Het bericht dat radicale haatlectuur volop voor handen is in de PI Vught |
|
Madeleine van Toorenburg (CDA) |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht dat radicale haatlectuur volop voorhanden is in de penitentiaire inrichting (PI) Vught?1
Ja.
Hoe beoordeelt u het gegeven dat gedetineerden, ook degene die zijn ingesloten op de Terroristen Afdeling (TA), boeken kunnen lenen die de gewapende jihad en de vernederingen van Joden en Christenen verheerlijken?
Gedetineerden kunnen boeken lenen uit de collectie van de bibliotheek van een penitentiaire inrichting (PI). Wil een gedetineerde een boek lezen dat niet in de bibliotheek van de PI aanwezig is, dan kan daarvoor een aanvraag worden ingediend. De bibliothecaris beziet op welke wijze een aangevraagd boek het beste kan worden verkregen (bijvoorbeeld via uitleen door een openbare bibliotheek).
Voor alle boeken geldt dat deze de orde en veiligheid in de inrichting niet in het geding mogen brengen. De beoordeling of hiervan sprake is geschiedt door de directeur van de inrichting. Bij de afweging of boeken wel of niet geleend mogen worden dient het recht van de gedetineerde op vrijheid van meningsuiting en vrij verkeer van informatie uitdrukkelijk meegewogen te worden.
Er zijn op dit moment geen nadere criteria geformuleerd aan de hand waarvan de directeur deze soms complexe afweging moet maken. Ik ben van oordeel dat dergelijke criteria wel wenselijk zijn. Ten eerste om de directeur bij deze complexe keuze, die ook raakt aan grondrechten, te ondersteunen. Ten tweede om te zorgen voor eenheid van beleid binnen het gevangeniswezen op dit punt. Met behulp van deskundigen zal ik dergelijke criteria laten opstellen.
Gedetineerden die op de Terroristenafdeling (TA) verblijven mogen de penitentiaire bibliotheek niet bezoeken. Zij kunnen alleen door middel van een aanvraag een boek lenen. Boeken die worden aangevraagd door gedetineerden op de TA worden aan een extra screening onderworpen. Boeken waarvan wordt geoordeeld dat deze (kunnen) bijdragen aan radicalisering worden niet verstrekt.
De beoordeling of een boek bijdraagt aan radicalisering vereist specifieke deskundigheid. Om tot een zo zorgvuldig en objectief mogelijk oordeel te komen vindt deze screening plaats door meerdere experts op het gebied van radicalisering en politiek- en religieus extremisme.
De in het Telegraafartikel genoemde boeken van Ibn Taymiyya en Bilal Philips kunnen op basis van deze screening niet worden geleend op de TA.Bilal Philips wordt beschouwd als een salafistisch kopstuk en «haatprediker». Hij kreeg vanwege zijn extremistische ideologie een toegangsverbod tot verschillende landen. Ibn Taymiyya wordt gezien als de geestelijk vader van jihadistische strijders vanwege zijn werk over oorlogsrecht.
Dergelijke boeken kunnen slechts worden gebruikt als onderdeel van een persoonsgericht deradicaliseringstraject. Hierbij reflecteert een deskundige bijvoorbeeld met de gedetineerde op enkele passages uit een dergelijk boek en stelt daar andere interpretaties tegenover. Om deze reden zijn deze boeken als pdf-bestand opgenomen in het archief, maar niet uitleenbaar aan gedetineerden.
Naar aanleiding van de berichtgeving van de Telegraaf heb ik een bredere commissie bestaande uit deradicaliseringsexperts van DJI, NCTV en politie gevraagd nogmaals kritisch te kijken naar de boeken die aan gedetineerden op de TA verstrekt zijn. Ten opzichte van de eerste screening kwamen zij van 11 boeken tot de conclusie dat zij op onderdelen kunnen aanzetten tot radicalisering. Ook deze boeken zullen niet meer op de TA worden verstrekt. De commissie zal periodiek een second opinion uitvoeren op de boeken die in de TA gelezen kunnen worden.
Het is uiteraard ook niet wenselijk dat gedetineerden die buiten een TA zijn geplaatst radicaliseren. Daar houd ik rekening mee bij het opstellen van de nadere criteria om boeken toe te staan in reguliere PI’s.
Klopt het dat recent nog twee dozen met daarin 20 exemplaren van een radicale theoloog zijn binnengekomen? Waarom is hiervoor gekozen terwijl de voorzitter van het Center for Security Policy zijn verontrusting hierover heeft uitgesproken omdat het lectuur is dat de gewelddadige jihad aanmoedigt en hij stelt dat het serieus reden is om te denken dat deze lectuur aanzienlijk bijdraagt aan de radicalisering van gedetineerden?
De twee dozen waarop in de vraag wordt gedoeld betreft een levering aan de PI Vught met drie exemplaren van een koranexegese van Ibn Kathier. Dat boek bestaat uit zeven losse delen.
Ibn Kathier is een klassieke orthodoxe korangeleerde uit de 14e eeuw. Hij staat bekend om zijn orthodoxe, letterlijke en precieze interpretatie van de islam. Over dit boek is discussie of dit wel of niet aanzet tot radicalisering. Van het boek is bekend dat het bij salafisten en jihadisten populair is. Gelet op de doelstelling van de TA om bij te dragen aan deradicalisering is na zorgvuldige weging besloten ook dit boek niet meer uit te lenen aan gedetineerden op de TA. Het boek kan nog wel worden gebruikt in een persoonsgericht deradicaliseringstraject, zoals hierboven beschreven.
Klopt het dat ook andere lectuur voorhanden is in de PI waarin expliciet voor de invoering van de sharia wordt gepleit alsmede boeken van de grondlegger van het jihadisme?
Het criterium waaraan wordt getoetst of een boek kan worden uitgeleend aan een gedetineerde, is de orde en veiligheid in de inrichting. Gelet op het feit dat dit een ruim en algemeen criterium is, zal ik met behulp van deskundigen nadere criteria formuleren. Met behulp van deze criteria zal een directeur van een inrichting bij elke individuele aanvraag een afgewogen beslissing kunnen maken of een boek kan worden uitgeleend.
Ten aanzien van boeken van de theoloog Ibn Taymiyya, aan wie soms wordt gerefereerd als grondlegger van het jihadisme, wijs ik op het antwoord bij vraag 2 en 3.
Hoe past het van Rijkswege verstrekken van dergelijke lectuur bij in de inzet van de PI om te werken aan deradicalisering?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe wordt in de PI beoordeeld of lectuur passend is om te verstrekken aan mensen die (al dan niet tijdelijk) uit de samenleving verwijderd zijn omdat ze verdacht worden van ernstige terroristische misdaden of hiervoor al zijn veroordeeld? Welke criteria worden er gehanteerd om een boek te weigeren en kunt u enkele voorbeelden noemen van geweigerde boeken en de reden van weigering?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid, evenals bijvoorbeeld de Britse justitie gedaan heeft, dergelijke extreme lectuur uit de PI's te verwijderen? Zo nee, waarom niet?
Ja. Zoals bij het antwoord op vraag drie is vermeld zijn er boeken uit de voor de TA beschikbare collectie verwijderd. Als de toets van de overige collecties daar aanleiding voor geeft zullen ook daaruit boeken worden verwijderd.
De werken van de schrijvers Ibn Taymiyya en Bilal Philips, die in de Telegraaf worden genoemd en uit Britse gevangenisbibliotheken zijn verwijderd, waren niet beschikbaar in de uitleencollectie.
De containers die overboord zijn geslagen bij de Waddeneilanden |
|
Maurits von Martels (CDA) |
|
Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van de berichtgeving over 270 containers die overboord zijn geslagen bij de Waddeneilanden, waarvan sommige containers met giftige stoffen?1
Ja.
Kunt u aangeven wat de vervolgprocedures zijn, zowel qua het verhalen van de schade als het strafrechtelijke vervolg?
De reder van de MSC Zoe is namens de Staat direct aansprakelijk gesteld en door Rijkswaterstaat tot opruiming verplicht op basis van de Wet bestrijding maritieme ongevallen. De reder heeft laten weten zich verantwoordelijk te voelen en alle opruimkosten te zullen betalen. Ook wil het bedrijf alles in het werk stellen om schade te beperken.
Afgesproken is dat Rijkswaterstaat de schade-afhandeling in de richting van de verzekeraar van de reder coördineert voor in ieder geval de overheidspartijen. Onderzocht wordt of de terrein beherende organisaties zich hierbij kunnen en willen aansluiten.
Het Openbaar Ministerie (OM) doet op dit moment strafrechtelijk onderzoek naar het verliezen van de containers door MSC Zoe. De Inspectie voor Leefomgeving en Transport (ILT) levert bij dit onderzoek inhoudelijke assistentie. Uit het onderzoek van het OM moet blijken of er sprake is van strafbare feiten. De vervolgprocedures op strafrechtelijk gebied zijn afhankelijk van de uitkomsten van dit onderzoek.
Op welke wijze worden de verloren containers geborgen, wie voert dit uit en wie wordt hiervoor aansprakelijk gesteld?
Containers die in het water of op de zeebodem zijn gelokaliseerd, worden zo spoedig mogelijk geborgen. Een veilig berging is alleen mogelijk als de weersomstandigheden op zee dit toelaten. De containers op de zandplaten en de stranden van de Waddeneilanden zijn inmiddels in opdracht van Rijkswaterstaat verwijderd.
In opdracht van de rederij MSC, de eigenaar van de MSC Zoe, zijn twee bergingsschepen ingezet. De berging gebeurt binnen de door Rijkswaterstaat aangegeven kaders en uitgangspunten. Naast de voorkoming van ecologische schade, heeft de veiligheid voor de scheepvaart en voor de aanwezige gasleidingen prioriteit. De reder van de MSC Zoe is namens de Staat direct aansprakelijk gesteld en door Rijkswaterstaat tot opruiming verplicht op basis van de Wet bestrijding maritieme ongevallen. De reder heeft laten weten zich verantwoordelijk te voelen en alle opruimkosten te zullen betalen. Ook wil het bedrijf alles in het werk stellen om schade te beperken.
Is Rijkswaterstaat als beheerder juist en op tijd geïnformeerd door de reder? Welke acties zijn hier uit voortgekomen?
In de nacht van 2 januari heeft de verkeerspost Westereems, een gezamenlijke verkeerspost van Rijkswaterstaat en de Duitse autoriteiten, om 3:57u een melding ontvangen van de rederij MSC. De beoordeling of de melding binnen de gestelde termijnen heeft plaatsgevonden, wordt onderzocht in het strafrechtelijk onderzoek dat wordt uitgevoerd door het OM.
De verkeerspost heeft onmiddellijk de Kustwacht geïnformeerd met het oog op de veiligheid van de scheepvaart. Aansluitend is vanuit Rijkswaterstaat contact gezocht met de rederij, de verzekeraar en de collega overheden, waarna het opruimen van de stranden is gestart.
Hoe wordt er samengewerkt met de lokale, regionale, maar ook Duitse autoriteiten?
De coördinatie tussen de betrokken Nederlandse diensten is in handen van de Veiligheidsregio Fryslân. Op initiatief van de betrokken burgemeesters is per 7 januari, GRIP 4 (Gecoördineerde Regionale Incidentenbestrijdingsprocedure) ingesteld.
Ook de Duitse autoriteiten zijn betrokken, zie ook antwoord 6.
De samenwerking tussen de betrokken Nederlandse autoriteiten onderling en de samenwerking met de Duitse autoriteiten verloopt goed.
Wat is de oorzaak van dit incident en op welke manier zijn de Nederlandse autoriteiten betrokken bij eventueel onderzoek? Stelt u gezien de zeer uitzonderlijke omvang zelf een nader onderzoek in?
De oorzaak van het incident is op dit moment niet bekend. Onderzoek moet dit uitwijzen. Onderzoek wordt gedaan door de Duitse autoriteiten omdat het schip na het incident in Bremerhaven was aangemeerd, en de Panamese autoriteiten omdat het schip onder Panamese vlag vaart. Het schip is inmiddels weer vertrokken uit Bremerhaven nadat door de Duitse autoriteiten is vastgesteld dat de reis veilig kon worden voortgezet. Vanuit Nederland heeft het Openbaar Ministerie een onderzoek ingesteld en levert de Inspectie voor Leefomgeving en Transport (ILT) inhoudelijke assistentie aan het OM bij dit onderzoek. Daarnaast heeft de Onderzoeksraad voor Veiligheid ook besloten een onderzoek in te stellen.
Hoe staat het met de opvolging van de aanbevelingen uit het rapport, d.d. 30 augustus 2010, van de toenmalige Inspectie Verkeer en Waterstaat naar aanleiding van de thema-actie Sjorringen, waarbij bleek dat de containers slechts op 46% van de schepen conform de daarvoor gestelde normen waren vastgesjord?
Op grond van de aanbevelingen uit het rapport is er een «awareness» campagne uitgevoerd onder reders en klassenbureaus. Ook is het onderwerp behandeld op internationale seminars van inspecteurs en de resultaten zijn gedeeld met onder meer de Europese en Australische Maritieme Veiligheidsagentschappen (EMSA/AMSA).
Verder zijn de internationale regels voor het verifiëren van de gewichten van containers aangescherpt, opdat de verdeling van het gewicht aan boord van schepen kan worden verbeterd. Deze aangescherpte regelgeving kwam voort uit een voorstel van Nederland, Denemarken en Australië, gebaseerd op onderzoek van MARIN. De aangescherpte regels zijn sinds 2016 van kracht.
In de Nederlandse havens is sinds de thema-actie in het kader van de Port State controles aandacht geweest voor het sjorren van containers. In februari 2018 is er een thema-actie op het sjorren van containers uitgevoerd voor schepen tot 150 meter waar de bemanning dit zelf mag doen. Daarnaast wordt, in samenwerking met het Havenbedrijf Rotterdam, ingezet op voorlichting aan schepen die de haven van Rotterdam bezoeken.
Hoeveel containers zijn er sinds 2010 over boord geslagen en wat waren daarbij de belangrijkste oorzaken?
Voor het incident met de MSC Zoe zijn er in de periode 2010 – 2018 door de Kustwacht in het Nederlands deel van de Noordzee 188 overboord geslagen containers geregistreerd. Bij het incidenteel overboord slaan van containers worden de oorzaken niet structureel onderzocht. Wel zijn en worden schepen na het verlies van een container in de aankomsthaven gecontroleerd. Aan het overboord slaan van containers kunnen diverse oorzaken ten grondslag liggen, zoals een combinatie van weersomstandigheden en tekortkomingen bij het vastsjorren van de containers.
Welke acties zijn door en/of vanuit uw ministerie recent op nationaal en internationaal niveau (bijvoorbeeld Internationale Maritieme Organisatie – IMO) ondernomen om overboord geslagen containers te voorkomen?
Zie antwoord 7.
Klopt de berichtgeving dat een aantal containers de gevaarlijke organische peroxiden in poedervorm bevatten? Zo ja, is reeds bekend of die containers al zijn aangespoeld? Wat gaat u ondernemen om de schade te voorkomen?
Er is sprake van één overboord geslagen container met als lading dibenzoylperoxide. Er is een drietal zakken aangespoeld op Schiermonnikoog. Hierdoor is het aannemelijk dat de betreffende container open is geraakt. De container zelf is nog niet gelokaliseerd.
Het RIVM meldt dat de gezondheidsrisico’s van deze stof beperkt zijn zolang de verpakking intact blijft. Als de verpakking beschadigd is, kan het product irritatie aan luchtwegen (bij verstuiven), huid en ogen veroorzaken. De Veiligheidsregio raadt het publiek daarom aan de zakken niet aan te raken en 112 te bellen. Dibenzoylperoxide is volgens RIVM zeer toxisch voor het aquatisch leven, maar deze effecten zijn kortdurend, omdat de stof in water snel wordt omgezet naar een niet-toxische stof.
Zou u zich willen inzetten om alle containers te voorzien van een chip en een tracking device, zodat containers eenvoudiger op te sporen zijn?
In mijn brief aan uw Kamer van 15 januari 2019 heb ik aangegeven dat ik mij er voor zal inspannen dat containers bij incidenten gemakkelijker kunnen worden opgespoord. Dit zou bijvoorbeeld kunnen door het chippen van containers. Ik zal daartoe de mogelijkheden verkennen. Daartoe strekkende afspraken zijn echter alleen te realiseren in internationaal verband.
Het bericht 'Fikse straffen bij geweld tegen hulpverleners? Rechters blijken milder dan OM' |
|
Antoinette Laan-Geselschap (VVD), Foort van Oosten (VVD) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Fikse straffen bij geweld tegen hulpverleners? Rechters blijken milder dan OM»?1
Ja.
Wat vindt u van het feit dat vonnissen van rechters onvoldoende overeenkomen met de richtlijn van het Openbaar Ministerie (OM) waarin staat dat mensen die zich tegen politie, brandweer of anderen met een publieke taak keren, zoals afgelopen jaarwisseling meerdere keren gebeurde, een strafverzwaring van 200 procent kunnen verwachten? Hoe verklaart u de discrepantie tussen de vonnissen en de strafverzwaringsnorm?
Ik wil voorop stellen dat agressie en geweld tegen werknemers met een publieke taak niet acceptabel is. Daarom zijn door politie en openbaar ministerie in 2010 de zogenoemde Eenduidige Landelijke Afspraken (ELA) opgesteld met opsporings- en vervolgingsafspraken over de aanpak van agressie en geweld tegen werknemers met een publieke taak. Voorbeelden van afspraken zijn een prioritaire afhandeling van zaken, zoveel mogelijk lik op stuk toepassen, het zoveel mogelijk verhalen van de schade op daders en de verhoogde strafeis van +200% toepassen bij de beoordeling van de uiteindelijke strafeis.
De verhoging van +200% is opgenomen in de OM richtlijn. Deze verhoging staat niet op zichzelf. De hoogte van de uiteindelijke strafeis wordt namelijk niet alleen door richtlijnen bepaald. Officieren van justitie houden naast de in de richtlijnen vastgelegde +200% verhoging – conform de wet, de jurisprudentie en het beleid – rekening met de omstandigheden waaronder het feit is gepleegd en de persoon van de verdachte. Deze factoren kunnen tot verhoging of verlaging van het in de richtlijn genoemde uitgangspunt leiden. De verhoging van +200% betekent dus niet hetzelfde als een uitkomst van strafeis +200% (een drie keer zo hoge straf), omdat deze verhoging door het OM niet als laatste wordt toegepast bij het komen tot een strafeis. Zou bij de formulering van de uiteindelijke strafeis de verhoging van +200% als laatste worden toegepast, dan worden andere componenten die strafverzwarend zijn (bijvoorbeeld recidive of wapengebruik) daardoor ook nog eens verdrievoudigd. Er is dan geen sprake meer van zuivere rechtstoepassing. De uiteindelijke strafeis van de officier van justitie is altijd maatwerk.
Uw kamer is bij brief van 20 november 20122 en van 21 mei 20143 geïnformeerd over de toepassing van de verhoogde strafeis van +200% en over de opvolging van de strafeis door rechters. In deze brieven is uiteengezet dat uit onderzoek in 2012, gedaan door de Raad voor de Rechtspraak, is gebleken dat rechters in grote mate opvolging geven aan de strafeis van de officier van justitie. De hoogte van de opgelegde straf bedraagt gemiddeld ruim 90% van de eis. Dat houdt in dat er weinig licht zit tussen wat officieren van justitie eisen en wat rechters opleggen. In 57% van de gevallen is de hoogte van het vonnis gelijk aan de hoogte van de eis. In 8% van de gevallen valt het vonnis zelfs zwaarder uit dan de eis. Ik heb geen informatie waaruit blijkt dat dat nu niet meer het geval is.
