De berichten ‘Robotisering noopt tot snelle omscholing’ en ‘Werkgevers zitten te springen om praktisch personeel’ |
|
Dennis Wiersma (VVD) |
|
Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met de berichten «Robotisering noopt tot snelle omscholing»1 en «Werkgevers zitten te springen om praktisch personeel»?2
Ja.
Deelt u de mening dat juist de grote vraag naar praktisch personeel binnen sectoren als de horeca, onderwijs, zorg en de bouw grote kansen bieden voor de ruim één miljoen mensen die volgens het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) op zoek zijn naar (meer) werk?
De werkloosheid in Nederland is op dit moment relatief laag, daarnaast is het aantal openstaande vacatures op dit moment relatief hoog. Deze situatie biedt zeker kansen voor mensen die op zoek zijn naar (meer) werk. In hoeverre dit werkelijk kansen biedt is afhankelijk van de aansluiting tussen vraag en aanbod van werk. Het kabinet zet zich samen met de andere partijen op de arbeidsmarkt in om de werking van de arbeidsmarkt te verbeteren en vraag en aanbod zoveel mogelijk op elkaar aan te laten sluiten. Over de aanpak heb ik uw Kamer op 26 november 2018 geïnformeerd middels de voortgangsbrief aanpak krapte op de arbeidsmarkt.3
Deelt u de analyse dat sommige sectoren nu juist veel kansen bieden, terwijl in andere sectoren (zoals de financiële sector) juist ontslagen vallen en dat daarom mogelijkheden en middelen voor bij-, om- en herscholing nu belangrijker zijn dan ooit? Kunt u een overzicht geven van de actuele vraag binnen de verschillende sectoren en van de omvang van de mismatches?
De krapte op de arbeidsmarkt biedt kansen aan mensen die op zoek zijn naar meer werk. In een krappe arbeidsmarkt is het voor werkgevers van belang om te investeren in scholing en om voldoende geschikt personeel op te leiden. Ook het kabinet investeert in scholing van werkenden en werkzoekenden, onder andere door in te zetten op het stimuleren van een Leven Lang Ontwikkelen en met de scholingsbudgetten in de WW.
Het CBS verzamelt data over het aantal openstaande vacatures en over het aandeel bedrijven dat aangeeft een tekort aan arbeidskrachten als belemmering te ervaren, naar sector. In onderstaande tabel 1 wordt het aantal openstaande vacatures per bedrijfstak weergegeven en in tabel 2 de uitkomsten van de conjunctuurenquête4. De mate waarin naar beroepsgroep sprake is van een mismatch kan worden weergegeven met de spanningsindicator van UWV, die inzage geeft in de verhouding tussen vraag en aanbod (tabel 3). Daarnaast publiceert UWV ook periodiek overzichten van de mismatch op beroepsniveau.5
Perioden (kwartaal)
2018 1e
2018 2e
2018 3e
Bedrijfskenmerken
x 1.000
x 1.000
x 1.000
A Landbouw, bosbouw en visserij
2,1
2,5
2,4
B Delfstoffenwinning
0,2
0,2
0,2
C Industrie
20,5
23,1
22,3
D Energievoorziening
0,7
0,7
0,8
E Waterbedrijven en afvalbeheer
1,2
1,2
1,2
F Bouwnijverheid
15,6
16,7
16,3
G Handel
45,7
51,1
53,2
H Vervoer en opslag
10,5
12,4
13,3
I Horeca
19,1
22,9
21,1
J Informatie en communicatie
17,2
16,9
16,8
K Financiële dienstverlening
8,8
8,8
8,9
L Verhuur en handel van onroerend goed
2,1
2,3
1,8
M Specialistische zakelijke diensten
23,8
24,6
24,2
N Verhuur en overige zakelijke diensten
15,9
17,7
17
O Openbaar bestuur en overheidsdiensten
11,9
12,1
12,3
P Onderwijs
5,3
8,7
6,3
Q Gezondheids- en welzijnszorg
30,6
31,1
32,5
R Cultuur, sport en recreatie
2,7
3,4
3,5
S Overige dienstverlening
3,9
4,2
4
Perioden (kwartaal)
2018 1e
2018 2e
2018 3e
2018 4e
Bedrijfstakken/branches
%
%
%
%
A Landbouw, bosbouw en visserij
12,6
11,5
14
15,1
B Delfstoffenwinning
3,8
8,8
6,7
12,1
C Industrie
14,8
16,9
20,6
22,1
F Bouwnijverheid
18,3
18,6
38,9
31,8
G Handel
11,2
13
15,2
17,7
H Vervoer en opslag
21,1
26,2
31,8
34,8
I Horeca
17,4
19,8
25,9
30,3
J Informatie en communicatie
31,4
29,6
29,3
28,2
L Verhuur en handel van onroerend goed
13,5
14,5
14,8
19,4
M Specialistische zakelijke diensten
22,5
26
28,6
26,5
N Verhuur en overige zakelijke diensten
37,2
37,7
40,4
43,1
R Cultuur, sport en recreatie
3
5,2
10,4
12,8
S Overige dienstverlening
8,7
10,7
14
16,3
Totaal (ex. financieel of nutsbedrijven)
18,4
20
25,2
25,9
2018
Agrarische beroepen
2,27
krap
Bedrijfseconomische en administratieve beroepen
1,69
krap
Commerciële beroepen
2,03
krap
Creatieve en taalkundige beroepen
0,56
ruim
Dienstverlenende beroepen
2,53
krap
Ict beroepen
5,72
zeer krap
Managers
1,11
gemiddeld
Openbaar bestuur, veiligheid en juridische beroepen
2,24
krap
Pedagogische beroepen
0,92
gemiddeld
Technische beroepen
3,57
krap
Transport en logistiek beroepen
2,85
krap
Zorg en welzijn beroepen
1,68
krap
Onbekend
0,00
zeer ruim
2,03
krap
UWV, arbeidsmarktcijfers, spanningsindicator.
Deelt u de opvatting dat het tekort aan personeel niet alleen consequenties heeft voor de productie van bedrijven, maar ook nu al voor de groei van de economie? Kunt u in de volle breedte inzicht geven in waar we dit nu al zien?
Een tekort aan personeel kan op korte termijn consequenties hebben voor de productie van bedrijven en daarmee de korte termijn groei van de economie. De structurele groei op de lange termijn is afhankelijk van andere factoren zoals de ontwikkeling van het arbeidsaanbod en de arbeidsproductiviteit. Daarbij speelt bijvoorbeeld de acceptatie en integratie van innovaties in de productieketen een rol. De verwachting van het CPB is dat de terugval in economische groei voornamelijk wordt veroorzaakt door afzwakking van de consumptie, een minder robuuste groei van de investeringen in woningen en de dalende aardgasproductie.6
Deelt u de analyse dat MKB bedrijven door hun beperkte grootte en soms lagere bekendheid dan grote bedrijven onevenredig veel last kunnen hebben van het personeelstekort, met mogelijk directe gevolgen voor hun omzet en zelfs overlevingskansen?
Er zijn bij het CBS of UWV geen gegevens beschikbaar over de mate waarin de krapte op de arbeidsmarkt uiteenloopt voor MKB-bedrijven en grotere bedrijven. Het UWV heeft 24 praktijkoplossingen voor werkgevers bij krapte in beeld gebracht.7 Het is mogelijk dat kleinere ondernemingen over minder middelen beschikkelen om oplossingsmethoden in te zetten, dan grote ondernemingen. Zo is bekend dat kleinere bedrijven minder vaak investeren in scholing ne opleiding van personeel (zie antwoord 6 voor nadere onderbouwing).
Kunt u verder inzicht bieden in de mate waarin en de manier waarop het midden- en kleinbedrijf (MKB) nu vorm geeft aan om- en bijscholing? Hoeveel procent van de bedrijven is bijvoorbeeld tevreden met hoe ze dit momenteel doen en welke verbeterpunten zien ondernemers?
Volgens het CBS (2016)8 organiseert ruim driekwart van de bedrijven bedrijfsopleidingen voor hun werknemers. Naarmate de omvang van een bedrijf groter is, is het aanbod aan opleidingsactiviteiten groter. Bij bedrijven met 10 tot 20 werknemers geeft 67% van de bedrijven hun werknemers de mogelijkheid tot het volgen van een bedrijfsopleiding. Bij bedrijven met meer dan 200 werknemers ligt dat aandeel rond de 97%. Ook andere onderzoeken bevestigen het beeld dat deelname aan scholing in kleinere bedrijven over het algemeen lager ligt dan in grotere bedrijven. Volgens het SCP (2017)9 blijft het aandeel bedrijven met werknemers die een cursus of opleiding volgen tamelijk constant. In de periode 1994–2012 lag het steeds tussen de 70% en 80%. In sommige sectoren, zoals de industrie, zetten organisaties minder scholing in dan in andere sectoren. Zij gebruiken vaker baan- en taakroulatie om de kennis en vaardigheden van personeel te vergroten. Dit gebeurt vaker in kleinere bedrijven.
De Werkgevers Enquête Arbeid van TNO10 geeft een beeld van de tevredenheid van werkgevers over aspecten rondom leven lang ontwikkelen en duurzame inzetbaarheid. Kleinere werkgevers blijken in allerlei opzichten tevredener te zijn dan grotere bedrijven. Bijvoorbeeld over de mate waarin de werknemers breed inzetbaar zijn en over de bereidheid van werknemers om nieuwe dingen te leren. Van de kleinste bedrijven zegt 78% daarover tevreden te zijn. Bij de 100-plus bedrijven is dat 55%.
Het Programma Duurzame Inzetbaarheid heeft veel inzicht opgeleverd in verbeterpunten die bedrijven zien. Op basis van een analyse van goede praktijken in een aantal bedrijven is een handreiking gemaakt met tips om verbeteringen door te voeren. Zo is belangrijk dat bedrijven zorgen voor het formuleren van een visie op trends in de sector, waarbij wordt gekeken wat deze betekenen voor het bedrijf en de mensen. Ook is het van belang in te zetten op vakmanschap als sleutel voor leren en ontwikkelen en om leren en ontwikkelen dicht tegen het werkproces te organiseren. Het gaat erom het gesprek aan te gaan en dat te doen in een veilig klimaat waarin leren en ontwikkelen hoog in het vaandel staan.
Deelt u de mening dat binnen de ambities van de kabinetsaanpak «Leven Lang Ontwikkelen» juist het MKB meer steun verdiend? Bent u bereid een gerichtere aanpak op te zetten om ondernemers te ondersteunen bij het duurzaam inzetbaar houden van werknemers en zo het MKB aantrekkelijk te houden voor werkzoekenden? Bent u bereid daarbij specifiek ook ondersteuning rond bedrijfsscholen, omscholing en andere succesvolle instrumenten te stimuleren?
In de brief die op 27 september 2018 naar uw Kamer is gestuurd is opgenomen dat het kabinet een doorbraak wil realiseren op het gebied van een Leven Lang Ontwikkelen (LLO) en een positieve en sterke leercultuur tot stand wil brengen.11 Het LLO is in het mkb om verschillende redenen minder sterk ontwikkeld dan bij grotere bedrijven. Het kabinet stelt daarom in 2019 € 1,5 miljoen beschikbaar voor het versterken van de leercultuur in het mkb. Daarmee wil het kabinet voortbouwen op reeds opgedane kennis en nader onderzoeken wat wel en niet werkt om leven lang ontwikkelen in het mkb op een hoger plan te brengen. Daarnaast is tijdens de stemming over de Wet arbeidsmarkt in balans op 5 februari jl. de motie van Kamerlid Wiersma c.s. aangenomen waarin verzocht wordt 48 miljoen euro structureel in te zetten voor het ondersteunen van werkgevers bij het stimuleren van de leercultuur, inclusief bedrijfsscholen, bij-, op- en omscholing opdat werknemers duurzaam inzetbaar blijven op de snel veranderende arbeidsmarkt en om het mkb aantrekkelijk te maken voor werkzoekenden.12 Ik ga voortvarend aan de slag met de uitwerking van deze motie.
Bent u bereid om deze vragen nog voor het algemeen overleg Arbeidsmarktbeleid van 13 februari 2019 te beantwoorden?
Ja.
Het bericht 'Rechter: Biro moet van het fietspad' |
|
Rutger Schonis (D66) |
|
Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het artikel «Rechter: Biro moet van het fietspad»?1
Ja.
Heeft u inmiddels het vonnis van de rechter op schrift gekregen, zoals aangegeven in genoemd artikel, waarin de Biro gelijk wordt gesteld aan een brommobiel?
Nee, het vonnis van de politierechter is alleen mondeling gedaan en is dus niet op schrift gesteld. Het is niet mogelijk het vonnis alsnog op schrift te krijgen.
Worden de gemeenten die nodig zijn voor de uitvoering van dit vonnis bij het overleg betrokken?
Dit vonnis hoeft niet door de gemeenten uitgevoerd te worden, want het vonnis richt zich alleen op de gedaagde.
Wordt de kwetsbare groep verkeersdeelnemers, namelijk gehandicapten, voor wie de Biro als vervoermiddel is bedoeld, niet onevenredig getroffen door dit vonnis? Houdt u hiermee rekening bij de uitvoering van het vonnis?
De Hoge Raad heeft in haar arrest HR, 31-05-1983, nr. 75365 aangegeven dat «een motorvoertuig [pas] als ingericht voor het vervoer van een invalide [kan] worden aangemerkt wanneer daaraan een bijzondere, aan het lichamelijk gebrek van de bestuurder aangepaste, voorziening is aangebracht.» Voor gehandicapte Biro-Gebruikers die hun Biro hebben aangepast aan hun lichamelijk gebrek geldt dit vonnis dus niet. De Biro is in de originele uitvoering geen gehandicaptenvoertuig: hij is niet ingericht voor het vervoer van een gehandicapte. Hierop kan gehandhaafd worden. Of dit daadwerkelijk gebeurt is een afweging in de lokale driehoek van gemeente, OM en politie. Zoals aangegeven in het AO SPV van 30 januari (Kamerstuk 29 398, nr. 672), wil ik wel samen met de Autoriteit Consument en Markt duidelijkheid verschaffen aan consumenten en verkopers van dit soort licht elektrische voertuigen, omdat ik constateer dat de informatie op websites en via andere verkoopkanalen niet altijd juist en volledig is. Daarover wil ik in gesprek met maatschappelijke partners, wegbeheerders, verkopers en zeker ook met Europese partners, aangezien dit soort voertuigen ook in andere landen worden verkocht of gebruikt.
