De artikelen dat de energierekening volgend jaar fors stijgt |
|
Simon Geleijnse (50PLUS) |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met de artikelen «Energienota stijgt wél fors, Nederlander laat zich niet foppen» en «Energierekening Nederlands huishouden in 2019 gemiddeld 327 euro hoger»?1 2
Ja.
Hoe oordeelt u over de stelling van de directeur van Gaslicht.com, dat de Staatssecretaris van Economische Zaken en Klimaat (EZK) tijdens het mondelinge vragenuur van 11 december 2018 uitging van verkeerde (te lage) verbruikscijfers inzake de hoogte van de energierekening?
De Staatssecretaris baseerde zich op de cijfers van de Nationale Energieverkenning (NEV) 2017. De NEV is sinds 2014 leidend in alle berekeningen op het gebied van energie. Ik ga derhalve uit van de analyses door PBL in de NEV en zie geen reden om hiervan af te wijken.
Diverse organisaties proberen inzichtelijk te maken wat de effecten van het klimaat- en energiebeleid zijn op de energierekening van huishoudens, maar partijen doen dit niet altijd op dezelfde manier. Men gaat voor het energieverbruik van huishoudens uit van verschillende verbruikscijfers. Ik baseer mij op het gemiddelde verbruik van huishoudens in Nederland zoals dat door PBL in de NEV wordt vastgesteld. Uiteraard is er sprake van spreiding rond deze gemiddelde cijfers, zowel naar boven als naar beneden. Vanaf dit jaar zal aan het Planbureau voor de Leefomgeving (PBL) worden verzocht om jaarlijks in de Klimaat- en Energieverkenning (KEV) naast het inzicht in de gemiddelde energierekening voor huishoudens en Nederland ook inzicht te geven in de spreiding, door de energierekening ook weer te geven voor specifieke groepen van huishoudens. Hiervoor is overleg gestart met de ministeries van Economische Zaken en Klimaat, Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, Sociale Zaken en Werkgelegenheid, en Financiën en met externe organisaties om – meer nog dan nu het geval is – een eenduidig beeld van de energierekening te geven.
Los daarvan is sprake van forse verschillen in de gehanteerde leveringstarieven voor gas en elektriciteit. Dit blijkt ook uit het fluxenergie-artikel waarnaar u verwijst en dat verschillende mutaties van de leveringstarieven voor 2019 vermeldt.
Klopt het dat de Staatssecretaris van EZK in haar beantwoording uitging van cijfers die een jaar oud zijn, terwijl sinds die tijd de energieprijs en gasprijs flink gestegen zijn waardoor een vertekend beeld ontstaat? Kunt u uw antwoord toelichten?
De Staatssecretaris baseerde zich op de cijfers van de NEV 2017. Zoals in antwoord 2 aangegeven is de NEV voor het kabinet leidend in alle berekeningen op het gebied van energie. In dit rapport is ook een langetermijnontwikkeling meegenomen van de gemiddelde elektriciteits- en gasprijzen en van het gemiddelde energieverbruik van huishoudens. Uit recente informatie blijkt dat er tekenen zijn dat deze tarieven in 2019 hoger zouden kunnen uitvallen dan eerder becijferd. Dit geldt niet voor de tarieven voor de energiebelasting en de opslag duurzame energie voor 2019. Daarvan heb ik een duidelijk beeld en die cijfers zullen niet wijzigen.
Kunt u aangeven waarop de Staatssecretaris van EZK haar bewering dat vergelijkingssites van verkeerde verbruikscijfers uitgaan heeft gebaseerd?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe oordeelt u over het bericht dat de energierekening volgend jaar stijgt met mogelijk 327 euro, een bedrag van ruim 27 euro per maand, gebaseerd op de tarieven van de grootste drie energieleveranciers?
Gebaseerd op de cijfers van de NEV 2017 neemt de gemiddelde energierekening voor huishoudens in 2019 met ongeveer € 108 toe. In dit bedrag is de stijging van de energiebelasting en de opslag duurzame energie opgenomen.
Er zijn nu signalen dat energieleveranciers in 2019 hun tarieven forser verhogen dan waar PBL in de NEV 2017 van uitging. Indien deze verhogingen zich uiteindelijk over geheel 2019 voordoen, dan zal de toename van de gemiddelde energierekening hoger uitvallen dan eerder gedacht. Bij het verschijnen van de NEV 2019 in het najaar zal blijken hoe de leveringstarieven volgens PBL zich verder ontwikkelen en in hoeverre deze anders zijn bij de NEV uit 2017. Dit hangt ook af van internationale en geopolitieke ontwikkelingen die de prijzen van gas en elektriciteit in 2019 beïnvloeden.
Wat vindt u van de in het artikel van FluxEnergie genoemde verhouding dat bijna de helft van de energierekening voor particulieren, 47% om precies te zijn, volgend jaar bestaat uit belastingen? Is er naar uw mening een maximumaandeel dat acceptabel is?
Het exacte aandeel van belastingen in de integrale energierekening in 2019 zal moeten blijken op basis van de daadwerkelijke gemiddelde leveringstarieven. Op grond van de NEV 2017 kan worden verwacht dat het aandeel van de energiebelasting, de ODE en de BTW tezamen in de integrale energierekening gemiddeld rond 45% zal liggen. Het kabinet heeft steeds benadrukt dat de energietransitie voor iedere Nederlander haalbaar en betaalbaar moet blijven. Daartoe heeft het kabinet een verkenning aangekondigd naar de lastenverdeling in de ODE tussen huishoudens en bedrijven. Deze verkenning zal het kabinet in 2019 uitvoeren zodat de uitkomsten daarvan kunnen worden meegenomen bij de behandeling van het wetsvoorstel over de verbreding van de ODE die vanaf 2020 zal ingaan. In deze verkenning wordt gekeken naar de koopkracht van huishoudens enerzijds en naar de lastenontwikkeling van het bedrijfsleven anderzijds. Dit vergt een zorgvuldige afweging.
Het PBL heeft onlangs de kosten van de energierekening voor huishoudens in verschillende inkomensgroepen in kaart gebracht in het rapport Meten met twee maten. Een belangrijke conclusie uit dit rapport is dat de energierekening niet geïsoleerd maar in samenhang met andere lasten (bijvoorbeeld woonlasten en levensonderhoud) en andere beleidsdomeinen (inkomensbeleid) moet worden bekeken. Er is sprake van een samenspel van energie-, woon- en inkomensbeleid. Hoewel de energiebelasting stijgt, kiest dit kabinet ervoor om dit voor een belangrijk deel terug te sluizen door onder andere de inkomstenbelasting te verlagen. De hogere energierekening moet dus in dit bredere perspectief worden gezien. Uit analyses van het Centraal Planbureau blijkt dat iedere inkomensgroep er gemiddeld genomen in koopkracht op vooruit gaat. Onlangs heeft het NIBUD deze analyses bevestigd.
Uit het rapport van PBL blijkt overigens dat Nederland in Europees perspectief relatief goed scoort op betaalbaarheid van de energierekening voor huishoudens en relatief weinig energiearmoede kent. PBL signaleert wel dat extra aandacht voor een kleine, kwetsbare groep huishoudens nodig is. Bij de nadere uitwerking van het Klimaatakkoord hebben draagvlak en betaalbaarheid de volle aandacht van het kabinet.
Welk percentage van de energierekening voor bedrijven zal komend jaar uit belastingen bestaan?
Er is ten aanzien van de sector bedrijven geen eenduidig beeld te geven. Vanwege de heterogeniteit binnen de bedrijvensector met bedrijven in de industrie, landbouw, en dienstverlening en het gebruik van verschillende schijven in de energiebelasting en de ODE is het niet zinvol om een gemiddelde energierekening op te stellen voor de bedrijvensector. Hierdoor kan derhalve ook niet worden vastgesteld wat het gemiddelde aandeel van belastingen in de energierekening van bedrijven is.
Deelt u de mening dat de stijging van de energietarieven voor mensen kunnen leiden tot een te zware financiële last? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie het antwoord op vraag 6.
Berichten dat de Scandinavische schuldenindustrie zich met woekerrentes richt op de Nederlandse zzp’er |
|
Corrie van Brenk (PvdA), Simon Geleijnse (50PLUS), Martin van Rooijen (CDA) |
|
Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA), Tamara van Ark (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD), Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() ![]() ![]() |
Heeft u kennisgenomen van berichten dat Scandinavische kredietverstrekkers zonder deugdelijke controle van bedrijfsplannen of -cijfers in toenemende mate woekerleningen verstrekken aan kleine ondernemers, die nergens anders terecht kunnen voor het verkrijgen van (aanvullend) krediet?1
Ja.
Is het waar dat deze kredietverleners de markt van zzp’ers die elders géén krediet (meer) kunnen krijgen aan het veroveren zijn, en daarbij rentepercentages hanteren die variëren van 18% tot 200%?
Mij is bekend dat kredietverstrekkers vanuit Scandinavische landen (en ook vanuit andere landen) kredieten aanbieden in Nederland aan zzp’ers (en ook aan consumenten) en daarbij hoge rentepercentages in rekening brengen. Deze gepresenteerde rentepercentages gelden vaak op jaarbasis, in de praktijk kan de looptijd van dit soort kredieten korter zijn.
Deelt u de mening dat het zonder kritische vraag toekennen van een woekerkrediet van bijvoorbeeld 14.625 euro op een omzet van 20.000 euro onverantwoord is?
Of het verstrekken van het in de vraag genoemde krediet verantwoord is, is afhankelijk van de concrete situatie. Het is belangrijk dat de kredietverstrekker, die anders zelf ook een kans op wanbetaling riskeert, voldoende oog heeft voor de mogelijke risico’s voor (de eigenaar van) een onderneming. Ook de kredietnemer heeft een verantwoordelijkheid en dient voor zichzelf na te gaan of hij het krediet kan dragen.
Kunt u uitvoerig uiteenzetten waarom voor kleine ondernemers géén maximum rentepercentage voor leningen geldt, zoals het wettelijke maximum rentepercentage van 14% op jaarbasis, dat van toepassing is voor leningen van consumenten?
De wettelijke bescherming van zakelijke klanten in de Wet op het financieel toezicht (Wft) verschilt per financieel product en type klant. Dit vindt zijn oorsprong in Europese sectorale regelgeving, waarbij veelal per producttype is bepaald welk type klant beschermd wordt. Voor kredietverlening geldt dat louter consumenten beschermd worden. Indien een financiële onderneming een financiële dienst verleent aan een natuurlijk persoon die handelt in de uitoefening van zijn bedrijf of beroep, kwalificeert deze persoon als ondernemer en wordt deze niet beschermd door de regels ter bescherming van consumenten (zoals de maximale kredietvergoeding van 14%).
Vorig jaar is uw Kamer geïnformeerd over de resultaten van de consultatie naar de effectiviteit en gewenste mate van bescherming voor zzp’ers en mkb’ers. Daar is gekeken naar verschillende maatregelen. Daar werd wisselend op gereageerd. Zo stelde een aantal respondenten dat uitbreiding van bijvoorbeeld de algemene zorgplicht kan leiden tot mogelijke verschraling van het productaanbod (minder maatwerk) en een verhoging van de kosten. Vooralsnog is ingezet op verbetering van de bescherming van kleinzakelijke klanten door middel van zelfregulering. De NVB heeft een gedragscode kleinzakelijk ontwikkeld t.b.v. kredietverlening aan zzp’ers en mkb’ers. De gedragscode is op 1 juli 2018 in werking getreden. De code wordt jaarlijks in opdracht van de NVB door een externe partij gemonitord. Ook is de nieuwe stichting MKB-financiering waar verschillende niet-bancaire kredietverleners in verenigd zijn bezig met het opstellen van gedragsregels en afspraken over transparantie. Ik vind het nog te vroeg om te concluderen dat zelfregulering in dit verband niet werkt.
Deelt u de mening dat – waar het gaat om afsluiting van leningen – het niet meer voldoende is vast te blijven houden aan volledige ondernemersvrijheid en zelfregulering van de sector middels een gedragscode, en dat niet blind kan worden geloofd in het vermogen tot «zelfdiscipline» van de kleine ondernemer? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Deelt u de mening dat het onrealistisch is per definitie uit te gaan van de financiële zelfredzaamheid van zzp’ers, en kunt u reflecteren op de uitspraak van prof. Arnoud Boot, hoogleraar ondernemingsfinanciering aan de Universiteit van Amsterdam dat het een majeure omissie is dat zzp’ers tussen de mazen van het toezicht vallen?
Signalen over problemen in dit segment van de kredietmarkt neem ik uiteraard serieus. Ondernemers verschillen in omvang, draagkracht en kennis- of opleidingsniveau. De mate van zelfredzaamheid verschilt ook per ondernemer. Bij sommige zakelijke klanten kan bescherming wenselijk zijn, terwijl dit bij andere zakelijke klanten kan worden ervaren als een onnodige belemmering voor het verkrijgen van adequate financiering. Voor een kortlopend krediet dat een ondernemer snel wenst te ontvangen kan dit segment van markt ook een oplossing zijn die andere kredietaanbieders niet kunnen bieden. Alvorens bescherming van zakelijke klanten, zoals zzp’ers, wordt overwogen zal – daarmee tevens uitvoering gevend aan de motie van de leden Sneller en Snels3 – eerst de problematiek voor zzp’ers en mkb’ers nader in kaart moeten worden gebracht. Daarbij zal goed moeten worden gekeken of, en zo ja, voor welke groep bescherming nodig is en of het hier om een goed af te bakenen groep gaat. Ten slotte zullen eventuele voorstellen voor maatregelen moeten worden bezien in het licht van de bredere discussie over de positie van zzp’ers. Gegeven deze vragen en de onduidelijkheid over de omvang van de problematiek is het te vroeg om nu concrete maatregelen voor te stellen.
Beschouwt u bovenvermelde berichten en de Scandinavische leningpraktijken inmiddels wel als «als signalen over ernstige misstanden of grote problemen vanwege hoge rentes of andere kosten» die aanleiding geven tot het doen van onderzoek, en het nemen van maatregelen?2 Zo ja, welke aanvullende maatregelen gaat u nemen? Zo nee, waarom vindt u het nemen van (aanvullende) maatregelen niet nodig?
Zie antwoord vraag 6.
Deelt u de mening dat voor kredietverlening aan ondernemers in alle gevallen een grondig standaard onderzoek naar kredietwaardigheid vereist zou moeten zijn?
Zoals hiervoor is aangegeven, zijn er grote verschillen tussen ondernemers. Hierdoor zal het moeilijk zijn om een standaard onderzoek te ontwikkelen dat nuttige inzichten geeft over de kredietwaardigheid en de kredietverlening niet onnodig beperkt. Bovendien is het aan de markt om met verschillende product en dienstverlening toegevoegde waarde te bieden. Zonder vooruit te willen lopen op eventuele maatregelen, lijkt een standaard onderzoek daarom op voorhand minder wenselijk.
Bent u bereid voor kredietverlening aan kleine ondernemers de wenselijkheid en mogelijkheid van invoering van een renteplafond en een zorgplicht te onderzoeken en te overwegen?
Het is belangrijk dat eerst de omvang van de problematiek nader in kaart wordt gebracht, voordat maatregelen worden overwogen. Zie mijn antwoord op vraag 6 en 7.
Bent u bereid de Autoriteit Financiële Markten (AFM) toezichthouder te maken voor zzp-krediet, zoals zij dat nu ook al is bij consumentenkrediet?
Zie antwoord vraag 9.
Bent u bereid te onderzoeken hoe de rentepercentages voor kredieten aan particulieren (thans maximaal 14%) verder kunnen worden verlaagd?
De maximale kredietvergoeding is in vergelijking met andere landen niet hoog. De rente mag niet hoger zijn dan 14 procent (12 procent plus de wettelijke rente, thans 2 procent) op jaarbasis. Veel andere landen kennen geen maximale kredietvergoeding of hebben een hoger percentage vastgesteld. Zo geldt bijvoorbeeld een percentage van 100% voor «payday loans» in het Verenigd Koninkrijk.
Als onderdeel van het Actieplan Brede Schuldenaanpak bent u vorige jaar geïnformeerd4 over de uitkomsten van het onderzoek naar risico’s op het gebied van consumptieve kredietverlening en de doelstellingen en vervolgstappen. Uit dit onderzoek bleek onder meer dat volgens schuldenexperts de maximale kredietvergoeding niet de belangrijkste oorzaak is van het ontstaan van problematisch schulden. Zij vinden het percentage van 14 procent niet te hoog. Belangrijker is dat schuldeisers zich redelijk opstellen op het moment dat betalingsproblemen ontstaan en dat consumenten niet in uitzichtloze situaties terecht komen. Ik zie geen aanleiding te onderzoeken hoe de rentepercentages voor kredieten aan particulieren verder kunnen worden verlaagd.
De ontwikkeling dat Zuid-Afrika in sneltreinvaart aankoerst op landonteigening |
|
Martijn van Helvert (CDA) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
![]() |
Hoe beoordeelt u de berichtgeving dat Zuid-Afrika «in een sneltreinvaart aankoerst op landonteigening van blanke boeren zonder enige compensatie»?1
Het kabinet heeft kennisgenomen van de krantenartikelen in de Daily Mailover landhervormingen en kaart waar opportuun zorgpunten bij de Zuid-Afrikaanse autoriteiten aan, zowel bilateraal als in EU-verband.
Overigens verschillen een aantal conclusies van de krantenartikelen met de politieke intenties zoals geuit door President Ramaphosa en andere African National Congress (ANC) politici. President Ramaphosa is stellig in zijn standpunt dat toegang tot land noodzakelijk is voor een brede betrokkenheid van alle bevolkingsgroepen in het economische ontwikkelingsproces in Zuid-Afrika. De President benadrukt veelvuldig dat landhervorming in Zuid-Afrika niet zal leiden tot situaties zoals in Zimbabwe en dat bijvoorbeeld succesvolle agrarische bedrijven ontzien zullen worden.
Klopt het dat de parlementaire commissie, die aangewezen was om het proces van een mogelijke grondwetswijziging te leiden in het kader van landhervorming, tot het oordeel is gekomen dat het grondwetsartikel 25 geamendeerd dient te worden, waarbij de grondwetswijziging behandeld en aangenomen dient te zijn voor het einde van de termijn van het huidige parlement?