Deelt u de mening dat het bijzonder ongemakkelijk is dat de wettelijke mogelijkheden teneinde het aanpakken van geweldplegers tegen hulpverleners onvoldoende worden benut, aangezien uit vonnissen blijkt dat strafverhogingen tussen de 30% en 100% uitkomen in plaats van de bedoelde 200%? Welke strafmatingsgronden worden regelmatig aangevoerd? Bent u bereid dit zonodig nader te onderzoeken? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u inzicht verschaffen in het aantal keren (2017/2018) dat de rechterlijke macht daders met 200%, zwaarder heeft bestraft aangezien zij geweld hebben gebruikt tegen personen met een publieke taak? Zo nee, waarom niet?
Desgevraagd heeft de Raad voor de Rechtspraak mij bericht geen overzichten te kunnen genereren. De strafverzwarende omstandigheid van geweld tegen hulpverleners wordt wel tot uitdrukking gebracht in de (motivering van de) op te leggen straf, maar de strafverhoging ten opzichte van de situatie dat het niet zou zijn begaan tegen een hulpverlener wordt daarin echter niet concreet gekwantificeerd. Bovendien worden uitspraken van de politierechter mondeling gedaan en wordt de (mondelinge) motivering van de op te leggen straf in beginsel niet schriftelijk uitgewerkt. Dat betekent dat niet kan worden nagegaan welke eventuele strafmatigende omstandigheden tijdens de zitting aan de orde zijn gekomen dan wel zijn meegewogen bij de straftoemeting.
Kunt u inzicht verschaffen in het aantal keren (2017/2018) dat door het OM gebruik is gemaakt van het (super)snelrecht aangezien zij geweld hebben gebruikt tegen personen met een publieke taak? Zo nee, waarom niet? Wat zijn de redenen niet voor supersnelrecht te kiezen? Welke maatregelen kunnen worden getroffen teneinde het supersnelrecht meer gangbaar te maken?
Het openbaar ministerie heeft mij laten weten dat in 2017 en 2018 in totaal 571 zaken, waarbij sprake was van geweld tegen personen met een publieke taak, zijn afgedaan door middel van snelrecht of supersnelrecht. De verdeling daarbij was als volgt:
Jaar
Snelrecht
Supersnelrecht
2017
165
125
2018
48
233
Totaal
213
358
Alleen eenvoudige zaken, waarbij geen verder onderzoek nodig lijkt, kunnen op een (super)snelrechtzitting behandeld worden. Hoe sneller een zaak voor de rechter wordt gebracht, hoe korter de politie de tijd heeft om te onderzoeken wat er precies is gebeurd. Daarom zijn alleen zaken die bewijstechnisch relatief eenvoudig zijn geschikt voor (super)snelrecht. Zaken die hiervoor niet geschikt zijn kunnen voor de reguliere rechter worden gebracht.
Deelt u de mening dat er gekeken moet worden naar extra maatregelen teneinde geweld tegen hulpverleners tijdens de jaarwisseling te voorkomen? Zo ja, wat vindt u van een meldplicht bij de volgende jaarwisseling voor personen die zich tijdens deze jaarwisseling strafbaar hebben gemaakt aan geweld tegen een persoon met een publieke taak?
Ik deel uw mening dat gekeken moet worden naar extra maatregelen teneinde geweld tegen hulpverleners te voorkomen. Ik verwijs u verder naar het antwoord op vraag 8.
Wat betreft het opleggen van een meldplicht geldt dat op grond van het Wetboek van Strafrecht, het Wetboek van Strafvordering en de Gemeentewet respectievelijk de rechter, de officier van justitie en de burgemeester over verschillende mogelijkheden beschikken om maatregelen – waaronder een meldplicht – op te leggen aan personen die strafbare feiten plegen of overlast veroorzaken. Maatregelen die bijdragen aan het voorkomen van geweld tegen personen met een publieke taak zal de rechter altijd in zijn overwegingen betrekken, zo ook de mogelijkheid van het opleggen van een meldplicht.
Welke wettelijke wijzigingen dienen te worden genomen teneinde de meldplicht bij de jaarwisseling vanaf 18:00 uur 31 december tot 02:00 uur 1 januari mogelijk te maken?
De strafrechter, de officier van justitie en de burgemeester hebben ieder verschillende bevoegdheden om bij wijze van maatregel of ter voorkoming van (verdere) verstoring van de openbare orde een gebiedsgebod of -verbod of een meldplicht op te leggen. Een meldplicht is naar zijn aard van korte duur. Ik zal nader bezien of de bestaande bevoegdheden toereikend zijn en u daarover berichten in de eerder aangekondigde brief over de jaarwisseling.
Bent u bereid tezamen met politie, brandweer en ambulancezorg te bezien welke verdere maatregelen genomen kunnen worden teneinde geweld tegen personen met een publieke functie terug te dringen? Zo ja, wanneer gaat u dit doen? Zo nee, waarom niet?
Het onderwerp heeft mijn volle aandacht. Zoals ik bij brief van 11 januari 2019 aan uw Kamer heb aangekondigd4, worden de komende maanden gesprekken gevoerd met de politie, het openbaar ministerie, mijn ambtgenoten van IenW en VWS, burgemeesters, brandweer en andere organisaties uit de praktijk om met elkaar te bezien welke aanvullende maatregelen mogelijk zijn voor een betere en veiliger jaarwisseling.
Tevens heb ik op 13 november 2018 het wetsvoorstel «Wijziging van onder meer het Wetboek van Strafrecht in verband met de herwaardering van de strafbaarstelling van enkele actuele delictsvormen (herwaardering strafbaarstelling actuele delictsvormen)»5 ingediend, waarin onder meer wordt voorgesteld het hinderen van hulpverleners als zelfstandig delict strafbaar te stellen.
Het bericht dat migranten van Sea Watch welkom zijn in Nederland |
|
Sietse Fritsma (PVV) |
|
Mark Harbers (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u toegezegd migranten van het schip «Sea Watch» te gaan opvangen?1 Zo ja, hoeveel migranten betreft dit?
Wat bezielt u deze gelukszoekers naar Nederland te halen, temeer omdat de migranten uit Libische wateren zijn gehaald?
Beseft u dat u met deze actie de volgende schakel in het mensensmokkel netwerk bent?
Denkt u dat het helpt de migrantenstroom te stoppen nu u zelf weer bevestigt dat een door mensensmokkelaars geregelde boottocht erin resulteert dat men naar een West Europese verzorgingsstaat wordt gebracht?
Realiseert u zich dat het u meestal niet lukt afgewezen asielzoekers aantoonbaar uit Nederland te laten vertrekken en u met deze actie dus illegaliteit bevordert, mocht u afwijken van uw gewoonte om iedereen een verblijfsvergunning te geven?
Het beeld dat alle asielzoekers die een aanvraag indienen een verblijfsvergunning krijgen herken ik niet. Graag wijs ik u op de rapportages die in dit verband met regelmaat met uw Kamer worden gedeeld. Wel erken ik dat terugkeer geen eenvoudig proces is. Daar heb ik ook vaak met uw Kamer over van gedachten gewisseld.
In het geval van de zes migranten die Nederland overneemt van Malta en de afhandeling van eventuele asielaanvragen, verwijs ik u kortheidshalve naar de brief van 14 januari jl.
Bent u bereid dit ondoordachte besluit terug te draaien, het schip Sea Watch onmiddellijk aan de ketting te leggen en over te gaan tot een volledige asielstop? Zo nee, waarom niet?
Dit besluit zal ik niet terugdraaien. Ook zie ik op dit moment geen grond om het betreffende schip aan de ketting te laten leggen. Wel heb ik de Europese Commissie laten weten dat Nederland, zonder concreet perspectief op een structurele oplossing, in het vervolg niet meer zal deelnemen aan ad hoc maatregelen in het kader van de ontscheping. Hieruit volgt tevens dat Nederland in principe geen migranten meer overneemt van de Sea Watch 3.
Ten aanzien van een eventuele asielstop verwijs ik naar mijn reacties op eerdere suggesties.4
De noodzaak van nationale regie om de zorg betaalbaar te houden |
|
Lilianne Ploumen (PvdA) |
|
Bruno Bruins (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Bent u op de hoogte van het artikel «Nationale aanpak voor ziekenhuiszorg is urgent, waarin wordt beschreven dat nationale regie ten aanzien van de samenwerking tussen ziekenhuizen en eerste lijn noodzakelijk is, maar dat u nationale regie geen taak voor de Minister vindt?»1
Ja.
Deelt u de mening dat er grote winst is te behalen door meer samenwerking tussen eerste en tweede lijn, onderlinge herverdeling, afstemming op regionale behoefte en doelmatigheid? Wat kan betere samenwerking betekenen voor de kosten van de zorg en dus voor de burger, voor wat betreft de omvang van het pakket en de hoogte van premie en eigen betalingen?
Ja, samenwerking tussen verschillende aanbieders van zorg en ondersteuning vind ik belangrijk voor goede zorgverlening. Het functioneren van mensen, lichamelijk, fysiek en sociaal moet centraal staan bij het verlenen van zorg en ondersteuning. De zorg in Nederland is zeer goed op deelterreinen, maar we kunnen beter worden om de zorg meer in samenhang te organiseren en te verlenen. Instrumenteel hierbij is om in een regio samen een gedeeld beeld te maken van de ontwikkeling van de zorgbehoefte, het huidige zorgaanbod en de opgave die hieruit voortkomt. Het is aan zorgaanbieders en zorginkopers om dit beeld te vertalen in de individuele contractering opdat de zorg aansluit en blijft aansluiten bij de behoeften van patiënten en verzekerden. Daarbij hebben de zorginkopers in overleg met de zorgaanbieders een belangrijke rol om voor hun verzekerden/patiënten daar waar nuttig de samenwerking tussen verschillende zorgaanbieders te bevorderen en bij te dragen aan betaalbare zorg.
Kunt u uitgebreid uitleggen waarom u van mening bent dat onderlinge concurrentie, de basis van het huidige stelsel, samen gaat met regionale samenwerking tussen zorgaanbieders en samenwerking tussen zorgverzekeraars om gemeenschappelijke doelen te bereiken? Hoe verloopt die samenwerking dan precies volgens u en hoe verhoudt deze zich tot de onderlinge concurrentie?
Ik vind dat samenwerking en concurrentie vaak te zeer tegenover elkaar worden gesteld. Zoals ik in mijn antwoorden van 10 december 2018 op Kamervragen over de marktwerking in de ziekenhuiszorg (2019Z00076) heb toegelicht, geeft het zorgstelsel ruimte aan zorgverzekeraars en zorgaanbieders om zich van elkaar te onderscheiden in het belang van verzekerden/patiënten. Dit gebeurt binnen de door de overheid gestelde publieke randvoorwaarden zoals de zorgplicht van zorgverzekeraars. Dit systeem van gereguleerdeconcurrentie geeft patiënten en verzekerden mogelijkheden om te kiezen voor een zorgverzekering en een zorgaanbieder die het beste past bij hun behoeften en wensen. Zorgaanbieders en zorgverzekeraars worden zo gestimuleerd om in hun dienstverlening zoveel mogelijk aan te sluiten bij de behoeften en wensen van hun cliënten en te bevorderen dat zorg goed, toegankelijk en betaalbaar is.
Zowel zorgaanbieders als zorgverzekeraars zijn in beginsel vrij samen te werken. Zo zijn onderlinge afspraken over het verminderen van administratieve lasten, de ontwikkeling van kwaliteitsindicatoren en verschillende procesmatige afspraken in principe toegestaan. Wel stelt de Mededingingswet grenzen aan samenwerkingsafspraken die de concurrentie en daarmee keuzemogelijkheden voor patiënten en verzekerden beperken. Voorkomen moet worden dat partijen concurrentiebeperkende afspraken maken die belangen van patiënten en verzekerden schaden, bijvoorbeeld door onderling hogere prijzen af te spreken, patiënten te verdelen of afspraken die vernieuwing in de weg staan. Ik ben ervan overtuigd dat we slechter af zouden zijn als er zowel aan de kant van het zorgaanbod als aan de kant van de verzekeraars sterke «klontering» zou plaatsvinden. Dat mensen kunnen «stemmen met hun voeten» is essentieel.
Het is binnen de Mededingingswet mogelijk dat samenwerkingsafspraken die weliswaar de mededinging beperken toch zijn toegestaan omdat patiënten en verzekerden met deze samenwerking uiteindelijk beter af zijn. Zo kan het onder omstandigheden zijn toegestaan dat een samenwerking tussen ziekenhuizen (en/of zorgverzekeraars via de zorginkoop) het aanbod van bepaalde complexe zorg op specifieke locaties concentreert indien hierdoor de kwaliteit van zorg aantoonbaar toeneemt, ondanks dat keuzemogelijkheden (en de mededinging) wellicht worden beperkt. Het is aan de Autoriteit Consument en Markt (ACM) om toezicht te houden op de naleving van de Mededingingswet. In haar toezicht stelt de ACM de belangen van patiënten en verzekerden centraal.2
Ik heb van de ACM vernomen dat zij voor de zomer een leidraad zal uitbrengen met nadere toelichting op haar beoordeling op grond van de Mededingingswet van samenwerking bij regionale herschikking. De ACM zal deze leidraad vooraf consulteren in de sector. Partijen die vragen hebben over een concrete samenwerking bij regionale herschikking kunnen ook op dit moment al contact opnemen met de ACM.
In de praktijk wordt er veel samengewerkt, zowel door zorgaanbieders als door zorgverzekeraars. Die samenwerking in de regio vindt op allerlei verschillende manieren plaats. Soms neemt een ziekenhuis het initiatief, soms een thuiszorgorganisatie, soms een gemeente, soms de (grootste) zorgverzekeraar. Er wordt dan onderling samengewerkt om de zorg te verbeteren. Ik juich dit toe.
Waarop is uw vertrouwen gebaseerd dat het veld het zelf wel allemaal regelt? Kunt u beschrijven welke prikkels daarvoor bestaan, voor ieder van de veldpartijen?
Ik heb met de betrokken partijen in verschillende zorgsectoren hoofdlijnenakkoorden afgesloten met daarin afspraken die zijn gericht op verbetering van de kwaliteit en de doelmatigheid van zorg. Belangrijk onderdeel van die afspraken betreft de beweging naar «de juiste zorg op de juiste plek», een beweging die is beschreven in het rapport van de gelijknamige Taskforce. In lijn met het advies van deze Taskforce delen alle betrokken partijen dat de beweging naar de juiste zorg op de juiste plek op regionaal of lokaal niveau vorm moet krijgen. Immers, zowel het aanbod van zorg en ondersteuning als de behoefte hieraan kan verschillen per regio. Een landelijke aanpak doet aan dit gegeven onvoldoende recht, er moet ruimte zijn voor regionaal of lokaal maatwerk. Met partijen is daarom afgesproken dat op nationaal niveau wordt afgesproken dat iedereen hieraan zijn bijdrage levert, maar dat decentraal wordt bepaald hoe dit het beste kan gebeuren en wat concreet wordt afgesproken. En dat via de bestuurlijke overleggen de voortgang wordt besproken, wordt geleerd van ervaringen en wordt aangejaagd en ondersteund als daar aanleiding voor is. Daarbij zijn ook ambitieuze budgettaire randvoorwaarden vastgelegd. Ik heb er vertrouwen in dat partijen zich inspannen om de gemaakte afspraken te realiseren. Niet als doel op zich, maar in het belang van patiënt en premiebetaler. Mocht dit niet geval zijn, dan zal ik partijen daarop aanspreken en aansturen.
Hoe ziet u uw taak en rol als Minister voor Medische Zorg? Waarom bent u van mening dat het niet uw verantwoordelijkheid is om daar waar de zorg goedkoper en beter kan, de regie te nemen?
Zie antwoord vraag 4.
Hoe denkt u dat implementatie en brede verspreiding van best practices op het gebied van samenwerking tussen eerste en tweede lijn, met substitutie van zorg, zal verlopen als daar geen enkele centrale regie op bestaat?
Het is geen vrijblijvende exercitie, getuige ook de afspraken in de hoofdlijnenakkoorden. Partijen in het veld willen van elkaar leren en hebben behoefte aan een plek waar ze die goede voorbeelden kunnen vinden, zo hebben ze mij laten weten. Ik heb toegezegd partijen te ondersteunen door deze vindplaats te faciliteren, onder meer via een website. De goede voorbeelden zijn ruimschoots beschikbaar en gaan verder dan alleen voorbeelden van substitutie tussen de tweede en eerste lijn. Het gaat ook om de samenwerking tussen het medische en sociale domein.
De te maken site bevordert het leervermogen en eigenaarschap in het veld. Partijen kunnen hier hun voorbeelden delen. Mensen in het veld hebben aangegeven behoefte te hebben aan online en offline contact. Ze willen de mensen achter de goede voorbeelden ook vragen kunnen stellen en kunnen ontmoeten, voor de vertaalslag naar hun situatie. Dat zal direct kunnen, doordat bij de voorbeelden contactgegevens worden opgenomen. Daarnaast zal ik ontmoetingen faciliteren. Dat gebeurt nu al op de regionale bijeenkomsten die er in het land worden georganiseerd rondom het thema de juiste zorg op de juiste plek. En ik verwacht dat er bijeenkomsten volgen op meer specifieke thema’s.
Tot slot zullen de inkopers van zorg en ondersteuning (verzekeraars, zorgkantoren en gemeenten) ook een substantiële rol kunnen vervullen in de opschaling van de goede voorbeelden. Dit gebeurt al en ik verwacht dat dit met de afspraken in de hoofdlijnenakkoorden en het beschikbare transformatiebudget verder zal toenemen. Als er knelpunten in wet- en regelgeving zijn, zal ik daarnaar kijken.
Hoe worden best practices op dit moment landelijk geïmplementeerd? Hoeveel best practices zijn landelijk geïmplementeerd? Hoeveel best practices zijn niet landelijk geïmplementeerd maar worden maar beperkt toegepast?
Ik hecht er aan de creativiteit en inventiviteit van professionals en bestuurders in het veld zo goed mogelijk te benutten en geloof niet in blauwdrukken. De beweging naar de juiste zorg plek is niet nationaal bedacht, maar is reeds ingezet door de veldpartijen zelf. Er zijn ontzettend veel goede voorbeelden. Niet ieder goed voorbeeld is overal een goed voorbeeld: wat een best practice is voor Zeeuws Vlaanderen is lang niet altijd een best practice voor Amsterdam. Niet alle goede voorbeelden lenen zich dus voor opschaling elders.
De achtergrond van de vraag herken ik wel: de beweging van goede voorbeelden kan waar mogelijk meer en sneller worden verspreid. Bij vraag 6 heb ik aangegeven hoe ik het veld zal faciliteren om de goede voorbeelden te verspreiden en dat ik voor de zorginkopers een duidelijke rol zie om hier een substantiële rol in te vervullen. Zij komen immers op de verschillende plekken en kunnen die kennis verspreiden. Dat zie ik ook gebeuren, maar het mag nog meer. De beweging naar de juiste zorg op de juiste plek is geen vrijblijvende exercitie, zoals duidelijk in het commitment is neergelegd in de hoofdlijnenakkoorden.
