Het bericht ‘Mensenrechten in Iran gruwelijk geschonden’ |
|
Joël Voordewind (CU), Lilianne Ploumen (PvdA), Sadet Karabulut , Kirsten van den Hul (PvdA) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
|
|
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Mensenrechten in Iran gruwelijk geschonden»?1
Ja.
Kunt u ingaan op de verslechterende mensenrechtensituatie in Iran na de atoomdeal? Zo nee, waarom niet?
Zoals bekend baart de mensenrechtensituatie in Iran al lang grote zorgen en is er sprake van een neerwaartse trend. Het kabinet heeft zorgen over de rechtspraak en toegang tot rechtsbijstand, arbitraire detentie van vreedzame activisten, slechte omstandigheden van gevangen en executies van daders die ten tijde van de misdaad minderjarig waren. Ook wordt door de Iraanse autoriteiten geregeld hard opgetreden tegen demonstranten, waaronder milieuactivisten en vrouwenrechtenactivisten die protest voeren tegen het verplicht dragen van de hoofddoek, zoals Nasrin Sotoudeh.
Het kabinet gebruikt verschillende middelen om deze situatie publiekelijk en bilateraal bij de Iraanse autoriteiten aan de orde te stellen, zoals bij de laatste zitting van de Mensenrechtenraad in maart waar Iran werd opgeroepen om de mensenrechtensituatie te verbeteren en zorg te dragen voor respect voor fundamentele rechten in het land.
Deelt u de zorgen over het toenemende aantal executies en het toenemende harde optreden van de Iraanse overheid?
Voor zover bekend is het aantal executies in Iran in 2018 afgenomen ten opzichte van het voorgaande jaar. In 2018 werden er 223 mensen geëxecuteerd tegenover 429 in 2017. De daling is het gevolg van een wetswijzing waardoor geweldloze drugsdelicten niet langer met de doodstraf worden bestraft. Dit neemt niet weg dat het aantal executies in Iran nog steeds alarmerend hoog is. Met name de zaken waarin daders ten tijde van de misdaad minderjarig waren zijn zorgwekkend.
Hoe denkt u over het optreden van de zedenpolitie in Iran?
De zedenpolitie spreekt burgers aan wanneer zij zich in het openbaar niet aan de Islamitische en bij wet vastgelegde kledings- en gedragsvoorschriften houden. Arrestaties en ook hardhandig optreden van de zedenpolitie komt voor. Dergelijke strikte voorschriften en handhavingsmethodes passen niet in het Nederlandse beeld van een open en vrije samenleving.
Welke middelen heeft u om het Iraanse regime te wijzen op de internationale verplichtingen tot het naleven van de mensenrechten? Op welke wijze zet u deze middelen in?
Via multilaterale instrumenten zoals de Mensenrechtenraad, de Universal Periodic Review (die later dit jaar gepland staat) en de Derde Commissie van de Algemene Vergadering van de VN stelt het kabinet de slechte mensenrechtensituatie in Iran geregeld aan de orde. Ook roepen Nederland en internationale partners Iran in deze fora op de situatie te verbeteren.
De Nederlandse zorgen worden ook rechtstreeks met de Iraanse autoriteiten besproken, zowel in Teheran als in bilaterale contacten. Dit heb ik in mijn gesprek met ambtsgenoot Zarif van Iran in september 2018 ook gedaan. Dit geldt ook voor de jaarlijkse Mensenrechtendialoog die de Europese Unie heeft met Iran. In EU-verband zijn er tevens sancties ingesteld tegen personen in Iran tegen wie overtuigende aanwijzingen zijn dat zij zich schuldig hebben gemaakt aan mensenrechtenschendingen.
Heeft u zich, al dan niet in Europees verband, uitgelaten over de benoeming van de Ebrahim Raesi tot hoofd van de Iraanse rechterlijke macht? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet gaat niet over benoemingen in andere landen. Dat is aan het land zelf. Het is bekend dat Dhr. Raesi als zeer conservatief te boek staat en dat tegen hem beschuldigingen van mensenrechtenschendingen zijn gemaakt. Het hoofd van de rechterlijke macht in Iran wordt bij wet door de Opperste Leider benoemd.
Wat zegt deze benoeming over de onafhankelijkheid val de Iraanse rechterlijke macht?
Zie antwoord vraag 6.
Op welke manier gaat u aandacht vragen in internationaal en EU-verband voor de toenemende repressie in Iran?
Het kabinet zal zich op de genoemde manieren blijven inzetten voor respect voor mensenrechten in Iran. Zowel in Europees, multilateraal als bilateraal verband zal Nederland Iran blijven oproepen tot naleven van internationale mensenrechtenstandaarden. De verslechterende mensenrechtensituatie in Iran heeft de blijvende aandacht van het kabinet.
De beantwoording op vragen inzake het bericht ‘Verval in de gymzaal: kapotte trampolines en turnbruggen’ |
|
Albert van den Bosch (VVD), Rudmer Heerema (VVD) |
|
Arie Slob (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CU), Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
|
|
|
Kunt u bevestigen dat de gemeente volgens artikel 117 en 136 van de wet op het primair onderwijs in alle gevallen verantwoordelijk is voor financiering van het gebruik en de instandhouding van de accommodatie en schoolbesturen verantwoordelijk zijn voor een veilige leeromgeving voor haar leraren? Op welke wijze kunnen scholen de gemeente aanspreken op hun financiële verantwoordelijkheid?1 Hoe vaak is het voorgekomen dat scholen hun gemeente op deze verantwoordelijkheid aanspreken? Is het mogelijk om informatie te verspreiden over de route die via de gemeenten bewandeld moet worden om ondeugdelijk materiaal zo snel mogelijk te vervangen?
Het klopt dat uit de artikelen 117 en 136 van de Wet op het primair onderwijs (Wpo) voortvloeit dat de gemeente verantwoordelijk is voor financiering van het gebruik en de instandhouding van de accommodatie. De verantwoordelijkheid van het schoolbestuur voor de veiligheid en gezondheid van werknemers is echter verankerd in artikel 3 van de Arbeidsomstandighedenwet en artikel 5 van de Arbowet.
Scholen hebben op verschillende momenten en op verschillende wijzen contact met de gemeente, bij dit contact kunnen zij de financiële verplichting en de verantwoordelijkheid die daarbij hoort daar aan de orde stellen.
Mocht dit niet afdoende zijn, dan is er eveneens een formele weg bij wet geregeld. De financiële verantwoordelijkheid van gemeenten uit zich in het vaststellen van de hoogte van de bekostiging van scholen voor bewegingsonderwijs. Dit besluit over de hoogte van de bekostiging is een gemeentelijk besluit en valt derhalve onder de algemene wet bestuursrecht. In deze wet is een mogelijkheid tot bezwaar en beroep opgenomen waar scholen gebruik van kunnen maken.
Ik heb geen inzicht in hoe vaak het is voorgekomen dat scholen hun gemeente op deze verantwoordelijkheid aanspreken.
Alle wetten in Nederland zijn openbaar, bezwaarprocedures worden als algemeen bekend beschouwd. Het attenderen van scholen op de bezwaarprocedures past beter bij de aard van de belangenverenigingen. Wel zal ik dit – de bekendheid van deze routes bij besturen – opnemen in mijn reguliere overleg met de PO-Raad.
Is in het aangehaalde onderzoek van het Mulierinstituut, waaruit blijkt dat 80% van de schoolleiders [n=788] tevreden was over het beschikbare gymmateriaal, ook gekeken of de docenten lichamelijke opvoeding deze mening delen?2 Klopt het dat op 20% van de scholen het gymmateriaal onvoldoende goed is? Klopt het bij extrapolatie van deze cijfers dat ongeveer 400.000 leerlingen gymles krijgen in een zaal met ondeugdelijk gymmateriaal?
Het Mulierinstituut heeft in haar onderzoek geen docenten bevraagd. Uit een recente peiling3 van de Koninklijke Vereniging Lichamelijke Opvoeding onder vakleerkrachten bewegingsonderwijs [n=205] in het PO blijkt dat 78 procent van deze leerkrachten tevreden is met de zaal en de inventaris.
Door het Mulierinstituut is er is alleen onderzoek gedaan naar de tevredenheid van gymnastiekdocenten over het aan hen ter beschikking gestelde materiaal. Twintig procent van de gymnastiekdocenten is ontevreden. Deze ontevredenheid kan ook zijn gelegen in bijvoorbeeld aanvullende wensen en behoeften van docenten ten aanzien van het materiaal, waarmee niet is gezegd dat het gymmateriaal op zichzelf onvoldoende goed is.
Zoals hierboven gezegd is het niet vastgesteld dat 20 procent van het gymmateriaal onvoldoende is. Daarmee is eveneens niet vastgesteld dat 20 procent van de leerlingen bewegingsonderwijs krijgt in een zaal met ondeugdelijk gymmateriaal.
Wilt u onderzoek instellen naar welke gemeenten niet of niet tijdig ondeugdelijk gymmateriaal vervangen, terwijl ze hier zoals u zelf aangeeft volgens artikelen 117 en 136 van de wet op het primair onderwijs voor verantwoordelijk zijn?
Op dit moment zie ik geen reden om naar deze punten onderzoek te laten verrichten. Het betreft hier een gemeentelijke aangelegenheid en hiervoor gaan we uit van horizontaal toezicht, zoals is vastgelegd in de Wet revitalisering generiek toezicht. Op lokaal niveau zijn voldoende mogelijkheden om het vraagstuk aan de orde te stellen.
Bent u bereid om te onderzoeken of gemeenten die niet of niet tijdig ondeugdelijk gymmateriaal vervangen, gekort kunnen worden op de middelen die zij via het gemeentefonds voor deze vervanging ontvangen?
Op basis van de Financiële Verhoudingswet zijn de middelen uit het gemeentefonds vrij besteedbaar. Verantwoording over de besteding van de middelen wordt afgelegd aan de gemeenteraad. Het is daarom onwenselijk om gemeenten te korten op de middelen die zij ontvangen via het Gemeentefonds. Bovendien ontbreekt daarvoor een wettelijke basis.
Het commentaar 'Analyse: Curaçao staat voor kantelpunt' |
|
Chris van Dam (CDA) |
|
Raymond Knops (staatssecretaris binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
|
|
|
Hebt u kennisgenomen van het commentaar «Analyse: Curaçao staat voor kantelpunt»?1
Ja.
Is het waar dat de regering van Curaçao een brief heeft gezonden aan de Rijksministerraad, waarin gevraagd wordt om toepassing van artikel 25, eerste lid, van de Rijkswet financieel toezicht Curaçao en Sint Maarten (Rft)? Indien dit waar is, bent u dan bereid deze brief ter kennis van de Tweede Kamer te brengen?
Door de regering van Curaçao is een brief gezonden aan de Rijksministerraad over dit onderwerp. Deze brief maakt onderdeel uit van de beraadslaging over toepassing van art 25 Rft. Ik ben bereid na behandeling in de Rijksministerraad de brief aan uw Kamer te zenden.
Welke mogelijkheden heeft de Rijksministerraad naast het geven van een aanwijzing (artikel 13 Rft) en het verlenen van een tijdelijke ontheffing van de begrotingsnormen in verband met het herstel van schade veroorzaakt door buitengewone gebeurtenissen (artikel 25 Rft) om de begroting van een van de landen van het Koninkrijk financieel te beïnvloeden, op orde te brengen?
De Rijkswet financieel toezicht voorziet in de mogelijkheid voor de raad van Ministers van het Koninkrijk om op aanbeveling van het College financieel toezicht (Cft) een aanwijzing te geven als er ondanks signaleren en adviseren naar het oordeel van het Cft sprake blijft van een afwijking van de normen in artikel 15. Dit kan op het gebied van geldleningen (artikel 16), uitvoering van beleidsvoornemens (artikel 17), de verantwoordingsinformatie (artikel 18) en als gevolg van ontwikkelingen in de collectieve sector (artikel 24).
Welke procedure volgt de Rijksministerraad voor de behandeling van een verzoek om toepassing van artikel 25 Rft en op welke termijn zal de Rijksministerraad over dit verzoek een uitspraak doen? Beperken de overwegingen in de Rijksministerraad zich enkel tot het door Curaçaos gedane verzoek of zal tijdens die behandeling ook gekeken worden naar andere opties, zoals het geven van een aanwijzing ex artikel 13 Rft?
De Rijksministerraad dient nu het verzoek om toepassing van artikel 25 Rft in behandeling te nemen en zal bij de besluitvorming alle relevante informatie betrekken. Ik kan niet op deze besluitvorming vooruitlopen.
Bent u bereid de Kamer te informeren over het besluit van de Rijksministerraad op het verzoek van de regering van Curaçao?
Ik zal uw Kamer informeren wanneer de beraadslaging is afgerond. Op dit moment kan ik echter nog niet voorzien op welke termijn dit zal zijn.
Het bericht 'Toezegging van minister voor volwaardig politiebureau in Noordwijk' |
|
Chris van Dam (CDA) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
|
|
|
Kent u het artikel «Toezegging van Minister voor volwaardig politiebureau in Noordwijk»?1
Ja.
Klopt de constatering in het bericht dat het teambureau aan de Duinwetering in Noordwijk permanent gesloten zal worden? Zo ja, kunt u uitleggen waarom en per wanneer deze politielocatie gesloten zal worden?
Het teambureau Noordwijk-Teylingen, dat in Noordwijk aan de Duinwetering gevestigd is, zal inderdaad worden gesloten. Er komt een nieuw, kleiner politiebureau met publieksfunctie voor in de plaats. Het huidige politiebureau in Noordwijk aan de Duinwetering staat voor een groot deel leeg en dat is ongunstig voor de exploitatie van het gebouw. Het huidige politiebureau aan de Duinwetering zal pas sluiten wanneer het nieuwe politiebureau is geopend. Aangezien de nieuwe locatie van het politiebureau nog bepaald moet worden, kan er nog geen indicatie worden gegeven van de termijn waarop het bureau aan de Duinwetering zal sluiten. De strandpost in Noordwijk en het steunpunt Noordwijkerhout blijven behouden.
Klopt het dat het teambureau aan de Duinwetering in Noordwijk voorkomt op de lijst van huisvestigingslocaties van de politie waarvan een voorganger van u heeft gegarandeerd dat deze in 2025 (nog steeds) open zullen zijn?2 Zo ja, hoe kan het bureau dan nu gesloten worden?
Het is juist dat het politiebureau aan de Duinwetering in Noordwijk voorkomt op de lijst met huisvestingslocaties van de basisteams in 2025 d.d. 28 november 2014. Deze locatielijst geeft een beeld van de huisvestingssituatie van de basisteams in 2025. Naar deze situatie wordt de komende jaren geleidelijk toegewerkt. Dit betreft een proces waarbij de politie in overleg met het gezag gekeken heeft naar een zo efficiënt mogelijk gebruik van locaties. Uitgangspunt daarbij is waar mogelijk gebruik te maken van bestaande locaties. Voortschrijdend inzicht kan in afstemming met het betrokken gezag nog leiden tot kleine wijzigingen in de locatielijst voor de huisvesting van de basisteams. Als er overeenstemming is tussen de politiechef en het betrokken gezag vinden pas aanpassingen plaats in de huisvesting. Bij veranderingen in de huisvesting is rekening gehouden met de bereikbaarheid van de politie en is gezorgd voor kwalitatief goede voorzieningen voor agenten op straat. Dit is uitdrukkelijk besproken in het Landelijk Overleg Veiligheid en Politie van 6 februari 2017.
Naar aanleiding van oriënterende gesprekken die hebben plaatsgevonden in 2017 en 2018 in het Veiligheidsberaad Duin- en Bollenstreek, zijn de burgemeesters van de Duin- en Bollenstreek, de drie teamchefs en de districtsleiding van de politie tot een gezamenlijk standpunt gekomen dat aansluit bij gemeentelijke ontwikkelingen, onder andere de gemeentelijke herindeling. Voorgesteld wordt de drie huidige basisteams samen te laten gaan tot twee nieuwe basisteams: een basisteam Bollenstreek Oost met als werkgebied de gemeenten Hillegom, Lisse en Teylingen met het huidige bureau Lisse als teambureau, en een basisteam Bollenstreek West met als werkgebied de gemeenten Noordwijk en Katwijk met het huidige bureau in Katwijk als teambureau. De samenvoeging van de drie huidige basisteams tot twee basisteams heeft tot resultaat dat het teambureau aan de Duinwetering in Noordwijk in omvang niet meer aansluit bij de huisvestingswensen van de politie. Het nieuwe politiebureau dat in de plaats zal komen voor het bureau aan de Duinwetering zal hier wel bij aansluiten.
Zijn inmiddels meer huisvestingslocaties die voorkomen op de lijst uit 2015 reeds gesloten? Zo ja, welke? Kunt u per locatie aangeven waarom deze locatie, al dan niet tijdelijk, gesloten is en per wanneer?
