwater in op slaat?
Het spoelwater wordt vooralsnog apart opgeslagen in een tank op het tankenpark. Na bemonstering zal in overleg met SodM de verdere bestemming worden bepaald.
Wanneer is bekend hoeveel materiaal er is weggelekt? Wanneer is bekend welke gevolgen dit heeft voor de natuur, dieren en mensen in de omgeving?
Op basis van procesgegevens heeft de NAM een inschatting gemaakt dat er circa 30 m3 aardgascondensaat is gelekt. Hiervan is 1 m3in het riool achtergebleven en opgeruimd. Circa 29 m3 is via het riool in het kanaal terechtgekomen. Het grootste risico voor het milieu is de verontreiniging door een olieproduct. Het Waterschap heeft aangegeven dat er twee watervogels zijn overleden.
De mate waarin omwonenden zijn blootgesteld aan dampen afkomstig van het gelekte aardgascondensaat lijkt beperkt te zijn geweest. De brandweer heeft zondag 7 oktober 2018 op enkele locaties benzeen metingen verricht. De metingen in de openbare ruimte varieerden van 0,3 ppm tot 20 ppm. Het RIVM adviseert actief te communiceren bij een waarde van 30,7 ppm. Dit is de waarde waarbij de luchtconcentratie met grote waarschijnlijkheid door de blootgestelde bevolking als hinderlijk wordt waargenomen, of waarboven lichte gezondheidseffecten mogelijk zijn.
Werknemers van het waterschap, gemeente Delfzijl en de Omgevingsdienst Groningen hebben melding gemaakt van lichamelijke klachten zoals hoofdpijn, duizeligheid en last van de ogen. De gemeente Delfzijl heeft besloten om haar medewerkers een preventief bloedonderzoek aan te bieden.
Wat gaat u doen om te voorkomen dat dergelijk afval nogmaals in het kanaal terecht komt?
Na het ontdekken van de oorzaak van de lekkage van het aardgascondensaat heeft SodM de NAM gesommeerd om de schade te herstellen. Ook moest de NAM direct een onderzoek starten naar het ontstaan van de lekkage en ook aangeven hoe zo’n incident in de toekomst kan worden voorkomen. Op 26 oktober 2018 heeft SodM drie aanvullende veiligheidsmaatregelen opgelegd. Deze zijn door de NAM direct uitgevoerd. De NAM heeft de prioritering van de alarmeringen aan moeten passen, zodat signalen van mogelijke lekkage direct en met de hoogste prioriteit worden opgepakt, een afsluiter tussen de installatie en het riool moeten plaatsen en de NAM moet ervoor zorgen dat ook buiten kantooruren personeel op het tankenpark aanwezig is zodat direct ingegrepen kan worden bij een calamiteit.
De afsluiter tussen de installatie en het riool en de permanente bemensing zijn tijdelijke maatregelen, die na afronding van het bestuursrechtelijke onderzoek al dan niet omgezet worden in permanente maatregelen. Ook heeft SodM het tankenpark onder verscherpt toezicht gesteld. Dit betekent dat SodM frequent inspecties uitvoert en dat het bedrijf wekelijks schriftelijk rapporteert.
Het bericht ‘Arbeidsdeelname mannen 25 tot 45 lager dan voor crisis’ |
|
Steven van Weyenberg (D66) |
|
Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Arbeidsdeelname mannen 25 tot 45 lager dan voor de crisis»?1
Ja.
Wat is de ontwikkeling van de arbeidsparticipatie gemeten in uren van mannen tussen de 25 en 45 jaar?
Grafiek 1 laat de ontwikkeling van de gemiddelde arbeidsparticipatie in uren per week (inclusief overwerk) zien van werkende mannen tussen de 25 en 45 jaar. De groep mannen van tussen de 25 en 30 jaar werkt gemiddeld wat minder uren per week dan de andere leeftijdsgroepen. Dit komt waarschijnlijk doordat een gedeelte van deze groep mannen nog onderwijsvolgend is en daarom relatief vaak in deeltijd werkt. Ook is het aannemelijk dat een gedeelte van deze groep net afgestudeerd is en wel een baantje heeft, maar nog op zoek is naar een volwaardige baan.
Grafiek 1: De ontwikkeling van de arbeidsparticipatie van mannen tussen de 25 en 45 jaar in uren per week inclusief overwerk.
Bron: CBS Statline, geraadpleegd 12-11-2018.
Wat zou de reden kunnen zijn dat vooral bij alleenstaande mannen van 25 tot 45 jaar de arbeidsdeelname lager ligt dan tien jaar geleden?
De arbeidsdeelname van mannen tussen de 25 en 45 jaar is in vergelijking met andere groepen, bijvoorbeeld vrouwen in dezelfde leeftijdscategorie, relatief hoog. Ten opzichte van de periode voor de crisis, is de arbeidsdeelname onder deze groep wel gedaald. Een aantal factoren kan hierbij een rol spelen. Allereerst kunnen conjuncturele factoren van belang zijn. In de crisis zijn relatief veel banen verdwenen in sectoren waarin mannen naar verhouding vaak werkzaam zijn, zoals de industrie, bouw, vervoer en de zakelijke dienstverlening. Sinds de netto arbeidsdeelname het laagste punt bereikte in 2014, is deze ook onder deze groep weer gestegen (grafiek 2). Ten tweede kunnen structurele factoren een rol spelen, zo is de participatie met name onder laagopgeleide mannen gedaald, is de scholingsdeelname gestegen en is er een toename van het aantal mannen dat aangeeft niet te kunnen werken in verband met ziekte of arbeidsongeschiktheid3. Daarnaast zijn er meer mannen tussen de 25 en 45 dan voor de crisis alleenstaand of thuiswonend (grafiek 4). In hoeverre deze ontwikkeling samenhangt met de ontwikkeling van de arbeidsdeelname is niet eenduidig te zeggen.
Wetenschappelijke artikelen over dit fenomeen in de Verenigde Staten, waar het zich in sterkere mate voordoet dan in Nederland, geven verschillende mogelijke verklaringen die elkaar niet uitsluiten: dat arbeidsmarktpolarisatie – gedreven door technologische veranderingen – heeft geleid tot een lagere vraag naar arbeid voor deze groep, wat effect heeft op lonen en (mede daardoor) op participatie4, dat laagopgeleide jonge mannen door de gestegen aantrekkelijkheid van alternatieve invulling van hun tijd (bv. door videogames) er voor kiezen minder of niet te werken5 en dat het gestegen en wijdverbreide drugsgebruik van jonge mannen een rol speelt in hun lagere participatie6. Het is onduidelijk in hoeverre deze deelverklaringen de hele trend in de VS verklaren, en in hoeverre deze verklaringen ook opgaan voor Nederland.
Het CPB doet momenteel op verzoek van het Ministerie van SZW onderzoek naar de ontwikkeling van het arbeidsaanbod in Nederland van onder meer deze groep en kijkt daarbij ook naar mogelijke verklaringen voor de geobserveerde patronen. Naar verwachting publiceert het CPB voor het einde van het jaar over dit onderzoek.
Hangt de lagere arbeidsdeelname samen met een hogere deelname aan scholing?
Zie antwoord vraag 3.
Vertaalt de vijf procentpunt lagere arbeidsdeelname zich in een hogere werkloosheid, of trekt een grotere groep zich terug van de arbeidsmarkt?
Grafiek 2 laat zien de netto-participatiegraad gedaald is van ongeveer 94% in 2008 naar ongeveer 89% in 2018. Ook is te zien dat sinds het herstel van de crisis ingezet is, de netto arbeidsparticipatie van mannen met een leeftijd tussen de 25 en 45 is toegenomen. In dezelfde periode is de werkloosheid onder deze groep gedaald. Ook de bruto participatiegraad is gedaald in diezelfde periode. Het aankomende CPB-onderzoek bekijkt of dit een structureel verschijnsel is.
Grafiek 2: Arbeidsparticipatie van mannen van 25–45 jaar
Bron: CBS Statline, geraadpleegd 01-11-2018.
Is er meer bekend over de achtergrondkenmerken van mannen tussen de 25 en 45 jaar en de ontwikkeling daarvan? Hoe heeft het opleidingsniveau zich over de laatste tien jaar ontwikkeld? Wonen zij vaker of juist minder vaak samen dan tien jaar geleden? Hebben zij vaker of minder vaak kinderen?
Het aandeel hoogopgeleide mannen van tussen de 25 en 45 jaar is gestegen, terwijl met name het aandeel laagopgeleide mannen, is gedaald (grafiek 3). Ook blijkt dat deze groep mannen relatief minder vaak samenwoont (grafiek 4). Ze zijn vaker alleenstaand of blijven langer thuis wonen. Daarnaast is het percentage mannen van tussen de 25 en 45 dat een thuiswonend kind heeft, de afgelopen tien jaar gedaald van 49% naar 43% gedaald (grafiek 5).
Grafiek 3: Het opleidingsniveau van mannen tussen de 25 en 45 jaar
Bron: CBS Statline, geraadpleegd 01-11-2018.
Grafiek 4: De positie in het huishouden van mannen tussen de 25 en 45 jaar
Bron: CBS Statline, geraadpleegd 01-11-2018.
Grafiek 5: Het percentage mannen van tussen de 25 en 45 jaar dat minimaal één thuiswonend kind heeft.
Bron: CBS Statline, geraadpleegd 01-11-2018.
Is de verwachting dat de arbeidsdeelname in deze groep weer verder zal aantrekken, of is de verwachting dat de arbeidsdeelname structureel lager zal liggen dan voor de crisis? Kan dit een permanent effect zijn van de crisis?
Zie antwoord vraag 3.
Wat is de ontwikkeling van mannen in deze leeftijdsgroep in de bijstand-, de Werkloosheidswet (WW)- en arbeidsongeschiktheidsregelingen? Herkent u het beeld dat ziekte vaker een reden is om niet te kunnen werken?
Tabel 1 geeft de ontwikkeling van het aantal mannen van tussen de 25 en 45 jaar met een uitkering weer. We herkennen het beeld dat steeds meer jonge mannen een arbeidsongeschiktheidsuitkering krijgen.
WW-uitkering
21.560
57.990
53.790
47.090
60.090
74.260
64.520
56.120
55.660
46.320
Bijstandsuitkering
49.250
55.800
63.910
66.940
70.220
79.910
84.930
85.720
87.750
83.230
Arbeidsongeschiktheidsuitkering
84.980
84.970
87.270
89.590
92.130
88.440
91.280
93.660
96.550
98.160
Bron: CBS Statline, geraadpleegd 01-11-2018.
Wat zouden beleidsopties zijn om de arbeidsdeelname onder deze groep te verhogen?
De cijfers van CBS laten zien dat de arbeidsdeelname onder hoogopgeleide alleenstaande mannen aanzienlijk hoger ligt dan onder laagopgeleide mannen. Het verder verhogen van het opleidingsniveau onder deze groep is daarom van belang. Daarnaast zet het kabinet in op het betrekken van zoveel mogelijk mensen bij de arbeidsmarkt, zoals aangegeven in de brief «Aanpak krapte op de arbeidsmarkt»7, onder meer door werken aantrekkelijker te maken met lagere lasten op arbeid, het stimuleren van een leven lang ontwikkelen zodat mensen beter toegerust zijn op een veranderende arbeidsmarkt en door te investeren in het verbeteren van de begeleiding van werkzoekenden.