Er ligt een cruciale rol voor inkopers (zorgverzekeraars, zorgkantoren en gemeenten) om zorg en ondersteuning meer in congruentie in te kopen en initiatieven tot verbetering en vernieuwing te ondersteunen. Dat is ook de bedoeling van de afspraken over de transformatiemiddelen (€ 425 mln).
Hoeveel meer substitutie van tweede naar eerste lijn heeft plaatsgevonden in de afgelopen jaren, zonder centrale regie?
Mijn ambtsvoorganger heeft uw Kamer eerder geïnformeerd over de substitutieafspraken tussen tweede en eerste lijn die gemonitord zijn. Uit de bij de brieven van 31 augustus 2015 en 7 juli 2016 aangeboden substitutiemonitors3 blijkt dat over de jaren 2015 en 2016 gecumuleerd voor ongeveer € 100 miljoen aan gecontracteerde substitutieafspraken zijn gemaakt. Dat wil zeggen dat zorgverzekeraars via de contractering specifieke afspraken hebben gemaakt over het verplaatsen van zorg van de tweede lijn naar de eerste lijn. In het onderzoek wordt echter de kanttekening gemaakt dat alleen de substitutieafspraken op een bepaalde peildatum in het jaar in beeld zijn gebracht. Daarbij komt dat alleen substitutie in kaart kan worden gebracht indien dit in de contracten ook expliciet als zodanig is benoemd. Dit kan het beeld vertekenen in de zin dat het aandeel zorg wat daadwerkelijk gesubstitueerd is hoger kan zijn.
Eind 2017 heeft de NZa in beeld gebracht dat, op grond van de afspraken in het addendum 2018 bij het onderhandelaarsakkoord medisch-specialistische zorg 2014 t/m 20174 en in het addendum bij het bestuurlijk akkoord huisartsenzorg en multidisciplinaire zorg 20185, in 2017 wederom afspraken over substitutie zijn gemaakt ter grootte van circa € 7 miljoen6.
Bent u bereid te onderzoeken hoeveel draagvlak er is voor een nationale aanpak om tot betere samenwerking en snellere implementatie van best practices te komen, toegespitst op regionale en lokale prioriteiten? Zo nee waarom niet? Zo ja, wanneer kunt u de Kamer daarover berichten?
Zoals ik in het antwoord op vraag 4 heb aangegeven heb ik met partijen in de hoofdlijnenakkoorden afgesproken om verbeteringen vorm te geven op lokaal en regionaal niveau. In het akkoord voor de medisch-specialistische zorg is in dat kader ook een aantal afspraken gemaakt over landelijke programma’s die deze beweging kunnen ondersteunen. Denk hierbij aan de afspraken over vergroting van transparantie over zorguitkomsten, over verbetering van de ICT-zorginfrastructuur of afspraken over het stimuleren van gepast gebruik door meer regie op zorgevaluatie en implementatie van de uitkomsten daarvan. Daarnaast span ik mij in om partijen regionaal/lokaal te ondersteunen indien daar behoefte aan is. Een voorbeeld daarvan is het stimuleren van innovatieve zorgvormen van slimme zorg thuis (e-Health)7. Over de wijze waarop ik dat doe heb ik u op 11 oktober 2018 geïnformeerd met de kabinetsreactie op het rapport van de Taskforce De juiste zorg op de juiste plek)8.
Een misbruikdrama in de atletiekwereld |
|
John Kerstens (PvdA), Attje Kuiken (PvdA) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA), Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
![]() |
Kent u het gruwelijke bericht van het misbruikdrama in de atletiekwereld?1
Ja.
Hoe beoordeelt u het feit dat er al in 2009 een melding van grensoverschrijdend gedrag, zoals ongewenste aanrakingen en intieme massages, bij de Atletiekunie is gedaan maar dat er geen onderzoek is gedaan?
Om een goed beeld te krijgen van de zaken die spelen en gespeeld hebben, bijvoorbeeld een mogelijke melding van grensoverschrijdend gedrag in 2009, vergaart het onderzoeksteam van politie onder leiding van het Openbaar Ministerie (OM) zoveel mogelijk relevante informatie. Het is bekend dat de Atletiekunie in maart 2018 een melding heeft gedaan bij het Instituut Sportrechtspraak. Het Instituut Sportrechtspraak heeft vervolgens een onderzoek gestart dat heeft geleid tot het royement van Jerry M. in augustus 2018. Tijdens dat onderzoek heeft het Instituut Sportrechtspraak contact gelegd met de politie. Deze melding zal onderdeel uitmaken van het bovengenoemde onderzoek van politie onder leiding van het OM. Ik kan daar daarom nu niet nader op ingaan.
Het is onacceptabel dat het gedrag van deze man zo lang heeft kunnen voortduren. De sportsector is aan de slag om de aanpak van seksuele intimidatie in de sport te verbeteren door het implementeren van de aanbevelingen van commissie De Vries met ondersteuning van het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport. Hieronder vallen onder andere het verlagen van de drempel voor het doen van meldingen en het invoeren van een meldplicht voor bestuurders van sportverenigingen.
Is er in de afgelopen jaren aangifte bij de politie gedaan tegen de genoemde atletiekcoach? Zo ja, wat was de uitkomst daarvan?
Om een goed beeld te krijgen van de zaken die spelen en gespeeld hebben, vergaart het onderzoeksteam van politie onder leiding van het Openbaar Ministerie (OM) zoveel mogelijk relevante informatie. Over lopende strafrechtelijke onderzoeken doe ik geen uitspraken.
Deelt u de mening dat alleen tuchtrecht in zulke ernstige zaken nooit afdoende mag zijn? Zo ja, waarom en welke mogelijkheden bestaan er alsnog strafrechtelijk onderzoek te doen? Zo nee, waarom deelt u die mening niet?
Ja. De sportsector werkt al enige tijd intensiever samen met de politie en het OM, met als doel een effectievere aanpak van seksueel misbruik in de sport. Dit is vastgelegd in een convenant tussen NOC*NSF, de politie en het OM op 28 juni 2017. Het tuchtrecht heeft een ander uitgangspunt dan het strafrecht. Het tuchtrecht beoogt de professionaliteit van een beroepsgroep te waarborgen en heeft zodoende disciplinaire maatregelen. Het tuchtrecht en het strafrecht bestaan dan ook naast elkaar; een tuchtrechtelijke veroordeling vormt geen belemmering voor het starten van een strafrechtelijk onderzoek. Of er een strafrechtelijk onderzoek wordt gestart, wordt in de meeste gevallen bepaald door het slachtoffer. Het slachtoffer bepaalt immers of er aangifte wordt gedaan. Alleen als de veiligheid van het slachtoffer (of toekomstige slachtoffers) in het geding is, de geestelijke of lichamelijk integriteit van betrokkene is/wordt bedreigd, of wanneer sprake is van een afhankelijkheidspositie, geeft de officier van justitie in sommige gevallen aan de politie opdracht om verder onderzoek te doen en kan worden besloten om ambtshalve te vervolgen. Dit kan ook wanneer het maatschappelijk belang dit om andere redenen vereist.
Deelt u de mening dat in geval van vermoedens van een misdrijf het onmogelijk zou moeten zijn dat een tuchtrechter zich over een dergelijke zaak buigt? Zo ja, wat gaat u doen om te zorgen dat dit niet meer kan? Zo nee, waarom deelt u die mening niet?
Nee. Het is in de sport een standaard procedure om daar waar sprake is van een vermoeden van een strafbaar feit, contact te leggen met de politie. Ook worden slachtoffers aangemoedigd om melding te doen bij de politie zodat strafrechtelijk onderzoek gestart kan worden. Strafrechtelijk onderzoek heeft daarbij altijd voorrang op het tuchtrecht. Daarnaast is het zeer wenselijk dat het grensoverschrijdende gedrag ook tuchtrechtelijk wordt aangepakt. Het tuchtrecht van de sport gaat qua werkingssfeer verder dan het strafrecht doordat ook grensoverschrijdende gedragingen worden aangepakt die niet strafbaar zijn, maar wel een aantrekkelijke en veilige sportomgeving bedreigen. Bovendien kan via het tuchtrecht een ontuchtpleger worden opgenomen in het register van ontuchtplegers. Alle sportverenigingen kunnen via NOC*NSF dit register raadplegen om een tuchtrechtelijk gesanctioneerde ontuchtpleger te identificeren en te weren van de sportclub.
Bent u van mening dat de Atletiekunie ook namens de slachtoffers melding dan wel aangifte had kunnen of moeten doen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Lopen er momenteel meer tuchtrechtonderzoeken in vergelijkbare ernstige zaken?
Ja. Het Instituut Sportrechtspraak heeft in totaal 25 zaken binnen het kader van seksuele intimidatie binnen gekregen waarvan er op dit moment 12 nog in behandeling zijn. De ernst van deze zaken varieert van ongewenste opmerkingen tot en met seksueel misbruik.
Bent u bereid het Centrum Seksueel Geweld in contact te brengen met mogelijke slachtoffers om ze te wijzen op de mogelijkheid van aangifte en ze te helpen?
Het is aan de slachtoffers zelf om te bepalen of zij hulp en ondersteuning wensen. Het Centrum Seksueel Geweld (CSG) helpt met name slachtoffers van voorvallen die kortgeleden hebben plaatsgevonden. Het Vertrouwenspunt Sport (vanaf begin april 2019 wordt dit Centrum Veilige Sport) staat, in samenwerking met professionele hulporganisaties, klaar om hulp te bieden aan slachtoffers, bijvoorbeeld bij het doen van aangifte. Daarnaast heeft Slachtofferhulp Nederland een contactpersoon beschikbaar voor hulp aan de slachtoffers in deze zaak. Daarbij werkt Slachtofferhulp Nederland ook samen met de CSG’s.
Acht u het wenselijk dat justitiële autoriteiten inzage in tuchtrechtelijke uitspraken moeten krijgen en op basis daarvan vervolgstappen moeten kunnen nemen waaronder ambtshalve vervolging of weigering van een VOG? Zo ja, wat gaat u doen om dit mogelijk te maken? Zo nee, waarom niet?
Nee. Ik acht het koppelen van zwarte lijsten en tuchtrechtinformatie aan de Verklaring Omtrent het Gedrag Natuurlijke Personen (VOG) niet wenselijk. De VOG is een verklaring over het relevante justitiële verleden van iemand en wordt afgegeven op basis van het Justitieel Documentatie Systeem (JDS). Hierin staan onder meer onherroepelijke veroordelingen, lopende strafzaken en geseponeerde zaken opgenomen. Het toevoegen van additionele informatie van buiten het justitiedomein acht ik onwenselijk. Bovendien is hier geen wettelijke basis voor aanwezig.
De verantwoordelijkheid voor samenstellen, beheren, controleren en gebruiken van sectoreigen bronnen, zoals tuchtrecht en «zwarte lijsten» ligt bij sectoren zelf. Het beoordelen van deze eigen informatie is een afweging die sectoren alleen zelf kunnen maken. In deze afweging zal de rijksoverheid niet kunnen treden. Het blijft overigens wel van groot belang dat slachtoffers aangifte doen zodat plegers van deze misdrijven strafrechtelijk vervolgd en veroordeeld kunnen worden. Bovendien wordt deze informatie dan opgenomen in het JDS, om vervolgens te kunnen worden gebruikt in de VOG-screening. Het kabinet stimuleert het aanvragen van een VOG doordat vrijwilligers gratis een VOG aan kunnen vragen. Uiteraard geldt dit ook voor begeleiders bij sportclubs. NOC*NSF brengt dit in het kader van de opvolging van de aanbevelingen van Commissie De Vries ook bij sportbonden onder de aandacht.
Het bericht dat er 277 containers overboord zijn geslagen bij de Waddeneilanden, waarvan drie met benzoylperoxide |
|
Suzanne Kröger (GL), Rutger Schonis (D66), Tjeerd de Groot (D66), Laura Bromet (GL) |
|
Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD), Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
![]() ![]() |
Heeft u kennisgenomen van de berichtgeving over 277 containers die overboord zijn geslagen bij de Waddeneilanden, waarvan drie met benzoylperoxide?1
Ja.
Kunt u toelichten wie er verantwoordelijk is voor de bescherming van natuur en milieu in het Waddengebied? Mede gelet op de verplichtingen inzake de Trilaterale Waddenzeesamenwerking, Natura 2000, UNESCO Werelderfgoed en de Waddenzee als grootste «Transboundary Ramsar Site»?2
De regeringen van de drie Waddenzeelanden Denemarken, Duitsland en Nederland werken samen aan de bescherming van de Waddenzee conform de vastgestelde «2010 Gezamenlijke Verklaring over de bescherming van de Waddenzee». De drie landen geven hier invulling aan door het ondertekenen van periodieke, 4-jaarlijkse trilaterale Verklaringen inzake de bescherming van de Waddenzee. Voor Nederland tekent de hiervoor verantwoordelijke Minister van LNV deze verklaringen.
Voor de uitvoering van deze afspraken die opgenomen zijn in de trilaterale Verklaringen en die mede invulling geven aan genoemde verplichtingen, wordt nauw samengewerkt met de direct betrokken partijen vanuit de bestaande gezamenlijke verantwoordelijkheid. De delegatie vanuit Nederland in het trilaterale Waddenzeebestuur kent derhalve ook vertegenwoordigers vanuit deze partijen, namelijk de ministeries van LNV en IenW, de Waddenprovincies en de Waddengemeenten.
Op grond van de Waterwet en de Wet Natuurbescherming is Rijkswaterstaat verantwoordelijk voor de ecologische en chemische waterkwaliteit, respectievelijk het natuurbeheer (Natura 2000) van de Waddenzee. Met de Waddenzee wordt het groot oppervlaktewater (inclusief droogvallende platen, Rottums, kwelders en Eems-Dollard) als begrensd in de Waterregeling bedoeld. De Wet natuurbescherming kent daarnaast verantwoordelijkheden toe aan het Ministerie van LNV en de provincies die gelden in het Waddengebied. Tenslotte ligt er nog een verantwoordelijkheid bij de diverse terrein beherende organisaties die actief zijn in het Waddengebied, zoals Natuurmonumenten en de provinciale landschappen.
Kunt u toezeggen dat negatieve gevolgen voor natuur en milieu in de Waddengebied maximaal tegengegaan worden? Zo ja, op welke wijze gaat u deze toezegging bewerkstelligen?
Mijn prioriteit ligt nu bij het bergen van de containers. Ik wil voorkomen dat er nog meer materiaal vrijkomt in dit UNESCO werelderfgoed en daarmee dat de negatieve gevolgen voor natuur en milieu toenemen. Verder doet Rijkswaterstaat samen met onder andere de Waddenacademie, onderzoek naar de effecten (vogels, natuur, waterkwaliteit) maar ook naar eventuele maatregelen voor het behoud van de natuur in het Natura 2000-gebied, zowel voor de Waddenzee als de Noordzee. Wageningen Marine Research is gevraagd om een eerste inschatting te geven van de mogelijke ecologische effecten en eventuele aanpassing in de monitoring.
Hoe waarschijnlijk acht u de kans dat containers, die nu nog op zee zijn, in botsing komen met bijvoorbeeld visserijschepen en een tweede ecologische ramp veroorzaken?
Om deze kans zo klein mogelijk te houden zijn en worden de containers gelokaliseerd en is een bergingsplan opgesteld. Om te voorkomen dat er nog meer materiaal in dit UNESCO werelderfgoed komt en daarmee de gevolgen voor natuur en milieu toenemen, ligt mijn prioriteit bij het bergen van de containers. Hierbij geldt dat de bergers voor een veilige berging afhankelijk zijn van de weersomstandigheden.
Via berichtgeving aan de scheepvaart informeert de Kustwacht de vaarweggebruikers over de locatie van containers in de vaarwegen.
Op drukke plekken met veel vaarbewegingen en waar veel containers liggen, worden schepen ingezet die overige gebruikers informeren.
Is het mogelijk om containers traceerbaar te maken, zodat ze snel geborgen kunnen worden? Zo ja, waarom gebeurt dat nog niet?
In mijn brief van 15 januari heb ik aangegeven dat ik mij er voor zal inspannen dat containers bij incidenten gemakkelijker kunnen worden opgespoord. Dit zou bijvoorbeeld kunnen door het chippen van containers. Ik zal daartoe de mogelijkheden verkennen. Daartoe strekkende afspraken zijn echter alleen te realiseren in internationaal verband.
Kunt u aangeven wie er wettelijk aansprakelijk is voor de negatieve gevolgen voor natuur en milieu in het Waddengebied?
De reder is namens de Staat direct aansprakelijk gesteld en door Rijkswaterstaat tot opruiming verplicht op basis van de Wet bestrijding maritieme ongevallen. De reder heeft laten weten zich verantwoordelijk te voelen en alle opruimkosten te zullen betalen. Ook wil het bedrijf alles in het werk stellen om schade te beperken.
Op welke wijze worden de gevolgen van de overboord geslagen containers voor natuur en milieu inzichtelijk gemaakt inclusief de negatieve effecten op dieren door het eten van kleine plastic deeltjes op de korte, midden en lange termijn, aangezien het Waddengebied en de Noordzeekustzone unieke natuurgebieden zijn?
Rijkswaterstaat is in samenwerking met onder andere de Waddenacademie gestart met een onderzoek naar de (middel)lange termijneffecten van de plastic verontreiniging op de fauna van de Waddenzee als gevolg van de overboord geslagen containers. Daarnaast moet dit onderzoek inzichtelijk maken of maatregelen moeten worden genomen om de waarden van de Waddenzee te behouden en ontwikkelen. In de opzet en uitvoering van het onderzoek zoeken de Waddenacademie en Rijkswaterstaat aansluiting bij het bestaande Trilaterale Onderzoeks en Monitoringsprogramma (TMAP).
Op de Noordzee, inclusief de Noordzeekustzone, loopt reeds een meerjarig monitoringsprogramma zwerfvuil, dat in het kader van de Kaderrichtlijn Marien wordt uitgevoerd. Binnen dit reguliere monitoringsprogramma zal ook de mogelijke impact van de overboord geslagen containers zichtbaar zijn.
Het verpakkingsmateriaal, zoals piepschuim en plastic korrels, is klein, lastig op te ruimen en dreigt onder de oppervlakte op wadplaten en kwelders te accumuleren; op welke wijze voorkomt u, in de dynamische gebieden Waddengebied en de Noordzeekustzone deze vervuiling? Op welke wijze voorkomt u dat vervuiling onder de oppervlakte verdwijnt? Op welke wijze wordt vervuiling onder de oppervlakte opgeruimd?
Door de opsporing en berging van de containers wordt zoveel mogelijk voorkomen dat verdere vervuiling van stranden en aangrenzende gebieden door aangespoelde lading optreedt. Het grovere afval op de stranden is, mede dankzij de inzet van vele vrijwilligers en militairen vrijwel opgeruimd, maar het strand is niet schoon. Bijzondere aandacht gaat daarbij uit naar kleine stukjes plastic (korreltjes piepschuim) die moeilijk te vinden en te verwijderen zijn. Er wordt bij het opruimen daarvan zoveel als mogelijk gebruik gemaakt van technische hulpmiddelen, zoals beach cleaners, waarmee ook wat kleiner afval kan worden verwijderd.
Welk aanvullend onderzoek – bijvoorbeeld in het kader van het onderzoeksprogramma Trilaterale Waddenzeesamenwerking/Trilateral Monitoring and Assessment Programme (TMAP) – gaat u doen om aanvullende maatregelen en eventuele aanpassingen van toekomstig beleid te kunnen formuleren?