Zoals eerder aan uw Kamer gemeld zijn in de periode 2014–2018 210 huisvestingslocaties gesloten, maar zijn daarnaast 103 nieuwe huisvestingslocaties geopend.3 Het inrichtingsplan uit 2012 is een eenmalig opgesteld plan voor de vorming van het landelijke politiekorps. Dat geldt ook voor de lijst met huisvestingslocaties die in 2014 is opgesteld door de politie en het gezag. Beide documenten zijn door mijn voorganger vastgesteld op basis van de toenmalige situatie. Zowel het inrichtingsplan als ook de lijst met huisvestinglocaties zijn nooit bedoeld geweest als een onveranderlijk dan wel te actualiseren referentiekader. Van het inrichtingsplan en de huisvestingslijst kan worden afgeweken wanneer de (lokale) context hier aanleiding toe geeft. Mijn voorganger schreef in 2015 reeds aan uw Kamer dat voortschrijdend inzicht in afstemming met het gezag nog kan leiden tot kleine wijzigingen in de locatielijst.4 Uiteraard zijn voor de inrichting van het korps wel de kaders zoals beschreven in de Politiewet 2012 en het Besluit beheer politie van toepassing. Het sluiten van huisvestingslocaties gebeurt uitsluitend in overeenstemming met het gezag, daarbij wordt rekening gehouden met de bereikbaarheid van de politie alsook de kwaliteit van het politiewerk en de kwaliteit van de dienstverlening door de politie.
Heeft het sluiten van het teambureau aan de Duinwetering in Noordwijk gevolgen voor aanrijdtijden van de politie in het gebied?
Het sluiten van het teambureau aan de Duinwatering in Noordwijk zou een beperkt (positief) effect kunnen hebben op de aanrijtijden van de politie. Bij het overleg over de huisvestingslocaties is juist naar dit soort aspecten gekeken door de politie en het gezag. De kernbezetting in de Duin- en Bollenstreek is vastgesteld op 24/7 één dubbel bemand noodhulpvoertuig per basisteam. In de nieuwe situatie zijn dit drie noodhulpvoertuigen voor de twee nieuwe basisteams. Dat zou een beperkt (positief) effect kunnen hebben op de aanrijtijden van de politie in het gebied. Van belang is dat politiemedewerkers een groot deel van de tijd surveilleren en gedurende die tijd dus niet op het politiebureau aanwezig zijn.
Heeft het sluiten van het teambureau aan de Duinwetering in Noordwijk gevolgen voor de servicegerichtheid van de politie richting de burger? Moeten burgers nu (veel) verder reizen naar een politielocatie om bijvoorbeeld aangifte te doen?
Het verder invulling geven aan moderne nabijheid in de wijk betreft de aanwezigheid van politie in de wijk op een eigentijdse manier. In het Landelijk Overleg Veiligheid en Politie is afgesproken dat politie en gezagen doorlopend lokaal de werking van dienstverlening, bereikbaarheid en beschikbaarheid van politie in relatie tot het huisvestingsplan bezien en zo nodig in goed overleg bijstellen.
De beweging om meer aanwezig te zijn in de wijken en minder op de bureaus gaat niet ten koste van de bereikbaarheid van de politie of van de kwaliteit van dienstverlening. De politie zal via andere, modernere wegen dan traditionele politiebureaus bereikbaar zijn voor de burger, bijvoorbeeld via pop-up politiebureaus, wijktafels of een politiebus of -tent op uiteenlopende locaties zoals winkel- of buurtcentra. Over deze ontwikkelingen in de Gebiedsgebonden politie (GGP) heb ik uw Kamer tevens geïnformeerd in het tweede Halfjaarbericht van 2018.5 Daarnaast bestaat steeds vaker de mogelijkheid om aangifte digitaal of bij de burger thuis te doen. In Noordwijk blijft bereikbaarheid onder andere behouden door de realisatie van een nieuw kleiner politiebureau met publieksfunctie op een andere locatie. Burgers hoeven dus niet verder te reizen naar een politielocatie om bijvoorbeeld aangifte te doen.
Daarnaast blijft de personele formatie voor intake en service, de medewerkers die het grootste deel van de publieksopvang doen, ongewijzigd om het serviceniveau op dit vlak ten minste gelijk te houden. Door het nieuwe bureau en het behouden van de strandpost en het steunpunt in Noordwijkerhout leidt de sluiting van het politiebureau voor de inwoners van de gemeente Noordwijk niet tot een langere reistijd naar een politielocatie.
Klopt het dat het samenvoegen van drie basisteams naar twee een feitelijke schaalvergroting is? Hoe past deze beweging bij de conclusies uit diverse onderzoeken en rapportages dat de schaal van de basisteams eerder te groot dan te klein is? Bent u voorstander van het op grote(re) schaal organiseren van politiewerk? Klopt het dat deze schaalvergroting een wijziging is van het inrichtingsplan? Deelt u de mening dat wijzigen van het inrichtingsplan een beheersmatige aangelegenheid is waarin de Tweede Kamer een specifieke controlerende rol heeft?
Het samenvoegen van drie basisteams naar twee basisteams in de Duin- en Bollenstreek kan feitelijk worden gezien als schaalvergroting. Hierbij moet echter worden opgemerkt dat uit het inrichtingsplan volgt dat de omvang van basisteams in beginsel varieert tussen 60 en 200 fte. De drie basisteams in de Duin- en Bollenstreek bestaan uit 65, 60 en 65 fte en behoren tot de kleinste basisteams van de regionale eenheid Den Haag. De conclusies in de bedoelde onderzoeken en rapportages, dat de schaal van de basisteams eerder te groot dan te klein zou zijn, betreft met name de veel grotere basisteams dan de basisteams die nu worden samengevoegd. Ook na de samenvoeging van de huidige drie naar de toekomstige twee basisteams in de Duin- en Bollenstreek zijn dit nog steeds relatief kleine teams.
Het inrichtingsplan is een eenmalig opgesteld plan voor de vorming van het landelijke politiekorps. Het is nooit bedoeld geweest als een onveranderlijk dan wel te actualiseren referentiekader voor de inrichting van de politie. De inrichting van de politie – zowel de territoriale indeling als de inrichting in andere onderdelen en teams – is een levend proces. De inrichting kan wijzigen bijvoorbeeld als gevolg van een gemeentelijke herindeling, zoals het geval is in de Duin- en Bollenstreek.
In de kabinetsreactie op het eindrapport van de commissie Evaluatie Politiewet 20126 heb ik aangegeven dat het wenselijk is dat de organisatie van de politie tot rust komt en de politie de kans krijgt in de nieuwe structuur te groeien naar een slagvaardig, flexibel en professioneel korps. Dit alles laat onverlet dat er ruimte is om aanpassingen in de territoriale indeling van een basisteam te initiëren als in een eenheid het betrokken gezag en de politie het daarover met elkaar eens zijn. Indien dit leidt tot feitelijke schaalvergroting heb ik hier geen bezwaren tegen, mits dit geen negatieve invloed heeft op de bereikbaarheid en dienstverlening van de politie.
Wijzigingen in de organisatie en de formatie van de politie worden, gegeven de kaders in de Politiewet 2012 en het Besluit beheer politie, doorgaans geïnitieerd door de politie en afgestemd met het betrokken gezag. Zo wordt een voorgenomen wijzigingen van de indeling van basisteams door de politie afgestemd met de betrokken burgemeesters en officieren van justitie. Indien de politie en het betrokken gezag het eens zijn over de voorgenomen wijziging van de organisatie en de formatie kan de politie de voorbereidingen treffen om de wijzigingen te realiseren. Uiteindelijk zal ik het voorstel van de korpschef beoordelen en de voorgestelde wijzigingen in de organisatie en formatie vaststellen als onderdeel van het beheersplan van de politie. Uw Kamer ontvangt het ontwerp van het beheersplan als bijlage bij de begroting van mijn departement en kan mij daar vanzelfsprekend op bevragen.
Kunt u aangeven of er op enige plek in het land meer plannen zijn voor fusies van basisteams van de politie? Zo ja, welke zijn dat en welke overwegingen spelen daarbij?
Op dit moment zijn geen andere concrete plannen bekend voor fusies van basisteams. Dat laat onverlet dat in het kader van lokaal maatwerk in eenheden op initiatief van het gezag dan wel de politie kan worden gesproken over aanpassingen in de organisatie van de politie. Indien dit op lokaal niveau leidt tot overeenstemming tussen het gezag en de politie dan zal de korpschef deze plannen toetsen. Indien de korpschef instemt met het voorstel voor de aanpassing van de organisatie zal de korpschef de voorbereidingen treffen voor de wijziging van de organisatie en de formatie. Uiteindelijk zal ik de wijziging van de organisatie en formatie vaststellen als onderdeel van het beheersplan van de politie.
Kunt u nogmaals duidelijk uiteenzetten hoe de bevoegdheid over het sluiten van politielocaties verdeeld is? Deelt u mijn opvatting dat het huisvestingsplan van de politie, inclusief het afwijken van de eerder met de kamer gedeelde locatielijst, een onderwerp is waarin u als Minister uitdrukkelijk de Kamer dient te betrekken?
Het is aan de politie om binnen het gestelde financiële kader te bepalen hoe zij de huisvesting van de politie het beste kan inrichten. Het is tevens aan de politie om voorgenomen wijzigingen hierin af te stemmen met het betrokken gezag. Daarbij spelen overwegingen van doeltreffendheid en doelmatigheid alsook overwegingen over kwaliteit van het politiewerk en de kwaliteit van de dienstverlening een rol.
Vanzelfsprekend kan ik ingrijpen als ik dat nodig acht, maar daar zal doorgaans geen aanleiding toe zijn als de politie en het betrokken gezag daarover overeenstemming hebben. Het al dan niet sluiten dan wel openen van politiebureaus acht ik dan ook vooral een beheeraangelegenheid die de politie uitvoert in goed overleg met het betrokken gezag. De betrokken burgemeesters leggen vervolgens lokaal verantwoording over hun rol af, zoals ook in Noordwijk is gebeurd waar de gemeenteraad verschillende Raadsvragen heeft gesteld over het te sluiten politiebureau.
De militaire oefening van Turkije en Rusland op de Zwarte Zee |
|
Martijn van Helvert (CDA) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
|
|
|
Hoe beoordeelt u de berichtgeving dat de Turkse en Russische marines een gezamenlijke oefening gehouden hebben op de Zwarte Zee?1
Turkije heeft in maart jl. een grootscheepse nationale oefening «Mavi Vatan 2019» gehouden in alle aan Turkije grenzende zeeën. Het is niet bekend of, en zo ja, welke oefeningen er samen met de Russische marine zijn uitgevoerd. Zie ook antwoord op vraag 2.
Is het waar dat een Turks korvet en een mijnenveger deel hebben genomen aan deze oefening in de buurt van de Russische havenplaats Novorossiysk of is dit Russisch nepnieuws?
De twee Turkse schepen maakten deel uit van de grotere oefening «Mavi Vatan 2019». Tijdens deze oefening hebben de twee schepen een havenbezoek gebracht aan Novorossiysk. Het is niet ongebruikelijk dat bij aankomst of bij vertrek een dergelijk havenbezoek ook wordt benut om met in de buurt aanwezige schepen onderling procedures te beoefenen. Of en welke onderlinge oefeningen er zijn geweest is niet bekend.
Heeft de oefening plaatsgevonden vlakbij de Straat van Kerch, waar Rusland de zee van Azov voor Oekraïne afsloot, een Oekraïens schip ramde, schepen beschoot en in beslag genomen heeft en marinepersoneel gevangen heeft genomen?
Voor zover bekend hebben de genoemde schepen niet vlakbij de Straat van Kertsj geoefend.
Hoe beoordeelt u deze oefening, in een periode dat binnen de NAVO discussie plaatsvindt over een grotere rol in de Zwarte Zee regio, in samenwerking met partnerlanden als Oekraïne en Georgië, juist vanwege de toegenomen dreiging vanuit Rusland?
Zie ook vraag 2. In het algemeen heeft het kabinet zorgen omtrent de Russische opstelling en militaire opbouw in de regio. Om die reden is het kabinet ook voorstander van een verdieping van de samenwerking in het Zwarte Zee gebied binnen de NAVO enerzijds en tussen de NAVO en Georgië en Oekraïne anderzijds.
Vindt u het houden van een gezamenlijke militaire oefening met Rusland, naast de crisis over de aanschaf van Russische S-400 luchtverdedigingssystemen, een NAVO-bondgenoot waardig? Zo ja, waarom?
Sinds 2014 is de praktische en militaire samenwerking tussen NAVO en Rusland opgeschort. Nederland deelt de Amerikaanse zorgen over de levering van het S-400 systeem aan Turkije en heeft meermaals de zorgen bilateraal en in NAVO-verband uitgesproken, conform de motie van het lid Van Helvert c.s. (Kamerstuk 28 676, nr. 294) d.d. 5 juli 2018.
Bent u bereid opheldering te vragen bij Turkije en deze oefening te adresseren binnen de NAVO?
Het kabinet is bereid hierover bij Turkije navraag te doen. In gesprekken binnen de NAVO en met Turkije wordt het belang van NAVO eenheid t.o.v. Rusland voortdurend benadrukt.
Bent u bereid, mede in het licht van de motie-Van Helvert c.s., de Turkse toenadering tot Rusland te veroordelen?2
Zie antwoord op vraag 5 en 6.
Het bericht dat de VS Turkije uit F-35 programma dreigen te gooien om Russische raketten |
|
Hanke Bruins Slot (CDA), Martijn van Helvert (CDA) |
|
Mona Keijzer (staatssecretaris economische zaken) (CDA), Barbara Visser (staatssecretaris defensie) (VVD), Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
|
|
|
Kent u de berichtgeving dat de VS besloten hebben de levering van F-35-apparatuur aan Turkije te staken?1 Hoe beoordeelt u deze berichtgeving?
Bent u het eens met de reden die de Amerikanen hiervoor aanvoeren, namelijk de voorgenomen aanschaf door Turkije van Russische S-400 luchtverdedigingssystemen? Deelt u de opvatting dat deze aanschaf «onacceptabel» is en een bedreiging vormt voor de F-35?2
Hoe beoordeelt u, mede in het licht van de motie-Van Helvert c.s.3, het gedrag van de Turkse president Erdogan, die blijft weigeren om af te zien van deze aanschaf? Is het waar dat Erdogan zelfs opperde in de toekomst mogelijk ook nog het modernere Russische S-500-systeem te kopen?
Acht u de kans reëel dat de VS, naast het stopzetten van het leveren van apparatuur aan Turkije, ook de Turkse industriële participatie in het F-35 programma stopzetten?
De Amerikaanse overheid heeft Nederland begin april jl. geïnformeerd dat indien Turkije niet afziet van de levering, de VS dan zullen overwegen sancties in te stellen onder Countering America's Adversaries Through Sanctions Act (CAATSA). Tevens kan de deelname van Turkije als partner in het F-35 programma potentieel in gevaar komen. Daarnaast hebben de VS het F-35 Joint Program Office (JPO) opdracht gegeven om activiteiten te initiëren om tot alternatieve toeleveranciers te komen voor componenten die in Turkije worden geproduceerd.
Is het waar dat Lockheed Martin al druk op zoek is naar alternatieve toeleveranciers voor onderdelen van de F-35 productielijn?
Zie antwoord vraag 4.
Welke kansen en mogelijkheden ziet u voor de Nederlandse industrie om wegvallende Turkse participatie in het F-35 programma over te nemen? Bent u bereid deze proactief te helpen benutten? Zo nee, waarom niet?
Zoals ik heb vermeld maken de Amerikanen zich zorgen over de levering van het Russische S-400 luchtverdedigingssysteem aan Turkije. Nederland onderhoudt nauw contact met de VS over deze kwestie. Het is onwenselijk om in dit stadium openlijk te speculeren over mogelijke vervolgstappen in het programma. Turkije is op dit moment immers partner in het F-35 programma.
Het bericht ‘Meer dwangarbeid Eritrea door EU’ |
|
Isabelle Diks (GL) |
|
Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (D66) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht «Meer dwangarbeid Eritrea door EU»?1
Ja.
Hoe beoordeelt u de stellingname van Stichting Mensenrechten voor Eritreeërs dat de investering van 20 miljoen in de infrastructuur in Eritrea leidt tot meer dwangarbeid?
Ik ben van mening dat het project niet leidt tot meer dwangarbeid. Voor dit specifieke project financiert de EU alleen de aanschaf van materiaal en uitrusting die benodigd zijn voor de modernisering van een verbindingsweg met Ethiopië. Eritrea is al bezig met werkzaamheden aan deze verbindingsweg. Een deel van de mensen die aan het project werken, doet dat als dienstplichtige binnen de bestaande nationale dienstplicht, maar er werken ook technici van de overheid en mensen uit de lokale gemeenschap aan het project. Allen worden betaald voor hun arbeid.
Hoe beoordeelt u de stellingname van advocaat Emiel Jurjens dat met deze investering het systeem van gedwongen dienstplicht in Eritrea wordt genormaliseerd?
