Een oppositieleider die vastzit in een Tadzjiekse gevangenis |
|
Sjoerd Sjoerdsma (D66), Maarten Groothuizen (D66), Monica den Boer (D66) |
|
Mark Harbers (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD), Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA), Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
|
|
|
Kent u de uitzending van Nieuwsuur over een oppositieleider die vastzit in een Tadzjiekse gevangenis?1
Ja.
Kunt u (nogmaals) bevestigen dat de heer Gadojev is opgepakt door de Russische autoriteiten en nu in een Tadzjiekse gevangenis zit?
Betrokkene heeft Tadzjikistan verlaten en is teruggekeerd naar Nederland. Aan betrokkene is consulaire bijstand verleend, waar hij als houder van een Nederlands vluchtelingenpaspoort voor in aanmerking komt. Omdat Nederland geen vertegenwoordiging heeft in Tadzjikistan, is deze bijstand op Nederlands verzoek verleend door de Duitse ambassade in Doesjanbe.
Heeft Nederland naar aanleiding van dit incident contact gezocht met de Russische en/of de Tadzjiekse autoriteiten? Zo ja, wat is daar uitgekomen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Welke stappen kan Nederland ondernemen om te achterhalen waarom de heer Gadojev is opgepakt en om hem te helpen?
Zie antwoord vraag 2.
Welke verantwoordelijkheid heeft Nederland om de heer Gadojev te helpen en te beschermen gelet op zijn vluchtelingenstatus in Nederland?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe onderzoekt het Ministerie van Buitenlandse Zaken of en hoe bijstand verleend kan worden aan de heer Gadojev? Bent u bereid de Kamer te informeren over de uitkomsten?
Zie antwoord vraag 2.
Wat vindt u ervan dat de Tadzjiekse regering de heer Gadojev in zijn hoedanigheid als oppositieleider op de lijst van gezochte misdadigers van Interpol heeft gezet?
De constitutie van Interpol stelt duidelijk dat interventies van politieke, militaire, religieuze of racistische aard strikt verboden zijn. De Nederlandse regering onderschrijft deze bepalingen vanzelfsprekend volledig en stelt zich op het standpunt dat de regels waar alle deelnemende landen aan Interpol zich aan hebben verbonden, strikt moeten worden nageleefd. Ik kan echter niet speculeren over de toedracht in individuele casussen die op de Interpol-lijst staan. Het Interpol-secretariaat (IPSG) heeft de mogelijkheid om bij verzoeken tot signalering niet tot publicatie over te gaan, of gepubliceerde signaleringen in te trekken, als wordt vermoed dat deze om politieke redenen via de Interpol-kanalen worden verspreid. In de afgelopen jaren zijn aanvullende maatregelen genomen om de toets op naleving van de regels voor gegevensverwerking te versterken. Een volledige garantie kan echter niet worden gegeven. Daarom moeten zowel het IPSG als de Interpollanden daar alert op blijven. De Nederlandse politie neemt actief deel aan de bestuursorganen (Executive Committee en het Interpol European Committee) van Interpol. Tevens neemt het korps deel aan de in 2018 door de algemene jaarvergadering geactiveerde werkgroep voor de revisie van de Interpolregels voor gegevensverwerking. In al deze gremia wordt het vraagstuk t.a.v. het integer gebruik van Interpolsystemen, producten en diensten aan de orde gesteld. Ik verwijs voor de maatregelen om misbruik tegen te gaan verder naar de antwoorden van 4 maart 2019 van de Minister van Justitie en Veiligheid op de Kamervragen van het lid Den Boer2. Mensenrechten zijn een prioriteit voor de Nederlandse regering. Zowel in bilaterale gesprekken, als bijeenkomsten in multilateraal verband, komen mensenrechten regelmatig aan de orde.
Deelt u de mening dat Interpol niet bedoeld is om politieke tegenstanders uit de weg te ruimen?
Zie antwoord vraag 7.
In hoeverre kunt u landen, zoals Tadzjikistan, erop aanspreken dat zij oppositieleiders of andere critici van de autoriteiten op deze lijst plaatsten?
Zie antwoord vraag 7.
Zijn er meer namen bekend die op de gezochte misdadigerslijst van Interpol staan die daar enkel staan omdat ze oppositieleider zijn of op een andere manier kritisch zijn op de autoriteiten?
Zie antwoord vraag 7.
Bent u bereid dit met uw Europese collega’s te bespreken? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 7.
Het Landelijk Meldpunt Misstanden bij de Nationale Politie. |
|
Chris van Dam (CDA) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
|
|
|
Kent u de weergave op pagina 101 van de Jaarverantwoording Politie 2017 over het Landelijk Meldpunt Misstanden (LMM) binnen de Nationale Politie?1
Ja.
Klopt het aantal in de tekst weergegeven meldingen c.q. adviesvragen die door het LMM in 2017 behandeld zijn, of zijn nadien nog zaken bekend geworden die toe te rekenen zijn aan het jaar 2017? Is al bekend hoeveel meldingen c.q. adviesvragen het LMM in 2018 behandeld heeft?
Het in de Jaarverantwoording politie 2017 genoemde aantal meldingen c.q. adviesaanvragen klopt. Dit betreffen er 31. In de Jaarverantwoording politie 2018 zullen het aantal meldingen c.q. adviesaanvragen over 2018 worden weergegeven. Dit betreffen er 20.
Kunt u specifieker zijn over de aard van de zaken die zich in 2017 en 2018 bij het LMM hebben aangediend? Betreft het omgangsvormen, seksueel misbruik, aspecten van hiërarchie? Kunt u – zonder op de specifieke situaties in te gaan – hier meer duiding aan geven?
De aard van de zaken is zeer divers, maar deze dienen wel van voldoende gewicht te zijn. Onder een misstand wordt verstaan «het maatschappelijk belang in het geding is bij de schending van een wettelijk voorschrift, een gevaar voor de volksgezondheid, een gevaar voor de veiligheid van personen, een gevaar voor de aantasting van het milieu, een gevaar voor het goed functioneren van de openbare dienst of een onderneming als gevolg van een onbehoorlijke wijze van handelen of nalaten.»2
De kwesties die bij het LMM worden aangedragen betreffen onder meer individuele (arbeids)geschillen tussen medewerker en leidinggevende, ongewenste omgangsvormen, vermeend machtsmisbruik, ontevredenheid omtrent de reorganisatie en adviesvragen omtrent integriteitskwesties.
Klopt het dat het LMM qua inbedding en handelwijze niet valt onder de Leidraad Vertrouwenspersonen van het Ministerie van Justitie en Veiligheid (juli 2017, update november 2017)? Zo ja, kunt u verduidelijken welk protocol of welke regelgeving van toepassing is?
Dat klopt. Dit neemt niet weg dat er regelmatig contact is tussen het Ministerie van Justitie en Veiligheid en de politie om zoveel mogelijk dezelfde werkwijzen te hanteren en van elkaar te leren.
Het Besluit Interne Klokkenluidersregeling Rijk, Politie en Defensie is op het LMM van toepassing.
Kunt u in algemene zin duiden hoe een zaak terechtkomt bij het LMM, welke procedure(stappen) gevolgd wordt, wie op enig moment beslist of en hoe een zaak wordt afgedaan of dat een advies gegeven wordt?
Sinds januari 2014 is het LMM actief binnen de politieorganisatie. Het bestaat uit vertrouwenspersonen integriteit die ondersteunen en adviseren bij integriteitskwesties en meldingen van (vermoedens van) misstanden. Daarnaast zorgt het LMM voor het uitvoeren van onderzoek naar aanleiding van een melding van een (vermoeden van een) misstand.
Een melding van een vermoeden van een misstand kan worden gedaan bij een leidinggevende, een vertrouwenspersoon omgangsvormen, een afdeling VIK of rechtstreeks bij het LMM. Het LMM is te bereiken via een speciale mailbox of via een vertrouwenspersoon integriteit (VPI). Vervolgens wordt gekeken of de melding voldoet aan de eisen zoals gesteld in het Besluit Interne Klokkenluidersregeling Rijk, Politie en Defensie (redelijk vermoeden en van voldoende gewicht).
Indien de melding niet direct bij het LMM gedaan wordt en sprake is van een vermoeden van een misstand, leidt de leidinggevende, vertrouwenspersoon omgangsvormen of VIK-afdeling de melding door naar het LMM. Wanneer twijfel bestaat of inderdaad sprake is van een vermoeden van een misstand, kan contact worden opgenomen met het LMM voor advies.
Het LMM wijst de melder één van de VPI’s (naar keuze van de melder) toe. Deze VPI wordt het exclusieve aanspreekpunt voor de melder (en zal in de betreffende casus geen rol vervullen in het LMM als adviesorgaan van de korpschef).
Het LMM weegt of de melding een vermoeden van een misstand betreft. Daarnaast zal het LMM de melding toetsen aan enkele onderzoekscriteria, waaronder de ontvankelijkheid en de betrouwbaarheid. Hierbij worden vanuit het oogpunt van integriteit de belangen van alle betrokkenen in acht genomen. Het LMM adviseert de korpschef of de melding voldoet aan de gestelde criteria en of nader onderzoek naar de melding mogelijk dan wel aangewezen is. Indien het LMM onderzoek noodzakelijk acht, wordt aan de korpschef een voorstel gedaan voor de opdracht en samenstelling van een landelijke onderzoekscommissie. Namens de korpschef stelt het LMM de melder of de VPI (in het geval van en vertrouwelijke melding) binnen twaalf weken na de melding schriftelijk en gemotiveerd in kennis van de bevindingen van het onderzoek, het oordeel daarover en de eventuele consequenties die daaraan worden verbonden, met inachtneming van de benodigde vertrouwelijkheid.
De melder kan de externe route naar het Huis voor Klokkenluiders nemen in verschillende gevallen. Dit is mogelijk in het geval dat de melder zich niet voldoende veilig voelt om intern een vermoeden van een misstand te melden. Het kan ook voorkomen in het geval dat de korpschef onderwerp van melding is, of als de melder het niet eens is met de wijze van afhandeling dan wel het oordeel.
Hoe verhoudt het LMM zich tot het Huis voor Klokkenluiders?
Zie antwoord vraag 5.
Op welke wijze wordt de melder van een misstand betrokken bij de afdoening van een melding of adviesvraag? Kunt u aangeven of de melders van misstanden in het jaar 2017 en 2018 tevreden waren over de wijze waarop hun melding is afgedaan? Kunt u deze vraag beantwoorden in het licht van de constatering (in de eerder genoemde jaarverantwoording) dat van de 31 meldingen of adviesvragen ten aanzien van minstens 23 meldingen geconstateerd is dat geen sprake is van een misstand?
Wanneer een medewerker om advies vraagt, krijgt hij of zij dit advies dan wel rechtstreeks van de vertrouwenspersoon integriteit (VPI), dan wel na tussenkomst van de korpschef. Indien een medewerker een melding van een door hem of haar vermoedde misstand doet, zal het LMM op basis van de door de medewerker gegeven informatie de melding formuleren. Hiertoe wordt één of meerdere malen persoonlijk met de medewerker gesproken door de VPI. De melder wordt door de toegewezen VPI op de hoogte gehouden van het wegingsproces en geïnformeerd over de beslissing van de korpschef: wel of geen vermoeden van een misstand en de eventuele acties.
Van de 31 meldingen c.q. adviesvragen in 2017 betrof het merendeel adviesvragen. Medewerkers zijn over het algemeen tevreden met het advies dat zij ontvangen.
De overige kwesties betroffen meldingen van mogelijke misstanden. Bij één melding werd een vermoeden van een misstand vastgesteld en is er een onderzoek naar dit vermoeden gestart. Bij één melding is een eenheidsleiding gevraagd de melding op te pakken en te onderzoeken en heeft de melder bescherming ontvangen in de zin van de Interne Klokkenluidersregeling. De overige gemelde vermoedens van misstanden zijn zorgvuldig gewogen en leidden tot de conclusie dat er geen sprake was van een vermoeden van een misstand in de zin van de Wet Huis voor Klokkenluiders. Vaak zag in deze gevallen de melding op een individueel conflict en werd het algemeen maatschappelijk belang niet geraakt. Het LMM neemt alle meldingen serieus, maar het gros van de medewerkers komt met individuele (arbeids)geschillen bij de VPI. Op dergelijke kwesties ziet de Wet Huis voor Klokkenluiders niet. Desondanks probeert het LMM deze medewerkers te helpen bij de aanpak van de problematiek. In dergelijke gevallen zijn de medewerkers wel minder tevreden over de afdoening.
Waarom is bij zeven meldingen uit 2017 zoveel tijd nodig voor de beoordeling van de vraag of sprake is van een vermoeden van een misstand? Heeft dit wellicht te maken met het feit dat in die zaken tevens andere procedures lopen, bijvoorbeeld een strafrechtelijk onderzoek of een strafrechtelijke vervolging ten aanzien waarvan de politie wacht op de uitkomst? In hoeverre staat de procedure rond het melden en beoordelen van een misstand zelfstandig van andere procedures? Kan de korpschef zich zelfstandig een oordeel vormen of sprake is van een misstand?
Er zijn diverse redenen te noemen waarom meer tijd aan kwesties wordt besteed. Dit kan zijn omdat er nog procedures moeten worden afgewacht, een melder het lastig vindt om zijn of haar melding te concretiseren, in overleg met de melder met anderen gesproken wordt, of dat voor de melding complexe materie dient te worden bestudeerd.
Een weging van een melding staat in principe op zichzelf, maar het kan voorkomen dat een te verwachten uitspraak van een rechter over (een onderdeel van) de kwestie van invloed kan zijn en dient te worden afgewacht. De korpschef dient een rechterlijke uitspraak te eerbiedigen. Wanneer een rechter na beoordeling van een concrete kwestie van mening is dat er geen (of wel) sprake is van een misstand, zal de korpschef bij dezelfde wetenschap van de feiten en omstandigheden niet van dat oordeel afwijken.