Bij het onderzoek naar de effecten van plasticverontreiniging op de fauna in de Waddenzee wordt aansluiting gezocht bij het Trilaterale Onderzoeks en Monitoringsprogramma (TMAP). Het onderzoek moet tevens maatregelen benoemen die genomen kunnen worden om de nadelige effecten op de fauna aan te pakken.
Ook wordt samenwerking gezocht met Wageningen Marine Research, de Coalitie Wadden Natuurlijk, Rijksuniversiteit Groningen en andere partijen zoals SOVON Vogelonderzoek Nederland en het Koninklijk Nederlands Instituut voor Onderzoek der Zee (NIOZ).
Op welke wijze zullen de gevolgen voor natuur en milieu van deze ramp op de midden en lange termijn opgelost worden?
Zie de antwoorden op vragen 7 en 9.
Heeft u kennisgenomen van de vele vrijwillige opruimacties die worden georganiseerd?
Ja. Het is fantastisch om te zien dat zo veel vrijwilligers, instanties en organisaties zich hebben ingezet om te helpen met het opruimen.
Kunt u aangeven welke centrale coördinatie vanuit overheden plaatsvindt omtrent deze opruimacties en hoe dit door de verantwoordelijke overheden wordt gefaciliteerd?
Het wettelijk kader voor de coördinatie bij een bovenregionale crisis is de Wet op de veiligheidsregio’s. In dit geval ligt de coördinatie bij de veiligheidsregio Fryslân.
Zijn de vrijwilligers voldoende toegerust, bijvoorbeeld in de vorm van een centraal aanspreekpunt, materieel, informatievoorziening en veiligheidsinformatie?
Veel mensen hebben geholpen met het opruimen van het aangespoelde afval. Op dit moment zijn de stranden, dijken en kwelders zo goed mogelijk opgeruimd en zijn er geen vrijwilligers meer nodig. Via onder andere de website van de veiligheidsregio wordt gecommuniceerd over actuele opruimacties. De opruimacties worden niet centraal gecoördineerd, maar vinden vooral plaats op basis van lokale initiatieven en door de Friese Waddengemeenten. Rommel op zee, op de Afsluitdijk en in de kwelders is en wordt opgeruimd door professionele bedrijven.
Bent u bereid om zo snel mogelijk zorg te dragen voor een gedegen en veilige (informatie)voorziening omtrent (vrijwillige) opruimacties op de Wadden? Zo niet, waarom niet?
Zie het antwoord op vraag 13.
Zal het leger, dat nu is ingezet om het afval op te ruimen, ook zorgdragen voor het opruimen van oud legermateriaal tussen paal 2 en 5 van het Terschellingstrand?
De Veiligheidsregio Fryslân is verantwoordelijk voor de coördinatie van de opruimacties. De opruimacties zijn nu gericht op het voorkomen van vervolgschade voortkomend uit het overboord slaan van containers van de MSC Zoë.
Onderschrijft u een rol voor de toekomstige Waddenautoriteit in de organisatie en informatievoorziening bij dergelijke calamiteiten?
In het Regeerakkoord is opgenomen dat er één beheerautoriteit komt voor de Waddenzee, die een integraal beheerplan uitvoert. De verkenning die in opdracht van de ministers van LNV en IenW wordt uitgevoerd, is vrijwel afgerond. Binnenkort bespreek ik samen met de Minister van LNV hoe de Beheerautoriteit kan worden ingevuld. Of de beheerautoriteit een coördinerende rol kan krijgen bij de calamiteitenbestrijding is daarbij relevant.
Kunt u toezeggen dat u een rol en een taak ziet weggelegd voor de Waddenautoriteit om de ecologische gevolgen van deze ramp op korte, midden en lange termijn inzichtelijk te maken?
In het antwoord op vraag 7 heb ik gemeld hoe de gevolgen van de overboord geslagen containers in kaart worden gebracht. Een eventuele rol voor de beheerautoriteit is mede afhankelijk van de nog te maken keuze over de invulling van de beheerautoriteit (zie antwoord 16).
Bent u op de hoogte dat de vissers in het Waddengebied hulp hebben aangeboden bij het opruimen van de rommel? Op welke wijze gaat u dit faciliteren of hierin bemiddelen?
Vissers hebben in de afgelopen dagen in de zeegaten veel drijvend afval opgevist uit de Waddenzee en Noordzeekustzone. De rederij heeft inmiddels ook laten weten vissers in te willen zetten bij de verdere bergingswerkzaamheden.
De achterblijvende woningbouw |
|
Alexander Kops (PVV) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Bouwreuzen slaan alarm – «Slechts helft van een miljoen geplande woningen op tijd af»»?1
Ja.
Kunt u zich herinneren dat u ontelbaar vaak hebt beloofd de woningbouw te zullen «versnellen»? Vindt u nog steeds dat er in 2030 één miljoen woningen bijgebouwd moeten zijn? Zo ja, hoe gaat u daarvoor zorgen, aangezien volgens de bouwwereld zélf slechts de helft van de benodigde woningen op tijd af zal zijn?
Het versnellen van de woningbouw heeft voor mij de hoogste prioriteit. In de Nationale Woonagenda heb ik hier met partijen afspraken over gemaakt. Verder geef ik invulling aan de versnelling van de woningbouwopgave door obstakels weg te nemen. Met betrokken partijen heb ik de ambitie vastgesteld om jaarlijks 75.000 woningen nieuw te bouwen woningen op te leveren om in de behoefte te voorzien en het woningtekort terug te dringen. In dat kader sluit ik dit voorjaar met een aantal grote stedelijke regio’s woondeals waarin ik onder andere afspraken maak over de woningbouw. Op 9 januari jl. heb ik reeds de eerste woondeal gesloten met de stad Groningen waarin concrete afspraken gemaakt worden over het versneld bouwen van 20.000 woningen. Woondeals met Utrecht, Eindhoven, de Metropoolregio Amsterdam en de Metropoolregio Rotterdam/Den Haag zullen volgen. Maar meer bouwen kost tijd, en biedt pas op de langere termijn een oplossing voor de grote krapte op de woningmarkt. Daarom bevatten de woondeals ook afspraken over de aanpak van de gevolgen van die krapte, zoals betere handhaving in geval van huisjesmelkerij.
De in de Staat van de Woningmarkt gepresenteerde prognose gaat uit van een groei van het aantal huishoudens tot 8,5 miljoen in 2030. Hiermee neemt de behoefte aan woningen in die prognose naar alle waarschijnlijkheid toe met 667.000 voor de periode 2017–2030. Om deze behoefte aan woningen te accommoderen zullen naar opgave van de provincies en trends in de bouwproductie in diezelfde periode 883.000 woningen gebouwd worden.
Van de toename van de woningbehoefte richt zich ruim de helft op de vijf regio’s waarmee ik woondeals sluit. In lijn met de groei van de behoefte zal ook van de totale verwachte groei van de voorraad ruim de helft in deze regio’s landen. Juist daarom heb ik gekozen om met deze regio’s concrete afspraken te maken.
Deelt u de mening dat er van de door u beloofde «versnelde woningbouw» helemaal niets terechtkomt (o.a. wegens te weinig bouwplannen en een niet-realistische planning)? Zo nee, waarom niet?
Sinds 2012 stijgt het aantal nieuwgebouwde woningen in Nederland. In 2018 lag dit aantal 20% hoger dan in 2016 en 5% hoger dan in 2017. In totaal zijn er in 2018 inclusief gerealiseerde woningen door bijvoorbeeld transformaties bijna 74.000 nieuwe woningen gerealiseerd, dicht bij de in de Woonagenda opgenomen ambitie van 75.000 woningen per jaar. In de Staat van de Volkshuisvesting 2019 zal ik u verder informeren over de voortgang van de bouwproductie en de plancapaciteit.
Het versnellen van de woningbouw is een gezamenlijke ambitie waar met alle betrokken partijen (rijksoverheid, provincies en gemeenten en relevante maatschappelijke en commerciële organisaties) aan wordt gewerkt. Dat neemt niet weg dat doorlooptijden van woningbouwprojecten sterk variëren. Soms zijn doorlooptijden relatief lang, bijvoorbeeld doordat grondverwerving en bestemmingswijziging tijd vergt. Dit zijn complexe processen die zorgvuldig doorlopen moeten worden. Maar waar het kan neem ik obstakels weg. Daarvoor zet ik bijvoorbeeld de aangepaste Crisis- en Herstelwet in. Ook heb ik u recent geïnformeerd over de oprichting van de Financieringsfaciliteit Binnenstedelijke Transformatie (hierna: Transformatiefaciliteit), waarvoor ik € 38 miljoen beschikbaar gesteld heb. Vanuit deze Transformatiefaciliteit worden geldleningen verstrekt aan transformatielocaties die door onvoldoende voorfinanciering blijven liggen.
Wat gaat u doen aan gemeenten die te weinig bouwplannen ontwikkelen en/of alleen binnenstedelijk en niet in het groen willen bouwen? Bent u ertoe bereid om gemeenten die de woningbouw hiermee traineren, op de vingers te tikken en eindelijk aan het werk te zetten? Zo nee, waarom niet?
Zoals ik heb aangegeven in mijn Kamerbrief «meer prioriteit voor woningbouw»2 is het nodig dat elke regio zorgt voor voldoende bouwplannen om tijdig te voorzien in de woningbehoefte. Daarbij is het wenselijk dat zij de ruimte binnen bestaand bebouwd gebied optimaal benutten. Wanneer het niet mogelijk is om op termijn de woningbehoefte volledig binnenstedelijk in te vullen, dan is het nodig dat regio’s ook tijdig de mogelijkheden aan de randen van de stad verkennen. Voor elke locatie is van belang dat de bereikbaarheid geborgd is.
Ik zie het als onze gezamenlijke uitdaging om te voorzien in de behoefte aan woningen, met voldoende oog voor alle andere ruimtelijke belangen. Daarbij blijft voorop staan dat er, ook in de lokale dynamiek, druk blijft om complexe binnenstedelijke locaties te ontwikkelen, en niet lichtzinnig wordt geschoven naar bouwlocaties buiten de bestaande stad.
Ik herken mij niet in het sfeerbeeld dat gemeenten structureel dwarsliggen of traineren. In de gesprekken die ik voer met decentrale overheden ervaar ik een gezamenlijk gevoel van urgentie om de bouwproductie te versnellen en een constructieve opstelling om de plancapaciteit te vergroten.
Wat hebben woningzoekenden – op een compleet drooggekookte woningmarkt – aan wollige woningbouwplannetjes, zoals de door uzelf geïnitieerde Nationale woonagenda, als het slechts bij «mooie woorden» blijft? Deelt u de mening dat mensen niet kunnen wonen in een ambtelijk stapeltje A4»tjes?
Plannen maken en het voeren van overleg is noodzakelijk om het tekort aan woningen op te lossen. Uiteindelijk gaat het erom dat acties die hieruit voortkomen leiden tot de daadwerkelijke realisatie van woningen. Maar gezamenlijk overleg is noodzakelijk om scherp te krijgen welke acties nodig zijn. De knelpunten bij het versnellen van de woningbouw zijn divers, verschillen vaak van plan tot plan en betreffen de verantwoordelijkheden van verschillende partijen. Daarom is het regionale en lokale niveau de juiste plek om de versnelling op te pakken. In het Interbestuurlijk programma en de Nationale Woonagenda hebben we op landelijk niveau ambities vastgesteld, maar die moeten in de regio hun invulling krijgen. Elkaar aanspreken op ieders verantwoordelijkheid en zoeken naar een gezamenlijke aanpak zie ik juist als de kracht om de knelpunten op de woningmarkt aan te pakken.
Zoals eerder gemeld in de voortgangsrapportage Nationale woonagenda4 herken ik de roep van partijen om regie. Bij mijn aantreden heb ik zelf het belang daarvan ook onderkend. Deze roep om regie hebben de partijen van de Nationale woonagenda, de medeoverheden en ik besproken in het breed beraad wonen en bouwen. Ook daar hebben wij vastgesteld dat de regionale aanpak middels de woondeals die ik wil sluiten met de meest gespannen vijf regio’s (de metropoolregio Amsterdam, de metropoolregio Rotterdam-Den Haag, de regio Utrecht, de regio Eindhoven en de stad Groningen) een sleutelfunctie vervullen. Over deze woondeals zal ik u dit voorjaar informeren.
Ik ondersteun de versnelling verder met landelijke beleid, onder andere door de herziening van de Crisis- en herstelwet die nu bij de Eerste Kamer ligt. De herziening leidt ertoe dat gemeenten sneller gebruik kunnen maken van instrumenten uit de Omgevingswet welke woningbouw kunnen versnellen. Ook heb ik de Transformatiefaciliteit ingericht, waarin ik € 38 miljoen beschikbaar stel voor de versnelling van transformatielocaties voor woningbouw. Voor het lostrekken van specifieke locaties bied ik de ondersteuning van het Expertteam Woningbouw aan. En ik leg de verbinding met noodzakelijke investeringen in bereikbaarheid via mijn verantwoordelijkheid voor Ruimtelijke Ordening in de regionale BO’s MIRT.
Kunt u zich herinneren dat u met de Nationale woonagenda naar eigen zeggen «het voortouw [hebt] genomen om de samenwerking tussen medeoverheden, corporaties en private partijen op woningmarktbeleid vorm te geven»?2 Waaruit blijkt dit «voortouw», aangezien de bouwwereld u nu bijna smeekt om «regie vanuit het kabinet»?
Zie antwoord vraag 5.
Bent u ervan op de hoogte dat u nog altijd bekend staat als een Minister die veel praat, veel overlegt, veel vergadert, maar feitelijk weinig voor de woningmarkt doet? Gaat u hier – na ruim een jaar ministerschap – eindelijk verandering in brengen? Zo ja, hoe? Wanneer kunnen we grote woningbouwsuccessen verwachten, zodat het doel van één miljoen nieuwbouwwoningen in 2030 alsnog wordt gehaald?
Zie antwoord vraag 5.
De chaos bij het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen (CBR) |
|
Roy van Aalst (PVV) |
|
Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het nieuwsbericht van 4 januari jl., waarin duidelijk is geworden dat beroepschauffeurs in de problemen komen door chaos bij het CBR?1
Ja.
Bent u het met de PVV-fractie eens dat het onaanvaardbaar is dat beroepschauffeurs, die elke dag keihard werken voor Nederland, in grote problemen komen door deze chaos bij het CBR?
Sinds het voorjaar van 2018 zijn in meerdere mate problemen met de doorlooptijden van medische beoordelingen. Ik heb u hierover twee keer per brief geïnformeerd. Ook heb ik het CBR afgelopen voorjaar gevraagd maatregelen te treffen. Eén maatregel is dat sinds het voorjaar 2018 voorrang wordt gegeven aan beroepschauffeurs bij binnenkomst van hun aanvraag voor een gezondheidsverklaring. Vervolgens dient een proces doorlopen te worden, waarin de rijbewijshouder, het CBR, keuringsarts en eventueel medisch specialist samen proberen binnen vier maanden de procedure af te ronden. In 1,6% van de gevallen is het om uiteenlopende redenen niet gelukt het streven van vier maanden te halen. Alle beroepschauffeurs die expliciet melden dat ze op hele korte termijn in de knel (dreigen te) komen worden direct (verder) geholpen.
Kunt u aangeven wanneer de chaos bij het CBR voorbij is?
De resultaten van genomen maatregelen en de digitalisering van het proces van medische beoordelingen zullen in toenemende mate merkbaar moeten worden in de loop van 2019. Het CBR verwacht dat de doorlooptijden uiterlijk in het najaar van 2019 weer op orde zijn.
Bent u, gezien het enorme belang van de transportsector voor de Nederlandse economie, bereid om op korte termijn met een oplossing te komen?
In aanvulling op het antwoord van vraag 2 en 3 zijn diverse maatregelen door het CBR genomen, waaronder verdere capaciteitsuitbreiding bij diverse CBR-procesonderdelen door overwerk en inzet van externe mensen. Desondanks kunnen er in individuele gevallen problemen optreden. Door het CBR is met TLN inmiddels een spoedprocedure ingericht voor beroepschauffeurs.
Kunt u zeggen wie de gedupeerde beroepschauffeurs die nu werkloos thuis zitten gaat compenseren?
Ik vind het erg vervelend dat de langere doorlooptijden bij het CBR de beroepschauffeurs raakt. Indien een burger een klacht heeft over het CBR, dan kan hij deze indienen bij het CBR. Het CBR heeft hiervoor een eigen klachtenprocedure die is ingericht volgens de richtlijnen «prettig contact met de overheid». Daarnaast heeft de burger, indien hij er niet uitkomt met het CBR, ook de mogelijkheid om de Nationale ombudsman te vragen om zijn klacht te behandelen. Mocht een burger (vervolg)schade ondervinden als gevolg van het handelen van het CBR, dan kan de civiele rechter, in aanvulling op een ingebrekestelling, gevraagd worden een uitspraak te doen.
Het rapport van Amnesty International Nederland inzake uitzettingen naar Soedan |
|
Joël Voordewind (CU) |
|
Mark Harbers (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het rapport van Amnesty International Nederland van 2 augustus 2018 waarin zorgen worden geuit over eerdere uitzettingen naar Soedan en de signalen die er zijn dat bij eerdere uitzettingen van uitgeprocedeerde asielzoekers naar Soedan sprake is geweest van detentie en marteling?
Ja.
Kent u de aanbevelingen die Amnesty International Nederland doet in dit rapport om problemen bij andere uitzettingen naar Soedan te voorkomen? Zo ja, deelt u de mening dat uitzettingen naar Soedan dienen te worden opgeschort totdat aan deze waarborgen bij uitzettingen naar Soedan wordt voldaan?
De aanbevelingen zijn mij bekend. Ik heb hierover met Amnesty International Nederland gesproken in mei en november 2018. In deze gesprekken heb ik toegelicht waarom ik geen aanleiding zie om deze aanbevelingen op te volgen en de terugkeerprocedure naar Sudan te wijzigen. Dat ik geen reden zie om de aanbevelingen van Amnesty Internationaal Nederland op te volgen, neemt niet weg dat ik de situatie in Sudan nauwlettend volg en hierop adequaat zal reageren indien dit nodig blijkt. Op individuele zaken ga ik verder niet in.