Uit de resultaten van de parlementaire commissie die eind november werden gepresenteerd, blijkt dat de Grondwet al voorziet in landonteigening zonder compensatie maar dat er nadere richtlijnen nodig zijn om aan te geven onder welke omstandigheden dat mogelijk is. De parlementaire commissie adviseerde dan ook het parlement de Grondwet aan te passen zodat de voorwaarden en het proces voor landonteigening zonder compensatie gespecifieerd worden. De parlementaire commissie adviseert de aanpassingen voor de verkiezingen door te voeren.
Heeft het Zuid-Afrikaanse parlement bij motie een deadline gesteld aan de daarvoor ingeroepen parlementaire commissie om haar werkzaamheden uiterlijk afgerond te hebben op 31 maart 2019?
De Zuid-Afrikaanse regering streeft ernaar dat het amendement voor de verkiezingen wordt aangenomen. Het ANC heeft daartoe een motie ingediend waarin als deadline 31 maart is genoemd. De geplande datum voor de verkiezingen is mei 2019. Het is nog onzeker of de gestelde deadline gehaald zal worden en of het parlement in haar laatste sessie voor de verkiezingen dit onderwerp nog zal behandelen.
Herkent u zich in de kritiek vanuit de oppositie dat de grondwetswijziging hiermee een «fait accompli» is, waarbij er geen rekening meer gehouden wordt met bezwaren en inbrengen vanuit de samenleving?
Een eventuele grondwetswijziging en uitspraken van oppositiepartijen over deze grondwetswijziging zijn onderdeel van het politieke debat in Zuid-Afrika. De verkiezingen zijn in aantocht en mogelijk stemt pas een nieuw parlement over de grondwetswijziging. Als stemming in het parlement voor de verkiezingen plaatsvindt, dan bestaat de kans dat de grondwetswijziging wordt aangenomen. Mocht dit zo zijn, dan is de verwachting dat dit meer duidelijkheid brengt hoe het proces van landhervorming zal verlopen. Het laatste woord blijft echter aan het parlement.
De parlementaire commissie is het land in gegaan en heeft 34 hoorzittingen gehouden in 9 provincies. Hierbij bleek de meerderheid voor wijziging van de Grondwet. Verder ontving de commissie bijna 500.000 schriftelijke reacties en hoorde zij 40 organisaties/individuen in het parlement. Hiervan was de meerderheid tegen wijziging van de Grondwet, uitgaande van de redenering dat de Grondwet landonteigening zonder compensatie al toestaat.
Hoe verhoudt zich dit tot uw eerdere stelling dat publieke consultaties een «belangrijke bron van informatie» zijn in het proces?2 Vindt u dat het proces zorgvuldig doorlopen wordt nu de grondwetswijziging er in sneltreinvaart doorheen gedrukt dreigt te worden?
Binnen de regeringspartij de ANC, President Ramaphosa incluis, is meermaals benadrukt dat Zuid-Afrika niet een tweede Zimbabwe wil worden. President Ramaphosa en het ANC zeggen het belang van duidelijke richtlijnen voor het proces van landhervorming te erkennen. De Zuid-Afrikaanse regering wil zwarte boeren stimuleren commerciële landbouw te starten op beschikbare stukken grond en is zich bewust van het feit dat hiervoor ook ondersteuning (opleiding, financiering, etc.) nodig is.
De publieke consultatie heeft een veelheid aan reacties opgeleverd. Hoe de resultaten van de consultatie worden geïnterpreteerd is politiek gekleurd. Het ANC en de Economic Freedom Fighters (EFF) hebben de meerderheid in de commissie en zijn voor de grondwetswijziging. De oppositiepartij Democratic Alliance (DA) is tegen de grondwetswijziging in het parlement en was dus ook tegen in de commissie, maar was in de minderheid. Onafhankelijke experts, zoals onder anderen universitaire docenten en onderzoekers, geven aan dat een wijziging van de Grondwet niet nodig is.
Het kabinet is bezorgd over de onrust die is ontstaan over de binnenlandse dialoog in Zuid-Afrika over onteigening van grond. Echter, Zuid-Afrika heeft een eigen Grondwet en daarvan afgeleide wetten. Deze worden getoetst en toegepast door de rechterlijke instanties. De Zuid-Afrikaanse regering heeft daarnaast een structureel overleg ingesteld met boerenorganisaties. Op dit moment wacht het kabinet de maatregelen van de Zuid-Afrikaanse regering daarom af.
Waarom heeft u het standpunt van de Zuid-Afrikaanse president Ramaphosa, dat landonteigening zonder compensatie constitutioneel al mogelijk is, niet veroordeeld maar er slechts kennis van genomen?
Het kabinet is van mening dat grondwettelijke interpretatie en mogelijke aanpassingen daarvan in een soevereine en democratische staat gerespecteerd moeten worden. In deze benadering past dialoog over mogelijke zorgen en geen openlijke verklaringen en terechtwijzingen.
Wat vindt u van de testcase die Zuid-Afrika wil uitvoeren in de stad Ekurhuleni om daar 350 hectare grond af te pakken van de eigenaren zonder compensatie?
De huidige formulering in de Grondwet over eventuele onteigening is nooit juridisch getoetst en daarom heeft het constitutioneel hof zich er tot op heden nooit over uitgesproken. Een testcase kan, naar de mening van de Zuid-Afrikaanse autoriteiten, bijdragen aan meer helderheid over de reikwijdte en interpretatie van de huidige constitutionele bepalingen ten aanzien van landhervorming.
Wat vindt u bovendien van de berichtgeving dat Namibië het voorbeeld van Zuid-Afrika gaat volgen en ook massaal tot landonteigening wil overgaan, waarbij de helft(!) van de vruchtbare landbouwgronden – 15 miljoen hectare – zal worden onteigend?3
De landconferentie van begin oktober 2018 in Namibië heeft geconstateerd dat landacquisitie door de overheid op basis van «bereidwillig verkopersbeginsel» niet heeft gewerkt. Er is daarom besloten ook te kijken naar landonteigening op basis van een rechtvaardige vergoeding. In Namibië is ongeveer 3 procent van het land in handen van niet-Namibiërs. Land dat in bezit is van buitenlanders en niet wordt gebruikt zal worden geïdentificeerd voor onteigening. Daarnaast geldt ook de regel van 1 Namibiër-1 boerderij. Namibiërs met meerdere boerderijen kunnen ook voor onteigening in aanmerking komen.
De regel is dat het onteigeningsproces (landhervorming) moet plaatsvinden op basis van rechtvaardige compensatie. Dit staat beschreven in de Grondwet. De compensatie zal worden vastgesteld door commissies van onafhankelijke evaluatoren. Het is nog niet duidelijk hoe deze commissies zullen worden samengesteld.
De overheid geeft aan dat het proces de Grondwet en gerelateerde wetgeving zal volgen en dat bovendien de voedselzekerheid niet in gevaar mag komen. De regering heeft aangekondigd dat zij daarom een ondersteuningsprogramma voor de nieuwe boeren zal ontwikkelen en uitvoeren.
Dreigt ook in Namibië onteigening zonder compensatie, met alle mogelijke gevolgen voor de voedselvoorziening en economie van dien? Wat vindt u daarvan?
Zie antwoord vraag 8.
Herinnert u zich uw toezegging om in de Europese Unie (EU) voor te stellen om de landonteigeningen toe te voegen aan de onderwerpen tijdens de EU-Zuid Afrika top op 15 november?4
Ja, dit onderwerp is ter sprake gekomen. Tijdens de Europese Unie – Zuid-Afrika (EU-ZA) top is een grote diversiteit aan onderwerpen besproken. Het kabinet heeft de gelegenheid genomen uw kamer in het verslag van de raad buitenlandse zaken van 10 december te informeren over de opvolging van de toezegging, gedaan tijdens het notaoverleg Mensenrechtenbeleid op 5 november 2018, om landonteigening op de agenda te zetten van de EU-ZA-top op 15 november. Mede dankzij Nederlandse inzet is dit inderdaad aan de orde gesteld, zoals blijkt uit paragraaf 16 van de slotverklaring van de top, zie https://www.consilium.europa.eu/media/36982/eu-sa-final-statement.pdf.
Dit punt is bovendien ook aan de orde gekomen tijdens het bilaterale gesprek tussen Minister-President Rutte en President Ramaphosa en marge van de G20 in Argentinië. Daarbij benadrukte Ramaphosa dat hij zelf wil zorgdragen voor een eerlijk en juridisch verifieerbaar traject met betrekking tot landhervormingen.
Wat vindt u van het zeer magere statement dat de EU heeft afgegeven?5 Zijn de zorgen van Nederland overgebracht en geadresseerd? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 10.
Vindt u landonteigening zonder compensatie en op basis van huidskleur in strijd met de mensenrechten? Als u deze vraag niet kunt of wilt beantwoorden, bent u dan bereid advies te vragen aan de extern volkenrechtelijk adviseur? Zo nee, waarom niet?
De Zuid-Afrikaanse Grondwet noemt een wijd scala aan mensenrechten zoals het grondwettelijk verbod op discriminatie en het aanzetten tot haat. Deze worden door de rechterlijke macht ook bewaakt. De rechterlijke macht in Zuid-Afrika heeft de afgelopen jaren aangetoond onafhankelijk en professioneel op te treden.
Het kabinet acht het niet nodig een externe volkenrechtelijke adviseur te verzoeken om zich te buigen over de ontwikkelingen in een soeverein land met een democratisch tot stand gekomen Grondwet en een bewezen onafhankelijke rechtelijke macht.
Vindt u het een goed idee als uw nieuwe mensenrechtenambassadeur een bezoek brengt aan Zuid-Afrika en daarbij de kwestie van landonteigening adresseert? Zo nee, waarom niet?
De toenmalige mensenrechtenambassadeur heeft in april 2018 een bilateraal bezoek gebracht aan Zuid-Afrika om onder anderen mogelijkheden te verkennen om op het gebied van mensenrechten internationaal samen op te trekken met Zuid-Afrika. De zorgen over landhervormingen zijn daarbij tevens besproken. Naast de recente EU – ZA-top staat voor 2019 tevens de reguliere EU mensenrechtendialoog met Zuid-Afrika gepland die de mogelijkheid biedt waar nodig ook op Europees ontwikkelingen aan de orde te blijven stellen. Gezien de vele mogelijkheden dialoog te blijven voeren en het relatief recente bezoek is een nieuw bezoek van de Nederlandse mensenrechtenambassadeur nog niet voorzien. De Nederlandse Ambassadeur in Pretoria heeft uiteraard nauw contact met de Zuid-Afrikaanse autoriteiten over al deze vraagstukken.
Hoe lang wilt u blijven wachten voordat u met een standpunt komt, terwijl Zuid-Afrika in sneltreinvaart afkoerst op wijziging van de Grondwet, met alle mogelijk desastreuse gevolgen van dien? Welke mogelijkheden zijn er nog om druk uit te oefenen op Zuid-Afrika als de grondwetswijziging definitief is?
Overleg met de Zuid-Afrikaanse overheid gebeurt structureel, op verzoek en bij gelegenheid. In 2015 werd een memorandum ondertekend door de Minister van Buitenlandse Zaken Koenders en de toenmalige Minister van Buitenlandse Zaken Mashabane waarin Nederland en Zuid-Afrika een samenwerkingscommissie opzetten (de «Joint Commission of Cooperation» – JCC). De JCC komt iedere twee jaar bijeen op ministerieel niveau. Tijdens deze bijeenkomsten staat de structurele samenwerking tussen Nederland en Zuid-Afrika op verschillende werkterreinen centraal, waaronder economie en politiek. De ambassade heeft een uitstekend netwerk binnen de overheid, politieke partijen, NGO’s en onderzoeksinstanties en bevraagt deze regelmatig over ontwikkelingen in het landhervormingsproces.
Sommige Europese bedrijven stellen nu al hun investeringen uit in afwachting van een faire implementatie van de landhervorming. De Nederlandse ambassade in Pretoria en het consulaat-generaal in Kaapstad voeren zowel structureel als op verzoek gesprekken met Nederlandse bedrijven en investeerders.
Bent u bereid in kaart te brengen hoeveel en welke boeren met een Nederlandse nationaliteit zich in Zuid-Afrika bevinden die mogelijk getroffen kunnen worden door onteigening van hun gronden zonder compensatie? Zo nee, waarom niet?
Nederlanders en zo ook boeren met een Nederlandse nationaliteit woonachtig in Zuid-Afrika hebben geen verplichting zich als zodanig te laten registeren bij de Nederlandse ambassade.
Behalve de keuzevrijheid van eenieder om zich al dan te registreren geldt daarnaast ook de algemene verordening gegevensbescherming en privacy. Het is daardoor praktisch onmogelijk om een dergelijk onderzoek uit te voeren.
Verborgen deals van topartsen met de hulpmiddelenindustrie |
|
Henk van Gerven |
|
Bruno Bruins (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Bent u bekend met het artikel «De verborgen deals van topartsen met de hulpmiddelenindustrie»?1
Antwoord op vraag 1.
Ja.
Ziet u een direct verband tussen lucratieve deals van fabrikanten met artsen enerzijds, en de keuze voor bepaalde medische hulpmiddelen die vaak gebaseerd is op andere belangen dan de gezondheid van de patiënt, anderzijds?
In het betreffende artikel van Follow The Money wordt een relatie gelegd tussen consultancy contracten tussen medisch specialisten en leveranciers van medische hulpmiddelen.
De opgevraagde consultancy contracten, waarnaar in het artikel wordt verwezen, kunnen aanleiding geven om te veronderstellen dat ook andere factoren dan louter het gezondheidsbelang van patiënten, een rol kunnen spelen bij artsen. Niet duidelijk is of dit verband er ook daadwerkelijk is. Op basis van de huidige regels van het wettelijk verbod op gunstbetoon worden voorwaarden gesteld om oneigenlijke beïnvloeding van artsen door leveranciers van medische hulpmiddelen te voorkomen.
Zouden consultancy-contracten van artsen met de medische hulpmiddelenindustrie wat u betreft verboden moeten zijn?
Nee, ik ben niet van mening de wettelijke uitzonderingen op het verbod op gunstbetoon afgeschaft moeten worden. Ik vind het belangrijk dat er kennisuitwisseling is tussen leveranciers van medische hulpmiddelen en artsen en andere gebruikers. De ervaringen van gebruikers dragen bij aan de ontwikkeling van nieuwe medische hulpmiddelen en nieuwe toepassingen daarvan. Wél moet hierbij voorkomen worden dat dergelijke contracten leiden tot ongewenste beïnvloeding van artsen bij beslissingen over de aanschaf of het gebruik van medische hulpmiddelen. In zowel de Wet op de medische hulpmiddelen (artikel 10h Wet op de medische hulpmiddelen), als in de zelfregulering (artikel 5, vierde lid van de Gedragscode Medische Hulpmiddelen) zijn strikte voorwaarden opgenomen waaraan dienstverleningsovereenkomsten – consultancy contracten vallen in het algemeen onder deze categorie – moeten voldoen om te zijn uitgezonderd van het verbod op gunstbetoon.
In hoeverre denkt u dat transparantie over financiële transacties tussen fabrikanten en artsen kan voorkomen dat patiënten onnodig worden blootgesteld aan enorme gezondheidsrisico’s?
Het Transparantieregister Zorg heeft als doel oneigenlijke beïnvloeding van artsen door leveranciers van medische hulpmiddelen tegen te gaan door middel van het openbaar maken van bepaalde financiële relaties tussen artsen en leveranciers van medische hulpmiddelen. Het Transparantieregister Zorg is niet bedoeld als instrument om de veiligheid van medische hulpmiddelen te waarborgen. Daarvoor verwijs ik tevens naar het antwoord op vraag 10 tot en met vraag 13 van deze Kamervragen. Dit neemt niet weg dat ik denk dat het Transparantieregister Zorg wel een bijdrage kan leveren aan de kwaliteit van zorg door de keuze van een hulpmiddel niet oneigenlijk te beïnvloeden.
Bent u van mening dat de Gedragscode Medische Hulpmiddelen wordt geschonden door de deals die worden beschreven in het artikel?
In de Gedragscode Medische Hulpmiddelen is bepaald (artikel2 dat alle partijen die aan de Gedragscode gebonden zijn ervoor zorgdragen dat zij met ingang van 1 januari 2015 geen overeenkomsten meer afsluiten waarin bepalingen zijn opgenomen, die een verplichting tot openbaarmaking in het Transparantieregister Zorg op grond van de Gedragscode in de weg kunnen staan.
Dit houdt in dat voor zover sprake zou zijn van geheimhoudingsclausules in contracten, waarvan in het artikel van Follow The Money melding wordt gemaakt, de Gedragscode (artikel 27) wordt geschonden.
Heeft u het idee dat artsen voldoende op de hoogte zijn van de Gedragscode Medische Hulpmiddelen?
Er zijn signalen dat niet alle artsen voldoende op de hoogte zijn van de Gedragscode Medische Hulpmiddelen. Ik heb begrepen dat zowel vanuit de Stichting Gedragscode Medische Hulpmiddelen (Stichting GMH), als vanuit de Koninklijke Nederlandse Maatschappij ter Bevordering van de Geneeskunst (KNMG) de komende tijd ingezet gaat worden op meer voorlichting aan artsen over de Gedragscode en het wettelijk verbod op gunstbetoon in de medische hulpmiddelensector.
Bent u van mening dat het Transparantieregister Zorg naar behoren werkt? Zo ja, waarom? Zo nee, hoe bent u van plan dit op te lossen?
Voor het antwoord op vraag 7 verwijs ik naar het antwoord op vraag 6 van het Tweede Kamerlid Ploumen (PvdA) over omkoping van artsen door een bedrijf van medische hulpmiddelen3.
Deelt u de mening dat er veel onduidelijkheid bestaat over de uitzonderingen op het verbod op gunstbetoon, en dat zij de naleving van het verbod op gunstbetoon in gevaar brengen?
Het wettelijk verbod op gunstbetoon en de uitzonderingen daarop (artikel 10h Wet op de medische hulpmiddelen) is sinds 1 januari 2018 van kracht voor de medische hulpmiddelensector. Als gevolg van dit wettelijk verbod heeft de Stichting Gedragscode Medische Hulpmiddelen (Stichting GMH) de Gedragscode Medische Hulpmiddelen aangescherpt en daarmee in overeenstemming gebracht.
