Het overhevelen van 150 miljoen euro van geesteswetenschappen naar technische universiteiten. |
|
Kirsten van den Hul (PvdA) |
|
Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Van Rijn adviseert overheveling bekostiging naar technische universiteiten»?1
Ja.
Klopt het dat de commissie-Van Rijn gaat adviseren om 150 miljoen euro van de geesteswetenschappen naar bèta/techniek over te hevelen? Zo ja, wat is uw reactie hierop? Zo nee, kunt u uitsluiten dat deze variant wordt overwogen?
De commissie Van Rijn is een onafhankelijke commissie, ik heb op dit moment nog geen inzage in het advies dat zij zal geven.
Na ontvangst van het advies van de commissie zal ik besluiten welke wijzigingen in de bekostigingssystematiek worden doorgevoerd. Hier kan ik nog niet op vooruitlopen. Ik zal uw Kamer uiterlijk 21 juni informeren over wat ik met het advies zal doen.
Kunt u inzicht geven in wat zou rechtvaardigen een dusdanig forse bezuiniging bij geesteswetenschappen door te kunnen voeren, dit onderbouwd met cijfers?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat de faculteiten geesteswetenschappen van essentieel belang zijn voor het onderwijs en de samenleving? Zo ja, hoe gaat u hier recht aan doen in het uiteindelijke besluit over het bekostigingsmodel voor de universiteiten?
Ik deel uw mening dat de geesteswetenschappen ook van essentieel belang zijn voor het onderwijs en de samenleving.
Wat gaat u doen voor de medewerkers van de faculteiten geesteswetenschappen om er zorg voor te dragen dat hun werkdruk niet verder oploopt? Wat gaat u doen voor de studenten om hun onderwijskwaliteit te borgen?
Werkdruk en onderwijskwaliteit zijn belangrijke thema’s die mijn aandacht hebben over de volle breedte van het hoger onderwijs. Zoals ik in de Wetenschapsbrief2 heb aangekondigd heb ik de VSNU, NWO en KNAW gevraagd een plan op te stellen om de werkdruk voor wetenschappelijk personeel te verlagen. Ook worden via de kwaliteitsafspraken de studievoorschotmiddelen geïnvesteerd om de kwaliteit van het onderwijs te verbeteren.
Daarnaast bestaat sinds een aantal jaar het sectorplan geesteswetenschappen waarvoor jaarlijks € 17 miljoen beschikbaar is. Hiermee kan de sector stappen zetten om de toekomst van de geesteswetenschappen te kunnen blijven waarborgen. Bovendien komt er in het kader van de sectorplannen uit het Regeerakkoord € 10 miljoen beschikbaar voor het domein sociale en geesteswetenschappen.
Vindt u het, gezien de (in internationaal perspectief) achterblijvende investeringen die Nederland doet in onderwijs en onderzoek, redelijk om de aanstaande verschuiving in het bekostigingsmodel budgetneutraal uit te voeren? Zo ja, waarom?
Voor mij is het Regeerakkoord leidend. De herziening van de bekostigingssystematiek hoger onderwijs en onderzoek dient budgetneutraal doorgevoerd te worden.
Overigens bestrijd ik de stelling dat Nederland in internationaal perspectief achterblijvende investeringen in onderwijs en onderzoek doet. Uit cijfers van het Rathenau Instituut blijkt dat de R&D-uitgaven van de Nederlandse overheid 0,63 procent van het BBP bedragen. Dat is boven het gemiddelde van de OESO-landen. De uitgaven aan hoger onderwijs bedragen 1,7% van het BBP.3 Ook hiermee zit Nederland boven het gemiddelde van de OESO (1,5%) en EU (1,3%).
Erkent u dat het uitlekken van een dergelijk scenario onwenselijke onrust veroorzaakt in de sector? Zo ja, wat gaat u doen om deze onrust zo snel mogelijk weg te nemen? Bent in het licht hiervan tevens bereid deze schriftelijke vragen per ommegaande te beantwoorden?
Ik betreur de speculaties in genoemd artikel over het advies van de commissie Van Rijn. Deze speculaties creëren inderdaad onwenselijke onrust. Ik heb uw Kamer reeds toegezegd uiterlijk 21 juni mijn beleidsreactie aan uw Kamer te sturen, zodat wij voor de zomer het debat hierover kunnen voeren.
1) Schienceguide.nl, 15 maart 2019 https://www.scienceguide.nl/2019/03/van-rijn-adviseert-overheveling-bekostiging-naar-technische-universiteiten/
Antwoorden op eerdere vragen inzake het tracé van buizen voor ondergronds transport van gevaarlijke stoffen |
|
Jessica van Eijs (D66), Erik Ronnes (CDA), Paul Smeulders (GL) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
![]() ![]() ![]() |
Herinnert u zich uw antwoorden van 22 oktober 2018 op de Kamervragen over het tracé van buizen voor ondergronds transport van gevaarlijke stoffen?1
Ja.
Wat is de actuele stand van zaken met betrekking tot het buisleiding tracé? Wat is er sinds de beantwoording van de vorige Kamervragen op 22 oktober 2018 precies gebeurd? Wanneer kunnen de bewoners, de betrokken medeoverheden en de Kamer een besluit verwachten?