De nationale dienstplicht in Eritrea bestaat sinds 1995 en is sinds de oorlog met Ethiopië (1998–2000) langdurig van aard. Een groot deel van de dienstplichtigen werkt in de civiele sector. Leraren, artsen, verpleegkundigen, ambtenaren, werknemers van staatsbedrijven vallen onder de civiele dienstplicht en krijgen salarissen. Volgens schattingen is minder dan een kwart van alle dienstplichtigen bij het leger ingedeeld en wordt een deel hiervan ingezet bij infrastructurele projecten. Deze militaire dienstplichtigen krijgen soldij, onderdak en voedsel.
Nederland is tegen de langdurige dienstplicht in Eritrea en heeft het land, ook in EU-verband, herhaaldelijk opgeroepen om deze te hervormen (terug naar 18 maanden dienstplicht en demobilisatie van huidige dienstplichtigen).
Dit specifieke project normaliseert het systeem van de langdurige dienstplicht niet, maar beoogt juist om op den duur bij te dragen aan het hervormen ervan. Deze investering maakt deel uit van de tweesporenbenadering van de EU ten aanzien van Eritrea: politieke dialoog met Eritrea over hervormingen (in het bijzonder op het gebied van mensenrechten en de langdurige dienstplicht) en EU-steun gericht op regionale economische integratie en het creëren van werkgelegenheid. De Eritrese autoriteiten hebben in gesprekken met de EU de intentie uitgesproken om de langdurige dienstplicht terug te brengen naar 18 maanden en een groot aantal dienstplichtigen te demobiliseren. Voor Eritrea zijn economische ontwikkeling en groei van de werkgelegenheid noodzakelijke voorwaarden voor deze hervorming, evenals bestendiging van de vrede met Ethiopië. Hier wil de EU met deze investering aan bijdragen.
Hoe is het risico op de inzet van dwangarbeid en slavernij meegewogen in het Nederlandse besluit om de investering uit het EU Africa Fund in Eritrea te steunen?
Nederland is tegen de inzet van dwangarbeid en slavernij en kritisch over de wijze waarop de langdurige dienstplicht in Eritrea gestalte krijgt. Nederland heeft zich daarom van meet af aan kritisch opgesteld ten aanzien van dit EU-project en erop aangedrongen dat de EU goede afspraken maakt over de arbeidsomstandigheden en eerlijke salarissen voor medewerkers aan het project. Ook dringt Nederland erop aan dat Eritrea op korte termijn concrete voortgang boekt met de noodzakelijke hervormingen. Dit heb ik op 2 april jl. nog bij Eurocommissaris Mimica benadrukt. De Secretaris-Generaal van het Ministerie van Buitenlandse Zaken heeft tijdens haar bezoek aan Eritrea op 1 mei de genoemde boodschappen eveneens uitdragen.
Zijn er situaties denkbaar waarin u het acceptabel acht dat Europees ontwikkelingsgeld wordt besteed aan dwangarbeid of slavernij?
Nee, dit acht ik niet acceptabel.
Deelt u de mening dat dwangarbeid niet bijdraagt aan de versterking van het vredesproces, maar dit juist zal frustreren?
De dienstplicht in Eritrea is sinds de oorlog met Ethiopië langdurig van aard. Voor Eritrea is bestendiging van de vrede met Ethiopië een belangrijke voorwaarde om de dienstplicht terug te brengen naar 18 maanden en de dienstplichtigen te demobiliseren. In de visie van Eritrea is het niet de langdurige dienstplicht die de bestendiging van de vrede frustreert, maar de conflictueuze relatie met Ethiopië die de hervorming van de dienstplicht in de weg staat. Met dit project wil de EU bijdragen aan voorwaarden om hervorming van de langdurige dienstplicht mogelijk te maken.
Heeft de EU afspraken gemaakt met Eritrea over mensenrechten in relatie tot deze investering? Zo ja, welke, en hoe wordt op de naleving hiervan toegezien?
De EU heeft, mede dankzij Nederlands aandringen, met Eritrea afspraken gemaakt over arbeidsomstandigheden en betaling van redelijke salarissen aan alle medewerkers aan het project. De EU-delegatie in Eritrea en de projectuitvoerder UNOPS (United Nations Office for Project Services) zullen het project monitoren, in het bijzonder ook op genoemde aspecten. De EU heeft met Eritrea tevens afgesproken om geregeld politieke dialoog te voeren over o.a. binnenlandse hervormingen en verbetering van de mensenrechten in Eritrea. Deze dialoog is gekoppeld aan EU-ontwikkelingssteun aan Eritrea in de EU-tweesporenbenadering t.a.v. Eritrea.
Kunt u aangeven hoe voorkomen wordt dat de werkgelegenheid die met deze investering uit het EU Africa Fund zou moeten worden gerealiseerd, wordt vervuld door middel van dwangarbeid of slavernij?
Een deel van de mensen die aan het project werken doet dat als dienstplichtige binnen de bestaande nationale dienstplicht. Zij worden betaald voor hun arbeid net als de technici van de overheid en de mensen uit de lokale gemeenschap die ook aan het project werken. Zie ook antwoord 2.
Kunt u uitleggen hoe u genoemd krantenbericht kan rijmen met uw beantwoording over dit onderwerp bij het algemeen overleg Toekomst Europese Ontwikkelingssamenwerking d.d. 7 maart 2019 en uw toezegging dat er vanuit het Africa Trust Fund zeker geen geld direct naar de Eritrese overheid zou gaan? Het aanleggen van wegen in een land is toch geen particuliere taak, maar een publieke?
Deze investering vanuit het EU-Africa Trust Fund gaat niet naar de Eritrese overheid maar loopt via de VN-organisatie UNOPS, die de genoemde materialen en uitrusting zal aanschaffen. De EU financiert met dit project dus geen arbeidskrachten die meewerken aan de weg.
Bent u bereid bij de Europese Commissie te pleiten voor opschorting van deze investering, zolang er geen harde garanties zijn dat de investering niet bijdraagt aan het in stand houden of bevorderen van dwangarbeid of slavernij? Zo nee, waarom niet?
Nederland steunt de tweesporenbenadering van de EU in Eritrea en steunt dit project, dat gericht is op regionale economische integratie en het creëren van werkgelegenheid, waardoor het uiteindelijk eveneens beoogt bij te dragen aan het hervormen van de langdurige dienstplicht. Uiteraard blijft Nederland de EU-inzet in Eritrea kritisch volgen en erop toezien dat de gekozen benadering daadwerkelijk leidt tot een serieuze politieke dialoog over binnenlandse hervormingen en verbetering van de mensenrechten in Eritrea.
Het bericht ‘Regeling die moet zorgen voor meer banen, houdt lonen laag’ |
|
Jasper van Dijk |
|
Tamara van Ark (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD) |
|
Kent u de uitzending van EenVandaag: «Regeling die moet zorgen voor meer banen, houdt lonen laag»?1 Wat is uw reactie daarop?
Ja. Ik ga het effect van de regeling op de werkgelegenheid laten onderzoeken en zal uw Kamer daarover voor het eind van dit jaar informeren.
Wat vindt u ervan dat mensen niet aan het minimumloon kunnen ontsnappen en geen loonsverhoging krijgen, vanwege de regeling lage-inkomensvoordeel (het LIV), ook bekend als «de Primarkpremie»? Erkent u de perverse prikkel om de lonen laag te houden?
Ik heb geen signalen ontvangen die de stelling onderschrijven dat het LIV een loonsverhoging in de weg zou staan. In het eerste kwartaal van 2019 zijn de cao-lonen (per uur inclusief bijzondere beloningen) met 2,2 procent toegenomen. Dat is gelijk aan de loonontwikkeling over het laatste halfjaar van 2018.2. Bovendien stijgen de uurloongrenzen van het LIV elk jaar mee met de gemiddelde contractloonstijging van het minimumloon. Dus bij een dergelijke loonstijging blijft het recht op LIV bestaan. Aan de andere kant is de regeling pas recent ingevoerd en er zijn daarom nog geen harde cijfers bekend over de effecten op de loonvorming.
Kunt u onderbouwen dat het LIV heeft gezorgd voor meer banen? Om hoeveel extra banen gaat het? Waren deze banen er niet gekomen als het LIV er niet was geweest?
Het CPB verwacht ex ante, naast het behoud van banen, een positief werkgelegenheidseffect van circa 7000 extra voltijdsbanen. Er zijn ex post nog geen harde cijfers beschikbaar over het effect van het LIV op de werkgelegenheid. Ik ga het effect van de regeling op de werkgelegenheid daarom laten onderzoeken en zal uw Kamer daarover voor het eind van dit jaar informeren.
Wat is uw reactie op de uitspraak van econoom Alfred Kleinknecht, dat het vooral om banen gaat die mensen ook zonder subsidie zouden krijgen?
Lagere loonkosten leiden, volgens de economische wetten, tot meer arbeidsvraag. Het LIV leidt daarom tot extra werkgelegenheid. Dit wordt ook bevestigd door het CPB in de publicatie «Kansrijk Arbeidsmarktbeleid3». Harde cijfers over de werkgelegenheidseffecten zijn er echter nog niet, want het betreft een nieuwe regeling. Ik ga het effect van de regeling op de werkgelegenheid daarom laten onderzoeken en zal uw Kamer daarover voor het eind van dit jaar informeren.
Onderschrijft u de uitspraak van econoom Kleinknecht dat het LIV – ter waarde van een half miljard euro – een nogal dure vorm van werkverschaffing is? Zo nee, waarom niet?
Het CPB verwacht, naast het behoud van banen, een positief werkgelegenheidseffect van circa 7000 extra voltijdsbanen. De daarmee gepaard gaande lastenverlichting voor werkgevers bedraagt € 0,5 miljard. Het LIV past binnen de ambitie die het kabinet heeft om de lasten op arbeid te verlagen en de economische groei te bevorderen, om zo meer mensen aan het werk te helpen. Het doel van het LIV is om over de hele linie de loonkosten van werknemers aan de onderkant van de arbeidsmarkt te verlagen en hierdoor de werkgelegenheid te stimuleren.
Klopt het dat de Hema 1,6 miljoen euro aan LIV-subsidie heeft gekregen, de Primark 2,5 miljoen euro en de Bijenkorf 800.000 euro? Kunt u een overzicht geven van de twintig grootste ontvangers van het LIV en van het jeugd-LIV?
De beschikkingen op basis van de Wet tegemoetkomingen loondomein (Wtl) zijn niet openbaar. Het gaat bij de beschikkingen om bedrijfsvertrouwelijke informatie. Ik kan u daarom geen informatie geven over individuele bedrijven.
Hoeveel mensen zijn werkzaam in de sociale werkvoorziening dankzij het LIV?
Ook mensen die werkzaam zijn in de sociale werkvoorziening, kunnen profiteren van het LIV, zolang zij tussen 100% en 125% van het minimumloon verdienen en meer dan 1.224 uur per jaar werken. Om hoeveel personen het gaat is niet bekend.
Bent u bereid de LIV-regeling af te schaffen, als deze regeling slechts uitpakt als een «Primarksubsidie», ofwel een prikkel om de lonen laag te houden? Bent u bereid om dit geld in te zetten voor nuttige zaken, zoals een verhoging van het minimumloon?
Er zijn op dit moment geen harde cijfers bekend over de werkgelegenheidseffecten van het LIV.
Ik ga het effect van de regeling op de werkgelegenheid daarom laten onderzoeken en zal uw Kamer daarover voor het eind van dit jaar informeren.
De milieuschade van houtstook die vele malen hoger is dan de milieuschade door aardgas of stookolie |
|
Frank Wassenberg (PvdD) |
|
Stientje van Veldhoven (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (D66), Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
|
|
|
Kent u de studie van onderzoeksbureau CE-Delft over de milieuschadekosten van verschillende typen woningverwarming, waaruit blijkt dat houtstook veel malen schadelijker is dan het stoken van aardgas of stookolie?1
Ja.
Vindt u het zorgwekkend dat het verwarmen van woningen met een open haard 250 keer schadelijker is dan verwarming met moderne gasinstallaties? Verandert deze conclusie uw visie op het stoken van hout? Zo ja, op welke wijze? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet snapt de bezorgdheid over de milieuschade van open haarden. Het is echter belangrijk om onderscheid te maken tussen de verschillende manieren om energie op te wekken uit biomassa. Een verstandige inzet van duurzame biomassa kan een bijdrage leveren aan het realiseren van de klimaatopgave en houdt rekening met het milieu. De inzet van het kabinet is om toe te werken naar een zo hoogwaardig en schoon mogelijke inzet van uitsluitend duurzame biomassa.
Vanwege het effect op de luchtkwaliteit is in het ontwerp-Klimaatakkoord aangekondigd dat het kabinet als onderdeel van de evaluatie van de ISDE kritisch zal kijken naar de wenselijkheid van verdere stimulering van kleinschalige verbranding van biomassa. Daarnaast wordt momenteel gewerkt aan het versneld invoeren van de emissie-eisen van de Ecodesign-richtlijn voor houtkachels. Verdere maatregelen om emissies van houtstook te beperken om negatieve gezondheidseffecten te verminderen, zullen worden opgenomen in het Schone Lucht Akkoord.
Onderschrijft u de conclusie dat zelfs de meest moderne houtkachels en houtketels een milieuschade kennen die een factor 5 tot 12 hoger is dan de milieuschadekosten van de schoonste gasgestookte alternatieven? Is dit inzicht nieuw voor u?
Ik heb kennis genomen van de conclusies uit het onderzoek. Het is goed dat de milieuschadekosten in deze studie zo gedetailleerd op een rij zijn gezet. De conclusies komen op hoofdlijnen overeen met de inzichten van het kabinet.
Onderschrijft u de conclusie dat het gebruik van hout voor woningverwarming in zijn totaliteit verantwoordelijk is voor ongeveer 50% van de totale milieuschadekosten, ondanks het feit dat houtstook maar wordt toegepast in 1,6% van de huishoudens als hoofdverwarming en in 19,1% van de huishoudens als bij- of sfeerverwarming? Is dit inzicht nieuw voor u?
Zie antwoord vraag 3.
Onderschrijft u de conclusie dat als de CO2-emmissies van houtstook niet worden meegerekend, de milieukosten slechts met 3% zullen afnemen? Is dit inzicht nieuw voor u?
Zie antwoord vraag 3.
Onderschrijft u de conclusie dat de schadekosten van houtpellets uit Canada en Noord-Amerika extra schadelijk zijn? Kunt u aangeven hoeveel van deze pellets jaarlijks geïmporteerd voor (industriële) houtstook? Zo nee, waarom niet?
Het is feitelijk correct dat de indirecte emissies van houtpellets uit Noord-Amerika relatief hoger zijn vanwege de langere afstand waarover deze worden getransporteerd en het feit dat dit transport nog overwegend wordt uitgevoerd met fossiele brandstoffen. De totale import van houtpellets uit Noord-Amerika (Canada, de VS en Mexico) naar Nederland betrof in 2018 15,8 mln kg (€ 2,7 mln). Deze zijn niet ingezet voor bij- en meestook in kolencentrales. Er is niet aan te geven waar deze pellets wel voor zijn ingezet, noch of deze weer worden geëxporteerd, omdat dit niet wordt bijgehouden.
Deelt u de mening dat houtpellets uit deze landen geweerd zouden moeten worden? Zo nee, waarom niet?
Nee. Het is strijdig met WTO-regels om importbeperkingen voor houtpellets uit deze landen op te leggen vanwege de transportafstand.
Deelt u de mening dat het onterecht is dat het gebruik van pelletkachels en biomassaketels als duurzame woningverwarming zijn geclassificeerd? Zo nee, waarom niet?
Van overheidswege wordt het gebruik van pelletkachels en biomassaketels niet generiek als duurzame woningverwarming geclassificeerd. In de nieuwe bepalingsmethode voor de energieprestatie van gebouwen waar het Bouwbesluit vanaf 2020 naar gaat verwijzen (de NTA 8800), krijgen grote inrichtingen die biomassa gebruiken en moeten voldoen aan eisen uit de Wet milieubeheer score 0, kleinere kachels en ketels die voldoen aan bepaalde eisen krijgen score 0,5 en de overige pelletkachels krijgen score 1. Score 0 geldt als duurzaam, score 1 als niet duurzaam.
Deelt u de mening dat het niet langer te rechtvaardigen valt dat de overheid pelletkachels en biomassaketels subsidieert en promoot als duurzame energiebronnen? Zo nee, waarom niet?
Zoals in het antwoord op vraag 2 is aangegeven, zal het kabinet als onderdeel van de evaluatie van de ISDE kritisch kijken naar de wenselijkheid van verdere stimulering van kleinschalige verbranding van biomassa.
Bent u bereid om het stoken van houtkorrels in de communicatie van de rijksoverheid niet langer aan te merken als klimaatvriendelijk? Zo nee, waarom niet?
Nee, er kan niet generiek worden gesteld dat het stoken van houtkorrels niet klimaatvriendelijk is. Volgens de VN-richtlijn voor de rapportage van broeikasgasemissies wordt de inzet van biomassa voor energie als klimaatneutraal beschouwd. Zoals beschreven in antwoord 2 is de inzet van het kabinet om toe te werken naar een zo hoogwaardig mogelijke inzet van duurzame biomassa. Hiermee wordt het klimaateffect zo groot mogelijk.