Is deze daling van arbeidsparticipatie van jonge mannen ook zichtbaar in andere Europese landen?
Grafiek 6 laat de ontwikkeling van de arbeidsparticipatie van mannen van tussen de 25 en 54 jaar in de OESO-landen zien. Hieruit blijkt dat de dalende arbeidsparticipatie van jonge mannen zeker geen Nederlands fenomeen is. Vrijwel alle landen hebben te maken met een gedaalde participatie van deze groep tussen 1990 en 2014. Alleen in Duitsland neemt deze groep nu meer deel aan de arbeidsmarkt dan in 1990. De daling in Nederland is vergelijkbaar met die in Zweden, maar aanzienlijk lager dan in Denemarken en de VS.
Grafiek 6: De ontwikkeling van de arbeidsparticipatie van «prime-age» mannen (tussen de 25 en 54 jaar) in de OESO.
Bron: OESO, CEA berekeningen.
Zouden mogelijke verklaringen die Mankiw noemt voor de Verenigde Staten, zoals afnemende baankansen voor laagopgeleiden door technologische verandering en globalisering, ook een verklaring kunnen zijn voor de daling in Nederland?2
Zie antwoord vraag 3.
Het bericht ‘Gehandicapte in de kou door Brussel’ |
|
Cem Laçin |
|
Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Kent u het artikel «Gehandicapte in de kou door Brussel»?1
Ja. In het artikel is ook de volgende reactie van mij opgenomen: «We hebben ons in Brussel tot het uiterste ingespannen om dit te voorkomen. Uiteindelijk is besloten dat een ontheffing voor personenvervoer er niet komt. Ik begrijp de frustratie hierover.» Het besluit van de Europese Commissie richt zich niet tot een gehandicapte, maar tot de bestuurder van een elektrisch taxibusje tussen 3500 en 4.250 kg waarmee mogelijk gehandicapten worden vervoerd. De bestuurder krijgt geen ontheffing om een zwaarder elektrisch taxibusje met rijbewijs B in plaats van rijbewijs D te besturen. Voor het vervoer van gehandicapten met een taxibusje met verbrandingsmotor verandert er door dit besluit overigens niets.
Welke stappen heeft u ondernomen om dit besluit in Brussel tegen te houden en de ontheffing ook te doen gelden voor school- en gehandicaptenvervoer? Kunt u dit uitgebreid toelichten?
Op verzoek van Nederland staat de Europese Commissie bij wijze van proefproject en onder strikte (veiligheids-)voorwaarden toe om voor de duur van vijf jaar af te wijken van de geldende rijbewijsbepalingen, in dit geval de gewichtsgrens voor rijbewijs B. Het proefproject is bedoeld om ervaringen op te doen met het rijden van zwaardere nul-emissievoertuigen. Tijdens en na afloop van de proefperiode rapporteert Nederland de bevindingen aan de Europese Commissie.
Kort na het toekennen van de uitzondering voor goederenvervoer is vanuit Nederland in september 2017 contact gezocht met de Europese Commissie en gevraagd of de tijdelijke ontheffing verruimd kan worden zodat deze ook geldig is voor doelgroepen- en personenvervoer. De Europese Commissie heeft kort daarna dit verzoek afgewezen met de argumentatie dat het concurrentienadeel van minder laadvermogen bij personenvervoer geen of een veel geringere rol speelt omdat het aantal passagiers ongewijzigd blijft. De Commissie heeft wel aangeboden om nogmaals het verzoek te willen beoordelen indien ik additionele technische informatie kan overhandigen waaruit blijkt dat het hogere gewicht van elektrische voertuigen, bestemd voor personenvervoer, nadelig uitpakt voor het aantal te vervoeren personen. Vervolgens zijn twee bedrijven gevraagd om deze technische informatie te verstrekken. Op 5 maart 2018 is opnieuw een aanvraag ingediend bij de Commissie, vergezeld met de aanvullende informatie. Op 1 juni 2018 is het verzoek definitief afgewezen.
Welke redenen zijn aangevoerd om de ontheffing niet te laten gelden voor het school- en gehandicaptenvervoer, maar wel voor koeriersdiensten?
Het belangrijkste argument is de verkeersveiligheid. Dit aspect heeft de Commissie zwaarder mee laten wegen bij personenvervoer. In dat verband verwijst de Commissie naar de amendering van de rijbewijsrichtlijn 2006/126 EC, die het vanaf implementatie in nationale regelgeving permanent mogelijk maakt om voertuigen tot maximaal 4.250 kg met een alternatieve aandrijflijn met rijbewijs B te mogen besturen als de bestuurder ten minste 2 jaar rijervaring heeft. Ook hierbij geldt dat de verruiming van de gewichtsgrens enkel van toepassing is voor het vervoer van goederen.
Waren er ook andere lidstaten die voor een meer omvattende ontheffing waren? Zo ja, wat heeft u samen met deze lidstaten ondernomen in Brussel?
Mij is niet bekend of en zo ja welke andere lidstaten liever een meer omvattende ontheffing hadden gezien. De ontheffing van rijbewijs C kwam pas in de slotfase van de onderhandelingen in beeld door een amendement van het Europees parlement. Daarbij was op dat moment geen ruimte om samen met andere lidstaten actie te ondernemen voor een meer omvattende ontheffing.
Welke (juridische of andere) mogelijkheden zijn er voor Nederland om in beroep te gaan tegen dit besluit?
De afwijzing van mijn verzoek tot verruiming van de ontheffing is geen formeel besluit in juridische zin. Derhalve kan daartegen ook geen beroep worden ingesteld.
Bent u van plan om nationaal maatregelen te treffen als via de Europese Commissie of een rechtsgang geen ontheffing voor het school- en gehandicaptenvervoer komt? Zo ja, welke maatregelen denkt u te kunnen treffen? Zo nee, hoe gaat u ervoor zorgen dat het school- en gehandicaptenvervoer kan blijven functioneren?
Een eventuele ontheffing van rijbewijs D voor het besturen van elektrische taxibusjes van maximaal 4.250 kg dient bij voorkeur op Europees niveau te worden gereguleerd. Mocht dat niet lukken, dan zie ik geen mogelijkheden om nationale maatregelen te treffen waarmee hetzelfde kan worden bereikt. Overigens kan het school- en gehandicaptenvervoer normaal blijven functioneren door gebruik te blijven maken van taxibusjes met een verbrandingsmotor.
Heeft u begrip voor de bezwaren van Koninklijk Nederlands Vervoer (KNV) en de RAI Vereniging? Bent u in gesprek gegaan en heeft u inzicht hoe groot dit probleem zal zijn als dit besluit op 1 maart 2019 in werking treedt? Zijn er voldoende chauffeurs met een D-rijbewijs in bezit die het werk kunnen overnemen?
Ik begrijp de teleurstelling van de KNV en RAI Vereniging. Zeker in de opstartfase, waarbij nog onvoldoende voertuigen beschikbaar zijn die wel onder gewichtsgrens van 3.500 kg blijven, is het frustrerend als de sector wil verduurzamen en daarbij tegen deze beperking aanloopt. Echter, ik voorzie geen acuut probleem voor het functioneren van het vervoer na 1 maart 2019, omdat dit vervoer kan worden gecontinueerd met conventionele voertuigen met een verbrandingsmotor. Daarnaast ben ik met KNV en RAI Vereniging in gesprek om te bezien op welke wijze toch de verduurzaming van het gehandicaptenvervoer plaats kan vinden.
Deelt u de mening dat dat verduurzaming van het wagenpark belangrijk is, maar dat dit niet ten koste mag gaan van mensen die afhankelijk zijn van vervoer op maat om mee te kunnen doen in onze samenleving?
Ik deel de mening dat verduurzaming van het wagenpark belangrijk is. Maar in dit geval gaat de verduurzaming niet ten koste van het vervoer van mensen die er afhankelijk van zijn. Voor conventionele voertuigen blijft alles ongewijzigd.
Het bericht dat in de nieuwe verf dubbel zo veel Chroom-6 zit |
|
Gabriëlle Popken (PVV) |
|
Barbara Visser (staatssecretaris defensie) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Dubbel zoveel giftig chroom-6 in nieuwe verf Defensie?1
Ja.
Begrijpt u het verschil tussen de begrippen «enkel» en «dubbel» in de context «in de nieuwe verf zit dubbel zo veel chroom-6»? Zo ja, waarom gebruikt Defensie verf waar dubbel zoveel chroom-6 in zit?
In 2012 heeft de fabrikant, op grond van EU-regelgeving, de epoxy primer vervangen door een nieuw product, de zogeheten High Solids Primer (HSP), waarin minder oplosmiddelen waren toegepast. Daardoor steeg het percentage vaste bestanddelen waaronder chroom-6. Een veranderd percentage (van 16 procent in de oude situatie naar 30 procent in de huidige situatie) betekent niet dat er meer chroom-6 is toegevoegd. Er is voor deze HSP geen gecertificeerd alternatief met dezelfde corrosiewerende eigenschappen. De HSP is aan te brengen met één passage met de verfspuit in plaats van twee. Daardoor is de tijdsduur van spuiten en dus het vrijkomen van verfnevel de helft korter. Als de verf wordt aangebracht volgens de instructies van de fabrikant, resulteert dit in een verfsysteem met ongeveer evenveel chroom-6 per vierkante meter als bij de oude primer.
Klopt de stelling van Nieuwsuur dat Defensie in België geen, en Defensie in Noorwegen nagenoeg geen, verf met Chroom-6 meer gebruiken? Zo nee, waarom niet? Zo ja, waar is uw gebrek aan vertrouwen in het genoemde product op gebaseerd?
Nee, deze stelling klopt niet. Evenals in Nederland bevatten de meeste in België en Noorwegen op luchtvaartuigen aangebrachte verfsystemen chroom-6. Voorts wordt in België en Noorwegen, evenals in Nederland, onderzoek gedaan naar chroom-6 vrije verfsystemen.
In de Belgische luchtmacht zijn chroom-6 houdende verven niet meer opgenomen in de voorraad. Dit betekent dat chroom-6 binnen de Belgische luchtmacht zelf niet meer kan worden toegepast. Onderhoudswerkzaamheden waarbij nog wel chroom-6 houdende verf moet worden gespoten, worden door de Belgische luchtmacht uitbesteed. Nederland besteedt het spuiten van hele vliegtuigen ook uit. Alleen bij het herstellen van kleine beschadigingen (spotpainting) wordt nog chroom-6 houdende verf toegepast. In sommige gevallen bestaan deze werkzaamheden uit spuitwerk. In Noorwegen worden evenals in Nederland chroom-6 houdende verven voor spotpainting gebruikt.