Het bericht over legitimatieplicht voor verzenders van postpakketten |
|
Attje Kuiken (PvdA), William Moorlag (PvdA) |
|
Mona Keijzer (staatssecretaris economische zaken) (CDA), Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Taskforce drugsbestrijding wil legitimatieplicht voor afzender postpakket» en herinnert u zich uw antwoorden op Kamervragen over criminelen die misbruik maken van pakketbezorgers?1 2
Ja.
Deelt u de mening van de Taskforce Brabant-Zeeland dat «het [...] voor drugscriminelen wel heel erg gemakkelijk [is] om drugs per post of per pakketje wereldwijd te verzenden»? Zo ja, waarom deelt u die mening? Zo nee, waarom niet?
Nederland kent een uitstekende infrastructuur. Dit geldt voor ons spoorwegen-, vaarwegen- en wegennet, maar evenzeer voor onze post- en pakketstromen.
Criminelen maken hier gebruik van voor hun illegale praktijken, zij het dat er wel barrières bestaan tegen het criminele misbruik van post- en pakketstromen. Een voorbeeld daarvan werd reeds uitgebreid beschreven in de op 18 januari 2019 aan uw Kamer toegezonden beantwoording op Kamervragen.3 Vanuit het publiek-private samenwerkingsverband van de politie en PostNL worden controles uitgevoerd met drugshonden in centra waar postpakketten worden gedistribueerd. Verdachte postpakketten worden vervolgens uit het distributieproces gehaald en aan de politie of de Douane overhandigd. Zo wordt het voor criminelen moeilijker om drugs per post of pakketje wereldwijd te verzenden.
Acht u de bestaande maatregelen om criminele verzendingen via pakketten tegen te gaan afdoende? Zo ja, waarom ziet de Taskforce dan «dat steeds meer drugscriminelen hun drugs massaal online verkopen en per post versturen»? Zo nee, waarom niet en welke maatregelen gaat u verder nemen?
Het opwerpen van specifieke barrières tegen de verzending van drugs via postpakketten is onderdeel van een brede, integrale aanpak. Behalve de in het vorige antwoord genoemde controles richt het publiek-private samenwerkingsverband van de politie en PostNL zich ook op «Sensing». Hierbij worden detectiemethodes voor drugs (maar ook voor bijvoorbeeld lithium en explosieven) ontwikkeld. Dit wordt gedaan op basis van de nieuwste technieken in samenwerking met Regionale Informatie en Expertise Centra (RIEC), Douane, Stichting Dutch Institute for Technology, Safety & Security (DITSS) en PostNL. De doelstelling van het project Sensing is om controles efficiënter te laten plaatsvinden, met minder operationele impact en betere resultaten.
Daarnaast wordt binnen het publiek-private samenwerkingsverband Intell (met onder meer RIEC, Politie/Postinterventieteam, JenV en PostNL) onderzocht hoe ondermijnende criminaliteit bestreden kan worden. Op basis van gezamenlijke analyses wordt bekeken hoe in de breedte misbruik wordt gemaakt van de logistieke sector. Op deze manier wordt het probleem bij de bron aangepakt. Een voorbeeld is het off line halen van darkweb-websites waar verboden middelen worden aangeboden die vervolgens via het reguliere postvervoer naar de afnemers worden verzonden.
Wat is uw mening over het voorstel dat er een legitimatieplicht moet komen voor wie een pakket op de post doet? Acht u het mogelijk dat dit het verzenden van drugspakketten door drugscriminelen bemoeilijkt? Kunt u een beeld schetsen van de voor- en nadelen van dit voorstel?
Een legitimatieplicht achten wij gelet op het totale volume aan pakketpost, de inbreuk op de privacy en de verzwaring van de administratieve lasten niet proportioneel om drugscriminaliteit tegen te gaan.
Bovendien kunnen criminelen gebruik maken van katvangers en gestolen of valse identiteitsbewijzen of misbruik maken van adresgegevens van particulieren of ondernemers. Wij verwijzen naar de beantwoording van de vragen van de leden Kuiken en Moorlag van de PvdA (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2018–2019, nr. 2185) over de verzending van drugs via brievenpost, die u gelijktijdig met de beantwoording van deze vragen ontvangt. Wij achten de kans dat het verzenden van drugspakketten vanwege een legitimatieplicht wordt bemoeilijkt daarom klein.
Werkt het Postinterventieteam (PIT) van de politie en het openbaar ministerie samen met alle postbedrijven die pakketten versturen? Zo ja, waaruit bestaat die samenwerking met andere bedrijven dan PostNL? Zo nee, waarom niet?
Het Postinterventieteam werkt op structurele basis samen met PostNL. Daarnaast werkt het Postinterventieteam samen met DHL, UPS, Fedex/TNT, GLS, en DPD. Bij deze postbedrijven vindt de samenwerking plaats op basis van casussen en meldingen.
Welke maatregelen hebben deze postbedrijven genomen om crimineel gebruik van hun distributienetwerken terug te dringen? Nemen deze bedrijven naar uw mening afdoende verantwoordelijkheid voor het terugdringen van dit crimineel gebruik? Zo ja, waar blijkt dat uit? Zo nee, wat moet er naar uw mening nog meer bij die bedrijven gebeuren en hoe gaat u dit bewerkstelligen?
Ik verwijs naar de antwoorden op vragen 3 en 5. Met het huidige drugsbeleid in Nederland is het belangrijk om te beseffen dat elke barrière in de logistieke stroom een waterbedeffect kan veroorzaken. Zolang er handel is in drugs, zoeken handelaren naar manieren om de drugs te vervoeren. Behalve de aansluiting van PostNL bij het publiek-private samenwerkingsverband op structurele basis zijn andere bedrijven hierbij aangesloten om op ad hoc basis crimineel misbruik van de logistieke sector tegen te gaan. Door onderzoek en probleemanalyses vanuit het samenwerkingsverband kan misbruik van de transportsector bij de bron aangepakt worden, namelijk bij de criminele top die de drugs produceert en aanbiedt (al dan niet via darkweb). Publiek-private samenwerking is daarbij essentieel, omdat afzonderlijke bedrijven geen zicht hebben op alle schakels in de keten.
Een schikking met KPMG |
|
Ronald van Raak (SP) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA), Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA), Raymond Knops (staatssecretaris binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() |
Kunt u uitleggen waarom KPMG Accountancy Services BV op Curaçao is weggekomen met een boete van zo’n 38.000 euro, voor betrokkenheid bij het witwassen van ongeveer 322 miljoen dollar?1
Het OM Curaçao heeft in het bijgevoegd persbericht de redenen voor het aanbieden van een transactie aan KPMG Accountancy Services BV (hierna: KPMG AAS) uiteengezet. Het is in dit geval aan het OM Curaçao om te beslissen of in een individuele strafzaak tot vervolging van de verdachte wordt overgegaan en welke afdoeningsmodaliteit passend en geboden is. Het past mij als Minister van Justitie en Veiligheid van Nederland niet om te treden in de oordeelsvorming van het OM Curaçao, dat onder verantwoordelijkheid van mijn ambtsgenoot van Curaçao valt. In zijn algemeenheid vind ik wel dat dient te worden voorzien in een strafrechtelijk aanpak daar waar er sprake is van (het faciliteren van) witwassen. Maar het is in dit concrete geval als gezegd aan het OM Curaçao om daarover te beslissen.
Waarom is niet gewacht met deze boete of schikking totdat de strafrechtelijke onderzoeken «Cymbal» en «Troja», waar KPMG bij is betrokken, zijn afgerond?
Zie antwoord vraag 1.
Deelt u de opvatting dat in dit onderzoek een rol is weggelegd voor het openbaar ministerie (OM) van Curaçao, Sint Maarten, Bonaire, Sint Eustatius en Saba, maar ook van het OM in Nederland?
Het is aan het OM Curaçao om te beoordelen of samenwerking in een onderzoek naar strafbare feiten al dan niet benodigd is. Het past mij als Nederlandse Minister van Justitie en Veiligheid niet om te treden in die oordeelsvorming.
Het Nederlandse OM heeft mij laten weten dat zij, voordat het persbericht door het OM Curaçao werd gepubliceerd, in kennis is gesteld van dit persbericht en daarmee dus van de tot stand gekomen transactie. Het Nederlandse OM is verder niet betrokken geweest bij de totstandkoming van de transactie op Curaçao.
Ik ben door middel van de berichtgeving in de media op de hoogte geraakt van de transactie. Zoals reeds aangegeven, leid ik uit het door het OM Curaçao gepubliceerde persbericht af dat het OM Curaçao van oordeel is dat er goede redenen waren om KPMG AAS een transactie aan te bieden. Het is aan het OM Curaçao om te beslissen of in een individuele strafzaak tot vervolging van de verdachte wordt overgegaan en welke afdoeningsmodaliteit passend en geboden is. Het past mij als Minister van Justitie en Veiligheid van Nederland niet om te treden in de oordeelsvorming van het OM Curaçao.
Is er overleg geweest tussen het OM van Curaçao, Sint Maarten, Bonaire, Sint Eustatius en Saba en het OM in Nederland? Wanneer was u op de hoogte van deze mini-boete? Wat is hiervan uw waardering?
Zie antwoord vraag 3.
Kent u de kritiek op de schikking met ING, die leidde tot verontwaardiging in de Nederlandse samenleving en boosheid in het Nederlandse parlement? Waarom is toch opnieuw gekozen voor een mini-boete?
Ja, ik ben bekend met de kritiek op de transactie met de ING.
Het is aan het OM Curaçao om te beoordelen naar welke feiten een strafrechtelijk onderzoek wordt ingesteld en indien in een strafzaak tot vervolging wordt overgegaan welke afdoeningsmodaliteit passend en geboden is. Zoals reeds aangegeven, leid ik uit het door het OM Curaçao gepubliceerde persbericht af dat het OM Curaçao van oordeel is dat er goede redenen waren om KPMG AAS een transactie aan te bieden. Het past mij als Minister van Justitie en Veiligheid van Nederland niet om te treden in de oordeelsvorming van het OM Curaçao.
Betekent deze boete dat verder geen onderzoek wordt gedaan naar de rol van KPMG Accountancy Services BV in het «dollarwassen» door Venezolanen?
Zie antwoord vraag 5.
Deelt u de opvatting dat accountant KPMG haar «poortwachtersfunctie» ernstig heeft verwaarloosd? Deelt u de opvatting dat KPMG criminele activiteiten mede mogelijk heeft gemaakt?
Uit het bijgevoegde persbericht leid ik af dat het OM Curaçao heeft vastgesteld dat KPMG AAS verdachten in de strafrechtelijke onderzoeken Troja en Cymbal heeft gefaciliteerd bij de criminele activiteiten waarvoor die verdachten nu worden vervolgd. Financiële dienstverleners en accountants zoals KPMG AAS fungeren als poortwachter van de financiële sector en hebben een belangrijke rol in de signalering van witwassen, de financiering van terrorisme en ander maatschappelijk onbetamelijk gedrag. Het betreft hier echter organisaties die onder toezicht van de autoriteiten op Curaçao vallen en het is derhalve aan hen om te bepalen of KPMG AAS criminele activiteiten mede mogelijk heeft gemaakt.
Klopt het dat de Caribische tak van KPMG per 1 januari is opgeheven, maar veel activiteiten ondertussen zijn overgenomen door concurrent Ernst & Young (EY)?
Uit mediaberichtgeving2 maak ik op dat KPMG Dutch Caribbean, waaronder onder meer KPMG AAS valt, per 01-01-2019 niet langer deel uitmaakt van het internationale KPMG netwerk. Uit deze berichtgeving maak ik ook op dat KPMG Dutch Caribbean ervoor heeft gekozen zelfstandig verder te gaan onder de naam KDC interim-. KPMG Dutch Caribbean valt niet onder Nederlands toezicht. Ik beschik derhalve niet over informatie over een eventuele overname, al dan niet van de activiteiten van de Caribische tak van KPMG door EY. Het is aan de eventuele overnemende partij en voor zover relevant aan de autoriteiten in Curaçao om onderzoek te doen naar een eventuele overname en het functioneren van de poortwachtersfunctie.
Is bij deze overname onderzoek gedaan naar het gebrekkig functioneren van de «poortwachtersfunctie» door KPMG bij andere klanten? Zo nee, hoe kunt u verzekeren dat dit soort praktijken daadwerkelijk is gestopt?
Zie antwoord vraag 8.
Klopt het dat telecombedrijf UTS (of haar opvolger) volledig is gestopt met het faciliteren van (illegale) online goksites, of geldt dit alleen voor de speciale economische zones (e-zones)?
Het telecombedrijf UTS op Curaçao valt niet onder het toezicht in Nederland. Ik beschik dan ook niet over de door u gevraagde informatie. Het is aan de autoriteiten in Curaçao om onderzoek te doen naar dan wel toezicht te houden op de activiteiten van dit telecombedrijf.
Ondernemers de Big Brother Award voor de Kamer van Koophandel |
|
William Moorlag (PvdA) |
|
Mona Keijzer (staatssecretaris economische zaken) (CDA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Kamer van Koophandel wint prijs grootste privacyschender»1 en herinnert u zich uw antwoorden op de Kamervragen over het gebruik van gegevens uit registers van de Kamer van Koophandel (KvK) voor telemarketing2?
Ja.
Deelt u de mening van de KvK dat hij vanwege de wettelijk verplichting «om aan iedereen data te verstrekken die daarom vraagt, zonder dat ondernemers hier eerst toestemming voor hoeven te geven» hij niet anders kan dat gegevens van zzp’ers te verstrekken? Zo ja, acht u het wenselijk om die wettelijke verplichting voor bepaalde gegevens te beperken en zo ja op welke wijze? Zo nee, waarom deelt u die mening niet?
Voor de gegevens die in de handelsregisterregelgeving zijn aangemerkt als «openbare gegevens» geldt dat deze aan eenieder die de KvK daartoe een verzoek doet moeten worden verstrekt. Ik acht het wenselijk om de wettelijke verplichting voor de levering van bepaalde gegevens te beperken. Om die reden zal ik, zoals ik uw Kamer onlangs heb bericht, uitvoering geven aan de motie van de leden Amhaouch (CDA) en Wörsdörfer (VVD) om het woonadres standaard af te schermen van ondernemers die een onderneming drijven welke is ondergebracht in een rechtsvorm zonder rechtspersoonlijkheid (Kamerstuk 34 687, nr. 10).