Bent u bereid deze subsidie zo snel mogelijk af te schaffen en ten goede te laten komen aan energiebesparing of warmtepompen? Zo nee, waarom niet?
Zoals in het antwoord op vraag 2 is aangegeven, zal het kabinet als onderdeel van de evaluatie van de ISDE kritisch kijken naar de wenselijkheid van verdere stimulering van kleinschalige verbranding van biomassa. Indien wordt besloten de subsidie niet langer beschikbaar te stellen voor biomassatoepassingen, zal de subsidie worden ingezet voor andere klimaatmaatregelen, binnen de budgettaire kaders en in lijn met het (ontwerp)Klimaatakkoord.
Een breed plan voor technisch onderwijs dat volgens ondernemersorganisatie Techniek Nederland nu nodig is |
|
William Moorlag (PvdA), Kirsten van den Hul (PvdA) |
|
Mona Keijzer (staatssecretaris economische zaken) (CDA), Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
|
|
|
Erkent u de zorgen van de voorzitter van Techniek Nederland over het misverstand dat nog altijd teveel jongeren, ouders, docenten en beleidsmakers het algemeen vormend onderwijs zien als de snelste weg naar succes, maar het onderwijs daardoor massaal mensen opleidt voor beroepen die er straks niet meer zijn?1
Ik erken dat er grote behoefte is aan vakmensen en er zijn in ons onderwijssysteem verschillende routes om daar te komen. Dit kabinet vindt het dan ook van belang om scholen te ondersteunen door het verbeteren van de overgangen tussen primair onderwijs, voortgezet onderwijs, middelbaar beroepsonderwijs en hoger onderwijs, zodat zoveel mogelijk jongeren op een plek in het onderwijs terecht komen, die het beste bij hen past en die hen kansen geeft op een goed arbeidsmarktperspectief (zie ook verder bij antwoord op vraag 3). Tegelijkertijd zie ik dat het goed gaat met jongeren op de arbeidsmarkt, zowel uit het mbo als uit het hoger onderwijs: onze jeugdwerkloosheid is zeer laag, lager dan die van vergelijkbare landen. Daarnaast schat de OECD de negatieve effecten van bijv. robotisering relatief laag in voor Nederland: 11,4% loopt een risico. Daarbij stelt de OECD dat de kans groot is dat nieuwe technologie ook veel nieuwe banen zal creëren.2 Het beeld dat het onderwijs massaal opleidt voor verdwijnende beroepen deel ik niet. Waar beroepen wel verdwijnen of veranderen, is het zaak dat mensen zich blijven ontwikkelen zodat zij inzetbaar blijven. Dit kabinet ondersteunt dit met maatregelen op het terrein van Leven Lang Ontwikkelen.
Deelt u zijn analyse dat wij in een Vierde Industriële Revolutie verzeild zijn geraakt, waarin juist de maakindustrie en technisch vakmanschap van vitaal belang zijn?
Ik deel deze analyse. In een eerdere brief aan uw Kamer benoemt dit kabinet dit ook3.
Hoe beoordeelt u zijn pleidooi voor een «Breed Technisch Onderwijsplan»?
De heer Terpstra beschrijft een breed spectrum aan maatregelen.
Ik juich hybride docenten toe en daarom is dit ook een onderdeel van het plan van aanpak lerarentekort. Hier is uw Kamer al eerder over geïnformeerd4. Ook in het kader van het Techniekpact is er met het concept van «hybride docenten» geëxperimenteerd. Een hybride docent is iemand die deels een aanstelling als docent heeft en deels een aanstelling in het bedrijfsleven. Het is ongewenst voor de continuïteit en planning van zowel scholen als bedrijven als alle docenten hybride zijn. Het is voor docenten wel van groot belang dat ze goed op de hoogte zijn van wat er in het bedrijfsleven speelt. Middelen als docentenstages en hybride leeromgevingen zijn, naast hybride docentschap, daar ook uitstekend geschikt voor.
Een hybride leeromgeving of hybride onderwijs houdt in dat het onderwijs zo is ontworpen dat het schoolse leren wordt verbonden en verweven met het leren in de beroepspraktijk. Het is heel goed als leerlingen in het beroepsonderwijs kennismaken met de praktijk in bedrijven. Daarom is cofinanciering van het bedrijfsleven een vereiste binnen de investering in het technisch vmbo. Met deze investering stimuleer ik dat leerlingen ook een deel van het beroepsgerichte onderwijs in de praktijk leren.
Verder heeft ook het programma Sterk beroepsonderwijs aandacht voor leren in de praktijk. Zo zullen de gemengde en theoretische leerwegen van het vmbo samengebracht worden in één leerweg waarbinnen elke jongere praktijkgericht onderwijs volgt. Zo zorgen we ervoor dat vmbo’ers uit de gemengde en theoretische leerwegen beter zijn voorbereid op het vervolgonderwijs (mbo en havo) en dat alle leerwegen in het vmbo aansluiten bij jongeren met verschillende leerstijlen. Op termijn levert dit een bijdrage aan het verkleinen van de maatschappelijke kloof tussen beroepsonderwijs en algemeen vormend onderwijs. Ook ontvangt uw Kamer dit najaar een wetsvoorstel dat vo-scholen, mbo-instellingen en arbeidsmarktpartijen in de gelegenheid stelt samen te kunnen werken om het beroepsonderwijs meer als één geheel vorm te geven. Zo kunnen we ervoor zorgen dat er in de toekomst een voldoende divers aanbod aan beroepsonderwijs is van hoog niveau dat aansluit op de wensen van de (regionale) arbeidsmarkt.
Over de studentenstops bij technische studies is uw Kamer al eerder geïnformeerd5. Een numerus fixus bij technische opleidingen kan tijdelijk nodig zijn om de kwaliteit van een opleiding te waarborgen, maar ik verwacht van hogescholen en universiteiten dat zij het maximale doen om een numerus fixus ook zo snel mogelijk weer in te trekken. In het wetsvoorstel Taal en Toegankelijkheid, dat uw Kamer in het najaar ontvangt, wordt een onderbouwing gevraagd voor het instellen van een numerus fixus. Bij de herziening van de bekostiging van het hoger onderwijs is er specifieke aandacht voor de knelpunten van de technische opleidingen. Op 15 mei is het advies van commissie Van Rijn over de herziening gepresenteerd en ik zal hier voor 21 juni op reageren.
Ten slotte dringt de heer Terpstra aan op arbeidsmarktrelevante financiering van opleidingen. Dit lijkt mij in relatie tot het beoogde doel geen nuttig of wenselijk middel. Het huidige onderwijsstelsel voorziet al in zowel de kwalitatieve als kwantitatieve aansluiting van het onderwijs op de arbeidsmarkt. Dit stelsel bewijst zich, gezien de zeer lage jeugdwerkloosheid6. Zowel in het vo, mbo als hoger onderwijs werken we aan het verbeteren van loopbaanoriëntatie en -begeleiding (LOB):
Daarnaast zijn er al bestaande maatregelen in het vo, mbo en hoger onderwijs om de aansluiting van het onderwijs op de arbeidsmarkt te verbeteren. Bijvoorbeeld:
Wat is in het bijzonder uw reactie op zijn voorstellen om
Zie hiervoor het antwoord op vraag 3.
Bent u bereid om de voorstellen over te nemen en in overleg te treden met Techniek Nederland over de uitwerking en uitvoering van de voorstellen? Zo nee, waarom niet?
De zorgen rondom de vraag naar technisch opgeleid personeel adresseert dit kabinet binnen het Techniekpact. Uw kamer wordt voor eind mei nader geïnformeerd over de voortzetting van het Techniekpact. Techniek Nederland zit bij het Techniekpact aan tafel.
Daarbij moeten we beseffen dat er meerdere sectoren op de arbeidsmarkt zijn die kampen met een personeelstekort, zoals de onderwijssector zelf. De voorstellen van Techniek Nederland moeten in dat bredere perspectief worden bezien. Mijn collega’s en ik blijven vanzelfsprekend in gesprek met de heer Terpstra en andere (technische) werkgeverspartijen, zodat wij ook in de toekomst kunnen samenwerken aan passende oplossingen voor de aansluiting van het onderwijs op de arbeidsmarkt.
Werkgevers kunnen eraan bijdragen te laten zien hoe mooi een loopbaan vanuit het technisch beroepsonderwijs kan zijn. Het technische bedrijfsleven kan bijdragen aan een hogere instroom van jongeren door zichzelf als aantrekkelijke werkgever te positioneren en zo jongeren aan te trekken tot een loopbaan in de techniek of technologie. Een goed voorbeeld daarvan is bijvoorbeeld de Carrière Startgarantie, die het Rotterdamse bedrijfsleven in samenwerking met STC en het Techniek College Rotterdam geeft aan studenten in procestechniek, maintenance en Civiele techniek/Infra. Door deze garantie zijn studenten verzekerd van een stageplaats, extra begeleiding via een mentor uit het bedrijfsleven en een carrièrestart in de sector na het behalen van een diploma.
Ongewenste post |
|
William Moorlag (PvdA) |
|
Mona Keijzer (staatssecretaris economische zaken) (CDA) |
|
|
|
|
Kent u het bericht «Stop met brieven-terreur»?1
Ja.
Deelt u de mening dat burgers en bedrijven die dat niet willen verschoond moeten kunnen blijven van ongeadresseerde post, ook al is die gericht aan «bewoners van dit pand» of gelijkwaardige bewoordingen? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Ik ben het met u eens dat het belangrijk is dat burgers en bedrijven controle hebben over de mate waarin hun gegevens worden gebruikt voor het versturen van reclamedrukwerk. Burgers en bedrijven kunnen deze controle op verschillende manieren uitoefenen.
Als burgers en bedrijven ongeadresseerd reclamedrukwerk niet op prijs stellen, kunnen zij gebruik maken van een sticker bij de deur. Door een zogenaamde «Nee-Nee»-sticker op de brievenbus te plakken wordt ongeadresseerd reclamedrukwerk en huis-aan-huisbladen geblokkeerd. Met een «Nee-Ja»-sticker wordt alleen ongeadresseerd reclamedrukwerk geblokkeerd.
Wanneer burgers en bedrijven geen geadresseerde reclamepost wensen te ontvangen, kunnen zij hun adres inschrijven in het Nationaal Postregister. Met een inschrijving in dit register kunnen burgers en bedrijven eenvoudig en zonder kosten zelf kiezen welke geadresseerde reclamepost zij wensen te ontvangen. Middels zelfregulering heeft de betrokken sector zichzelf verplicht de registraties in dit register te respecteren. De Stichting Reclame Code ziet toe op de naleving van deze zelfregulering. Burgers die een klacht hebben over dit register kunnen bij de Reclame Code Commissie een klacht indienen.
De registratie in het Postregister geldt niet voor organisaties waarbij de geadresseerde klant is (geweest). Om reclamedrukwerk van deze organisaties te blokkeren kan gebruikt gemaakt worden van het zogeheten «recht van bezwaar». Dit is een wettelijk instrument op basis van de Algemene Verordening Gegevensbescherming (AVG) waarvan de betrokkene bij de organisatie kan melden dat hij of zij de reclamepost niet langer op prijs stelt. De organisatie moet vervolgens zorgen dat er geen reclamepost meer wordt verstuurd.
Ik ben van mening dat we in Nederland op deze manier met zelfregulering en een wettelijk instrument goed hebben geborgd dat mensen zich van zowel geadresseerd als ongeadresseerd reclamedrukwerk kunnen vrijwaren.
Deelt u de opvatting dat het bieden van goede mogelijkheden aan de burgers om ongewenste post te weren milieuwinst oplevert (onder andere minder papierverspilling) en bijdraagt aan het welzijn van burgers, in het bijzonder het deel van de burgerij dat zich meer of minder mateloos ergert aan ongewenste post in de brievenbus? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de opvatting dat de mogelijkheden die burgers hebben om dergelijke post nu te kunnen weren onvoldoende bekendheid genieten en niet toereikend zijn? Zo nee, waarom niet?
Onder meer de rijksoverheid, Postfilter (beheerder van het Nationaal Postregister), Consuwijzer en de Consumentenbond bieden via hun websites openbare informatie over de mogelijkheden om reclamedrukwerk te blokkeren. Wanneer burgers of bedrijven op zoek gaan naar informatie over de mogelijkheden om reclamedrukwerk te blokkeren is dit naar mijn mening goed beschikbaar. Bovendien is deze informatie, zoals uiteengezet in antwoord 2 en 3, wat mij betreft toereikend.
Deelt u de mening dat, naar het voorbeeld van en in navolging op uw plannen ten aanzien van telemarketing, er een opt-insysteem moet komen waarbij burgers of bedrijven die niet voor genoemde post opteren die voortaan niet meer zullen ontvangen? Zo ja, op welke termijn gaat u hiervoor zorgen? Zo nee, waarom niet?
In mijn Consumentenagenda heb ik aangekondigd een opt-in regime voor telemarketing te gaan introduceren. Telemarketing is een van de grootste problemen en irritaties onder consumenten. De Autoriteit Consument en Markt (ACM) en de Consumentenbond ontvangen al jaren veel klachten. Belangenorganisaties en leden van uw Kamer hebben meerdere keren aandacht gevraagd voor de situatie. Ik heb geen signalen gekregen dat er in het geval van reclamepost ook sprake is van een probleem van dergelijke omvang. Daarnaast heb ik in de beantwoording van vraag 2 en 3 geconstateerd dat burgers en bedrijven goede mogelijkheden wordt geboden om reclamedrukwerk te blokkeren. Ik zie daarom op dit moment geen reden om ook voor reclamepost een opt-in regime te introduceren.
Bent u bereid om met consumentenorganisaties in overleg te treden om te bezien op welke wijze een opt-insysteem geïntroduceerd kan worden, of andere adequate maatregelen kunnen worden getroffen om de positie van consumenten beter te beschermen? Zo ja, wanneer en wilt u dan de uitkomsten delen met de Kamer? Zo nee, waarom niet?
Zoals ik in het antwoord op vraag 5 heb toegelicht, zie ik op dit moment geen aanleiding om voor reclamepost een opt-in systeem te introduceren, of andere maatregelen te treffen.
Het bericht ‘Amerikaanse kerncentrales in Saoedi-Arabië, en Urenco?’ |
|
Bram van Ojik (GL), Tom van der Lee (GL) |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD), Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
|
|
|
Kent u het bericht «Amerikaanse kerncentrales in Saoedi-Arabië, en Urenco?»?1
Ja.
Klopt het dat de Verenigde Staten nucleaire technologie aan Saoedi-Arabië gaan verkopen? Wat is uw oordeel over deze zet in het kader van de moord op de journalist Jamal Khashoggi en de (wapen)embargo’s die daarna door meerdere landen, zoals Duitsland2, zijn ingesteld?
Saoedi-Arabië heeft kenbaar gemaakt de intentie te hebben om kernreactoren te bouwen voor het opwekken kernenergie. De kernenergie zou alleen voor vreedzame doeleinden worden gebruikt. Het gebruik van kernenergie voor vreedzame toepassingen is toegestaan onder het Non-proliferatieverdrag (NPV) waarbij Saoedi-Arabië partij is.
Verschillende media hebben gemeld dat de VS toestemming zou hebben gegeven voor het exporteren van nucleaire technologie naar Saoedi-Arabië, maar de Amerikaanse autoriteiten hebben dit niet bevestigd. Wel heeft de VS aangegeven in onderhandeling te zijn over uitvoer van nucleaire technologie voor vreedzame toepassingen naar Saoedi-Arabië.
Zoals bekend heeft de verschrikkelijke moord op journalist Jamal Khashoggi wereldwijd geleid tot politieke druk op Saoedi-Arabië en heeft een aantal landen het wapenexportbeleid herzien. Nederland is al langere tijd zeer terughoudend met het leveren van wapens aan Saoedi-Arabië vanwege de rol die Saoedi-Arabië speelt in het conflict in Jemen. Bestaande (wapen)embargo’s en restricties op wapenexportvergunningen hebben geen betrekking op het exporteren van nucleaire technologie voor vreedzaam gebruik.
Saoedi-Arabië is voor zover bekend niet bezig met het ontwikkelen van kernwapens. Kroonprins Mohammed Bin Salman heeft publiekelijk verklaard dat zijn land niet streeft naar een eigen kernwapen, maar als Iran een kernbom zou ontwikkelen, zou Saoedi-Arabië volgen. Dit zou in strijd zijn met het Non-Proliferatieverdrag (NPV) en zou een zorgelijke ontwikkeling zijn.
Hoe beoordeelt u de Amerikaanse zet om Saoedi-Arabië nucleaire technologie te gaan verkopen, gelet op het feit dat Saoedi-Arabië er geen geheim van maakt kernwapens te willen ontwikkelen? Deelt u de mening dat dit een zorgelijke ontwikkeling is? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Klopt het dat de kans groot is dat het Nederlandse staatsbedrijf Urenco daar verrijkt uranium voor zal leveren indien Saoedi-Arabië kerncentrales gaat bouwen, aangezien Urenco hetzelfde doet voor de Verenigde Arabische Emiraten?