Amnesty International Nederland doet in haar brief een aantal aanbevelingen. Deze zien op het uitvoeren van een extra toets aan artikel 3 van het EVRM vlak voorafgaand aan uitzetting, de inzet van een tolk bij presentaties aan Sudanese autoriteiten in Nederland en het zodanig inrichten van de terugkeerprocedure dat voorkomen wordt dat een uitzetting de bijzondere aandacht van de Sudanese veiligheidsdienst trekt (onder meer door het betrachten van terughoudendheid met de inzet van beambten van de Koninklijke Marechaussee bij uitzettingen). Deze aanbevelingen zijn gebaseerd op aanbevelingen uit een rapport van het Belgische Commissariaat-generaal voor de Vluchtelingen en de Staatlozen (CGVS) van 8 april 2018. Ik wil graag vooropstellen dat de zaken van Sudanese vreemdelingen waarnaar door het CGVS onderzoek is gedaan zich op belangrijke punten onderscheiden van zaken van Sudanese vreemdelingen voor wie gedwongen terugkeer naar Sudan aan de orde is vanuit Nederland. Zo is het rapport van de CGVS opgesteld naar aanleiding van de uitzetting uit België van enkele Sudanese vreemdelingen die in België geen asielaanvraag hadden willen indienen en daar derhalve geen asielprocedure hadden doorlopen. De Sudanese vreemdelingen voor wie gedwongen terugkeer naar Sudan aan de orde is vanuit Nederland betreffen vrijwel allen personen die eerder asiel hebben gevraagd en voor wie derhalve in een asielprocedure is vastgesteld dat er geen sprake is van een risico op vervolging of onmenselijke behandeling bij terugkeer. Hierover heb ik uw Kamer eerder geïnformeerd.1
In de Nederlandse asielprocedure wordt het asielrelaas van vreemdelingen zorgvuldig beoordeeld in het licht van algemene bekende informatie, waaronder informatie uit het ambtsbericht of nadien verschenen openbare bronnen. Onderdeel van deze beoordeling is of vreemdelingen bij terugkeer een reëel risico in de zin van artikel 3 van het EVRM lopen. Tot het moment van uitzetting staat het een vreemdeling vrij een herhaalde asielaanvraag te doen op grond van nieuwe feiten en omstandigheden dan wel een verzoek om een voorlopige voorziening te doen bij de rechtbank. De huidige inrichting van de procedure biedt dan ook de mogelijkheid om voorafgaand aan terugkeer een extra toets aan artikel 3 van het EVRM te laten plaatsvinden.
De aanbeveling om een tolk in te zetten tijdens presentaties aan de diplomatieke vertegenwoordigers van Sudan zal niet worden opgevolgd. Presentaties zijn gericht op het verkrijgen van vervangende reisdocumenten en niet op de beoordeling van een verblijfsaanvraag. Dit is in overeenstemming met het uitgangspunt in het beleid dat een presentatie een gesprek is tussen een vertegenwoordiger van een herkomstland en een vermeende onderdaan van dat land waarbij Nederland geen partij is. Het doel van de Nederlandse aanwezigheid is daarbij enkel de facilitering van de aanvraag van vervangende reisdocumenten en het waarnemen van het gesprek. Het is vaste praktijk van de DT&V om een inhoudelijke terugkoppeling te vragen van het gesprek van de betrokken vreemdeling, die wordt vastgelegd in een presentatieverslag. Bovendien wordt de vreemdeling voorafgaand aan de presentatie geïnformeerd dat hij geen antwoord hoeft te geven op vragen over asielgronden.
Voor het wijzigen van de procedure bij gedwongen terugkeer zie ik evenmin aanleiding. Zelfstandige terugkeer zonder begeleiding door de Koninklijke Marechaussee is voor vreemdelingen altijd mogelijk. Hier wordt door de DT&V op ingezet. Pas indien een vreemdeling weigert te vertrekken kan worden overgegaan tot gedwongen terugkeer. De Koninklijke Marechaussee beoordeelt per zaak door hoeveel beambten een vreemdeling tijdens de uitzetting wordt begeleid. Dit is afhankelijk van de individuele omstandigheden en met het oog op veiligheid tijdens de vlucht. Mij is niet bekend welke rol de Sudanese veiligheidsdiensten spelen bij de terugkeer van individuele vreemdelingen. Dat neemt niet weg dat ik bij Sudan, noch enig ander land, uitsluit dat veiligheidsdiensten zicht hebben op terugkerende onderdanen, evenzeer als dat Nederlandse veiligheidsdiensten dat hebben op terugkeerders naar Nederland. Het meest recent verschenen ambtsbericht over Sudan geeft in ieder geval geen aanleiding om te oordelen dat Sudanezen die terugkeren naar hun land van herkomst enkel om die reden in de bijzondere aandacht van de Sudanese autoriteiten, waaronder de Sudanese veiligheidsdiensten, staan.
Deelt u de mening dat de uitzetting van Ezzedin Rahmatallah Mehimmid niet voldoet aan deze aanbevelingen en dus dient te worden opgeschort?
Zie antwoord vraag 2.
Het bericht 'Jihadboeken in bajesbieb/Haatlectuur op bestelling' |
|
Geert Wilders (PVV), Machiel de Graaf (PVV), Gidi Markuszower (PVV) |
|
Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (D66), Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Jihadboeken in bajesbieb/Haatlectuur op bestelling»?1
Ja.
Hoe komt het dat u zo van het padje bent dat u beter zorgt voor islamitische bajesklanten dan voor gewone burgers?
Deze vraag gaat uit van een veronderstelling die ik niet onderschrijf.
Wat is uw reactie op uw confrontatie met de ware aard van de islam, zoals beschreven in de in het artikel genoemde islamboeken zoals het vernederen, terroriseren en doden van Joden, christenen en andere niet moslims, het (met geweld) onderwerpen van niet-moslims, gebieden en landen, het invoeren van de sharia in onderworpen gebieden en het islamiseren van o.a. Nederland?
Alle literatuur die aanzet tot haat, geweld of strafbare feiten in het algemeen keur ik ten zeerste af.
In hoeveel gevangenissen hebben moslims toegang tot islamitische boeken?
In de Penitentiaire Beginselenwet (Pbw) is bepaald dat elke gedetineerde in beginsel het recht heeft om boeken te lezen die passen bij zijn levensovertuiging en interesses. Daarom hebben gedetineerden in een Penitentiaire Inrichting in Nederland ook toegang tot boeken met betrekking tot de Islam. De directeur kan wel de invoer van bepaalde boeken, kranten en tijdschriften weigeren, wanneer die de orde of de veiligheid binnen de inrichting verstoren. Daarvan is bijvoorbeeld sprake als boeken aanzetten tot discriminatie of geweld. In de beantwoording van de schriftelijke vragen van het CDA over hetzelfde onderwerp licht ik deze afweging nader toe.2
Hoeveel moslims zitten er in Nederland in een gevangenis en hoeveel gevangenisimams zijn er werkzaam?
Gedetineerden worden niet centraal geregistreerd op religie of levensbeschouwing.
Er zijn 43 FTE islamitisch geestelijk verzorgers in dienst (peildatum 1-1-2019) ten behoeve van alle locaties van DJI (gevangeniswezen, vreemdelingenbewaring, forensische zorg en justitiële jeugdinrichtingen).
Ziet u eindelijk in wat het doel van de islam is? Zo nee, wat is het doel dan volgens u?
De Nederlandse staat gaat niet over de inhoudelijke invulling van religies voor zover deze passen binnen de wettelijke kaders. Dit strookt namelijk niet met het basisbeginsel van scheiding tussen kerk en staat dat we in Nederland hanteren.
Bent u bereid alle islamitische boeken uit de gevangenissen te bannen en gevangenisimams te ontslaan? Zo nee, waarom niet?
Nee. Een gedetineerde heeft in beginsel het recht om boeken te lezen die passen bij de eigen levensovertuiging en interesses. Slechts wanneer de orde of veiligheid binnen de inrichting in het geding is, kan de directeur de invoer van bepaalde boeken, kranten en tijdschriften weigeren.
Op grond van artikel 41 lid 2 van de Pbw is de directeur van de inrichting verplicht zorg te dragen voor voldoende geestelijke verzorging, die zoveel mogelijk aansluit bij de godsdienst of levensovertuiging van de gedetineerden. Daarom heeft DJI naast geestelijk verzorgers van andere godsdiensten of overtuigingen ook islamitisch geestelijk verzorgers in dienst.
Begrijpt u nu dat Nederland gede-islamiseerd moet worden teneinde onze democratie, rechtsstaat en veiligheid te waarborgen? Zo ja, wanneer neemt u een aanvang daarmee? Zo nee, welke reden heeft u nog meer nodig?
Twee kernelementen van onze democratische rechtstaat die grondwettelijk zijn vastgelegd zijn de vrijheid van godsdienst en gelijke behandeling van religies. Alle religies zijn in Nederland gelijk voor de wet. Het Ministerie van Justitie en Veiligheid en het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid zetten zich in voor deze en andere vrijheden.
De tarieven voor warmtelevering |
|
Chris Stoffer (SGP) |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht dat de tarieven voor warmtelevering dit jaar met 164 euro omhoog mogen gaan in verband met onder meer de hogere belastingtarieven voor gas?1
Ja.
Wat betekenen de verwachte toekomstige verhogingen van de gasbelasting voor de tarieven voor warmtelevering?
Het maximale tarief dat op grond van de Warmtewet in rekening mag worden gebracht voor levering van warmte wordt gebaseerd op de gasreferentie. Op grond van de gasreferentie worden de maximaal toegestane tarieven die een kleinverbruiker van warmte betaalt afgeleid van de gemiddelde kosten die een gemiddelde kleinverbruiker zou maken, wanneer hij door middel van een gasvoorziening in zijn warmtebehoefte zou voorzien. Hierdoor stijgen de maximaal toegestane tarieven voor levering van warmte wanneer de energiebelasting op gas stijgt. Dit is een maximum tarief, warmteleveranciers zijn niet verplicht om dit maximum tarief in rekening te brengen. Op dit moment kiest een deel van de warmteleveranciers er al voor om onder het maximum tarief te blijven.
Hoe waardeert u de gevolgen van opeenvolgende verhogingen van de gasbelasting voor de tarieven voor warmtelevering?
Op basis van de in opdracht van de ACM uitgevoerde rendementsmonitor warmteleveranciers2 blijkt dat warmteleveranciers op dit moment gemiddeld gesproken rendementen behalen die lager liggen dan wat redelijk wordt geacht. Hogere tarieven leiden tot betere rendementen en kunnen zo een bijdrage leveren aan het investeringsklimaat voor warmtenetten. Met de aanleg van warmtenetten kan het gebruik van aardgas voor verwarming en de daarmee gepaard gaande CO2-uitstoot worden teruggedrongen.
Tegelijkertijd moet worden voorkomen dat warmteleveranciers door hogere warmtetarieven onredelijk hoge rendementen behalen en dat daardoor de bescherming van kleinverbruikers afneemt. De ACM monitort tweejaarlijks de rendementen die warmteleveranciers maken. De volgende rendementsmonitor wordt in het najaar van 2019 verwacht. Mochten warmteleveranciers de stijgende belasting op gas gebruiken om de warmtetarieven te verhogen zonder dat hun onderliggende kosten (in dezelfde mate) meestijgen, waardoor onredelijk hoge rendementen ontstaan, dan zal dit blijken uit de rendementsmonitor en zal de ACM dit kenbaar maken. Indien noodzakelijk zal ik dan de bepalingen uit de Warmtewet in werking laten treden, die het mogelijk maken voor de ACM om eventuele hoger dan redelijke rendementen van warmteleveranciers te corrigeren in de warmtetarieven.
Bovendien merk ik op dat ik op dit moment, mede naar aanleiding van de motie van het lid Dik-Faber c.s. (Kamerstuk 34 723, nr. 29), in het kader van de voorbereiding van de volgende wijziging van de Warmtewet (Warmtewet 2.0) onderzoek laat uitvoeren naar mogelijke alternatieven voor de gasreferentie om de bescherming van kleinverbruikers van warmte en de realisatie van de andere publieke belangen ook in de toekomst te borgen.
Hoe gaat u voorkomen dat de tarieven voor warmtelevering oneigenlijk hoog worden?
Zie antwoord vraag 3.
Het nieuwsbericht ‘Herstel van gebroken been is te meten, maar geldt dat ook voor een depressie?’ |
|
Leendert de Lange (VVD) |
|
Paul Blokhuis (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Herstel van gebroken been is te meten, maar geldt dat ook voor een depressie?»?1
Ja.
Wat vindt u van de uitspraken die worden gedaan in dit artikel? Bent u het eens met de stelling dat resultaten in de geestelijke gezondheidszorg (ggz) moeilijk meetbaar zouden zijn en kunt u uw antwoord toelichten?
Ik vind het belangrijk dat de ggz-sector werkt aan het inzichtelijk maken van kwaliteit. De expertise hierover ligt in het veld. Ik heb er vertrouwen in dat er voldoende kennis is opgebouwd om een beeld te geven van de kwaliteit van geleverde ggz-zorg. Met die kennis en expertise werkt de sector zelf ook aan meer inzicht in kwaliteit door bijvoorbeeld de Alliantie kwaliteit in de geestelijke gezondheidszorg (Akwa).
Wat vindt u van het feit dat het aantal klinieken dat nog kwaliteitsinformatie aanlevert is teruggelopen van 230 naar 75? Deelt u de mening dat het hier gaat om een ongewenste ontwikkeling?
Door alle ontwikkelingen rondom ROM is het aantal ggz-aanbieders dat ROM-data levert sterk teruggelopen. Dat is op zich begrijpelijk. Niettemin is het wenselijk dat er een breed gedragen instrument komt ten behoeve van kwaliteitsinformatie. Er wordt gewerkt aan een verbeterde systematiek. Daarbij is het belangrijk om oog te houden voor draagvlak en validiteit. Dat kost tijd. Akwa heeft mij geïnformeerd dat komend najaar een gedragen indicatorenset klaar is. Tevens verwacht Akwa in het najaar gereed te zijn om uitwisseling van kwaliteitsinformatie op basis van deze indicatoren te kunnen ondersteunen, voor die informatie waarvoor de individuele patiënt toestemming heeft gegeven.
Wat zijn hiervan de gevolgen voor de onderlinge vergelijking van de behandelresultaten tussen de ggz-instellingen in Nederland? Hoe verhoudt zich dit tot de ambitie om meer zicht te krijgen op de kwaliteit en doelmatigheid van de ggz?
Hoe meer ggz-aanbieders data aanbieden, hoe groter de validiteit van de data en de analyses daarop. Daarom zou ik graag zien dat waar en wanneer het kan aanbieders data aanleveren om zo nog beter aan kwaliteit te kunnen werken. Daarbij is toestemming van de patiënt wenselijk zolang er nog geen uitspraak van de Autoriteit Persoonsgegevens is op de vraag of het gaat om persoonsgegevens.
In welke mate gaat de Alliantie Kwaliteit in de GGZ (AKWA) die per 1 januari 2019 operationeel is ervoor zorgen dat de ggz-instellingen de kwaliteitsinformatie wel weer gaan aanleveren? Kunt u een beeld schetsen wanneer alle aanbieders deze wettelijk verplichte informatie gaan aanleveren?
Het aanleveren van deze gegevens is niet wettelijk verplicht. Akwa is samen met partijen in de ggz bezig om de gewenste kwaliteitsindicatoren en meetinstrumenten te benoemen, gekoppeld aan de verschillende zorgstandaarden. Tevens is zij bezig de drempels tot het werken met zorgstandaarden en kwaliteitsinformatie zo laag mogelijk te maken. Het uitgangspunt is dat Akwa samen optrekt met samenwerkingsverbanden in het ggz-veld om deze standaarden, indicatoren en meetinstrumenten toe te snijden op de praktijk en op shared decision making tussen patiënt en zorgprofessional. Een belangrijke rol wordt bijvoorbeeld verwacht van zorgprofessionals die persoonlijk betrokken zijn geweest bij de ontwikkeling van zorgstandaarden in het delen van hun ervaringen met collega’s. Daarnaast hebben partijen in de ggz in het hoofdlijnenakkoord voor de ggz met elkaar afspraken gemaakt over hoe zij wensen te werken aan continue kwaliteitsverbetering en transparantie van kwaliteit.
In hoeverre gaat AKWA een bijdrage leveren aan het publiekelijk beschikbaar stellen van de behandelresultaten en daarmee mensen helpen die op zoek zijn naar de goede zorg op de juiste plek?
Bij de oprichting heeft Akwa vanuit de ggz-partijen de opdracht meegekregen voor de ontwikkeling van kwaliteitsindicatoren en meetinstrumenten. In eerste instantie zijn die bedoeld ter verdere verbetering van de individuele behandeling en als informatie om van te leren ten behoeve van bredere kwaliteitsverbetering. Vervolgens zal bekeken worden in welke mate de informatie van deze indicatoren en meetinstrument ook bruikbaar en inzetbaar te maken is voor transparantie van kwaliteit, bijvoorbeeld ter ondersteuning van de keuzes voor een patiënt.
Wanneer verwacht u een uitspraak van de Autoriteit Persoonsgegevens over het onderzoek naar de databank van de ggz? Heeft dit nog consequenties voor AKWA?
Het is nog onduidelijk wanneer de Autoriteit Persoonsgegevens uitspraak zal doen over het onderzoek. De uitkomst zal betrekking hebben op de vraag of het gaat om persoonsgegevens.
Akwa heeft mij geïnformeerd te zullen werken met expliciete toestemming van de patiënt.
Wat gaat u in de tussentijd doen om te stimuleren dat ggz-instellingen weer gegevens gaan uitwisselen en daarmee zicht krijgen op de kwaliteit en doelmatigheid van behandelingen?
Ik vind het belangrijk dat er meer inzicht komt in de kwaliteit van geestelijke gezondheidszorg. Tegelijk is het belangrijk dat er draagvlak is voor de manier waarop dit inzicht wordt verkregen, om te garanderen dat de informatie ook daadwerkelijk gebruikt wordt ten behoeve van verbetering van kwaliteit. Een tijdige maar toch ook zorgvuldige manier om hiernaartoe te werken is daarbij van essentieel belang. In gesprek met partijen over dit onderwerp zal ik het belang van het aanleveren van data actief onder de aandacht brengen, om zo nog meer aan kwaliteit te kunnen werken en ik vraag partijen om dit te stimuleren en te faciliteren, alsook drempels weg te nemen waar nodig. Zoals we in het hoofdlijnenakkoord GGZ met partijen hebben afgesproken.
Het inhuren van KPMG |
|
Ronald van Raak |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
Voor welke adviezen, opdrachten of controles hebben de verschillende ministeries de afgelopen tien jaar (1 januari 2009 tot en met 31 december 2018), direct of indirect, mensen van KPMG ingehuurd en hoeveel heeft dat per zaak en in totaal gekost?
De gevraagde informatie kan ik niet openbaar en in detail verstrekken. Inhoudelijke en financiële detailafspraken van een gegunde opdracht worden als bedrijfsvertrouwelijk aangemerkt. In zowel de Algemene Rijksvoorwaarden (ARVODI) als de reguliere Raam- en Dienstverleningsovereenkomsten zijn geheimhoudingsbepalingen vastgelegd. De afspraken met KPMG zijn – net als met iedere andere marktpartij – bedrijfsvertrouwelijk en kunnen niet worden verstrekt zonder dat de Staat daarmee mededinging en/of de aanbestedingsbeginselen schendt.
De Rijksbrede spendgegevens (met daarin onderscheid tussen aard van de opdrachten aan de hand van gespecificeerde inhuur- en uitbestedingscategorieën, totaalbedrag per categorie per jaar en betreffend ministerie/dienstonderdeel) zijn beschikbaar voor de jaren 2010–2017 en bieden inzicht in hetgeen gevraagd door dhr. Van Raak. Omdat ook hier sprake kan zijn van het verstrekken van concurrentiegevoelige gegevens, bijvoorbeeld door het openbaar maken van specifieke tarieven, zullen deze vertrouwelijk aan uw Kamer worden verstrekt.
De aanpak van een Algerijn die bijna een Groningse held doodstak en over criminele Dublinclaimanten |
|
Sietse Fritsma (PVV) |
|
Mark Harbers (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Bijna dood door asieldief: Ter Apel bezorgd over stelende Algerijn»?1
Ja.
Kunt u garanderen dat de betreffende Algerijnse crimineel direct na zijn gevangenisstraf uit Nederland wordt verwijderd? Zo nee, waarom niet?