Het bericht ‘Vrouwelijke IS’er wil naar Nederland’ |
|
Geert Wilders (PVV), Machiel de Graaf (PVV), Sietse Fritsma (PVV) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
|
|
|
Kent u het bericht «Vrouwelijke IS’er wil naar Nederland?»1
Ja.
Kunt u zo snel mogelijk duidelijk maken dat de bewuste IS’er nooit, maar dan ook nooit een verblijfsvergunning en ook nooit de Nederlandse nationaliteit zal krijgen en altijd toegang tot Nederland zal worden geweigerd? Zo nee, waarom niet?
Zoals u weet ga ik niet op individuele zaken in. Wel kan ik in zijn algemeenheid aangeven dat vreemdelingen op verschillende manieren Nederlander kunnen worden; van rechtswege (door geboorte of erkenning), door optie of naturalisatie. Hiervoor gelden aparte voorwaarden. In het geval een vreemdeling getrouwd is met een Nederlander kan de vreemdeling genaturaliseerd worden als het huwelijk reeds drie jaar heeft geduurd én sprake is van onafgebroken samenwoning. Daarnaast geldt dat het moet gaan om een in Nederland wettelijk gesloten huwelijk of een buiten Nederland gesloten huwelijk dat volgens het Nederlands internationaal privaatrecht kan worden erkend. Een alleen kerkelijk, religieus of anderszins ceremonieel gesloten huwelijk, ongeacht waar dat is gesloten, wordt niet erkend. Tegen het verblijf van de verzoeker in Nederland mogen geen bedenkingen bestaan. De vreemdeling mag geen gevaar voor de openbare orde of de nationale veiligheid zijn.
Ten aanzien van de verlening van een Nederlandse verblijfsvergunning voor niet EU-burgers gelden voorwaarden zoals, in geval van verblijf bij partner, een inkomenseis, een inburgeringsvereiste en een leeftijdseis van 21 jaar. Daarnaast dient sprake te zijn van een huwelijk, geregistreerd partnerschap of een duurzame en exclusieve relatie. Ook hier geldt dat de vreemdeling geen gevaar voor de openbare orde of de nationale veiligheid mag zijn.
Wat betreft de voorwaarden voor vreemdelingen om toegang te krijgen tot het Schengengebied, zijn deze opgenomen in de Schengengrenscode. Zo behoort het hebben van geldige reisdocumenten tot een van de voorwaarden. Daarnaast kan aan de vreemdeling de toegang tot Nederland worden geweigerd in geval deze een gevaar voor de openbare orde of de nationale veiligheid vormt.
De brief van de minister ‘vernieuwing pensioenstelsel’ |
|
Martin van Rooijen (CDA) |
|
Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (D66) |
|
|
|
|
Is het waar dat met name de vakbeweging de verwachting had dat de overstap naar een ander pensioenstelsel zou moeten leiden naar een rekenrente ofwel een discontovoet, die zou leiden tot hogere dekkingsgraden?1
De manier waarop de verplichtingen en bezittingen van een pensioenfonds worden berekend, inclusief gebruik van de risicovrije rente, stonden tijdens de besprekingen over een nieuw pensioenstelsel niet ter discussie. Ik kan geen uitspraken doen over de verwachtingen die mijn gesprekspartners hadden tijdens de besprekingen.
Is het waar dat bij een positieve buffer tien procent daarvan zou worden gebruikt voor indexatie ofwel dat een positieve buffer gespreid over tien jaar zou kunnen worden uitgekeerd in de vorm van indexatie? Is het waar dat bij kortingen eenzelfde regeling zou gelden maar dan in geval van een negatieve buffer?
Het klopt dat is gesproken over een nieuw pensioencontract, dat binnen de SER is ontwikkeld, waarbij een dekkingsgraad van 100% de spil vormt. Daarboven wordt jaarlijks met 1/10e van de dekkingsgraad boven 100% geïndexeerd; daarbeneden wordt jaarlijks met 1/10e gekort.
Bent u het eens met de constatering dat bij een gewenste indexatie van 2% per jaar in de situatie dat 10% van de buffer voor indexatie kan worden gebruikt, een buffer van tenminste 20% noodzakelijk is? Indien dit een juiste constatering is, kunt u dan aangeven welke voordelen dit nieuwe pensioenstelsel zou hebben boven het huidige stelsel waarbij volledige indexatie ook pas mogelijk is bij een dekkingsgraad van 120%?
Aangenomen wordt dat het lid Van Rooijen met «dit nieuwe pensioenstelsel» doelt op één van de twee pensioencontracten die in november zijn besproken. De eerste constatering van het lid Van Rooijen klopt. De vergelijking met het huidige stelsel is niet geheel correct. Fondsen mogen momenteel geleidelijk indexeren vanaf een dekkingsgraad van 110% en volledig indexeren bij een dekkingsgraad van – gemiddeld genomen – 130%. Het verschil met een pensioencontract waarbij een dekkingsgraad van 100% de spil vormt, is dat bij dat contract eerder geïndexeerd (en gekort) zal worden dan bij het huidige pensioencontract. De huidige indexatiedrempel van 10% – tot 110% beleidsdekkingsgraad – vervalt dan.
Bent u het eens met de constatering dat voor pensioenfondsen die een dekkingsgraad hebben van rond 100%, overgang naar een nieuw stelsel althans op korte termijn geen enkel voordeel zou opleveren als het gaat om het vooruitzicht op indexatie?
Dat ben ik niet eens met het lid Van Rooijen. Immers, bij een pensioencontract waarbij een dekkingsgraad van 100% de spil vormt, kan een pensioenfonds naar verwachting eerder indexeren. Daar staat als keerzijde een groter risico op korten tegenover.
Is het waar dat bij de onderhandelingen geen afspraken zijn gemaakt over het oplossen van het probleem van de premiedekkingsgraad?
Zoals ik in het antwoord bij vraag 2 aangeef, hebben de onderhandelingen niet tot een akkoord geleid. Er is dus geen sprake van afspraken over de premiedekkingsgraad. In de brief over de toekomst van het pensioenstelsel van 1 februari 20192 heb ik aangegeven dat in lijn met het Regeerakkoord en met eerdere rapporten van de SER een belangrijk uitgangspunt voor mij is dat in een vernieuwd pensioenstelsel de ingelegde premie beter in verhouding staat tot de opbouw.
Is het waar dat u maar twee oplossingen ziet voor het probleem van de premiedekkingsgraad, het verhogen van de premie of het verlagen van de aanspraken? Bent u op de hoogte van de omvang van een dergelijke operatie en de mate waarin dit de kosten van het stelsel respectievelijk de aantrekkelijkheid ervan beïnvloedt?
Als de premiedekkingsgraad te laag is, zie ik inderdaad twee oplossingen: of de premie moet omhoog of de pensioenopbouw moet omlaag. Binnen de premiestelling zijn er geen andere oplossingen. De kosten van het stelsel worden niet anders door de premiedekkingsgraad te verhogen. Tegenover die kosten, die momenteel hoog zijn vanwege de lage rente staat in dat geval alleen een beter dekkende premie. De impact van het herstellen van de premiedekkingsgraad verschilt van fonds tot fonds.
Is het waar dat bij de berekening van de pensioenpremies de actuarieel juiste premie wordt berekend waarbij voor jongeren een lagere premie wordt berekend dan voor ouderen?
Dat is over het algemeen waar. Echter, in geval van degressieve opbouw kan voor iedereen een constante premie gehanteerd worden.
Is het waar dat bij ondernemingspensioenfondsen daarom de doorsneeproblematiek pas ontstaat bij het doorberekenen van pensioenpremies aan de werknemers? Zou bij een premievrij pensioen het probleem van de doorsneepremie zich nog voordoen, met name bij ondernemingspensioenfondsen? Zou in dit geval het probleem bij bedrijfstakpensioenfondsen niet veel geringer van omvang zijn? Is het overschakelen naar een premievrij pensioen (voor de werknemer) niet veel eenvoudiger en minder kostbaar dan de voorstellen die nu ter tafel liggen?
Voor het kabinet is het uitgangspunt dat in een nieuw pensioencontract de ingelegde premie beter in verhouding moet staan tot de pensioenopbouw. De door het lid Van Rooijen genoemde doorsneeproblematiek is in feite een overgangsproblematiek. Deze ontstaat doordat wordt overgestapt van een doorsneesystematiek zonder een rechtstreekse relatie tussen de ingelegde premie en de pensioenopbouw, op een systeem met een neutralere pensioenopbouw. Voor een groep deelnemers betekent deze overstap dat zij in het eerste deel van hun werkzame leven meer hebben ingelegd dan zij hebben opgebouwd, maar in het tweede deel van hun werkzame leven niet van de omgekeerde situatie kunnen profiteren. Een voorbeeld van zo’n deelnemer is iemand die tot z’n 45e in loondienst is en daarna als zzp’er verder gaat.
Overstappen op een premievrij pensioen pakt deze overgangsproblematiek niet aan, aangezien deze route an sichde relatie tussen ingelegde premie en de pensioenopbouw niet verandert.
Bent u ervan op de hoogte dat waar bij het ouderdomspensioen jongeren vanwege de beleggingshorizon relatief veel betalen voor hun aanspraken, dat bij het nabestaandenpensioen juist omgekeerd is? Is bij de berekening van de nadelen van de doorsneepremie rekening gehouden met de kosten van het nabestaandenpensioen?
In de CPB Notitie van 29 november 2018, over de effecten van afschaffing van de doorsneesystematiek en de gelijktijdige overgang naar een nieuw pensioencontract, is alleen gekeken naar het ouderdomspensioen. Het nabestaandenpensioen kan andere effecten hebben dan het ouderdomspensioen, waarbij deze effecten afhankelijk zijn van de precieze pensioenregeling voor het nabestaandenpensioen (bijvoorbeeld een regeling op risicobasis of op opbouwbasis). Het is niet juist dat de kostprijs van het nabestaandenpensioen voor jongeren in het algemeen hoger is dan voor ouderen. Naar verwachting zijn de effecten van de doorsneepremie bij het partnerpensioen grotendeels vergelijkbaar met die bij het ouderdomspensioen.
Is bij het berekenen van de doorsneeproblematiek rekening gehouden met de indexatie van de aanspraken, een indexatie die volgens de wet uit het overrendement moet worden bekostigd?
Ja, in het nieuwe contract kan naar verwachting sneller geïndexeerd worden, omdat geen indexatiedrempel van 10% meer gehanteerd wordt. Hierdoor wordt het initiële verlies van pensioenopbouw als gevolg van de afschaffing van de doorsneesystematiek teruggebracht van maximaal 5,5% naar 3%. Door rekening te houden met indexatie wordt de problematiek van compensatie van deelnemers als gevolg van de afschaffing van de doorsneesystematiek dus verkleind.
Is bij het berekenen van de doorsneeproblematiek ook rekening gehouden met de toename van de levensverwachting, die bij jongeren omvangrijker is dan bij ouderen, maar waarvoor alle deelnemers in gelijke mate een bijdrage leveren?
Bij het berekenen van de doorsneeproblematiek is rekening gehouden met de toename van de levensverwachting. Daarbij is tevens rekening gehouden met de leeftijdssamenstelling van de pensioenfondsen. Overigens is het niet zo dat alle deelnemers in gelijke mate een bijdrage leveren aan de kosten van de toename van de levensverwachting. Zo was het tot vrij recent het geval dat een vaste pensioenrichtleeftijd van 65 gold. Nu de pensioenrichtleeftijd gekoppeld is aan de levensverwachting betalen jongeren bij een stijging van de levensverwachting daarvoor de prijs.
Hoe kunt u onderbouwen dat de oudedagsvoorziening ook voor toekomstige generaties niet beschikbaar of onbetaalbaar zou zijn bij ongewijzigd beleid?
Zie het antwoord op vraag 14.
Is het waar dat de veronderstellingen waarop het Centraal Planbureau (CPB) zijn toekomstberekeningen heeft gebaseerd ervan uitgaan dat toekomstige stijging van de AOW-uitkering aanzienlijk hoger zijn dan die uit het verleden?
Om de houdbaarheid van de overheidsfinanciën in beeld te brengen, gaat het CPB uit van welvaartsvaste voorzieningen. Deze worden gedefinieerd als constante arrangementen. Hiermee kan inzicht worden geboden in de vraag of toekomstige generaties van hetzelfde voorzieningenniveau kunnen genieten als de huidige, zonder dat daarvoor belastingen moeten worden verhoogd of collectieve uitgaven moeten worden verlaagd. Voor de AOW-uitkeringen betekenen constante arrangementen dat de uitgaven per persoon in de toekomst gekoppeld worden aan de bruto loonkosten per arbeidsjaar. Dit uitgangspunt sluit in belangrijke mate aan bij de feitelijke ontwikkeling van de AOW-uitkering in het verleden.
Acht u het onbetaalbaar indien de AOW-uitgaven in procenten van het bruto binnenlands product (BBP) nauwelijks stijgen, zelfs bij een stijging van het aantal AOW-ers?
Dankzij onze oudedagsvoorziening leven in Nederland minder ouderen in armoede dan in andere landen. Om dit ook voor toekomstige generaties beschikbaar en betaalbaar te houden, gaat de pensioenleeftijd geleidelijk omhoog. De vergrijzing en toenemende levensverwachting nopen tot langer doorwerken en een verhoging van de AOW-leeftijd. De AOW wordt vooral betaald door de mensen die nog aan het werk zijn. Hoe langer mensen leven, hoe meer geld er moet zijn om de AOW-uitkeringen te kunnen betalen. Dat kan alleen door mensen langer te laten werken of door hogere lasten voor mensen die werken. Dat laatste gaat ten koste van de economie en de werkgelegenheid.