Luchtvaartuigen worden geproduceerd voor een lange levensduur en er is onvoldoende aangetoond dat chroom-6-vrije verfsystemen gedurende deze levensduur dezelfde bescherming bieden als chroom-6 houdende verfsystemen. Dit gebrek aan bewijs zorgt ervoor dat chroom-6 vrije verfsystemen nog niet voor alle delen van een vliegtuigtype gecertificeerd zijn, waardoor chroom-6 de komende decennia zal blijven worden toegepast, met name op die plekken die niet of moeilijk toegankelijk zijn voor frequente inspecties. Het gaat hierbij dan met name om de binnenzijde van luchtvaartuigen zoals bijvoorbeeld brandstoftanks. Dit geldt voor zowel civiele als militaire luchtvaartuigen.
Kunt u aangeven wanneer het plan (of roadmap) van DMO verschijnt voor het gedeeltelijk vervangen van chroom-6 in luchtvaartsystemen? Zo nee, waarom niet?
De afgelopen jaren heeft Defensie voor de verschillende type luchtvaartuigen initiatieven ontplooid om het gebruik van chroom-6 terug te dringen. Tezamen vormen deze initiatieven een roadmapop weg naar een chroomarme en waar mogelijk chroomvrije vliegtuigvloot. Een concreet en uitvoerbaar plan met betrekking tot initiatieven voor verdere reductie van gebruik van chroom-6 in luchtvaartsystemen en in luchtvaart gerelateerde gronduitrusting is uiterlijk 1 maart 2019 gereed, waarna besluiten over de realisatie ervan kunnen worden genomen. Parallel aan het schrijven van het plan wordt voortdurend gewerkt aan het terugdringen van chroom-6. Het terugdringen van chroom-6 op de F-16 is hiervan een voorbeeld. Inmiddels zijn bijvoorbeeld drieënveertig F-16»s voorzien van een chroomarm verfsysteem waarin de primer en top-coating zijn vervangen door chroomvrije verven.
Deelt u de mening dat Defensie laakbaar handelt door geen concrete stappen te zetten in het chroom-6-vrij werken? Zo nee, waarom niet?
Nee. Defensie heeft de afgelopen jaren concrete stappen gezet in het terugdringen van het gebruik van chroom-6 houdende verf in luchtvaartsystemen. Alleen bij het Commando Luchtstrijdkrachten wordt er nog chroom-6 zelf aangebracht op de toestellen. Defensie wil chroom-6 uitbannen. Bij de NH-90, de onbemande luchtvaartsystemen en voor een deel op de PC-7 wordt aan de buitenzijde al een chroom-6-vrij verfsysteem toegepast. Ook drieënveertig F-16»s zijn al voorzien van een chroomarm verfsysteem2. Ook voor de andere type vliegtuigen zoals de PC-7 zijn er initiatieven om chroom-6 te vervangen. Dit zijn trajecten die jaren van beproeving en onderzoek vergen om uiteindelijk een verfsysteem te kunnen certificeren. De luchtwaardigheid van vliegtuigen moet worden gegarandeerd.
Deelt u de mening dat het schandalig is dat het regeltjesfetisjisme en de bureaucratie binnen Defensie een veilige werkplek voor de medewerkers in de weg zitten? Zo nee, waarom niet?
Zoals door de Plaatsvervangend Commandant Luchtstrijdkrachten gesteld in de uitzending van Nieuwsuur, kan er binnen Defensie veilig worden gewerkt met chroom-6 houdende verf. Bij het reduceren van het gebruik van chroom-6 wordt niet alleen gekeken naar de personele veiligheid van het onderhoudspersoneel, maar spelen alle aspecten van veiligheid een rol. Het gebruik van een niet-gecertificeerd chroom-6 vrij verfsysteem kan tot gevolg hebben dat de luchtwaardigheid van het luchtvaartuig niet gegarandeerd kan worden. De veiligheid van de civiele en militaire luchtvaart is strikt gereguleerd op basis van lessen uit het verleden. Wanneer een chroomhoudende verf wordt vervangen door een alternatief, dan moet worden aangetoond dat het verfsysteem voldoende corrosiepreventief werkt en net zo veilig in gebruik is als de originele verf die chroom-6 bevat. Het certificeringsproces voor een alternatieve verf is een lang traject waar jaren overheen kunnen gaan. Door de nog jarenlange aanwezigheid van chroom-6 zijn blijvend investeringen in veilige voorzieningen nodig en zullen werkmethoden continue moet worden geëvalueerd en verbeterd.
Voorop staat dat defensiepersoneel veilig moet werken met chroom-6. In juni is de Kamer geïnformeerd over een rapport van het Coördinatiecentrum Expertise Arbeidsomstandigheden en Gezondheid (CEAG). Uit dit rapport blijkt dat de grenswaardes nauwelijks worden overschreden. Waar dit incidenteel gebeurt, zorgen persoonlijke beschermingsmiddelen ervoor dat er veilig kan worden gewerkt. Maar we zijn er nog niet en blijven zoeken naar manieren om het gebruik van chroom-6 verder terug te dringen.
Bent u bereid deze vragen voor het debat van 7 november 2018 te beantwoorden?
Ja.
Handhaving van het rookbeleid op festivals door de NVWA |
|
Anne Kuik (CDA), Hanke Bruins Slot (CDA) |
|
Paul Blokhuis (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Festivals worstelen met stiekeme rokers»?1
Bent u ermee bekend dat vrijwilligers veel festivals, zoals Jera on Air, organiseren? Deelt u de mening dat het mooi is dat vrijwilligers gezamenlijk in een dorp of stad in de zomer festivals organiseren?
Ik ben ermee bekend en waardeer het dat vrijwilligers en professionals zich inzetten voor het organiseren van festivals.
Hoeveel boetes en schriftelijke waarschuwingen heeft de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) afgelopen zomer aan festivals uitgeschreven? Kunt u hierbij een onderscheid maken in het aantal boetes voor kleine festivals (die veel met vrijwilligers werken) en grote, professionele festivals?
In 2018 (peildatum 25 oktober) zijn 111 rookcontroles uitgevoerd tijdens festivals en evenementen. Hierbij zijn 60 boetes en 2 schriftelijke waarschuwingen opgemaakt voor het overtreden van het rookverbod. Het betreft zowel grote als kleine festivals/evenementen. De NVWA kan in de analyse van de data van alle gecontroleerde festivals geen onderscheid maken in kleine en grote festivals.
Klopt het dat Pinkpop en Lowlands geen enkele boete hebben gekregen? Zo ja, hoe verklaart u dit en hebben professionele festivals meer mogelijkheden dan kleinere festivals om het rookbeleid goed te handhaven?
De NVWA controleert jaarlijks niet alle festivals op naleving van het rookverbod. Op individuele inspectieresultaten kan ik niet ingaan. Wel kan ik aangeven dat voor zowel grote als kleine festivals geldt, dat er festivals zijn waar een boete wordt opgemaakt en dat er festivals zijn waar geen overtreding wordt geconstateerd van het rookverbod. Het werken met vrijwilligers hoeft dus niet te betekenen dat de naleving daar minder goed zou zijn. Tevens wordt opgemerkt dat er kleine evenementen/festivals zijn waar professionele horecaondernemers werkzaam zijn en grotere evenementen waar met vrijwilligers wordt gewerkt.
Bent u van mening dat door vrijwilligers georganiseerde kleine festivals op de goede weg zijn wanneer zij iedereen op de hoogte stellen van het rookbeleid wanneer zij borden plaatsen, het in de huisregels vermelden en brieven sturen naar al het vrijwillig personeel? Zo nee, heeft u weet van een werkende aanpak waardoor bezoekers en vrijwilligers van kleine festivals zich bewust zijn van het rookverbod en kunt u hierbij enkele voorbeelden geven?
Het rookverbod moet worden aangeduid, ingesteld en gehandhaafd. Het rookverbod is een resultaatverplichting. Naast het instellen en aanduiden moet het rookverbod ook daadwerkelijk gehandhaafd worden door de organisator van het festival, zodat de delen van het festival waar het rookverbod geldt ook daadwerkelijk rookvrij zijn. Dat betekent dat ook wanneer bezoekers toch een sigaret opsteken zij moeten worden aangesproken door het personeel met als resultaat dat er niet meer gerookt wordt. De NVWA treedt op als er onder toeziend oog van het personeel wordt gerookt. Het opstellen van een werkwijze om aan deze verplichtingen te voldoen is aan de organisator van het festival. De branche-organisatie zou haar leden hierin kunnen ondersteunen op basis van best practices. De branche-organisatie zou daarbij extra aandacht kunnen besteden aan ondersteuning van vrijwilligers om rokende bezoekers aan te spreken.
Onlangs heb ik gesproken met de branche-organisaties VVEM en VNPF over de handhaving van het rookverbod. Deze organisaties onderschrijven nut en noodzaak geheel. We hebben afgesproken dat er een bijeenkomst wordt georganiseerd met festivalorganisatoren om ervaringen uit te wisselen en te bezien of en zo ja op welke wijze de brancheorganisaties, VWS en NVWA hen hierbij zouden kunnen ondersteunen.
Bent u bekend met het feit dat vrijwilligers op kleine festivals vaak worstelen met de vraag of zij de verantwoordelijkheid dragen om rokende bezoekers aan te spreken en te verwijderen uit de tent? Bent u daaropvolgend bereid de NVWA te vragen om een werkwijze op te stellen op het gebied van taakomschrijving, waar kleinere festivals en haar vrijwilligers mee geholpen zijn?
Zie antwoord vraag 5.
Deelt u de mening dat het onwenselijk is als de opeenstapeling van boetes ertoe leidt dat door vrijwilligers georganiseerde kleine festivals in liquiditeitsproblemen komen? Zo ja, hoe kunt u, in samenwerking met de eerdergenoemde festivalorganisaties en haar vrijwilligers, ervoor zorgen dat het rookbeleid op een verbeterde manier nageleefd kan worden?
Zie antwoord vraag 5.
Het bericht dat 20 procent van de kinderen van gescheiden ouders hun vader niet meer ziet |
|
Lisa Westerveld (GL), Kathalijne Buitenweg (GL) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «20 procent van kinderen gescheiden ouders ziet vader niet meer»?1
Ja.
Bent u bereid nader onderzoek te doen naar de redenen dat een op de vijf volwassenen (tussen de 25 en 46 jaar) die als kind een scheiding hebben meegemaakt hun vader en 5 procent hun moeder niet meer ziet?
De Universiteit van Amsterdam (UvA) en het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) doen een grootschalig onderzoek naar de individuele gevolgen van gezinscomplexiteit in Nederland, het zogeheten «Ouders en Kinderen in Nederland» (OKiN). In één van de deelonderzoeken vertellen respondenten geboren tussen 1971 en 1991 (op het moment van onderzoek tussen de 25 en 46 jaar oud) over de gezinssituatie tijdens hun jeugd en de relaties die zij op dit moment met hun ouders en stiefouders hebben. Het is de generatie die opgroeide in een tijd waarin de kans steeg dat hun ouders uit elkaar gingen (de echtscheidingsgolf). Uit het onderzoek komt onder meer naar voren dat:
Daarnaast doet het WODC thans onderzoek naar het niet-nakomen van omgangsregelingen. Ik vind het dan ook op dit moment niet opportuun om aanvullend onderzoek te doen.
Is bekend hoeveel kinderen van gescheiden ouders nu de vader of moeder niet meer ziet? Zo ja, wat zijn de aantallen? Zo, nee kunt u dit onderzoeken?