Gebleken is dat niet bij alle zorgprofessionals of bij leveranciers van medische hulpmiddelen duidelijkheid bestaat over het wettelijke verbod en de wettelijke uitzonderingsgronden en de toepassing daarvan in de praktijk. Om hierover meer duidelijkheid te geven heeft de Inspectie voor de Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) bij brief van 29 november 2018 een nadere toelichting gegeven op het verbod op gunstbetoon voor de medische hulpmiddelensector. In deze brief is nader ingegaan op de vier uitzonderingsgronden van het verbod. De Stichting GMH heeft deze brief ook op haar website geplaatst.
Bent u bereid de uitzonderingen op het verbod op gunstbetoon helemaal af te schaffen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Wat is uw reactie op de lobby van de industrie, die door sommigen onder de meest «hevige en smerige» wordt geschaard, om strengere regels voor medische hulpmiddelen tegen te houden?2
Na lang onderhandelen is er onder Nederlands voorzitterschap in 2016 een akkoord bereikt over nieuwe verordeningen5 op het gebied van medische hulpmiddelen en in vitro diagnostica. In die verordeningen staan strengere maatregelen die de markttoelating voor medische hulpmiddelen moeten versterken. Het wetsvoorstel Medische hulpmiddelen dient ertoe deze Europese verordeningen in onze nationale wet te implementeren.
Ten eerste bevatten de verordeningen strengere eisen op het gebied van onpartijdigheid en onafhankelijkheid, en op het gebied van deskundig personeel, van notified bodies. Voor alle notified bodies geldt dat ze opnieuw beoordeeld moeten worden of ze aan de verscherpte eisen voldoen. Na aanwijzing houdt de IGJ toezicht op deze notified bodies.
In de tweede plaats zijn in de verordeningen verder aanvullende eisen opgenomen ten aanzien van de klinische bewijsvoering van een hulpmiddel. Notified bodies hebben de taak om te toetsen of medische hulpmiddelen aan de gestelde eisen voldoen en kunnen besluiten conformiteitscertificaten van medische hulpmiddelen niet te verlengen, te schorsen of in te trekken. Ten derde voorziet de verordening in een extra beoordeling door onafhankelijke deskundigen (zogenoemde «expertpanels») van de klinische bewijsvoering van bepaalde hoog risico hulpmiddelen, voorafgaand aan de afgifte van een conformiteitscertificaat door een aangemelde instantie.
Tenslotte bevatten de verordeningen een verduidelijking van de eisen op het gebied van post market surveillance (PMS). De verordeningen verplichten fabrikanten om actief PMS-informatie te verzamelen over hun hulpmiddel, met als doel de kwaliteit en de veiligheid van het hulpmiddel te waarborgen. Notified bodies zien erop toe dat fabrikanten hiervoor een voldoende onderbouwd PMS-plan hebben.
Alle bovenstaande maatregelen zijn bedoeld om een hoog niveau van patiëntveiligheid te waarborgen. Het gebruik van medische hulpmiddelen gaat echter altijd gepaard met risico’s. In de Verenigde Staten voert een overheidsorganisatie de controles op medische hulpmiddelen uit. In de praktijk blijkt dat zich daar dezelfde risico’s voordoen met medische hulpmiddelen als in Europa. Controle door een overheidsinstantie kan die risico’s niet per definitie wegnemen. Ik verwacht dat de nieuwe verordeningen die in mei 2020 (MDR) en mei 2022 (IVDR) van kracht worden, de patiëntveiligheid verder zullen versterken en er tegelijkertijd voor zullen zorgen dat innovatieve medische hulpmiddelen beschikbaar blijven voor de patiënt.
Hoe denkt u dat uw wijziging van de Wet medische hulpmiddelen, waarin voortaan zal worden geëist dat notified bodies (die medische hulpmiddelen toegang verlenen tot de markt) «voldoende gekwalificeerd en onafhankelijk personeel in dienst hebben», hier verbetering in zal brengen?
Zie antwoord vraag 10.
Wat vindt u ervan dat Europese patiënten zonder hun eigen medeweten dienst doen als proefkonijnen voor medische hulpmiddelen, omdat wij de slechtste controle op medische hulpmiddelen kennen?
Zie antwoord vraag 10.
Wat belemmert u om stappen te zetten richting een Amerikaans systeem of een systeem dat wij ook kennen voor geneesmiddelen, waar een centraal overheidsorgaan, een college beoordeling hulpmiddelen, de kwaliteit, veiligheid en werking van medische hulpmiddelen controleert en er dus geen financiële belangen meespelen?
Zie antwoord vraag 10.
Een subsidieaanvraag door Stichting De Fryske Mole |
|
Lenny Geluk-Poortvliet (CDA), Harry van der Molen (CDA) |
|
Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
![]() |
Kent u de Stichting De Fryske Mole, die in Fryslân 42 werkende molens in bezit heeft?1
Ja
Klopt het dat de stichting vóór 1 april 2018 een gecombineerde aanvraag heeft gedaan in het kader van de Subsidieregeling instandhouding monumenten (Sim)?
Ja
Deelt u de mening, dat het vanuit een oogpunt van continuïteit voor de stichting noodzakelijk was vóór 1 april 2018 een subsidieaanvraag te doen voor de periode 2019–2024?
Ja
Deelt u de mening dat continuïteit in het onderhoud ten behoeve van de instandhouding van monumenten een van de oogmerken is van de Sim?
Ja
Klopt het dat u bij besluit van 29 augustus 2018 een instandhoudingssubsidie hebt toegekend van 50% voor de periode 2019–2024?
Ja
Bent u op de hoogte van het feit dat de provincie Fryslân en de betrokken gemeenten hun aandeel in de instandhoudingskosten niet verhogen, omdat het subsidiepercentage van de Sim met ingang van 2019 wordt verhoogd tot 60%?
Rijk, provincie Fryslân en verschillende Friese gemeenten ondersteunen de Stichting De Fryske Mole. Het rijk geeft 50% subsidie voor de instandhouding van de 42 molens, de provincie 15% en gemeenten geven verschillende subsidies voor specifieke molens. De stichting heeft aan provincie en gemeenten om extra subsidie verzocht. Dat verzoek is afgewezen, maar voor zover mij bekend, niet omdat een hoger subsidiepercentage in de SIM zou worden verkregen.
Deelt u de mening dat de Stichting De Fryske Mole erop mocht vertrouwen dat zij ervan zou profiteren als het subsidiepercentage in de Sim zou worden verhoogd tot 60%? Zo nee, waarom niet?
De stichting heeft in 2018 een aanvraag voor subsidie ingediend. Voor alle aanvragers was duidelijk dat het subsidiepercentage 50% bedroeg. Op geen enkele wijze is in de SIM gesuggereerd dat het subsidiepercentage voor deze subsidieaanvragen zou worden verhoogd hangende of na de subsidieaanvraag.
Kunt u nader toelichten wat u bedoelt met de zin «(h)et zal helaas niet mogelijk zijn om het percentage [het subsidiepercentage in de Sim] in het lopende jaar te verhogen»?2
Daarmee wordt bedoeld dat de aanvraag wordt behandeld conform de op dat moment geldende regeling. Latere aanpassingen van de regeling hebben geen effect op reeds verleende subsidies.
Bent u bereid het subsidiepercentage voor de Stichting De Fryske Mole alsnog te verhogen tot 60%?
Nee, dat is niet mogelijk. Dan zou in het kader van rechtsgelijkheid ook aan de andere ontvangers van lopende SIM-subsidies vanaf 2014 – die immers ook 50% subsidie ontvangen – een hoger subsidiepercentage moeten worden toegekend. Daarvoor ontbreken de financiële middelen.
Het bericht ‘Wantrouwen: het verkeerde uitgangspunt’ |
|
Arno Rutte (VVD), Tobias van Gent (VVD) |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD), Bruno Bruins (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van de blog «Wantrouwen: het verkeerde uitgangspunt»?1
Ja
Wat vindt u van het feit dat een patiënt vier toestemmingsformulieren moet invullen zodat al zijn behandelend artsen toegang hebben tot de noodzakelijke gegevens? Deelt u de mening van de auteur dat dit toestemmingscircus in de weg staat van het snel en adequaat uitwisselen van medische gegevens ten behoeve van de behandeling van de patiënt?
Voor het verlenen en verkrijgen van goede zorg is het van groot belang om de juiste medische informatie op het juiste moment bij de juiste zorgverlener beschikbaar te hebben.
Vanwege de gevoelige aard van de gegevens zijn goede waarborgen voor de toegang tot en de beveiliging van de medische informatie essentieel. Deze waarborgen kunnen inhouden dat een patiënt meerdere keren toestemming zal moeten geven bij het uitwisselen van informatie (ook om zo mee te kunnen bepalen wat juiste zorg op de juiste plek is).
De uitdaging daarbij is hoe die toestemming op eenvoudige wijze vorm kan worden gegeven en daarmee uitvoerbaar te houden, voor zowel de patiënt als de zorgaanbieder. Zie ook het antwoord op de vragen 4 en 5.
Deelt u de mening dat het snel en volledig delen van medische gegevens tussen alle Beroepen in de Individuele Gezondheidszorg (BIG)-geregistreerde zorgverleners in het belang is van de patiënt?
Zie antwoord vraag 2.
Waarom wordt een behandelend arts niet per definitie vertrouwd met medische gegevens wanneer dit in het belang van de patiënt is?
De noodzakelijke toestemming door de patiënt voor het delen van gegevens heeft te maken met het medisch beroepsgeheim. Het medisch beroepsgeheim (vastgelegd in de WGBO) garandeert dat iedereen vrijelijk voor hulp bij een zorgverlener kan aankloppen en dat patiënten volledig open naar hun behandelaar kunnen zijn omdat hen de zekerheid wordt geboden dat de informatie vertrouwelijk blijft. Bij schending van het beroepsgeheim loopt de behandelaar het risico voor de tuchtrechter te komen. Toestemming tot het delen van informatie is daarom een noodzakelijke voorwaarde.
De Algemene Verordening Gegevensbescherming (AVG) stelt onder meer eisen rondom het geven van een dergelijke toestemming. Medische gegevens zijn bijzondere persoonsgegevens waaraan door de AVG extra eisen worden gesteld, zoals de uitdrukkelijke toestemming voor het verwerken van de medische gegevens buiten de behandelrelatie. Eenmalige brede toestemming is daardoor niet mogelijk. Zie verder ook het antwoord op vraag 6.
Waarom is voor het uitwisselen van noodzakelijke medische gegevens tussen BIG-geregistreerde zorgverleners voor iedere zorgverlener een aparte door de patiënt getekende toestemming nodig? Is het mogelijk te kiezen voor een eenmalige brede toestemming?
Zoals bij vraag 4 aangegeven is een eenmalige brede toestemming niet mogelijk. Wel wordt binnen het programma Gespecificeerde Toestemming Structureel (GTS), waarover ik uw Kamer onlangs per brief (d.d. 20 december, Kamerstuk 27 529, nr. 167) heb geïnformeerd, nagedacht over het elektronisch registreren van toestemming op voorhand zodat het elke keer invullen van een formulier niet nodig is. Er is een oplossing uitgewerkt hoe de patiënt toestemming kan registreren waarbij geprobeerd is recht te doen aan de wettekst en daarbij rekening te houden met zowel de privacy als de uitvoerbaarheid. De uitwerking voorziet in 160 toestemmingsmogelijkheden waar de patiënt zich over moet uitspreken. Dit lijkt voor veel patiënten niet te overzien, en voor zorgverleners heel lastig om mee te werken. Zoals uit het artikel waar u naar verwijst (https://www.vektis.nl/blog/wantrouwen-het-verkeerde-uitgangspunt) ook al blijkt: niet elke burger wil veel moeite doen om de benodigde toestemming te geven.
De vraag is dan ook hoe we enerzijds recht kunnen doen aan de behoefte van de patiënt om zelf regie te kunnen voeren over zijn gegevens en vertrouwen te kunnen hebben in de geheimhouding van de zorgverlener en anderzijds voor iedereen goede zorg wordt verleend waarbij goede informatie over de medische situatie van de patiënt heel belangrijk is. Graag ga ik, zoals ook aangekondigd in de hiervoor genoemde voortgangsrapportage, met uw Kamer in gesprek over het voorstel van de stuurgroep GTS om na te denken over een scenario, waarbij de bedoeling van het wetsartikel t.a.v. gespecificeerde toestemming als uitgangspunt wordt genomen en waarbij een burger bepaalt hoe gespecificeerd hij zijn toestemmingsprofiel wil vastleggen.
Is het mogelijk in plaats te kiezen voor een opt-in (de patiënt geeft uitdrukkelijk toestemming voor het uitwisselen van de medische gegevens) te kiezen voor een opt-out systeem (gegevens mogen worden uitgewisseld, tenzij de patiënt heeft aangegeven dat dit niet mag)?
De AVG staat niet toe om te kiezen voor een opt-out. Het delen van gegevens buiten de behandelrelatie waarbinnen de gegevens worden verwerkt, kan alleen op basis van uitdrukkelijke toestemming (artikel 9, tweede lid, onderdeel a, AVG). Met uitdrukkelijke toestemming wordt gedoeld op toestemming die wordt gegeven door middel van een duidelijke actieve handeling, bijvoorbeeld een schriftelijke (eventueel elektronische) verklaring of een mondelinge verklaring, waaruit blijkt dat de betrokkene vrijelijk, specifiek, geïnformeerd en ondubbelzinnig met de verwerking van zijn persoonsgegevens instemt. Een opt-out regeling voldoet daar niet aan.
Welke wet- en regelgeving staat in de weg om te realiseren dat medische gegevens snel en volledig gedeeld kunnen worden in het belang van de patiënt?
Zie het juridische kader bij de beantwoording op de vragen 4 en 5. De AVG en de regelgeving rondom het medisch beroepsgeheim zijn voor mij heldere en belangrijke uitgangspunten, die de rechten en privacy van de burger waarborgen en beschermen. Wel is een aandachtspunt hoe deze belangen kunnen worden gewaarborgd, maar tegelijk ook uitvoerbaar blijven. Dit speelt zoals hierboven geschetst in het bijzonder bij de uitwerking van de gespecificeerde toestemming.
Bent u bereid om maatregelen te nemen om deze wet- en regelgeving, in het belang van goede patiëntenzorg, aan te passen? Zo ja, wanneer kunnen we deze aanpassingen verwachten? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 7.
Het bericht ‘Waarschuwing voor flinke tegenvaller gemeenten’ |
|
John Kerstens (PvdA) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Waarschuwing voor flinke tegenvaller gemeenten»?1
Ja.
Zijn de geponeerde stelling dat gemeenten straks (minstens) 100 miljoen euro minder kunnen tegemoet zien dan verondersteld als ook de daaraan ten grondslag liggende aannames correct? Zo nee, waarom niet? Hoe zit het dan wel volgens u?
Neen. De ontwikkeling van de omvang van het gemeentefonds – het accres – is conform de normeringssystematiek gekoppeld aan de ontwikkeling van de rijksuitgaven. Het artikel baseert zich op een voorlopige stand. De definitieve uitkomst van het accres over 2018 voor gemeenten volgt in de meicirculaire gemeentefonds 2019, als het Financieel Jaarverslag van het Rijk over 2018 is vastgesteld. Dan is het definitieve bedrag bekend. Het accres wordt niet herberekend op basis van de stand van de Najaarsnota.
Bent u het eens met de in het artikel gedane voorspelling dat het uiteindelijke bedrag dat gemeenten minder krijgen dan verondersteld nog hoger zal worden? Zo ja, wat is dan volgens u een realistisch scenario? Zo nee, waarom niet?
De definitieve balans zal na afloop van 2018 worden opgemaakt. Het kabinet kan nog niet vooruitlopen op de uitkomst hiervan en zal uw Kamer daarover zoals gebruikelijk informeren via het Financieel jaarverslag van het Rijk.
Bent u het eens met de stelling dat de financiële problemen van gemeenten hierdoor, met name ook in het sociaal domein, groter worden dan eerder door u aangenomen? Zo nee, waarom niet?
Neen. De overgehevelde taken in het sociaal domein worden in 2018 en 2019 nog afzonderlijk geïndexeerd, buiten de normeringssystematiek om. De normeringssystematiek is vanaf 2020 ook integraal van toepassing op de overgehevelde taken.
Ten aanzien van de budgetten voor het sociaal domein heeft het kabinet afspraken met de VNG gemaakt. Uw Kamer is hierover op 6 november jl. per brief geïnformeerd (Kamerstuk 34 477, nr. 45). Het kabinet voert momenteel gezamenlijk met de VNG een verdiepend onderzoek naar jeugdhulp uit met de volgende componenten: 1) een analyse van de volumeontwikkeling, die zichtbaar is in de beleidsinformatie Jeugd, 2) een analyse van de aanvragen in het Fonds Tekortgemeenten en 3) een benchmarkanalyse van de uitvoering van de Jeugdwet, in de context van het sociaal domein. Het onderzoek zal in de lente van 2019 klaar zijn. Over de uitkomsten van het onderzoek zullen het Rijk en VNG zich beraden en hierover het gesprek met elkaar voeren.
Bent u het ermee eens dat er een grote kans is dat bedoelde verslechtering linksom of rechtsom zal worden afgewenteld op de kwetsbaarste inwoners? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat vindt u daar van?
Neen. Gemeenten zijn op grond van de Wmo 2015 en de Jeugdwet verantwoordelijk voor een passende bijdrage aan de ondersteuning en jeugdhulp aan ingezetenen waarbij is vastgesteld dat dat die op ondersteuning en jeugdhulp van de zijde van gemeenten aangewezen zijn. De regelgeving biedt ingezetenen voldoende waarborgen. Een budgettaire afweging in dat kader is daarmee niet mogelijk. Zie voor een antwoord op de omvang van de beschikbare middelen het antwoord op vraag 3.
Vindt u het ook eigenaardig dat terwijl uw ministerie geld overhoudt gemeenten juist minder geld krijgen dan eerder verondersteld? Zo nee, waarom niet?