Vanwege de vergrijzing nemen de AOW-uitgaven als percentage van het BBP op termijn toe. Het CPB raamt de toename van de AOW-uitgaven als percentage van het BBP in de periode 2023–2040 op 1,4%-punt (CPB, 2014, Minder zorg om vergrijzing). Deze stijging wordt bereikt ondanks de koppeling van de AOW-leeftijd aan de levensverwachting en is het gevolg van de relatief grote omvang van de leeftijdscohorten die in deze jaren de AOW-gerechtigde leeftijd bereiken. Daarnaast dient te worden opgemerkt dat de verhoging van de AOW- en pensioenrichtleeftijd sinds 2013 en de koppeling aan de levensverwachting de houdbaarheid van de overheidsfinanciën met circa 1,8% bbp verbetert (CPB, 2016, Startnotitie Keuzes in Kaart). Dit komt overeen met ruim € 14 miljard per jaar.
Is het waar dat het CPB uitgaat van een stijging van de AOW-uitkering gelijk aan de groei van het BBP terwijl in werkelijkheid de stijging van de geschoonde consumentenprijzenindex wordt gevolgd?
Wettelijk is de AOW-uitkering gekoppeld aan het minimumloon. Het CPB koppelt op de lange termijn de AOW-uitkeringen aan de bruto loonkosten per arbeidsjaar, zie antwoord vraag 13.
Zijn de budgettaire gevolgen van de voorstellen van het kabinet voor het temporiseren van de stijging van de AOW-leeftijd gebaseerd op de CPB-veronderstellingen? Zo nee, welke veronderstellingen liggen dan ten grondslag aan het bedrag van 4,4 miljard euro die u noemt?
De berekeningen ten aanzien van de AOW-uitgaven zijn gebaseerd op de bevolkingsprognoses van het CBS. Daarnaast wordt rekening gehouden met lagere uitgaven aan andere socialezekerheidsregelingen en lagere AOW-premieontvangsten. De berekeningswijze is ter verificatie voorgelegd aan het CPB. Deze berekeningen betreffen een zogenoemd ex-ante berekening, exclusief het effect van een lagere arbeidsparticipatie en ook exclusief een eventuele (soortgelijke) aanpassing van de pensioenrichtleeftijd.
Klopt het dat u heeft geschreven dat bij jongeren de angst leeft dat er later voor hen geen pensioen meer zal zijn? Zo ja, acht u het verstandig te reageren op gevoelens die niet op feiten zijn gebaseerd? Hoe kunt u uitleggen dat bij een gespaard pensioenvermogen van rond 170% van het BBP, het hoogste percentage van de wereld, deze gevoelens toch bestaan?
Ik acht het van belang beleid te voeren op basis van feiten en vind het zorgelijk om te horen dat bij zowel jongeren als ouderen het vertrouwen in ons pensioenstelsel afneemt, mede door een voortdurende discussie over de toereikendheid van het gespaarde pensioenvermogen. Waar sommige deelnemers denken dat er in de toekomst voor hen geen pensioen meer zou zijn, denken sommige gepensioneerden dat er voldoende vermogen is om volledig te indexeren. Daarom vind ik het zo belangrijk om in een pensioencontract waarin aanspraken worden toegezegd, vast te houden aan een objectieve thermometer op basis van marktwaardering aan beide zijden van de pensioenfondsbalans. Ik zie het als mijn taak om uit te leggen hoe ons pensioenstelsel op dit moment werkt en hoe het verbeterd zou kunnen worden, om zo het vertrouwen bij beide groepen te herstellen.
Hoe hoog moet het vermogen zijn om de angst bij jongeren weg te nemen? Zou het niet eenvoudiger zijn aan jongeren uit te leggen dat het niet-indexeren en korten van de huidige pensioenaanspraken en -uitkeringen juist bedoeld zijn om jongeren hun aanspraken in de toekomst te kunnen blijven garanderen, zij het onder voorwaarden?
Het vertrouwen van jongeren kan worden versterkt als zij kunnen zien dat er ook voor hun toekomstige pensioen persoonlijk vermogen is gereserveerd. Het lid Van Rooijen geeft correct aan dat als het collectieve fondsvermogen te laag is om alle verplichtingen na te komen, niet-indexeren en korten maatregelen zijn die er voor zorgen dat er ook voor jongeren voldoende vermogen in een fonds zit. Ik vind het belangrijk dat ook pensioenfondsen dit aan hun deelnemers uitleggen.
Hoe denkt u de problemen rond de arbeidsmarkt in relatie tot het aanvullend pensioen op te lossen? Is het niet eerder een probleem van de arbeidsmarkt zelf dat steeds meer flexarbeid met tijdelijke contracten ontstaat en dat steeds meer werkenden in een ZZP-positie worden gedrongen? Zouden ZZP-ers niet hogere tarieven moeten berekenen om inkomen te vormen waarvan een deel als pensioen kan worden gespaard?
Terecht constateert het lid Van Rooijen in zijn vraag dat het aantal personen met een flexcontract de afgelopen jaren is gestegen. Ik heb eerder in een brief aan uw Kamer aangegeven dat uit onderzoek door CBS is gebleken dat de witte vlek in 2016 rond de 13% van de werknemers besloeg.3 Het kabinet vindt deze omvang van de witte vlek zorgelijk en wil bekijken of er maatregelen mogelijk zijn die ertoe leiden dat de pensioenopbouw onder deze werknemers stijgt. Een nieuw stelsel zou erop gericht moeten zijn dat zzp’ers beter aangesloten zijn. Dat kan door het afschaffen van de doorsneesystematiek, maar ook door de tweede pijler beter toegankelijk te maken voor zzp’ers. Overigens gaat het bij werknemers in de witte vlek niet alleen om mensen met een flexcontract.
Voor zelfstandigen geldt dat een groot deel van hen geen aanvullend pensioen opbouwt in de traditionele zin. Als zij pensioen gaan opbouwen, dan verschuiven zij in feite een deel van hun inkomsten van nu naar de toekomst. De veronderstelling van het lid Van Rooijen dat zij hogere tarieven in rekening zouden moeten brengen als zij pensioen willen opbouwen, klopt dan ook als zij tegelijkertijd hetzelfde inkomen willen behouden. Voor een deel van de zelfstandigen zal het verhogen van de tarieven zeker noodzakelijk zijn, aangezien zij anders een te laag inkomen overhouden.
Welk probleem denkt u op te lossen met meer persoonlijke pensioenvermogens?
In de eerste plaats kunnen persoonlijke pensioenvermogens een bijdrage leveren aan het herstellen van het vertrouwen door meer inzicht te bieden in het voor de deelnemer opgebouwde vermogen. Het lid Van Rooijen refereert aan dit vertrouwensaspect in vragen 16 en 17. In de tweede plaats bieden persoonlijke pensioenvermogens meer gelegenheid tot maatwerk. Ten derde zijn persoonlijke pensioenvermogens transparanter. Deelnemers krijgen inzicht in de ingelegde premie, het behaalde rendement en in de kosten die worden gemaakt voor het pensioen. Daarmee bieden persoonlijke pensioenvermogens ook meer inzicht in de kosten, wat een drukkend effect kan hebben op die kosten.
Is het beleggingsbeleid van de pensioenfondsen zo onbevredigend dat er specifieke ruimte moet komen voor nog meer maatwerk? Is het beleggingsbeleid met een lifecyclepatroon gewenst bij pensioenfondsen, actieve deelnemers en gepensioneerden? Waarom volstaat de huidige systematiek niet waarbij actieve deelnemers en gepensioneerden gevraagd wordt naar hun visie op het risicoprofiel van de beleggingen?
Verschillende deelnemers kunnen verschillende wensen hebben wat betreft de wijze waarop het voor hen opgebouwde vermogen wordt belegd. Dat betreft onder andere hetgeen waarin belegd wordt en het risicoprofiel van de belegging. Meer maatwerk kan aan deze wensen tegemoet komen. Hierbij moet wel aangetekend worden dat maatwerk zonder beperkingen tot hogere uitvoeringskosten kan leiden.
Een specifiek voorbeeld van maatwerk met betrekking tot het risicoprofiel is lifecyclebeleggen. Dit houdt er rekening mee dat het vermogen van jongeren langer kan renderen en dat zij gemakkelijker een hoger risicoprofiel kunnen dragen dan ouderen. Een beleggingsbeleid met lifecyclepatroon kan daardoor een goede verhouding tussen risico en rendement realiseren voor verschillende leeftijdsgroepen.
Bent u op de hoogte van de gemiddelde pensioenuitkering in Nederland? Acht u bij een gemiddeld hieraan verbonden vermogen van 200.000 euro een eenmalige opname van 20.000 euro betekenisvol als het gaat om het verlagen van woonlasten? Weegt het voordeel hiervan wel op tegen het nadeel van een lagere uitkering?
Of de voordelen van een eenmalige uitkering opwegen tegen de nadelen van een lagere uitkering is een individuele afweging die van veel verschillende factoren afhankelijk is. Binnenkort zal ik u via een hoofdlijnenbrief informeren over dit voorstel.
Misbruik van crowdfundkanalen |
|
Henk Nijboer (PvdA) |
|
Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA) |
|
|
|
|
Bent u bekend met de uitzending van Meldpunt van 15 februari 2019, waaruit blijkt dat het kinderlijk eenvoudig is misbruik te maken van crowdfundingacties?1
Ja.
Op welke schaal komt misbruik van crowdfundingacties voor?
De schaal van het misbruik van crowdfundingacties is niet bekend. Door het Openbaar Ministerie wordt geen aparte registratie bijgehouden van deze vorm van misbruik en fraude met crowdfundingacties. Dit geldt ook voor de Fraudehelpdesk.
Welke verplichtingen hebben crowdfundingplatforms om misbruik van hun diensten te voorkomen?
Een crowdfundingplatform is een onderneming die zich net als alle andere ondernemingen moet houden aan de regels voor deelname aan het economisch verkeer. Zo mag het platform niet misleiden of misbruik maken van omstandigheden. Op basis van de Europese Richtlijn Elektronische Handel – geïmplementeerd in boek 3 en 6 van het Burgerlijk Wetboek (BW) – is een crowdfundingplatform een dienst van de informatiemaatschappij.2 Dit brengt een aantal eisen mee. Zo moet het platform zelf voldoen aan een algemene informatieplicht en bijvoorbeeld adresgegevens, contactgegevens en een KvK-nummer openbaar publiceren.
Rechtshandelingen, zoals een aankoop of schenking, zijn op basis van artikel 3:44 BW vernietigbaar wanneer zij door bedrog of misbruik van omstandigheden tot stand zijn gekomen. Wanneer een platform zich er van bewust is dat er informatie geplaatst is die duidelijk in strijd is met de wet, bijvoorbeeld doordat het platform hierop wordt geattendeerd door een gebruiker, moet het platform hier actie op ondernemen. Een voorbeeld kan zijn dat een advertentie of actie wordt verwijderd.
Ik deel de mening dat een crowdfundingplatform over enige informatie moet beschikken over de gebruikers die op het platform actief zijn. In het civiele recht bestaat de mogelijkheid al dat de rechter de dienstverlener opdraagt de bron van de informatie bekend te maken. Hieruit kan worden afgeleid dat platforms hier, voor zover redelijkerwijs mogelijk, inzicht in moeten kunnen geven. De Staatssecretaris van Economische Zaken en Klimaat ziet geen aanleiding om hier nadere wetgeving voor te initiëren.
Deelt u de mening dat een crowdfundingplatform altijd moet weten wie degenen zijn die gebruik maken van het platform, zodat bij misbruik de achterligger geïdentificeerd kan worden? Zo ja, bent u bereid wetgeving op dat punt te initiëren? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u bereid crowdfundingplatforms onder toezicht van de AFM te brengen, zodat er in ieder geval toezicht is op de systemen van deze platformen?
Crowdfunding kent verschillende verschijningsvormen. In de uitzending van Max Meldpunt staan het zogenaamde «donation based crowdfunding» en het zogenaamde «reward based crowdfunding» centraal. Bij de eerste vorm is er in het geheel geen tegenprestatie; men doneert geld (voor een goed doel). Bij de tweede vorm is er een niet-financiële tegenprestatie, zoals het in de uitzending genoemde kookboek. Daar er bij deze vormen van crowdfunding geen sprake is van een financiële tegenprestatie is er geen aanleiding deze vormen van crowdfunding onder het toezicht van de Autoriteit Financiële Markten (AFM) te brengen; er wordt geen financiële dienst verleend of daarmee vergelijkbare activiteit ontplooid. Deze vormen van crowdfunding staan, voor zover het consumenten betreft, onder toezicht van de Autoriteit Consument en Markt (ACM).
Crowdfunding waarbij er een financiële tegenprestatie is in de vorm van bijvoorbeeld rente of dividend valt reeds onder het toezicht van de AFM. Crowdfundingplatformen dienen over een ontheffing als bedoeld in artikel 4:3, vierde lid, van de Wet op het financieel toezicht (Wft) te beschikken indien de financiering is vormgegeven als een onderhandse lening. In gevallen waarbij de financiering is vormgegeven als effect (aandeel of obligatie) dient een platform te beschikken over een vergunning als bedoeld in artikel 2:96, eerste lid, Wft.
Op welke wijze moeten crowdfundingplatforms inzichtelijk maken welke kosten zij in rekening brengen? Is er een maximum aan deze kosten? Deelt u de mening dat deze kosten altijd duidelijk moeten worden aangegeven voor zowel gever als ontvanger?