Het WODC heeft in 2017 een literatuuronderzoek gepubliceerd dat zich onder meer richt op het verliezen van het contact met de uitwonende ouder na de scheiding. Hieruit blijkt dat het percentage ouders dat het contact met de kinderen helemaal verliest, licht dalende is. Waar in 2006 14 procent van de kinderen van 12 t/m 16 jaar na de scheiding helemaal geen contact meer met de vader had, bedroeg dit percentage in 2013 ongeveer 12 procent.
Zijn er gegevens over kinderen van gescheiden ouders die hun vader of moeder niet meer zien uit andere landen? Zo ja, kunt u ons die sturen en voorzien van een analyse?
Deze gegevens zijn mij niet bekend. Het eerdergenoemde WODC-onderzoek over het niet nakomen van omgangsregelingen zal ook buitenlandse stelsels bij de beschouwing betrekken. De uitkomsten van dit onderzoek zal ik naar verwachting begin 2019 toezenden aan uw Kamer.
Wordt het belang van de band tussen vader en kind voldoende meegenomen bij echtscheidingen en binnen de hulpverlening?
Het Programma Scheiden zonder Schade voert, in opdracht van de Minister van VWS en van mij, in partnerschap met de VNG, de acties uit van het Actieplan van André Rouvoet. Een van de kernboodschappen van dit actieplan is dat de hulpverlening en juridische instanties als uitgangspunt hanteren dat blijvend contact met beide ouders in het belang van een gezonde ontwikkeling van het kind is. Een groot aantal acties ziet daarop. Zoals het borgen dat in de opleiding van de relevante beroepsgroepen aandacht is voor onder meer het fenomeen ouderverstoting; het aanpassen van de Richtlijnen Jeugd en Jeugdbescherming zodat meer recht wordt gedaan aan het uitgangspunt van gelijkwaardig ouderschap; en het bevorderen van de publieke bewustwording dat het kind recht heeft op zorg door en contact met beide ouders.
Het Platform Scheiden zonder Schade is verantwoordelijk voor het uitvoeren van deze acties. Dit Platform bestaat uit ervaringsdeskundigen, wetenschappers, maatschappelijke organisaties, gemeenten, hulpverleners, advocaten en rechters. Het Platform heeft het voornemen om rond de zomer een congres te organiseren over dit onderwerp.
Wat zijn de gevolgen voor zowel kinderen als ouders? Bent u bereid om extra onderzoek te doen naar de gevolgen op de korte en lange termijn?
De ondervraagde vaders uit het hierboven genoemde onderzoek van de UvA en het CBS geven aan er moeite mee te hebben dat het contact met de kinderen verloren is gegaan; zij ervaren minder sociaal welbevinden.
Zoals gezegd, voert het WODC een groot onderzoek uit naar het niet nakomen van omgangsregelingen. Hierbij wordt ook gekeken naar de gevolgen van contactverlies voor het kind na een scheiding.
Zijn deze cijfers voor u reden om meer te doen om ouderverstoting te voorkomen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat gaat u doen?
Zie antwoord vraag 5.
Bent u bereid om in gesprek te gaan met kinderen van gescheiden ouders, ouders, onderzoekers, belangenorganisaties, hulpverleners, en rechters over mogelijke oplossingen?
Zie antwoord vraag 5.
Kunt u onder co-ouders onderzoeken welke belemmeringen er vanuit de overheid (zoals de Belastingdienst, Sociale Verzekeringsbank of gemeente) bestaan om co-ouder te zijn?
Op korte termijn gaat er een beleidsdoorlichting naar de Tweede Kamer, met daarin aandacht voor de doelmatigheid en doeltreffendheid van de Algemene Kinderbijslag Wet en de Wet op het kindgebonden budget. Daarin wordt ook aandacht besteed aan het recht op kinderbijslag en kindgebonden budget in het geval van echtscheiding. Naar verwachting voorziet deze beleidsdoorlichting ons van informatie over de belemmeringen die er vanuit de overheid bestaan om co-ouder te zijn.
Het feit dat ASML in België medische isotopen gaat ontwikkelen |
|
Maurits von Martels (CDA), Joba van den Berg-Jansen (CDA), Mustafa Amhaouch (CDA) |
|
Bruno Bruins (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD), Stientje van Veldhoven (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (D66), Mona Keijzer (staatssecretaris economische zaken) (CDA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Belgen kapen Nationaal Icoon van ASML»?1
Ja.
Wat vindt u ervan dat, ondanks dat de Nederlandse overheid een kernafvalarme productiemethode van medische isotopen (Lighthouse) uitriep tot Nationaal Icoon en Nederland een vooraanstaande positie in de productie van medische isotopen heeft, de ontwikkeling van het project toch over de grens naar België verdwijnt?
Het kabinet vindt het positief dat een potentiële doorbraaktechnologie als die van Lighthouse verder tot ontwikkeling wordt gebracht. Het draagt daarmee bij aan het oplossen van wereldwijde opgaven. Bij de verdere ontwikkeling door het Belgische IRE spelen ASML en andere Nederlandse high-tech bedrijven een zeer grote rol. De Belgische overheid verleent hiervoor een subsidie van € 52 miljoen. Een eerste productielijn wordt vervolgens in België gerealiseerd. Het heeft uiteraard onze voorkeur dat Iconen in Nederland worden gerealiseerd, maar het belangrijkste is dat ze kwalitatief goede partners en investeerders vinden.
Zal Lighthouse de status van Nederlands Icoon behouden nu de ontwikkeling van het project over de grens verdwijnt? Zo ja, hoe zal dat nu in de praktijk eruit gaan zien?
Ja, Lighthouse behoudt de status van Nationaal Icoon. Het is een eretitel die door het kabinet is toegekend aan iconische technologieën, diensten of producten die in Nederland zijn bedacht of ontwikkeld. Daar verandert niets aan.
Wat is de reden dat het project Lighthouse tot op heden geen investering kon krijgen in Nederland?
Na de verkiezing tot Nationaal Icoon heeft de Nederlandse overheid samen met Lighthouse met diverse partijen gesproken over een mogelijke investering in het project. Ondanks dat er veel belangstelling was voor deze vernieuwende technologie en de toepassingsmogelijkheden daarvan, vonden deze partijen de risico’s van de benodigde investering te hoog, omdat de technische haalbaarheid door Lighthouse nog niet was aangetoond. Uit deze gesprekken werd duidelijk dat het in deze eerste fase lastig was in de markt de benodigde financiering te verkrijgen. Het Belgische IRE, sinds lange tijd actief in de productie van medische isotopen, heeft een andere afweging gemaakt.
Via welke financiële instrumenten is geprobeerd de investering los te krijgen en waarom lukte dat niet? Zijn er voldoende geschikte financiële instrumenten in Nederland om dit soort investeringen los te krijgen?
Het reguliere EZK-instrumentarium is gericht op (innovatieve) projecten die niet geheel uit eigen middelen of door de markt gefinancierd kunnen worden. Voor Lighthouse is er naar verschillende financiële instrumenten gekeken zoals de PPS-toeslag, de WBSO, het innovatiekrediet en vroege fase financiering van het Toekomstfonds. Voor de inzet van deze instrumenten voor een project van dergelijke omvang waarvan de technische haalbaarheid nog niet was aangetoond, is een aanzienlijke bijdrage van een private investeerder vereist. Private partners en investeerders in Nederland waren niet bereid in deze vroege fase de benodigde investering te doen. Met de nieuwe nationale investeerder Invest-NL ontstaat er een partij die dit type investeringen in nieuwe markten of technologieën, wel zou kunnen doen.
Lag het in het vooruitzicht dat op termijn het wel zou lukken om een investering rond Lighthouse in Nederland rond te krijgen?
Er was potentiële belangstelling voor financiering door Nederlandse investeerders in latere fasen van dit project. Voor de financiering van de vroege fase was, zoals ik al aangaf in antwoord op vraag 5, echter geen bereidheid van private partners en investeerders om de benodigde investeringen te doen.
Was de Nederlandse regering op de hoogte dat België ook interesse had in het project en was de inschatting dat België op korte termijn zou kunnen gaan toehappen? Zo ja, sinds wanneer kwamen deze signalen?
Vanaf de verkiezing van Lighthouse tot Nationaal Icoon is er veelvuldig en constructief overleg geweest tussen Lighthouse, ASML en de Nederlandse overheid. Ook is er overleg geweest met IRE, de Belgische partner. In januari 2018 is reeds bekend geworden dat ASML in het Belgische IRE een partner had gevonden voor de verdere ontwikkeling van de Lighthouse-technologie. IRE is reeds een grote speler op de markt van medische isotopen en heeft de fase van technische risicomitigatie zelf gefinancierd.
In mei 2018 hebben bovengenoemde partijen reeds de intentie uitgesproken dat na de verdere ontwikkeling de uiteindelijke bouw van de eerste productielijn in Wallonië op de site van IRE zal plaatsvinden. Daarbij is ook aangegeven dat men de verwachting had dat de Belgische overheid daar op korte termijn financiële steun voor zou verlenen.
Kunt u aangeven welke afspraken België gemaakt heeft voor levering van molybdeen-99 aan hun ziekenhuizen en welke mogelijkheden u ziet dat Nederland ook afspraken maakt met betrekking tot het leveren van molybdeen-99?
Net als in Nederland zijn er in België momenteel afspraken over de levering van molybdeen-99 aan het einde van de productieketen, namelijk tussen de farmaceuten en ziekenhuizen. Deze afspraken hebben onder andere betrekking op de hoeveelheden en momenten van levering. De vestiging en ontwikkeling van Lighthouse in België, zou een extra productiefaciliteit aan het begin van de productieketen betekenen. Dit is vooralsnog geen aanleiding tot wijziging van de staande afspraken tussen farmaceuten en ziekenhuizen.
Voldoen de afspraken tussen Lighthouse en de Belgische overheid aan de regels voor het geven van staatssteun?
De Nederlandse overheid heeft geen kennis over de eventuele afspraken tussen IRE, Lighthouse Isotopes B.V. en de Belgische overheid. Het is aan de Belgische overheid om te zorgen dat de afspraken voldoen aan de Europese staatssteunregels.
Heeft het besluit tot ontwikkeling in België gevolgen voor op welke manier de technologie in Nederland straks kan worden toegepast? Zo ja, welke?
De kennis blijft eigendom van ASML, die een samenwerking is aangegaan met IRE. IRE gaat de verdere ontwikkeling en bouw van de faciliteiten realiseren. De verdere toepassing van de technologie in Nederland hangt af van de intenties van ASML, en van de voorwaarden opgesteld voor deze samenwerking. Dat is aan beide partners in de overeenkomst.
Welke samenwerking had precies kunnen ontstaan tussen Lighthouse en Pallas? Kunt u aangeven in hoeverre de komst van Lighthouse net over de grens gevolgen kan hebben voor het aantrekken van een investeerder in Pallas?