Neen. Met deze vraag wordt waarschijnlijk gedoeld op de meevaller van € 0,7 miljard in 2018 bij de premie (Budgettair Kader Zorg). Van de totale onderschrijding van € 1,5 miljard was € 0,8 miljard al bekend op Prinsjesdag / bij de miljoenennota 2019. Op de eventuele structurele doorwerking van deze meevaller zal in de eerste suppletoire begroting 2019 nader worden ingegaan, omdat op dat moment de uitgaven voor de jaren 2019 en verder eventueel worden aangepast. Het is hierbij belangrijk te vermelden dat geld voor de uitvoering van de Zvw en de Wlz gezamenlijk wordt betaald door burgers (via de premie en het eigen risico), werkgevers (via de inkomensafhankelijke bijdrage) en de overheid (via de rijksbijdrage voor de zorgkosten van kinderen). Die (premie)inkomsten mogen niet voor andere zaken worden aangewend. Zie verder ook het antwoord op vragen 4 en 5.
Bent u nu wel bereid om gemeenten extra geld te geven, zodat bijvoorbeeld hun kwetsbaarste inwoners niet de dupe worden van het zogenaamde «abonnementstarief» in de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) of (grotere) problemen in de jeugdhulp kunnen worden voorkomen? Zo nee, waarom niet?
Zoals in het antwoord op vraag 4 is aangegeven, wordt momenteel gezamenlijk met de VNG onderzoek uitgevoerd naar de jeugdhulp. Dit onderzoek is in de lente van 2019 klaar. Wat betreft het abonnementstarief eigen bijdragen Wmo én de daarbij verwachte toestroom naar voorzieningen zijn gemeenten naar huidig inzicht voldoende gecompenseerd. De invoering van deze maatregel kan en mag er dan ook niet toe leiden dat mensen die daarop zijn aangewezen niet of onvoldoende de ondersteuning krijgen die ze nodig hebben. Met de VNG heb ik afgesproken om de effecten in de praktijk met behulp van een monitor nauwlettend te volgen en – als de resultaten van de monitor daartoe aanleiding geven – op te acteren. Ik acht het niet zinvol om hierop vooruit te lopen.
Het bericht ‘Macron laat teugels Frankrijk vieren’ |
|
Aukje de Vries (VVD) |
|
Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Macron laat teugels Frankrijk vieren»1, waarin wordt gemeld dat als gevolg van de opstand van de «gele hesjes» president Macron het Franse tekort laat oplopen? Wat vindt u van dit bericht?
Ik heb kennis genomen van de maatregelen die de Franse president Macron recentelijk heeft aangekondigd.
Wat zijn de precieze maatregelen die Macron neemt en wat zijn de precieze kosten? Klopt het dat het zou gaan om zo’n € 10 tot 11 miljard euro?
President Macron heeft verschillende maatregelen genomen. Allereerst is de eerder aangekondigde accijnsverhoging op brandstof geannuleerd. Daarnaast worden de eindejaarsuitkeringen en overuren niet meer belast. Verder wordt het minimumloon met 90 euro per maand verhoogd en wordt de verhoging van de sociale lasten voor ouderen met een inkomen onder de € 2.000 euro bruto afgeschaft. De verhoging van het minimumloon zal niet ten laste komen van de werkgevers en wordt geïndexeerd met 1,5% per jaar. Om de gevolgen van deze maatregelen voor de begroting te drukken heeft de Franse regering ook enkele compenserende maatregelen genomen. Zo komt er een digitale belasting en zal er bezuinigd worden op de apparaatskosten. In totaal zullen de extra kosten van deze maatregelen, inclusief compenserende maatregelen, ongeveer 10 miljard euro bedragen, gelijk aan 0,4% bbp.
Wanneer worden deze voorstellen verwerkt in de Franse begroting?
Deze voorstellen zijn eind december verwerkt in de Franse begroting en vervolgens aangenomen door het Frans parlement, en ondertekend door de President.
Wat is het effect van deze voorstellen op het Franse begrotingstekort? Klopt het dat het tekort daarmee op ongeveer 3,5% van het bruto binnenlands product (bbp) zou komen en daarmee, samen met bbp in Roemenië, het hoogste zou zijn van alle lidstaten van de Europese Unie?
Met de extra kosten van 0,4% bbp zal het begrotingstekort van Frankrijk in 2019 volgens de Franse raming uitkomen op ongeveer 3,2%, uitgaande van de herfstraming van de Commissie die nog uitkwam op een tekort van 2,8%. Dit zou het op één na hoogste begrotingstekort binnen de EU zijn. Vermoedelijk pas bij de lenteraming van mei zal de Commissie aangeven hoe zij het begrotingstekort van Frankrijk in 2019 beoordelen.
Welke gevolgen had het eerder al terugdraaien van de accijnsverhoging voor de Franse begroting en het begrotingstekort?
Geschat wordt dat de impact van het terugdraaien van de accijnsverhoging zo’n 0,2% bbp is, ongeveer 5 miljard euro.
Wanneer raamt de Europese Commissie het nieuwe tekortcijfer van Frankrijk?
De eerstvolgende keer dat de Europese Commissie het begrotingstekort voor Frankrijk zal ramen is in mei 2019 met de lenteraming.
Vergt de Commissie procedureel een herzien oordeel over een begroting en het Stabiliteits- en groeipact (SGP) wanneer een begroting lopende het jaar zo drastisch herzien wordt?
Het proces rond ontwerpbegrotingen is vastgelegd in de zogenaamde two-pack verordening. Deze verordening schrijft niet voor dat er een herzien oordeel dient te worden opgesteld indien de nationale begroting die aangenomen wordt afwijkt van de ontwerpbegroting die medio oktober is ingediend.
Wat is de procedure voor het vaststellen van een buitensporig tekort wanneer een land na het vaststellen van de conceptbegrotingen een te hoog tekort heeft?
Het vaststellen van een mogelijk buitensporig tekort doet de Commissie in principe twee keer per jaar: naar aanleiding van de lenteraming en van de herfstraming. Hier is de Commissie echter niet aan gebonden. De Commissie heeft altijd het recht om een buitensporig tekort vast te stellen indien hier op basis van Commissie-cijfers aanleiding toe is. Er is geen specifieke procedure voorzien voor een situatie waarin de begroting zodanig afwijkt van de conceptbegroting dat dit consequenties heeft voor het wel of niet hebben van een buitensporig tekort.
Hoelang heeft Frankrijk nu al een begrotingstekort? Wanneer had Frankrijk voor het laatst een begrotingsoverschot?
Op basis van de gegevens uit de AMECO-database die de Commissie gebruikt voor de implementatie van het SGP, had Frankrijk in 1974 voor het laatst een (nominaal) begrotingsoverschot.
Wat zijn de gevolgen van het verhogen van het minimumloon voor de groeicijfers van Frankrijk, die ook al als te optimistisch worden ingeschat?
De impact van het verhogen van het minimumloon op de groeicijfers van Frankrijk is onbekend. Wel komt de verhoging van het minimumloon niet ten laste van de werkgever waardoor de loonkosten voor werkgevers niet direct stijgen door deze maatregel.
In hoeverre voldoet Frankrijk daarmee straks nog aan de regels uit het SGP?
Frankrijk bevindt zich sinds de zomer van dit jaar weer in de preventieve arm van het SGP na lange tijd in de correctieve arm – ofwel een buitensporigtekortprocedure – te hebben gezeten.
Daarom gelden ook de eisen van de preventieve arm die voorschrijven dat het structureel saldo met 0,6% moet verbeteren en de netto-uitgaven met maximaal 1,4% mogen toenemen. De ontwerpbegroting die Frankrijk op 15 oktober indiende heeft de Commissie beoordeeld als «at significant risk of non-compliance» met de begrotingseisen uit de preventieve arm. Indien het begrotingstekort verder verslechtert als gevolg van de aangekondigde maatregelen, zal dit risico op «non-compliance» in 2019 groter worden.
Naast de eisen van de preventieve arm gelden nog steeds de eisen uit de correctieve arm die voorschrijven dat het nominaal tekort niet boven de 3% bbp mag uitkomen. Op basis van de herfstraming zou Frankrijk hier in 2019 en 2020 aan voldoen. Of het tekort met de voorgestelde maatregelen boven de 3% zal uitkomen zal met de voorjaarsraming duidelijk worden. Commissaris Moscovici heeft overigens reeds erop gehint dat de Commissie bij de beoordeling of er sprake is van een buitensporig tekort rekening zal houden met het feit dat de overschrijding «tijdelijk en exceptioneel» is.
Wat zijn de begrotingsvoorspellingen voor de komende jaren? Bevindt Frankrijk zich op een geloofwaardig pad naar de middellangetermijndoelstelling (Medium Term Objective, MTO)?
De herfstraming van de Commissie raamt de begrotingscijfers voor EU-lidstaten twee jaar vooruit. Onderstaand staat een tabel die de belangrijkste begrotingscijfers uit de herfstraming voor Frankrijk op een rij zet. In deze cijfers zijn de recent aangekondigde maatregelen niet meegenomen.
Begrotingsindicatoren in % bbp
2017
2018
2019
2020
Nominaal begrotingstekort
– 2,7
– 2,6
– 2,8
– 1,7
Structureel begrotingstekort
– 2,4
– 2,5
– 2,3
– 2,2
Publieke schuld
98,5
98,7
98,5
97,2
Het structureel saldo verbetert in 2019, waarmee Frankrijk dichterbij haar middellangetermijndoelstelling komt, die is vastgesteld op – 0,4% BBP. Wel is deze verbetering lager dan de verbetering die is vereist op basis van de stand van de conjunctuur en de hoogte van de schuld.
Wat zijn de (mogelijke) gevolgen van de Franse plannen op de motivatie van Italië om de begroting wel weer aan de regels van het SGP te laten voldoen en op het opstarten van de buitensporigtekortprocedure voor Italië?
Iedere lidstaat dient zich te houden aan de regels van het SGP. Dit staat los van de plannen van andere lidstaten. Daarnaast dient de Commissie de begrotingsregels altijd individueel op lidstaten toe te passen.
Ik zie dan ook geen aanleiding voor een andere houding van de Commissie richting Italië of een verandering in de motivatie van de Italiaanse regering om aan de SGP regels te voldoen naar aanleiding van de aangekondigde maatregelen door de Franse regering.
Kunt u ingaan op de verdere gang van zaken rond de begroting van Italië? Kloppen de berichten in de media dat Italië verschillende compromisvoorstellen heeft gedaan om tot een lager, maar nog altijd te hoog tekort, te komen?
De Commissie heeft op 21 november een artikel 126(3) rapport gepubliceerd op basis van het niet voldoen aan de schuldreductieregel die voorschrijft dat de schuld in een bepaald tempo moet afnemen. In dat rapport heeft de Commissie geconcludeerd dat het openen van de buitensporigtekortprocedure (excessive deficit procedure – EDP) gerechtvaardigd is. Daarna heeft een voorportaal van de Ecofin (het EFC) een opinie over het rapport aangenomen waarin de analyse van de Commissie wordt onderschreven.
In de tussentijd had de Italiaanse regering besloten in dialoog met de Commissie een voorstel te doen voor het aanpassen van de ontwerpbegroting. Dit voorstel bevatte onder andere het uitstellen van de invoering van het basisinkomen en van de terugdraaiing van de eerdere pensioenhervorming. Het begrotingstekort zou daarmee volgens Italië uitkomen op 2,04%. Op basis van deze aangepaste begroting heeft de Commissie besloten geen EDP te openen op dit moment. Aangezien de aangepaste begroting nog steeds niet leidt tot een sterke daling van de publieke schuld (in lijn met het schuldenregel) en duurzame economische groei vind ik dit een gemiste kans van de Commissie.
Bent u voornemens en/of bereid om deze te hoge tekorten bij een volgende vergadering van de Eurogroep of de Ecofinraad aan de orde te stellen?
Ik heb altijd gepleit voor een strikte naleving en handhaving van het Stabiliteits- en Groei Pact zowel tijdens bilaterale gesprekken met mijn Europese collega’s als tijdens de plenaire vergadering van de Eurogroep en de Ecofinraad. Dit zal ik blijven doen.
Grensoverschrijdende oefening in verband met een kernongeval |
|
Gijs van Dijk (PvdA), Attje Kuiken (PvdA) |
|
Stientje van Veldhoven (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (D66), Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «PvdA: Duitse en Nederlandse hulpdiensten moeten samen oefenen voor kernongeval»?1
Ja.
Deelt u de mening dat de brand bij de kerncentrale en de informatievoorziening daarover aantoont dat grensoverschrijdende oefening van hulpdiensten en andere betrokken instanties hard nodig is? Zo ja, hoe gaat u ervoor zorgen dat dit voortaan wel gebeurt? Zo nee, waarom niet?
Op donderdagavond 6 december jl. is er een brand geweest in een splijtstoffabriek (ANF) die op ruim 1 km afstand (hemelsbreed) van de kerncentrale Emsland is gelegen. Er was dus geen brand in de kerncentrale Emsland. De kerncentrale werd niet bedreigd door de brand.
Zowel goede informatievoorziening als ook grensoverschrijdende oefening van hulpdiensten en andere betrokken instanties is van groot belang. Grensoverschrijdende oefeningen vinden regelmatig plaats. De Veiligheidsregio Twente stemt bij grensoverschrijdende oefeningen af met de Duitse autoriteiten De eerstvolgende uitgebreide oefening met Duitsland is de GEDEX oefening (German Dutch Emsland Exercise). Deze wordt in de eerste helft van 2020 gepland. Veiligheidsregio Twente bereidt zich voor op deze oefening.
Begrijpt u dat er naar aanleiding van die brand onrust ontstond bij bewoners in het grensgebied met Duitsland? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Ja, wij begrijpen dat er mogelijke verwarring is ontstaan door de berichtgeving. Dit ondanks de consistente lijn van communicatie door de Nederlandse autoriteiten dat er nimmer sprake is geweest van een risico voor de bevolking in Nederland, en er bij brand in de fabriek geen schadelijke stoffen zijn gemeten.
Was er naar uw mening sprake van een adequate informatievoorziening aan de inwoners en autoriteiten in Overijssel? Zo ja, waar blijkt dat uit? Zo nee, waarom niet en wat gaat u doen om dit in de toekomst te verbeteren?
De Veiligheidsregio Twente en de ANVS hebben via hun eigen websites en twitteraccounts het publiek geïnformeerd met feitelijk juiste informatie en contacten met de media onderhouden. Zowel de Veiligheidsregio als de ANVS zien het als haar taak en prioriteit om alert te zijn op en het monitoren van de maatschappelijke impact en zo nodig daarop te reageren, naast de afhandeling van het incident en het beoordelen van eventuele gevaren voor de bevolking.
Hoe verhoudt het feit dat er blijkbaar geen grensoverschrijdende oefeningen worden gehouden zich tot de aanbevelingen van de Onderzoeksraad voor Veiligheid (OVV) «Samenwerken aan nucleaire veiligheid» over samenwerking inzake kerncentrales in grensgebieden met Duitsland en België?2 Hoe gaat u ervoor zorgen dat er, conform een van de aanbevelingen van de OVV, gezamenlijke oefeningen gaan plaatsvinden?
Er vinden verschillende grensoverschrijdende oefeningen plaats. Met België is in 2018 geoefend in de nucleaire oefening Shining Spring. In de eerste helft van 2020 wordt een GEDEX (German Dutch Emsland Exercise) oefening gepland.
In de brief van de Staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat aan de Kamer van 18 oktober 20183 wordt uitgebreid ingegaan op de opvolging van de aanbevelingen. In die brief staat ook een overzicht van alle grensoverschrijdende oefeningen sinds 2015.
Gaan de crisisplannen in grensregio’s in de buurt van kerncentrales op dit moment voldoende in op grensoverschrijdende aspecten? Zo ja, waar blijkt dat uit? Zo nee, wat gaat u doen om dit te verbeteren?
Er is een Rampbestrijdingsplan Kernkraftwerk Emsland. Die is opgesteld door de Veiligheidsregio Twente en vastgesteld door de Veiligheidsregio’s Twente, Drenthe en IJsselland. Momenteel wordt gewerkt aan een actualisatie van dit plan. Hierbij worden alle zeven Veiligheidsregio’s betrokken, die binnen de 100 km zone rond de kerncentrale zijn gelegen (Groningen, Fryslân, Drenthe, Flevoland, IJsselland, Noord- en Oost-Gelderland en Gelderland-Midden). De Veiligheidsregio Twente heeft een overeenkomst met de Landkreis Emsland, waarin de kerncentrale is gelegen, over het doormelden van incidenten op het terrein van de kerncentrale. Ook kan er vanuit de Veiligheidsregio Twente een liaison gezonden worden naar de crisisstaf van de Landkreis Emsland. In onderlinge samenwerking en met ondersteuning van het Ministerie van Justitie en Veiligheid zijn langs de gehele Nederlands-Duitse grens dergelijke liaisons opgeleid. De liaisons zullen ook over en weer aan oefeningen deelnemen.
De bruikbaarheid van de cijfers van het World Justice Project bij het vergelijken van rechtsstelsels |
|
Michiel van Nispen |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD), Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
Is de Rule of Law-index voor u één van de belangrijkste indicatoren om uw bewering te onderbouwen dat Nederland een vitale rechtsstaat heeft die op hoog niveau functioneert en vergeleken met andere landen hoog scoort? Zo nee, welke dan wel?1
De Rule of Law index is één van de indicatoren die er op wijst dat de Nederlandse rechtsstaat, ook in vergelijking met andere rechtsstelsels, over het algemeen goed scoort. In de brief van 16 november 2018 (Kamerstukken II 2018/19, 29 279, nr. 470), hebben wij in dit verband ook verwezen naar het Europees Justitieel Scorebord en het Continu Onderzoek Burgerperspectieven van het SCP. Ook het tweejaarlijkse rapport van de European Commission for the Efficiency of Justice is een belangrijke indicator met betrekking tot het Nederlandse rechtsstelsel.
Welke bronnen heeft u nog meer om uw bewering te onderbouwen dat Nederland in vergelijking met andere landen een vitale rechtsstaat heeft die op hoog niveau functioneert?
Zie antwoord vraag 1.