Over individuele gevallen doe ik in beginsel geen uitspraken. In het algemeen geldt dat er wordt ingezet op vertrek direct aansluitend op de strafrechtelijke detentie. Bij uitzetting wordt er in sommige gevallen strafonderbreking toegepast, onder voorwaarde dat de vreemdeling uit Nederland vertrekt en niet in Nederland terugkeert. Indien de vreemdeling toch terugkeert wordt de tenuitvoerlegging van de straf hervat.
Kunt u eveneens garanderen dat, indien hij als Dublinclaimant naar Frankrijk wordt uitgezet, hij niet wederom naar Nederland kan reizen maar na aankomst in Frankrijk direct naar Algerije wordt teruggestuurd? Bent u bereid hier, vóór de overdracht van deze laffe misdadiger, bij de Franse autoriteiten op aan te dringen? Zo nee, waarom niet?
Over individuele gevallen doe ik in beginsel geen uitspraken. In zijn algemeenheid geldt dat indien de asielaanvraag in de verantwoordelijke lidstaat bij definitieve beslissing is afgewezen, uitzetting door de verantwoordelijke lidstaat in principe aan de orde is. Indien de aanvraag nog niet inhoudelijk is behandeld in de verantwoordelijke lidstaat, zal de asielaanvraag aldaar in behandeling worden genomen. Indien dit leidt tot een afwijzing zal terugkeer in principe aan de orde zijn. Hierbij wordt uitgegaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. In dergelijke gevallen wordt dan ook niet aangedrongen bij de autoriteiten van de verantwoordelijke lidstaat. Indien een eerder overgedragen persoon toch wordt aangetroffen in Nederland zou er een grond kunnen zijn voor vreemdelingrechtelijke bewaring vanuit waar de persoon overgedragen kan worden aan de verantwoordelijke lidstaat. Ook kan Nederland in bepaalde situaties, ofwel door omstandigheden ofwel door hiervoor te kiezen, een persoon voor wie een andere lidstaat eerst verantwoordelijk was zelf uitzetten naar het land van herkomst.
Tevens heeft Nederland bij de onderhandelingen over de herziening van de Dublinverordening voorgesteld op te nemen dat voorafgaande aan de overdracht de verantwoordelijke lidstaat wordt geïnformeerd over indicaties waaruit redelijkerwijs geconcludeerd kan worden dat de betreffende persoon een gevaar vormt voor de openbare orde of nationale veiligheid.
Realiseert u zich dat u een grote verantwoordelijkheid hebt richting het in het artikel genoemde slachtoffer, die door deze misdaad voor het leven is getekend, omdat Nederland helaas ook een asielprocedure en asielopvang heeft geboden aan dit soort geweldplegers waar werkelijk niemand op zit te wachten? Deelt u de mening dat u er in dat licht zorg voor dient te dragen dat de dader nimmer meer voet op Nederlandse bodem kan zetten en dat hij, zoals hierboven wordt gevraagd, geen kans krijgt om bijvoorbeeld vanuit Frankrijk weer naar Nederland te reizen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Wat doet u in zijn algemeenheid teneinde zich er van te vergewissen dat uitgezette (criminele) Dublinclaimanten niet meer naar Nederland kunnen reizen maar teruggaan naar het land van herkomst of in ieder geval vast worden gezet voor die terugzending?
Zie antwoord vraag 3.
Realiseert u zich dat het niet standaard toepassen van vreemdelingenbewaring bij (criminele) asielzoekers / Dublinclaimanten een groot veiligheidsprobleem oplevert voor de Nederlandse bevolking? Kunt u toezeggen dat deze vreemdelingen voortaan niet meer vrij spel krijgen in onze dorpen en steden maar worden uitgezet en indien uitzetting niet direct kan, worden vastgezet? Zo nee, waarom niet?
Het indienen van een asielaanvraag of het vallen onder de Dublinverordening alleen is geen reden om vreemdelingenbewaring toe te passen. Bij een afwijzing op de asielaanvraag kan de overheid overgaan tot gedwongen vertrek indien de betreffende persoon niet bereid is actief medewerking te verlenen aan terugkeer. Teneinde gedwongen vertrek te bewerkstelligen beschikt de overheid tot verschillende maatregelen, waarvan vreemdelingenbewaring de uiterste maatregel is. Vreemdelingenbewaring kan alleen toegepast worden als wordt voldaan aan strikte criteria waaronder zicht op uitzetting. In geval van overlast wordt eerder overgegaan tot vreemdelingenbewaring.
Indien er een significant risico op onttrekking bestaat kan vreemdelingenbewaring aan de orde zijn. Het kabinet zet in op het versoepelen van de gronden voor vreemdelingenbewaring van Dublinclaimanten bij de herziening van het GEAS. Ook wordt in het voorstel tot herziening van de terugkeerrichtlijn voorgesteld om het mogelijk te maken om onrechtmatige vreemdelingen die een gevaar vormen voor de openbare orde of de nationale veiligheid in bewaring te stellen teneinde hun uitzetting voor te bereiden. Ingevolge dat voorstel zullen strafbare feiten ook een rol gaan spelen bij het bepalen van het risico op onttrekken aan het toezicht.
Bent u bereid een totale asielstop in te stellen nu steeds weer blijkt dat het onverantwoord is iedereen hier op te vangen die het woordje «asiel» uit kan spreken, inclusief criminelen die met grof geweld de Nederlandse bevolking tot last zijn? Zo nee, waarom niet?
Zoals u bekend is, vindt het kabinet dat het categorisch sluiten van de Nederlandse grenzen geen realistische, laat staan een structureel wenselijke oplossing is voor het complexe migratievraagstuk. Het kabinet kiest ervoor risico’s voor de openbare orde zo veel mogelijk te beperken en de veiligheid te bevorderen, waarbij tevens bescherming wordt geboden aan die asielzoekers die bescherming behoeven.
Het bericht ‘Werkgevers pompen Polen rond om kosten te besparen’ |
|
Enneüs Heerma (CDA), Steven van Weyenberg (D66) |
|
Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (D66) |
|
![]() ![]() |
Bent u bekend met het bericht «Werkgevers pompen Polen rond om kosten te besparen»?1
Ja.
Herkent u het beeld dat werknemers in de uitzendsector op vakantie van de Werkloosheidswet (WW) worden gestuurd om kosten te besparen, zoals eerder ook naar voren kwam in berichtgeving over de vleesverwerkingssector?2
Het UWV en de Inspectie SZW, alsmede bij de Algemene Bond Uitzendondernemingen (ABU) en de Nederlandse Bond voor Bemiddelings- en Uitzendondernemingen (NBBU), geven aan dat zij dit beeld – namelijk dat veel uitzendbureaus structureel na 26 weken uitzendkrachten ontslaan om kosten te besparen – niet herkennen.
Desondanks neem ik de signalen van de vakbeweging op dit punt wel serieus. Bovendien is mij wel bekend dat sommige uitzendbureaus hun bedrijfsvoering zo inrichten dat uitzendkrachten langdurig in fase A blijven en niet doorstromen naar fase B. Het belang dat uitzendbureaus daarbij hebben, is ook aanmerkelijk groter.
Zulke constructies, ongeacht of het ontslag na 26 weken of na 78 weken plaatsvindt, vind ik onwenselijk. Zulke constructies gaan ten koste van werknemers en zijn niet waar het bijzondere arbeidsrechtelijk regime voor uitzendkrachten voor bedoeld is. In de evaluatie van het uitzendregime in Nederland die ik ga opstarten, zal ik draaideurconstructies in de uitzendsector dan ook meenemen. In mijn antwoord op vraag 9 ga ik daar verder op in.
Wat vindt u ervan dat uitzendbureaus de WW gebruiken als route om kosten te besparen?
De WW is bedoeld om mensen die hun baan verliezen een vervangend inkomen te bieden ter overbrugging naar een nieuwe baan. De WW is dus niet bedoeld om werkgevers, louter om financiële redenen, werknemers te laten ontslaan om vervolgens voor datzelfde werk een nieuwe werknemer aan te nemen. In gevallen waarin werkgevers dat wel doen, vind ik dat dan ook onwenselijk.
Heeft u er enigszins zicht op bij welke sectoren of bedrijven dergelijke constructies worden gebruikt? Gebeurt het bij uitzendbureaus die lid zijn van de Algemene Bond Uitzendondernemingen (ABU) of de Nederlandse Bond voor Bemiddelings- en Uitzendondernemingen (NBBU) of juist bij uitzendbureaus die hier geen lid van zijn? Zijn er signalen van dergelijke constructies bekend bij de Stichting Naleving CAO voor Uitzendkrachten (SNCU)?
Zoals gezegd geven UWV, Inspectie SZW, ABU en de NBBU aan dat ze deze constructie niet herkennen. Ik kan dus ook geen uitspraken doen over sectoren, bedrijven of leden van brancheorganisaties waar deze constructies zouden kunnen voorkomen.
De SNCU heeft mij laten weten dat haar controles zich richten op de periode dat uitzendkrachten in dienst zijn van een uitzendbureau om vast te stellen of de cao correct wordt toegepast. De constructies in kwestie vallen daardoor niet binnen de reikwijdte van de onderzoeken van de SNCU. Informatie waaruit het bestaan van deze constructies zou kunnen blijken, is ook niet bij de SNCU beschikbaar.
Ook over het gebruik van draaideurconstructies in bredere zin heb ik geen nadere cijfers. Deze vragen neem ik mee in de evaluatie van het uitzendregime in Nederland.
Hebben uitzendkrachten wettelijk recht op een WW-uitkering als hun oude werkgever nog voldoende werk heeft en bijvoorbeeld een nieuwe medewerker in dienst neemt om het werk te doen?
Zolang de werkloosheid van een uitzendkracht niet aan hem of haar zelf te wijten is, is er sprake van onvrijwillige werkloosheid. Op welke wijze een werkgever na het onvrijwillige vertrek van een werknemer het werk invult, speelt geen rol bij de toets inzake het recht op een WW-uitkering of het geldend maken daarvan. UWV controleert dit daarom niet. Als de werkloze werknemer voldoet aan de overige voorwaarden voor het recht op een WW-uitkering en tevens alle verplichtingen van de WW naleeft, wordt de WW-uitkering betaald.
Wat is voor een uitzendwerkgever precies het verschil in kosten voor een werknemer die nog geen zes maanden in dienst is en een werknemer die meer dan zes maanden in dienst is? Hoe groot is het verschil bij arbeidsmigranten? Zijn er andere factoren in de wetgeving die mee kunnen spelen bij het beperken van de duur van het dienstverband?
In de eerste 26 weken dat een uitzendkracht voor een uitzendbureau werkt, bouwt de uitzendkracht nog geen pensioen op. Na de wachttijd van 26 gewerkte weken komt de uitzendkracht in de Basisregeling van het pensioenfonds StiPP, waarvoor de werkgever een premie van 2,6% van het brutoloon afdraagt. Dit is, in algemene zin, het enige kostenverschil dat zich na zes maanden voordoet. Dit verschil is voor arbeidsmigranten in dienst van Nederlandse uitzendbureaus niet anders dan voor Nederlandse uitzendkrachten.
De ABU en de NBBU hebben aangegeven dat sociale partners in de uitzendsector laten onderzoeken hoe de wachttijd voor de pensioenregeling van StiPP3 verkort kan worden. Daarbij worden effecten op de pensioenopbouw, de kosten, en de administratie onderzocht. In mijn antwoorden op vragen van de leden Van Weyenberg (D66) en Van Kent (SP), die ik op 22 januari jl. aan uw Kamer heb gezonden, ben ik hier dieper op ingegaan.
Het kostenverschil is groter als de uitzendkracht langer in dienst is dan 78 gewerkte weken. Als de uitzendkracht 52 weken deelneemt aan de Basisregeling, komt de uitzendkracht in de Plusregeling van StiPP, waarbij een werkgeversbijdrage geldt van 8% van de pensioengrondslag4 en een werknemersbijdrage van 4%. Naast het kostenverschil voor pensioen veranderen er na 78 gewerkte weken nog meer zaken. Na deze periode kan er geen uitzendbeding meer van toepassing zijn, treedt de ketenbepaling in werking, en kan de loondoorbetalingsplicht niet meer worden uitgesloten. Ten slotte krijgen werknemers na 24 maanden recht op een transitievergoeding van, in de eerste tien jaar, één zesde maandsalaris per half dienstjaar.
Wat is het verschil in kosten voor en na zes maanden als de Wet arbeidsmarkt in balans in werking zou treden, bijvoorbeeld rekening houdend met de transitievergoeding vanaf dag één?
Na inwerkingtreding van de WAB krijgen alle werknemers, waaronder uitzendkrachten, inderdaad recht op een transitievergoeding vanaf de eerste dag dat zij in dienst treden. De hoogte van de transitievergoeding is één derde maandsalaris per dienstjaar, omgerekend naar de precieze lengte van het dienstverband. Dit verkleint het kostenverschil tussen werknemers die korter, respectievelijk langer dan twee jaar in dienst zijn.
Bovendien verandert de pensioenopbouw van payrollkrachten. Thans zijn de reguliere regels voor uitzendkrachten op hen van toepassing. Vanaf de inwerkingtreding van de WAB krijgen payrollkrachten die werken in een bedrijf of sector waar een pensioenregeling geldt, recht op een adequate pensioenregeling. Daarmee is er geen kostenonderscheid tussen payrollkrachten die korter in dienst zijn dan 26 weken dan wel payrollkrachten die langer dan 26 gewerkte weken in dienst zijn.
Zijn specifieke sectoren aan te wijzen waar vaak sprake is van herhaalwerkloosheid? Zijn er sectoren waar veel WW-instroom is terwijl er tegelijkertijd nieuwe dienstverbanden ontstaan? Is zicht op de doorstroom van fase A naar fase B in specifieke sectoren? Wanneer is de data-analyse beschikbaar zoals aangekondigd bij de beantwoording van de Kamervragen over de WW-uitkeringsfraude?3
De meest recente cijfers over herhaalwerkloosheid per sector zijn hieronder weergegeven. Voor deze cijfers is specifiek gekeken naar de WW (en dus niet naar werkloosheid waarbij geen beroep werd gedaan op de WW) en is herhaalwerkloosheid gedefinieerd als herhaaldelijk beroep op de WW met een tussenpoos van maximaal een jaar. Deze cijfers zijn afkomstig uit de nota naar aanleiding van het verslag bij de WAB.6
Er zijn geen cijfers beschikbaar over sectoren waar veel WW-instroom is terwijl er tegelijkertijd nieuwe dienstverbanden ontstaan, dan wel de mate waarin uitzendkrachten per sector doorstromen van fase A naar fase B.
In het kader van de aanpak van WW-uitkeringsfraude heeft het UWV data-analyses gedaan naar arbeidspatronen, waaronder herhaaldelijk beroep op de WW, die kunnen wijzen op mogelijke fraude. Voor de stand van zaken hiervan verwijs ik naar de bief daarover die ik gelijktijdig met deze antwoorden aan uw Kamer stuur.
Bent u bereid om uitgebreid onderzoek te doen naar de gang van zaken in de uitzendsector, naast het aangekondigde brede externe onderzoek naar misbruikrisico’s in de WW? Bent u bereid om niet alleen naar de administratieve kant te kijken van beëindigen van uitzendcontracten, maar ook te kijken naar wat in de praktijk achter de voordeur gebeurt en wat in de praktijk gebeurt aan handhaving?4
In 2020 wordt artikel 1 (arbeidsmarkt) van de SZW-begroting geëvalueerd. Zoals ik gisteren bij de behandeling van de Wet arbeidsmarkt in balans (WAB) reeds heb aangegeven, ben ik voornemens om hierbij ook het uitzendregime te evalueren. Hier is reden toe, omdat de Wet allocatie arbeidskrachten door intermediairs (Waadi), die het uitzenden in Nederland voor een belangrijk deel reguleert, voor het laatst in 2001 is geëvalueerd. Daarnaast is het uitzendregime in het Burgerlijk Wetboek voor het laatst rond 2007 geëvalueerd. Er wordt nog gewerkt aan een precieze uitwerking van dit onderzoek, dat later dit jaar zal starten. Ik zal uw Kamer daar deze zomer nader over informeren. Bij de uitwerking zullen de vragen van uw Kamer over draaideurconstructies worden meegenomen.
De aanpak van de problemen met aardbevingen in Groningen |
|
Henk Nijboer (PvdA) |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «We smeekten Wiebes: doe het nou niet!»?1
Ja.
Wat vindt u van de uitspraken van de secretaris van het Groninger Gasberaad? Kunt u zich voorstellen dat zij vindt dat u de Groningse situatie onvoldoende serieus neemt?
Ik neem de situatie in Groningen uitermate serieus. Samen met de andere leden van het kabinet heb ik geconstateerd dat de situatie van een voortdurende gaswinning, geflankeerd door een massale operatie van schadeherstel en versterking, geen bestendige maatschappelijke uitkomst is. Daarom heeft het kabinet besloten de gaswinning uit het Groningenveld zo snel mogelijk volledig af te bouwen. Hieronder reageer ik aan de hand van uw vragen nader op enkele specifieke opmerkingen van de secretaris van het Groninger Gasberaad in het interview waar u naar verwijst.
Wat vindt u van de volgende analyse van genoemde secretaris: «Het heeft er mee te maken dat ze in Den Haag niet echt zijn meegegroeid met het probleem. Ze zijn blijven steken in de situatie van een paar jaar geleden. Het begon inderdaad als een seismische dreiging. Als ze de gaskraan vijf jaar geleden hadden dichtgedraaid, had het enorm geholpen. Nu zijn er andere problemen, die groter zijn dan de seismische kwestie: de onzekerheid van de bevolking, de puinhoop bij de versterking en de vastgelopen afhandeling van de schade. Hier hebben ze geen oplossing voor. Ze zijn blijven hangen in de verkeerde problemen»?
Met het besluit om de gaswinning volledig af te bouwen wordt de oorzaak aangepakt. Ik deel de analyse dat dit op zichzelf niet voldoende is om vertrouwen te herstellen. De versterking van woningen waar verwachtingen waren gecreëerd (batches 1.467 en 1.588), loopt conform eerdere bestuurlijke afspraken door. De afhandeling van schade is inmiddels publiek georganiseerd en ook de versterking kan worden voortgezet zonder tussenkomst van de NAM. De regio en het Rijk benutten de kansen die het aardgasloze perspectief biedt gezamenlijk door te investeren in de economische versterking en de kwaliteit van de leefomgeving in het gebied via het Nationaal Programma Groningen. Daarmee zijn voor de regio aanzienlijke middelen direct beschikbaar gekomen om te werken aan de sociale, economische en ruimtelijke ontwikkeling alsmede aan duurzaamheid.
Nu komt het aan op de uitvoering van de versterking, schadeafhandeling en het Nationaal Programma. Ik begrijp Groningers die zeggen dat dit hen niet snel genoeg gaat. De regio en ik delen de wens om deze trajecten sterk te versnellen. Alleen door nu gezamenlijk, zorgvuldig én voortvarend uitvoering te geven aan het afgesproken beleid kan het herstel van vertrouwen beginnen.
Deelt u deze analyse? Bent u van mening dat u achteraf teveel koos voor een modelmatige en te weinig voor een menselijke benadering? Snapt u de frustratie die dat in Groningen oplevert?