Een samenwerking tussen het Lighthouse initiatief en de Stichting Pallas was in eerste instantie voor de hand liggend. De samenwerkingsmogelijkheden zijn ook door beide initiatieven uitvoerig besproken, waarbij ook diverse knelpunten aan de orde kwamen. Op initiatief van de hoogambtelijke werkgroep nucleair landschap is door het consultancybureau Strategy& onderzocht of samenwerking tussen beide partijen mogelijk zou zijn. Strategy& heeft geconcludeerd dat er weinig synergievoordelen zouden optreden wanneer beide initiatieven werden gebundeld. Dit komt doordat bij samenwerking tussen beide initiatieven er maar beperkt sprake is van kostenreducties of andere voordelen. Volgens Strategy& is een combinatie van Pallas en Lighthouse daarmee minder aantrekkelijk voor private financiers. Daarnaast was de verwachting van Strategy& dat integratie van beide initiatieven tot uitdagingen op het terrein van mededinging zou leiden (Kamerstuk 25 422, nr. 220. Vervolgonderzoeken hoogambtelijke werkgroep nucleair landschap).
Nu het Lighthouse initiatief net over de grens gerealiseerd zal worden in plaats van in Nederland maakt het in principe geen verschil voor het aantrekken van private investeerders. De markt voor diagnostische en therapeutische medische isotopen is internationaal en Pallas beoogt dan ook aan landen in Europa en daarbuiten te gaan leveren.
Wat is de stand van zaken rond investeringen van andere projecten die zijn uitgeroepen tot Nationale Iconen? Bestaat hier ook het risico dat deze over de grens zullen worden ontwikkeld?
De Nationale Iconen bevinden zich in verschillende fasen van ontwikkeling. Als het mogelijk is de Iconen vanuit Nederland hun bedrijvigheid te laten opbouwen, heeft dat uiteraard de voorkeur en daarop zijn de inspanningen van de overheid in eerste instantie ook op gericht. Aan de verkiezing tot Nationale Icoon zit echter geen additionele financiering verbonden. Wel kunnen Iconen, net als andere bedrijven, gebruik maken van het bestaande overheidsinstrumentarium (zoals subsidies, kredieten en garantstellingen). Als deze Iconen er in slagen om internationaal de aandacht op zich te vestigen en internationale investeerders aan te trekken, en daardoor tot verdere ontwikkeling te komen, is dat positief. Iconen worden immers mede geselecteerd op hun internationale potentie, het «risico» van over de grens gaan hoort daar dan bij.
Het bericht dat woningcorporaties geen energiesubsidies mogen aanvragen |
|
Sandra Beckerman (SP) |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD), Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
![]() |
Klopt het bericht dat woningcorporaties geen subsidies voor duurzame energie op grond van de Stimuleringsregeling Duurzame Energieproductie (SDE+) mogen aanvragen? Hoe is het dan mogelijk dat andere corporaties wel gebruik hebben kunnen maken van de SDE+?1
Woningcorporaties zijn op grond van de Woningwet niet uitgesloten van het aanvragen van SDE-subsidie en ook de subsidieregeling kent ook geen uitsluiting voor verlening van SDE-subsidie aan corporaties.
Klopt het dat de productie en levering van elektriciteit aan derden buiten het werkterrein van corporaties valt? Hoe verhoudt deze passage zich tot de site van de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO) waar staat dat het plaatsen van zonnepanelen valt onder «het verlenen van diensten die rechtstreeks verband houden met de bewoning, zoals bedoeld in artikel 45(2), sub c Woningwet».»2
Het werkdomein van corporaties is beschreven in artikel 45 van de Woningwet.
Het is corporaties binnen de Woningwet toegestaan om diensten te verlenen die rechtstreeks verband houden met de bewoning. In artikel 47 van het Besluit toegelaten instellingen (BTIV) is toegelicht welke diensten daar niet onder vallen. Corporaties mogen geen diensten leveren die door nutsbedrijven geleverd kunnen worden, behalve als dit gebeurt met een voorziening die in of nabij de woongelegenheid aanwezig is. Hierbij kan gedacht worden aan bijvoorbeeld een installatie voor warmtekoudeopslag of zonnepanelen die gekoppeld zijn aan de woningen of de gemeenschappelijke ruimten.
Het produceren en leveren van elektriciteit aan derden, anders dan overcapaciteit die wordt geleverd aan het net volgend uit het verlenen van een dienst die rechtstreeks verband houdt met de bewoning (conform artikel 47 (1), sub B BTIV), valt niet binnen de beschreven werkzaamheden op het gebied van de volkshuisvesting. Oftewel, corporaties mogen elektriciteit opwekken in of in de nabijheid van woongelegenheden wanneer deze rechtstreeks verband houden met de bewoning.
Bent u bereid om met de Autoriteit Woningcorporaties, RVO, Dunavie en Aedes, branchevereniging van woningcorporaties, om tafel te gaan om te zorgen dat voor alle corporaties dezelfde regels gelden, waardoor ook corporate Dunavie in aanmerking kan komen voor subsidie via de SDE+? Wilt u de Kamer op de hoogte stellen van de uitkomsten?
De Woningwet geldt voor alle toegelaten instellingen. Daarmee gelden er gelijke regels voor alle toegelaten instellingen. De Autoriteit woningcorporaties (Aw) ziet toe op hoe corporaties handelen. Dit doet de Aw zowel op het niveau van individuele casuïstiek als op het niveau van de toegelaten instelling als geheel.
Zoals aangegeven onder antwoord 1 zijn er geen belemmeringen voor woningbouwcorporaties om SDE+ aan te vragen. Alle corporaties komen dus onder dezelfde voorwaarden in aanmerking voor een SDE+-subsidie.
Bent u bereid om bij de evaluatie van de Woningwet deze kwestie te betrekken, zodat het voor huurders en woningcorporaties makkelijker wordt om duurzaam energie op te wekken? Wanneer wordt de evaluatie naar de Kamer gestuurd?
De evaluatie van de herziene Woningwet verwacht ik binnenkort naar uw Kamer te versturen. In het kader van deze evaluatie kijk ik niet alleen terug, maar ook vooruit naar de toekomstbestendigheid van de Woningwet en specifiek op dit punt of er onwenselijke belemmeringen bestaan voor corporaties om te verduurzamen. Daarbij worden ook de Autoriteit woningcorporaties en het Waarborgfonds Sociale Woningbouw betrokken. Zij kijken vanuit hun rol als respectievelijk toezichthouder en borger naar de mogelijke bedrijfsvoeringsrisico’s en een zorgvuldige inzet van het maatschappelijke vermogen.
Fraude met de dividendbelasting |
|
Farid Azarkan (DENK) |
|
Menno Snel (staatssecretaris financiën) (D66), Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA) |
|
![]() |
Klopt het dat tientallen jaren groepen van bankiers, beurshandelaars, investeerders en pensioenfondsen met dividendbelasting zouden hebben gefraudeerd?1
Wij beschikken over te weinig informatie over de omvang van de schade, de gevolgen voor betrokken partijen in andere landen en de betrokkenheid van groepen van bankiers, beurshandelaars, investeerders en pensioenfondsen om daar een uitspraak over te doen.
Klopt het dat ook de Nederlandse Belastingdienst slachtoffer zou zijn geweest van fraude met dividendbelasting?
Tot 2012 bestond in Duitsland op basis van de nationale wetgeving de mogelijkheid dat de ene partij dividendbelasting inhoudt zonder deze af te dragen, terwijl de andere partij de niet afgedragen dividendbelasting kon verrekenen. In Nederland bestond en bestaat een dergelijke mogelijkheid niet. In Nederland doen zich wel andere situaties van dividendstripping voor waarbij ook sprake kan zijn van fraude. Zo blijkt bijvoorbeeld uit een publicatie van het Openbaar Ministerie dat op dit moment een onderzoek plaatsvindt naar potentiele fraude met betrekking tot de dividendbelasting. Het onderzoek zal moeten uitwijzen waar en op welke wijze enige belastingdienst uiteindelijk ook daadwerkelijk is benadeeld.2
Klopt het dat ABN AMRO en Rabobank hierbij betrokken zouden zijn?
ABN AMRO heeft NLFI en het ministerie in 2015 geïnformeerd dat zij met betrekking tot deze kwestie in nauw contact staat met de Duitse autoriteiten en constructief meewerkt aan het onderzoek. Informatie over deze onderzoeken is ook opgenomen in het prospectus van ABN AMRO en jaarverslagen. Het is ons niet bekend of er een soortgelijk onderzoek loopt tegen de Rabobank. Eventuele lopende onderzoeken treft u in de jaarverslagen van individuele instellingen aan.
Indien in Nederland onterecht vermindering, teruggaaf of verrekening van dividendbelasting heeft plaatsgevonden is het aan de Belastingdienst om dit terug te vorderen. Indien sprake zou zijn van een criminele activiteit komt het Openbaar Ministerie in beeld. Het Openbaar Ministerie doet geen uitspraken over individuele onderzoeken. Wel kan in het algemeen worden gezegd dat het Openbaar Ministerie geen onderzoek doet naar de naleving van buitenlandse fiscale wet- en regelgeving.
Bent u bekend met het fenomeen «dividendstrippen», waarbij er twee keer dividendbelasting van de fiscus wordt teruggevorderd, terwijl er maar eenmaal aanspraak op gemaakt kan worden (CumEx), of dat er eenmaal wordt teruggevorderd, terwijl er helemaal geen aanspraak op gemaakt kan worden (CumCum)?
Ja, wij zijn bekend met het fenomeen dividendstrippen in samenhang met transacties rondom het moment dat het dividend wordt vastgesteld. In de aanbiedingsbrief zijn wij daar op ingegaan.
Deelt u de mening dat het niet mogelijk moet zijn om dividendbelasting terug te vorderen, wanneer daar geen rechtmatige aanspraak op gemaakt kan worden?
Indien in strijd met wet en regelgeving een beroep wordt gedaan op vrijstelling, vermindering, teruggaaf of verrekening van dividendbelasting is dit niet toelaatbaar.
Kunt u uitleggen hoe het mogelijk is dat banken zolang konden frauderen? Waarom zijn er geen of onvoldoende (fail-safe) mechanismes in het systeem van de Belastingdienst verwerkt om fraude te kunnen voorkomen of in een vroegtijdig stadium te signaleren? Welke mechanismes bestaan er en welke kunt u nog toevoegen?
Op de Belastingdienst rust de bewijslast om aannemelijk te maken dat het (economisch) belang van de aandelen niet gewijzigd is. Of dividendstripping binnen het bestek van de huidige regels voldoende kan worden aangepakt, is afhankelijk van het soort gevallen dat zich in de praktijk voordoet en de invulling die de rechter aan de bewijspositie van de inspecteur geeft. Over de bewijspositie van de inspecteur wordt in een thans nog lopende procedure3 mogelijk meer duidelijkheid gegeven. Daarnaast zal in ieder geval moeten worden geïnventariseerd welke hoofdvormen van dividendstripping zich in de praktijk voordoen. Dit vraagt onderzoek. Als blijkt dat de huidige regels ontoereikend zouden zijn, kan dit leiden tot aanpassing van de relevante wetgeving.
Kunt u aangeven hoeveel geld er uit Nederlandse staatskas is getrokken in de periode van 2001 en 2016? Welk bedrag aan dividenden is hiermee gemoeid?