Betekent de wettelijke verplichting die de KvK nu heeft ook dat hij bulklijsten van gegevens van bedrijven aan derden moet verkopen? Zo ja, op grond van wettelijke bepaling moet hij dit doen en deelt u de mening dat de wet op dit punt aangepast zou moeten worden? Zo nee, waarom doet de KvK dit dan toch?
Artikel 22 van de Handelsregisterwet 2007 bepaalt dat de KvK op verzoek gegevens verstrekt. Hierop gelden enkele uitzonderingen, die wettelijk zijn vastgelegd. Zo mag de KvK geen overzichten «op naam» verstrekken, en is het BSN-nummer alleen opvraagbaar voor daartoe aangewezen partijen. De doelen waarvoor de gegevens mogen worden opgevraagd staan genoemd in artikel 2 van de Handelsregisterwet 2007. De informatieproducten van de Kamer van Koophandel staan genoemd in de Financiële regeling handelsregister 2014.
Ik wil erop wijzen dat het begrip «bulklijst» een containerbegrip is, waarbij het zowel kan gaan om verstrekking van een verzameling data in één keer, als om een reeks reguliere een-op-een-bevragingen, al dan niet gerobotiseerd. Deze informatieproducten worden door verschillende afnemers voor verschillende doelen gebruikt, die vallen binnen de doelstellingen van de Handelsregisterwet. Omdat «bulklijsten» niet een eenduidig doel dienen, kunnen ze niet als zodanig worden behandeld. Verstrekking in «bulk» kan in bepaalde gevallen voor afnemers ook nodig zijn om te kunnen voldoen aan wet- en regelgeving. Zo zijn bepaalde instellingen, zoals banken en verzekeraars, wettelijk verplicht om de identiteit van hun klanten vast te stellen. Deze verplichting vloeit voort uit het beginsel van Customer Due Diligence, ook wel bekend als het «ken uw klant»-beginsel, dat onder andere is uitgewerkt in de Wet op het financieel toezicht en de Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme. Bepaalde afnemers vragen om die reden grotere hoeveelheden gegevens op bij de KvK, die deze vervolgens op grond van artikel 22 van de Handelsregisterwet 2007 moet verstrekken.
Deelt u de mening dat niet alleen ondernemers die als natuurlijk persoon een onderneming drijven, maar ook rechtspersonen gevrijwaard moeten kunnen worden van ongewenste telemarketing? Zo ja, hoe gaat u dit bewerkstelligen? Zo nee, waarom niet?
Nee, ik acht dat niet nodig. Een ondernemer die gekozen heeft voor een rechtspersoon als organisatievorm, heeft daarmee een afstand geschapen tussen zijn privépersoon en zijn onderneming. Ik ben daarom van mening dat specifieke bescherming voor deze groep vooralsnog niet noodzakelijk is.
Waarom acht u, zoals blijkt uit uw eerdere antwoorden, het niet noodzakelijk om voor ondernemers die gebruik maken van een rechtspersoon het Bel-me-niet-register open te doen stellen? Waarom wilt u geen opt-in systeem voor telemarketing voor ondernemers die een rechtspersoon gebruiken mogelijk maken?
Zie antwoord vraag 4.
Het bericht ‘Meldingen seksueel overschrijdend gedrag in sport vorig jaar verdubbeld’ |
|
Antje Diertens (D66) |
|
Bruno Bruins (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD), Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Meldingen seksueel overschrijdend gedrag in sport vorig jaar verdubbeld»?1
Ja.
Hoe verklaart u de toename van het aantal meldingen van seksueel overschrijdend gedrag in de sport? Is dit met name een gevolg van een toename van seksueel overschrijdend gedrag, vooral een gevolg van toegenomen bekendheid met de mogelijkheid om seksueel overschrijdend gedrag te melden of spelen zowel een toename van seksueel overschrijdend gedrag en een toegenomen bekendheid een rol?
De toename van het aantal meldingen lijkt een gevolg te zijn van de toegenomen aandacht voor dit onderwerp in de maatschappij en in de media. Het aantal meldingen van seksueel grensoverschrijdend gedrag is daarentegen nog steeds aan de lage kant vergeleken met de onderzoeksuitkomsten van commissie
De Vries, waaruit bleek dat circa 12% van de sporters te maken heeft gehad met seksueel grensoverschrijdend gedrag in de breedste zin (van nafluiten tot en met het overtreden van de persoonlijke privacy). De sportsector is aan de slag om de meldingsbereidheid te verhogen door onder andere het verlagen van de drempel voor het doen van meldingen en het invoeren van een meldplicht voor bestuurders en begeleiders van sportverenigingen. Daarnaast is NOC*NSF aangehaakt op de Start to Talk campagne van de Raad van Europa.
Welke stappen zijn volgens u nodig om verder te werken aan een veilige meldcultuur en het terugdringen van seksueel overschrijdend gedrag in de sport?
Allereerst het implementeren van alle aanbevelingen van commissie De Vries, waaronder het invoeren van een meldplicht voor bestuurders van sportverenigingen, het vergroten van de bewustwording alsmede het opzetten
van preventiebeleid. Daarnaast is de samenwerking van NOC*NSF met de stichting Fier een stap in de goede richting waarbij een chatfunctie wordt ingericht waar jongeren terecht kunnen om te praten over grensoverschrijdend gedrag. Hierdoor worden drempels om grensoverschrijdend gedrag te melden verlaagd. Tot slot zal er binnen de uitwerking van het Sportakkoord een menukaart voor gemeenten worden ontwikkeld. Daarin worden concrete handreikingen geboden om verenigingen en andere sportorganisaties te ondersteunen bij een positieve sportcultuur.
Herkent u dat sprake is van een gebrek aan communicatie tussen sportbonden, politie en justitie over seksueel misbruik? Voldoet volgens u de informatie-uitwisseling tussen NOC-NSF, sportbonden, politie en justitie om slachtoffers en mogelijke slachtoffers van seksueel overschrijdend gedrag te beschermen?
De sportsector werkt al enige tijd intensiever samen met de politie en het Openbaar Ministerie (OM), met als doel het voorkomen van slachtoffers van seksueel misbruik in de sport, maar ook om beter te kunnen ingrijpen als dit misbruik toch plaatsvindt. Dit is vastgelegd in een convenant tussen NOC*NSF, de politie en het OM op 28 juni 2017. Samenwerkingsafspraken over informatie-uitwisseling zijn vastgelegd in een werkdocument tussen de sport, de politie en het OM. Hierin is opgenomen dat wanneer er in de sport een melding binnenkomt waarbij vermoedens zijn van een strafbaar feit, altijd contact wordt opgenomen met de front-office van de zedenpolitie in de betreffende eenheid. Ook als er twijfels of vermoedens zijn wordt contact opgenomen met de politie. Overleg over een zaak kan op dat moment ook anoniem. Het is daarbij van groot belang dat zo vroeg mogelijk contact wordt gelegd met de politie. De sport werkt momenteel al volgens deze werkwijze. Bovendien is in dit werkdocument opgenomen dat, bij een tuchtrechtelijke procedure, afstemming plaatsvindt over tuchtrechtelijk onderzoek zodat voorkomen kan worden dat tuchtrechtelijk onderzoek eventueel strafrechtelijk onderzoek doorkruist. De verwachting is dat het werkdocument binnen afzienbare tijd wordt afgerond en door de betrokken partijen openbaar wordt gemaakt.
Welke vooruitgang ziet u bij de opvolging van de aanbevelingen van Commissie-De Vries door sportverenigingen?
NOC*NSF heeft in november 2018 een voortgangsrapport gepubliceerd met de laatste stand van zaken2. Daarnaast zal de Minister van Medische Zorg en Sport u jaarlijks, voorafgaand aan het WGO sport, informeren over de voortgang van de implementatie van de aanbevelingen Commissie de Vries.
In hoeverre is de kennis van sportverenigingen in de aanpak van seksueel misbruik sinds het rapport van Commissie-De Vries verbeterd?
NOC*NSF is voortvarend aan de slag om de kennis van sportverenigingen in de aanpak van grensoverschrijdend gedrag te verbeteren, bijvoorbeeld door een infographic rondom de meldplicht te ontwikkelen. Daarnaast werkt NOC*NSF samen met Rutgers aan een stappenplan voor preventiebeleid bij verenigingen.
In de loop van 2019 zal een poule van experts beschikbaar komen die sportverenigingen ondersteunen in het ontwikkelen van preventief beleid. Het Vertrouwenspunt Sport (vanaf begin april 2019 wordt dit Centrum Veilige Sport) ondersteunt sportverenigingen bij vragen over preventief beleid en bij wat te doen bij (vermoedens van) seksuele intimidatie of misbruik. Ook zijn er trainingen
beschikbaar, zoals een opleiding voor vertrouwenscontactpersonen en e-learning voor trainers/coaches en ouders over het herkennen van grensoverschrijdend gedrag. Ik verwacht dat deze acties sportverenigingen en -bonden ondersteunen en bijdragen aan het vergroten van de kennis van sportverenigingen in de aanpak van seksueel misbruik.
In hoeverre worden sportclubs en -bonden ondersteund, bijvoorbeeld bij het opstellen van gedragsregels, het aanstellen van vertrouwenspersonen en het leren herkennen van grensoverschrijdend gedrag?
Zie antwoord vraag 6.
Wat is de stand van zaken ten aanzien van het centraal meldpunt en de meldplicht? Heeft u zicht op of de sportbonden de meldplicht al hebben opgenomen in de tuchtreglementen?
Het Vertrouwenspunt Sport (vanaf begin april 2019 wordt dit Centrum Veilige Sport) biedt mogelijkheid voor het melden van seksueel grensoverschrijdend gedrag en zorgt voor een uniforme en adequate opvolging van meldingen in samenwerking met landelijke hulpverleningsorganisaties. Sportbonden dienen
de meldplicht voor bestuurders en begeleiders voor 1 januari 2020 te hebben ingevoerd. NOC*NSF zal in 2020 controleren of de meldplicht daadwerkelijk is ingevoerd.
De online omgevingsanalyse die is opgesteld in opdracht van de Omgevingsraad Schiphol (ORS) |
|
Cem Laçin (SP), Lammert van Raan (PvdD) |
|
Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD), Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
![]() ![]() |
Wat is uw reactie op het rapport «Resultaten online omgevingsanalyse en online gesprekken over toekomst Schiphol» dat in opdracht van de ORS is opgesteld?1
In mei 2018 is de motie van Kamerlid Dijkstra c.s. aangenomen (Kamerstuk 29 665, nr. 314). Op 4 juni 2018 heeft het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat de voorzitter van de Omgevingsraad Schiphol, de heer Alders, verzocht om een brede maatschappelijke consultatie te organiseren als onderdeel van de twee adviesaanvragen die ik heb neergelegd bij de Omgevingsraad Schiphol.
In de brede maatschappelijke consultatie zijn verschillende instrumenten ingezet om de mening en ideeën op te halen over de toekomst van Schiphol en omgeving. Hierbij is bijvoorbeeld gesproken met direct omwonenden, hebben wetenschappers bepaalde thema’s met elkaar uitgediept en hebben alle inwoners van Nederland mee kunnen doen met de internetconsultatie.
De mening van de online community (omgeving) over de toekomst van Schiphol en omgeving is in beeld gebracht. Middels een analyse van de online omgeving is in kaart gebracht waar het gesprek in de social media vooral over wordt gevoerd, welke groepen daarbij te onderscheiden zijn en wat de meest besproken thema’s per groep zijn. Deze informatie is vervolgens benut om mensen die online actief zijn uit te nodigen om in gesprek te gaan over de toekomst van Schiphol. De resultaten hiervan zijn ontsloten via de website van de Omgevingsraad Schiphol.
Wat is het doel geweest van deze online analyse?
Zie antwoord vraag 1.
Bent u op de hoogte van deze analyse?
Ja. De resultaten hiervan zijn voor eenieder toegankelijk via de website van de Omgevingsraad Schiphol. De heer Alders heeft in bijlage 1 van zijn verslag in antwoord op mijn adviesaanvragen hierover ook gerapporteerd. Dit verslag heb ik de Kamer op 30 januari jl. toegezonden (Kamerstuk 29 665, nr. 353).
Hoeveel heeft deze analyse gekost en met welke geld is deze analyse gefinancierd?
De kosten voor deze brede maatschappelijke consultatie worden gedragen door het ministerie, aangezien dit onderdeel uitmaakt van de uitvoering van de maatschappelijke consultatie ten behoeve van de adviesaanvragen die ik bij de Omgevingsraad heb neergelegd. De kosten van de analyses die in het rapport staan omschreven kostten in totaal € 45.375 (incl. BTW).
Waar en op welke wijze is aantoonbaar geborgd dat het grootschalig verzamelen, verrijken, categoriseren en publiceren van data op deze wijze is toegestaan in het kader van de Algemene Verordening Persoonsgegevens?
De Omgevingsraad Schiphol is een stichting en moet als zodanig net als iedere andere natuurlijke of rechtspersoon voldoen aan de regels en verplichtingen van de AVG. De Autoriteit Persoonsgegevens houdt toezicht op de toepassing van de AVG.
Dublinoverdrachten naar Griekenland. |
|
Sietse Fritsma (PVV) |
|
Mark Harbers (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Hoeveel asielzoekers zijn er het afgelopen jaar teruggestuurd naar een andere EU-lidstaat in het kader van de Dublinverordening? Hoeveel Dublinclaimanten waren dat in totaal?
Het afgelopen jaar heeft de DT&V afgerond 1.870 Dublinoverdrachten geëffectueerd.
In ditzelfde jaar zijn er 7.330 akkoorden ontvangen op Dublinclaims die Nederland aan andere lidstaten heeft verzonden. Dit aantal betreft zowel asielzoekers als personen die in Nederland geen asiel hebben aangevraagd.1
De personen voor wie er in 2018 een claimakkoord is ontvangen betreffen niet noodzakelijkerwijs dezelfde personen als degenen die zijn overgedragen. Immers, personen die in 2018 zijn overgedragen kunnen personen betreffen voor wie er in 2017 een claimakkoord is ontvangen, en personen voor wie er in 2018 een claimakkoord is ontvangen worden wellicht pas in 2019 overgedragen.
Kunt u aangeven hoeveel van deze asielshoppers teruggestuurd zouden moeten worden naar Griekenland? In hoeveel gevallen is dit daadwerkelijk gebeurd?
In 2018 zijn er 10 akkoorden ontvangen op Dublinclaims die Nederland aan Griekenland heeft verzonden.2 Dit aantal betreft zowel asielzoekers als personen die in Nederland geen asiel hebben aangevraagd. In 2018 zijn er geen Dublinoverdrachten aan Griekenland geëffectueerd.