Ik deel de analyse dat een menselijke benadering essentieel is voor de aanpak van de versterkingsopgave. Het plan van aanpak van de NCG, «Veiligheid voorop en de bewoner centraal» (Kamerstuk 33 529, nr. 535) is er op gericht de mensen duidelijkheid te bieden over wat hen te wachten staat en om hen na opname van de woning duidelijkheid te bieden over eventuele versterkingsmaatregelen. Dit laat onverlet dat ook bij een menselijke benadering van de versterkingsopgave rekenmodellen een onmisbaar instrument zijn om prioriteiten aan te brengen en om te berekenen welke maatregelen kunnen bijdragen aan de veiligheid van een woning. De veiligheid blijft voorop staan.
Vindt u het acceptabel dat mensen, zoals blijkt uit een brief die zij hebben ontvangen van de Tijdelijke Commissie Mijnbouwschade, erop moeten rekenen dat zij 15 (!) maanden moeten wachten voordat een schademelding kan worden afgehandeld? Op welke termijn zorgt u ervoor dat mensen binnen afzienbare tijd en netjes worden geholpen bij schades? Vindt u dat dit de bedoeling is van het in publieke handen nemen van de schadeafhandeling?
De afhandeling van aanvragen voor schadevergoeding die zijn gemeld sinds 31 maart 2017 is vanaf 19 maart 2018 in publieke handen. De TCMG doet er alles aan om ervoor te zorgen dat schade snel kan worden opgenomen. De afhandeling van schadegevallen heeft echter nog niet het gewenste tempo. De TCMG heeft bij mij aangegeven zich daarom maximaal in te zetten om te komen tot een versnelling van het afhandelingstempo. Een doorlooptijd van 15 maanden vind ik niet acceptabel. De termijn van 15 maanden in de brief van de TCMG aan schademelders is de maximale optelsom van de duur van de individuele stappen. Het is het streven van de TCMG de meldingen sneller af te handelen. Sinds eind vorig jaar beschikt de TCMG over aanzienlijk meer onafhankelijke expertise, die essentieel is voor de zorgvuldige afhandeling van mijnbouwschade. Dit heeft ook tot resultaat geleid: in de maanden oktober en november is het aantal besluiten dat genomen is toegenomen in verhouding tot de maanden daarvoor. De TCMG verwacht dat de komende tijd een verdere versnelling in het aantal genomen besluiten zichtbaar zal zijn. Daarnaast kijkt de TCMG op mijn verzoek waar verdere versnellingsmogelijkheden liggen.
Hoe beoordeelt u de volgende uitspraken van de secretaris van het Gasberaad: "De overheid verkloot het. Dat vind ik ook enorm tragisch. Omdat het fataal is voor de toekomst. Deze situatie moet snel worden bijgestuurd. De bevolking reageerde teleurgesteld en boos. Vooral mensen die al in de procedure zaten. Voor hen was het een enorme tegenslag. Dit besluit heeft ook bijgedragen aan het cynisme onder de bevolking over de gang van zaken. Het vertrek van Hans Alders, de eerste Nationaal Coördinator, is er een direct gevolg van.» Wat gaat u doen om het geschonden vertrouwen te herstellen?
Zie antwoord vraag 3.
Wat vindt u van de volgende uitspraken van de secretaris: "Het lijkt er op dat met het verdwijnen van Alders ook het doek viel voor zijn masterplan voor de «wederopbouw» van het gasgebied, het ambitieuze Meerjarenprogramma Aardbevingsbestendig en Kansrijk Groningen (MJP). Op het departement van Wiebes wordt daar niet meer over gesproken. Tot woede van Top. Zonder dat er ook maar een keer met de regio over is gesproken, zonder dat er een besluit aan ten grondslag ligt. Het plan is gewoon verdampt. En dat terwijl het MJP is vastgesteld in gemeenteraden, de Staten en de Tweede Kamer. In plaats van een duidelijk geformuleerd toekomstplan, zit Groningen nu opgescheept met verbrokkelde en bureaucratische structuren en organisaties, die zich buigen over de problemen. Dat komt het kabinet niet slecht uit, vermoedt Top. Zo kun je je niet goed meer focussen op het oplossen van de bevingsproblemen. Het echte vraagstuk wordt verkruimeld en aan het zicht onttrokken door een mistgordijn».
Het besluit van het kabinet om de gaswinning uit het Groningenveld op de kortst mogelijke termijn te beëindigen markeert een nieuwe werkelijkheid met een reëel uitzicht op een afnemend bevingsrisico. De Mijnraad heeft hierna geadviseerd om tot een nieuwe versterkingsaanpak te komen. Tegen die achtergrond is de aanpak van de versterkingsopgave zoals die was vastgelegd in het MJP, herijkt aan de hand van de adviezen van de Mijnraad (Kamerstuk 33 529, nr. 498).
Deze herbezinning is geen toevallig bijproduct van het gaswinningsbesluit: het kabinet heeft juist expliciet beoogd om de veiligheid daadwerkelijk te kunnen borgen door de versterkingsnoodzaak tot haalbaarder proporties terug te brengen. De Mijnraad constateert dat in de oude gebiedsgerichte aanpak niet alle woningen die het meest onveilig zijn werden aangepakt en adviseert de veiligheid voorop te zetten en snelheid van het bereiken van veiligheid prioriteit te geven boven mogelijke koppeling van verdere woningverbetering. De NCG heeft op basis van het advies van de Mijnraad het plan van aanpak «Veiligheid voorop en de bewoner centraal» opgesteld (Kamerstuk 33 529, nr. 535) om uitvoering te geven aan de nieuwe aanpak. Voor het toekomstperspectief van Groningen, waaronder de leefbaarheid in de dorpen, is het Nationaal Programma Groningen op 5 oktober gestart.
Daarnaast geldt dat in het afgelopen jaar belangrijke stappen zijn gezet, en deels in de komende tijd nog worden gezet, om uitvoering te geven aan de breed gedragen wens om NAM «uit het systeem» te halen en de aanpak van de gevolgen van de aardbevingen door gaswinning zoveel mogelijk publiek aan te sturen. Ook dit heeft gevolgen voor hetgeen is vastgelegd in het MJP. De NCG is oorspronkelijk opgericht om de gewenste publieke regie te voeren op met name de schadeafhandeling en versterking van woningen ten behoeve van de veiligheid, wat in beginsel private kwesties waren tussen NAM en individuele bewoners. Als eerste stap is de afhandeling van schade geheel naar het publieke domein getrokken, waardoor de noodzaak tot publieke regie vanuit de NCG is komen te vervallen. Ook voor de herijkte aanpak van de versterking geldt dat NAM niet langer besluiten neemt over welke huizen, op welke wijze moeten worden versterkt.
Op 5 oktober 2018 heb ik uw Kamer bericht over de uitgangspunten van de versterkingsaanpak die ik met de bestuurders in de regio overeen ben gekomen (bijlage bij Kamerstuk 33 529, nr. 527). Daarbij geldt dat tot het moment dat per onderwerp nieuwe afspraken zijn gemaakt, de eerdere afspraken uit het MJP van kracht blijven. Dit betekent onder meer dat van de in het MJP beschreven regelingen die nu nog door NAM worden uitgevoerd, zoals de Nieuwbouwregeling en de Waarderegeling voor compensatie van waardedaling van woningen, wordt bezien of en hoe deze publiek kunnen worden uitgevoerd.
Wat is de status van het door lokale, regionale en landelijke volksvertegenwoordiging goedgekeurde meerjarenprogramma? Kunt u dat eenzijdig terzijde schuiven? Hoe geeft u perspectief voor de leefbaarheid van de Groningse dorpen?
Zie antwoord vraag 7.
Bent u bereid persoonlijk in gesprek te gaan met de secretaris van het Groninger Gasberaad, naar haar te luisteren en op basis van een of meerdere gesprekken uw beleid aan te passen, zodat de menselijke benadering leidend wordt? Zo nee, waarom niet?
Ja. Ik heb sinds mijn aantreden als Minister meerdere constructieve gesprekken gevoerd met vertegenwoordigers van de maatschappelijke organisaties in het aardbevingsgebied, meest recentelijk op 14 januari jl., met onder meer de secretaris van het Groninger Gasberaad. Ik ga ervanuit ook in de toekomst regelmatig met hen te overleggen.
De Nederlandse lijst van laagbelastende landen |
|
Renske Leijten |
|
Menno Snel (staatssecretaris financiën) (D66) |
|
Kunt u van alle 21 landen op de Nederlandse lijst van laagbelastende landen aangeven tegen welk tarief winstbelasting wordt geheven?1
Anguilla, Bahama’s, Bermuda, Britse Maagdeneilanden, Kaaimaneilanden, Turks- en Caicoseilanden en Vanuatu kennen geen winstbelasting. Guernsey, Isle of Man en Jersey hebben een winstbelasting met een algemeen geldend statutair tarief van 0%. Belize heft een directe belasting over de omzet van lichamen tegen een tarief van 0,75%. Op basis van beschikbare statistieken over winstmarges is het tarief over de omzet herleid naar een tarief over winst. Bij benadering komt deze belasting overeen met een winstbelasting met een statutair tarief van 8,3%. De tarieven van de winstbelasting in Koeweit, Qatar en Saudi-Arabië zijn respectievelijk 10%, 15% en ten minste 20%. Koeweit, Qatar en Saudi-Arabië heffen echter geen winstbelasting van lichamen voor zover inwoners van die landen de aandelen in het betreffende lichaam houden. De winstbelasting is in deze landen dus niet algemeen geldend, maar van toepassing op een beperkte groep lichamen. In de reacties op de internetconsultatie is onder meer gewezen op de heffing van Zakat voor zover een lichaam binnenlandse aandeelhouders heeft. Naar aanleiding van de reacties op de internetconsultatie is opnieuw gekeken naar het winstbelastingsysteem in deze staten en de samenhang met de heffing van Zakat. Er is echter niet gebleken dat de heffing van Zakat gelijk kan worden gesteld met de heffing van een winstbelasting met een statutair tarief van ten minste 9%. Het statutaire tarief van winstbelasting in Bahrein bedraagt 46% en het statutaire tarief in de Verenigde Arabische Emiraten kan variëren van 0% tot 55%. In deze landen is de winstbelasting echter alleen van toepassing met betrekking tot een beperkt aantal specifieke activiteiten. Ook in deze landen is de winstbelasting dus niet algemeen geldend, maar van toepassing op een beperkte groep lichamen. Amerikaans Samoa, Amerikaanse Maagdeneilanden, Guam, Samoa en Trinidad en Tobago zijn op de Nederlandse lijst opgenomen omdat zij op de EU-lijst van niet-coöperatieve rechtsgebieden voor belastingdoeleinden staan. Het statutaire tarief voor de heffing van een eventuele winstbelasting in deze landen is dus niet van belang geweest voor opname op de Nederlandse lijst.
Hoe groot zijn de geldstromen die naar elk van de 21 landen op de Nederlandse lijst staan, jaarlijks? Kunt u uw antwoord toelichten?
De Belastingdienst houdt niet systematisch bij hoeveel rulings met een internationaal karakter zien op de transacties met lichamen die zijn gevestigd in een land dat is opgenomen in de lijst met laagbelastende landen. In mijn brief van 22 november 2018 heb ik een aantal maatregelen aangekondigd voor de herziene rulingpraktijk voor rulings met een internationaal karakter.6 Hierin geef ik aan dat in de toekomst niet langer rulings zullen worden afgegeven over transacties met lichamen die zijn gevestigd in landen die op de lijst staan. Mijn ambitie is deze maatregel per 1 juli 2019 door te voeren. Vanaf dat moment zal de Belastingdienst beoordelen of een rulingverzoek ziet op een transactie met een lichaam dat op de lijst staat.
Hoeveel grensoverschrijdende rulings heeft de Belastingdienst afgegeven over transacties met bedrijven die gevestigd zijn in een land op deze lijst?
Uit het SEO-rapport blijkt dat er aanzienlijke bedragen stromen naar de categorie «overige landen». Dat zijn de landen die niet op de lijst met laagbelastende jurisdicties staan7 en ook niet tot de Europese Unie (EU) of de Verenigde Staten behoren. Ik beschik niet over een nauwkeurige verdeling van deze stroom over de verschillende landen, maar het is – bijvoorbeeld op basis van IMF-data over directe investeringen – aannemelijk dat van de genoemde landen met name geldstromen naar Hongkong en Singapore daar een significant aandeel van vormen. Het kabinet neemt overigens meerdere maatregelen om belastingontwijking te bestrijden die niet afhankelijk zijn van de lijst van laagbelastende landen, waaronder de per 1 januari 2019 ingevoerde earningsstrippingmaatregel, de maatregelen die volgen uit de tweede EU-richtlijn antibelastingontwijking tot wijziging van de eerste EU-richtlijn antibelastingontwijking wat betreft hybridemismatches met derde staten (ATAD2)8 en het Multilateraal Verdrag.
Erkent u dat veel winsten via Nederland neerslaan in Hongkong, Panama en Singapore, landen die niet op de EU-lijst of de Nederlandse lijst staan? Zo ja, waarom onderneemt u geen actie tegen landen die weliswaar geen extreem laag statutair tarief kennen, maar wel bekend staan als «offshore financial centres» en belastingontwijking mede mogelijk maken?
Voor de compenserendeheffingstoets in de renteaftrekbeperking ter voorkoming van winstdrainage en de onderworpenheidstoets in de deelnemingsvrijstelling moet de effectieve belastingdruk worden bepaald. In zijn algemeenheid kunnen bij de toepassing van deze in de praktijk bewerkelijke toetsen geen uitspraken worden gedaan over het effectieve belastingtarief per land omdat de hiervoor genoemde toetsen per lichaam afzonderlijk worden aangelegd. De feiten en omstandigheden van het specifieke geval zijn daarbij van groot belang. De fictieve belastingdruk wordt berekend naar Nederlandse maatstaven, waardoor bijvoorbeeld rekening wordt gehouden met de deelnemingsvrijstelling en renteaftrekbeperkingen. De voor deze toetsen relevante fictieve belastingdruk kan in voorkomende gevallen leiden tot een belastingdruk die hoger of lager is dan het lokale statutaire tarief.
Ook het effectieve tarief op rente en royalty’s is afhankelijk van de feiten en omstandigheden van het specifieke geval. Hierdoor leent een effectieftarieftoets op rente en royalty’s zich niet voor een benadering per land, maar is een case-by-casebenadering per belastingplichtige nodig. In zo’n benadering dient per rente- en royaltybetaling te worden berekend wat het effectieve tarief is waartegen deze betaling bij de ontvanger in een winstbelasting wordt betrokken. Oftewel: bij iedere rente- en royaltybetaling aan een gelieerd lichaam zou de betaler moeten nagaan of deze betaling in voldoende mate wordt belast bij de ontvanger en zou de Belastingdienst op al deze betalingen toezicht moeten houden. Hiervoor zou veel en hooggekwalificeerde toezichtscapaciteit nodig zijn.
In onderzoeken kan wel een algemene inschatting gemaakt worden van het gemiddelde effectieve tarief van een land op basis van bepaalde aannames. Zo heeft de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (OESO) op 15 januari 2019 de eerste editie van de Corporate Tax Statistics Database gepubliceerd.9 Het effectieve tarief per land dat blijkt uit dit OESO-onderzoek wijkt overigens gemiddeld genomen relatief beperkt af van het statutaire tarief. Daarmee lijkt de toegevoegde waarde van een benadering op basis van een gemiddeld effectief tarief per land niet of nauwelijks aanwezig. Dat laat overigens onverlet dat er stromen naar die landen kunnen gaan die effectief lager of hoger worden belast dan het effectieve tarief in de OESO-studie. Ook daaruit blijkt de beperking van een dergelijk generiek onderzoek naar het effectief tarief. Het kabinet ziet daarom dus nu geen aanleiding om af te wijken van het statutaire tarief als basis voor de lijst van laagbelastende staten.
Welke andere landen kent u, die mede door de uitvoering van de anti-winstdrainagebepaling in de vennootschapsbelasting (Vpb) en de reële heffingstoets van de deelnemingsvrijstelling een (zeer) laag effectief belastingtarief hanteren?
Zie antwoord vraag 4.
Wat vindt u van de suggestie om niet per individueel geval het effectief tarief vast te stellen, hetgeen voor de Belastingdienst momenteel een te grote opgave is, maar de heffing van de conditionele bronbelasting op rente en royalty’s afhankelijk te maken van de effectieve belastingdruk op de betreffende inkomsten in de betreffende landen?
Zie antwoord vraag 4.
Klopt het dat de 177 miljard euro aan rente, royalty en dividend die in landen met een statutair tarief van hoger dan 9% terechtkomen, effectief mogelijkerwijs ook (zeer) laag belast worden? Bent u, gezien uw antwoord op eerdere vragen waarin u zegt dat dat een hoog statutair tarief in combinatie met relatief veel grondslagversmallers kan resulteren in een laag effectief tarief, bereid dit te onderzoeken?
Van de 21 landen op de lijst heeft Nederland belastingverdragen met Bahrein, Koeweit, Qatar, Saudi-Arabië en de Verenigde Arabische Emiraten. In deze verdragen zijn onder meer afspraken gemaakt over de verdeling van heffingsrechten over rente- en royaltybetalingen van inwoners van Nederland aan inwoners van het betreffende verdragsland en omgekeerd. Op basis hiervan kan Nederland geen bronbelasting heffen op rente- en royaltybetalingen aan inwoners van Bahrein en de Verenigde Arabische Emiraten. Ook kan Nederland geen bronbelasting heffen op rentebetalingen aan inwoners van Koeweit en Qatar. Op royaltybetalingen aan inwoners van Koeweit en Qatar kan Nederland een bronbelasting van 5% heffen. Op rentebetalingen aan inwoners van Saudi-Arabië kan Nederland een bronbelasting heffen van 5% en op royaltybetalingen een bronbelasting van 7%. Overigens zullen Bahrein, Koeweit, Qatar, Saudi-Arabië en de Verenigde Arabische Emiraten worden benaderd om de belastingverdragen te heronderhandelen. Nederland zal dan streven naar afspraken die effectuering van de bronbelasting op rente en royalty’s tegen het statutaire tarief mogelijk maken. Daarnaast kan worden gekeken of voor gevallen dat er geen sprake is van misbruik, exclusieve woonstaatheffing dan wel een gereduceerd tarief voor rente en royalty’s kan worden opgenomen. Dit kan door, in aanvulling op de zogenoemde principal purposes test, een specifieke antimisbruikbepaling op te nemen. De belastingverdragen met landen op de lijst beperken Nederland niet in de mogelijkheid om de aanvullende CFC-maatregel toe te passen.
Met welke van de 21 landen op de lijst heeft Nederland een belastingverdrag? In hoeverre kunnen de Controlled Foreign Company (CFC)-maatregel en de bronbelasting op rente en royalty’s worden uitgevoerd in die gevallen? Kunt u uw antwoord toelichten?
De aanvullende CFC-maatregel is zowel van toepassing op directe als indirecte belangen in een gecontroleerd lichaam. Indien tussen de belastingplichtige en een direct gehouden gecontroleerd lichaam een ander lichaam wordt geschoven dat niet als gecontroleerd lichaam kwalificeert10, blijft de aanvullende CFC-maatregel dus in beginsel van toepassing op het nadien indirect gehouden gecontroleerde lichaam. Deze aanvullende CFC-maatregel is gebaseerd op model A uit de eerste EU-richtlijn antibelastingontwijking (ATAD1)11 en is geïntroduceerd naast het al jaren in de Nederlandse winstbepaling in de Wet op de vennootschapsbelasting 1969 (Wet Vpb 1969) vervatte model B uit ATAD1, waarin het statutaire noch het effectieve tarief een relevant element is. Bovendien moet daarbij worden bedacht dat de aanvullende CFC-maatregel een aanvulling is op het al bestaande instrumentarium in de Wet Vpb 1969. Zo kan in voorkomende gevallen de regeling voor niet-kwalificerende beleggingsdeelnemingen van toepassing zijn. Ook kan in bepaalde gevallen de herwaarderingsverplichting van artikel 13a Wet Vpb 1969 toepassing vinden.