Zoals de Staatssecretaris van Economische Zaken en Klimaat op 5 februari j.l. ook heeft aangegeven in haar antwoorden op de Kamervragen van het lid Alkaya,3 moeten platforms zich aan consumentenbeschermingsregels houden als zij te maken hebben met consumenten.
Dit betekent onder meer dat het crowdfundingplatform degene die een crowdfundingactie wil opzetten, als dit een consument is, vóór het aangaan van de overeenkomst duidelijk en begrijpelijk moet informeren over de kosten en de manier waarop deze worden berekend. Daarnaast moet het platform potentiële geldgevers duidelijk en begrijpelijk informeren over hetgeen geld wordt opgehaald en welke kosten daaraan verbonden zijn. De ACM houdt toezicht op de consumentenbeschermingsregels. Wanneer sprake is van een relatie tussen een handelaar en een consument, mag die handelaar op basis van artikel 6:230k van het Burgerlijk Wetboek ten hoogste de transactiekosten aan de consument doorrekenen die hij maakt voor het gebruik van dat betaalmiddel.
Wat moeten mensen doen die slachtoffer zijn van een crowdfundactie die achteraf oplichting blijkt te zijn?
Mensen die slachtoffer zijn geworden van oplichting door middel van een valse crowdfundingactie kunnen daarvan aangifte doen bij de politie. Voor praktische, juridische en emotionele hulp kunnen slachtoffers terecht bij Slachtofferhulp Nederland (SHN).
Is er voldoende opsporingscapaiciteit bij politie en openbaar ministerie om criminelen die misbruik maken van crowdfundingsites, zoals inzamelingsacties voor bekende overledenen of goede doelen, op te pakken?
In het geval er sprake kan zijn van oplichting in strafrechtelijke zin door middel van crowdfunding, is er voldoende capaciteit bij politie en Openbaar Ministerie (OM) om die zaken, waarbij de inzet van het strafrecht effectief is, aan te pakken. Het OM kijkt bij de selectie van zaken – naast factoren zoals bijvoorbeeld de omvang van de financiële en mogelijk andere schade, de kwetsbaarheid van slachtoffers, de mate van stelselmatigheid en het ondermijnende karakter van een zaak – ook naar de vraag of er voldoende aanknopingspunten zijn voor een succesvolle opsporing en vervolging.
De impact van de luchtvaartplannen van de minister van Infrastructuur en Waterstaat op het natuurbeleid. |
|
Lammert van Raan (PvdD), Frank Wassenberg (PvdD) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, visserij, voedselzekerheid en natuur) (CU) |
|
|
|
|
Kent u de berichten «Gelderse natuurclubs: Opening Lelystad Airport funest voor Veluwse natuur» en «Minister van Nieuwenhuizen: Lelystad Airport gaat er komen»?1 2
Ja.
Erkent u dat de plannen voor luchtvaartgroei van de Minister van Infrastructuur en Waterstaat gevolgen hebben voor uw natuurbeleid, onder andere vanwege de stikstofdepositie en het risico op vogelaanvaringen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe zou u deze impact omschrijven?
Net als andere projecten die stikstofdepositie veroorzaken op daarvoor gevoelige Natura 2000-gebieden, moeten de plannen voor uitbreiding van Luchthaven Lelystad passen binnen de in het Programma Aanpak Stikstof (PAS) opgenomen ontwikkelingsruimte.
De gevolgen van Luchthaven Lelystad voor vogels en vliegveiligheid zijn onderzocht. De uitgevoerde vogelonderzoeken geven een goed beeld van de vogelaantallen en bewegingen in de omgeving van de luchthaven en op de aansluitroutes. Dit is onderzocht in het kader van het Milieueffectrapport (MER) uit 2014, de actualisatie MER en in aanvullend onderzoek van de Minister van Infrastructuur en Waterstaat. Tot slot is recent (van zomer 2017 tot zomer 2018) een nulmeting uitgevoerd door de provincie Flevoland samen met de exploitant van Luchthaven Lelystad naar vogelsoorten op en rond de luchthaven die gebaseerd op bestaande kennis een potentieel risico vormen voor vogelaanvaringen.
Uit de voorgaande onderzoeken blijkt dat alleen in de directe omgeving van de luchthaven monitoring nodig is, omdat daarbuiten geen sprake is van een verhoogd risico op aanvaringen tussen vogels en vliegtuigen. Er is reeds een start met de monitoring gemaakt met de nulmeting, op basis van de resultaten daarvan zal het vervolg van de monitoring bepaald worden.
Heeft de Minister van Infrastructuur en Waterstaat haar uitspraken over Schiphol en Lelystad Airport vooraf met u afgestemd? Zo ja, wat heeft u de Minister van Infrastructuur en Waterstaat geadviseerd?3
De gevolgen voor de Veluwse natuur en andere Natura 2000-gebieden zijn onderzocht. Zie verder het antwoord op vraag 2.
Erkent u dat de gevolgen van de opening van Lelystad Airport voor de Veluwse natuur nog onvoldoende zijn onderzocht? Zo nee, waaruit blijkt dat deze gevolgen voldoende onderzocht zouden zijn?
Zie antwoord vraag 3.
Erkent u dat de Minister van Infrastructuur en Waterstaat de natuur een slechte dienst bewijst door de opening van Lelystad Airport zo snel mogelijk door te drukken, terwijl de gevolgen voor de natuur nog niet voldoende onderzocht zijn? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Erkent u dat een krimp van de luchtvaart gunstige effecten zal hebben op de natuurgebieden rond vliegvelden? Zo nee, waarom niet?
Natuur is meegewogen in de integrale afweging die voor Luchthaven Lelystad aan de orde is. Bij het ontwerp van de vliegroute is rekening gehouden met Natura 2000-gebieden. Conform het Aldersadvies uit 2014 is de vlieghoogte boven Natura 2000 gebieden minimaal 3000 voet. Op deze wijze wordt voorkomen dat er verstoring van beschermde vogels door groot luchtverkeer aan de randen van de Flevopolder en in de aangrenzende Natura 2000-gebieden zal plaatsvinden.
In de MER zijn de mogelijke effecten op de natuur in beeld gebracht, net zoals dat voor de andere milieuaspecten is gebeurd. Hierbij is zowel gekeken naar Natura 2000-gebieden als de Ecologische Hoofdstructuur en stiltegebieden.
Erkent u dat een krimp van de luchtvaart een nadrukkelijke optie is wanneer er daadwerkelijk rekening zou worden gehouden met het klimaat, de veiligheid en de leefomgeving van mens en dier? Zo nee, waarom niet?
Deze vraag ligt niet op mijn beleidsterrein. Het is aan de Minister van Infrastructuur en Waterstaat om dit te beoordelen.
Deelt u de mening dat de Minister van Infrastructuur en Waterstaat daarom voorbarig is geweest met haar uitspraken over de groei van Schiphol en de opening van Lelystad Airport? Zo nee, waarom niet?
Omdat de groei van Schiphol en de opening van Luchthaven Lelystad niet op mijn beleidsterrein liggen, doe ik hierover geen uitspraken.
Bent u bereid om met de Minister van Infrastructuur en Waterstaat in gesprek te gaan over haar recente uitspraken en de impact van haar luchtvaartplannen op de natuur, inclusief een pleidooi voor gedegen onderzoek naar de effecten op de natuur van Lelystad Airport? Zo nee, waarom niet?4
Gelet op bovenstaande beantwoording zie ik daar op dit moment geen aanleiding toe.
Kent u het artikel «Politiegeweld in zicht: zijn nieuwe geweldsmiddelen nodig van de Website voor de Politie»?1 Kent u het onderzoeksrapport van Olga Timmer «Een onderzoek naar hoe de politie Amsterdam omgaat in GGZ-instellingen met verwarde personen die geen strafbaar feit plegen»?2
Ja.
Deelt u de stellingen uit het artikel op de websitevoordepolitie dat er thans geen bevoegdheid is voor de politie om geweld te gebruiken in het kader van (bijstand aan) gedwongen hulpverlening, dat dit in de praktijk veel dilemma’s oplevert en dat dit de politie in een vrijwel onmogelijke positie plaatst?
Ingevolge artikel 3 van de Politiewet 2012 heeft de politie naast het handhaven van de rechtsorde tot taak het verlenen van hulp aan hen die deze behoeven. Indien een patiënt in een GGZ-instelling een ernstig en onmiddellijk gevaar vormt voor zichzelf of voor anderen, en de GGZ-instelling dit gevaar niet kan afwenden en de hulp van de politie inroept, heeft de politie tot taak dat ernstig en onmiddellijk gevaar te beëindigen. Bij de uitvoering van de politietaak, dus ook bij de uitvoering van de daarvan deel uitmakende hulpverleningstaak, is de ambtenaar die is aangesteld voor de uitvoering van de politietaak onder de bij en krachtens de Politiewet 2012 gestelde voorwaarden bevoegd geweld te gebruiken.
De bevoegdheid tot het gebruik van geweld door de politie in een GGZ-instelling is in vorenstaand geval beperkt tot het beëindigen van een ernstig en onmiddellijk gevaar voor personen en niet gericht op hulp aan gedwongen hulpverlening. Indien de politie wordt verzocht in een GGZ-instelling, is de politie namelijk uitsluitend belast met de uitvoering van de politietaak. De uitvoering van de daarvan deel uitmakende hulpverleningstaak kan samenvallen met het verlenen van hulp aan gedwongen hulpverlening, doch hulp aan gedwongen hulpverlening is nooit een zelfstandig doel van het optreden van de politie. Indien de politie ter hulpverlening optreedt in een GGZ-instelling staat hij onder het gezag van de burgemeester.
Zoals ik uw Kamer schreef bij brief van 13 februari 2019, en mijn ambtsvoorganger eerder bij brief van 25 september 2017, is een GGZ-instelling in beginsel zelf verantwoordelijk voor de veiligheid in de instelling.3 Uitsluitend indien de GGZ-instelling niet slaagt zelfstandig in de veiligheid te voorzien en een ernstig en onmiddellijk gevaar voor personen bestaat, is het desverzocht aan de politie dat gevaar te beëindigen. In de praktijk wordt de hulp van de politie verzocht in geval een patiënt geen controle meer heeft over zichzelf vanwege zijn stoornis en gevaarlijk gedrag vertoont. Veelal gaat het om patiënten met een ernstige psychiatrische stoornis die op dat moment beschermd dienen te worden tegen zichzelf. Voordat de politie daadwerkelijk optreedt in een GGZ-instelling overlegt de politie zo mogelijk met het personeel van de instelling over de situatie van de patiënt en de wijze van optreden. In overeenstemming met hun geweldsinstructie beslissen politieambtenaren ter plaatse over de wijze waarop zij optreden. De politie en de geestelijke gezondheidszorg (GGZ) hebben hierover afspraken gemaakt die zijn vastgelegd in het Convenant politie – GGZ.4
Deelt u de aanbeveling in het onderzoeksrapport van Timmer dat de politie ter voorkoming van onnodig risico op vervolging door onbevoegd gebruik van geweldsmiddelen duidelijkheid moet verschaffen over de juridische indekking van agenten bij optreden in GGZ-instellingen als een verward persoon tegen wie geweld gebruikt wordt geen strafbaar feit pleegt?
Het juridische kader voor de uitvoering van de politietaak in een GGZ-instelling, zoals ik beschreef ik mijn antwoord op vraag 2, is bekend bij de politie.
Kunt u aangeven hoe en in welke mate de nieuwe ambtsinstructie voor de politie bepalingen bevat die een kader schetsen waarbinnen de politie op rechtmatige wijze geweldsmiddelen kan inzetten tegen mensen die niet verdachte zijn van een strafbaar feit, maar die zich bevinden in een stelsel van gedwongen hulpverlening en/of geduid worden als een persoon met verward gedrag?3
De grondslag voor het gebruik van geweld door ambtenaren die zijn aangesteld voor de uitvoering van de politietaak staat in de Politiewet 2012. Hierin wordt geen wijziging beoogd. De Ambtsinstructie geeft onder meer nadere regels voor het gebruik van geweldsmiddelen en vrijheidsbeperkende middelen. Ten aanzien van de Ambtsinstructie worden wel wijzigingen beoogd, doch geen van die wijzigingen ziet specifiek op het gebruik van geweld in een GGZ-instelling. Voor een beschrijving van het juridisch kader voor de uitvoering van de politietaak in een GGZ-instelling verwijs ik naar mijn antwoord op vraag 2.
Wie is het bevoegd gezag daar waar het gaat om de beoordeling en toetsing van geweld door de politie toegepast in het kader van de hulpverleningstaak, inclusief de geweldstoepassing ten opzichte van mensen die onderdeel zijn van gedwongen hulpverlening of persoon met verward gedrag genoemd worden?
Volgens de nieuwe Ambtsinstructie meldt de politieambtenaar die geweld heeft aangewend dan wel diens meerdere (indien deze een last tot het aanwenden van geweld heeft gegeven) het aangewende geweld bij de hulpofficier van justitie. Dit is de hulpofficier van justitie die krachtens aanwijzing van het tot aanstelling, schorsing of ontslag bevoegd gezag is belast met het registreren van aangewend geweld. De hulpofficier van justitie bepaalt of het aangewende geweld op grond van de nieuwe Ambtsinstructie dient te worden geregistreerd en daarmee of dit ter beoordeling moet worden voorgelegd aan de korpschef. Naast de interne beoordeling, regelt de nieuwe Ambtsinstructie dat de korpschef in bepaalde gevallen van de geweldsaanwending kennisgeeft aan de officier van justitie. Alsdan is het tevens aan de officier van justitie om te beoordelen of de ambtenaar handelde in overeenstemming met de geweldsinstructie.