Klopt het dat de ranglijst van het World Justice Project (WJP), de zogenoemde WJP Rule of Law Index, gebaseerd wordt op enquêteonderzoek?
Is te achterhalen wie het (enquête)onderzoek in Nederland feitelijk uitvoert? Zo nee, waarom niet?
Welke onderzoeksvragen zijn er en welke methodologie ligt hieraan ten grondslag?
Weet u hoe vaak het onderzoek van het WJP wordt uitgevoerd in Nederland en wanneer dit onderzoek voor het laatst heeft plaatsgevonden, met andere woorden: van wanneer dateren de meest recente data vanuit Nederland?
Is het toeval dat Nederland in 2015, 2016 en 2018 op dezelfde plaats terecht is gekomen in de Rule of Law-index? Welk nieuw onderzoek ligt hieraan steeds ten grondslag?
Vindt u dat het onderzoek van het WJP voldoende representatief is voor de gehele Nederlandse rechtsstaat? Klopt het dat het WJP-onderzoek zich slechts focust op de drie grootste Nederlandse steden en dat op basis van de enquêtes die door mensen, woonachtig in de drie grootste steden in Nederland, worden ingevuld een beeld wordt geschetst voor geheel Nederland?
Hoe is het onderzoek van het WJP in andere landen georganiseerd? Vindt het onderzoek in andere landen op precies dezelfde wijze plaats als in Nederland?
Door wie wordt het WJP-onderzoek gefinancierd?
Het World Justice Project wordt gefinancierd door onder andere stichtingen, overheden, bedrijven, individuen en nationale Ordes van Advocaten. Het Ministerie van Justitie en Veiligheid levert geen financiële bijdrage aan het onderzoek tot de totstandkoming van de Rule of Law Index.
Zijn er ook financiële bijdragen vanuit Nederland voor het WJP-onderzoek? Zo ja, wie financiert dit en om welke bedragen gaat het?
Zie antwoord vraag 10.
Hoe betrouwbaar en objectief zijn volgens u de onderzoeksresultaten? Biedt dit voldoende rechtvaardiging om stellige conclusies te trekken en objectieve vergelijkingen te maken tussen rechtsstelsels van verschillende landen?
Het World Justice Project is zoals gezegd één van de indicatoren met betrekking tot de staat van het Nederlandse rechtsstelsel. Wij hebben geen aanleiding te twijfelen aan de betrouwbaarheid en objectiviteit van het onderzoek. In samenhang met andere onderzoeken (zie o.a. antwoord op vraag 2) is het naar onze mening gerechtvaardigd uitspraken over het Nederlandse rechtsstelsel hierop te baseren. Elk rapport heeft zijn eigen systematiek en kent een eigen specifieke invalshoek. Maar allen wijzen met betrekking tot de staat van het Nederlands rechtsstelsel in dezelfde richting.
Legionellabesmettingen |
|
Corrie van Brenk (PvdA) |
|
Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met de uitzending van Zembla van 12 december 2018 over legionellabesmettingen?1
Ja.
Ben u bereid, nu uit de uitzending blijkt dat koeltorens een belangrijke bron van legionellabesmetting zijn en er in de uitzending wordt aangegeven dat er nog geen volledig overzicht bestaat van alle bestaande koeltorens in Nederland, dit met spoed in kaart te (laten) brengen en actueel te houden?
Allereerst: natte koeltorens vallen qua beleid onder de Wet milieubeheer, waarbij het bevoegd gezag bij gemeenten en provincies is gelegd. Naar schatting zijn er in Nederland zo’n 4.000 natte koeltorens, die vaak op daken staan en niet altijd even makkelijk te zien zijn. Vanwege de legionellarisico’s die natte koeltorens kunnen opleveren is daarom in opdracht van het ministerie in april 2016 de «natte koeltorenkaart» online gegaan. Dit is een openbaar toegankelijke digitale kaart, die onderdeel is van de Atlas Leefomgeving (www.atlasleefomgeving.nl). Alle natte koeltorens die sinds 1 januari 2010 geplaatst zijn, moeten op grond van de Wet milieubeheer bij het bevoegd gezag gemeld worden, en worden toegevoegd aan de kaart. De kaart bevat op dit moment 1.851 natte koeltorens op 883 locaties. Ook burgers, bedrijven en instellingen kunnen via de Atlas een melding doen van (mogelijke) natte koeltorens. Die meldingen komen dan terecht bij het bevoegd gezag. Na validatie verschijnen de gemelde koeltorens op de kaart. Uiteraard kan het bevoegd gezag ook zelf natte koeltorens op de kaart plaatsen. Per maand worden op deze wijze gemiddeld zo’n 50 natte koeltorens aan de kaart toegevoegd.
Enerzijds kan de natte koeltorenkaart fungeren als startpunt voor het uitoefenen van toezicht op naleving van de regelgeving, zodat zo nodig preventieve maatregelen kunnen worden afgedwongen. Anderzijds is de natte koeltorenkaart een belangrijk hulpmiddel om in geval van een uitbraak van legionella snel de mogelijke bronnen op te sporen en ter plekke maatregelen te nemen om de uitbraak te stoppen.
Bent u van mening dat de protocollen rondom legionella wat betreft koeltorens voldoen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Op grond van de Wet milieubeheer is de beheerder van een natte koeltoren verplicht om een risicoanalyse uit te voeren en op basis daarvan een beheersplan op te stellen en maatregelen uit te voeren om het risico op besmetting van personen te beheersen. Om dit op een verantwoorde wijze te doen is er door ISSO een model-document ontwikkeld, dat via internet te downloaden is. Aanvankelijk was het toezicht versnipperd, maar sinds 1 april 2017 vormt het toezicht op de legionellarisico’s van natte koeltorens onderdeel van het basistakenpakket van de omgevingsdiensten.
Ik ben van mening dat, met de natte koeltorenkaart in de Atlas Leefomgeving, de regelgeving (inclusief meldplicht), de hulpmiddelen om daar uitvoering aan te geven en het beleggen van het toezicht bij de omgevingsdiensten, er voldoende mogelijkheden zijn voor het bevoegd gezag om de legionellarisico’s van natte koeltorens te beheersen. Waar nodig zal ik richting de bevoegde gezagen nogmaals een oproep doen de inventarisatie van natte koeltorens actief te blijven oppakken.
Hoe beoordeelt u de ontwikkeling dat door overheidsbeleid veel verzorgingshuizen en verpleeghuizen omgevormd zijn naar seniorencomplexen, waar mensen in formele zin zelfstandig wonen, waardoor een koperzilverionisatie niet meer is toegestaan?
De ontwikkeling naar een andere vorm van zorgverlening in Nederland heeft indirect gevolgen voor legionellapreventie. Verzorgings- en verpleeghuizen bestaan nog steeds en er is geen discussie of deze vorm van zorgverlening wel of niet onder de plicht tot legionellapreventie valt. Verpleeg- en verzorgingshuizen zijn genoemd in artikel 2 van de Regeling legionellapreventie.
In het programma van Zembla is het begrip woonzorgcentrum geïntroduceerd. In feite is hier sprake van een appartementencomplex waar naast jongeren ook ouderen kunnen wonen. Een dergelijke locatie wordt op dit moment niet aangemerkt als een zogeheten prioritaire locatie, waarbij legionellapreventie verplicht is. Ik ga hierop in bij het antwoord op de vragen 6 tot en met 10.
Hoe oordeelt u over het feit dat instellingen die de koperzilverionisatieapparatuur niet verwijderen, door de Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT) bedreigd worden met een boete, terwijl zij juist hun bewoners proberen te beschermen?
Bescherming van inwoners tegen legionella acht ik van groot belang. Er is echter een ontwikkeling dat koperzilverapparatuur als enige oplossing wordt gezien om legionella te voorkomen, terwijl bij thermisch beheer van de installatie de bewoners in principe (bij goed gebruik) afdoende beschermd zijn.
De ILT is in deze gevallen gebonden aan de gebruiksvoorschriften die gesteld zijn door het College voor de toelating van gewasbeschermingsmiddelen en biociden (Ctgb). Bij koperzilverionisatie gaat het om een biocide. Als het Ctgb in haar toelating bepaalt dat koperzilverapparatuur alleen mag worden gebruikt in prioritaire locaties, dan is het de taak van de ILT bestuursrechtelijk op te treden als dit voorschrift niet opgevolgd wordt. Echter, juist vanwege de ontwikkeling naar nieuwe zorgsystemen werk ik aan een wijziging van regelgeving om dit soort situaties te voorkomen. Ik ga hierop in het antwoord op de vragen 6 tot en met 10 nader in.
Hoe oordeelt u over het feit dat seniorencomplexen formeel zelfstandige woningen zijn, er ook minder strenge protocollen voor legionellapreventie gelden, terwijl de oudere, vaak zorgbehoevende bewoners, behoren tot de risicogroep?
Bent u bereid deze problematiek met spoed te onderzoeken?
Bent u bereid zo nodig extra maatregelen te nemen of regelgeving aan te passen om deze groep bewoners te beschermen tegen legionellabesmetting?
Bent u bereid seniorencomplexen en serviceflats toe te voegen aan het lijstje van prioritaire instellingen inzake legionella?
Hoe oordeelt u de stelling, dat de oudere bewoners van serviceflats en seniorencomplexen onvoldoende beschermd worden tegen legionellabesmetting?
Websites die sjoemelen met kaartverkoop |
|
Peter Kwint |
|
Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
Bent u ervan op de hoogte dat secundaire tickethandelaar Topticketshop kaarten aanbiedt voor een lezing van Michelle Obama en claimt deze beschikbaar te hebben, terwijl de ticketverkoop nog niet is begonnen en de ticketverkoop op naam is?1
Ja.
Bent u bekend met het feit dat deze website 100% ticketgarantie biedt, waarbij ze garanderen «dat u uw tickets op tijd in huis heeft en dat u hiermee gegarandeerd toegang krijgt tot het evenement», terwijl er tegelijkertijd wordt vermeld in de voorwaarden dat de organisator doorverkochte tickets kan «annuleren en de toegang tot het evenement weigeren. In dat geval wordt 100% van de overeengekomen prijs inclusief verzendkosten vergoed.»?2 3
Ja.
Deelt u de mening dat dit voor consumenten ondoorzichtig en misleidend is? Zo nee, waarom niet?
Het is voorstelbaar dat er sprake kan zijn van misleiding krachtens titel 3 van boek 6 van het Burgerlijk Wetboek. Daarvan is o.m. sprake wanneer informatie wordt verstrekt die feitelijk onjuist is of die de consument misleidt. Te denken valt aan informatie over de voornaamste kenmerken van het product, de prijs, de risico’s, de verplichtingen van de handelaar of de rechten van de consument etc. Op grond van deze wettelijke regeling is het aan de betreffende handelaar om aannemelijk te maken en zo nodig te bewijzen dat hij de consument juist heeft geïnformeerd en dat er derhalve geen sprake is van misleiding. Slaagt een handelaar niet om dit bewijs te leveren, dan is de gesloten overeenkomst vernietigbaar door de consument. Het is echter niet aan mij om daar in individuele gevallen een oordeel over te vellen.
Bent u bereid de Autoriteit Consument en Markt (ACM) te vragen hier onderzoek naar te doen? Zo nee, waarom niet?
De ACM is een onafhankelijk toezichthouder. Zij vervult daarom haar taken onafhankelijk van de politiek en het bedrijfsleven. Wel kunnen wij de ACM op de hoogte brengen van deze praktijk en zullen dit ook doen.
Bent u bereid alsnog met een wetsvoorstel te komen om deze praktijken aan banden te leggen?
Ik verwijs hierbij graag naar mijn brief «Voortgang Cultuur in een open samenleving4» en de beantwoording van uw vragen over «het bericht dat kaarten voor Rammstein binnen enkele minuten waren uitverkocht5» en «aanvullende vragen over het bericht dat kaarten voor Rammstein binnen enkele minuten waren uitverkocht6». Hierin schrijf ik dat mijn collega van EZK en ik het afgelopen jaar met verschillende partijen hebben gesproken en dat ik naar aanleiding daarvan een aantal opties heb overwogen om uitvoering te geven aan de motie. Zoals aangegeven kies ik voor een voorlichtingscampagne om de consument bewuster te maken van doorverkoop. Ten tweede ga ik bezien wat ik kan doen om initiatieven uit het veld die de doorverkoop tegen woekerprijzen voorkomen, te ondersteunen. En, tot slot heb ik het onderwerp in Brussel aangekaart, omdat een Europese aanpak effectiever zal zijn.
De precieze oorzaak van het ongeluk met een Apachehelikopter in Mali |
|
Sadet Karabulut |
|
Barbara Visser (staatssecretaris defensie) (VVD) |
|
Deelt u de conclusies van het bericht dat de ware toedracht van het ongeluk met de Apachehelikopter in maart 2015 het gevolg was van een keten van oorzaken, waaronder die met de «servo actuator», maar ook gebrekkig onderhoud en een gebrekkig veiligheidsbewustzijn?1 Zo nee, waarom niet?
Zoals de Commissie van Onderzoek (CvO) heeft geconcludeerd werd het ongeval met de Apache-helikopter veroorzaakt door het technisch falen van een component in het besturingssysteem van de helikopter. Het betrof de breuk van een verbogen probe van de Linear Variable Differential Transducer (LVDT) in de servo actuator. Het personeel van de Koninklijke Luchtmacht voert zelf geen onderhoud uit op de servo actuator, waarvan deze component deel uitmaakt. Het is mogelijk dat de kromming in de probe gedurende het onderhoud in de Verenigde Staten (VS) is ontstaan, maar dit kon niet door de CvO worden vastgesteld. Onderzoek heeft uitgewezen dat de initiële kromming waarschijnlijk niet door operationeel gebruik van de helikopter is ontstaan (door trillingen). In het onderzoek is evenmin een causaal verband gelegd tussen de breuk van de probe en het veiligheidsbewustzijn van Defensiepersoneel.
Ten tijde van het ongeval werd gebruik gemaakt van twee typen LVDT-probes in de servo actuators van de Nederlandse Apachevloot. Bij tests is gebleken dat het type probe in de verongelukte Apache (de Q15) na verbuiging eerder breekt dan het andere type. Tijdens het CvO-onderzoek is daarom in samenspraak met de Amerikaanse overheid en de fabrikant besloten om dit type probe uit de Apachevloot te verbannen. Dit is gebeurd bij alle Nederlandse en Amerikaanse Apaches.
Waarom hebt u in de brief van 21 november 2016, noch in antwoord op Kamervragen, melding gemaakt van dit specifieke onderdeel als directe oorzaak van het ongeluk?2
De Kamer is destijds op de gebruikelijke wijze over de uitkomst van het CvO-rapport geïnformeerd. De belangrijkste conclusies zijn met de Kamer gedeeld (Kamerstuk 29 521, nr. 332). De conclusie van de CvO was dat het ongeval is veroorzaakt door het technisch falen van een component in het besturingssysteem van de helikopter.
Klopt het dat «twee jaar eerder» een rapport is opgesteld waarin een aanbeveling is gedaan om te komen tot een onderzoek «in de verbetering in de bestel en leveringsketen»? Zo nee, hoe zijn dan de feiten?
In 2013 vond een onderzoek plaats naar een voorval waarbij tijdens onderhoud aan een Chinook-helikopter wisselspanning en gelijkspanning abusievelijk op elkaar zijn aangesloten. In dit onderzoek is geconcludeerd dat het verminderd functioneren van de logistieke keten mogelijk van invloed is geweest op het ontstaan van het voorval. Deze conclusie heeft geresulteerd in de aanbeveling «nader te onderzoeken of de waargenomen tekortkomingen in de logistieke bestel- en leveringsketen structureel zijn en hoe indien nodig verbeteringen kunnen worden aangebracht». Bij het verschijnen van het CvO-rapport over het Chinook-voorval had de Commandant Luchtstrijdkrachten reeds verbeteringen in de logistieke bestel- en leveringsketen in gang gezet.
Het rapport over het Chinook-voorval, uitgezonderd personeelsvertrouwelijke informatie en de technische gegevens die vallen onder International Traffic in Arms Regulations (ITAR)-regelgeving voor exportcontrole, staat sinds 10 september 2018 op de website van de rijksoverheid.
Klopt het tevens dat de luchtmachtleiding toentertijd de aanbeveling naast zich neer heeft gelegd? Bent u bereid dit rapport naar de Kamer te sturen?3
Zie antwoord vraag 3.
Klopt het dat het hoogste doel de missie was en niet per se de veiligheid? Zo ja, is dat nog steeds zo en bent u bereid dat te veranderen? Kunt u dat toelichten?
Werken bij Defensie is bijna per definitie werken in risicovolle omstandigheden. Binnen die omstandigheden doen wij er alles aan om het zo veilig mogelijk te houden. Dat betekent dat het één niet boven het ander kan staan, maar dat er gelijktijdig zowel aandacht aan de opdracht als aan de veiligheid moet worden besteed.
Deelt u de mening dat het ongeval voorkomen had kunnen worden als het onderhoud zorgvuldiger gedaan was geweest? Kunt u uw antwoord toelichten? Kunt u een overzicht geven van de actuele concrete verbeteringen van het veiligheidsbewustzijn bij de luchtmacht en vooral het helikopterbeheer?
Nee, er zijn geen indicaties dat productie of onderhoud niet of onvoldoende is uitgevoerd.
Naar aanleiding van het CvO-onderzoek naar het Chinook-voorval heeft het Commando Luchtstrijdkrachten een vervolgonderzoek gedaan naar de veiligheidscultuur van het betreffende squadron. Er zijn verschillende maatregelen getroffen om het veiligheidsbewustzijn verder te vergroten. Zo zijn er meer medewerkers opgeleid voor de neventaak van veiligheidsofficier. Bedrijfsveiligheid wordt periodiek besproken met de squadroncommandanten. Ook is er structureel overleg over veiligheidsvoorvallen en de maatregelen die worden genomen om ze te voorkomen.
Het bericht ‘Bouwen in het groen? Wel doen’ |
|
Daniel Koerhuis (VVD), Antoinette Laan-Geselschap (VVD) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
![]() |
Kent u het artikel «Bouwen in het groen? Niet doen»?1
Ja.