De Belastingdienst meet niet het verschil tussen werkelijke belastingopbrengsten en de belastingopbrengsten die zouden binnenkomen bij een juiste naleving van de wet. Dit geldt ook voor de dividendbelasting.
Kunt u aangeven welke Nederlandse banken betrokken waren bij deze fraude?
Zie antwoord vraag 3.
Klopt het dat ABN AMRO en Rabobank direct betrokken zijn bij deze fraude?
Zie antwoord vraag 3.
Is het openbaar ministerie (OM) bereid om onderzoek te doen naar ABN AMRO en Rabobank en hun rol bij deze fraude? Kunt u het OM daartoe verzoeken? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Indien blijkt dat deze Nederlandse banken direct betrokken waren bij deze fraude zullen zij dan, net als ING recentelijk een boete krijgen van 775 miljoen euro of een vergelijkbare ordegrootte? Zo nee, waarom niet?
ING heeft een door het Openbaar Ministerie aangeboden transactie van 775 mln euro betaald vanwege jarenlange en structurele overtreding van de Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme en schuldwitwassen uit het Wetboek van Strafrecht. Het is aan het Openbaar Ministerie om te bepalen of sprake is van strafrechtelijke feiten. Vervolgens is het aan het Openbaar Ministerie of het overgaat tot vervolging of, zoals in het recente geval van ING, een transactie aanbiedt.
Kunt u aangeven wat de huidige stand van zaken is met betrekking tot de samenwerking tussen Europese belastingdiensten? Zou u deze samenwerking ook kwalificeren als slechte samenwerking?
De samenwerking tussen Europese belastingdiensten zouden wij beslist niet als slecht willen kwalificeren. Integendeel, de samenwerking op internationaal niveau is de afgelopen jaren juist sterk verbeterd, omdat belastingontwijking daarmee effectief kan worden aangepakt. Enkel eenzijdige maatregelen helpen niet en leiden ertoe dat het probleem van internationale belastingontduiking en -ontwijking zich alleen maar verplaatst. Nederland heeft de afgelopen jaren daarom eveneens actief meegewerkt aan de bestrijding van (internationale) belastingontwijking en -ontduiking. Dat geldt bijvoorbeeld voor het project Addressing Base Erosion & Profit Shifting (BEPS), dat de OESO op verzoek van de G20 heeft uitgevoerd en waarvan de voorgestelde maatregelen nu op mondiaal en Europees niveau door de aangesloten landen worden geïmplementeerd. Onder Europees (EU) voorzitterschap van Nederland is de eerste EU-richtlijn ter bestrijding van belastingontwijking tot stand gekomen en is daarna ook de tweede EU-richtlijn tegen belastingontwijking aangenomen. Ook zijn verschillende richtlijnen aangenomen die gericht zijn op meer transparantie. De gezamenlijke belastingdiensten werken in werkgroepen van de OESO en de EU concreet aan de ontwikkeling van maatregelen op uitvoerend niveau, zoals de aanpak van internationale fraude, de digitale economie en cryptogeld.
Verder is de fiscale inlichtingenuitwisseling, mede dankzij EU-regelgeving en afspraken binnen de OESO, de afgelopen jaren sterk uitgebreid. Hierbij kan worden gedacht aan de zogenoemde Common Reporting Standard (CRS), de uitwisseling van informatie over rulings, Country by Country Reporting en binnen de EU ook de uitwisseling van informatie over andere inkomenscategorieën, zoals salarissen, pensioenen, onroerende zaken en dividendinkomsten. De komende tijd zal de informatie-uitwisseling nog verder worden geïntensiveerd en vervolmaakt. Deze versterkte samenwerking en inlichtingenuitwisseling zal een positief effect hebben op de naleving. Naast een preventieve werking richting belastingplichtigen (compliance bevorderend) worden deze gegevens uiteraard ingezet in de toezichtprocessen van de Belastingdienst en wordt een deel daarvan op dit moment gebruikt bij de vooringevulde aangifte voor particulieren.
Wat zou de Nederlandse Belastingdienst kunnen ondernemen om de complexiteit van de transacties te versimpelen om in de toekomst fraude te kunnen voorkomen?
Transacties vinden plaats in het economisch verkeer. Hierbij is soms sprake van zeer complexe transacties. Het is aan de Belastingdienst om hier de juiste fiscale gevolgen aan te verbinden. Indien complexe transacties gepaard gaan met het ontgaan van belasting of fraude, treedt de Belastingdienst hier tegen op. Hierbij past de kanttekening dat in situaties waarbij sprake is van dividendstripping op de inspecteur een zware bewijslast rust.
Kunt u vertellen op hoeveel strafdossiers, waarbij Nederlandse banken betrokken zijn, Follow the Money en het internationaal journalistiek onderzoekscollectief The CumExfiles, de hand wisten te leggen?
Wij hebben geen zicht op hoeveel strafdossiers Follow the Money en het internationaal onderzoekscollectief de hand heeft weten te leggen.
Klopt het dat de Belastingdienst eerder in een rechtszaak heeft geclaimd dat MorganStanley onze fiscus voor 152 miljoen euro zou hebben getild? Zo ja, welke acties zijn er ondernomen tegen MorganStanley? Is er door de fiscus een poging gewaagd het geld terug te vorderen?
Artikel 67 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen staat ons niet toe in te gaan op fiscale aangelegenheden van individuele belastingplichtigen.
Klopt het dat volgens hoofdredacteur Eric Smit van Follow the Money het bedrag veel hoger zou liggen, namelijk een veelvoud van 152 miljoen euro? Kunt u laten uitzoeken welk bedrag er daadwerkelijk mee gemoeid is?
Zie antwoord vraag 7.
Is er sprake van belastingontduiking of belastingontwijking of beide? Kunt u even toelichting Gerven?
Bij transacties waar de inhouding, vrijstelling, vermindering, teruggaaf of verrekening van dividendbelasting een rol speelt gaat het in de meeste gevallen om transacties waarbij belastingontwijking of belastingontduiking geen rol speelt. In een aantal situaties wordt gepoogd belasting te ontwijken. Indien daarbij sprake is van fraude, is sprake van belastingontduiking.
Kan de Belastingdienst de te veel en onrechtmatig terugbetaalde dividendbelasting terugvorderen? Zo nee, waarom niet?
Indien de inspecteur kan aantonen dat sprake is van een terugbetaling die in strijd is met wet en regelgeving, kan dit bedrag in beginsel worden nageheven. Indien een onjuiste verrekening heeft plaatsgevonden met de Nederlandse inkomstenbelasting of vennootschapsbelasting kan dit worden nagevorderd.
Op welke wijze wordt en werd er toezicht gehouden en hoe konden banken en handelaars ongehinderd frauderen?
Het prudentiële toezicht is ingericht op Europees niveau. Het is echter niet aan de prudentiële toezichthouder om naleving van nationale fiscale wet- en regelgeving te handhaven. Het handhaven van nationale fiscale wet- en regelgeving is aan de nationale belastingdiensten. Voor de internationale samenwerking tussen belastingdiensten verwijzen wij u naar ons antwoord op vraag 12.
Wat zou er volgens u veranderd moeten worden qua internationale samenwerking en de wijze waarop er toezicht wordt gehouden?
Zie antwoord vraag 19.
Drugsdumpingen in Zuid-Nederland |
|
Maarten Groothuizen (D66) |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD), Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Golf aan drugsdumpingen. Dit is krankzinnig»?1
Ja.
Hoeveel drugsafvaldumpingen zijn er tot nu toe in 2018 geweest in Nederland? Kunt u dit uitsplitsen naar politieregio?
Op basis van de registraties in het Europees Monitoring Systeem zijn in de eerste helft van 2018 151 dumpingen aangetroffen.2
Noord Nederland: 4
Oost Nederland: 29
Midden Nederland: 7
Noord Holland: 3
Amsterdam: 2
Den Haag: 6
Rotterdam: 9
Zeeland West Brabant: 24
Oost Brabant: 37
Limburg: 30
Opgemerkt moet worden dat de aantallen geregistreerde dumpingen bij de politie lager zijn dan het werkelijke aantal, omdat niet alle aangetroffen dumpingen worden gemeld bij de politie. Bij sommige incidenten rondom dumpingen is de informatie zo summier dat incidenten onvoldoende beoordeeld kunnen worden en daardoor niet meetellen in het landelijk overzicht. Daarnaast is er een ontwikkeling te zien naar alternatieve manieren van dumpen, waarover eerdere Kamervragen zijn beantwoord.3 Deze dumpingen komen veel minder vaak aan het licht.
Hoeveel drugslaboratoria zijn er tot nu toe in 2018 in Nederland aangetroffen en ontmanteld? Kunt u dit uitsplitsen naar politieregio?
Op basis van de registraties in het Europees Monitoring Systeem zijn er in de eerste helft van 2018 41 productielocaties van synthetische drugs aangetroffen.4
Noord Nederland: 5
Oost Nederland: 11
Midden Nederland: 3
Noord Holland: 2
Amsterdam: 1
Den Haag: 3
Rotterdam: 1
Zeeland West Brabant: 6
Oost Brabant: 4
Limburg: 5
Ook bij incidenten rondom drugslaboratoria is de informatie schaars.
Is het waar dat dat de tellingen ten behoeve van het Europees Monitoring Systeem (ERISSP) zich beperken tot laboratoria waar amfetamine, GHB en MDMA wordt gemaakt? Zo ja, waarom worden laboratoria waar heroïne wordt gemaakt uit morfine, anabole steroïde wordt geproduceerd en cocaïne wordt gewassen niet meegeteld?
Het klopt dat de tellingen ten behoeve van het Europees Monitoring Systeem (ERISSP) zich beperken tot laboratoria waar amfetamine, GHB en MDMA wordt gemaakt. ERISSP is een internationaal meldprogramma voor productielocaties, opslaglocaties en dumplocaties van synthetische drugs, precursoren en nieuwe psychoactieve stoffen (NPS). De andere soorten drugs zijn geen synthetische, maar plantaardige drugs en daarvoor is ERISSP niet bedoeld.
Hoeveel cocaïnewasserijen zijn tot nu toe in 2018 in Nederland aangetroffen?
De politie heeft laten weten dat deze cijfers niet beschikbaar zijn in het ERISSP, omdat deze niet tot de ERISSP categorie behoren. Het gaat om een plantaardige drug.
Hoeveel laboratoria waar heroïne wordt geproduceerd uit morfine zijn tot nu toe in 2018 in Nederland aangetroffen?
De politie heeft laten weten dat deze cijfers niet beschikbaar zijn in het ERISSP, omdat deze niet tot de ERISSP categorie behoren. Het gaat om een plantaardige drug.
Hoeveel laboratoria waar anabole steroïde wordt geproduceerd uit morfine zijn tot nu toe in 2018 in Nederland aangetroffen?
De Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd heeft laten weten dat in 2018 in één zaak met betrekking tot dopinggeduide middelen in samenwerking met de FIOD productieplaatsen voor het fabriceren van tabletten zijn aangetroffen.
Overigens kunnen uit morfine geen anabole steroïden worden bereid.
Hoeveel laboratoria waar chrystal meth werd geproduceerd zijn tot nu toe in 2018 in Nederland aangetroffen en ontmanteld?