Vindt u dit acceptabele terugkeercijfers? Zo ja, waarom? Zo nee, wat gaat u hieraan doen?
Het kabinet ziet tekortkomingen in het huidige Dublinsysteem en zou graag een verhoging in het aantal geëffectueerde Dublinoverdrachten zien. Er wordt in de onderhandelingen over de herziening van de Dublinverordening dan ook ingezet op een beter functionerende verordening. Het kabinet ondersteunt onder andere voorstellen voor snellere en efficiëntere Dublinprocedures, voorstellen om secundaire migratie te voorkomen en voorstellen voor langere bewaartermijnen in de Eurodacverordening. Tevens wordt met Duitsland gesproken over administratieve regelingen op grond van de huidige Dublinverordening, met als doel de uitvoering van de huidige verordening gemakkelijker en doeltreffender te maken. Ook is het kabinet zoals u bekend in beperkte mate gestart met een hervatting van Dublinclaims aan Griekenland. Al deze maatregelen kunnen leiden tot een hoger aantal Dublinoverdrachten.
Ook werd de effectuering van gedwongen overdrachten belemmerd door een omissie in de wettekst. Om dit te repareren is een wijziging van de Vreemdelingenwet 2000 op 12 oktober 2018 bij de Tweede Kamer ingediend.3 Inmiddels heeft de Eerste Kamer op 5 februari 2019 het wetsvoorstel aangenomen. Daarmee is er zicht op een spoedige inwerkingtreding van het voorstel.
Deelt u de mening dat alle asielzoekers die Nederland over land bereiken op grond van de Dublinverordening in feite allemaal in een ander EU-lidstaat in procedure moeten worden genomen? Zo nee, waarom niet?
Nee, volgens de Dublinverordening en de toepassing hiervan zijn er redenen waarom Nederland ook in deze gevallen verantwoordelijk kan zijn voor de asielaanvraag. De Dublinverordening stelt criteria vast voor de verantwoordelijkheidsbepaling die in een vaste volgorde getoetst dienen te worden. Hieruit volgt bijvoorbeeld dat indien een asielzoeker elders op illegale wijze de buitengrens heeft overschreden, maar in Nederland gezinsleden heeft die op dat moment in de asielprocedure zitten, Nederland veelal verantwoordelijk is voor de behandeling van de asielaanvraag. Daarnaast wordt er in bepaalde gevallen besloten de verantwoordelijkheid van een andere lidstaat over te nemen. In de Vreemdelingencirculaire (C2/5) is neergelegd dat Nederland dit onder andere doet wanneer er naar het oordeel van de IND proceseconomische redenen zijn. Momenteel worden asielzoekers afkomstig uit landen in de Westelijke Balkan en Georgië dan ook niet opgenomen in de Dublinprocedure, ook als er aanwijzingen zijn dat een ander land verantwoordelijk is voor de behandeling van de asielaanvraag. Aangezien zij afkomstig zijn uit een veilig land van herkomst, en dus de versnelde procedure toegepast kan worden, en terugkeer naar het land van herkomst normaliter binnen afzienbare tijd gewaarborgd kan worden, is het voordeliger en sneller om voor deze groep niet de Dublinverordening toe te passen.
De NAM die de uitspraak van de Arbiter Bodembeweging niet uitvoert |
|
Sandra Beckerman (SP) |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Hoe kan het zijn dat u niet op de hoogte bent van de huidige situatie omtrent oude schades, zoals u aangaf tijdens het debat over de afhandeling van schade en de versterkingsoperatie Groningen vanwege de gaswinning op 16 januari 2019, terwijl u wel verantwoordelijk bent? U houdt dat toch met de commissaris van de Koning nauwlettend in de gaten? U hoort toch te weten dat de Nederlandse Aardolie Maatschappij (NAM) zich nog steeds niet conformeert aan uitspraken van de Arbiter Bodembeweging?
Ik heb tijdens het debat op 16 januari 2019 aangegeven nogmaals uit te zoeken in hoeverre de NAM zich houdt aan de afspraken van de arbiter.
In de samenwerkingsafspraken van 8 maart 2016 tussen de NAM, de Minister van Economische Zaken en NCG is vermeld dat gedupeerden een geschil kunnen voorleggen aan de Arbiter Bodembeweging. De regels voor deze geschilbeslechtingsprocedure zijn neergelegd in het Reglement Arbiters Bodembeweging. In een geschilbeslechtingsprocedure heeft de NAM op grond van het Reglement het recht om haar zienswijze naar voren te brengen. Voorts is in de samenwerkingsafspraken van 8 maart 2016 overeengekomen dat de NAM in beginsel uitvoering geeft aan de uitspraken van de arbiter. Dit betekent ook dat de NAM de mogelijkheid heeft om een uitspraak van de arbiter naast zich neer te leggen.
De Arbiter Bodembeweging en de NAM hebben laten weten dat de NAM tot op heden in één zaak fundamentele bezwaren heeft geuit en geen uitvoering heeft gegeven aan de uitspraak van de arbiter. NAM heeft overigens in dit geval met de schademelder een regeling getroffen die financieel aansluit bij het door de arbiter vastgestelde schadebedrag. In andere zaken heeft de NAM tot dusver altijd uitvoering gegeven aan de uitspraken van de arbiter.
Bent u ermee bekend dat in januari 2018 mw. K. een bedrag van € 10.000 als voorschot kreeg van het Centrum Veilig Wonen (CVW)?
Ik heb uw Kamer toegezegd signalen over het niet opvolgen van uitspraken van de Arbiter Bodembeweging door de NAM, onder de aandacht van de NAM te brengen. Dat heb ik ook in dit geval gedaan. Inmiddels is in deze zaak algehele overeenstemming bereikt tussen de NAM en de betreffende bewoner over het schadebedrag. Verder past het mij niet om in te gaan op individuele zaken die bij de arbiter in behandeling zijn of zijn geweest.
Bent u ermee bekend dat deze mevrouw toen al langdurig op geld wachtte en al maanden brood met pindakaas at?
Zie antwoord vraag 2.
Is u bekend dat dit het gevolg was van de NAM die niet betaalde, terwijl de Arbiter Bodembeweging uitspraak had gedaan? Bent u ermee bekend dat de schade die deze mevrouw heeft nu, weer een jaar later, nog steeds niet is vergoed? Wat is hierop uw reactie?
Zie antwoord vraag 2.
Kent u zaak 17-1510, een dossier in het buitengebied, waarin de Arbiter Bodembeweging uitspraak deed in het voordeel van de schademelder?
Ik heb mij laten informeren over zaak 17-1510. Het betreft de zaak die ook wordt beschreven in het antwoord op vraag 1. De Arbiter Bodembeweging heeft aangegeven tot op heden bekend te zijn met enkel één zaak waarbij de NAM fundamentele bezwaren heeft geuit en geen uitvoering heeft gegeven aan de uitspraak van de arbiter. Verder past het mij niet om in te gaan op individuele zaken die bij de arbiter in behandeling zijn of zijn geweest.
Bent u ermee bekend dat de NAM deze uitspraak naast zich neer legt? Bent u ermee bekend dat dit vaker voorkomt? Wat is hierop uw reactie?
Zie antwoord vraag 5.
Kent u zaak 16-0055, een dossier waarbij mede als gevolg van onenigheid tussen de NAM en de Arbiter Bodembeweging de ondertekening van de mondeling overeengekomen vaststellingsovereenkomst met ruim drie maanden werd vertraagd en waarbij de ondertekening uiteindelijk bijna anderhalf jaar nadat de arbiter uitspraak had gedaan (waarin de NAM werd opgedragen alle gemelde schade te vergoeden) plaatsvond? Wat is hierop uw reactie?
Ik heb mij laten informeren over zaak 16-0055. Partijen hebben uiteindelijk overeenstemming bereikt en er is opvolging gegeven aan de gemaakte afspraken. Verder past het mij niet om in te gaan op individuele zaken die bij de arbiter in behandeling zijn of zijn geweest.
Is u bekend dat de NAM haar juridische afdeling regelmatig brieven laat sturen naar de Arbiter Bodembeweging waarin staat dat de Arbiter bepaalde typen schade niet mag beoordelen onder het bewijsvermoeden en indien de Arbiter dit wel doet, zij de uitspraak naast zich neer legt? Wat vindt u hiervan?
NAM kan ten aanzien van een concreet geschil een standpunt innemen ten aanzien van het al dan niet van toepassing zijn van het bewijsvermoeden. NAM doet dit door het geven van een zienswijze ten aanzien van het geschil. Dit kan op grond van het Reglement Arbiters Bodembeweging mondeling, tijdens een hoorzitting, maar ook schriftelijk. Voorafgaand aan de behandeling van een geschil door de Arbiters Bodembeweging beoordeelt de arbiter of een geschil in aanmerking komt voor geschilbeslechting door de arbiter (ontvankelijk is). NAM kan bij de Arbiter (schriftelijk) aangeven dat het van oordeel is dat een geschil naar haar oordeel niet ontvankelijk is. Het is uiteindelijk aan de arbiter om, onder toepassing van het Reglement Arbiters Bodembeweging, te beoordelen of een geschil ontvankelijk is
Is u bekend dat de NAM bij arbitragezaken vaak kiest voor een niet-constructieve houding?
Zie antwoord vraag 1.
Wist u bijvoorbeeld dat vertegenwoordigers van de NAM tijdens dergelijke zaken laten merken waar een Arbiter Bodembeweging wel iets van mag vinden en waar de Arbiter niks van mag vinden? Wist u dat de NAM aanstuurt op een extra deskundige, dat de NAM aanstuurt op een herzitting of dat de NAM probeert de schikkingen zo laag mogelijk te houden en dat er dus van ruimhartigheid geen sprake is?
Zie het antwoord op vraag 8.
Weet u dat de NAM schades als gevolg van verzakkingen door gaswinning pertinent ontkent en uitsluit? Wat is daarop uw reactie?
Het is aan de arbiter die – na het horen van de zienswijze van partijen en eventuele adviezen van door de Arbiter geraadpleegde deskundigen – een oordeel geeft over de vraag of de schade is veroorzaakt door bodembeweging als gevolg van gaswinning uit het Groningenveld.
Is u bekend dat de NAM mensen regelmatig oplegt zelf een deel van het schadeherstel te betalen? Wat is hierop uw reactie?
Indien een zaak aan de Arbiter Bodembeweging wordt voorgelegd, is het de arbiter die hierin uitspraak doet. NAM kan een bewoner niet opleggen zelf bepaalde schades te vergoeden. Indien bewoner van mening is dat de uitspraak van de arbiter niet aansluit bij hetgeen waar hij of zij recht op heeft, staat ook de weg naar de rechter open.
Bent u ermee bekend dat het idee bestaat dat in geval van schadeherstel door het CVW naar aanleiding van een Arbiteruitspraak er sprake is van een vergelijkbare situatie als bij versterking, waarbij de NAM de begroting van de aannemer ter discussie stelt, en daarmee de kwaliteit van het schadeherstel probeert te verlagen? Bent u ermee bekend dat dit gebeurt ondanks dat het anders is vastgelegd in een vaststellingsovereenkomst?
Ik ben hier niet mee bekend. NAM sluit, naar aanleiding van de uitspraak van de arbiter, een vaststellingsovereenkomst met de gedupeerde. De vaststellingsovereenkomst wordt uitgevoerd. Wanneer wordt gekozen voor schadevergoeding in geld gaat de NAM daarbij uit van het door de arbiter in zijn uitspraak vastgestelde schadebedrag of herstelmethodiek. Daarnaast heeft de arbiter sinds begin 2018 de uitspraken verduidelijkt door in de uitspraak een schadeherstelbedrag vast te stellen. Hierdoor is veel onduidelijkheid bij partijen weggenomen. Daar waar in een uitspraak geen bedrag door de arbiter is vastgelegd, ontstaat soms discussie achteraf. In dat geval kan worden verzocht om een vervolgzitting bij de arbiter, zodat deze alsnog een bedrag voor herstel kan vaststellen.
Bent u bereid per arbiteruitspraak na te gaan of de NAM die heeft uitbetaald? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wanneer heeft u dit afgerond?
De Arbiter Bodembeweging geeft aan bekend te zijn met één zaak waarbij de NAM fundamentele bezwaren heeft geuit en geen uitvoering heeft gegeven aan de uitspraak van de arbiter. Op basis van deze informatie zie ik geen aanleiding om per individueel geval na te gaan of de NAM heeft uitbetaald.
Vindt u de vertraging die de NAM doet ontstaan door het niet uitvoeren van de uitspraak van de Arbiter nog steeds ongewenst? Zo ja, hoe gaat u er voor zorgen dat de NAM gaat doen wat ze moet doen?
Eerder kwam het voor dat de Arbiter Bodembeweging enkel uitspraak deed over de schadeoorzaak zonder een schadeherstelbedrag vast te stellen. Over de omvang van de schadevergoeding kon zo discussie ontstaan en daardoor mogelijk ook vertraging. De arbiter heeft begin 2018 de uitspraken verduidelijkt door in de uitspraak een schadeherstelbedrag vast te stellen. In het enkele geval dat de NAM fundamentele bezwaren heeft geuit, heeft er geen vertraging opgetreden, omdat het separaat is opgelost met bewoner. Bij de Arbiter Bodembeweging zijn geen andere signalen dat de NAM in meer zaken geen uitvoering heeft gegeven aan de uitspraak van de arbiter
Bent u bereid over te gaan op een generaal pardon voor de mensen die nog onder de oude schades vallen? Zo nee, waarom niet?
NAM heeft alle gedupeerden die schade hebben gemeld voor 31 maart 2017 een aanbod gedaan. Indien deze gedupeerden zich niet konden vinden in het aanbod dat is gedaan, hebben zij zich tot 1 september 2018 kunnen wenden tot de Arbiter Bodembeweging voor geschilbeslechting. Dit is ook gebeurd. Een generaal pardon is niet aan de orde voor de betreffende gedupeerden, aangezien hun melding nog door de arbiter behandeld wordt. Ik heb aangegeven te zullen volgen hoe deze behandeling van zaken door de arbiter verloopt.
Slecht geïsoleerde particuliere huurwoningen |
|
Sandra Beckerman (SP) |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD), Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
![]() |
Kent u het bericht dat de staat van onderhoud van huurwoningen in de commerciële huursector ondermaats is en dat particuliere huurwoningen vaak slecht geïsoleerd zijn?1 Wat is uw reactie daarop?