Bent u er vooraf van in kennis gesteld dat de rijksbouwmeester in de media een dergelijk standpunt zou innemen aangaande het woningbouwbeleid? Zo nee, waarom niet?
Ik zie de uitspraken van de Rijksbouwmeester – als lid van het College van Rijksadviseurs – niet op zichzelf maar in de context van de studie Panorama Nederland. Vooraf heb ik kennis kunnen nemen van de inhoud van deze publicatie. Ik acht de strekking van deze studie een waardevolle bijdrage aan het publieke debat rond de toekomstige inrichting van Nederland. Het College van Rijksadviseurs geeft hierin een aanzet voor een uitdagend toekomstperspectief en verbeeldt uiteenlopende kansen om actuele opgaven innovatief, samenhangend en duurzaam op te pakken.
Hoe ziet u het publiek innemen van een dergelijk standpunt aangaande het woningbouwbeleid door een ambtenaar in het licht van uw ministeriële verantwoordelijkheid?
De adviezen van het College van Rijksadviseurs c.q. de Rijksbouwmeester hebben geen bindend karakter en hebben als doel het denken vanuit een ruimtelijke, dus integrale, invalshoek te bevorderen. Publicatie van de adviezen, als mede de publieke optredens waarin de adviezen een nadere toelichting krijgen, acht ik van belang. Ik waardeer daarbij de adviezen van de Rijksbouwmeester aan de rijksoverheid die, gebaseerd op een lange traditie en vanuit een specifieke expertise, bijdragen aan het nationale beleid. De uitspraken van de Rijksbouwmeester, individueel of als lid van het College van Rijksadviseurs, hebben geen directe invloed op de uit te voeren woningbouwplannen. Deze adviezen betrekt het Rijk bij visievorming en strategische keuzes.
In hoeverre hebben de uitspraken van de rijksbouwmeester invloed op de uit te voeren (woning-)bouwplannen?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u van mening dat de noodzakelijke stijging van de bouwproductie naar 75.000 woningen per jaar, zoals beschreven in uw brief van 16 november 2018, de hoogste prioriteit heeft? Zo ja, bent u nog steeds van mening dat bestuurders nu nog vooral binnen de stadsgrenzen bouwen, maar dat «het allebei moet: én binnenstedelijk én in het groen», zoals u heeft gezegd in het artikel «Bouw woningen in het groen»?2
Het versnellen van de woningbouw heeft voor mij de hoogste prioriteit. Zoals ik reeds heb aangegeven in mijn Kamerbrief «meer prioriteit voor woningbouw» d.d. 13 maart j.l. naar aanleiding van het artikel «Bouwen in het groen», vind ik het uiteraard belangrijk dat regio’s bij de keuze voor nieuwe woningbouwlocaties zorgvuldig omgaan met de beschikbare ruimte. Daarom vind ik het belangrijk dat zij in eerste instantie de kansen binnen bestaand bebouwd gebied optimaal benutten. Vanuit verschillende opgaven bezien heeft die inzet de voorkeur. Tegelijkertijd moeten we realistisch zijn dat in enkele regio’s het nu al duidelijk is dat niet alles binnenstedelijk op te lossen zal zijn. We moeten daarom tijdig anticiperen op risico’s, zoals uitval of vertraging van bestaande plannen, die kunnen leiden tot een te beperkte capaciteit in bestaand bebouwd gebied. In de woondeals met de meest gespannen regio’s beoog ik daarom afspraken te maken over de benodigde plancapaciteit die aansluit bij de behoefte, en het monitoren van planvoorraad binnen deze regio’s. We zullen per regio en per locatie moeten bezien wat wenselijk en realistisch is om de verschillende doelstellingen te bereiken.
Hoe ziet u de noodzaak voor een «leidende visie» vanuit het Rijk, zoals bepleit door de rijksbouwmeester, in het licht van de decentralisatie van het woonbeleid?
De Rijksbouwmeester doelt hier op de Nationale Omgevingsvisie (NOVI). Deze visie moet inspirerend, verbindend, richtinggevend en agenderend zijn om tot een samenhangende aanpak te komen van urgente en complexe strategische opgaven. Veel van deze opgaven vereisen een gezamenlijke – nationale, regionale of intergemeentelijke – aanpak, zonder de verantwoordelijkheidsverdeling uit het oog te verliezen. De rol van het Rijk kan daarmee per opgave, gebied of fase verschillend zijn. De Nationale Omgevingsvisie schetst daarvoor de richting en aanpak.
Het bericht ‘The illusion of UK bank capital strength’ |
|
Henk Nijboer (PvdA) |
|
Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «The illusion of UK bank capital strength»?1
Ja.
Kloppen de opmerkingen in het bericht dat de Royal Bank of Scotland (RBS) overweegt kapitaal terug te geven aan aandeelhouders omdat het vindt dat het overtollig kapitaal heeft? Wat vindt u ervan dat Britse banken kennelijk menen overtollig kapitaal te hebben als het Tier 1-kapitaal afdoende is, maar de leverage ratio nog altijd zeer laag is? Kloppen de berekeningen in het artikel?
Het artikel spreekt enerzijds over het uitkeren van dividend en anderzijds over het inkopen of aflossen van kapitaalinstrumenten. Hiervoor dienen banken aan strenge voorwaarden te voldoen, zoals beschreven in antwoord op vraag 4. Banken moeten te allen tijde voldoen aan het absolute minimum in de wet. Eerder deelde ik daarom al mijn verwachting dat banken in de praktijk hogere ratio’s nastreven dan de absolute minima in de wet.2 De auteurs van het genoemde artikel gebruiken een eigen methodologie voor het berekenen van de leverage ratio, namelijk op basis van de marktwaarde van de aandelen van banken. De leverage ratio wordt normaliter op basis van een geharmoniseerde Europese definitie berekend. Op de website van de Europese Bankenautoriteit (EBA) kunt u deze leverage ratio’s vinden voor 130 Europese banken, waaronder de Britse banken waarover in het artikel wordt gesproken.3
Wat is het huidige Tier 1-kapitaal van de grote Nederlandse banken, en de ongewogen leverage ratio?
Hieronder treft u de gevraagde cijfers aan, op basis van gegevens van de Europese Bankenautoriteit.
ABN Amro
20.106
19,24
4,1 (4,1)
ING
50.137
15,73
4,3 (4,1)
Rabobank
37.383
18,75
6,0 (5,4)
De Volksbank
3.246
34,34
5,2 (5,2)
BNG1
4.610
37,93
3,6 (3,6)
NWB4
1.939
73,96
2,4 (2,4)
In Europa is voor promotionele banken zoals BNG en NWB een passende leverage ratio eis overeengekomen.
Welke regels gelden met betrekking tot het teruggeven van kapitaal voor banken? Vanaf welke kapitaalratio is teruggave van kapitaal toegestaan?
Banken dienen altijd te voldoen aan de minimale kapitaaleisen die op dat moment van toepassing zijn. Ook dienen banken in de kapitaalplanning te anticiperen op (verwachte) hogere eisen die in de toekomst (kunnen) gaan gelden, zodat banken ook hier tijdig aan zullen voldoen. De bank voert hier zelf de ICAAP voor uit (Internal Capital Adequacy Assessment Process). Dit wordt vervolgens door de toezichthouder getoetst in de SREP (Supervisory Review and Evaluation Process).
Het artikel spreekt enerzijds over het uitkeren van dividend en anderzijds over het inkopen of aflossen van kapitaalinstrumenten. Hiervoor dienen banken aan strenge voorwaarden te voldoen.
Ten eerste is het een bank niet toegestaan om uitkeringen te doen aan de houders van kapitaal, bijvoorbeeld in de vorm van dividend, wanneer het kapitaal van de bank onder het niveau van de gecombineerde buffers valt. De gecombineerde buffer is een extra laag kapitaal bovenop de harde minimale eisen.4 De hoogte van de gecombineerde buffer wordt bepaald door een optelsom van de kapitaalconserveringsbuffer, contracyclische buffer en de hoogste van de mondiaal systeemrelevantiebuffer, overige systeemrelevantiebuffer of systeemrisicobuffer. Wanneer banken niet aan de gecombineerde buffer voldoen, treden automatisch maatregelen in werking, zoals het gedeeltelijk of geheel beperken van (dividend)uitkeringen en variabele beloningen.
Ten tweede dient de toezichthouder vooraf toestemming te geven voor het inkopen of aflossen van kapitaalinstrumenten. Om toestemming te krijgen moet een bank de kapitaalinstrumenten vervangen door instrumenten van gelijke of hogere kwaliteit. Dit moet gebeuren tegen voorwaarden die de inkomstencapaciteit van de bank waarborgen. Indien een bank er niet voor kiest om de kapitaalinstrumenten te vervangen door instrumenten van gelijke of hogere kwaliteit, dient de bank de minimale kapitaaleisen en gecombineerde buffers te overschrijden met een marge die de toezichthouder noodzakelijk acht.
Vindt u dat de Britse banken blijk van risicobewustzijn geven als zij menen kapitaal terug te kunnen geven aan aandeelhouders terwijl de buffers nog zo laag zijn, en tegelijkertijd de risico’s gigantisch zijn, bijvoorbeeld ten aanzien van Brexit?
Ik vind het verstandig dat banken hoge buffers aanhouden. Hier wijs ik ook op in mijn gesprekken met de banken. Sinds het uitbreken van de financiële crisis zijn veel maatregelen genomen om financiële instellingen weerbaarder te maken. Bij banken zijn de kapitaaleisen substantieel verhoogd en ook is de kwaliteit van het kapitaal dat moet worden aangehouden verbeterd.
Ten eerste zorgt de harde leverage ratio eis van 3% ervoor dat banken voortaan een minimale hoeveelheid eigen vermogen moeten aanhouden. Als banken hier niet aan voldoen, zullen zij uiteindelijk afgewikkeld worden. Banken zullen daarom een leverage ratio moeten en willen nastreven die boven de minimumeis ligt. Ook wanneer de leverage ratio van banken een klap krijgt als gevolg van een economische terugval, moeten banken voldoen aan het absolute minimum in de wet. Een dergelijk wettelijk minimum bestond noch in Europa, noch in Nederland.
Ten tweede heeft Nederland heeft in aanvulling op de 3% eis voor alle banken in Europa ingezet voor een hogere leverage ratio eis voor de systeemrelevante banken. Deze inzet heeft er mede toe geleid dat er een opslag op de leverage ratio eis voor de mondiale systeembanken (G-SIIs) geïmplementeerd wordt.
Ten derde heeft de Nederlandse inzet er toe geleid dat een verhoging voor nationaal systeemrelevante banken (O-SIIs) nog nader onderzocht wordt. De Europese Commissie zal de impact van een opslag voor nationaal systeemrelevante banken in kaart brengen en op basis hiervan de introductie van een opslag voor deze groep overwegen. Ik ga me er hard voor maken dat die discussie tot de gewenste hogere buffereis leidt.
Tot slot moeten banken – naast een ondergrens aan eigen vermogen – ook voldoende schulden gaan aanhouden, waarop relatief eenvoudig bail-in kan worden toegepast. Het recente akkoord op het bankenpakket bevat strengere bepalingen over de hoeveelheid schulden die banken moeten aanhouden die makkelijk bail-inbaar zijn (MREL). Voor grote banken moet de MREL minimaal 8% van de balans zijn. Het bankenpakket vergroot zo verder de afwikkelbaarheid van banken en verkleint de kans dat overheden wederom moeten optreden als redder in nood.
Het Europese kapitaaleisenraamwerk CRR, waarin de leverage ratio eis is vastgelegd, is maximumharmonisatie. De leverage ratio eis, met opslag voor de allergrootste banken, zal in Nederland rechtstreeks van toepassing zijn. Omdat het gaat om maximumharmonisatie kan Nederland geen strengere eisen stellen in de nationale wet- en regelgeving. Het is belangrijk om te benadrukken dat de leverage ratio een achtervang vormt voor het risicogewogen raamwerk. Juist op het vlak van de risicogewogen eisen zijn al veel stappen gezet en zullen de komende jaren nog verdergaande maatregelen worden genomen. Zo zijn eind vorig jaar grondige hervormingen voorgesteld door het Bazelse Comité, onder meer met de voorgestelde introductie van de kapitaalvloeren. Europese implementatie van deze eisen zal leiden tot fors hogere kapitaaleisen voor Nederlandse banken. Dit zorgt er ook voor dat de leverage ratio’s van deze banken omhoog zullen gaan. Zoals reeds gecommuniceerd naar uw Kamer zal Nederland inzetten op adequate implementatie van de Bazelse voorstellen in Europees verband.
Kent u Nederlandse banken die overwegen kapitaal uit te keren? Zo ja, wat vindt u daarvan?
Zoals in antwoord op vraag 4 aangegeven, dienen banken te voldoen aan strenge voorwaarden voordat zij over kunnen gaan tot het uitkeren van dividend enerzijds of het inkopen of aflossen van kapitaalinstrumenten anderzijds.
De toezichthouder toetst of hier aan voldaan wordt. Wanneer dit het geval is, dan hebben banken de ruimte om dividend uit te keren of kapitaalinstrumenten af te lossen of in te kopen.
Deelt u de mening dat de Britse situatie een illustratie is van het belang van de ongewogen kapitaalratio? Bent u bereid om de minimum ongewogen kapitaalratio in Nederland op 4% te houden, en erna naar 10% te verhogen?
Zie antwoord vraag 5.
Welke afspraken zijn er opgenomen over de kapitaaleisen aan Britse banken na Brexit en hoe kan worden voorkomen dat Nederland en de EU in een nieuwe kredietcrisis worden gestort door besmettingsgevaar door Britse banken en door slechte Britse regels ten aanzien van de financiële sector?
Voor een beperkt aantal subsectoren van de financiële sector zijn in bestaande EU-regelgeving bepalingen opgenomen die bij (unilaterale) positieve equivalentie, financiële instellingen vanuit het derde land in meer of mindere mate toegang geven tot de markt voor financiële dienstverlening.
Op hoofdlijnen betekent de schets van de politieke verklaring op het gebied van financiële dienstverlening dat er in de overgangsperiode voor de toekomstige betrekkingen met het Verenigd Koninkrijk (VK) gekeken zal worden naar markttoegang op basis van deze reeds bestaande equivalentieraamwerken, met mogelijk aanvullende afspraken over samenwerking, dialoog en wederzijdse afstemming. Deze afspraken dienen dus nog (in de overgangsperiode) gemaakt te worden.
Het kapitaaleisenraamwerk CRR/CRD, dat de «traditionele» bancaire dienstverlening (aantrekken van deposito’s, verlenen van kredieten, etc.) in de EU reguleert, kent geen equivalentieraamwerk dat financiële dienstverlening vanuit het derde land tot de gehele interne markt mogelijk maakt. Banken die deze diensten willen verlenen, zullen dus een vergunning in de EU moeten aanvragen, waarbij de in de EU geldende Europese en/of nationale regels, zoals ten aanzien van bonus en het vereiste gewogen en ongewogen (leverage ratio) kapitaal, zullen gelden. Dit is ook de reden dat veel banken vanuit het VK reeds een vergunning in de EU hebben aangevraagd en/of bestaande EU-27 entiteiten aan het uitbouwen zijn.
Gedwongen huwelijken van vrouwen uit Myanmar in China |
|
Achraf Bouali (D66), Anne Kuik (CDA) |
|
Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (D66) |
|
![]() ![]() |
Bent u bekend met het bericht «Vrouwen Myanmar massaal verkocht aan Chinese mannen»?1
Ja.
Kunt u een korte appreciatie geven van het onderzoek van de John Hopkins Universiteit waar naar verwezen wordt in het artikel?
Het onderzoek is uitgevoerd in samenwerking met de Kachin Women’s Association Thailand (KWAT). De onderzoekers trachten een inschatting te maken van de omvang van mensenhandel in vrouwen en meisjes van Myanmar naar China met als doel gedwongen huwelijken en zwangerschappen. Volgens het onderzoek zijn de slachtoffers meisjes en vrouwen tussen de 15 en 55 jaar, afkomstig uit de staat Kachin en het noorden van de staat Shan. Het is de inschatting van de onderzoekers dat in 2017 65.000 Myanmarese meisjes en vrouwen in China verbleven. 2.500 Van hen bevonden zich in een gedwongen huwelijk met een Chinese man. Binnen deze groep zijn duizend meisjes en vrouwen tot een huwelijk gedwongen via mensenhandel. Een totaal van 2.300 meisjes en vrouwen raakten zwanger (conform het rapport forced childbearing).
De noordelijke staat Kachin is een van de minst toegankelijke regio’s in Myanmar doordat het leger en de civiele overheid geen toegang bieden aan humanitaire hulporganisaties tot het gebied. Daardoor zijn de cijfers moeilijk te verifiëren.
In hoeverre voert Nederland in Myanmar en China projecten uit die deze vrouwen en meisjes beschermen om te voorkomen dat zij verhandeld worden?
Kunt u toelichten wie de slachtoffers zijn? Om wat voor bevolkingsgroepen gaat het?
Het gaat om slachtoffers uit de deelstaten Kachin en Shan. De meerderheid van de bevolking in Kachin is etnisch Kachin (of Jingpo) en bestaat uit een confederatie van zes etnische groepen die grotendeels christelijk zijn. In de staat Shan wonen ook veel verschillende etnische groepen, die overwegend boeddhistisch zijn. De onderzoekers geven niet specifiek aan om welke groepen het gaat. Zij spreken enkel van Kachin of Shan «female».
Wordt een deel van de extra middelen in 2019 ter ondersteuning en hulp aan de Rohingya ook besteed aan de bestrijding van vrouwenhandel zoals genoemd in dit artikel? Zo nee, waarom niet?
Nederland geeft in 2019 indirect steun aan de humanitaire respons in Myanmar via kernbijdragen aan de VN-Vluchtelingenorganisatie, de VN-Kinderrechtenorganisatie, het VN-Wereld voedselprogramma en het VN-Noodhulpfonds CERF. Naar aanleiding van het amendement van de leden Kuzu en Van den Hul zal in 2019 een extra bijdrage van 2 miljoen euro aan de Rohingya vluchtelingen in Bangladesh worden besteed, waarvan 1 miljoen euro zal worden ingezet ten behoeve van algemene hulpverlening en 1 miljoen euro voor de verbetering van de positie van vrouwen en meisjes in vluchtelingenkampen, en hulpverlening aan vrouwen en meisjes die het slachtoffer zijn geworden van seksueel geweld. De exacte invulling hiervan zal nog nader worden bepaald.