Op de levering van (verrijkt) uranium door Urenco wordt – onder het Verdrag van Almelo – toezicht gehouden door het Joint Committee (JC) bestaande uit overheidsvertegenwoordigers van de drie verdragstaten Nederland, Duitsland en het Verenigd Koninkrijk. In het verdrag zijn verplichtingen opgenomen met betrekking tot non-proliferatie. Zo mag het door Urenco geleverde uranium uitsluiteind voor vreedzame doeleinden worden aangewend. Een van de taken van het JC is hierop toe te zien. Bij levering van verrijkt uranium van Urenco dient sprake te zijn van voldoende waarborg van vreedzaam gebruik en non-proliferatie. Zo dient het toezicht op vreedzaam gebruik van verrijkt uranium plaats te vinden onder het IAEA-verificatie- en controlemechanisme. Besluitvorming binnen het JC vindt plaats op basis van consensus. De beraadslagingen zijn vertrouwelijk. Wel kan ik u mededelen dat van levering aan Saoedi-Arabië geen sprake is.
Gezien het feit dat verrijkingscontracten vaak al jaren van te voren worden getekend, wordt er nu al onder het Verdrag van Almelo gesproken over mogelijke uraniumlevering aan Saoedi-Arabië? Zo nee, staat het binnenkort al op de agenda?
Zie antwoord vraag 4.
Heeft u zicht op deze situatie? Bent u bereid de situatie nauwkeurig in de gaten te houden en de Kamer hierover in te lichten? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u bereid om te verkennen wat de mogelijkheden zijn om te voorkomen dat Urenco verreikt uranium aan Saoedi-Arabië zal leveren, en de Kamer hierover in te lichten? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Problemen met prefab-huizen |
|
Sandra Beckerman |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
Kent u de berichten dat er problemen zijn op verschillende plaatsen in ons land met tientallen prefab-nieuwbouwwoningen, zoals onder meer vocht- en tochtproblemen, verzakkingen, scheurvorming, trillende vloeren en scheve kozijnen?1 2 Wat is uw reactie daarop?
Ja, mijn reactie hierop geef ik in de onderstaande antwoorden.
Zijn er alleen problemen met zogeheten Spaarhuis-woningen (huizen waarvan het casco grotendeels gebouwd wordt in de fabriek en op de bouwplaats in enkele dagen tijd in elkaar wordt gezet) of zijn er ook problemen met andere prefab-woningen of met prefab-woningen van andere fabrikanten/ontwikkelaars dan Slokker? Kunt u uw antwoord toelichten?
Voor zover mij bekend zijn er geen problemen met andere prefab-woningen. Naar aanleiding van uw vraag heb ik ook navraag gedaan bij de Vereniging Bouw- en Woningtoezicht Nederland, die eveneens heeft aangegeven geen problemen te kennen met andere prefab-woningen.
Wat zijn de verklaringen voor de ontwerp, constructie- en opleverfouten en/of de combinatie daarvan? Op basis van welke keuringen en controles zijn deze (vernieuwde) prefab-materialen en -constructies op de markt mogen komen?
Ik heb over de problemen navraag gedaan bij Slokker. Slokker heeft het volgende laten weten. De scheurvorming betreft een verticale krimpscheur in de bouwwanden ter plaatse van de koppeling van de prefab wandelementen. De verzakking is geen verzakking maar een ongelijkmatige doorbuiging van de afzonderlijke prefab vloerelementen. De trillingen van de vloeren zijn het gevolg van de slanke prefab vloerelementen. De scheve kozijnen komen door een onnauwkeurige bevestiging van de kozijnen in de fabriek. De vochtproblemen komen doordat bij de dakafwerking van de woninguitbouwen een aantal aansluitingen niet geheel juist is uitgevoerd. De klacht over tocht wordt door Slokker nog nader beschouwd.
Slokker heeft laten weten te beschikken over een KOMO-attest voor zijn bouwsysteem dat is afgegeven door de certificatie-instelling SKG-IKOB. Dit attest betreft een beoordeling van het bouwsysteem op de voorschriften van het Bouwbesluit. Er vindt in het kader van dit attest geen controle plaats door SKG-IKOB van de productie van de onderdelen van het bouwsysteem, noch op de montage van de bouwdelen op de bouw. Slokker zegt zelf invulling te geven aan de kwaliteitscontroles. De controle op de naleving van de procedures is door Slokker verscherpt en er is een kwaliteitsmanager van een zusteronderneming ingeschakeld. Slokker heeft verder aangegeven dat bij al haar bouwprojecten een omgevingsvergunning is aangevraagd bij en verleend is door de gemeente.
Hoeveel klachten van kopers in welke gemeenten staan momenteel nog open en is de communicatie van Slokker in de richting van de kopers verbeterd?3
Slokker heeft ons laten weten dat klachten te laat en onvoldoende zijn opgepakt. Momenteel hebben zij daarom extra capaciteit ingeschakeld voor de klachtafhandeling. In totaal is met 157 kopers per brief dan wel telefonisch contact opgenomen. Het gaat hierbij om klachten in de gemeenten Apeldoorn, Ede, Culemborg, Den Haag en Zeewolde. Slokker maakt een plan van aanpak en bekijkt in samenspraak met de kopers, hoe en op welke termijn zij de openstaande punten kan oplossen.
Waar kunnen eigenaren terecht als na de drie maanden opleverperiode nog niet alle fouten zijn hersteld? Wat zijn de consequenties voor de bouwer als de wettelijke driemaandentermijn wordt overgeschreden, en wie houdt hier toezicht op?
De overeenkomst voor de bouw van woningen wordt gesloten tussen de kopers en de bouwende partij. Het betreft derhalve een rechtsverhouding tussen partijen waarbij ik geen betrokkenheid heb. Eventuele geschillen over de uitvoering van de overeenkomst kunnen door partijen worden voorgelegd aan de rechter. Ook kan er in de overeenkomst tussen de koper en de bouwer een garantie- en waarborgregeling van toepassing worden verklaard zoals van SWK (Stichting Waarborgfonds Koopwoningen) of Woningborg. In dat geval kan een koper een beroep doen op deze regelingen.
Het privaatrecht kent de 5%-regeling. Dit is het wettelijke recht van de koper van een nieuwbouwwoning om bij de oplevering 5% van de aanneemsom in een depot te storten bij de notaris. Wanneer de koper bij de oplevering of in de eerste drie maanden na de oplevering gebreken constateert, dan is de regeling een stok achter de deur voor de aannemer: als deze de gebreken niet herstelt, kan de koper de uitkering van 5% tegenhouden. Herstelt de aannemer de gebreken van de nieuwbouwwoning niet binnen drie maanden? Dan mag de koper na drie maanden een bepaald bedrag in het depot houden. Dit bedrag moet in «redelijke verhouding» staan tot de nog aanwezige gebreken.
Kunnen alle genoemde fouten opgelost worden, aangezien een bouwkundig inspecteur hieraan twijfelt? Zo ja, per wanneer en worden de huiseigenaren ontzien in de kosten?
Ik heb hierover contact opgenomen met Slokker. Zij heeft laten weten dat volgens haar alle problemen kunnen worden opgelost. Voor de verdere afhandeling van de klachten verwijs ik naar mijn antwoord op vraag 4.
Hoe is het mogelijk dat bij de toezichthouder niet bekend was dat Slokker Innovate niet voldeed aan de bouwvergunning bij een project in Ede? Wat is de rol van de gemeente en van de vastgoedontwikkelaar hierin?4
Ik heb hierover contact opgenomen met de gemeente Ede. De gemeente heeft mij het volgende laten weten. Het gaat om 21 prefab-woningen die Slokker heeft gebouwd op het Enka-terrein in Ede. De gemeente heeft voor de bouw van deze woningen een omgevingsvergunning verleend. De gemeente Ede heeft het bouwtoezicht uitbesteed aan de Omgevingsdienst De Vallei. Tijdens de bouw van de woningen hebben er op diverse momenten controles plaatsgevonden op bouwtechnische aspecten van de woningen. Uit deze controles zijn geen gebreken naar voren gekomen. Na afloop van de bouw heeft de Omgevingsdienst in november 2018 geconstateerd dat enkele woningen niet voldoen aan de EPC-norm (energieprestatie) uit het Bouwbesluit doordat er nog geen zonnepanelen waren aangebracht. Dit was de Omgevingsdienst niet eerder opgevallen omdat de zonnepanelen pas kunnen worden geplaatst als de gehele bouw zo goed als gereed is. Na deze constatering is de gemeente direct in gesprek getreden met Slokker om deze zonnepanelen alsnog te laten aanbrengen. Slokker heeft de fout erkend en heeft aangegeven de zonnepanelen in goed overleg met de bewoners op korte termijn alsnog te zullen plaatsen. Vanuit het bouwtoezicht wordt strak toegezien op het nakomen van die toezegging. Mocht het nodig blijken dan zullen er verdere handhavende acties worden ondernomen door de gemeente. Van andere problemen met deze woningen heeft de gemeente geen weet. In de contacten met de bewoners zijn de genoemde problemen niet naar voren gekomen.
Voor wat betreft de rol van de ontwikkelaar het volgende. Het is gebruikelijk dat kopers van een nieuwbouwwoning een koopovereenkomst voor de grond sluiten met de ontwikkelaar van de woningen en tegelijkertijd een aannemingsovereenkomst voor de bouw van hun woning met de bouwer. In de aannemingsovereenkomst zijn alle kenmerken van de woning vastgelegd. Na het aangaan van de koop-/aannemingsovereenkomst wordt de grond ten overstaan van een notaris door de projectontwikkelaar aan de koper overgedragen. Na de overdracht wordt de koper niet alleen eigenaar van de grond maar ook van al datgeen wat de aannemer daarop bouwt. Hierdoor heeft de ontwikkelaar geen juridische betrokkenheid bij de bouw van de woning zowel richting bevoegd gezag als richting de koper.
Hoe kan het zijn dan de genoemde vastgoedontwikkelaar niet bekend is met de handhavingsprocedure, maar tegelijkertijd stelt dat het bedrijf geen wettelijke middelen heeft om Slokker Innovate te dwingen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie mijn antwoord op vraag 7.
Hoe gaan de problemen met woningen in Ede worden opgelost? Wanneer zullen de prefab-woningen wel voldoen aan de EPC-norm en hoe worden bewoners hierbij ontzien?
Slokker heeft ons laten weten dat naar verwachting de plaatsing van de ontbrekende zonnepanelen eind mei, kosteloos voor de bewoners, zal beginnen. Na plaatsing zullen de woningen voldoen aan de EPC-norm. Voor het toezicht hierop door de gemeente Ede verwijs ik naar mijn antwoord op vraag 7.
Zijn er naast SallandWonen andere woningcorporaties die deze of vergelijkbare prefab-huizen laten bouwen en hier nu aan twijfelen? Hoe kunt u ze hierbij voorlichten of helpen?5
Ik heb navraag gedaan bij Aedes en die heeft laten weten geen signalen te hebben dat dit ook speelt bij andere corporaties dan SallandWonen. Er is dus geen aanleiding voor voorlichting of hulp. Ook heb ik navraag gedaan bij SallandWonen en daaruit is naar voren gekomen dat het bedoelde onderzoek door SallandWonen bestaat uit nader onderzoek bij derden naar de ervaringen met de prefab woningen. SallandWonen wil de uitkomsten van dit onderzoek betrekken bij een eventuele opdrachtverstrekking. Deze corporatie had nog geen definitieve opdracht verstrekt toen de berichten over problemen in de pers kwamen.
Hoe verhoudt het onderzoek van SallandWonen zicht tot het «diepgaande onderzoek» dat Slokker uit gaat voeren?6
Zie antwoord vraag 10.
Aan welke wet- en regelgeving moeten prefab-woningen in ons land voldoen, en hoe is het toezicht op bestaande en nieuwe prefab-concepten geregeld?
Prefab-woningen moeten voldoen aan de bouwvoorschriften die het Bouwbesluit 2012 stelt aan nieuwe woningen. Deze bouwvoorschriften hebben betrekking op de kwaliteit van een gerede woning en zijn daarmee onafhankelijk of de woning traditioneel of geprefabriceerd is gebouwd. Bij de vergunningsaanvraag van ieder afzonderlijk bouwproject zal door de aanvrager aannemelijk moeten worden gemaakt bij het bevoegd gezag (gemeente) dat de te bouwen woningen voldoen aan het Bouwbesluit 2012. Het is vervolgens aan de bouwer om de woningen daadwerkelijk te bouwen in overeenstemming met het Bouwbesluit en de vergunning. Het is aan de gemeente om hierop toezicht te houden.
Bent u bereid een onafhankelijk onderzoek in te stellen naar de verschillende problemen die geconstateerd worden bij bepaalde prefab-woningen? Zo nee, bent u van mening dat zowel de wet- en regelgeving rondom prefab-woningen als het toezicht afdoende is geregeld, en waarom?
Nee, het uitvoeren van zo’n onderzoek door mij ligt niet in de rede omdat er geen signalen zijn dat er landelijke problemen zijn met prefab-woningen. Dit blijkt uit de navraag die ik heb gedaan bij de Vereniging Bouw- en Woningtoezicht Nederland en Aedes. Aanpassing van het Bouwbesluit 2012 is eveneens niet nodig, zie ook mijn antwoord op vraag 12. Voor het verbeteren van de bouwkwaliteit in algemene zin en het toezicht daarop heb ik het wetsvoorstel Kwaliteitsborging voor het bouwen in procedure gebracht.
Een bericht op facebook |
|
Aukje de Vries (VVD), Chantal Nijkerken-de Haan (VVD) |
|
Tamara van Ark (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht van de heer Van Steenbergen over een cadeau in de vorm van een geldbedrag van zijn werkgever in verband met een 12,5 jarig werkjubileum?1
Ja, ik heb aandachtig kennisgenomen van het verhaal.
Deelt u de mening dat werken moet lonen?
Ja.
Deelt u de mening dat het niet de bedoeling kan zijn dat iemand met een aanvullende Wajonguitkering die jarenlang werkt bij een werkgever en daarvoor een eenmalig extraatje krijgt, dit extraatje dan direct wordt afgenomen door het UWV door een korting door te voeren op zijn Wajonguitkering?
Ja. Ik kan me goed voorstellen dat het wrang is dat iemand een eenmalige beloning na jarenlange inzet voor een werkgever gelijk moet inleveren. Ik snap de verontwaardiging daarover.
Heeft het UWV volgens de regels gehandeld met betrekking tot het terugvorderen van de uitkering?
Het UWV is een zelfstandig bestuursorgaan met eigen verantwoordelijkheid voor de uitvoering van onder meer de Wajong. Ik kan daarom niet reageren op individuele gevallen.
In de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten zijn de regels voor inkomensondersteuning voor mensen in de oWajong, Wajong2010 en Wajong2015 opgenomen. Als een Wajonger inkomen uit arbeid ontvangt, wordt het inkomen door UWV verrekend met de uitkering conform de regels voor inkomensondersteuning waar de betrokkene onder valt. In lagere regelgeving (Algemeen inkomensbesluit en regeling samenloop) is vastgelegd welke inkomensbestanddelen UWV moet verrekenen met de uitkering. In de meest voorkomende gevallen bepaalt het loon in de zin van de Wet op de loonbelasting 1964 het inkomen.
Een uitkering of verstrekking die eenmalig wordt toegekend na het bereiken van een diensttijd van ten minste 25 jaar of ten minste 40 jaar behoort op grond van artikel 11, eerste lid, onderdeel o, op de Wet op de loonbelasting 1964 niet tot het loon. Aangezien een uitkering of verstrekking die eenmalig wordt toegekend na het bereiken van een diensttijd van ten minste 25 jaar of ten minste 40 jaar niet tot het loon behoort, maakt deze geen onderdeel uit van het inkomen dat op grond van het Algemeen inkomensbesluit of de Regeling samenloop verrekend moet worden met de Wajong-uitkering. Als gevolg hiervan kan een Wajonger de betreffende beloning in zijn geheel houden. Een eenmalige verstrekking bij ten minste 12,5 jaar in dienst is op basis van de Wet op de loonbelasting niet vrijgesteld. Dergelijke uitkeringen zijn loon in de zin van de wet op de loonbelasting en vallen daarmee onder het inkomensbegrip zoals dat in het Algemeen Inkomensbesluit en de Regeling samenloop zijn opgenomen. Dat betekent dat UWV dergelijke uitkeringen moet verrekenen met de Wajong-uitkering.
De regels voor inkomensondersteuning voor mensen in de oWajong, Wajong2010 en Wajong2015 wil ik verbeteren en eenvoudiger maken. De regels zijn er voor de mensen, niet andersom. Ik heb een wetsvoorstel gemaakt met maatregelen die er onder meer voor moeten zorgen dat (meer) werken loont. Voor mij staat voorop dat mensen met een Wajonguitkering zeker moeten zijn van inkomensondersteuning. Zij moeten geholpen worden bij het hebben en houden van werk, zich kunnen ontwikkelen en worden beloond als ze meer gaan werken.