Ja ik ken het bericht dat de staat van onderhoud van huurwoningen in de commerciële huursector ondermaats zou zijn en dat particuliere huurwoningen vaak slecht geïsoleerd zouden zijn. Voor een reactie daarop verwijs naar mijn antwoorden op de vragen 4, 6 en 7.
Wat is uw reactie op het Meldpunt Energiealarm van de Woonbond, waar al vele honderden meldingen zijn binnengekomen? Bent u bekend met het door de SP opgestarte meldpunt, waar het óók nog honderden klachten regent van huurders die de rekening niet kunnen betalen maar ook niet kunnen isoleren?
Ik ben bekend met beide Meldpunten. Ik juich elk initiatief toe dat leidt tot een duidelijker beeld van de opgaven in de huursector.
Klopt het dat één op de vijf commerciële huurwoningen een onzuinig energielabel heeft (F of G)? Kunt u een overzicht geven van de energielabels uitgesplitst in 4 categorieën: 1) sociale huurwoningen van corporaties; 2) sociale, particuliere huurwoningen; 3) particuliere huurwoningen met een huurprijs boven de liberalisatiegrens; 4) huurwoningen van corporaties met een huurprijs boven de liberalisatiegrens?
De meest recente gepubliceerde informatie is opgenomen in de Monitor Energiebesparing Gebouwde Omgeving 2017. Deze door RVO verzorgde publicatie is in december 2018 beschikbaar gekomen.
Uit deze publicatie blijkt de volgende verdeling van energielabels:
Energielabel
Sociale huur
Koop
Particuliere verhuur
Totaal
A
5%
16%
13%
14%
B
17%
16%
13%
16%
C
35%
28%
22%
28%
D
22%
15%
17%
17%
E
10%
10%
12%
10%
F
5%
8%
10%
8%
G
2%
7%
12%
7%
Mij is geen uitsplitsing naar huurprijzen in de woningvoorraad van commerciële verhuurders bekend.
Voor alle segmenten in de woningvoorraad – koop, sociale huur, particuliere huur – geldt dat naarmate de woning ouder is het definitief label vaker F of G is. En omgekeerd hebben woningen van recenter datum vaker een definitief label A of B. Op dit moment zijn er geen gegevens beschikbaar over de mate van onderhoud en isolatie van de woningen anders dan het energielabel. In de tweede helft van 2019 komen resultaten beschikbaar van de Energiemodule bij het WoONonderzoek Nederland. Dit betreft ook technische metingen van een groot aantal woningen (5.000). Bij de analyses zal ik aandacht laten besteden aan de onderverdeling naar diverse verhuurders en huurprijssegmenten en de diverse kwaliteitselementen van de woningen. Zodra de onderzoeksresultaten beschikbaar zijn wordt de Kamer hierover geïnformeerd.
Bent u bereid de huurprijzen van woningen met de slechtste energielabels te bevriezen? Zo nee, waarom niet?
De huurregelgeving is zodanig opgezet dat daarmee rekening wordt gehouden met de verschillende posities in de naar hun aard verschillende huursectoren. Hierbij wordt onderscheid gemaakt tussen de zogenaamde gereguleerde sector en de geliberaliseerde sector, wat in hoofdzaak de toepasselijkheid van de regelgeving inzake de jaarlijkse huurverhoging, de maximale huurprijzen betreft en de rol van de huurcommissie.
In alle sectoren is het mogelijk om huurprijzen van woningen te bevriezen en zelfs te verlagen indien de woning ernstige gebreken vertoont zoals tocht-, vochtklachten of een slecht functionerende cv-installatie. Huurders van woningen in alle sectoren kunnen zich hiervoor wenden tot de rechter. De huurder in de gereguleerde sector kan zich hiervoor ook wenden tot de huurcommissie.
Daarnaast hebben alle huurders een wettelijk initiatiefrecht: zij kunnen het initiatief nemen om de verhuurder te verplichten om voorzieningen uit te laten voeren om de energieprestatie te verbeteren. Het gaat hier om een aantal maatregelen benoemd in artikel 7: 243 BW. Kortweg omschreven gaat het daarbij om het aanbrengen van isolatie en het vervangen van een verouderde cv-ketel.
Het ontwerpKlimaatakkoord besteedt aandacht aan huurprijsregelgeving die leidt tot een relatie van de huurprijs met de energetische kwaliteit van een huurwoning. In de brief van 21 december 2018 (Kamerstuk 32 813, nr. 263) heeft de Minister van Economische Zaken en Klimaat aangegeven, dat het ontwerpKlimaatakkoord ter doorrekening is doorgezonden naar het Planbureau voor de Leefomgeving (PBL) en het Centraal Planbureau (CPB), om te zien of hiermee de ambitie van het kabinet kan worden waargemaakt.
In deze brief heeft hij ook aangegeven dat het kabinet na de doorrekening het integrale pakket van maatregelen aan uw Kamer zal voorleggen.
Hoe ziet de kwaliteit van huurwoningen in de commerciële sector eruit? Kunt u aangeven hoe de verhouding is tussen de mate van isolatie, de leeftijd van de woningen en de mate van onderhoud van de commerciële huurvoorraad?
Zie antwoord vraag 3.
Op welke manier(en) kunnen huurders in de commerciële sector ervoor zorgen dat zij beter geïsoleerde woningen krijgen zonder daar een buitensporig hoge huurprijs voor te hoeven betalen, aangezien deze huurders nagenoeg geen toegang tot de Huurcommissie hebben?
Zie antwoord vraag 4.
Deelt u de mening dat huurders van alle huursectoren dezelfde huurrechten en huurprijsbescherming verdienen? Zo ja, wanneer gaat u hiervoor zorgen? Zo nee, wat is uw rechtvaardiging om huurders in de commerciële huursector minder rechten toe te kennen?
Zie antwoord vraag 4.
Gaat de afspraak, dat in 2022 corporatiewoningen gemiddeld energielabel B moeten hebben, gehaald worden zonder dat huurwoningen met een slecht energielabel worden verkocht om het gemiddelde op die manier op te krikken?2
Zoals ook uit de brief over de uitvoeringsagenda van het Energie akkoord TK (Kamerstuk 30 196, nr. 573) mag blijken verwacht het kabinet dat de corporatiesector de doelstellingen uit het Energieakkoord gaat halen.
Deze doelstellingen zijn geformuleerd voor het totaal van de sector. Ik verwacht niet dat deze doelstelling haalbaar is met de in de vraag geschetste manier. De aantallen verkochte woningen (zie ook vraag3 zijn te klein om een significante daling van de gemiddelde Energie-Index van ruim 2,2 miljoen corporatiewoningen te realiseren.
Welke energielabels hadden corporatiewoningen die zijn verkocht sinds de verplichting van het energielabel in 2015 tot en met 2018? Welke conclusies kunt u hieruit trekken?
In de periode 2014–2016 zijn per saldo 33.000 woningen door corporaties verkocht aan particulieren. De woningen die in 2016 werden verkocht hadden gemiddeld label C. Dit duidt erop dat de energie-index van verkochte woningen energetisch nauwelijks verschillen van het gemiddelde van de woningvoorraad van de corporaties. Cijfers uit andere jaren zijn mij niet bekend.
Hoe gaat u ervoor zorgen dat alle huurwoningen goed geïsoleerd worden of blijven zonder dat huurders daarvoor de hoofdprijs moeten betalen omdat de energierekening al met 290 euro gemiddeld stijgt dit jaar? Wat wordt in de tussentijd gedaan voor huurders die buiten hun schuld om met zulke hoge energierekeningen worden opgezadeld?3
Inzake het laten isoleren van huurwoningen zijn diverse huurmaatregelen van belang. Verhuurders kunnen hun investeringen in isolatie terugverdienen door een hogere huurprijs, mits over de daarmee gepaard gaande woningverbetering overeenstemming wordt bereikt met de huurder. Voor alle huurders geldt voorts, dat zij een wettelijk initiatiefrecht op grond van artikel 7: 243 BW. Hierop ben ik al ingegaan bij mijn beantwoording van vragen 4, 6 en 7.
In mijn brief van 22 februari 2019 ben ik ingegaan op de relatie tussen verduurzaming en betaalbaarheid. Daarin gaf ik aan dat Aedes en de Woonbond in het Sociaal Huurakkoord een voorstel gedaan voor de betaalbare verduurzaming van huurwoningen. De komende tijd zullen zij de tabel uit het akkoord voor een redelijke huurverhoging na verduurzamingsinvesteringen door corporaties nader uitwerken, gebaseerd op de reële gemiddelde besparing op de energielasten. Uitgangspunt van Aedes en de Woonbond is dat de gemiddelde besparing op de energierekening van dat moment, de normatieve vergoeding die in de huur zal kunnen worden verrekend overtreft. In samenhang met voorstellen naar aanleiding van het concept-Klimaatakkoord, zal ik daarom kijken naar hoe een dergelijke tabel in de praktijk toegepast kan worden.
Hoeveel verhuurders staan nu op de wachtlijst sinds de STEP-regeling halverwege 2018 op bleek te zijn, en hoeveel daarvan zijn commerciële verhuurders? Welke alternatief voor de STEP-regeling is er en hoeveel geld is daarmee gemoeid in vergelijking tot de STEP-regeling?4
Per eind februari 2019 stonden 219 aanvragers op de STEP-wachtlijst, waarvan 48 commerciële verhuurders. Als alternatief voor de STEP-regeling geldt per 1 februari 2019 voor heffingsplichtige verhuurders de Regeling Vermindering Verhuurderheffing Verduurzaming. Het budget is voor de jaren 2019–2021: cumulatief € 156 miljoen, met een maximum van € 78 miljoen in 2019 en 2020 en vanaf 2022 structureel € 104 miljoen. Dat betekent dat het budget, zeker na 2022 vergelijkbaar is met de STEP-regeling. Deze had een budget van 395 miljoen in vijf jaar.
Bent u bereid om subsidiemogelijkheden te bieden voor de particuliere huursector en corporatiesector met huurprijzen boven de liberalisatiegrens? Zo nee, waarom niet?
Het ontwerpKlimaatakkoord besteedt aandacht aan diverse mogelijke maatregelen. In de brief van 21 december 2018 (Kamerstuk 32 813, nr. 263) heeft de Minister van Economische Zaken en Klimaat aangegeven, dat het ontwerpKlimaatakkoord ter doorrekening is doorgezonden naar het Planbureau voor de Leefomgeving (PBL) en het Centraal Planbureau (CPB), om te zien of hiermee de ambitie van het kabinet kan worden waargemaakt.
In deze brief heeft hij ook aangegeven dat het kabinet na de doorrekening het integrale pakket van maatregelen aan uw Kamer zal voorleggen. Pas daarna is dan ook besluitvorming aan de orde over eventuele subsidiemogelijkheden.
Het bericht ‘Werkgever worstelt met transitievergoeding bij ontslag na langdurige ziekte’ |
|
Dennis Wiersma (VVD), Bart van Kent |
|
Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Werkgever worstelt met transitievergoeding bij ontslag na langdurige ziekte»?1
Ja.
Deelt u de mening dat er zo snel mogelijk moet worden gezorgd voor duidelijkheid bij werkgevers over de compensatieregeling en aan welke regels moet worden voldaan?
Ja, en die duidelijkheid heb ik samen met UWV al zoveel mogelijk verschaft. In de zomer van 2018 is de wet2 waarin de compensatieregeling is vastgelegd aangenomen. Aansluitend is UWV gestart met de uitwerking van de compensatieregeling zodat deze per 1 april 2020 uitgevoerd kan worden. Naast de aanpassing van ICT-systemen die noodzakelijk is om deze compensatieregeling uit te voeren wordt ook bezien welke documenten voor UWV noodzakelijk zijn om het recht op compensatie, en de hoogte daarvan, vast te stellen.
Uiteraard is op hoofdlijnen al bekend wat de werkgever zal moeten aantonen voor een geslaagd beroep op compensatie. Uit de wet volgen de voorwaarden waaraan de werkgever zal moeten voldoen om aanspraak te kunnen maken op compensatie van de transitievergoeding. In de memorie van toelichting is al duidelijk gemaakt welke informatie de werkgever zal moeten aanleveren ter onderbouwing van zijn aanvraag.3 Nadat de wet was aangenomen heeft UWV op de website ook al aangegeven welke documenten de werkgever moet bewaren.4 Het gaat om documenten waarmee aangetoond wordt dat het dienstverband beëindigd is en de reden daarvan, documenten ter onderbouwing van de berekening van de transitievergoeding en documenten op grond waarvan de werkgever aantoont dat de transitievergoeding betaald is. De reden dat UWV in dit stadium nog geen volledige duidelijkheid kan geven over welke documenten de werkgever precies zal moeten verstrekken, is dat UWV momenteel inventariseert welke informatie reeds voorhanden is uit de beschikbare systemen, zoals de Polisadministratie, en welke aanvullende documenten van de werkgever nog nodig zijn. Doordat werkgevers dan geen informatie hoeven aan te leveren die bij UWV reeds beschikbaar is, worden zo ook onnodige administratieve lasten voor werkgevers voorkomen. De werkgever zal de benodigde aanvullende informatie door middel van een (digitaal) aanvraagformulier vanaf 1 april 2020 aan UWV moeten verstrekken, samen met de benodigde bijlagen, waarna UWV het recht en de hoogte van de compensatie vaststelt.
Bij ministeriële regeling zullen nadere regels worden gesteld over de aanvraag- en beslistermijn. Deze Regeling compensatie transitievergoeding wordt binnenkort gepubliceerd. De publicatie van deze regeling zal gepaard gaan met voorlichting aan werkgevers. Ik zal samen met UWV zorgen dat de informatie over de precieze documenten die werkgevers vanaf 1 april 2020 aan UWV moeten verstrekken onderdeel vormt van deze voorlichting.
Kunt u aangeven waar ondernemers kunnen aankloppen als onduidelijk is aan welke regels zij moeten voldoen om binnen de compensatieregeling te vallen? Is er mogelijkheid tot het krijgen van hulp bij het aanvragen en verkrijgen van de compensatie?
Binnenkort zal mijn Ministerie, in samenwerking met UWV, starten met een voorlichtingscampagne om de compensatieregeling onder de aandacht te brengen van werkgevers. UWV zal bij de inwerkingtreding van de regeling een (digitaal) aanvraagformulier beschikbaar stellen aan de hand waarvan de werkgever stap voor stap wordt meegenomen bij het doen van een aanvraag voor compensatie van de verstrekte transitievergoeding. Vanzelfsprekend zullen ook de klantadviseurs van UWV voor 1 april 2020 uitvoerig geïnstrueerd worden over de compensatieregeling zodat de werkgever UWV ook telefonisch kan benaderen voor vragen over het doen van een aanvraag.