Wilt u deze vragen uiterlijk beantwoorden voor de behandeling van het wetsvoorstel geweldsaanwending opsporingsambtenaar in de Kamer?4
Ja.
Het bericht ‘Vrouwelijke IS’er wil naar Nederland’ |
|
Madeleine van Toorenburg (CDA) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA), Mark Harbers (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
|
|
|
Kent u het bericht «Vrouwelijke IS’er wil naar Nederland»?1
Ja
Hoe beoordeelt u de door vrouwelijke IS’er geschetste mogelijkheid om Nederlands staatsburgerschap aan te vragen nu zij getrouwd is met een Nederlander? Acht u dit wenselijk?
Zoals u weet ga ik niet in op individuele zaken. Wel kan ik in zijn algemeenheid aangeven dat vreemdelingen op verschillende manieren Nederlander kunnen worden; van rechtswege (door geboorte of erkenning), door optie of naturalisatie. Hiervoor gelden aparte voorwaarden. In het geval een vreemdeling getrouwd is met een Nederlander kan de vreemdeling genaturaliseerd worden als het huwelijk reeds drie jaar heeft geduurd én sprake is van onafgebroken samenwoning. Daarnaast geldt dat het moet gaan om een in Nederland wettelijk gesloten huwelijk of een buiten Nederland gesloten huwelijk dat volgens het Nederlands internationaal privaatrecht kan worden erkend. Een alleen kerkelijk, religieus of anderszins ceremonieel gesloten huwelijk, ongeacht waar dat is gesloten, wordt niet erkend.
Tegen het verblijf van de verzoeker in Nederland mogen geen bedenkingen bestaan. De vreemdeling mag geen gevaar voor de openbare orde of de nationale veiligheid zijn.
Worden huwelijken gesloten in het Kalifaat of in gebieden die gecontroleerd worden door terroristische organisaties internationaal erkend? Zo ja, waarom?
Zie antwoord vraag 2.
Bestaat de mogelijkheid dat uitgereisde IS’ers die met een Nederlander kinderen hebben gekregen, welke dus de Nederlandse nationaliteit bezitten, via hun Nederlandse kinderen een verblijfsvergunning in Nederland kunnen krijgen?
De IND onderzoekt bij elke aanvraag waarin sprake is van de aanwezigheid van een Nederlands kind, of er aanspraken zijn op grond van het arrest Chavez-Vilchez. Dit arrest ziet op de toetsing van het verblijfsrecht van een verzorgende derdelander ouder bij een, reeds geboren, minderjarig Nederlands kind. Een werkelijke, actuele en ernstige bedreiging voor een fundamenteel belang van de samenleving, kan een reden zijn dat de vreemdeling niet met succes een beroep kan doen op dit arrest.
Welke mogelijkheden heeft u om het verkrijgen van Nederlands staatsburgerschap via huwelijken gesloten in het buitenland te blokkeren?
Een naturalisatieverzoek kan worden afgewezen als er bedenkingen zijn tegen het verblijf voor onbepaalde tijd in Nederland van de te naturaliseren persoon. Daarvan kan sprake zijn als uit het gedrag blijkt dat een persoon een gevaar vormt voor de openbare orde, de goede zeden of nationale veiligheid.
Is op het feit dat iemands nationaliteit is ontnomen door een ander land vanwege redenen van nationale veiligheid, van invloed op het verkrijgen van Nederlands staatsburgerschap? Zo nee, bent u bereid dit mogelijk te maken?
Bij de beoordeling van het verkrijgen van het Nederlanderschap zal zo mogelijk de informatie van een ander land omtrent een mogelijk gevaar voor de nationale veiligheid betrokken worden.
Ziet u nieuwe mogelijkheden ten aanzien van het ontnemen van het Nederlanderschap van jihadisten nu in het Verenigd Koninkrijk de Britse nationaliteit van een vrouwelijke IS’er is ontnomen omdat ze ook aanspraak kon maken op een andere nationaliteit, zonder dat ze daadwerkelijk die andere nationaliteit bezat?
De waarborg dat intrekking van het Nederlanderschap ingevolge art 14, tweede en vierde lid, Rijkswet op het Nederlanderschap niet toegepast wordt als de betrokken persoon daardoor staatloos wordt, wordt gehanteerd. Op grond van artikel 7 Europees Verdrag inzake Nationaliteit is verlies van de nationaliteit in deze gevallen niet mogelijk als de betrokkene daardoor staatloos wordt.
Het bericht dat de paarse krokodil Apeldoornse coöperatie bij hulp in laatste levensfase belemmert |
|
John Kerstens (PvdA) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
|
|
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Paarse Krokodil belemmert Apeldoornse coöperatie bij hulp in laatste levensfase»?1
Ja.
Wat vindt u ervan dat dit (mogelijk) patiënten treft die op hun kwetsbaarst zijn (die stervende zijn en ervoor hebben gekozen om thuis te sterven, in hun eigen vertrouwde omgeving en omringd door diegenen die hen het meest dierbaar zijn)?
Dat vind ik schrijnend, want het moet mogelijk zijn om thuis te kunnen sterven met de zorg die daarvoor nodig is. Uitgangspunt is dat mensen kunnen sterven op de plek die ze willen.
Wilt u met zorgverzekeraars landelijk regelen dat er een einde komt aan de in het artikel omschreven situatie dat deze laatste wens van mensen in gevaar komt, bijvoorbeeld door de zorgprofessional ter plekke te laten bepalen «hoe en wat» en de eventuele «papierwinkel» achteraf te regelen?
Zorgverzekeraar moeten voldoende zorg ingekocht hebben om aan hun zorgplicht te voldoen. Dat geldt ook voor palliatieve terminale zorg. Als de cliënt kiest voor een gecontracteerde aanbieder, zijn er geen machtigingen of andere formulieren nodig.
Als bij palliatieve terminale zorg door een niet-gecontracteerde aanbieder de zorgverzekeraar om een machtiging vraagt, is het van belang dat de doorlooptijd zo kort mogelijk is om werkbaar te zijn. Zorgverzekeraars erkennen dit ook en zoeken naar wijzen waarop de machtigingsprocedure zo kort mogelijk wordt gemaakt. Voorbeelden zijn indienen van een aanvraag via internet, en telefonische goedkeuring vooruitlopend op een getekend formulier. Iedere zorgverzekeraar is zich bewust van mogelijke spoedaanvragen bij intensieve zorg (waaronder palliatieve terminale zorg) en/of PGB en levert daarin maatwerk en flexibiliteit. Ik vind het belangrijk dat zorgverzekeraars hier goed naar kijken. Echter, er blijft altijd tijd nodig om de machtiging te kunnen beoordelen. Aangezien machtigingen alleen gevraagd worden bij niet-gecontracteerde zorg, vind ik het belangrijk dat partijen zoveel mogelijk contracten sluiten en belemmeringen daarvoor weg te nemen. Dit is in lijn met de afspraak uit het Hoofdlijnenakkoord Wijkverpleging 2019–2022 om het contracteerproces te verbeteren en het aandeel gecontracteerde zorg te vergroten.
Ziet u deze blijkbaar per 1 januari 2019 gecreëerde regel als een (zoveelste) voorbeeld van het doelbewust opwerpen van belemmeringen door zorgverzekeraars voor door hen niet-gecontracteerde zorgaanbieders?
Het vragen van een machtiging is een van de maatregelen die zorgverzekeraars nemen om de contractering te bevorderen.2 Zorgverzekeraars mogen deze eis stellen; ook in het Hoofdlijnenakkoord Wijkverpleging 2019–2022 is het gebruik van machtigingen bekrachtigd om gepast gebruik in de zorg te bevorderen, gezien uit onderzoek is gebleken dat niet-gecontracteerde zorgaanbieders onverklaard meer zorg inzetten dan gecontracteerde aanbieders3. Ik ben het dus niet eens met de stelling dat een machtiging een zinloze regel in de zorg is. De eis om vooraf toestemming te vragen draagt bij aan een efficiënt zorggebruik, omdat de zorgverzekeraar daarmee kan voorkomen dat de zorgaanbieder onnodig veel uren zorg declareert. Bij een machtiging kan een medisch deskundige van de zorgverzekeraar de navolgbaarheid van de indicatie beoordelen en indien nodig met de indicatiesteller bespreken of deze rechtmatig en doelmatig vastgesteld is.
De koninklijke weg om geen machtigingen te hoeven indienen, is het aangaan van een contract met een zorgverzekeraar. In het hoofdlijnenakkoord hebben partijen diverse maatregelen afgesproken om het sluiten van contracten zoveel mogelijk te faciliteren. Ik vind het belangrijk dat zorgverzekeraars en aanbieders van wijkverpleegkundige zorg zoveel mogelijk een contract aangaan en belemmeringen daarvoor wegnemen.
Bent u bereid te inventariseren of er meer van dergelijke belemmeringen zijn en de Tweede Kamer daarvan een overzicht te verschaffen, voorzien van een oordeel of het hier objectief gerechtvaardigde eisen en/of voorwaarden betreft?
In de brief «bevorderen contracteren» zijn – naast het machtigingvereiste – diverse maatregelen aangekondigd die het leveren van zorg langs gecontracteerde weg bevorderen. Het gaat onder andere om de aanscherping van de kwaliteit op nieuwe toetreders, het cessieverbod, en de mogelijkheid van een «second opinion» op de indicatiestelling. Dit betreffen alle objectief gerechtvaardigde eisen en/of voorwaarden.
In het kader van het programma «(ont)regel de zorg» zijn partijen voortdurend op zoek naar overbodige bureaucratie die geschrapt kan worden. Dat heeft allerlei oorzaken en uitingsvormen; het kan ook gaan om eisen die zorgverzekeraars stellen. Zo is recent met zorgverzekeraars afgesproken dat met ingang van dit jaar patiënten die chronisch sondevoeding nodig hebben, niet meer jaarlijks het aanvraagformulier daarvoor hoeven in te dienen. Het komend jaar gaan partijen voor meer van dit soort voorbeelden afspraken maken om de bureaucratie terug te dringen.
Bent u bereid met zorgverzekeraars af te spreken dat die eisen en/of voorwaarden, die niet objectief gerechtvaardigd zijn, zullen worden geschrapt?
Zie antwoord vraag 5.
De Week zonder vlees |
|
Esther Ouwehand (PvdD) |
|
Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (D66) |
|
|
|
|
Heeft u gezien dat het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit vorig jaar via Twitter heeft opgeroepen om mee te doen aan de eerste Week zonder vlees?1
Bent u bereid het publiek dit jaar ook te vragen om mee te doen aan de Week zonder Vlees die op 11 maart 2019 begint? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke wijze?
Heeft u al overleg gevoerd met de Minister van Buitenlandse Zaken en de secretaris-generaal2 over de invoering van het concept «Carnivoor? Geef het door?»3, waarbij alle diners in principe geschikt worden gemaakt voor iedereen -carnivoren, herbivoren en omnivoren- en de maaltijd alleen op verzoek wordt uitgebreid met vlees of vis, waardoor zowel de keuzevrijheid van alle deelnemers aan diners op uw ministerie wordt vergroot als een flinke klimaatwinst wordt geboekt? Zo nee, waarom niet?
Kent u het bericht «Why eating less meat is the best thing you can do for the planet in 2019»?4 Erkent u dat vermindering van vleesconsumptie grote positieve impact kan hebben op klimaat, natuur, dierenwelzijn, biodiversiteit en voedselzekerheid en daarmee op de Duurzame Ontwikkelingsdoelen (SDG’s)? Zo nee, waarom niet?
Kent u het bericht «Tweede week zonder vlees grootser van opzet»?5
Speelt uw ministerie een rol in het initiatief dat inmiddels door 69 partners gesteund wordt?
Kent u het onderzoek van CE Delft waaruit blijkt dat de jaarlijkse schade door externaliteiten ten gevolge van de vleesproductie en -consumptie 4,5 miljard euro bedragen?6 Deelt u de mening dat deze externaliteiten in de prijs van vleesproducten tot uitdrukking zouden moeten komen en het ontmoedigen van de consumptie van vlees rechtvaardigt? Zo ja, welke stappen gaat u ondernemen? Zo nee, waarom niet?
Zijn er op uw ministerie in het afgelopen jaar initiatieven ontplooid om de consumptie van dierlijke eiwitten te verminderen? Zo ja, welke initiatieven waren dat en tot welk resultaat hebben ze geleid? Zo nee, waarom niet?
Kent u het voedingsadvies van de Canadese overheid om de eiwitcomponent van maaltijden voor 88% uit plantaardige bronnen te laten bestaan?7 Inspireert deze opvatting om de Week zonder Vlees op uw ministerie te promoten onder uw medewerkers? Zo ja, op welke wijze? Zo nee, waarom niet?
Deelt u de mening dat ook in het beleid op het gebied van buitenlandse handel en ontwikkelingssamenwerking de terugdringing van de consumptie van dierlijke eiwitten een speerpunt zou moeten zijn, gelet op de grote klimaat- biodiversiteits- en voedselzekerheidsopgaves waarvoor wij ons gesteld zien? Zo nee, waarom niet?
Wilt u deze vragen voor 11 maart 2019 beantwoorden?
Heeft u kennisgenomen van het bericht waarin experts waarschuwen dat Nederland een gewilde vestigingsplaats is voor sektes vanwege het ontbreken van effectieve wetgeving om misbruik aan te pakken? Wat is uw reactie daarop?1
Ja, ik heb kennisgenomen van dit bericht. De Nederlandse aanpak van sektes kenmerkt zich door het primaat van vrijheid van godsdienst, een terughoudende overheid en de toepasbaarheid van vigerende regelgeving op nieuwe religieuze bewegingen. Ik beschouw dit instrumentarium als passend en toereikend en zie daarom geen reden om de wetgeving aan te scherpen of het beleid inzake misstanden bij sekten te intensiveren.