Kunt u aangeven op basis van welke beleids-/uitvoeringsregel het UWV is overgegaan tot het terugvorderen van de uitkering?
Zie antwoord vraag 4.
Op basis van welke beleids-/uitvoeringsregelregel mag een extraatje ten behoeve van een 25 of 40 jarig dienstverband wel gehouden worden door de ontvanger?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u bekend met de aangenomen motie-Nijkerken-de Haan/Peters?2
Ja.
Bent u bereid gelijk aan de motie ook een vrijstelling van extra’s boven het maandinkomen (bonus, dertiende maand, eindejaarsuitkering enz.) mee te nemen in de verdere uitwerking van de Wet vereenvoudiging Wajong die u binnenkort naar de Kamer stuurt?
Als huidige invulling van de motie Nijkerken-De Haan en Peters3 wordt met de voorgestelde harmonisering van de regels voor inkomensondersteuning geregeld dat Wajongers in ieder geval minimaal 30 procent van de extra's boven het maandinkomen behouden. Binnen het huidige wettelijke kader is het niet mogelijk om extra’s boven het maandinkomen zoals bonussen en gratificaties volledig vrij te stellen. Een dertiende maand of eindejaarsuitkering op basis van een cao zijn onderdeel van het reguliere inkomen.
Het uitzonderen van extra’s boven het maandinkomen van het loon, zoals het geval is met een uitkering of verstrekking die wordt toegekend na het bereiken van een diensttijd van 25 en 40-jarig, vergt een wijziging van de Wet op de loonbelasting 1964. Een dergelijke wijziging is generiek van aard en heeft gevolgen voor alle wet- en regelgeving waarin voor de definitie van loon wordt aangesloten bij de Wet op de loonbelasting 1964. Bonussen en gratificaties zouden daarbij voor alle werknemers moeten worden uitgesloten van loonbelasting.
Het vrijstellen van extra’s boven het maandinkomen vergt dat UWV kan beschikken over betrouwbare gegevens over de feitelijke hoogte van deze extra’s. Dit is momenteel niet mogelijk omdat in de loonaangifte geen onderscheid wordt gemaakt in het vaste loon en eventuele extra’s. Zowel loon als een eenmalige bonus of gratificatie wordt door een werkgever als loon verantwoord. Dit betekent dat eenmalige uitkeringen, zoals een bonus of gratificatie in de Polisadministratie niet afzonderlijk inzichtelijk zijn. Dit probleem geldt niet voor de gratificaties bij 25 en 40 jaar, omdat deze geen onderdeel van het loon uitmaken. Het is daarom voor UWV niet mogelijk om op basis van de Polisadministratie extra’s die Wajongers boven het maandinkomen ontvangen vrij te stellen van verrekening met de uitkering. Aanpassen van de loonaangifte om daarmee deze extra’s wel in de Polisadministratie in beeld te brengen zorgt voor een substantiële toename van de administratieve lasten voor alle werkgevers en acht ik daarom niet opportuun.
Ik constateer dat de betrouwbare gegevens die voor het vrijstellen van extra’s die Wajongers boven het maandinkomen ontvangen noodzakelijk zijn, op dit moment niet beschikbaar zijn. Aanpassing van de Wet op de loonbelasting of aanpassing van de loonaangifte om de extra’s boven het maandinkomen van het loon wel in beeld te brengen acht ik op dit moment niet opportuun.
Ik ben bereid om conform de motie Nijkerken-De Haan en Peters4 en de motie Van Brenk c.s.5 in overleg met UWV te verkennen of er uitvoerbare en handhaafbare alternatieven zijn. Bijvoorbeeld het samenstellen van een limitatieve lijst met extra’s boven het maandinkomen die niet verrekend worden met de uitkering. Ik streef ernaar u voorafgaand aan de behandeling van het wetsvoorstel vereenvoudiging Wajong in de Tweede Kamer te informeren over de voortgang.
De twijfels van het bedrijfsleven over de kosten van het klimaatbeleid |
|
Chris Stoffer (SGP), Thierry Baudet (FVD) |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
|
|
|
Heeft u kennisgenomen van de twijfels en vragen van VNO-NCW en MKB-Nederland over de gehanteerde veronderstellingen en modelberekeningen bij het ontwerpKlimaatakkoord (OKA) en de doorrekening ervan?1
Ja. Op 1 april ontving ik een brief van VNO-NCW en MKB-Nederland met vragen over de doorrekeningen het Klimaatakkoord door het PBL en het Centraal Planbureau (CPB), aangevuld met een aantal op zichzelf staande verzoeken. Voor mijn reactie op deze brief verwijs ik graag naar het afschrift van mijn reactiebrief dat ik op 4 juni jl. aan uw Kamer heb doen toekomen (Kamerstuk 32 813, nr. 328).
Deelt u de mening dat betrouwbare informatie en een integraal beeld van de haalbaarheid en betaalbaarheid van het klimaatbeleid essentieel zijn voor het draagvlak voor de energietransitie?
Ja. Daarom heeft het kabinet het voorstel voor hoofdlijnen van een Klimaatakkoord en het ontwerpKlimaatakkoord, zoals overeengekomen door een brede vertegenwoordiging van maatschappelijke partijen, laten doorrekenen door het PBL en het CPB.
Waarom rekent het Planbureau voor de Leefomgeving (PBL) met een aanzienlijk lagere omvang van de gemiddelde investeringskosten per woning dan het Economisch Instituut voor de Bouw (15.000 versus 30.000 euro)?
Daar zijn de volgende verklaringen voor te geven:
1. Het PBL heeft nationale investeringskosten gerapporteerd. Dit zijn kosten exclusief btw en andere belastingen.
2. Het ontwerpKlimaatakkoord gaat uit van kosteneffectieve, woonlastenneutrale verbouwingen. Het PBL heeft dit geïnterpreteerd als renovaties met «standaard» isolatiemaatregelen, zoals reguliere vloer-, dak- en spouwmuurisolatie en HR++ ramen. Dergelijke maatregelen vragen veel lagere investeringen dan vergaande isolatieconcepten waarbij woningen naar nieuwbouwkwaliteit of Nul-op-de-meter-niveau worden gerenoveerd.
3. In veel woningen is al eens eerder na-geïsoleerd. Dat betekent dat niet in elke woning elke isolatiemaatregel nog moet worden toegepast. Hier heeft het PBL rekening mee gehouden in haar berekeningen.
4. Partijen streven in het ontwerpKlimaatakkoord naar aanzienlijke kostendaling. Dit is meegenomen in bovenkant van de bandbreedte in de analyse van PBL.
Hoe robuust acht u het OKA-uitgangspunt van woonlastenneutraliteit, gezien de gerede twijfels over de kosten van het verduurzamen van woningen?
In antwoord op vraag 3 ben ik ingegaan op de kosten van het verduurzamen van woningen. Woonlastenneutraliteit is één van de uitgangspunten zoals geformuleerd in het ontwerpKlimaatakkoord. Woningen woonlastenneutraal verduurzamen kan worden bereikt door middel van kostenreductie van (isolatie)maatregelen. Kostenreductie is mogelijk door opschaling via aanbod- en vraagbundeling, digitalisering en innovatie. Daarnaast is gunstige financiering noodzakelijk voor woonlastenneutrale verduurzaming van woningen. Hier zal op verschillende manieren in voorzien worden. Zoals aangegeven in mijn brief van 21 december jl. (Kamerstuk 32 813, nr. 263) zal het Burgerlijk Wetboek worden aangepast om gebouwgebonden financiering mogelijk te maken. In het definitieve Klimaatakkoord wordt besloten over de vormgeving van een Warmtefonds. Daarnaast wordt de investeringssubsidie duurzame energie (ISDE) gecontinueerd.
Wat gaat u doen om de lasten van de verduurzaming van de gebouwde omgeving voor huishoudens en ondernemers binnen de perken te houden?
Eén van de uitgangspunten van het kabinet is dat de energietransitie voor huishoudens haalbaar en betaalbaar moet zijn. Het kabinet voorziet in een samenhangend pakket van maatregelen om mensen bij de verduurzaming van hun woning te helpen, adviseren en financieel te ondersteunen. Zoals aangekondigd in de kabinetsreactie op de doorrekening van het PBL en het CPB (Kamerstuk 32 813, nr. 307) heeft het kabinet daarnaast besloten de Opslag Duurzame Energie (ODE) voor huishoudens aanzienlijk te verlagen en zo een betere balans aan te brengen in de lastenverdeling tussen huishoudens en bedrijven. Daarnaast staat in de het ontwerpKlimaatakkoord dat partijen via innovatie en efficiencyverbetering werken aan 20–40% kostenreductie. Daling van de kosten is van groot belang om de transitie haalbaar en betaalbaar te maken, voor zowel huishoudens als ondernemers.
Behouden woningeigenaren in de toekomst de vrijheid om te beslissen over investeringen in verduurzaming van hun woning?
In het ontwerpKlimaatakkoord is opgenomen dat voor verbouwingen, waarbij maar één of enkele bouwdelen worden aangepakt (zoals dak, gevel, vloer), streefwaarden voor isolatie worden vastgesteld. Deze komen naast een standaard (in kWh per m2 per jaar) voor de gehele woning. De standaard wordt gebaseerd op de bouwkundige/technische mogelijkheden in combinatie met de financiële haalbaarheid. De streefwaarden voor bouwdelen dragen bij aan het halen van de standaard.
De hoogte van de standaard en de streefwaarden wordt nog bezien samen met de betrokken stakeholders. De streefwaarden zijn geen wettelijke verplichting, maar geven mensen die hun woning verbouwen inzicht in wat gelet op de toekomst een verstandige en spijtvrije verbouwing is.
De rijksoverheid, energieloketten, consumentenorganisaties, financiële instellingen, adviseurs, makelaars en aanbieders zullen, gebruikmakend van zoveel mogelijk bestaande informatiekanalen, woningeigenaren en huurders breed informeren over de standaard en de streefwaarden. De rijksoverheid zal de standaard (en streefwaarden) integreren in de bouwregelgeving.
Waarom zijn een aantal maatregelen met een significante impact op de CO2-reductie in de industrie, zoals het subsidiëren van nieuwe technieken met behulp van de SDE++-regeling en het beschikbaar stellen van extra SDE++-budgetten bij achterblijvende reductie, niet meegenomen in de doorrekening van het PBL?
Het PBL geeft aan het subsidiëren van nieuwe technieken met behulp van de SDE++, waaronder afvang en opslag van CO2, elektrificatie en procesefficiencyverbeteringen, wel te hebben meegenomen in de doorrekening. Het PBL heeft de stimulering van hybride-elektrificatie via de SDE++ niet meegenomen in de doorrekening, omdat er op dit punt nog niet voldoende informatie beschikbaar was in het ontwerpKlimaatakkoord voor een doorrekening. Het PBL geeft verder aan dat er onzekerheid is over met welke technische maatregelen en tegen welk kostenniveau emissiereducties bereikt kunnen worden. Het PBL is, overeenkomstig met de indicatieve sectorale verdeling van de SDE++ middelen uit het OKA, uitgegaan van maximaal € 550 miljoen SDE++ subsidiemiddelen voor de CO2-reducerende maatregelen in de industrie (naast bestaande SDE++ middelen voor duurzame warmte) en heeft geen rekening gehouden met de in het ontwerpKlimaatakkoord aangegeven mogelijkheden voor € 150 miljoen extra middelen en € 340 miljoen voorfinanciering. Dit omdat de wijze en het moment waarop die extra middelen beschikbaar zouden komen naar het oordeel van het PBL op het moment van de doorrekening nog niet duidelijk genoeg was.
Wat is het effect als deze maatregelen wel worden meegenomen?
Het PBL hanteert een bandbreedte in het te verwachten effect van het ontwerpKlimaatakkoord, van 6 Mton (onderkant van de bandbreedte) tot 14 Mton (bovenkant van de bandbreedte). Het PBL stelt dat bij het meenemen van extra middelen boven op de € 550 miljoen binnen de SDE++ de emissiereductie bij de bovenkant van de bandbreedte hoger zou zijn uitgevallen, maar bij de onderkant van de bandbreedte niet noodzakelijkerwijs.
De effectiviteit van de SDE++ is immers niet alleen afhankelijk van het beschikbare budget, maar ook van de mate waarin bedrijven van de SDE++ gebruik maken en bereid zijn om laag in te schrijven op de tenders.
Dit wordt weer beïnvloed door de effectiviteit van een CO2-heffing en de hoogte van de ETS-prijzen.
Wanneer komt u met de uitwerking van deze maatregelen, zodat de CO2-reductie hiermee alsnog kan worden behaald?
Uw Kamer is op 26 april jl. geïnformeerd over de stand van zaken van de verbreding van de SDE+ naar de SDE++ (Kamerstuk 31 239, nr. 300). Daarnaast heeft het kabinet op 13 maart jl. (Kamerstuk 32 813, nr. 307) de uitwerking van een verstandige CO2-heffing aangekondigd, waar op dit moment hard aan wordt gewerkt.
Wat is de oorzaak voor de relatief lage inschatting van de hoogte van de investeringskosten voor de industrie door het PBL ten opzichte van de inschatting door Navigant?2
PBL geeft aan dat er onzekerheid is over met welke technische maatregelen en tegen welk kostenniveau emissiereducties bereikt kunnen worden. Met name is er onzekerheid over de kosten van de inpassing van nieuwe CO2-reducerende technologieën in bestaande situaties. Verschillende aannamen door het PBL en Navigant zouden een deel van het verschil kunnen verklaren. Verder heeft PBL de meerkosten ten opzichte van bestaand beleid berekend, terwijl door Navigant ook de kosten van het huidige beleid worden meegenomen (Navigant rekent dus met investeringen behorend bij 19,4 Mton reductie in plaats van die behorend bij 6 tot 14 Mton door PBL). Ook dit verklaart waarom de kostenschattingen van PBL lager liggen dan van Navigant.
Wat gaat u doen om de investeringskosten voor verduurzaming in de industrie binnen de perken te houden?
In het ontwerpKlimaatakkoord is de afspraak opgenomen om samen met de industrie te investeren in innovatie-opties in de industrie. Het streven is om de kosten van maatregelen met 20% naar beneden te brengen door innovatie te richten op kostenreductie van klimaatmaatregelen. Uit de klimaatenvelop is de komende jaren oplopend € 68 tot € 100 miljoen per jaar beschikbaar voor de industrie.
Daarnaast staat er nu al een aantal subsidieregelingen open voor de industrie gericht op innovatie en demonstratie van nieuwe technologie, zoals bijvoorbeeld nieuwe waterstoftechnologie. De verbrede SDE++ zal kunnen worden gebruikt om een deel van de meerkosten van technieken voor verduurzaming van de industrie af te dekken.
Wat gaat u doen om het draagvlak voor de energietransitie onder burgers en bedrijven te vergroten?
Conform de motie Mulder c.s. (Kamerstuk 30 196, nr. 586) geldt maatschappelijk draagvlak als een van de kaders van het kabinet voor het Klimaatakkoord. Naast de haalbaar- en betaalbaarheid (zie het antwoord op vraag 5) zijn ruimtelijke inpassing en participatie hiervoor van belang. Twee belangrijke instrumenten waardoor burgers en bedrijven een actieve rol kunnen spelen bij het uitwerken van de transitie in hun lokale leefomgeving zijn de wijkgerichte aanpak in de gebouwde omgeving en de vormgeving van de Regionale Energiestrategieën (RES). Participatie is een cruciaal onderdeel van de wijkgerichte aanpak. Het Rijk gaat daarom samen met de VNG een handreiking voor participatie bij de wijkgerichte aanpak opstellen. Verder worden ervaringen van gemeenten gedeeld in het Kennis- en Leerprogramma. Daarnaast is het kabinet voornemens om burgerparticipatie, conform de motie Jetten c.s. (Kamerstuk 30 196, nr. 578), mede vorm te geven met een brede publieksaanpak en koepelcampagne, die gericht is op het geven van handelingsperspectief aan burgers en bedrijven.
Bent u, gezien de verschillende vraagtekens bij de doorrekening van het PBL en het belang van voldoende draagvlak voor de energietransitie, bereid meer inzicht te (laten) geven in de berekeningen en aannames van het PBL?
Ik deel het belang van openbare en toetsbare modellen. Het PBL werkt via het eigen werkprogramma voortdurend aan het verbeteren van de kwaliteit en transparantie van de modellen. Het werkprogramma 2019 van het PBL gaat bijvoorbeeld zowel in op de kwaliteit van modellen in enge zin (het verbeteren van de documentatie over modellen en publiceren over de modellen in wetenschappelijke artikelen) als op de wisselwerking met externe stakeholders Een goed voorbeeld daarvan is het MIDDEN-model waar samen met universiteiten en TNO gewerkt wordt aan een model dat een beter inzicht geeft in de reductieopties binnen de industrie.