Kunt u een toelichting geven hoe het kan dat er momenteel onduidelijkheid is over in welke gevallen het compenseren voor de transitievergoeding mogelijk is? Deelt u de mening dat het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (UWV) moet zorgen voor compensatie? Zo ja, hoe gaat u er toezicht op houden dat dat gebeurt?
De wet is aangenomen, dus de compensatieregeling komt er en UWV gaat deze uitvoeren. Zoals bij elk implementatietraject word ik vanzelfsprekend door UWV op de hoogte gehouden van de voortgang rondom de implementatie van deze compensatieregeling.
UWV zal om te beoordelen of er recht bestaat op compensatie, en de hoogte daarvan, een concrete aanvraag moeten hebben ontvangen voorzien van de noodzakelijke onderbouwing (waar ik in mijn antwoord op vraag 2 al aan refereerde) om definitief vast te stellen of er wel of geen recht op compensatie bestaat. Deze aanvraag kan vanaf 1 april 2020 bij UWV worden ingediend en zal aansluitend worden beoordeeld. UWV kan daarom in dit stadium nog niet ingaan op individuele verzoeken van werkgevers.
Bent u bekend met de website van het UWV waarop is te lezen dat niet precies duidelijk is welke documenten nodig zijn voor compensatie en vanaf wanneer het aanvragen van compensatie precies mogelijk zal zijn? Deelt u de mening dat dit zo snel mogelijk duidelijk hoort te zijn en dus ook voor de, op de UWV vermelde datum, van 1 april?
Ja. Zoals nu vermeld wordt op de website van UWV doet de werkgever er goed aan om alle documenten te bewaren die verband houden met de wijze van beëindiging van de arbeidsovereenkomst en de reden daarvan, de berekening en onderbouwing van de hoogte van de betaalde transitievergoeding en de betaling van de transitievergoeding aan de werknemer. Daarbij kan bijvoorbeeld gedacht worden aan arbeidsovereenkomsten, bankafschriften, en documenten over het ontslag zoals een vaststellingsovereenkomst. Zoals ik in mijn antwoord op vraag 2 heb aangegeven zal ik samen met UWV zorgen dat meer specifieke informatie onderdeel is van het voorlichtingstraject voor werkgevers.
Kunt u aangeven of, aantonen van de betaalde transitievergoeding door middel van bewijs van een bankafschrift voldoende is voor een werkgever om te voldoen aan de regels van de compensatieregeling?
Om voor compensatie in aanmerking te komen is het niet voldoende dat de werkgever alleen aantoont dat de transitievergoeding is betaald. Gezien de voorwaarden om in aanmerking te komen voor compensatie zal meer informatie nodig zijn, zoals ik in mijn antwoorden op de vragen 2 en 5 heb aangegeven.
Het bericht 'Nederlandse politie verknalt (onnodig) miljoenen aan peperdure munitie op de oefenbaan' |
|
Chris van Dam (CDA) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
![]() |
Kent u het artikel «Nederlandse politie verknalt (onnodig) miljoenen aan peperdure munitie op de oefenbaan»?1
Ja.
Kunt u aangeven waarom de Nederlandse politie met een speciaal ontwikkelde kogel schiet? Is dit gangbaar vergeleken met andere Europese landen? Hanteert de Nederlandse politie hierin een uitzonderingsbeleid? Kunt u uiteenzetten welk voordeel de speciaal voor de Nederlandse politie ontwikkelde kogel heeft ten opzichte van meer gangbare of standaard kogels?
Na uitvoerig onderzoek en een maatschappelijke discussie werd in 1990 formeel besloten om de volmantelmunitie te vervangen door speciale politiemunitie van het type action 3. Nederland liep daarmee destijds voorop in Europa. In de jaren daarna hebben ook andere Europese landen besloten om de volmantelmunitie te vervangen door speciale politiemunitie. In Duitsland zijn later op wetenschappelijke basis criteria opgesteld voor politiemunitie.2 Deze zijn in 2008 bijna één op één overgenomen in de huidige Nederlandse politiemunitie criteria.3 Datzelfde geldt voor verschillende andere Europese landen. Nederland neemt hierin dus geen uitzonderingspositie in.
Het voordeel van de politiemunitie ten opzichte van «gewone» volmantel munitie is dat de eerste geen onherstelbare schade aan botten of niet direct geraakte grote bloedvaten veroorzaakt en door zijn gecontroleerde vervorming zodanig energie afgeeft dat bij een eventueel doorschot de restenergie zo laag is, dat het gevaar voor omstanders zo laag mogelijk wordt gehouden.
Deze munitie voldoet aan de munitiecriteria zoals opgenomen in de brief van de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijkrelaties van 11 juni 2008.4 Deze criteria zijn bijna één op één overgenomen van de Duitse munitiecriteria5 die door verschillende Europese landen als uitgangspunt worden gebruikt.
Kunt u daarnaast aangeven of de bewering in het artikel, dat de Nederlandse politie geen gebruik maakt van oefenpatronen maar bij het oefenen dezelfde patronen gebruikt als in de praktijk en dat dit tot onnodige kosten zou leiden, waar is? Zo ja, kunt u aangeven waarom de Nederlandse politie geen gebruik maakt van oefenpatronen? Is dit gangbaar in vergelijking met andere Europese landen? Kunt u daarnaast aangeven hoeveel er bespaard zou kunnen worden indien de politie tijdens het oefenen gebruik zou maken van oefenmunitie in plaats van de patronen die nu gebruikt worden?
De bewering dat de politie geen gebruik maakt van aparte oefenmunitie klopt. De conclusie dat de politie daarmee onnodige kosten zou maken doordat er een substantiële besparing gevonden kan worden in het gebruik van oefenmunitie, klopt niet.
Het advies waar het artikel op gebaseerd is, kent een berekening die niet uitgaat van loodvrije oefenmunitie. Vanwege de vrijkomende schadelijke gassen in oefenruimten bij gebruik van loodhoudende munitie, is deze soort geen optie. Het prijsverschil tussen de politiemunitie en loodvrije oefenmunitie, met ongeveer dezelfde schoteigenschappen als de politiemunitie, is veel kleiner dan de berekening uit het artikel. Er is geen betrouwbare informatie over het gebruik van aparte oefenmunitie voorhanden voor andere Europese landen.
De prijs die de politie betaalt voor haar munitie is commercieel vertrouwelijke informatie en wordt daarom, mede in het licht van de lopende aanbesteding, niet openbaar gemaakt. Ik kan derhalve niet ingaan op exacte besparingen ten aanzien van meer gangbare of standaard munitie.
Kunt u aangeven hoeveel de Nederlandse politie in de afgelopen tien jaar heeft uitgegeven aan de speciaal voor de Nederlandse politie ontwikkelde kogel, in vergelijking met de ons omringende landen, die dus geen gebruik maken van deze speciale kogel?
De prijs van de politiemunitie is commercieel vertrouwelijke informatie die niet openbaar kan worden gemaakt. Het is niet mogelijk om een prijsvergelijking te maken met de ons omringende landen, omdat we geen inzicht hebben in de contracten van de vele verschillende politiekorpsen in deze landen.
Kunt u aangeven hoeveel patronen de Nederlandse politie verschiet tijdens oefeningen op jaarbasis? Hoeveel patronen hebben de Nederlandse politieagenten in hun dienstwapen voorhanden?
Politieagenten verschieten per jaar in totaal zo’n vijftien miljoen patronen, waarvan het overgrote deel – bijna twaalf miljoen – wordt gebruikt voor opleidingen en trainingen. De overige drie miljoen worden gebruikt tijdens de verplichte (schiet)toetsen. Een zeer klein deel wordt daadwerkelijk in de praktijk verschoten.
Politieagenten hebben op straat twee patroonhouders voorhanden met daarin in totaal dertig patronen.
Kunt u aangeven in hoeverre het staande beleid, dat er tijdens schietoefeningen geen gebruik wordt gemaakt van een oefenkogel, voortgezet zal worden bij de aanbesteding van de nieuwe kogel? Houdt u hier rekening mee bij de aanbesteding van de nieuwe kogel? Wilt u dat er in de toekomst op de oefenbaan nog steeds met een dure kogel wordt geschoten, in plaats van een goedkopere oefenkogel? Zo ja, waarom?
Het huidige beleid dat tijdens het opleiden, trainen en toetsen gebruik wordt gemaakt van operationele munitie blijft ongewijzigd. Dat betekent dat bij de nieuwe aanbesteding voor 9 mm Luger politiemunitie geen onderscheid wordt gemaakt tussen oefenmunitie en operationele munitie.
Zoals ik hiervoor bij de beantwoording van vraag 2 van het lid Laan-Geselschap (VVD) (vraagnummer 2019Z01297) heb aangegeven, zie ik dan ook geen aanleiding om apart (loodvrije) oefenmunitie aan te besteden.
De aanpak van criminele asielzoekers |
|
Sietse Fritsma (PVV) |
|
Mark Harbers (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Wat heeft u tot op heden concreet gedaan om uw belofte waar te maken criminele en overlastgevende asielzoekers aan te pakken door in EU-verband regels met betrekking tot vreemdelingenbewaring te verruimen en asielaanvragen van criminele asielzoekers af te kunnen wijzen in geval van een gevangenisstraf van minder dan zes maanden?1
Criminaliteit onder vreemdelingen is zeer ernstig en het onderwerp heeft mijn voortdurende aandacht. Niet alleen vanwege de schade die door deze acties wordt aangericht, maar ook omdat dit bijdraagt aan een negatieve beeldvorming en afleiden van de humanitaire nood van waaruit vele migranten een beroep op Nederland doen. Ook doet het afbreuk aan de positieve bijdragen van talloze migranten aan de Nederlandse samenleving.
Ten aanzien van de inzet op de terugkeer van criminele vreemdelingen verwijs ik naar mijn reactie op vragen van de SGP bij de behandeling van de wijziging van de Vreemdelingenwet 2000 teneinde te voorzien in een wettelijke basis voor de staandehouding, overbrenging en ophouding met het oog op inbewaringstelling van Dublinclaimanten en vreemdelingen aan wie tijdens een verblijfsprocedure rechtmatig verblijf wordt toegekend.2
In genoemde reactie heb ik nogmaals aangegeven wat mijn inzet is bij de herziening van de Terugkeerrichtlijn. Na de JBZ-conclusies van 28 juni 2018 is mede op aandringen van Nederland door de Europese Commissie op 12 september 2018 een voorstel gepresenteerd tot herziening van de Terugkeerrichtlijn.3 Daarover wordt nu in de Raad verder gesproken. Speerpunten van het voorstel voor Nederland zijn de vergrote mogelijkheden om criminele feiten te betrekken bi de afweging om vreemdelingen in bewaring te stellen. Een ander voor Nederland belangrijk element, te weten de vereenvoudiging van administratieve lasten en procedures, in het bijzonder voor vreemdelingenbewaring, stond niet in het voorstel, maar is op initiatief van Nederland nu wel op genomen in de actuele versie van de raadspositie. De Nederlandse inzet vindt zijn vertaling in de inzet in talloze gremia en contacten op ambtelijk en diplomatiek niveau. Ik zie dat onder een brede meerderheid van de lidstaten consensus bestaat dat de mogelijkheden verbreed moeten worden. De inzet in dit onderhandelingsproces blijft dan ook onverminderd.
Ook vraag ik internationaal aandacht voor de handelingsperpectieven gedurende de asielprocedure als er sprake is van overlast of criminele feiten. Net als op lokaal niveau zal de eerste winst te behalen zijn door verdere intensivering van de samenwerking. Daarbij kan worden gedacht aan de verbetering van de informatie uitwisseling over in andere lidstaten gepleegde feiten, onder meer door de implementatie van ECRIS-TCN waarover in december een politiek akkoord is bereikt. Maar ook op andere vlakken zoek ik naar samenwerking. Ik merk dat meer en meer lidstaten de zorgen over criminele vreemdelingen delen. Tegelijk lopen de nationale praktijken van de lidstaten soms uiteen, zodat intensievere samenwerking met de andere lidstaten van de EU nodig is om de slag te maken die deze problematiek vergt.
Voor wat betref de grens die is gelegd bij een strafmaat van zes maanden gevangenisstraf, wijs ik op de beleidsaanscherping die mijn ambtsvoorganger vanaf 2015 heeft ingezet.4 Het kabinet is van oordeel dat we hiermee de grens hebben bereikt van wat we op dit punt kunnen doen met inachtneming van de Europese regels, bijvoorbeeld de Procedurerichtlijn, maar ook het Vluchtelingenverdrag.5
Op welke data en tijdens welke gelegenheden heeft u dit gedaan? Zijn hier verslagen van beschikbaar?
Zie antwoord vraag 1.
Welke landen steunen u hierin en welke niet?
Zie antwoord vraag 1.
Ziet u progressie in de wijziging van deze EU-regels? Zo ja, hoe uit dit zich?
Zie antwoord vraag 1.
Het (mogelijke) gebruik van chemische middelen tijdens militaire operatie in West Papoea door het door het Indonesische leger |
|
Lilianne Ploumen (PvdA), Sadet Karabulut (SP), Bram van Ojik (GL) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
![]() ![]() ![]() |
Heeft u kennisgenomen van de berichtgeving over het (mogelijk) gebruik van chemische middelen tijdens militaire operatie in West Papoea door het door het Indonesische leger in december 2018?1 2 3 4
Ja.
Heeft u hierover contact gehad met uw Indonesische ambtsgenoot om uw zorgen over de bevolking van West Papoea over te brengen? En zo nee, waarom niet?
De Indonesische overheid heeft deze berichtgeving onmiddellijk stellig tegengesproken. De Indonesische Ambassadeur in Den Haag ontkende tegenover mij op 7 februari jl. deze berichtgeving. Navraag door de ambassade bij lokale bronnen, NGO’s, internationale organisaties en diplomatieke contacten leerde dat ook zij de berichtgeving over het vermeend gebruik van chemische wapens niet kunnen bevestigen. De Organisatie voor het Verbod op Chemische Wapens (OPCW) heeft desgevraagd bevestigd op de hoogte te zijn van de berichtgeving, maar kan berichten op dit moment evenmin bevestigen.
Heeft u contact opgenomen of laten opnemen met vertegenwoordigers van de bevolking in Papoea om u te laten informeren over de situatie?
Zie antwoord vraag 2.