Bent u nog steeds van mening dat er geen aanleiding is om specifiek op sektes gerichte beleidsmaatregelen te treffen zoals gezegd in de brief bij het onderzoek «Het warme bad en de koude douche» terwijl uit ditzelfde onderzoek bleek dat seksueel misbruik van kinderen en volwassenen de meest voorkomende strafrechtelijke misstand binnen sektes is?2
Ja, die mening ben ik nog steeds toegedaan. Zoals in het antwoord op vraag 1 aangegeven biedt het instrumentarium voldoende mogelijkheden om binnen sektes misstanden als seksueel misbruik aan te pakken.
Is het waar dat in de ons omringende landen er sneller wordt ingegrepen bij- en intensiever gekeken wordt naar sektes zoals hoogleraar Recht en Religie Oldenhuis beweert? Op welke manier zou Nederland kunnen leren van de aanpak van Frankrijk, België en Duitsland omtrent sektes?
Deskundigen in Nederland twijfelen aan de toepasbaarheid van wetgeving zoals die in Frankrijk en België bestaat. Rechterlijke uitspraken zijn niet of nauwelijks te vinden. Omdat het toetreden tot een sekte veelal vrijwillig en op eigen initiatief geschiedt, biedt het strafrechtelijke concept van kwetsbaarheid naar verwachting weinig soelaas. Het verbieden van sekten, zoals dat in Frankrijk van toepassing is, zal in Nederland lastig zijn. Het is in strijd met de godsdienstvrijheid en zal te veel (bewijs)problemen in de praktijk opleveren.
Hoe staat u tegenover de oproep van Sektesignaal en hoogleraar Oldenhuis om een nieuw onderzoek te laten uitvoeren naar de aanwezigheid en misstanden van sektes?
In 2013 heeft een actualisering plaatsgevonden van het onderzoek uit de jaren »80 van de vorige eeuw. Ik heb geen aanleiding om te veronderstellen dat het beeld dat uit dit onderzoek naar voren komt sinds 2013 significante veranderingen heeft ondergaan. Ik ben die mening mede toegedaan omdat de uitkomsten van beide genoemde eerdere onderzoeken op hoofdlijnen ook niet van elkaar verschillen.
Hoe kan het dat Sektesignaal dreigt te worden opgeheven einde dit jaar terwijl uit de conclusie van het onderzoek3 Sektesignaal specifiek is opgesteld om zonder ingrijpende stelstelaanpassingen de ontwikkelingen van sektes te volgen en aan het in het onderzoek genoemde belang te voldoen dat (ex)volgelingen en hun omgeving deskundige zorg kunnen krijgen?
Sektesignaal heeft zich de afgelopen jaren vooral gericht op het doorverwijzen van slachtoffers van misstanden naar de verschillende behandelende instanties. Deze telefonische functie is de afgelopen jaren omgebouwd naar een online verwijsfunctie. Mede door de inspanningen van Sektesignaal weten partijen als politie, OM, Belastingdienst en inspecties elkaar steeds beter te vinden om misstanden effectief aan te kunnen pakken.
Waarom kiest u er juist nu voor om Sektesignaal op te heffen? Bij welke andere deskundige zorg kunnen (ex)volgelingen van sektes terecht als het per 2012 opgerichte Sektesignaal wordt opgeheven? Welk alternatief wordt er dan geboden om de ontwikkelingen van sektes te volgen in Nederland?
Er bestaat momenteel vanuit het perspectief van rechtshandhaving en opsporing geen aanleiding om de ontwikkelingen van sektes in Nederland op de voet te volgen. Daarbij is van belang dat het algehele financiële kader van het Ministerie van Justitie en Veiligheid mij dwingt om keuzes te maken. Tegelijkertijd spreekt mijn ministerie ook met NL Confidential (de stichting waarbij Sektesignaal is ondergebracht) over het meer richten op kerntaken.
In 2017 zijn door Sektesignaal 76 dossiers opgemaakt waarbij melding is gemaakt van misstanden en/of strafbare feiten binnen gesloten groepen. Via een online verwijsfunctie kunnen slachtoffers van misstanden zich na 31 december 2019 oriënteren over de vraag waar zij terecht kunnen met hun melding. Zo kunnen zij zich direct melden bij de politie of bij andere instanties als de Belastingdienst, de Inspectie van het Onderwijs of de Inspectie SZW. Ook kunnen zij psychologische hulp en ondersteuning inroepen.
Hoeveel meldingen krijgt Sektesignaal jaarlijks? Waar moeten deze mensen voortaan naar toe?
Zie antwoord vraag 6.
Bent u bereid er voor te zorgen dat Sektesignaal meerjarig gefinancierd zal worden zodat deze belangrijke werkzaamheden voortgezet kunnen worden en voor de toekomst gewaarborgd zijn?
Nee, daar ben ik niet toe bereid. Ik zie daarin onvoldoende toegevoegde waarde.
De Week zonder vlees |
|
Esther Ouwehand (PvdD) |
|
Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
|
|
|
Heeft u gezien dat het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit vorig jaar via Twitter heeft opgeroepen om mee te doen aan de eerste Week zonder Vlees?1
Bent u bereid het publiek dit jaar ook te vragen om mee te doen aan de Week zonder Vlees die op 11 maart 2019 begint? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke wijze?
Is uw ministerie al gestart met het concept «Carnivoor? Geef het door?»2, waarbij alle diners in basis geschikt worden gemaakt voor iedereen -carnivoren, herbivoren en omnivoren- en de maaltijd alleen op verzoek uit te breiden met vlees of vis, waardoor zowel de keuzevrijheid van alle deelnemers aan diners op uw ministerie wordt vergroot als een flinke klimaatwinst wordt geboekt? Zo nee, waarom niet? Op welke termijn en wijze bent u van plan dit concept te implementeren naar aanleiding van uw toezegging tijdens het wetgevinsgoverleg Cultuur op 19 november 2018?3
Kent u het bericht «Tweede week zonder vlees grootser van opzet»?4
Speelt uw ministerie een rol in het initiatief dat inmiddels door 69 partners gesteund wordt?
Kent u het onderzoek van CE Delft waaruit blijkt dat de jaarlijkse schade door externaliteiten ten gevolge van de vleesproductie en -consumptie 4,5 miljard euro bedraagt?5 Deelt u de mening dat deze externaliteiten in de prijs van vleesproducten tot uitdrukking zou moeten komen en het ontmoedigen van de consumptie van vlees rechtvaardigt? Zo ja, welke stappen gaat u ondernemen? Zo nee, waarom niet?
Zijn er op uw ministerie in het afgelopen jaar initiatieven ontplooid om de consumptie van dierlijke eiwitten te verminderen? Zo ja, welke initiatieven waren dat en tot welk resultaat hebben ze geleid? Zo nee, waarom niet?
Kent u het voedingsadvies van de Canadese overheid om de eiwitcomponent van maaltijden voor 88% uit plantaardige bronnen te laten bestaan?6 Inspireert deze opvatting om de Week zonder Vlees op uw ministerie te promoten onder uw medewerkers? Zo ja, op welke wijze? Zo nee, waarom niet?
Wilt u deze vragen voor 11 maart 2019 beantwoorden?
De Week zonder vlees |
|
Esther Ouwehand (PvdD) |
|
Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (D66) |
|
|
|
|
Heeft u gezien dat het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit vorig jaar via Twitter heeft opgeroepen om mee te doen aan de eerste Week zonder vlees?1
Bent u bereid het publiek dit jaar ook te vragen om mee te doen aan de Week zonder Vlees die op 11 maart 2019 begint? Zo ja, op welke wijze? Zo nee, waarom niet?
Bent u bereid de keuzevrijheid van alle deelnemers aan diners op uw ministerie te vergroten en tegelijk klimaatwinst te boeken, door alle diners in basis geschikt te maken voor iedereen -carnivoren, herbivoren en omnivoren- en de maaltijd alleen op verzoek uit te breiden met vlees of vis, volgens het concept van «Carnivoor? Geef het door?»2 Zo ja, op welke termijn en wijze? Zo nee, waarom niet?
Kent u het bericht «Tweede week zonder vlees grootser van opzet»?3
Welke rol speelt de Nederlandse overheid in het initiatief dat inmiddels door 69 partners wordt gesteund?
Kent u het onderzoek van CE Delft waaruit blijkt dat de jaarlijkse schade door externaliteiten ten gevolge van de vleesproductie en -consumptie 4,5 miljard euro bedragen?4 Deelt u de mening dat deze externaliteiten in de prijs van vleesproducten tot uitdrukking zou moeten komen en het ontmoedigen van de consumptie van vlees rechtvaardigt? Zo ja, welke stappen gaat u ondernemen? Zo nee, waarom niet?
Zijn er op uw ministerie in het afgelopen jaar initiatieven ontplooid om de consumptie van dierlijke eiwitten te verminderen? Zo ja, welke initiatieven waren dat en tot welk resultaat hebben ze geleid? Zo nee, waarom niet?
Kent u het voedingsadvies van de Canadese overheid om de eiwitcomponent van maaltijden voor 88% uit plantaardige bronnen te laten bestaan?5 Inspireert deze opvatting u om de Week zonder Vlees op uw ministerie te promoten onder uw medewerkers? Zo ja, op welke wijze? Zo nee, waarom niet?
Wilt u deze vragen voor 11 maart 2019 beantwoorden?
De uitzending van Radar over drugsdumpingen |
|
Stieneke van der Graaf (CU), Carla Dik-Faber (CU) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, visserij, voedselzekerheid en natuur) (CU), Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD), Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66), Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
|
|
|
Kent u de uitzending van Radar over het aantal drugsdumpingen in de provincies en de daarbij behorende vergoeding voor de gedupeerde burgers?
Ja.
Deelt u de mening dat de drugsdumpingen een last zijn voor de eigenaar van het perceel?
Ja.
Deelt u de mening dat de grondeigenaren geen verwijt kan worden gemaakt en het opruimen van het drugsafval wordt gedaan in het algemeen belang?
Zie antwoord vraag 2.
Is het waar dat in samenhang met drugsdumpingen er van de burgers verwacht wordt zelf maatregelen te nemen ter voorkoming van deze drugsdumpingen?
In samenhang met drugsdumpingen zijn burgers die geen overtreding hebben begaan, niet verplicht om maatregelen te nemen om dumping van drugsafval tegen te gaan en ook niet om gedumpt drugsafval op te ruimen.
Kunt u voorbeelden geven van maatregelen die redelijkerwijs van een burger verwacht mogen worden om drugsdumpingen tegen te gaan?
Zie antwoord vraag 4.
Kunt u aangeven wanneer een particulier aan zijn zorgplicht heeft voldaan? Ligt het voor de hand om, indien aan de zorgplicht is voldaan, de kosten die gemoeid zijn met het opruimen van drugsafval volledig te vergoeden?
Hiervoor wordt verwezen naar de antwoorden op de vragen 4 en 5.
Deelt u de mening dat op het moment dat de overheid onvoldoende grip heeft op de productie van drugs, de burger niet de dupe mag worden indien hij ongevraagd met de gevolgen van deze drugsproductie geconfronteerd wordt?
De Minister van Justitie en Veiligheid zet in op het voorkomen van dumpingen van drugsafval door het aanpakken van de drugsproductie, onder meer door te voorkomen dat de voor drugsproductie benodigde grondstoffen ons land binnenkomen en door drugslabs te ontmantelen; waar geen drugs meer geproduceerd kunnen worden, ontstaat immers ook geen drugsafval. Voor het kabinet, en voor de Minister van Justitie en Veiligheid in het bijzonder, geldt daarbij dat de aanpak van georganiseerde criminaliteit in ons land topprioriteit moet hebben. Het kabinet heeft ingezet met aanzienlijke extra middelen, waaronder het bekende ondermijningsfonds van € 100 miljoen. Over de wijze waarop deze aanpak versterkt wordt, informeerde de Minister van Justitie en Veiligheid uw Kamer per brief van 15 februari jl.1
Daarnaast ligt hier – gelet op de verantwoordelijkheden in het voorkomen van mogelijke schade voor volksgezondheid en milieu – de verantwoordelijkheid bij regionale en lokale overheden. Provincies kunnen nog vooruit met de reeds beschikbaar gestelde middelen en kunnen particulieren snel helpen met raad, daad en financiële compensatie voor de directe opruimkosten. De meeste provincies hebben inmiddels provinciale subsidieregelingen ingesteld, die overigens worden gevoed door de resterende € 1,2 miljoen vanuit het Rijk.
Het kabinet maakt nu voor de periode 2019 tot en met 2024 structureel nog € 1 miljoen per jaar vrij op de begroting van het Ministerie van Justitie en Veiligheid om de directe kosten van het opruimen van drugsdumpingen te kunnen (co)financieren. Met de beschikbaar gestelde middelen zullen nu de particuliere grondeigenaren volledig worden gecompenseerd voor de directe opruimkosten van drugsdumpingen op hun grond en worden ook gemeenten voor een gedeelte gecompenseerd voor de financiële gevolgen van drugsdumpingen.
Kan volledige vergoeding van de opruimkosten voor particulieren niet juist bijdragen aan het algemene belang, doordat bij drugsdumpingen de grondeigenaar sneller tot melding over gaat als er geen onzekerheid bestaat over de vergoeding en kosten bij de opruiming van deze drugsdumpingen?
In het geval van een drugsafvaldumping is het van belang dat er zo snel mogelijk adequaat wordt opgeruimd door de daarvoor toegeruste instanties om mogelijke schade voor volksgezondheid en milieu te beperken. Ook is het van belang dat bij deze instanties tijdig melding wordt gedaan. Het beleid hiertoe wordt op regionaal en lokaal niveau bepaald. Voor de vraag over een causaal verband tussen een volledige vergoeding van de opruimkosten voor particulieren en de aangiftebereidheid, wordt verwezen naar het antwoord op vraag 9 hieronder.