In het eerste halfjaar van 2018 zijn door de politie twee methamfetamine (Crystal meth) labs aangetroffen.
Hoeveel dealers van crystal meth zijn in 2018 in Nederland aangehouden?
De politie heeft laten weten deze cijfers niet beschikbaar te hebben, omdat dit niet eenduidig wordt geregistreerd.
Hoeveel gebruikers van crystal meth zijn er in Nederland? Indien hierover geen cijfers beschikbaar zijn, bent u bereid dat te laten onderzoeken? Zo nee, waarom niet?
In het jaarbericht 2017 van de Nationale Drug Monitor5 wordt gerapporteerd dat het gebruik van methamfetamine in Nederland sporadisch is en beperkt tot enkele groepen. De Amsterdamse Antenne monitor 2016 signaleert het gebruik alleen in kleine niches in het uitgaansleven en mogelijk ook daar buiten.6 Naar schatting zouden er enkele honderden methamfetaminegebruikers zijn, die ook lang niet allemaal regelmatig nemen. Er is op dit moment geen aanleiding om nader onderzoek te laten doen naar het gebruik van methamfetamine in Nederland.
Is het juist dat een pand in Limburg waarin een cocaïne-wasserij werd aangetroffen een aantal dagen moest worden bewaakt, omdat de specialisten van de Landelijke Faciliteit Ontmantelen (LFO) niet inzetbaar waren? Zo ja, hoeveel manuren waren er met deze bewaking gemoeid? Hoe beoordeelt u dat?
Ik kan niet ingaan op dit specifieke incident, omdat dit onderdeel is van operationele informatie. De laatste jaren is het aantal aanvragen voor de LFO toegenomen, ook in de avonduren en in het weekend. Aangezien de expertise schaars is (de LFO bestaat uit zeer specialistische medewerkers), wordt per aanvraag zorgvuldig bekeken of een LFO-inzet noodzakelijk is of dat de regionale eenheid het zelf op kan pakken (eventueel met telefonische advisering van de LFO). Ik zal dit vraagstuk ook met de korpsleiding bespreken.
Bij elke aanvraag wordt een zo zorgvuldig mogelijke afweging gemaakt van hoe veilig de situatie is voor omwonenden en politiemedewerkers. Dit bepaalt of directe inzet van de LFO noodzakelijk is (ook in de avonduren of in het weekend) of dat gewacht kan worden tot de eerstvolgende werkdag.
Er zijn – vanuit deze wijze van de LFO-inzet gezien – geen gevolgen voor strafrechtelijke onderzoeken. De inzet van de LFO gebeurt nog steeds volgens de geldende criteria en normen.
Klopt het dat de LFO nauwelijks kan worden ingezet in de avonduren en in het weekend vanwege een teveel aan overuren? Zo ja, hoe is de veiligheid geborgd van omwonenden en politiepersoneel dat locaties moet bewaken in de periode tussen aantreffen en ontmantelen? Wat zijn de gevolgen hiervan voor strafrechtelijke onderzoeken?
Zie antwoord vraag 11.
Kunt u een overzicht geven van alle overheidsinstanties die zijn betrokken bij het aanpakken van de productie van en handel in synthetische drugs?
De politie is verantwoordelijk voor de opsporing van drugscriminaliteit. Het Openbaar Ministerie is verantwoordelijk voor de vervolging van strafbare feiten. De FIOD is belast met de opsporingstaak voor wat betreft precursoren (grondstoffen) en chemicaliën ten behoeve van de precursoren van synthetische drugs. De douane en de Koninklijke Marechaussee spelen een rol bij het onderscheppen en opsporen van binnenkomende en uitgaande illegale zendingen van synthetische drugs en precursoren. Het openbaar bestuur beschikt over enkele eigen instrumenten, zoals het sluiten van drugspanden op grond van artikel 13b van de Opiumwet.
Kunt u toelichten hoe deze organisaties samenwerken? Is deze samenwerking naar uw oordeel voldoende?
Binnen de Regionale Informatie- en ExpertiseCentra (RIEC’s) wordt door politie, Openbaar Ministerie, Belastingdienst/FIOD en het openbaar bestuur samengewerkt in de strijd tegen georganiseerde criminaliteit, waaronder de productie van en handel in synthetische drugs. Binnen deze samenwerkingsverbanden wordt informatie gedeeld en de inzet van de verschillende instrumenten, strafrechtelijk, bestuursrechtelijk of fiscaal, op elkaar afgestemd. Deze samenwerking verloopt naar behoren.
Klopt het dat strafrechtelijke onderzoeken in Nederland zich momenteel vooral richten op direct betrokkenen bij een aangetroffen drugslaboratorium en dat er weinig wordt (door)gerechercheerd naar de mensen die investeren, leiding geven en de drugs afnemen? Zo ja, hoe beoordeelt u dat?
Over lopende strafrechtelijke onderzoeken kan ik geen uitspraken doen. In algemene zin geldt dat het OM kan besluiten een opsporingsonderzoek uit te breiden, indien tijdens dat onderzoek concrete aanwijzingen naar voren komen die een verdenking rechtvaardigen van andere feiten, gepleegd door andere verdachten. Ook kan worden bezien of naar aanleiding van een onderzoek op grond van bijvoorbeeld milieuwetgeving een nieuw onderzoek wordt gestart dat gericht is op overtreding van de Opiumwet. De mogelijkheden om door te kunnen rechercheren zijn echter sterk afhankelijk van de aangetroffen sporen en de kwaliteit daarvan.
Is er bij de Landelijke Eenheid van de politie een speciale eenheid voor de opsporing van georganiseerde groeperingen die zich bezighouden met de productie van en handel in synthetische drugs? Zo nee, waarom niet?
Bij de vorming en inrichting van de nationale politie is gekozen voor een algemene taakstelling van de Dienst Landelijke Recherche en daarmee voor generieke rechercheteams. Met het oog op de informatie- en expertisebehoefte bij de aanpak van (synthetische) drugs, is binnen de Landelijke Eenheid nu een team gevormd waar verschillende expertises bij elkaar komen.
Bent u van mening dat de wijze van opsporing van de productie van en handel in synthetische drugs moet worden gereorganiseerd, nu veel opsporingsambtenaren aangeven dat zij niet kunnen verder rechercheren op de georganiseerde groeperingen achter de productie en handel?
Het succes van de opsporing van de productie en handel in synthetische drugs is van vele factoren afhankelijk. Ik heb het Strategisch Beraad Ondermijning (SBO) gevraagd mij specifiek te adviseren over de verbetering van de aanpak van synthetische drugs, mede naar aanleiding van de publicatie van het rapport «Waar een klein land groot in kan zijn» van de politieacademie.7 Dit advies wordt voor het eind van het jaar verwacht. Daarnaast is de aanpak van drugscriminaliteit binnen de ondermijningsportefeuille tot prioriteit benoemd.
Hoeveel politiemensen, brandweermensen en andere mensen met een publieke taak zijn in 2018 onwel geworden als gevolg van drugsafvaldumpingen en het ontmantelen van drugslaboratoria?
Hierover zijn mij geen gegevens bekend.
Hoeveel burgers zijn in 2018 onwel geworden als gevolg van drugsafvaldumpingen of blootstelling aan gassen afkomstig uit laboratoria?
Hierover zijn mij geen gegevens bekend.
Is bij de uitbreiding van het aantal rechercheurs aandacht voor het aanstellen van meer specialisten op het gebied van synthetische drugs? Zo nee, waarom niet? Zo ja, om hoeveel mensen gaat het? Welke taken hebben zij?
Het kabinet heeft besloten om structureel extra politiecapaciteit beschikbaar te stellen ten behoeve van de opsporing en de bestrijding van (zware) georganiseerde en ondermijnende criminaliteit, die internationaal is vertakt, maar die veelvuldig lokaal wortelt en opereert. Hiervoor worden 171 fte agenten toegevoegd aan de regionale eenheden en de Landelijke Eenheid. De burgemeesters en hoofdofficier van justitie verdelen conform artikel 39 Politiewet (Pw) 2012 de beschikbare operationele sterkte binnen een eenheid. De besluitvorming over de verdeling van deze sterkte in de eenheden is nog niet afgerond.
Bent u bekend met het arrest van de Hoge Raad van 26 april 2016 (ECLI:NL:HR:2016:743) dat de mogelijkheid om het dumpen van drugsafval te vervolgen op grond van artikel 10a van de Opiumwet lijkt te beperken? Tot welke stappen geeft dit u aanleiding?
In dit arrest wordt de beslissing van het Hof door de Hoge Raad vernietigd en de zaak wordt naar het Hof terugverwezen. De mogelijke juridische gevolgen van het arrest voor de vervolging van het dumpen van drugsafval op grond van artikel 10a Opiumwet zijn dus nog niet bekend.
Op grond van de Wet op de economische delicten in combinatie met de Wet bodembescherming en de Wet milieubeheer zijn er genoeg mogelijkheden om het dumpen van drugsafval op te sporen en te vervolgen. De Wet op de economische delicten biedt zelfs meer mogelijkheden tot opsporingsonderzoek op grond van bovengenoemde bijzondere wetten dan de mogelijkheid die artikel 10a Opiumwet biedt.
Is het feit dat het dumpen van drugsafval strafbaar kan zijn op grond van de Wet bodembescherming en de Wet milieubeheer voldoende adequaat naar uw oordeel?
De wetgever heeft bij het opstellen van deze ordeningswetgeving waarschijnlijk geen grote drugsdumpingen door criminele organisaties voor ogen gehad; niettemin zijn deze wetten op zichzelf adequaat en handhaafbaar voor wat betreft de strafrechtelijke aanpak van het dumpen van drugsafval. De afgelopen jaren zijn er verschillende zaken vervolgd via de strafbaarstelling in de Wet op de economische delicten. Dit heeft geleidt tot verschillende veroordelingen. Overigens is recent in een zaak waarin drugsafval was gedumpt artikel 174 Wetboek van Strafrecht ten laste gelegd. Dit heeft geleid tot een veroordeling van 24 maanden gevangenisstraf.
Zijn reguliere opsporingsdiensten en het openbaar ministerie voldoende toegerust om gebruik te maken van de onder vraag 22 genoemde wetten? Zo nee, welke knelpunten ziet u en hoe gaat u die oplossen?
Voor strafrechtelijke onderzoeken en vervolging van verdachten wegens overtreding van de in vraag 22 genoemde wetten is bijzondere expertise vereist. Deze expertise is aanwezig bij het Openbaar Ministerie en heeft ook geleid tot succesvolle vervolgingen. In de praktijk vinden opsporingsonderzoeken vaak eerst plaats na het aantreffen van drugsafval, aan het eind van het hele productieproces. De inspanningen die in de afgelopen jaren reeds zijn verricht zijn mede gericht op het zicht krijgen op de voorkant van het productieproces.
Bent u bereid te onderzoeken of het dumpen van drugsafval apart strafbaar kan worden gesteld in de Opiumwet? Zo nee, waarom niet? Zo ja, bent u bereid ook te onderzoeken of een dumping met een hoog risico voor omwonenden zwaarder zou moeten worden bestraft?