Heeft u contact gehad met uw ambtsgenoten over deze berichtgevingen, in het bijzonder die van Australië, Solomon Islands, Vanuatu, Fiji and New Caledonia? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat is het resultaat hiervan?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe denkt u over de oproep van The Free West Papua movement voor een internationaal onafhankelijke «factfinding» missie naar het gebied?
Gezien het bovenstaande antwoord zie ik vooralsnog geen aanleiding voor een oproep tot het instellen van een internationaal onafhankelijk onderzoek. Wel blijft Nederland zich, ook tegen de achtergrond van oplopende spanningen in de regio5, inzetten voor vrije toegang voor NGO’s, hulporganisaties en (internationale) journalisten tot Papua. Meest recentelijk sprak ik op 7 februari jl. met de Indonesische Minister Laoly van Justitie en Mensenrechten uitgebreid over de situatie in Papua, met inbegrip van de mensenrechtensituatie.
Deelt u de opvatting dat de aanhoudende berichtgeving over de situatie en mensenrechtenschending van de inwoners van West Papoea aanleiding geeft tot het instellen van een internationaal onafhankelijk onderzoek naar de situatie op West Papoea?
Zie antwoord vraag 5.
Gaat u in internationaal verband steun vergaren tot het instellen van een onafhankelijk onderzoek daar ter plaatse? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 5.
Het bericht dat internationalisering Saxion moet redden voor krimp |
|
Harry van der Molen (CDA), Frank Futselaar (SP) |
|
Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
![]() ![]() |
Wat is uw reactie op het bericht «Internationalisering moet Saxion redden voor krimp»?1
U vindt mijn reactie in de beantwoording op uw volgende vragen.
Wat vindt u ervan dat Saxion Engelstalig onderwijs invoert uit financiële overwegingen?
Zoals ik ook in mijn Kamerbrief «Internationalisering in evenwicht»2 heb aangegeven vind ik dat opleidingen nooit alleen om economische redenen of om extra (internationale) studenten aan te trekken in het Engels verzorgd moeten worden. Ik wil dat de keuze voor het verzorgen van onderwijs in een andere taal alleen gemaakt wordt wanneer dit een meerwaarde heeft ten opzichte van het Nederlands. Instellingen moeten de keuze voor een andere taal weloverwogen en op goede gronden maken. Ik ben dan ook bezig met een wetswijziging zodat de uitgangspunten beter overeenkomen met wat ik hierboven schets. Uw Kamer kan het wetsvoorstel Taal en Toegankelijkheid voor de zomer verwachten.
Welke onderbouwing gebruikt Saxion voor de invoering van Engelstalig onderwijs?
Navraag bij Saxion leert dat alleen in specifieke opleidingen, waar dit past bij de inhoud van de opleiding en de wensen van Nederlandse studenten wordt overgegaan op het Engels. Uitgangspunt daarbij is dat de toegankelijkheid voor Nederlandse studenten geborgd wordt. In de Saxion Gedragscode Anderstalig Onderwijs staat dat bij het stellen van taaleisen aan studenten de wet- en regelgeving met betrekking tot de vooropleidingseisen en toelatingseisen in acht genomen moet worden. Dit betekent dat alle studenten het onderwijs moeten kunnen volgen, waardoor in veel gevallen het onderwijs ook in het Nederlands moet worden aangeboden.
Saxion geeft verder aan dat de terugloop van het aantal studenten in Oost-Nederland in de toekomst gevolgen zal hebben voor Saxion en voor de regionale arbeidsmarkt in Oost-Nederland als hierop niet goed wordt geanticipeerd. Daarom zet Saxion onder meer in op parttime onderwijs, het aantrekken van andere doelgroepen (werkenden), het verlagen van uitval en het inzetten op onderzoek. Het aantrekken van internationale studenten is ook onderdeel van die bredere strategie. Bij de ambitie om internationale studenten aan te trekken past anderstalig onderwijs. Maar bij de keuze voor het in het Engels aanbieden van een opleiding is dit niet het enige of het doorslaggevende argument.
Voldoet Saxion aan de wet, omdat zij beschikken over een gedragscode met betrekking tot taal? Zo ja, op basis van welke wettelijke grond onderbouwt Saxion deze ontwikkeling? Zo nee, gaat hierover in gesprek met Saxion?
Ja, Saxion beschikt over een gedragscode met betrekking tot taal. In deze gedragscode stelt Saxion dat de hoofdregel is dat onderwijs wordt gegeven en de examens worden afgenomen in het Nederlands en dat in enkele gevallen kan worden afgeweken. Wanneer er wordt afgeweken, gebeurt dat volgens de gedragscode op grond van artikel 7.2. onder c van de WHW, dus omdat de specifieke aard, de inrichting of de kwaliteit van het onderwijs dan wel de herkomst van de studenten daartoe noodzaakt. Zoals ik in mijn antwoord op vraag 2 al aangaf, werk ik aan een wetsvoorstel om artikel 7.2 van de WHW te moderniseren. Instellingen zoals Saxion die al een gedragscode hebben, kunnen in aanloop naar de inwerkingtreding van het wetsvoorstel reeds nadenken over de vraag of de gedragscode ook invulling geeft aan de nieuwe vereisten.
Welke afspraken heeft het College van Bestuur met de medezeggenschap gemaakt over de overgang naar tweetaligheid?
Desgevraagd heeft Saxion aangegeven dat zij bij de totstandkoming van de toekomstvisie 2016–2020 in overeenstemming met de centrale medezeggenschapsraad ervoor heeft gekozen om twee voertalen te hanteren; het Nederlands en het Engels. Informatie dient – zoveel mogelijk – tweetalig aangeboden te worden als dit van belang is voor het probleemloos kunnen werken of studeren bij Saxion. Dat geldt bijvoorbeeld ook voor documenten die aan de medezeggenschap worden voorgelegd.
Beschikt Saxion over voldoende gekwalificeerde docenten voor Engelstalig onderwijs? Zo nee, hoe denkt Saxion voldoende gekwalificeerde docenten te gaan binnenhalen?
Tot op heden heb ik geen signalen ontvangen dat de kwaliteit of capaciteit van docenten onvoldoende is. De NVAO beoordeelt iedere zes jaar de borging van de kwaliteit van de opleiding. Dan wordt ook gekeken naar de taalvaardigheid van docenten. Saxion geeft aan dat het in haar gedragscode met betrekking tot taal heeft opgenomen dat docenten de andere taal aantoonbaar op een hoger niveau beheersen dan het voor studenten minimaal vereiste niveau. Ik heb van Saxion vernomen dat zij het streven hebben om in de herziening van de gedragscode over de hele breedte van de instelling een norm vast te stellen, naar alle waarschijnlijkheid Cambridge niveau C1.
Kunt u aangeven welke andere instellingen opleidingen volledig in het Duits aanbieden? Welke opleiding zijn dit? Wat vindt u hiervan?
Na uitvraag bij VH en VSNU kan ik u zeggen dat er geen enkele (bekostigde) opleiding bestaat die volledig in het Duits wordt aangeboden.
De schriftelijke vragen gesteld op 7 december 2018 (2018Z23261) |
|
Jan Middendorp (VVD) |
|
Raymond Knops (staatssecretaris binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() |
Herinnert u zich de Kamervragen, gesteld op 7 december 2018, over de berichten «pilot met Idensys stopt per 31 december 2018» en «Einde pilot inloggen met Idensys en iDIN' (2018Z23261)?
Bent u bereid de bovengenoemde Kamervragen te beantwoorden voor het algemeen overleg over e-identiteiten en paspoorten op 31 januari 2019)?
Vorderingen van de Belastingdienst inzake schadevergoedingen gaswinningsschade |
|
Sandra Beckerman (SP), Renske Leijten |
|
Menno Snel (staatssecretaris financiën) (D66), Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Bent u ermee bekend dat een ondernemer schadeloos gesteld is voor gaswinningsschade, maar dat de Belastingdienst direct een deel van de schadeloosstelling opeist? Zo ja, wat is uw reactie?
Ik kan niet inhoudelijk reageren op een niet nader beschreven situatie. Wel kan ik enige achtergrond schetsen over de fiscale gevolgen van schadeloosstelling voor ondernemers.
De vergoeding die een ondernemer ontvangt ter compensatie voor inkomensschade door aardbevingen is belast als winst uit onderneming. Het gaat hierbij bijvoorbeeld om een vergoeding voor inkomensderving omdat als gevolg van herstelwerkzaamheden de ondernemer een paar dagen de onderneming heeft moeten sluiten. Deze vergoeding is een directe compensatie voor de anders genoten winst. Het is dan ook logisch dat deze vergoeding op eenzelfde wijze in de belastingheffing wordt betrokken.
Daarnaast kan een ondernemer vergoeding ontvangen voor fysieke schade door bodembeweging aan een bedrijfspand. De ontvangen vergoeding behoort dan tot het ondernemingsvermogen van deze ondernemer. Deze vergoeding is belast als winst uit onderneming. Tegenover het belasten van deze vergoeding staat echter ook de aftrek van de kosten die de ondernemer maakt om de schade te herstellen, waardoor in beginsel geen fiscale schade optreedt. Indien het bedrijfspand is afgewaardeerd vanwege de schade, dan kunnen de kosten van herstel geactiveerd worden. Onder voorwaarden kan op een ontvangen schadevergoeding de herinvesteringsreserve worden toegepast, zodat er geen acute belastingheffing plaatsvindt.
Tot slot merk ik op dat in het kader van publieksvoorlichting op de website van de Belastingdienst een publicatie is opgenomen over de fiscale behandeling van de compensatieregelingen van zowel particulieren als ondernemers: https://www.belastingdienst.nl/wps/wcm/connect/nl/koopwoning/content/belasting-schadevergoeding-aardbeving-groningen. Deze informatie sluit aan bij hetgeen hiervoor is opgemerkt.
Staat u nog achter de woorden: «(i)k deel de mening dat de financiële positie van een persoon na schadeloosstelling hetzelfde (of in elk geval niet slechter) zou moeten zijn als in de situatie waarin die schade niet zou hebben plaatsgevonden. Een schadeloosstelling is bedoeld om alle schade te compenseren die uit een voorval, bijvoorbeeld gaswinning, voortvloeit»? Kunt u toelichten of deze mening alleen voor de financiële positie van een persoon geldt of ook voor de financiële positie van een onderneming?1
Ik sta nog steeds achter deze woorden. Het gangbare uitgangspunt in het schadevergoedingsrecht is dat degene die schade is toegedaan in de toestand moet worden gebracht waarin hij/zij zou verkeren als de schadeveroorzakende gebeurtenis niet had plaatsgevonden. Dit geldt zowel voor particulieren als ondernemers. De financiële positie van een natuurlijke persoon dan wel een rechtspersoon zou na schadeloosstelling hetzelfde moeten zijn als de situatie waarin de schadeveroorzakende gebeurtenis niet had plaatsgevonden, of in ieder geval niet slechter.
Wordt er bij de opbouw van de schadevergoeding rekening mee gehouden dat er na uitkering direct een deel naar de fiscus zal moeten? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe werkt dit precies?
Ik heb van de Tijdelijke Commissie Mijnbouwschade Groningen (TCMG) begrepen dat in het geval dat een vergoeding voor schade door bodembeweging als gevolg van de gaswinning uit het Groningenveld en/of de gasopslag Norg leidt tot fiscale gevolgschade, aan de TCMG vergoeding van deze schade kan worden verzocht. De TCMG werkt op dit moment aan een methodiek om fiscale gevolgschade te vergoeden. Zodra deze vastgesteld is, zal de TCMG hierover publiceren.
Heeft u zicht op het aantal schadevergoedingen waarover de Belastingdienst belasting int?
Nee. Dit houdt de Belastingdienst niet bij.
Kunt u aangeven wat de gevolgen voor ondernemers met aardbevingsschade zijn (bij wie de Belastingdienst een deel van de schadevergoeding als belasting int) en kunt u aangeven of deze ondernemers wel verder kunnen met hun onderneming?
Zie antwoord vraag 1.
Kunnen ondernemers, buiten de hardheidsclausule, een procedure opstarten waarbij zij vrijstelling krijgen voor deze belastinginning? Zo ja, welke?
Nee, er bestaat geen mogelijkheid voor ondernemers om uitgezonderd te worden van belastingheffing. Echter, gelet op de beantwoording op vraag één en twee bestaat hier ook geen noodzaak toe.
Ter volledigheid wil ik graag enige duiding geven over de hardheidsclausule. Een beroep op de hardheidsclausule zou per individueel geval moeten worden beoordeeld. De hardheidsclausule wordt alleen toegepast in gevallen dat de wet een onvoorziene en ongewenste uitwerking heeft voor belastingplichtige en het aannemelijk is dat als deze onvoorziene uitwerking bekend was geweest bij de totstandkoming van de wet, de wetgever ervoor zou hebben gekozen de wet anders vorm te geven. Daar is in dit geval geen sprake van.
Vindt u het rechtvaardig dat de erkenning van aardbevingsschade alsmede de toekenning van de schadevergoeding geregeld is en er bijna per ommegaande een belastingaanslag opgelegd wordt? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ik herken mij niet in het beeld dat er per ommegaande belastingaanslagen worden opgelegd bij de uitkering van schadevergoedingen. In het algemeen geldt dat vergoedingen in de privésfeer voor schade niet worden aangemerkt als voordelen uit een bron van inkomen. Mits de vergoedingen niet zien op inkomensschade zijn deze dus niet belastbaar in box 1. Het bedrag van de schadevergoedingen kan – afhankelijk van het moment van besteding van die vergoedingen – op de peildatum, 1 januari van de kalenderjaren na het jaar van ontvangst van de vergoedingen, wel deel uitmaken van de rendementsgrondslag van box 3.
Voor zover de rendementsgrondslag meer bedraagt dan het heffingvrij vermogen (in 2019 zonder fiscale partner € 30.360, bij fiscale partners € 60.720) is belasting verschuldigd. Ook de rechten op schadevergoedingen kunnen op de peildatum deel uitmaken van de rendementsgrondslag van box 3. De oorzaak en het doel van de schadevergoeding spelen daarin geen rol. Het feit dat de Belastingdienst deze schadevergoedingen belast past binnen de hiervoor beschreven systematiek en is in eerdere antwoorden op vragen van de leden Beckerman (SP) en Nijboer (PvdA)2 medegedeeld.
Bent u bereid schadevergoedingen voor aardbevingsschade uit te zonderen van de vermogensbelasting om daarmee ondernemers en huishoudens een nieuwe start en dus een toekomst te gunnen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, kunt u de Kamer daarover informeren?