Kan volledige vergoeding van de hoge kosten voor particulieren daarmee juist niet bijdragen aan de aangiftebereidheid en daarmee dus ook aan het strafonderzoek?
Dat slachtoffers aangifte of melding doen van strafbare feiten is van groot belang.
De Minister van Justitie en Veiligheid voert er dan ook beleid op om dit te bevorderen. Dit beleid bestaat uit het bevorderen van laagdrempelige aangiftemogelijkheden en op de mogelijkheden van beschermde aangifte, zoals aangifte onder nummer en het kiezen van domicilie op een ander adres. Het bevorderen van aangiftebereidheid hangt vanuit dit beleid niet samen met het verkrijgen van een financiële vergoeding. De Minister van Justitie en Veiligheid deelt derhalve niet de mening dat een volledige vergoeding van de kosten voor particulieren deel uitmaakt van het beleid van het vergroten van de aangiftebereidheid.
Hoeveel geld van de in de brief aan de Kamer benoemde onderbesteding binnen de co-financieringsregeling is nog beschikbaar voor de opruiming van de drugsdumpingen?
Eind 2018 was nog circa € 1,2 miljoen beschikbaar.
Hoe staat het met de suggestie om veroordeelden van drugsdumping en/of drugsproductie geld te laten storten in een fonds voor de benadeelden?1
U verwijst naar het idee van een officier van justitie bij het Functioneel Parket om veroordeelden wegens drugsdumping en/of productie van (synthetische) drugs te verplichten om een storting te doen in een fonds waaruit het opruimen van de schade door drugsdumpingen (mede) zou kunnen worden gefinancierd. Een verkenning hiervan heeft geleerd dat een dergelijke systematiek budgettaire bezwaren (middelen vloeien conform regeerakkoord naar algemene middelen) en juridische beperkingen (geen duidelijk causaal verband tussen dader en feit) en uitvoeringsbezwaren met zich meebrengt. In de antwoorden op Kamervragen van het lid Van Toorenburg bent u door de Minister van Justitie en Veiligheid geïnformeerd over de mogelijkheden die bestaan binnen het strafrecht om de kosten te kunnen verhalen op de dader3.
Op welke termijn kan de Kamer het advies verwachten van de interbestuurlijke werkgroep die de financiële en juridische mogelijkheden verkent voor een duurzame financieringsoplossing?
Als voorzitter van de interbestuurlijke werkgroep heeft IPO een extern bureau opdracht gegeven om onderzoek te doen naar de kosten en de financieringsmogelijkheden. Hieruit is het instellen van een schadefonds naar voren gekomen als optie om verder te verkennen. Het is nu aan provincies en gemeenten om dit op te pakken.
Bent u bereid om te onderzoeken of in een structurele regeling een onderscheid kan worden gemaakt tussen de vergoeding voor particulieren, te weten 100 procent, en de vergoeding voor medeoverheden in de vorm van co-financiering?
Hiervoor wordt verwezen naar het antwoord op vraag 7.
Het vergoeden van kosten voor het opruimen van drugsafval |
|
Gijs van Dijk (PvdA), Attje Kuiken (PvdA) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66), Stientje van Veldhoven (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (D66), Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
|
|
|
Kent u het artikel «Drugsafval in je tuin»1 en de uitzending van Radar over dit onderwerp2?
Ja.
Wat is de stand van zaken met betrekking tot het eerdere budget voor het opruimen van drugsafval? Hoeveel daarvan was er na het aflopen van die subsidieregeling nog niet uitgegeven? Was dat bedrag daarna geheel beschikbaar voor hetzelfde doel en hoeveel is er inmiddels van uitgegeven?
De totale onderbesteding van de afgelopen, tijdelijke co-financieringsregeling bedraagt € 1,2 miljoen. De middelen die aan het provinciefonds zijn toegevoegd, zijn – op grond van het Convenant waarin deze regeling is uitgewerkt – bedoeld voor het opruimen van drugsafval. Provincies kunnen dus nog vooruit met de reeds beschikbaar gestelde middelen in de jaren 2015, 2016 en 2017.
Deelt u de mening dat het opruimen van drugsafval op een particulier terrein onder andere de publieke belangen van het voorkomen van grondwatervervuiling, andere milieuproblemen en bedreiging van de volksgezondheid dient? Zo nee, waarom niet?
Ja.
Hoe hoog zijn de kosten voor het opruimen van drugsafval per storting? Kunt u aangeven aan welke bedragen gedacht moet worden?
De directe opruimkosten per dumping kunnen uiteenlopen van een paar honderd euro tot tienduizenden euro’s. Dat hangt af van vele factoren, zoals de hoeveelheid gedumpt drugsafval, de status van de dumping (o.a. lekkende vaten, verontreinigde bodem, schoonmaakkosten wegdek, wegslepen uitgebrande auto) en de wijzen van opruimen en aanbesteding van het opruimen.
Wat gaat u doen om er voor te zorgen dat getroffen particulieren niet zelf het opruimen van drugsafval hoeven te regelen maar dat dat door de overheid wordt geregeld?
Gelet op de verantwoordelijkheden in het voorkomen van mogelijke schade voor volksgezondheid en milieu, ligt hier de verantwoordelijkheid bij regionale en lokale overheden. Provincies kunnen nog vooruit met de reeds beschikbaar gestelde middelen en kunnen particulieren snel helpen met raad, daad en financiële compensatie voor de directe opruimkosten. De meeste provincies hebben inmiddels provinciale subsidieregelingen ingesteld, die overigens worden gevoed door de resterende € 1,2 miljoen vanuit het Rijk.
Het kabinet maakt nu voor de periode 2019 tot en met 2024 structureel nog € 1 miljoen per jaar vrij op de begroting van het Ministerie van Justitie en Veiligheid om de directe kosten van het opruimen van drugsdumpingen te kunnen (co)financieren. Met de beschikbaar gestelde middelen zullen nu de particuliere grondeigenaren volledig worden gecompenseerd voor de directe opruimkosten van drugsdumpingen op hun grond en worden ook gemeenten voor een gedeelte gecompenseerd voor de financiële gevolgen van drugsdumpingen.
Deelt u de mening dat het onbillijk is om een particulier, die geheel buiten zijn schuld geconfronteerd wordt met drugsafval op zijn grond, op te laten draaien voor de kosten van het opruimen? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Ja, indien de particulier geen schuld heeft aan de dumping blijven deze kosten, gelet op de wettelijke verantwoordelijkheden, voor rekening van de gemeente. Verder wordt u verwezen naar de brief van de Minister van Justitie en Veiligheid die op 28 maart 2019 aan uw Kamer is gestuurd3.
Deelt u de mening dat er van overheidswege een structurele financiële regeling moet worden getroffen om getroffen particulieren volledig te compenseren voor de kosten van het opruimen van drugsafval? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom zouden particulieren dan wel zelf die kosten moeten dragen?
Ik verwijs hiervoor naar het antwoord op vraag 5.
Deelt u ook de mening dat getroffen particulieren niets hebben aan een al te lang voortslepend bestuurlijk overleg tussen gemeenten, provincies en het rijk maar snel met raad, daad en financiële compensatie voor de kosten moeten worden geholpen? Zo ja, kunt u daar vanuit het rijk op zeer korte termijn voor gaan zorgen en de verdeling van de verantwoordelijkheden desnoods daarna gaan regelen? Zo nee, waarom deelt u die mening niet?
Ja, zie het antwoord op vraag 5.
Het uitzetten van een journalist door Marokko |
|
Lilianne Ploumen (PvdA), Sadet Karabulut |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
|
|
|
Bent u ermee bekend dat een Nederlandse journalist, die onder andere werkte aan artikelen over migratie en de protesten in het Rifgebied, Marokko is uitgezet?1 Welke redenen zijn hiervoor gegeven door de Marokkaanse autoriteiten?
Ja. De betrokken journalist was in Marokko werkzaam zonder accreditatie. Marokko heeft wettelijk vastgelegd dat het journalisten zonder accreditatie kan uitwijzen.
Deelt u de zorgen dat deze uitzetting past in een trend van toenemende repressie in Marokko tegen journalisten?
Accreditatie voor buitenlandse journalisten is verplicht in veel landen in deze regio. Voor Marokko specifiek geldt dat niet alleen Nederlandse journalisten te maken hebben met uitwijzingen vanwege een ontbrekende accreditatie. In 2018 is ook een Franse journalist uitgezet om deze reden.
Wat is uw reactie op de brief van de Nederlandse Vereniging van Journalisten op de uitzetting?2
De Nederlandse Vereniging van Journalisten is in reactie op hun brief geïnformeerd over de in Marokko geldende wettelijke verplichting tot accreditatie, evenals over de wijze waarop de honorair consul te Nador en de ambassade in Rabat de heer Van der Aa hebben gefaciliteerd.
Bent u bereid de Marokkaanse ambassadeur te ontbieden en er op aan te dringen dat journalisten vrij toegang krijgen tot Marokko? Zo nee, waarom niet en wat doet u dan?
Daar zie ik geen reden toe. We bespreken het belang van persvrijheid regelmatig in ons contact met Marokkaanse autoriteiten. Dit doen we zowel in EU-verband als bilateraal. Uiteindelijk bepaalt Marokko net als andere landen zelf de regelgeving voor de accreditatie van journalisten.
Bent u bekend met berichten over de slechte gezondheid van protestleider Nasser Zafzafi uit de Rif, die om politieke redenen veroordeeld is?3 Wat klopt hiervan? Deelt u de zorgen hierover?
De beroepsprocedures lopen nog en de Nederlandse ambassade zal de rechtsgang blijven monitoren. Ik ben bekend met de berichten over de gezondheid van de heer Zafzafi die in de media zijn verschenen. De Nederlandse ambassade staat niet in direct contact met de heer Zafzafi. Ik kan u dan ook niet met zekerheid zeggen in hoeverre deze berichten juist zijn. Echter, volgens informatie waarover de Nederlandse ambassade in Rabat beschikt, zou de heer Zafzafi momenteel in relatief goede gezondheid verkeren.
Hoe spant u zich in om de ten onrechte opgesloten Rif-demonstranten in Marokko vrij te krijgen en voor goede medische behandeling van gevangenen?
Zie antwoord vraag 5.
Het bericht ‘Koeiengriep vastgesteld in Duitse grensstreek’ |
|
Helma Lodders (VVD) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, visserij, voedselzekerheid en natuur) (CU) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht «Koeiengriep vastgesteld in Duitse grensstreek»?1
Ja.
Kunt u een actuele stand van zaken geven over de uitbraak van de runderziekte BHV1 in Duitsland?
In Duitsland is recent op 3 bedrijven een besmetting met BHV-1 vastgesteld. BHV-1 is het virus dat infectieuze boviene rhinotracheïtis (IBR) veroorzaakt, ook wel koeiengriep genoemd. Duitsland bestrijdt IBR al vele jaren en sinds 22 mei 2017 is heel Duitsland officieel vrij van IBR op basis van Europese regelgeving. IBR is daarmee in Duitsland een aangifteplichtige dierziekte. In het kader van de verplichte monitoring op IBR zijn deze 3 bedrijven opgespoord. Er zijn voor zover mij bekend geen extra besmette bedrijven aangetroffen.
Hoe vaak komt de koeiengriep jaarlijks in Nederland voor?
IBR is in Nederland op dit moment niet aangifteplichtig. De overheid houdt daarom geen cijfers bij over het vóórkomen van IBR in Nederland. In 2015 is door het bedrijfsleven voor het laatst een monitoring op IBR uitgevoerd. Daarbij bleek dat op ongeveer 15% van de melkveebedrijven en ongeveer 10% van de overige rundveebedrijven IBR kon worden aangetoond.
In Nederland loopt al sinds lange tijd een privaat vrijwillig bestrijdingsprogramma voor IBR. In 2014 heeft de rundveesector de ambitie uitgesproken om ook Nederland vrij van IBR te maken. Na een paar jaar stimuleren is per 1 april 2018 de bestrijding van IBR voor melkveehouders privaat verplicht gesteld, overige rundveehouders kunnen vrijwillig deelnemen in dit programma.
Daarnaast bereid ik een algemene maatregel van bestuur (AMvB) voor, die de nationale bestrijding van IBR regelt, zodat alle rundveehouders verplicht worden IBR te bestrijden. Belangrijk hierbij is dat deze voldoet aan de Europese regelgeving om in aanmerking te komen voor een officiële IBR-status voor Nederland. Momenteel worden het Nederlandse programma en de AMvB afgestemd op de nieuwe Europese diergezondheidsregels, die in april 2021 in werking treden.
Hoeveel koeien zijn er in Nederland sinds 2013 overleden aan de gevolgen van de koeiengriep?
Doorgaans leidt een IBR-besmetting tot lichte ziekteverschijnselen, soms tot abortus en in incidentele gevallen tot sterfte van dieren. De belangrijkste gevolgen zijn productiedaling en vermindering van de weerstand, waardoor dieren gevoeliger zijn voor andere aandoeningen. Er vindt geen registratie plaats van sterfte als direct gevolg van IBR, maar de verwachting is dat dit heel weinig voorkomt.
Hoe was het verloop van de koeiengriep vóór 2013?
Naast de monitoring door het bedrijfsleven in 2015, heeft het bedrijfsleven eerder ook het voorkomen van IBR in Nederland onderzocht. In 2005, 2007 en 2011 werd op respectievelijk 18%, 20% en 20% van de melkveebedrijven IBR aangetoond, en in 2011 op 17% van de overige rundveebedrijven.