Voor Nederland is de bescherming van vrouwen en meisjes, waaronder het verkleinen van de risico’s op vrouwenhandel, een belangrijk aandachtspunt binnen de humanitaire respons. Binnen het huidige Myanmar humanitaire respons plan van de VN wordt onder andere aandacht besteed aan kwetsbaarheid voor vrouwenhandel. Een van de strategische prioriteiten op het gebied van bescherming is het implementeren van anti-mensenhandel programma’s gericht op kwetsbare groepen. Daarnaast wordt er in de humanitaire respons ook op andere manieren bijgedragen aan het verkleinen van de risico’s op vrouwenhandel, bijvoorbeeld via hulp in de vorm van onderwijs.
In hoeverre zijn mensenhandel en kindbruiden onderwerp van gesprek geweest tijdens uw bezoek aan Myanmar in november dit jaar?
Mensenhandel en kind-bruiden zijn niet expliciet onderwerp van gesprek geweest tijdens het bezoek aan Myanmar. Het rapport hierover van JHU/KWAT was ten tijde van het bezoek nog niet gepubliceerd. Wel werd er uitgebreid stilgestaan bij de Rohingya crisis, mensenrechtenschendingen en de democratische transitie van Myanmar.
Klopt het dat de onevenwichtige verhouding tussen mannen en vrouwen in China de «aanvoer» van kindbruiden naar China aanwakkert? Heeft u cijfers over vrouwenhandel vanuit Laos, Cambodja en Vietnam naar China?
Ja. De scheve man-vrouwverhouding bij geboortes in China is het gevolg van op genderdiscriminatie gebaseerde sekseselectie – een ongewenst bijeffect van het geboortebeperkingsbeleid dat begin jaren 1980 werd ingevoerd. Hierdoor is er met name in de leeftijdsgroep tot 25 jaar sprake van een onevenwichtige demografische man-vrouwverhouding, wat als belangrijke reden wordt gezien voor de vrouwenhandel vanuit Zuidoost Azië naar China. Aangezien de vrouwenhandel zich in de illegaliteit afspeelt, zijn er geen betrouwbare cijfers beschikbaar, maar mogelijk gaat het om tienduizenden vrouwen per jaar die vanuit buurlanden naar China verhandeld worden. Het is niet bekend hoeveel van hen minderjarig zijn.
Overigens heeft China het geboortebeperkingsbeleid in 2015 versoepeld, en wordt er streng opgetreden tegen selectieve abortussen en mensenhandelaren. De scheve man-vrouwverhouding bij geboortes lijkt de laatste jaren langzaamaan te verbeteren, al zal daardoor naar verwachting het aantal (legale en illegale) bruiden van buiten China de komende jaren niet direct afnemen.
Ondersteunt Nederland projecten in bovengenoemde landen ter bestrijding van mensenhandel en in het bijzonder het voorkomen van kindbruiden? Zo ja, kunt u toelichten om welke projecten het gaat? Zo nee, waarom niet?
Nederland ondersteunt enkele programma’s in de regio die in meer algemene zin gericht zijn op het versterken van vrouwelijk leiderschap en van participatie van vrouwen en meisjes in politieke processen. Deze programma’s hebben tot doel vrouwen betere kansen te geven zelf voor hun rechten op te komen, en schendingen daarvan aan te kaarten. Nederland geeft in de genoemde landen (Cambodja, China, Laos, Myanmar, Vietnam) geen directe financiering aan organisaties die mensenhandel of kind-huwelijken bestrijden. Wel ondersteunt Nederland Girls not Brides, een mondiaal netwerk van organisaties die kind-huwelijken bestrijden en zich inzetten voor volwaardige kansen voor vrouwen en meisjes. In enkele van de genoemde landen bestaan organisaties die lid zijn van Girls not Brides en gebruik kunnen maken van de kennis, ervaring en contacten van dit netwerk.
Conform amendement 18 van de Leden Bouali en Kuik welke bij wetsvoorstel 35 000 XVII – Vaststelling begroting Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking 2019 – is ondergebracht, wordt thans bezien hoe de extra investering in het tegengaan van kind-huwelijken zal worden vormgegeven.
Bent u bereid om de zorgen over de situatie in China met betrekking tot de gedwongen import van vrouwen en meisjes over te brengen aan de Chinese autoriteiten?
Ja. Nederland zal de kwestie ter sprake brengen tijdens de eerstvolgende ronde van de bilaterale mensenrechtendialoog met China, die hopelijk in de eerste helft van 2019 zal plaatsvinden.
Kunt u aangeven hoe Nederland effectief kan bijdragen om deze vrouwenhandel in en rondom China te bestrijden?
Nederland gebruikt politieke en diplomatieke middelen om in relevante internationale fora en processen, zoals onder meer de Mensenrechtenraad en de Universal Periodic Reviews, mensenrechtenschendingen aan te kaarten en om autoriteiten direct aan te spreken op hun verantwoordelijkheden. De door Nederland gesteunde humanitaire respons in Myanmar, via bovengenoemde VN-organisaties, en via onder meer de Wereld Gezondheidsorganisatie onder Rohingya in Bangladesh, draagt bij aan vermindering van kwetsbaarheid van vrouwen en meisjes voor kind-huwelijken en mensenhandel (zie het antwoord op vraag 5). Zie tevens antwoord op vraag 3.
Het bericht dat veel kankerpatiënten weinig informatie krijgen over het leven na hun behandeling |
|
Rens Raemakers (D66) |
|
Bruno Bruins (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Veel kankerpatiënten in ongewisse over gevolgen behandeling»?1
Ja.
Wat is uw reactie op een van de conclusies uit het onderzoek «Samen beslissen over je kankerbehandeling, wat is jouw ervaring?» van de Nederlandse Federatie van Kankerpatiëntenorganisaties (NFK), dat bij ruim een derde van de patiënten niet is gesproken over klachten die zich na de ziekte kunnen ontwikkelen, zoals vermoeidheid, verminderde lichamelijke conditie, concentratieproblemen, geheugenproblemen, seksuele problemen en depressieve gevoelens?2
Ik deel de oproep van de NFK dat patiënten beter moeten kunnen meepraten bij een beslissing. Ook ik vind het zorgelijk dat bij ongeveer een derde van de patiënten niet gesproken is over de gevolgen van de behandeling in brede zin. En dat ongeveer de helft van de kankerpatiënten aangeeft dat er geen aandacht is voor hun toekomstplannen of wat belangrijk is in hun dagelijks leven. Helaas is dit niet nieuw.
Juist daarom stimuleer ik, met de ontwikkeling Uitkomstgerichte Zorg3, dat beter in beeld wordt gebracht wat een behandeling op de lange termijn oplevert voor het leven van een patiënt; uitkomstinformatie. Dat gaat breder dan alleen de medische uitkomst. Juist welzijn en kwaliteit van leven zijn onderdeel van uitkomstinformatie. Bij een behandeling voor prostaatkanker is het bijvoorbeeld van belang om te weten wat de kans is dat je daarna incontinent blijft. Bij borstkanker kan de vraag spelen hoe tevreden je bent over je lichaam na afloop van een behandeling.
De ambitie is om in 2022 voor 50% van de ziektelast uitkomstinformatie beschikbaar te hebben. Dat hebben we ook afgesproken met de partijen van het Hoofdlijnenakkoord Medisch Specialistische Zorg.
Daarnaast stimuleren we (met de hoofdlijnakkoord-partijen) zorgaanbieders en zorgverleners om samen beslissen meer toe te passen. We zetten daarvoor samen in op een campagne, het opnemen van samen beslissen in opleidingen, het organiseren van de juiste randvoorwaarden en faciliteiten en we creëren een platform om van elkaar te leren. Op die manier ondersteun ik zorgaanbieders en zorgverleners kennis en ervaringen uit te wisselen.
Ik vind het onwenselijk dat er (grote) verschillen bestaan tussen ziekenhuizen in de mate waarin ze aandacht besteden aan wat mensen belangrijk vinden. Universitaire medische centra (UMC’s) lijken op basis van deze peiling voorop te lopen. Ik vind het van belang dat voorlopers hun expertise en ervaringen op dit punt delen met andere ziekenhuizen, bijvoorbeeld in de eigen regio, of via activiteiten van het leerplatform. Daarover ben ik in overleg met onder meer de Nederlandse Federatie van Universitair Medische Centra, (NFU) de koepel van de UMC’s.
Dat het onderzoek laat zien dat mannen vaker dan vrouwen zouden kunnen bespreken wat ze belangrijk vinden in het dagelijks leven is eveneens zorgelijk; álle patiënten moeten de ruimte hebben om persoonlijke situatie, behoeften en doelen ter tafel te brengen. Met de genoemde campagne willen we álle patiënten en hun naasten bewust te maken dat ze aandacht mogen vragen voor hun eigen achtergrond, situatie, vragen en twijfels.
Wat is uw reactie op de uitkomst van het onderzoek dat bij ongeveer de helft van de patiënten geen aandacht is voor de toekomstplannen of voor wat patiënten belangrijk vinden in hun dagelijks leven? Wat vindt u van de verschillen die er bestaan tussen de Universitair Medisch Centra (UMC’s), waar er meer aandacht lijkt te zijn voor wat mensen belangrijk vinden in het dagelijks leven (53%) dan in topklinische ziekenhuizen (48%) en algemene ziekenhuizen (43%)? Op welke manier kunnen ziekenhuizen van elkaar leren? En wat is uw reactie op het feit dat wat men belangrijk vindt in het dagelijks leven bij mannen (54%) vaker ter sprake kwam dan bij vrouwen (44%)?
Zie antwoord vraag 2.
Wat zijn de vorderingen die geboekt worden bij het ontwikkelen van uitkomstinformatie, zodat patiënten zelf beter kunnen kiezen voor een zorgaanbieder en zij samen kunnen beslissen over de behandeling? Krijgen patiënten ook inzicht in welke zorgaanbieder oog heeft voor de gevolgen van de behandeling, de impact op het dagelijks leven en de wensen en toekomstplannen van patiënten, aangezien patiënten dit belangrijk vinden en een zorgverlener die hier oog voor heeft hoger waarderen?
Met het Zorginstituut en veldpartijen (onder andere de partners van de Hoofdlijnakkoorden) maken we momenteel afspraken hoe we dit proces, gericht op de ambitie dat in 2022 voor 50% van de ziektelast uitkomstinformatie beschikbaar is, precies inrichten. Waar mogelijk maken we gebruik van uitkomstinformatie die al is ontwikkeld, bijvoorbeeld in internationaal verband.
De mate waarin zorgaanbieders oog hebben voor de impact van een behandeling op het dagelijks leven van een patiënt en dat meenemen in de gesprekken, komt in feite neer op de mate waarin zorgaanbieders en patiënten samen beslissen. In de ontwikkeling Uitkomstgerichte Zorg zetten we qua transparantie in op de uitkomsten van de zorg. Aan het implementeren van samen beslissen wordt momenteel in veel zorgorganisaties gewerkt. Het lijkt me goed zorgaanbieders nu ruimte te bieden om daar op een eigen manier vorm aan te geven, passend bij de doelgroep, het type aandoening, de werkwijze van de zorgverleners en de mogelijkheden voor samenwerking in een multidisciplinair netwerk. Daarbij kunnen ze veel van elkaar leren. Nu gaan «meten» en vergelijken in hoeverre zorgaanbieders samen beslissen toepassen, zou zorgaanbieders de ruimte om te leren van elkaar en te innoveren op dit punt deels ontnemen. En mogelijk meer administratieve lasten met zich mee brengen.
Eventueel kunnen verzekeraars met verzekerden meedenken om een zorgaanbieder te vinden die qua werkwijze bij ze past. Daarover ben ik in gesprek met verzekeraars.
Kan er gevolg gegeven worden aan de aanbeveling van de NFK dat het belangrijk is om de vertaling te kunnen maken van medische mogelijkheden voor de patiënt naar concrete gevolgen, zoals kunnen blijven werken, sporten, het uitoefenen van een hobby, sociale activiteit en intimiteit? In hoeverre kunnen dergelijke concrete gevolgen onderdeel worden van uitkomstinformatie, zodat patiënten meer inzicht in krijgen in de mogelijkheden en kwaliteit van leven na behandeling?
Het is bij uitstek de bedoeling bij de ontwikkeling van uitkomstinformatie in kaart te brengen wat een behandeling kan betekenen voor de kwaliteit van leven van patiënten. Dus ook de mate van energie, tevredenheid over het lichaam, mentale gevolgen, seksuele problemen. Dit is ook onderdeel van internationale Ichom-sets, die een basis kunnen vormen voor het ontwikkelen van uitkomstinformatie.
De vertaling van die uitkomstinformatie (in cijfers, kansen et cetera) naar de concrete gevolgen voor het dagelijks leven voor een individuele patiënt is voorwerp van gesprek tussen zorgverlener en patiënten. Hoe groot is bijvoorbeeld de kans dat iemand door de behandeling het gevoel in de vingertoppen verliest? En kan diegene dan helemaal geen gitaar meer spelen of kan daar op een andere manier nog iets aan gedaan worden? Dit concrete gesprek over de situatie en gevolgen van de patiënt is individueel maatwerk, waarvoor het individuele gesprek tussen zorgverlener en patiënt de crux vormt.
Hoe beoordeelt u het dat patiënten het belangrijk vinden dat de optie «niet (verder) behandelen» wordt besproken, maar dat nog maar een minderheid van de zorgverleners dit daadwerkelijk doet? Op welke wijze worden artsen momenteel, bijvoorbeeld al tijdens hun studie, voorbereid om ook het gesprek over «niet behandelen» aan te gaan?
Niet behandelen is altijd een optie. Volgens de Wet Geneeskundige Behandel Overeenkomst (WGBO) moeten patiënten momenteel ook al geïnformeerd worden en expliciet instemmen met de behandeling die ze krijgen. Om eraan bij te dragen dat de patiënt nog beter in staat wordt gesteld om goed geïnformeerd toestemming te geven voor of juist af te zien van behandeling of onderzoek, wordt in de bij uw Kamer aanhangige wijziging van de WGBO (TK 34994) samen beslissen nog explicieter verankerd.
In het hoofdlijnakkoord medisch-specialistische zorg is afgesproken dat we gezamenlijk inzetten op het bevorderen van de kennis en vaardigheden van medisch professionals op dit gebied. In het raamplan van de Universitair Medisch Centra (UMC) voor de opleiding tot basisarts zijn competenties benoemd die bij «samen beslissen» en een gesprek over «niet behandelen» een rol spelen, zoals de bekwaamheid een zorgplan voor de patiënt te ontwikkelen in samenspraak met de patiënt. Dit zit dus al in de opleidingen. Het Raamplan voor het curriculum van UMC's wordt in 2019 opnieuw opgesteld door de Nederlandse Federatie Universitair Medisch Centra (NFU).
Daarbij is opnieuw aandacht gevraagd voor communicatieve vaardigheden en de patiënt gelijkwaardig laten meebeslissen over behandelopties.
De specialisatiefase van medisch specialisten vindt voor een groot deel in de dagelijkse praktijk van het ziekenhuis plaats. Binnen de context van het specialisme wordt aandacht besteed aan goede gespreksvoering. De Federatie Medisch Specialisten (FMS) heeft een handreiking en competentieprofiel ontwikkeld om samen beslissen een plaats te geven in de specialisatiefase. Deze wordt actief onder de verschillende specialismen verspreid.
Het bericht ‘Fataal defect crash Mali niet door ontwerp maar verbogen onderdeel’ |
|
John Kerstens (PvdA) |
|
Barbara Visser (staatssecretaris defensie) (VVD) |
|
![]() |
Hebt u kennisgenomen van het bericht «Fataal defect crash Mali niet door ontwerp maar verbogen onderdeel»?1
Ja.
Hoe lang bent u al bekend met het gegeven dat de oorzaak niet een ontwerpfout was, maar een onderdeel dat verbogen is geraakt bij onderhoud door een externe partij in de Verenigde Staten (VS)?
Na het ongeluk is, in overeenstemming met de geldende procedure, een Commissie van Onderzoek (CvO) ingesteld door de Koninklijke Luchtmacht. De CvO heeft vastgesteld dat het ongeval is veroorzaakt door het technisch falen van een component in het besturingssysteem van de helikopter. De Kamer is destijds op de gebruikelijke wijze over de uitkomst van het CvO-rapport geïnformeerd (Kamerstuk 29 521, nr. 332).
Het falende onderdeel betrof een gebroken probe van de Linear Variable Differential Transducer (LVDT) in de servo actuator. De CvO concludeerde dat de probe was verbogen en als gevolg van metaalmoeheid was gebroken. Het is niet vastgesteld waarom de probe was verbogen. Onderzoek heeft uitgewezen dat de initiële kromming waarschijnlijk niet door operationeel gebruik van de helikopter is ontstaan (door trillingen). De CvO heeft niet kunnen uitsluiten dat het onderdeel tijdens onderhoud door een externe partij verbogen is geraakt.
Ten tijde van het ongeval werd gebruik gemaakt van twee typen LVDT-probes in de servo actuators van de Nederlandse Apachevloot. Bij tests is gebleken dat het type probe in de verongelukte Apache (de Q15) na verbuiging eerder breekt dan het andere type. Tijdens het CvO-onderzoek is daarom in samenspraak met de Amerikaanse overheid en de fabrikant besloten om dit type probe uit de Apachevloot te verbannen. Dit is gebeurd bij alle Nederlandse en Amerikaanse Apaches.
Waar vindt het onderhoud aan de helikopters op dit moment plaats? Kunt u zeggen of de externe partij nog steeds is betrokken bij het onderhoud? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe denkt u over het onderhoud door deze externe partij?