Zoals aangegeven in eerdere antwoorden op vragen van de leden Beckerman (SP) en Nijboer (PvdA)3, is het kabinet niet voornemens om specifiek fiscaal beleid vast te stellen voor de gevolgen van de aardbevingsschade. Dit is niet noodzakelijk, aangezien de schadevergoedingen – die inclusief fiscale gevolgschade worden uitgekeerd – gedupeerden in de toestand brengen waarin zij verkeerden voordat de aardbevingsschade was ontstaan.
Hoeveel gemeenten hebben maatregelen getroffen om mensen met een uitkering niet te korten na schadeloosstelling, welke gemeenten zijn dat en kunt u ministerieel regelen dat mensen na schadeloosstelling niet gekort worden op hun uitkering en/of verschillende toeslagen?2
Ik beschik niet over informatie hoeveel gemeenten maatregelen hebben getroffen om mensen met een bijstandsuitkering niet te korten in verband met het ontvangen van een schadeloosstelling in het kader van de schade door bodembeweging als gevolg van gaswinning in Groningen. Wel ben ik door de gemeenten Appingedam, Delfzijl en Loppersum geïnformeerd over het voornemen dit te doen.
In de Participatiewet geldt dat alle vermogens- en inkomensbestanddelen worden meegerekend om het recht en de hoogte van de bijstand te bepalen. Het betreft hier de zogenaamde middelentoets. In de ministeriële regeling Participatiewet is een aantal specifieke vergoedingen voor materiële en immateriële schade op centraal niveau uitgezonderd van de middelentoets voor de bijstand. Voor aardbevingsschade door bodembeweging als gevolg van gaswinning in Groningen bestaat er op dit moment géén centraal voorgeschreven uitzondering. Voor vergoedingen die niet bij de genoemde ministeriële regeling zijn uitgezonderd, geldt dat de gemeenten de expliciete bevoegd- en verantwoordelijkheid hebben om specifieke vergoedingen voor materiële en immateriële schade toch uit te zonderen van de middelentoets van de bijstand indien zij dit in individuele gevallen uit het oogpunt van bijstandsverlening verantwoord achten («maatwerkbeginsel»).
Erkent u dat het beeld ontstaat dat de overheid baat heeft bij de schadevergoedingen omdat zij die fiscaal kan belasten? Zo nee, kunt u toelichten waarom dit niet zo zou zijn?
Nee. Ik erken het ontstaan van dat beeld niet, omdat uitgekeerde schadevergoedingen op zichzelf niet worden belast.
Kunt u toelichten welke logica er schuilt in het belasten van vergoedingen die compenseren voor hoge kosten – in dit geval aardbevingsschade door de gaswinning – terwijl de compensatie allesbehalve uit luxe of rijkdom is ontstaan?
Zie antwoord vraag 7.
Kunt u aangeven op welk bedrag de belastinginkomsten over de compensatie bij aardbevingsschade zijn geraamd?
Nee. Er is geen raming gemaakt over eventuele belastinginkomsten die verband houden met uitbetaalde schadevergoedingen.
Het bericht Nederlandse politie verknalt (onnodig) miljoenen aan peperdure munitie op de oefenbaan |
|
Antoinette Laan-Geselschap (VVD) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Nederlandse politie verknalt (onnodig) miljoenen aan peperdure munitie op de oefenbaan»?1
Ja.
Is het waar dat oefenmunitie geen onderdeel uitmaakt van de aanbesteding van politiemunitie? Zo ja, waarom is dit het geval?
De politie gebruikt voor de opleiding, training en certificering van vuurwapendragende politieagenten dezelfde munitie die ook op straat in het vuurwapen wordt gedragen.
Het huidige beleid dat tijdens het opleiden, trainen en toetsen gebruik wordt gemaakt van de operationele munitie, blijft ongewijzigd. Om die reden wordt bij de lopende Europese aanbesteding voor 9 mm Luger politiemunitie dan ook geen onderscheid gemaakt tussen oefenmunitie en operationele munitie.
Kunt u verklaren waarom de Nederlandse politie gebruik maakt van dure munitie bij het doen van schietoefeningen? Zo nee, waarom niet?
Zoals beschreven in het antwoord op vraag 2 van het lid Laan-Geselschap (in vraagnummer 2019Z01297), maakt de politie voor opleiding, training en certificering gebruik van operationele munitie. De prijs die de politie betaalt voor haar munitie is commercieel vertrouwelijke informatie en wordt daarom, mede in het licht van de lopende aanbesteding, niet openbaar gemaakt. Het prijsverschil met goede – loodvrije – oefenmunitie is echter klein en het gebruik van aparte oefenmunitie brengt onnodig risico met zich mee.
Dit risico bestaat eruit dat oefenmunitie vermengd kan raken met de operationele patronen. Het is in het verleden meerdere malen gebeurd dat politieambtenaren op straat liepen met zowel oefenmunitie als operationele munitie in hun patroonhouder. Indien een dergelijke oefenpatroon zou worden afgeschoten op een verdachte bestaat er een groot risico op doorschot waardoor onschuldige omstanders kunnen worden geraakt. Dit in tegenstelling tot de operationele patroon waarbij de kans op doorschot veel kleiner is.
Is het waar dat de Nederlandse politie per jaar zo’n 1,5 á 2 miljoen euro kan besparen bij gebruik van oefenmunitie in plaats van de huidige praktijkmunitie? Zo ja, wat vindt u hiervan? Zo nee, waarom niet?
De conclusie dat de politie per jaar zo’n 1,5 á 2 miljoen euro kan besparen bij gebruik van aparte oefenmunitie klopt niet.
Indien gekozen zou worden voor het gebruik van aparte oefenmunitie, dan moeten er extra maatregelen worden genomen om deze munitie gescheiden op te slaan, uit te geven en apart te administreren. Deze extra kosten maken het verschil in kosten tussen operationele munitie en oefenmunitie nog kleiner dan het al is. De politie heeft dan ook weloverwogen gekozen om geen aparte oefenmunitie te gebruiken.
Kunt u duidelijkheid verschaffen in genoemde reden van de politie om geen verschillende munitie te willen gebruiken aangezien de kans aanwezig is dat agenten met de verkeerde munitie de straat op gaan?
Zie antwoord vraag 3.
Het bericht dat 1400 huizen in Amsterdam verhuurd worden op Airbnb door mensen die buiten Amsterdam staan ingeschreven |
|
Daniel Koerhuis (VVD) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Wetenschappelijk onderzoek: Airbnb stuwt huizenprijzen omhoog»?1
Ja
Erkent u dat er zoveel (1.400) huizen in Amsterdam op Airbnb verhuurd worden, terwijl mensen er zelf niet in wonen?2 Zo nee, hoeveel zijn het er dan? Indien hierover bij u geen cijfers bekend zijn, hoe kan het dan dat deze cijfers elders wel bekend zijn?
Bij brief van 13 maart 2019 heb ik uw Kamer geïnformeerd over de voorgenomen aanpak van de negatieve neveneffecten van toeristische verhuur. De cijfers waar u naar verwijst, zijn mij niet bekend. Juist om inzicht te krijgen in deze aantallen wordt in het wetsvoorstel een registratieplicht voor verhuurders (hosts) voorgesteld. Op deze wijze zijn zowel de aanbieders als de woningen die worden aangeboden voor toeristische verhuur bekend bij de gemeente. De platforms zijn op grond van de Algemene wet bestuursrecht verplicht medewerking te verlenen aan het verstrekken van de door de gemeente opgevraagde gegevens als blijkt dat een advertentie geen registratienummer heeft. In het wetsvoorstel wordt ook voorzien in de bevoegdheid van gemeenten om een last onder dwangsom op te leggen aan degenen die niet aan hun medewerkingsplicht voldoen. In het wetsvoorstel worden naast de registratieplicht nog twee andere instrumenten voorgesteld namelijk een vergunningplicht voor het toeristisch verhuren van een woning en een meldplicht voor feitelijke toeristische verhuringen. Hiermee kunnen gemeenten onder meer sturen op het aantal dagen dat een woning per jaar toeristisch mag worden verhuurd. Deze instrumenten kunnen afzonderlijk of in combinatie worden ingezet, afhankelijk van de lokale noodzaak ervan.
Wat betreft de motie van lid Koerhuis en Beckerman over de aanpak van illegale kamerverhuur op Airbnb heb ik uw Kamer bij brief van 13 maart 2019 over de aanpak van woonfraude het volgende gemeld. Tegen Illegale kamerverhuur kan op basis van de Huisvestingswet 2014 worden gehandhaafd. Het probleem met illegale kamerverhuur via digitale platforms als Airbnb is dat de aanbieder en het adres van de aangeboden kamer niet direct zichtbaar zijn, waardoor het toezicht en de handhaving worden bemoeilijkt. Het wetsvoorstel moet daar verandering in gaan brengen door middel van een registratieplicht. Daardoor wordt zowel de aanbieder als het adres van de kamer die wordt aangeboden kenbaar voor de gemeente. Daarnaast kan illegale kamerverhuur ook worden bestreden via de Wet ruimtelijke ordening. Voor kamerverhuur kan op basis van de bestemmingsplannen immers een omgevingsvergunning voor het afwijken van de woonbestemming noodzakelijk zijn. Handhaving kan met bestuursdwang, maar is ook strafbaar gesteld als economisch delict.
Hiermee draag ik bij aan het bestrijden van overlast door toeristische verhuur en het waarborgen van de beschikbaarheid van woningen voor reguliere bewoning.
Is het waar dat deze huizen leeg staan buiten de maximale vakantieverhuurtermijn van 30 dagen op Airbnb van de gemeente Amsterdam? Zo ja, deelt u de mening dat dit onnodig veel leegstand creëert in een stad waar de vraag naar woningen al zeer hoog is?
Zie antwoord vraag 2.
Als deze huizen niet leeg staan buiten deze maximale verhuurtermijn, wat gebeurt er dan mee de rest van het jaar? Wordt de maximale verhuurtermijn dan (structureel) overtreden en is er sprake van oneerlijke concurrentie met hotels?
Zie antwoord vraag 2.
Is het waar dat het (structureel) overtreden van de maximale vakantieverhuurtermijn op Airbnb woonfraude is? Hoe staat het met de uitvoering van de motie-Koerhuis/Beckerman (Kamerstuk 27 926, nr. 290) om woonfraude op Airbnb als economisch delict te kunnen veroordelen? Deelt u de mening dat de urgentie om deze motie uit te voeren zeer hoog is, gegeven de situatie zoals hierboven geschetst?
Zie antwoord vraag 2.
Uitzettingen naar Soedan |
|
Jasper van Dijk (SP) |
|
Mark Harbers (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht dat de volkswoede in Soedan niet lijkt te stoppen?1
Ja.
Welke gevolgen heeft de volksopstand – die al vijf weken duurt met 40 doden en 1.000 gevangenen tot gevolg – voor de veiligheidsbeoordeling van Soedan?
Bij de beoordeling van de veiligheids- en mensenrechtensituatie in Soedan en voor de behandeling van asielaanvragen wordt de actuele situatie betrokken. In goede afstemming met het Ministerie van Buitenlandse Zaken worden de ontwikkelingen in Soedan nauwlettend gevolgd. Naast de ambtelijk verkregen informatie, wordt de informatie zoals die blijkt uit openbare bronnen betrokken.
Sinds 19 december jl. is er sprake van aanhoudende demonstraties in Soedan. De regering reageert met geweld op deze protesten. De protesten, waarbij de grootste mensenmassa tot dusver wordt geschat op 7.000 a 10.000 personen bestaan uit een breed palet van bevolkingsgroepen en beroepsgroepen en vinden in de hoofdstad Khartoem en ook in andere plaatsen in Soedan plaats. Het aantal doden dat naar aanleiding van deze protesten zou zijn gevallen zou rond de 50 liggen en het aantal arrestaties wordt geschat op ongeveer 2300. Onder de gedetineerden bevinden zich politiek activisten, journalisten, studenten, artsen, advocaten en oppositieleiders. In de wijken waar niet wordt gedemonstreerd blijft het rustig. Het geweld van de autoriteiten is een reactie op de protesten. Het uitbreken van de protesten en de reactie van de autoriteiten onderstreept dat de vrijheid van meningsuiting en positie van mensenrechtenverdedigers in Soedan onder grote druk staan.
In het landgebonden asielbeleid Soedan geldt reeds specifiek beleid voor mensenrechtenactivisten en aanhangers van (gewapende) oppositiegroepen. Zij vallen onder het risicogroepenbeleid. Ook voor Soedanese asielzoekers hier in Nederland, die aannemelijk maken dat zij mensenrechtenactivist of politiek opposant zijn, kan in het licht van wat thans bekend is over Soedan een risico bij terugkeer worden aangenomen. Van hen kan immers niet verlangd worden om terughoudend te zijn ten aanzien van het uitoefenen van politieke activiteiten. Dit past binnen de huidige beleidskader, om die reden is aanpassing van het beleid niet noodzakelijk.
Bij de behandeling van de aanvragen door de IND zullen de huidige ontwikkelingen worden betrokken.
Op welke manier wordt rekening gehouden met de veranderde situatie in Soedan in de beslissing al dan niet mensen uit te zetten?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat een nieuw ambtsbericht Soedan op zijn plaats is, aangezien het laatste ambtsbericht Soedan van 2017 is? Wanneer wordt besloten tot een vernieuwd ambtsbericht?
Het Ministerie van Buitenlandse Zaken heeft aangegeven dat zij verwachten het nieuwe Algemeen Ambtsbericht Soedan omstreeks juni 2019 te publiceren.
Overweegt u een beslis- en vertrekmoratorium voor Soedanezen tot er een nieuw ambtsbericht is?
Op dit moment zie ik geen aanleiding om een besluit- en vertrekmoratorium in te stellen voor Soedan. Een besluitmoratorium kan worden ingesteld indien naar verwachting voor een korte periode onzekerheid zal bestaan over de situatie in het land van herkomst en op grond daarvan redelijkerwijs niet kan worden beslist of verwijderd.
Op basis van de informatie van het Ministerie van Buitenlandse Zaken en uit andere openbare bronnen kan de IND, met inachtneming van de huidige veiligheids- en mensenrechtensituatie, beslissen op individuele zaken. Omdat het geweld van de Soedanese autoriteiten beperkt is tot de plaatsen waar gedemonstreerd wordt, zie ik ook geen aanleiding om thans verwijderingen naar Soedan op te schorten. Uiteraard blijf ik de ontwikkelingen in Soedan nauwlettend volgen.