Bijlage: Ontwikkeling van de emissie van broeikasgassen tussen 1990 en het 2030 (NEV 2017)
Tabel 1 geeft de emissie van broeikasgassen in 1990, 2015, 2017 en het 2030 (NEV 2017), en de reducties ten opzichte van 1990. De gerealiseerde emissies tot en met 2017 zijn gebaseerd op de meest recente emissiestatistieken van de emissieregistratie (ER, 20193; National Inventory Report 20194).
De geraamde emissie in 2030 betreft het zogenaamde basispad 2030 dat is gebaseerd op een scenariovariant uit de NEV 20175. In het basispad richting 2030 is het vastgestelde en voorgenomen beleid uit de NEV 2017 meegenomen, maar zonder nieuwe openstellingen onder de SDE+ regeling vanaf 20206. Dit basispad is mede gebruikt in de PBL-analyses «Effecten Ontwerp Klimaatakkoord7» en de analyse van het «Voorstel voor Hoofdlijnen voor een Klimaatakkoord8». In de KEV 2019 wordt een nieuwe emissieraming voor 2030 opgesteld.
Sector
Broeikasgasemissies
[megaton CO2-equivalenten]
Reductie van broeikasgasemissies ten opzichte van 1990 [procent]1
Realisaties [emissieregistratie, 2019]
Raming [NEV 2017 basispad]
Realisaties [emissieregistratie, 2019]
Raming [NEV 2017 basispad]
1990
2015
2017
2030
2015
2017
2030
Elektriciteit
39,6
53,3
48,5
32,6
– 35%
– 22%
18%
Industrie
87,0
56,4
57,7
50,0
35%
34%
43%
Gebouwde omgeving
29,9
24,5
24,6
18,7
18%
18%
37%
Mobiliteit
32,3
34,7
35,5
32,4
-8%
– 10%
– 1%
Landbouw
32,9
27,0
27,4
24,2
18%
17%
26%
Landgebruik
6,5
5,6
5,6
6,9
14%
14%
– 7%
Totaal, zonder landgebruik
221,7
196,0
193,7
158,0
12%
13%
29%
Totaal, met landgebruik
228,2
201,7
199,3
164,9
12%
13%
28%
Een negatief getal betekent een stijging ten opzichte van 1990.
De algemene ledenvergadering van de Koninklijke Bond van Oranjeverenigingen en het manifest ‘Versterk vrijwilligerswerk’ |
|
Harry van der Molen (CDA), Hanke Bruins Slot (CDA) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA), Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
|
|
|
Heeft u kennis genomen van het manifest «Versterk vrijwilligerswerk» van de Koninklijke Bond van Oranjeverenigingen?1
Ja.
Ondersteunt u de doelstelling van de Koninklijke Bond van Oranjeverenigingen om de band tussen de Nederlandse samenleving en het Oranjehuis te versterken?
Ja, wij zijn van mening dat de activiteiten die Oranjeverenigingen organiseren een positieve bijdrage leveren aan verbinding en verbroedering in de samenleving. We waarderen het waardevolle werk dat de vrijwilligers van Oranjeverenigingen verrichten om deze activiteiten tot een succes te maken.
Deelt u de mening dat Oranjeverenigingen met bijvoorbeeld de viering van Koningsdag en de herdenking op 4 mei en de viering van 5 mei bijdragen aan de verbinding en de verbroedering in de samenleving?
Zie antwoord vraag 2.
Herkent u de zorgen van de voorzitter van de landelijke Oranjebond over de toegenomen regeldruk die de organisatie van de activiteiten van de Oranjeverenigingen onder druk zet?2
Vrijwilligersorganisaties, zoals Oranjeverenigingen, kunnen te maken krijgen met wetten en regels die belemmerend werken. Dit heeft onder andere te maken met (nieuwe) regelgeving ten aanzien van veiligheid, privacy en aansprakelijkheid.
Het kabinet heeft diverse maatregelen genomen die het eenvoudiger maken om vrijwilligers te vinden en te binden, zoals de nieuwe regeling WW en vrijwilligers-werk, de regeling Gratis VOG voor vrijwilligers en de ophoging van de maximaal onbelaste vrijwilligersvergoeding per 1 januari 2019. Het kabinet onderzoekt daarnaast andere mogelijkheden om de regeldruk bij het organiseren van evenementen verder te verminderen.3
Wat vindt u van de vijf punten uit het manifest «Versterk vrijwilligerswerk» van de Koninklijke Bond van Oranjeverenigingen? Zou u apart op elk van de vijf punten willen reageren?
Heeft u al samen met gemeenten een schrapsessie met vrijwilligers georganiseerd?3 Welke resultaten heeft dit opgeleverd? En welke acties heeft u, de VNG dan wel de gemeenten genomen om de regeldruk voor vrijwilligers te verminderen en hen meer erkenning en waardering te geven?
Begin dit jaar zijn de leden van het wet- en regelgeving expertnetwerk vrijwilligerswerk, dat is ingericht door de Vereniging Nederlandse Organisaties Vrijwilligerswerk (NOV), gevraagd om een overzicht te geven van urgente knelpunten en belemmeringen die hun oorsprong vinden in landelijke wet- en regelgeving. Hier zijn geen urgente knelpunten en belemmeringen uit naar voren gekomen. Dit voorjaar wordt met de NOV besproken op welke wijze verder invulling gegeven kan worden aan de in het Regeerakkoord aangekondigde schrapsessies. In ieder geval zal tijdens de nog te organiseren regionale bijeenkomsten vrijwilligerswerkbeleid, die onderdeel zijn van het programma Langer Thuis, aandacht zijn voor belemmeringen die vrijwilligers en vrijwilligersorganisaties ervaren.
Bij de beantwoording op de vragen 4 en 5.3 hebben we aangegeven welke acties het kabinet en de VNG onder andere in gang hebben gezet om de regeldruk voor vrijwilligers te verminderen en hen meer erkenning en waardering te geven.
Op welke wijze heeft u de aanbevelingen van het toenmalige Actal over het verminderen van regeldruk bij evenementen aan de VNG voorgelegd, zoals u eerder aan de Tweede Kamer heeft toegezegd?4 Tot welke resultaten heeft dit geleid op het gebied van: Wilt u per punt een overzicht geven van de genomen acties/maatregelen?
De meer algemene aanbevelingen van Actal zijn nader geconcretiseerd in het rapport Vermindering regeldruk evenementen.Dit rapport bevat praktische handvatten voor gemeenten en zal in nader overleg met provincies en gemeenten worden gebruikt om de regeldruk bij het organiseren van evenementen verder te verminderen.7
Bent u bereid om vanuit uw ministeries samen met de VNG een gezamenlijk actieplan tegen onnodige bureaucratie bij evenementen op te stellen?
Zie het antwoord op vraag 5.5
Kunt u deze schriftelijke vragen voor Koningsdag 2019 beantwoorden?
Nee. Omdat voor het beantwoorden van de vragen afstemming nodig was met verschillende departementen en de VNG is dit niet gelukt.
Bemoeienis vanuit Turkije met een slijter in Den Haag |
|
Sadet Karabulut |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
Bent u bekend met berichtgeving over bemoeienis vanuit Turkije met een slijter in Den Haag?1 Wat is uw reactie hierop?
Het kabinet is bekend met de betreffende berichtgeving. In Nederland heeft iedereen de vrijheid om binnen de kaders van de wet zijn of haar mening te uiten. Die vrijheid geldt ook voor het kiezen van een productnaam. De Nederlandse ambassadeur in Turkije heeft dit in reactie op de brief van de burgermeester van Konya ook laten weten.
Wat vindt u van het optreden van de burgemeester van Konya in Turkije, die lid is van de AKP van president Erdogan, die zich in een brief tot Nederlandse autoriteiten richt met de oproep dat de slijter moet afzien van het gebruikmaken van een bepaalde naam voor een drank?
Zie antwoord vraag 1.
Wat staat er nog meer in de brief? Kunt u dat openbaren?
De burgermeester van Konya licht in zijn brief aan de Nederlandse ambassadeur in Turkije toe dat de filosoof Rumi een belangrijk persoon is in de islamitische geschiedenis. Hij stelt dat de ideeën van Rumi nog steeds veel mensen aanspreken en noemt het onwenselijk dat Rumi wordt geassocieerd met alcohol. In het licht hiervan verzoekt de burgermeester van Konya de Nederlandse overheid om sensitief te zijn voor deze gevoeligheden en stelt de burgermeester dat hij van mening is dat de slijter de productie van drank met de naam Rumi moet staken.
Een kopie van de reactie van de Nederlandse ambassadeur in Turkije op deze brief, treft u als bijlage bij deze beantwoording2. Naar de mening van het kabinet is het Nederlandse standpunt met deze antwoordbrief voldoende helder verwoord.
Bent u bereid contact op te nemen met uw Turkse collega’s en er op aan te dringen dat gestopt wordt met deze onwenselijke bemoeienis? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Het bericht dat het aantal vrouwen met een borstimplantaat dat lymfeklierkanker heeft gekregen explosief is gestegen |
|
Lilianne Ploumen (PvdA) |
|
Bruno Bruins (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht «Stop met borstimplantaten tot de veiligheid bewezen is»?1
Ja.
Wat is volgens u de verklaring voor het feit dat het aantal meldingen van vrouwen met lyfmeklierkanker (BIA-ALCL) en een borstimplantaat fors is gestegen? Hoe verhouden de cijfers van de Food and Drug Administration (FDA) zich met de cijfers in Nederland, waar in de afgelopen 30 jaar 52 en wellicht zelfs 54 gevallen van ALCL zijn vastgesteld? Vindt u verder onderzoek naar het voorkomen van ALCL bij vrouwen met borstimplantaten aangewezen? Zo nee, waarom niet?
Er is tegenwoordig meer bekendheid voor BIA-ALCL (ALCL gerelateerd aan siliconen borstimplantaten) door allerlei onderzoeken en mediaberichten. Dit heeft naar verwachting mede geleid tot meer meldingen over ALCL bij NVPC. De NVPC heeft deze meldingen doorgegeven aan de IGJ. Het BIA-ALCL onderzoekconsortium, met verschillende experts uit Nederland, meldde mij dat het totaal aantal gevallen van BIA-ALCL vergelijkbaar is met de cijfers van de FDA.
Ook zijn plastisch chirurgen en pathologen beter bekend met BIA-ALCL, waardoor deze diagnose eerder en beter wordt gesteld. Daarnaast is het aantal gevallen mogelijk ook toegenomen door een toename in het aantal implantaties.
Meer onderzoek naar ALCL vind ik zeer belangrijk. Ik heb, zoals ik u berichtte tijdens het debat over «het toezicht op medische implantaten» op 21 maart jl., het RIVM, NIVEL, de Universiteit van Maastricht en de NVPC gevraagd om een gezamenlijk onderzoeksvoorstel te maken met het oog op het gebruik van implantaten, de risico's en het voorkomen daarvan. In dit onderzoek zal er ook aandacht zijn voor ALCL. Ik krijg dat voorstel nog dit voorjaar, en zal uw Kamer op de hoogte houden over de voortgang. Ook op het moment dat ik informatie krijg over dit onderzoek, wil ik dat delen met de wetenschappelijke verenigingen opdat zij dat kunnen gebruiken bij het gesprek met de patiënt. Naar aanleiding van de maatregelen die Frankrijk op 4 april jl. heeft afgekondigd, heb ik het RIVM gevraagd om nog voor het meireces een duiding te geven van de wetenschappelijke onderbouwing van het Franse besluit. Hiervoor vindt een beoordeling van het wetenschappelijke bewijs plaats. Afhankelijk van de uitkomsten hiervan zal ik verdere maatregelen treffen.
Vindt u dat vrouwen op dit moment voldoende worden geïnformeerd over het risico van borstimplantaten? Zo ja, waar blijkt dat volgens u uit? Zo nee, wat wilt u hier aan doen?
In de Wet op de geneeskundige behandelovereenkomst (WGBO) staat al dat artsen patiënten zorgvuldig moeten informeren over het doel van een behandeling, de te verwachten gevolgen, de risico’s voor de gezondheid, de alternatieve onderzoeks- of behandelingsmethoden en de vooruitzichten met betrekking tot de gezondheid. Deze verplichting geldt ook wanneer implantaten om cosmetische redenen worden geplaatst. Artsen moeten zich ervan verzekeren dat de informatie die zij geven over mogelijke bijwerkingen en risico’s van een behandeling is gehoord en begrepen. Hiermee is er een goede wettelijk verankering van de informatievoorziening richting patiënten.
Zoals u weet wil ik patiënten graag wijzen op de campagne «Samen beslissen, 3 goede vragen» van de Patiëntenfederatie Nederland en de Federatie Medisch Specialisten. De campagne stimuleert het goede gesprek tussen arts en patiënt. Patiënten krijgen het advies 3 vragen te stellen; Wat zijn mijn mogelijkheden?; Wat zijn de voor- en nadelen van die mogelijkheden?; Wat betekent dat in mijn situatie?. Ik richt daarnaast een extra traject rond «Samen beslissen» dat zich speciaal richt op implantaten. Door middel van het stellen van deze vragen kan de patiënt zichzelf goed laten informeren over de voor- en nadelen van borstimplantaten.
Ik vind dat de patiënt van goede en volledige informatie op de hoogte moet zijn, ook via websites van klinieken. Zorgverleners hebben bij mij aangegeven dat er in de praktijk al goede informatie-uitwisseling plaatsvindt met de patiënt. Een goed voorbeeld hiervan is de chirurgische bijsluiter van de Nederlandse Vereniging voor Plastische Chirurgie (NVPC), waarin de mogelijke bijwerkingen en risico’s van (de operatie met) borstimplantaten staan. Maar als blijkt dat het in de praktijk niet goed gaat, dan wil ik dat weten. Ik zou dan ook patiënten willen oproepen om dit te melden bij het Landelijk Meldpunt Zorg (www.landelijkmeldpuntzorg.nl).
Vindt u dat vrouwen op dit moment op een goede, volledige en eerlijke manier worden geïnformeerd op websites van plastisch chirurgen en klinieken? Zo ja, waarom? Zo nee, wat wilt u hier aan doen?
Zie antwoord vraag 3.
Worden nu alle incidenten met implantaten ook gemeld bij de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ)? Zo nee, waarom niet en per wanneer wel?
Nee, op dit moment nog niet. Tijdens het debat over «het toezicht op medische implantaten» op 21 maart jl. heb ik uitgebreid toegelicht dat het nu nog zo is dat de zorgverlener incidenten bij de fabrikant meldt. Een fabrikant moet vervolgens bij de IGJ melden als er sprake is van een incident met een implantaat, zodat er maatregelen kunnen worden genomen. Tijdens het debat heb ik toegezegd dat zorgverleners ook direct incidenten, zoals een ruptuur, gaan melden bij de IGJ. Hiervoor zal waarschijnlijk een aanpassing in de wet moeten plaatsvinden, en dat wordt op dit moment uitgezocht. Ik ga zorgverleners per brief attenderen op deze aanstaande wijziging, zodat zij zich hier tijdig op kunnen voorbereiden. In de voortgangsbrief over implantaten, die ik heb toegezegd voor de zomer, zal ik toelichten hoe ik verdere invulling aan de toezegging over melden van incidenten ga geven.
Bent u van mening dat rupturen niet zomaar bijwerkingen zijn, maar beschouwd moeten worden als incidenten en dus altijd gemeld zouden moeten worden aan de IGJ? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 5.
Op welke wijze en vanaf wanneer worden alle meldingen van incidenten en calamiteiten openbaar gemaakt, zodat patiënten en artsen zich kunnen informeren?
Omdat meldingen eerst moeten worden onderzocht door de IGJ worden niet alle meldingen van individuele incidenten en calamiteiten (meteen) openbaar gemaakt. Als incidenten of andere signalen daartoe aanleiding geven voert een fabrikant een herstel- of terugroepactie uit. Via een veiligheidwaarschuwing (Field Safety Notice, FSN) informeren zij hun klanten hierover. De IGJ publiceert deze waarschuwingen op haar website. Indien nodig waarschuwt de IGJ zelf ook via haar website of via de wetenschappelijke verenigingen.
Bent u bereid het gebruik van borstimplantaten te stoppen, totdat de veiligheid van vrouwen gegarandeerd is zoals professor Cohen Tervaert ook adviseert? Zo nee, waarom niet?
Stoppen met het gebruik van borstimplantaten is niet mogelijk. Daar heb ik nu geen wettelijke basis voor. Dit heb ik eerder in het debat over «het toezicht op medische implantaten» op 21 maart jl. en de Kamerbrief van 21 december 20182 aangegeven. Er zijn ook redenen waarom vrouwen toch willen overgaan tot het laten plaatsen van borstimplantaten, denk hierbij aan transvrouwen.
Sinds afgelopen week heeft Frankrijk een verbod ingesteld op het gebruik van macrogetextureerde en polyurethaan gecoate borstimplantaten. Ik heb het RIVM direct gevraagd om nog voor het meireces een duiding te geven van de wetenschappelijke onderbouwing van het Franse besluit.