Hoe vaak komt de koeiengriep jaarlijks in Duitsland voor?
Het is mij niet bekend op hoeveel bedrijven jaarlijks IBR wordt aangetoond in Duitsland. Zoals aangegeven in mijn antwoord op vraag 2 heeft Duitsland een officiële EU-vrijstatus voor IBR. Deze status kan enkel verkregen worden als is aangetoond dat de ziekte niet meer voorkomt op het grondgebied van de betreffende lidstaat. Incidentele uitbraken leiden niet tot verlies van de status, maar moeten wel bestreden worden om de status te kunnen behouden.
Hoeveel koeien zijn er in Duitsland de afgelopen jaren overleden aan de gevolgen van de koeiengriep?
Het is niet bekend hoeveel dieren in Duitsland jaarlijks sterven als direct gevolg van een IBR-besmetting. Zoals aangegeven leidt IBR slechts in incidentele gevallen tot sterfte. Daarnaast komt IBR in Duitsland hooguit enkele keren per jaar voor.
Nemen de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) en de Chief Veterinary Officer voorzorgsmaatregelen om te voorkomen dat de koeiengriep overslaat op veehouderijen in Nederland? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke?
Bestrijding van IBR is op basis van Europese regelgeving vrijwillig. Duitsland is na jaren van verplichte bestrijding per mei 2017 officieel vrij van IBR. Bij IBR-uitbraken treft Duitsland maatregelen om verspreiding te voorkomen en zo de vrijstatus te kunnen behouden. Mede gezien het feit dat IBR voornamelijk door direct diercontact wordt verspreid is de kans op verspreiding uit Duitsland daarom zeer klein. Er zijn dan ook geen voorzorgsmaatregelen noodzakelijk.
Welke maatregelen hebben de NVWA en de Chief Veterinary Officer genomen om te voorkomen dat de ziekte oversloeg naar Nederlandse veebedrijven toen eind 2017 de koeiengriep is aangetroffen in dezelfde Duitse grensstreek?2
Zie antwoord vraag 8.
Klopt het dat de dierenartsen in Nederland geen instructie hebben gehad over de uitbraak van koeiengriep net over de Duitse grens en de geboden extra alertheid? Zo nee, waarom niet?
IBR is in Nederland nog niet aangifte- en bestrijdingsplichtig. De sector is zelf verantwoordelijk voor het voorkómen van verspreiding van IBR en heeft hiervoor een bestrijdingsprogramma lopen. Vooralsnog is dit een privaat programma. Wel werk ik aan een algemene maatregel van bestuur die de landelijk verplichte bestrijding van IBR mogelijk maakt. Echter, zolang de bestrijding van IBR niet wettelijk is heeft de overheid geen verantwoordelijkheid bij IBR-uitbraken. Er is vanuit de overheid dan ook geen communicatie geweest over de IBR-uitbraken in Duitsland.
Zijn de boeren, dierenartsen en gemeenten in Twente en de Achterhoek op de hoogte van de aanwezigheid van de koeiengriep vlak over de grens met Duitsland? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke manieren is dit door de NVWA gecommuniceerd?
Zie antwoord vraag 10.
Vindt u dat er voldoende gecommuniceerd wordt over symptomen en bestrijding van dit griepvirus? Zo nee, wat zijn de vervolgstappen?
Zie antwoord vraag 10.
Kunt u de vragen een voor een beantwoorden?
Om herhaling van mijn antwoorden te voorkómen heb ik de antwoorden op een aantal vragen samengevoegd. Daarbij heb ik alle vragen beantwoord.
Het bericht dat het lerarentekort mogelijk op te lossen is met de Onderwijsassistent-Plus |
|
Peter Kwint |
|
Arie Slob (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CU) |
|
Kent u het bericht «Lerarentekort mogelijk op te lossen met de Onderwijsassistent-Plus», een experiment van het Summa College en 26 basisscholen van Scholengroep Eenbes?1 Wat is uw reactie daarop?
Ja, het genoemde artikel is mij bekend. Ik vind het positief dat besturen zoeken naar oplossingen voor het lerarentekort. Het werken met een divers team met verschillende (vak)specialisten, onderwijsassistenten/ondersteuners en zijinstromers kan daaraan een bijdrage leveren.
Naar aanleiding van het artikel is contact opgenomen met de initiatiefnemer van scholengroep Eenbes. Daaruit blijkt dat het traject is ingezet vanuit een visie om het onderwijs anders te gaan organiseren. Daarvoor achten zij het wenselijk om onderwijsassistenten breder te scholen. In overleg met het Summa College is een nascholingsprogramma ontwikkeld. Het bestuur is zich ervan bewust dat «onderwijsassistenten-plus» niet zelfstandig voor de klas mogen, noodsituaties daargelaten. Zie verder het antwoord op vraag 2.
Vindt u het wenselijk dat er in deze pilot voor wordt gezorgd dat onderwijsassistenten zonder lesbevoegdheid via een intern opleidingstraject tot Onderwijsassistent-Plus (onderwijsondersteuner) het volledige werk van een bevoegde docent zelfstandig voor de klas uitvoeren? Kunt u dit toelichten?
In de Wet op het primair onderwijs wordt onderscheid gemaakt tussen het geven van onderwijs, dat is voorbehouden aan leraren, en ondersteunende werkzaamheden (artikelen 3 en 3a).
In de handreiking over de aanpak van het lerarentekort – die ik samen met de Inspectie van het Onderwijs heb opgesteld – staat een toelichting op wie er wel en niet zelfstandig voor de klas mag.2 Daarin staat ook dat onderwijsondersteunend personeel onderwijsinhoudelijke taken kan verrichten, leerlingen kan begeleiden bij het zelfstandig werken, of groepjes leerlingen kan begeleiden op aanwijzing en onder verantwoordelijkheid van de bevoegde leraar. Onderwijsondersteuners mogen echter niet zelfstandig instructie geven, of langere tijd zelfstandig, zonder bevoegde leerkracht, voor de klas staan. In de handreiking worden wel een aantal situaties en voorwaarden beschreven waarin zij als de nood echt hoog is voor een korte periode voor de klas kunnen inspringen. Ook dan moet dat altijd onder verantwoordelijkheid van een bevoegde leraar zijn.
Deelt u de mening dat op deze wijze de strenge regels rond de lesbevoegdheid worden omzeild? Kunt u dit toelichten?
Zoals in het antwoord op vraag 1 staat, is het bestuur zich ervan bewust dat een onderwijsassistent- of ondersteuner onder verantwoordelijkheid van een bevoegde leraar werkt en niet zelfstandig voor de klas mogen. Er is dan ook geen sprake van omzeilen van bevoegdheidseisen.
Heeft u zicht op de mogelijke hoeveelheid aanmeldingen bij een dergelijke opleiding tot Onderwijsassistent-Plus?
De opleiding onderwijsassistent-plus is een intern nascholingsaanbod dat het bestuur samen met het Summa College heeft ontwikkeld. Op het aantal onderwijsassistenten dat dergelijke nascholingsprogramma’s volgt heb ik geen zicht. Wel vind ik het positief dat ook onderwijsassistenten de ruimte krijgen om zich verder te ontwikkelen. Evenals dat ik het een mooi voorbeeld vind van samenwerking tussen een instelling voor po en mbo op het gebied van nascholing van personeel.
Wat vindt u ervan dat op deze wijze voor de bij dit experiment betrokken scholen andere regels omtrent de lesbevoegdheid gelden dan in de rest van het land?
Er is geen sprake van een experiment in de zin van afwijken van de landelijke wet- en regelgeving. Er gelden dan ook geen andere regels voor de lesbevoegdheid dan in de rest van het land.
Welke gevaren ziet u voor de algehele onderwijskwaliteit als dit experiment tot een landelijk concept uitgroeit?
Zie het antwoord op vraag 5. Er is geen sprake van een experiment.
Klopt de berichtgeving in het artikel dat het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap wel oren heeft naar dit plan?
Over het artikel is vooraf geen contact geweest met OCW. Positief vind ik dat het bestuur een visie heeft op de wijze waarop het het onderwijs wil organiseren en vervolgens in lijn daarmee onderwijspersoneel een programma biedt voor nascholing.
Deelt u de mening dat de positionering van dit experiment als «gat in de markt, precies waar het werkveld op dit moment om vraagt» ervoor kan zorgen dat de echt nodige maatregelen om het lerarentekort op te lossen buiten beeld dreigen te raken, zoals kleinere klassen, beter salaris, lagere werkdruk en minder lessen per leraar? Kunt u dit toelichten?
Het kabinet werkt langs verschillende invalshoeken aan de aanpak van het lerarentekort. Het anders inrichten van het onderwijs en de inzet van verschillende onderwijsprofessionals kan eveneens een bijdrage leveren aan de aanpak van het lerarentekort. Ook andere oplossingen zoals het verhogen van de instroom bij de pabo, het werven van zijinstromers en herintreders/stille reserve en het behouden van personeel door goed personeelsbeleid blijven nodig. Het lerarentekort is immers een complex vraagstuk, waar niet één oplossing voor is.
Welke bedreigingen ziet u in het op deze manier verlagen van de eisen aan de docenten voor de klas om «het lerarentekort te bestrijden»? Deelt u de mening van onder andere de leraar die op zijn twitteraccount meldt dat lagere eisen aan de docent leiden tot lagere eisen aan de onderwijskwaliteit? Zo nee, kunt u dit toelichten?2
De eisen voor leraren worden niet verlaagd. Er is dan ook geen sprake van lagere eisen aan de onderwijs.
De Week zonder vlees |
|
Esther Ouwehand (PvdD) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
|
|
|
Heeft u gezien dat het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit vorig jaar via Twitter heeft opgeroepen om mee te doen aan de eerste Week zonder vlees?1
Bent u bereid het publiek dit jaar ook te vragen om mee te doen aan de Week zonder Vlees die op 11 maart 2019 begint? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke wijze?
Bent u bereid de keuzevrijheid van alle deelnemers aan diners op het Ministerie van Justitie en Veiligheid te vergroten en tegelijk klimaatwinst te boeken door alle diners in principe geschikt te maken voor iedereen -carnivoren, herbivoren en omnivoren- en de maaltijd alleen op verzoek uit te breiden met vlees of vis, volgens het concept van «Carnivoor? Geef het door?»2 Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke termijn en wijze?
Kent u het bericht «Tweede week zonder vlees grootser van opzet»?3
Welke rol speelt de Nederlandse overheid in het initiatief dat inmiddels door 69 partners gesteund wordt?
Kent u het onderzoek van CE Delft waaruit blijkt dat de jaarlijkse schade door externaliteiten ten gevolge van de vleesproductie en -consumptie 4,5 miljard euro bedraagt?4 Deelt u de mening dat deze externaliteiten in de prijs van vleesproducten tot uitdrukking zou moeten komen en het ontmoedigen van de consumptie van vlees rechtvaardigt? Zo ja, welke stappen gaat u ondernemen? Zo nee, waarom niet?
Zijn er op het Ministerie van Justitie en Veiligheid in het afgelopen jaar initiatieven ontplooid om de consumptie van dierlijke eiwitten te verminderen? Zo ja, welke initiatieven waren dat en tot welk resultaat hebben ze geleid? Zo nee, waarom niet?
Kent u het voedingsadvies van de Canadese overheid om de eiwitcomponent van maaltijden voor 88% uit plantaardige bronnen te laten bestaan?5 Inspireert deze opvatting om de Week zonder Vlees op het Ministerie van Justitie en Veiligheid te promoten onder uw medewerkers? Zo ja, op welke wijze? Zo nee, waarom niet?
Wilt u deze vragen voor 11 maart 2019 beantwoorden?
De Week zonder vlees |
|
Esther Ouwehand (PvdD) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
|
|
|
Heeft u gezien dat het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit vorig jaar via Twitter heeft opgeroepen om mee te doen aan de eerste Week zonder vlees?1
Bent u bereid het publiek dit jaar ook te vragen om mee te doen aan de Week zonder Vlees die op 11 maart 2019 begint? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke wijze?
Bent u bereid de keuzevrijheid van alle deelnemers aan diners op uw ministerie te vergroten en tegelijk klimaatwinst te boeken door alle diners in principe geschikt te maken voor iedereen -carnivoren, herbivoren en omnivoren- en de maaltijd alleen op verzoek uit te breiden met vlees of vis, volgens het concept van «Carnivoor? Geef het door.»?2 Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke termijn en wijze?
Kent u het bericht «Tweede week zonder vlees grootser van opzet»?3
Welke rol speelt de Nederlandse overheid in het initiatief dat inmiddels door 69 partners gesteund wordt?
Kent u het onderzoek van CE Delft waaruit blijkt dat de jaarlijkse schade door externaliteiten ten gevolge van de vleesproductie en -consumptie 4,5 mrd. euro bedragen?4 Deelt u de mening dat deze externaliteiten in de prijs van vleesproducten tot uitdrukking zouden moeten komen en het ontmoedigen van de consumptie van vlees rechtvaardigen? Zo ja, welke stappen gaat u ondernemen? Zo nee, waarom niet?
Zijn er op uw ministerie in het afgelopen jaar initiatieven ontplooid om de consumptie van dierlijke eiwitten te verminderen? Zo ja, welke initiatieven waren dat en tot welk resultaat hebben ze geleid? Zo nee, waarom niet?
Kent u het voedingsadvies van de Canadese overheid om de eiwitcomponent van maaltijden voor 88% uit plantaardige bronnen te laten bestaan?5 Inspireert deze opvatting u om de Week zonder Vlees op uw ministerie te promoten onder uw medewerkers? Zo ja, op welke wijze? Zo nee, waarom niet?
Wilt u deze vragen voor 11 maart 2019 beantwoorden?