Door de bronbelasting zal Nederland naar verwachting niet langer fungeren als toegangspoort naar laagbelastende jurisdicties. Met een unilaterale maatregel, zoals de bronbelasting, kan Nedeal internationaal moeten worden aangepakt. Het kabinet zal dan ook blijven inzetten rland echter niet voorkomen dat andere landen deze functie als toegangspoort naar laagbelastende jurisdicties overnemen. Wereldwijde belastingontwijking zop een internationaal gecoördineerde aanpak. Een van de punten waar het kabinet momenteel voor pleit in EU-verband is het introduceren van een verplichting om rente- en royaltybetalingen naar landen op de EU-lijst van niet-coöperatieve rechtsgebieden voor belastingdoeleinden te onderwerpen aan een bronbelasting of een soortgelijke maatregel te treffen.
Erkent u dat de CFC-maatregel en de bronheffing op rente en royalty’s zeer gemakkelijk kunnen worden omzeild, bijvoorbeeld door landen te gebruiken die een statutair tarief van 9% of meer kennen, hetgeen nog steeds extreem laag is?
Uitzendbureaus die aanzetten tot fraude met de werkloosheidsuitkering (WW-fraude) |
|
Jasper van Dijk |
|
Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (D66) |
|
Wat is uw reactie op het bericht «Uitzendbureaus pompen Polen rond om kosten te besparen»?1
Het UWV en de Inspectie SZW, alsmede bij de Algemene Bond Uitzendondernemingen (ABU) en de Nederlandse Bond voor Bemiddelings- en Uitzendondernemingen (NBBU), geven aan dat zij het beeld dat in dit bericht naar voren komt – namelijk dat veel uitzendbureaus structureel na 26 weken uitzendkrachten ontslaan om kosten te besparen – niet herkennen.
Desondanks neem ik de signalen van de vakbeweging op dit punt wel serieus. Bovendien is mij wel bekend dat sommige uitzendbureaus hun bedrijfsvoering zo inrichten dat uitzendkrachten langdurig in fase A blijven en niet doorstromen naar fase B. Het belang dat uitzendbureaus daarbij hebben, is ook aanmerkelijk groter.
Zulke constructies, ongeacht of het ontslag na 26 weken of na 78 weken plaatsvindt, vind ik onwenselijk. Zulke constructies gaan ten koste van werknemers en zijn niet waar het bijzondere arbeidsrechtelijk regime voor uitzendkrachten voor bedoeld is. Ook de WW is niet bedoeld om werkgevers, louter om financiële redenen, werknemers te laten ontslaan om vervolgens voor datzelfde werk een nieuwe werknemer aan te nemen. In de evaluatie van het uitzendregime in Nederland die ik ga opstarten, zal ik draaideurconstructies in de uitzendsector dan ook meenemen. In mijn antwoord op vraag 6 ga ik daar verder op in.
Is het waar dat uitzendbureaus Poolse arbeidsmigranten met «WW-vakantie» sturen om kosten op de pensioenpremie te besparen? Op welke schaal komt dit probleem voor?
Zie het antwoord op vraag 1.
Waarom toetst het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (UWV) niet of een werknemer terecht wordt ontslagen?
Na de ontvangst van de aanvraag van een werkloze werknemer beoordeelt het UWV of een aanvrager recht heeft op een WW-uitkering. Onderdeel van deze toets is of de aanvrager verwijtbaar werkloos is geworden. De reden van het ontslag van een werknemer is daarbij van belang, bijvoorbeeld als de werknemer op staande voet is ontslagen of als de werknemer op eigen initiatief ontslag heeft genomen. Als vaststaat dat geen sprake is van verwijtbare werkloosheid, speelt de wijze waarop de betreffende werkgever na het onvrijwillige vertrek van de werknemer het werk invult geen rol bij de toets inzake het recht op een WW-uitkering of het geldend maken daarvan.
In de brief van 10 oktober 20182 is aangegeven op welke manier het UWV controleert op verwijtbaarheid. Wanneer iemand een WW-aanvraag doet, dient hij aan te geven op basis van wat voor soort contract hij werkzaam was. Bij een uitzendcontract wordt bijvoorbeeld ook gevraagd of het contract eerder is beëindigd en zo ja, welke reden daaraan ten grondslag ligt. Daarnaast wordt gevraagd of de uitzendwerkgever een ander contract of ander werk heeft aangeboden. Geven de antwoorden op de (vervolg)vragen aanleiding om nader onderzoek te doen, dan doet UWW dat. Ook heb ik reeds aangegeven dat ik het UWV opdracht heb gegeven strenger te gaan controleren of sprake is van verwijtbare werkloosheid. Daartoe worden risicoprofielen ontwikkeld, die onder andere zien op verwijtbare werkloosheid, en is een pilot opgestart in samenwerking met de uitzendbranche. Voor de stand van zaken hiervan verwijs ik naar de brief over WW-uitkeringsfraude die ik gelijktijdig met deze antwoorden aan uw Kamer stuur.
Deelt u de mening dat deze werkwijze ontoelaatbaar is? Wat gaat u doen aan de flexverslaving van uitzendbureaus?
Ik vind het onwenselijk als werkgevers, louter om financiële redenen, werknemers ontslaan om vervolgens voor datzelfde werk een nieuwe werknemer aan te nemen. Zelfs als dat op zich niet frauduleus is.
Waarom heeft u deze werkwijze van uitzendbureaus niet gemeld in uw brieven inzake de WW-fraude door Poolse arbeidsmigranten?
Uw vragen gaan over een draaideurconstructie van uitzendbureaus waarbij, zoals aangegeven in het antwoord op vraag 3, op zichzelf geen sprake is van een frauduleus beroep op de WW. Om situaties aan te pakken waarin wel sprake is van fraude door uitzendkrachten, doordat zij een beroep doen op de WW terwijl zij niet onvrijwillig werkloos zijn, heb ik in mijn brief van 10 oktober 2018 maatregelen aangekondigd.
Wordt dit aspect betrokken bij het onderzoek dat u momenteel uitvoert naar de WW-fraude? Zo nee, bent u bereid om de exacte omvang van dit probleem te onderzoeken?
Bij de lopende onderzoeken naar WW-uitkeringsfraude wordt niet specifiek gekeken naar het fenomeen dat uitzendkrachten na 26 weken zouden worden ontslagen om pensioenpremies te besparen. Wel heeft het UWV data-analyses gedaan naar arbeidspatronen, waaronder herhaaldelijk beroep op de WW, die kunnen wijzen op mogelijke fraude. Voor de stand van zaken hiervan verwijs ik naar de brief daarover die ik gelijktijdig met deze antwoorden aan uw Kamer stuur.
Ook wordt in 2020 artikel 1 (arbeidsmarkt) van de SZW-begroting geëvalueerd. Zoals ik gisteren bij de behandeling van de Wet arbeidsmarkt in balans (WAB) reeds heb aangegeven, ben ik voornemens om hierbij ook het uitzendregime te evalueren. Hier is reden toe, omdat de Wet allocatie arbeidskrachten door intermediairs (Waadi), die het uitzenden in Nederland voor een belangrijk deel reguleert, voor het laatst in 2001 is geëvalueerd. Daarnaast is het uitzendregime in het Burgerlijk Wetboek voor het laatst rond 2007 geëvalueerd. Er wordt nog gewerkt aan een precieze uitwerking van dit onderzoek, dat later dit jaar zal starten. Ik zal uw Kamer daar deze zomer nader over informeren. Bij de uitwerking zullen de vragen van uw Kamer over draaideurconstructies worden meegenomen.
Gaat u de onterecht verstrekte WW-uitkeringen terugvorderen en de betrokken uitzendbureaus aanpakken? Zo ja, op welke manier?
Zoals aangegeven in mijn antwoord op vraag 3, speelt de wijze waarop de betreffende werkgever na het onvrijwillige vertrek van de werknemer het werk invult geen rol bij de toets inzake het recht op een WW-uitkering of het geldend maken daarvan. Daar waar sprake is van onterecht verstrekte WW-uitkeringen – door verwijtbare werkloosheid als gevolg van verwijtbaar gedrag door de werknemer of om andere redenen – zal het UWV de ten onrechte betaalde WW-uitkering terugvorderen. In mijn brief over de voortgang van de maatregelen om WW-uitkeringsfraude aan te pakken, die ik gelijktijdig met deze antwoorden aan uw Kamer stuur, ga ik daar verder op in.
De vertraging van de invoering van de wet vereenvoudiging beslagvrije voet |
|
Pieter Omtzigt (CDA), René Peters (CDA) |
|
Menno Snel (staatssecretaris financiën) (D66), Tamara van Ark (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD) |
|
![]() |
Herinnert u zich de brief van 15 november 2018 van de Staatssecretaris van SZW, die mede namens u aankondigde dat de implementatie van de Wet vereenvoudiging beslagvrije voet met ten minste 2 jaar wordt uitgesteld?1
Ja.
Herinnert u zich de uitvoeringstoets van de Belastingdienst bij het oorspronkelijke wetsvoorstel, gepubliceerd in december 2016?2
Ja.
Erkent u dat deze uitvoeringstoets alleen maar groene vlaggetjes had en implementatie een jaar later, namelijk op 1 januari 2018, mogelijk zou zijn?
Ja.
Kunt u de uitvoeringstoets die de Belastingdienst op 21 juni 2018 aan de Staatssecretaris van SZW heeft uitgebracht over de lagere regelgeving, te weten het Besluit beslagvrije voet, aan de Kamer doen toekomen?
De uitvoeringstoetsen van de Belastingdienst en het UWV worden gelijktijdig openbaar gemaakt met de lagere regelgeving. Wij streven ernaar het Besluit beslagvrije voet vóór het voor 14 februari 2019 geplande AO Armoede- en schuldenbeleid te publiceren, zodat u van de uitvoeringstoetsen kennis kunt nemen.
Waarom heeft u die uitvoeringstoets – die kennelijk niet zo fraai is – niet conform het beleid van de Belastingdienst gepubliceerd?
Uitvoeringstoetsen naar lagere regelgeving worden gepubliceerd gelijktijdig met die regelgeving; dat geldt ook voor deze toets. We verwijzen volledigheidshalve naar het antwoord op vraag 4.
Is er een evaluatie beschikbaar waarom de eerste uitvoeringstoets er zo spectaculair naast zat? Zo nee, kunt u die alsnog laten uitvoeren, omdat dat van belang is voor goede uitvoeringstoetsen in de toekomst?
Tussen beide uitvoeringtoetsen zit een periode van ruim anderhalf jaar; gedurende die periode is binnen de Belastingdienst vastgesteld dat de vereenvoudigde beslagvrije voet een veel centralere rol binnen het particuliere incassotraject dient te krijgen en vrijwel doorlopend beschikbaar moet zijn. Dit valt samen met het vervangen van het systeem ETM in de inning en de gevolgen die dit onder meer heeft voor het wetsvoorstel inzake het stroomlijnen van de invorderingsregelgeving; hierover is de Kamer in de 21ste Halfjaarsrapportage geïnformeerd. De vertraging van dat wetsvoorstel heeft ook zijn weerslag op de Wet vereenvoudiging beslagvrije voet, omdat enkele elementen uit de stroomlijningsregelgeving sterk verweven zijn met de Wet vereenvoudiging beslagvrije voet.
Deze ontwikkelingen hebben er toe geleid dat de eerder geformuleerde uitgangspunten voor de noodzakelijke ICT-technische ondersteuning die betrekking hadden op de wijze waarop de vereenvoudigde beslagvrije voet in de praktijk beschikbaar zou worden gemaakt, niet langer houdbaar waren. Hierop is besloten een robuuste voorziening binnen het domein van de inning te bouwen, die de vereenvoudigde beslagvrije voet vaststelt en verstrekt.
Kunt u dezelfde vragen beantwoorden voor de uitvoeringstoets van het UWV en de daar ontstane problemen?
Het UWV wordt in drie rollen door de wet vereenvoudiging beslagvrije voet geraakt: als beslagleggende partij, als eventueel beslagen derde en als gegevensverstrekker. De wet loopt mede hierdoor dwars door verschillende processen van het UWV heen. In de bij het wetsvoorstel afgegeven uitvoeringstoets heeft het UWV dan ook aangegeven 18 maanden nodig te hebben voor de implementatie. Om realisatie per 1 januari 2019 zeker te stellen is vervolgens in juli 2017 door SZW een opdracht tot implementatie afgegeven. UWV is daarna intensief bij de totstandkoming van de lagere regelgeving betrokken. De implementatiedatum van 1 januari 2019 kwam echter onder druk te staan doordat onderdelen van deze lagere regelgeving eerst later konden worden opgeleverd en op een aantal onderdelen nog uitgewerkt moeten worden. Vervolgens ging de implementatie interfereren met de reeds in de brief van 15 november 2018 aangehaalde ICT-planning.
Is de zogeheten gateway review afgerond? Kunt u die aan de Kamer doen toekomen?
De uitkomsten van de gateway review zullen met de Kamer worden gedeeld, zoals toegezegd in de Kamerbrief van november (Kamerstukken II, 2018/19, 24 515, nr. 453). We verwijzen u daarvoor naar de voor begin 2019 toegezegde brief. Wij streven ernaar u deze brief voor het voor 14 februari 2019 geplande AO Armoede- en schuldenbeleid te doen toekomen.
Wat is er in de tussentijd gebeurd waardoor het voor de Belastingdienst ten minste twee jaar extra duurt om de wet te implementeren? Kunt u op deze vraag een uitgebreid antwoord geven, inclusief wanneer bepaalde problemen duidelijk werden?
In aanvulling op het antwoord op vraag 6 geven wij nog het volgende mee. De uitvoeringstoets naar de Wet vereenvoudiging beslagvrije voet is in december 2016, gelijktijdig met het gelijkluidende wetsvoorstel aan de Kamer aangeboden. In december 2017 is door het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid de lagere regelgeving aan de Belastingdienst toegezonden, met het verzoek hier een uitvoeringstoets op uit te voeren. In diezelfde maand is tevens door de Belastingdienst besloten, zie daarvoor ook het antwoord op vraag 6, dat de vereenvoudigde beslagvrije voet een meer centrale rol binnen het particuliere incassotraject diende te krijgen. Na afronding is de toets, waaruit bleek dat inwerkingtreding van de Wet vereenvoudiging beslagvrije voet met ingang van 1 januari 2019 niet mogelijk was, op 19 juni 2018 aan het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid aangeboden. De uitvoeringstoets is vervolgens integraal, dat wil zeggen de toets naar de wet en die naar de lagere regelgeving, herijkt. Deze herijking richt zich primair op de aansluiting van de vereenvoudigde beslagvrije voet op de interne processen, en neemt uiteraard de verdere uitwerkingen van de kaders mee die in de tussentijd hebben plaatsgevonden. De herijking – die bijna is afgerond – lijkt de uitkomst van voorjaar 2018, dat invoering van wet met ingang van 1 januari 2021 mogelijk is, te bevestigen. De herijkte toets zal tegelijkertijd, voorafgaand aan het AO Armoede- en schuldenbeleid op 14 februari aanstaande, met de lagere regelgeving openbaar worden gemaakt.
Herinnert u zich dat de Nationale ombudsman in 2013 al waarschuwde dat de beslagvrije voet niet gerespecteerd werd? Klopt het dat het nu de facto tot ten minste 2021 duurt voordat daarop effectieve maatregelen genomen worden?2
Ja, de waarschuwing van de Nationale ombudsman is bij ons bekend. In de periode tussen 2013 en nu zijn maatregelen genomen om de bescherming van de beslagvrije voet te verbeteren. Hiervoor verwijzen wij o.a. naar de Kabinetsreactie op het rapport «Naar een nieuwe beslagvrije voet, vereenvoudiging in een tweetrapsraket» van de KBvG (Kamerstukken II, 2014/15, 24 515, 308). Ook is in de brief van 15 november 2018 (Kamerstukken II, 2018/19, 24 515, nr. 453) aangegeven dat, nu de inwerkingtreding van de Wet vereenvoudiging beslagvrije voet is vertraagd, wordt gezocht naar tussenmaatregelen die schuldenaren bij toepassing van de huidige beslagvrije voet beter beschermen.
Is het u bekend dat de Nationale ombudsman meerdere keren van oordeel geweest is dat de Belastingdienst de beslagvrije voet correct moet toepassen en het met terugwerkende kracht moet corrigeren, maar dat dat op dit moment nog niet gebeurt?3
De Nationale ombudsman geeft terecht veel aandacht aan een juiste toepassing van de beslagvrije voet. Ten aanzien van het geven van terugwerkende kracht aan een herziening van de beslagvrije voet in individuele gevallen, is het van belang te benadrukken dat de Belastingdienst in bijzondere gevallen waarin het de beslagene niet kan worden aangerekend dat hij verzuimd heeft de Belastingdienst te informeren, in de praktijk de beslagvrije voet al met terugwerkende kracht toepast. In het kader van de aangekondigde tussenmaatregelen wordt ook naar dit punt gekeken.
Kunt u ervoor zorgen dat met ingang van 1 januari 2019, de beloofde ingangsdatum van de wet die nu gemist wordt,
Deze vraag heeft betrekking op het huidige werkproces van de Belastingdienst en breder, dat van overheidsinstanties in het algemeen, inzake de beslagvrije voet en vraagt om maatregelen die schuldenaren tot inwerkingtreding van de Wet vereenvoudiging beslagvrije voet beschermen. In de Kamerbrief van november is reeds aangegeven dat, nu de inwerkingtreding van de Wet vereenvoudiging beslagvrije voet is vertraagd, wij zoeken naar tussenmaatregelen die schuldenaren bij toepassing van de huidige beslagvrije voet beter beschermen. Graag verwijzen we u met betrekking tot deze tussenmaatregelen naar de Kamerbrief, die, zoals eerder aangegeven, voor het op 14 februari 2019 geplande AO armoede en schulden wordt toegezonden.
Herinnert u zich dat u zich verbonden heeft aan het regeerakkoord waarin staat dat de overheid als schuldeiser een bijzondere verantwoordelijkheid heeft om onnodige vergroting van schulden te voorkomen en dat de overheid de beslagvrije voet dient te respecteren?
Ja.
Op welke wijze gaat u invulling geven aan deze belangrijke zin uit het regeerakkoord?
In de Kamerbrief van 15 november 2018 waarin de vertraging van de inwerkingtreding van de Wet vereenvoudiging beslagvrije voet aan u is gemeld (Kamerstukken II, 2018/19, 24 515, nr. 453), is aangegeven dat wordt gezocht naar tussenmaatregelen om schuldenaren vooruitlopend op de invoering van de vereenvoudiging te beschermen. Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 12 streven wij ernaar u vóór het AO armoede en schulden van 14 februari 2019 over deze tussenmaatregelen te informeren. Met de tussenmaatregelen wordt mede invulling gegeven aan deze belangrijke zin uit het regeerakkoord en daarmee aan de kabinetsbrede schuldenaanpak.
Kunt u deze vragen een voor een en zeer precies beantwoorden binnen de reguliere termijn van drie weken?
We hebben de vragen zo spoedig mogelijk beantwoord.