Onderhoud aan de helikopters wordt grotendeels door de Koninklijke Luchtmacht zelf gedaan. Het personeel van de Koninklijke Luchtmacht voert zelf geen onderhoud uit op de servo actuator. De LVDT-probe is een inwendig onderdeel van de servo actuator. De servo-actuator wordt in zijn geheel op de helikopter gemonteerd of gedemonteerd. In geval van klachten wordt de servo actuator ook in zijn geheel verstuurd naar de reparerende instantie. Dit is conform contractuele afspraken en wordt nog altijd zo gedaan. Het is mogelijk dat de kromming in de probe gedurende het onderhoud in de Verenigde Staten (VS) is ontstaan, maar dit kon niet door de CvO worden vastgesteld.
Hebt u, of overweegt u, de externe partij die het onderhoud heeft gedaan, waarbij het onderdeel is verbogen, aansprakelijk te stellen voor de schade? Zo nee, waarom niet? Zo ja, in welke fase bevindt zich dit proces?
Dit is overwogen. Echter, dit onderhoud vindt plaats onder dezelfde Foreign Military Sales (FMS) condities die van toepassing zijn bij aanschaf, waarin deze aansprakelijkheid wordt uitgesloten. Daarnaast valt niet eenduidig vast te stellen waar en wanneer de kromming is ontstaan.
Was u bekend met het feit dat het onderhoud door een externe partij uitgevoerd zou worden? Zo nee, waarom niet en heeft u contact gehad met de verantwoordelijke in de VS voor het inhuren c.q. uitbesteden van het onderhoud aan de externe partij?
Ja, Defensie was op de hoogte van het feit dat deze specifieke component, conform afspraken met de fabrikant, door een externe partij zou worden onderhouden. Dit onderhoud wordt nog altijd gedaan door externe partijen.
Waarom is de uitgebreide versie van het rapport over het ongeluk met de helikopter in Mali niet met de Kamer gedeeld? Waarom is dit rapport vertrouwelijk? Kunt u dit toelichten, in het kader van het nastreven van meer openheid omtrent incidenten (van welke aard dan ook) bij Defensie en het doorbreken van de gesloten cultuur?
De Kamer is destijds op de gebruikelijke wijze over de uitkomst van het CvO-rapport geïnformeerd. De belangrijkste conclusies zijn met de Kamer gedeeld. Het rapport heeft een vertrouwelijk karakter, omdat het rapport onder andere technische gegevens bevat die vallen onder International Traffic in Arms Regulations (ITAR)-regelgeving voor exportcontrole. Daarnaast bevat het rapport persoonsvertrouwelijke gegevens, waaronder verklaringen die in vertrouwen zijn gegeven. Het uitgebreide CvO-rapport is binnen het Commando Luchtstrijdkrachten gedeeld met als doel er zelf lering uit te trekken. Sinds 11 juni 2018 wordt de samenvatting en de geleerde lessen van een door de CvO onderzocht ernstig ongeval (ernstcategorie 4) aan de Kamer gestuurd (11 juni 2018, Kamerstuk 34 919, nr. 21). Het CvO-rapport staat, uitgezonderd de vertrouwelijke passages, sinds 26 juni 2018 op de website van de rijksoverheid.
Wat is op dit moment de status van de beschikbare onderdelen, gereedschap en ander materiaal voor het eigen onderhoudspersoneel?
De status van gereedschap en materiaal is zo dat alleen gebruik gemaakt wordt van goedgekeurd materiaal en gereedschap volgens het kwaliteitssysteem van de Militaire Luchtvaartautoriteit (MLA).
Bent u bereid de uitgebreide versie van het rapport met de Kamer te delen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 6.
Kunt u deze vragen voor het algemeen overleg integrale aanpak veiligheid en integriteit beantwoorden?
Ja.
De aanbevelingen van het VN Comité tegen Foltering voor betere bescherming van intersekse kinderen |
|
Vera Bergkamp (D66) |
|
Bruno Bruins (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met de aanbevelingen van het VN-Comité tegen Foltering (CAT) van 7 december 2018?1
Ja.
Deelt u de mening dat het dieptreurig is dat we in Nederland deze aanbevelingen nodig hebben?
Het kabinet onderkent samen met diverse betrokken partijen in Nederland, dat er behoefte is aan meer samenwerking tussen betrokken partijen en aan meer bekendheid en kennis over het uitvoeren van operatieve ingrepen en de organisatie van zorg/begeleiding van mensen met intersekse/DSD. Daarnaast is er behoefte aan integrale zorg aan mensen met enige vorm van intersekse/DSD en hun naasten. De behoeften van betrokkenen moeten daarbij uitgangspunt zijn.
Nederland deelt de aanbevelingen van het VN-Comité over intersekse/DSD niet geheel, omdat deze erg stellig zijn en naar mijn mening niet altijd recht doen aan de inzet van de zorgprofessionals, die bijvoorbeeld werken in de 6 gespecialiseerde DSD-centra (DSD = Disorders/Differences in Seks Development).
Ik verwijs ook naar het antwoord op vraag 3.
Welke acties zijn er eerder ondernomen na de aanbevelingen van de European Union Agency for Fundamental Rights2, de aanbevelingen van het VN-Comité tegen Discriminatie van Vrouwen in 20163, de aanbevelingen van het VN-Comité voor Economische, Sociale en Culturele rechten in 20174, en de resolutie van de Raad van Europa5?
Naar aanleiding van signalen van genoemde VN-Comités en signalen van de Stichting Nederlandse organisatie voor seksediversiteit (NNID) heeft het kabinet besloten dat er meer duidelijkheid moest komen rond de issues rondom intersekse/DSD, onder meer over het thema zorg aan kinderen met een intersekse/DSD-conditie. Daartoe heeft VWS in nauwe samenwerking met de Ministeries van OCW en Justitie en Veiligheid, maatschappelijke organisaties waaronder belangenorganisaties, patiëntenverenigingen, onderzoekers van kennisinstituten, maar ook zorgprofessionals en vertegenwoordigers van wetenschappelijke Verenigingen van betrokken medisch specialisten, bijeengebracht in een breed interdepartementaal overleg intersekse/DSD.
In een aantal bijeenkomsten in de periode 2016–2018 zijn knelpunten gesignaleerd,besproken en in relevante thema’s gegroepeerd. Vervolgens zijn er drie werkgroepen met deskundigen geformeerd en gefaciliteerd door de drie genoemde departementen met als doel werkafspraken te maken over de te nemen acties door de verschillende bij intersekse/DSD betrokken organisaties:
In de werkgroep Medische behandelingen en Zorg is begin 2018 besproken dat het opstellen van een brede kwaliteitsstandaard intersekse/DSD naast de reeds bestaande professionele richtlijnen die al bestaan, mogelijk een oplossing zou kunnen zijn voor bepaalde knelpunten.
In de loop van 2018 hebben veldpartijen op initiatief van en onder leiding van onder meer het DSD-centrum van het Radboudumc een voorstel voor een dergelijke standaard nader uitgewerkt. De beoogde brede kwaliteitsstandaard zou volgens partijen meer aspecten van de zorg moeten omvatten dan alleen het medisch inhoudelijke, zoals informatie/voorlichting, psychologische en sociale zorg en begeleiding van alle betrokkenen inclusief ouders. Dit laat zien dat betrokken partijen het belang en de noodzaak zien om actief samen te werken om de zorg voor deze groep te verbeteren.
Ik ben met ZonMw in overleg over een opdracht om deze standaard verder uit te werken. Hierbij wordt uitdrukkelijk ook gekeken naar de positie van intersekse kinderen en noodzakelijke en niet noodzakelijke medische ingrepen. VWS en OCW leveren een financiële bijdrage aan de ontwikkeling van deze standaard.
Heeft u zicht op de huidige praktijk? Hoe vaak worden er kinderen geboren waarbij het geslacht niet meteen eenduidig is vast te stellen? Hoe vaak worden deze kinderen geopereerd? Zijn deze ingrepen medisch noodzakelijk? Of vinden medische ingrepen soms ook plaats alleen uit wens van de ouders of de behandelaar? Als dit niet in beeld is, bent u bereid om onderzoek te laten doen?
De huidige praktijk laat zien dat er in ons land 6 gespecialiseerde DSD-centra zijn, verbonden aan Universitair Medische Centra. Daar wordt regionaal gespecialiseerde zorg verleend door een multidisciplinair team met medisch specialisten, klinisch psychologen en verpleegkundigen die deskundig zijn op het gebied van seksuele ontwikkeling, hormonen en vruchtbaarheid van kinderen/jongeren en volwassenen met een vorm van DSD. De multidisciplinaire richtlijn voor diagnostiek bij DSD6 (update in 2017) laat zien dat bij vermoeden op intersekse/DSD of twijfel daaromtrent altijd overleg met, en verwijzing naar een regionaal DSD-team moet plaatsvinden.
Daarbij moet bedacht worden dat de groep pasgeborenen waarbij het geslacht niet eenduidig kan worden vastgesteld slechts een klein deel van de totale doelgroep intersekse/DSD vormt. Omdat intersekse/DSD in alle levensfasen van een mens tot uiting kan komen, maakt eerdergenoemde richtlijn ook onderscheid in richtlijnen voor de onderscheiden fasen te weten: prenataal, pasgeboren, puberteit, adolescentie en volwassenheid. Bij de totstandkoming van deze richtlijn zijn diverse beroepsgroepen betrokken zoals kinderendocrinologen, kinderurologen, laboratoriumspecialisten, klinische genetica, klinisch genetici, kinderartsen etc.
Ik beschik niet over exacte cijfers bij hoeveel pasgeborenen het geslacht niet meteen eenduidig kan worden vastgesteld, hoe vaak deze kinderen worden geopereerd en in welke gevallen het dan om een operatie zou gaan die medisch niet-noodzakelijk is. Ik heb wel begrepen dat in ons land verschillend en genuanceerd wordt gedacht door artsen, ouders en patiënten over het uitgangspunt dat medisch niet-noodzakelijke operaties bij jonge kinderen te allen tijde en in alle situaties uitgesteld zouden moeten worden totdat het betreffende kind oud genoeg is om volledig zelfstandig te beslissen, te weten tot na de zestiende verjaardag. Dat blijkt uit diverse publicaties7. Recent zijn er diverse onderzoeken gedaan en zijn er over de resultaten wetenschappelijke artikelen gepubliceerd. In 2018 is een Europese studie afgesloten, DSD-life, die als doel had om behandeling en zorg voor de verschillende aandoeningen te evalueren en te verbeteren in nauwe samenwerking met patiëntenorganisaties.
In 2014 heeft het SCP een verkennend onderzoek afgesloten naar de leefsituatie van mensen met intersekse8. In dat rapport worden diverse thema’s beschreven waaronder (de beleving van) de (medische) praktijk. Ik blijf de ontwikkelingen uiteraard nauwlettend volgen, maar zie vooralsnog geen noodzaak om verder onderzoek te doen. Ik verwijs ook naar het antwoord op vraag 7.
Welke stappen kan het kabinet nemen om intersekse kinderen beter te beschermen? Welke rol ziet u voor uzelf om te garanderen dat een kind zelf belangrijke beslissingen kan maken, zover dat mogelijk is?
Ik vind het belangrijk dat ouders en kinderen met intersekse/DSD goed geïnformeerde en afgewogen beslissingen kunnen nemen over behandelingen. Door de ontwikkeling van de brede kwaliteitsstandaard kunnen goede afspraken worden gemaakt voor de praktijk.
In Nederland zijn kinderen onder de achttien jaar minderjarig: voor de wet zijn zij niet zelfstandig c.q. handelingsbekwaam. Zij staan onder gezag, meestal van hun ouders, anders van een voogd. In de gezondheidszorg gelden uitzonderingen op deze algemene regels. Voor een medische behandeling bij een kind vanaf twaalf jaar is behalve de toestemming van de ouders ook die van het kind zelf vereist. Vanaf zestien jaar mogen jongeren zelfstandig over hun medische behandeling beslissen zonder toestemming van hun ouders en ondanks hun minderjarigheid. Voorgaande is dus ook op personen met een intersekse/DSD conditie van toepassing.
Wat is de stand van zaken van de gesprekken tussen belangenorganisaties, patiëntenorganisaties en artsen om te komen tot een brede kwaliteitsstandaard waar naar werd verwezen door de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties bij de behandeling van de Wet verduidelijking rechtspositie transgender personen en intersekse personen?
Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik naar het antwoord op vraag 3.
Bent u bereid om bijvoorbeeld een protocol op te stellen, en daarbij te kijken naar hoe de bescherming in Malta geregeld is, waar expliciet is vastgelegd dat tenzij een ingreep medisch noodzakelijk is (vast te stellen in overleg met de ouders en een interdisciplinair team), de medische ingreep wordt uitgesteld totdat de persoon zelf op geïnformeerde wijze toestemming kan geven?
Het opstellen van protocollen ten behoeve van de medische praktijk is in ons land aan de professionals zelf. In Nederland bestaan er de nodige professionele richtlijnen voor de verschillende intersekse/DSD-condities. Ook bestaat er een multidisciplinaire richtlijn voor diagnostiek bij DSD. Zie verder mijn antwoord op vraag 3.
De eerdergenoemde multidisciplinaire richtlijn, die reeds in de praktijk wordt toegepast, benadrukt de noodzaak van psychosociale begeleiding en coaching van ouders en patiënten en het grote belang van informatieverstrekking door goede open bejegening en communicatie door alle betrokken professionals. De DSD-centra werken volgens deze richtlijn. Zonder overleg met en toestemming van ouders worden geen stappen in diagnostiek of behandeling van kinderen gezet. Dat sluit aan bij de Nederlandse wetgeving. Ik verwijs ook naar het antwoord op vraag 4, 5 en 6.
Het bericht dat een fataal ongeluk met een Apache veroorzaakt werd door een verbogen onderdeel |
|
Gabriëlle Popken (PVV) |
|
Barbara Visser (staatssecretaris defensie) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht dat een fataal ongeluk met een Apache veroorzaakt werd door een verbogen onderdeel?1
Ja.
Kunt u bevestigen dat er een intern rapport bestaat, waarin een andere oorzaak staat vermeld dan de versie die de Kamer heeft ontvangen? Zo ja, hoe kan dat? Zo nee, waarom niet?
Nee, zowel in de brief (Kamerstuk, 29 521, nr. 332) als het Commissie van Onderzoek (CvO)-rapport wordt het technisch falen van een component in het besturingssysteem als oorzaak van het ongeluk aangemerkt.
Het falende onderdeel betrof een gebroken probe van de Linear Variable Differential Transducer (LVDT) in de servo actuator. De CvO concludeerde dat de probe was verbogen en als gevolg van metaalmoeheid was gebroken. Het is niet vastgesteld waarom de probe was verbogen. Onderzoek heeft uitgewezen dat de initiële kromming waarschijnlijk niet door operationeel gebruik van de helikopter is ontstaan (door trillingen). De CvO heeft niet kunnen uitsluiten dat het onderdeel tijdens onderhoud door een externe partij verbogen is geraakt.
Ten tijde van het ongeval werd gebruik gemaakt van twee typen LVDT-probes in de servo actuators van de Nederlandse Apachevloot. Bij tests is gebleken dat het type probe in de verongelukte Apache (de Q15) na verbuiging eerder breekt dan het andere type. Tijdens het CvO-onderzoek is daarom in samenspraak met de Amerikaanse overheid en de fabrikant besloten om dit type probe uit de Apachevloot te verbannen. Dit is gebeurd bij alle Nederlandse en Amerikaanse Apaches.
Deelt u de conclusie van het rapport dat een gebrek aan materieel, geld en trainingen hebben bijgedragen aan het ongeluk? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoeveel van dergelijke ongelukken moeten er nog komen voordat Defensie leert van zijn fouten?
In het CvO-rapport wordt geen verband gelegd tussen het Apache-ongeluk in Mali in maart 2015 en een gebrek aan materieel, geld en trainingen. Het ongeluk met de Q15 was het gevolg van een technisch falen.
Kunt u aangeven waarom in uw ogen de Kamer over dit fatale ongeluk niet onjuist of onvolledig is geïnformeerd?
De Kamer is destijds op de gebruikelijke wijze over de uitkomst van het CvO-rapport geïnformeerd. De belangrijkste conclusies zijn met de Kamer gedeeld. Het rapport heeft een vertrouwelijk karakter, omdat het rapport onder andere technische gegevens bevat die vallen onder de International Traffic in Arms Regulations (ITAR) regelgeving voor exportcontrole. Daarnaast bevat het rapport persoonsvertrouwelijke gegevens, waaronder verklaringen die in vertrouwen zijn gegeven. Het uitgebreide CvO-rapport is binnen het Commando Luchtstrijdkrachten gedeeld met als doel er zelf lering uit te trekken. Sinds 11 juni 2018 wordt de samenvatting en de geleerde lessen van een door de CvO onderzocht ernstig ongeval (ernstcategorie 4) aan de Kamer gestuurd (11 juni 2018, Kamerstuk 34 919, nr. 21). Het CvO-rapport staat, uitgezonderd de vertrouwelijke passages, sinds 26 juni 2018 op de website van de rijksoverheid.
Kunt u aangeven of de genoemde derde partij, dezelfde partij is als waar Defensie de Apache laat moderniseren, zoals genoemd in uw brief met Kamerstuknummer 27 830, nr. 234? Kunt u daarbij aangeven of een eventuele contractuele geheimhoudingsplicht onderdeel is van de huidige en nieuwe contracten met deze partij? Zo nee, waarom niet?
De Apache remanufacture (modernisatie) wordt onder een Foreign Military Sales (FMS) contract uitgevoerd door de genoemde derde partij. De partij die het onderhoud van het onderdeel met de falende component in het besturingssysteem had uitgevoerd, is niet betrokken bij deze modernisatie. Een FMS overeenkomst tussen de Amerikaanse overheid en Defensie is commercieel vertrouwelijk. Voor vrijgave van een FMS is toestemming van de Amerikaanse overheid nodig.
Deelt u de mening dat hieruit wederom blijkt dat Defensie liever dergelijke incidenten geheim houdt, in plaats van eerlijk en open te communiceren met de Kamer? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Deelt u de mening dat de missiedruk te hoog is en was, en dat de Nederlandse regering de missie in Mali nooit had moeten aangaan? Zo nee, waarom niet?
Nee, het kabinet deelt deze mening niet. Er is ook geen verband met het Apache-ongeluk.
Bent u bereid op deze vragen te antwoorden voor het algemeen overleg Integrale aanpak veiligheid en integriteit van 19 december 2018?
Ja.