In het licht van de antwoorden op de vragen 21 en 22 zie ik geen aanleiding voor het laten verrichten van onderzoek naar de wenselijkheid van een aparte strafbaarstelling van het dumpen van drugsafval in de Opiumwet.
Bent u bereid te onderzoeken of investering in meters voor de waterzuivering een bijdrage kan leveren aan de bescherming van de waterkwaliteit en het opsporen van drugslaboratoria? Zo nee, waarom niet?
Het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat is al betrokken bij onderzoek gericht op de bescherming van de waterkwaliteit in den brede. Gegevens uit onderzoek naar drugsresten in rioolwater worden gebruikt om inzicht te krijgen in de omvang van verschillende drugsmarkten.8 Het betreft hier vooralsnog een vrij grofmazig instrument, waarvan de inzet voor de opsporing niet direct aan de orde lijkt.
Herinnert u zich uw antwoord van 28 november 2017 op Kamervragen dat de ondermijningskamer bij de rechtbank Zeeland-West-Brabant op 1 januari 2018 van start zou gaan?2 Is deze ondermijningskamer inmiddels daadwerkelijk van start gegaan? Zo ja, hoeveel zaken zijn er in behandeling en hoeveel zaken zijn afgedaan? Zo nee, waarom niet?
De ondermijningskamer is inderdaad per 1 januari 2018 van start gegaan. Er is aangevangen in beperkte vorm, omdat er niet voldoende rechters beschikbaar waren. In de loop van het jaar is vanuit de bestaande formatie de bezetting van de ondermijningskamer verder aangevuld. Uiteindelijk is slechts 50% van het door de rechtbank begrote bedrag aan financiering beschikbaar gekomen.
In 2018 waren er zestien zaken bij de ondermijningskamer. Hiervan zijn thans vier zaken afgedaan, en twaalf zaken nog niet. Van deze twaalf ondermijningskamerzaken staat één zaak in december 2018 inhoudelijk gepland. Vier ondermijningskamerzaken staan in 2019 inhoudelijk gepland. Eén ondermijningskamerzaak zaak staat in 2019 voor regie/pro forma gepland. De overige zes zaken staan nog niet gepland. Hierbij wordt gewacht op nadere informatie van het Openbaar Ministerie.
Bent u bereid deze vragen te beantwoorden voor het algemeen overleg van 14 november 2018 over georganiseerde criminaliteit/ondermijning?
Ja, de vragen zijn zo snel als mogelijk beantwoord.
Nepadvertenties op Facebook die onze democratie ondermijnen |
|
Lodewijk Asscher (PvdA), Attje Kuiken (PvdA) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Ik probeerde de vaderlandse verkiezingen te saboteren via Facebook. Ging aardig» van Brandpunt?1
Ja.
Deelt u de mening dat het in Nederland bijzonder makkelijk is om via Facebook nepinformatie te verspreiden en daarmee de verkiezingen te beïnvloeden? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat gaat u daaraan doen?
Met Facebook spreek ik regelmatig over de maatschappelijke verantwoordelijkheid die bedrijven zoals Facebook hebben aangaande de betrouwbaarheid en kwaliteit van berichtgeving die wordt verspreid via online platforms, het vergroten van transparantie dienaangaande en welke maatregelen zij nemen. Zodoende heb ik hen ook aangespoord om maatregelen te treffen. Ook vanuit Europa worden bedrijven gestimuleerd om maatregelen te treffen. Als onderdeel van de Mededeling van de Commissie inzake een Europese aanpak van desinformatie is een gedragscode «Code of practice on disinformation» opgesteld door onder andere bedrijven en adverteerders. Facebook heeft deze code ook ondertekend. Ik hecht aan transparantie in het algemeen en in het bijzonder ten aanzien van politieke advertenties. Een gedragscode vind ik een geëigend middel om transparantie te bevorderen.
Facebook heeft de afgelopen tijd een aantal maatregelen genomen, waaronder het bieden van meer transparantie over (politieke) advertenties. Ook detecteren en verwijderen zij nepaccounts, en verminderen zij het economische gewin voor degenen die onjuiste informatie verspreiden. Deze punten zijn ook opgenomen in de gedragscode.
Ik zal hieronder ingaan op de inzichtelijkheid van advertenties en de maatregelen die Facebook neemt zoals dat aan de orde is gekomen in gesprekken met Facebook. Het is wel mijn indruk dat het bedrijf de problematiek rond dit soort advertenties serieus neemt. Uiteraard dient het beleid van Facebook ook geïmplementeerd en overeenkomstig uitgevoerd te worden. Het bericht van Brandpunt maakt duidelijk dat de uitvoering van hun beleid op punten nog verbeterd kan worden.
Geplaatste advertenties in Nederland zijn te herkennen aan de tekst «gesponsord» die bij een post staat. Sinds afgelopen zomer is er een tab «informatie en advertenties» toegevoegd aan iedere Facebookpagina. Deze tab laat zien welke advertenties een pagina heeft uitstaan op Facebook, Instagram, Messenger en hun partnernetwerk. Ook de advertenties die niet gericht zijn op de gebruiker zijn daar te zien, ook als deze de pagina niet volgt. Daarnaast kunnen gebruikers onder deze tab informatie vinden over de pagina zoals de datum dat de pagina aangemaakt is en of deze naamswijzigingen heeft gehad.
Voordat advertenties geplaatst worden zegt Facebook een evaluatieproces door te lopen waarin o.a. de afbeelding, tekst en doelgroep van de advertentie bekeken worden. Advertenties kunnen niet goedgekeurd worden als ze niet in overeenstemming zijn met het advertentiebeleid van Facebook. Hierin staat onder meer dat misleidende of valse advertenties verboden zijn en advertenties die de community richtlijnen van Facebook overtreden. Zo mogen er geen berichten mogen worden geplaatst die kiezers belemmeren te stemmen, bijvoorbeeld door het noemen van verkeerde data, locaties, tijden en methoden om te stemmen. Gebruikers kunnen advertenties ook rapporteren wanneer deze geplaatst zijn. Op basis hiervan kan een advertentie alsnog verwijderd worden. Naar aanleiding van het bericht van Brandpunt heeft Facebook gemeld intern te onderzoeken hoe het kon gebeuren dat de in het artikel genoemde advertenties werden goedgekeurd.
Facebook werkt aan het verbeteren van de verificatie van politieke adverteerders door middel van het gebruik van een Identiteitsbewijs en de locatie van die adverteerder. Facebook is, zoals gezegd, tevens van plan een archief voor politieke advertenties te maken. Een dergelijk archief is in de Verenigde Staten en Brazilië reeds ingevoerd. Facebook kon mij geen exacte data noemen waarop deze functionaliteiten beschikbaar zullen komen, maar het richt zich op het voorjaar van 2019. Facebook zegt deze functionaliteit in alle EU-landen beschikbaar te willen stellen met het oog op de verkiezingen van de leden van het Europese parlement, maar geeft tegelijkertijd aan dat het een complex proces is.
Kent u meer voorbeelden van nepadvertenties die de afgelopen tijd daadwerkelijk op Facebook zijn geplaatst? Zo ja, welke voorbeelden kent u? Zo nee, waarom niet en bent u bereid dit alsnog te laten onderzoeken?
Er zijn mij geen voorbeelden van dergelijke geplaatste advertenties bekend, ik kan daarom ook niets zeggen over hoeveel Nederlanders bereikt zijn met dergelijke advertenties of wie deze advertenties verspreiden. Facebook heeft mij toegezegd een archief voor politieke advertenties te maken, dat ook alle verwijderde politieke advertenties zal bevatten en de advertenties die maar kort zichtbaar zijn geweest. Dit archief zal openbaar toegankelijk zijn. Onderzoekers en journalisten kunnen hier eveneens gebruik van maken.
Kunt u bij benadering aangeven hoeveel Nederlanders de afgelopen tijd zijn geconfronteerd met dergelijke nepadvertenties? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Kunt u aangeven welke entiteiten dergelijke nepadvertenties verspreiden? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welk percentage is afkomstig van buitenlandse mogendheden?
Zie antwoord vraag 3.
Deelt u de mening dat het voorkomen van dergelijke nepadvertenties een lage prioriteit heeft bij Facebook? Zo ja, wat gaat u daaraan doen?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat dergelijke nepadvertenties onze democratie kunnen ondermijnen? Zo ja, kunt u de Kamer garanderen dat dit voor de Statenverkiezingen is uitgebannen? Welke maatregelen gaat u daarvoor nemen? Zo nee, hoe kunt u dan nog eerlijke verkiezingen garanderen?
Het is zorgelijk dat deze advertenties door het evaluatieproces zijn gekomen en daardoor geplaatst hadden kunnen worden. Dat is natuurlijk niet de bedoeling. Door het signaleren hiervan, zoals Brandpunt heeft gedaan, vervullen media hun controlerende taak. Daarmee wordt Facebook op scherp gezet en kunnen zij hun procedures nagaan en verbeteren. Garanderen dat zoiets zich niet opnieuw kan voordoen, kan ik niet. Dit betekent echter niet dat er dan geen sprake kan zijn van eerlijke verkiezingen. Het evaluatieproces van advertenties van Facebook is slechts een van de maatregelen die bedrijven nemen om transparantie te bevorderen en desinformatie tegen te gaan. Transparantie over advertenties kan mensen helpen bij het beoordelen van de informatie die hen bereikt. Ik ben daarom positief over het feit dat verschillende partijen, waaronder Facebook, de «code of practice on disinformation» hebben ondertekend. In de praktijk moet nog blijken in hoeverre de inspanningen van deze bedrijven voldoende zijn.
Facebook heeft in aanloop naar de verkiezingen van dit voorjaar een multidisciplinair team samengesteld dat de grootste uitdagingen aan het analyseren is. Daarbij probeert Facebook ook de Nederlandse context in ogenschouw te nemen.
Hoe kijkt u aan tegen de verplichting een identiteitsbewijs te tonen als iemand een politieke advertentie wil plaatsen? Bent u bereid dat in te voeren? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat ook in Europees verband maatregelen nodig zijn om vrije verkiezingen te beschermen? Zo ja, welk initiatief daartoe gaat u ondernemen en aan welke maatregelen denkt u? Zo nee, waarom niet?
Het onderwerp online desinformatie staat vanwege het grensoverschrijdende karakter nadrukkelijk op de agenda van de EU. Verschillende partijen hebben inmiddels de «code of practice on disinformation» ondertekend2.
Nederland is positief over deelname van bedrijven aan de gedragscode op Europees niveau. Middels deze gedragscode committeren sociale mediabedrijven zich onder andere aan het nemen van hun verantwoordelijkheid om maatregelen te treffen ter bevordering van transparantie online. De Hoge Vertegenwoordiger en de Commissie zijn tijdens de Europese Raad eind juni uitgenodigd om voor het einde van 2018 specifieke maatregelen te presenteren voor een gecoördineerde aanpak van desinformatie. Zodra het actieplan wordt gepresenteerd zal uw Kamer geïnformeerd worden over het kabinetsstandpunt middels een BNC-fiche.
Daarnaast heeft de Europese Commissie Pakket vrije en eerlijke Europese verkiezingen gepresenteerd, waarover u een fiche hebt ontvangen3.