Naar aanleiding van dit verbod heb ik contact gezocht met de voorzitter van de Nederlandse Vereniging voor Plastische Chirurgie (NVPC). In dit gesprek heb ik een beroep op hem gedaan om in afwachting van het RIVM onderzoek geen macrogetextureerde en polyurethaan gecoate implantaten te gebruiken. De NVPC heeft bij mij aangegeven dat zij dit advies gaan overnemen en onder hun achterban, de plastisch chirurgen, verspreiden. Dit geldt dus tot het moment dat het RIVM met zijn advies komt voor het meireces. Afhankelijk van de uitkomsten van het RIVM onderzoek zullen er verdere gepaste maatregelen worden getroffen.
Wat is uw reactie op de maatregelen die de Amerikaanse waakhond FDA heeft aangekondigd om het gebruik en de risico’s van implantaten beter in de gaten te houden? Welke van de maatregelen wilt u ook in Nederland overnemen?
De FDA gaat inzetten op meer post-market surveillance (PMS) nadat implantaten op de markt zijn gekomen. Binnen de Verordening medische hulpmiddelen (MDR) en Verordening medische hulpmiddelen voor In-Vitrodiagnostiek (IVDR), die respectievelijk in mei 2020 en mei 2022 van kracht worden, is er meer aandacht voor post-market surveillance. In 2017 zijn deze verordeningen al gepubliceerd en vastgelegd in Europese regelgeving. Hiermee liepen we dus al vooruit op de maatregelen die de FDA pas sinds dit jaar heeft aangekondigd.
Er zijn vereisten in de verordening op het gebied van PMS en toezicht opgenomen, welke direct vanaf mei 2020 al van toepassing zijn voor medische hulpmiddelen. De verordening verplicht fabrikanten om actief PMS-informatie te verzamelen over hun hulpmiddel, met als doel de kwaliteit en de veiligheid van het hulpmiddel te waarborgen. Daarnaast krijgen aangemelde instanties de taak om ook na markttoelating de veiligheid en prestaties van medische hulpmiddelen te monitoren.
Ik heb in 2018 in Nederland een werkgroep opgericht waarin koepels van fabrikanten en koepels van zorgverleners samen nadenken over de invulling van deze zogenaamde «post-market surveillance» (PMS), waarbij de administratieve lasten met name voor de zorgverleners beperkt blijven.
Wanneer verwacht u dat de «Device Specific Vigilance» gereed is? Kunt u een update geven van de stand van zaken en de Nederlandse positie bij de onderhandelingen hierover?
Nederland heeft zich tijdens de onderhandelingen over de Device Specific Vigilance Guidance vooral sterk gemaakt voor het maken van duidelijk afspraken over welke type incidenten de fabrikanten moeten melden en op welke manier, zodat dit op een eenduidige manier gaat gebeuren. In de praktijk blijkt op dit moment namelijk dat sommige fabrikanten bijvoorbeeld wel rupturen melden en andere niet. Inmiddels is de Device Specific Vigilance Guidance in concept gereed en moet nu op Europees niveau worden vastgesteld. Dit zal naar verwachting in het derde kwartaal van 2019 gaan gebeuren.
Welke aanvullende maatregelen wilt u nemen om de risico’s van het gebruik van (borst)implantaten beter in kaart te brengen, inclusief de langetermijneffecten?
In mijn eerdergenoemde Kamerbrief van 21 december 2018 en het debat met uw Kamer op 21 maart jl., heb ik acties aangekondigd om de risico’s van (borst) implantaten beter in kaart te brengen, inclusief de langetermijneffecten. Daartoe behoren onder meer de volgende maatregelen:
Ik heb het RIVM, NIVEL, de Universiteit van Maastricht en de NVPC gevraagd om een gezamenlijk onderzoeksvoorstel te maken met het oog op het gebruik van implantaten, de risico's en het voorkomen daarvan. Ik krijg dat voorstel dit voorjaar, en zal uw Kamer op de hoogte houden over de voortgang. Ook op het moment dat ik informatie krijg over onderzoek, zal ik dat delen met de wetenschappelijke verenigingen opdat zij dat kunnen gebruiken bij het gesprek met de patiënt. Naar aanleiding van de maatregelen die Frankrijk heeft afgekondigd, heb ik het RIVM gevraagd om nog voor het meireces een duiding te geven van de wetenschappelijke onderbouwing van het Franse besluit. Hiervoor vindt een beoordeling van de wetenschappelijke literatuur plaats. Afhankelijk van de uitkomsten hiervan zal ik verdere gepaste maatregelen treffen.
Daarnaast ga ik in gesprek met een aantal wetenschappelijke verenigingen die nog geen kwaliteitsregister hebben en waarvan ook het implantatendeel een onderdeel of een groot onderdeel uitmaakt van hun geleverde zorg. Kwaliteitsregisters zijn bedoeld om de kwaliteit van zorg te verbeteren, en bevatten ook waardevolle informatie over de implantatie, zoals bijvoorbeeld de nazorg, complicaties en bijwerkingen. Ik wil met deze verenigingen het gesprek aangaan over hoe zij zo’n register op de beste manier kunnen gaan inrichten. Daarnaast vind ik dat we de informatie tussen aan de ene kant kwaliteitsregisters en Landelijk Implantaten Register en aan de andere kant kwaliteitsregisters en Meldpunt en Expertisecentrum Bijwerkingen Implantaten zouden moeten koppelen, ten behoeve van enkelvoudig en eenduidig registreren. Dit zal in de praktijk waarschijnlijk niet zo makkelijk zijn, maar het lijkt me belangrijk dat die informatie zo veel als mogelijk praktisch toegankelijk wordt gemaakt langs deze lijnen. Ik ga daarvoor in gesprek met wetenschappelijke verenigingen, de beheerder van dat meldpunt en de Inspectie.
Sinds 2017 is, onder verantwoordelijkheid van het RIVM, het Meldpunt en Expertisecentrum Bijwerkingen Implantaten (MEBI) van start gegaan. Daar kunnen zorgverleners en patiënten melding doen van bijwerkingen van (een behandeling met) een implantaat. Het Meldpunt en Expertisecentrum informeert patiënten en zorgverleners als een melding daar aanleiding toe geeft. Daardoor is er eerder zicht op bijwerkingen van implantaten. Het MEBI komt bijvoorbeeld in actie als er onbekende bijwerkingen naar voren komen, maar ook als er meer of ernstigere meldingen binnenkomen over een bijwerking die al bekend was. Inmiddels hebben, in de korte tijd van het bestaan van het meldpunt, de meldingen geleid tot twee attenderingen waarmee patiënten en zorgverleners zijn geïnformeerd over bijwerkingen van een implantaat (een maagband en een anti-conceptiespiraal).3 Het Meldpunt is nog onvoldoende bekend onder patiënten en zorgverleners. Ik start daarom op korte termijn een campagne om meer aandacht te genereren voor het MEBI. Deze campagne moet bevorderen dat patiënten en professionals bijwerkingen melden.
Het bericht ‘Netbeheer Nederland verwacht op veel meer plaatsen problemen met netcapaciteit’ |
|
Tom van der Lee (GL) |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
|
|
|
Kent u het bericht «Netbeheer Nederland verwacht op veel meer plaatsen problemen met netcapaciteit»?1
Zoals ik het in het Algemeen Overleg van 13 februari jongstleden heb aangegeven zien we dat in dunbevolkte gebieden met weinig vraag naar elektriciteit ook de dunste elektriciteitsnetten zijn neergelegd. Nu komt er juist op die plekken, dus de plekken met veel ruimte, een lage bevolkingsdichtheid en weinig vraag naar elektriciteit, een sterke stijging van decentrale hernieuwbare elektriciteitsproductie. Dit kan dus op alle plekken gebeuren, die deze kenmerken hebben.
Ik zal de actiepunten van Netbeheer Nederland meenemen bij het opstellen van mijn brief over de technische interim-oplossingen en met Netbeheer Nederland in overleg gaan. Ik waardeer het zeer dat de gezamenlijke netbeheerders zoeken naar oplossingen voor deze problematiek, om zo de faciliterende edoch essentiële rol van het elektriciteitsnet ten volle vorm te geven. Uiteraard betrek ik ook de uitspraak van uw Kamer in de motie Agnes Mulder c.s. (Kamerstuk 32 813, nr. 295) bij het opstellen van de brief.
Ik zal u de brief in mei doen toekomen.
Maakt u voortgang met de brief over de technische interim-oplossingen om de problemen bij de aansluiting van decentraal opgewekte hernieuwbare energie op het net sneller op te lossen?
Zie antwoord vraag 1.
Kent u de tien actiepunten die Netbeheer Nederland heeft geformuleerd om voldoende capaciteit op de netten te kunnen realiseren?
Zie antwoord vraag 1.
Gaat u deze actiepunten meenemen in de brief over technische interim-oplossingen?
Zie antwoord vraag 1.
Bent u bereid om van elk van deze actiepunten een beargumenteerde evaluatie te geven, waarbij u de voor- en nadelen uiteenzet en aangeeft welke actiepunten u wel of niet van plan bent te implementeren? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
Geen verplichte aanbestedingen in het sociaal domein |
|
Maarten Hijink |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
Wat vindt u ervan dat ruim 90% van de gemeenten zorg inkopen buiten de werkingssfeer van de Europese aanbestedingsregels?1 2
Gemeenten kunnen zorg en ondersteuning (jeugdhulp, maatschappelijke ondersteuning) in het sociaal domein op verschillende manieren realiseren, zoals aanbesteden, open house, inbesteden of subsidies. Welk instrument het beste is voor het realiseren van zorg en ondersteuning in de lokale situatie is aan gemeenten.
Uit het in de vraag aangehaalde onderzoek blijkt dat, wanneer gekeken wordt naar de manier waarop gemeenten de inkoop van hun zorg realiseren, er door gemeenten vaak geen keuze wordt gemaakt tussen inschrijvers. De uitbesteding kwalificeert daarom als een zogeheten open house constructie. Hierbij contracteren gemeenten meerdere – vaak een zeer groot aantal – partijen. De redenen hiervoor kunnen divers zijn, zoals het garanderen van de continuïteit van de ondersteuning, de keuzevrijheid van de burger, etc. Ik vermoed dat de in het onderzoeksrapport beschreven knelpunten die gemeenten ervaren bij het inkoopproces van zorg in het sociaal domein een rol spelen bij de keuze voor het in te zetten instrument. Uit het onderzoek volgt dat zowel gemeenten als aanbieders het inkoopproces complex vinden en de juridische kaders ingewikkeld. Dit zou een reden kunnen zijn voor gemeenten om te kiezen voor open house constructies. Daarbij is immers geen selectie mogelijk wat een van de meest complexe aspecten is van een inkoopproces. Ik ben van mening dat gemeenten niet altijd voor open house kiezen omdat die procedure inhoudelijk de beste zorg oplevert. Overigens constateer ik dat gemeenten momenteel terug lijken te komen van het gebruik van de inkoop via open house constructies. Hier zal in het nationaal spoor van mijn aanpak inkoop en aanbesteden ook nader onderzoek naar worden verricht door middel van een vervolgonderzoek op de monitor gemeentelijke zorginkoop 2018. De uitvraag voor dit onderzoek wordt momenteel voorbereid.
Acht u een aanpassing van de Aanbestedingswet 2012 noodzakelijk om van de aanbestedingen in de gemeentelijke zorg af te komen? Of is dit overbodig nu blijkt dat slechts 7 tot 9% van de 4560 contracten die nu in de Wmo/Jeugdzorg zijn gesloten onder de Aanbestedingswet valt? Kunt u uw antwoord toelichten?
Indien een gemeente bij het realiseren van zorg een of meerdere aanbieders wil selecteren, dan gelden de Europese aanbestedingsregels.
Het blijkt voor gemeenten niet eenvoudig om aanbestedingsprocedures zo in te vullen dat deze uiteindelijk leiden tot de beste en integrale zorg en ondersteuning voor hun inwoners. Gemeenten lijken het «verlichte regime» (zie voor toelichting antwoord op vraag5 dat van toepassing is, niet als licht te ervaren: gemeenten ervaren onvoldoende flexibiliteit en hoge administratieve lasten bij de inkoop van zorg in het sociaal domein. Ik ben van mening dat de effectiviteit en efficiëntie van de Europese aanbestedingsrichtlijn op het terrein van zorg in het sociaal domein kan worden verbeterd. In de praktijk is er niet of nauwelijks interesse van buitenlandse partijen voor opdrachten in het sociaal domein. Daarom zet ik in Brussel in op een evaluatie van de aanbestedingsrichtlijn. Hier heb ik uw Kamer bij brief van 17 maart 2019 over geïnformeerd.6 Mocht uit deze evaluatie een aanpassing van de richtlijn voortvloeien dan is het noodzakelijk dat de Aanbestedingswet 2012 daar ook op aan wordt gepast.
Klopt het dat Nederland geen nationale – vereenvoudigde – procedure heeft ingevoerd, waardoor gemeenten nu allemaal hun eigen procedures uitdenken?
De Europese aanbestedingsrichtlijn, Richtlijn 2014/24/EU betreffende het gunnen van overheidsopdrachten, heeft een verlicht regime voor sociale en andere specifieke diensten geïntroduceerd. Dit betekent dat aanbestedende diensten verplicht zijn opdrachten voor sociale en andere specifieke diensten met een waarde boven € 750.000 Europees aan te kondigen en daarbij rekening te houden met de aanbestedingsbeginselen van transparantie, proportionaliteit en gelijke behandeling. De richtlijn laat het aan de lidstaten om nadere regels te stellen voor deze diensten.
De richtlijn is geïmplementeerd in de gewijzigde Aanbestedingswet 2012 die in juli 2016 in werking is getreden. In artikel 2.38 en artikel 2.39 zijn de regels ten aanzien van opdrachten voor sociale en andere specifieke diensten opgenomen (het verlicht regime). De procedure voor sociale en andere specifieke diensten in de Aanbestedingswet 2012 bevat slechts een beperkt aantal voorschriften om te verzekeren dat voldaan wordt aan de eisen van de richtlijn. Door de procedure voor sociale en andere specifieke diensten niet verder uit te werken, hebben aanbestedende diensten ruimte om te kiezen voor een procedure die het best aansluit bij de omstandigheden van het geval.
Welke voordelen ziet u aan het instellen van een sterk vereenvoudigde nationale procedure om heel complexe aanbestedingsprocedures te voorkomen? Welke nadelen ziet u aan het voorschrijven van een nationale procedure die voor alle gemeenten geldt (als zij tenminste kiezen voor aanbesteden)?
Het invullen van een procedure voor sociale en andere specifieke diensten zou aanbestedende diensten mogelijk meer duidelijkheid bieden over de te zetten stappen. Echter, dit betekent ook dat aanbestedende diensten de ruimte die zij nu hebben om een procedure zo goed mogelijk aan te laten sluiten bij hun specifieke behoeften kwijtraken. Met het oog op het behouden van deze ruimte, kan duidelijkheid worden gegeven via andere middelen. In het kader van het programma inkoop in het sociaal domein worden verschillende acties ondernomen gericht op de ondersteuning van inkopers en de ontwikkeling van standaarden en handreikingen.7 Zie ook het antwoord op vraag vijf.
Welke andere mogelijkheden heeft het Rijk om meer uniforme procedures en tarieven in te voeren voor de zorg, hulp en ondersteuning binnen de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) en de Jeugdwet? Is het mogelijk om voor beide wetten één inkoopregeling met landelijke tarieven af te spreken zodat zorgaanbieders weten waar ze aan toe zijn en bureaucratie bestreden wordt?
In het kader van de Wmo 2015 en de Jeugdwet zijn gemeenten verantwoordelijk voor het bieden van jeugdhulp en maatschappelijke ondersteuning. De Jeugdwet en de Wmo 2015 verplichten de gemeenteraad om bij verordening regels te stellen ter waarborging van een goede verhouding tussen de prijs voor de levering van een voorziening en de eisen die worden gesteld aan de kwaliteit van diezelfde voorziening. Daarnaast wordt binnen het nationale spoor van mijn aanpak inkoop en aanbesteden in het sociaal domein gewerkt aan het ondersteunen van gemeenten en het verminderen van de ervaren problematiek binnen de bestaande regelgeving, waar mogelijk. Hierbij spelen de mogelijkheden om in samenwerking en overleg met gemeenten en (zorg)aanbieders best practices te bevorderen en tot (meer) uniforme procedures te komen een belangrijke rol. Hiertoe wordt onder meer gewerkt aan:
De huidige wet- en regelgeving bevat ruimte voor het stellen van specifieke, functionele eisen, die gemeenten beter kunnen benutten in hun aanbesteding. Het Rijk zal de gemeenten hierbij ondersteunen. Daarbij inventariseren we knelpunten die gemeenten niet zelf kunnen oplossen. Waar deze knelpunten leiden tot de wens om de EU-regelgeving op onderdelen aan te passen, zetten we daarop in.