Het besluit is in deze brief bijgevoegd. Sinds de beantwoording van de Kamervragen op 22 oktober 2018, heeft mijn ministerie overleg gevoerd met de direct belanghebbenden. Aan Rijkswaterstaat is gevraagd om MER-experts te laten beoordelen of de milieustudies voldoende waren voor het definitief kunnen vaststellen van de indicatieve tracés die in deze studie waren betrokken. Daarnaast inventariseert mijn ministerie in het kader van een Wobverzoek uit documenten die waren gearchiveerd vanaf 2008 de stukken die conform het verzoek en op basis van de Wob geheel niet, gedeeltelijk of geheel openbaar gemaakt zullen worden. Het besluit hierover volgt op korte termijn en zal ook naar uw Kamer worden gestuurd.
Welke signalen heeft u ontvangen van onder andere de betrokken provincies en gemeenten voor het voornemen om dit indicatief buisleiding tracé te laten staan in de Structuurvisie Buisleidingen terwijl eerder de verwachting is gewekt dat dit tracé van tafel zou zijn?
In het ontwerp van de Structuurvisie dat in 2011 ter inzage is gelegd, is het tracé Laarbeek-Echt/Susteren, zoals die op hoofdlijnen was aangegeven in het Structuurschema Buisleidingen van 1985, niet opgenomen. In zienswijzen van de partijen Port of Rotterdam, Chemelot, Petrochemical Pipelines Services en VNO-NCW, is gepleit voor het (weer) opnemen van dit tracé. Op basis van de in die zienswijzen aangevoerde argumenten is gekozen om het tracé op te nemen in de Structuurvisie Buisleidingen 2012–2035 als «indicatief» tracé. Daarbij is de opgave aangegeven dat de precieze ligging van dit tracé op basis van onderzoek en overleg zal worden vastgesteld. Dat proces is in 2012 gestart. Daarna is er geen verwachting gewekt dat het tracé van tafel zou zijn.
De provincie Noord-Brabant en de gemeenten uit Noord-Brabant-oost en Midden-Limburg hebben mij in hun brief van 14 december 2018 gevraagd om zorgvuldig tot besluitvorming te komen over het tracé Laarbeek-Echt/Susteren en daarbij de nut en noodzaak te betrekken.
Hoe staat het met de nog te volgen zienswijzeprocedure die voorzien was voor de eerste periode van 2019?
In mijn antwoorden van 22 oktober 2018 heb ik aangegeven welke stappen nodig zijn om tot vaststelling van een indicatief tracé te kunnen komen. Op dat moment was te voorzien dat de bij die procedure horende zienswijzeprocedure, niet eerder dan in de eerste periode van 2019 kon worden gestart. In mijn bijgaande brief heb ik aangegeven welke stappen ik daarna heb gezet en welke aanpak ik heb gekozen.
Deelt u de mening dat het onwenselijk is om de bewoners die nu al lang in onzekerheid zitten nog veel langer in onzekerheid te laten door het indicatief tracé voor nog langere tijd als indicatief tracé in de Structuurvisie Buisleidingen laten staan?
Ik deel de mening dat het voor burgers, bedrijven en de betrokken overheden het meest wenselijk is, als er een definitief besluit genomen zou zijn over het indicatieve tracé Laarbeek-Echt-Susteren. Zoals ik in mijn brief heb aangegeven, is er op dit moment onvoldoende informatie om het tracé definitief vast te stellen. Daarbij zal ik rekening dienen te houden met nieuwe opgaven voor het transport in het nationale netwerk buisleidingen die voortkomen uit de energietransitie de komende jaren en die bepalend zijn voor de nut en noodzaak van het tracé. Daar kan ik niet op vooruitlopen. In mijn brief heb ik aangegeven dat ik het in 2012 in gang gezette proces stop zet. Ik betreur dat, maar zorgvuldigheid is geboden richting alle belanghebbenden.
Daarbij wil ik in ieder geval voorkomen dat een prematuur besluit, achteraf zal moeten worden teruggedraaid.
Deelt u de mening dat het onwenselijk is dat bewoners moeten verhuizen of een deel van hun terrein niet mogen gebruiken, zeker aangezien ze niet uitgekocht/ onteigend worden omdat het «slechts» een reservering betreft? Zo nee, waarom niet?
De Structuurvisie Buisleidingen bindt juridisch alleen het Rijk en niet andere overheden. In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) is ten aanzien van vastgestelde tracés voor gemeenten de verplichting opgenomen om bij bestemmingsplannen die het geldende bestemmingsplan wijzigen, geen nieuwe activiteiten toe te laten die de realisatie van een leidingenstrook belemmeren. Deze verplichting geldt niet voor indicatieve tracés. Verhuizen of het niet mogen gebruiken van een deel van het terrein, is in het geval van een indicatief tracé dus niet aan de orde.
Kunt u aangeven waarom het indicatieve tracé Laarbeek-Echt-Susteren nog steeds als indicatief tracé genoemd staat in de Structuurvisie Buisleidingen? Kunt u hierbij specifiek ingaan op de ontwikkelingen van de Zuidoost vervoercorridor Rotterdam-Venlo/grens met Duitsland, de druk op het goederenvervoer per spoor door onder andere Helmond, de druk op de snelweg A67?
In de afgelopen 6 jaar is gepoogd het indicatieve tracé Laarbeek-Echt/Susteren als definitief tracé vast te stellen. In mijn brief heb ik aangegeven waarom ik deze procedure nu stop zet. Dat is de reden dat het indicatieve tracé indicatief blijft in de Structuurvisie.
In de MIRT studies voor de Zuidoost corridor wordt gekeken hoe de druk van het goederenvervoer per spoor, en weg, kan worden opgevangen. Daarin spelen buisleidingen als vervoersmiddel een rol. Deze studie zal binnenkort worden afgerond waarbij opties en handelingsperspectieven worden geschetst.
Uit de contacten die mijn ministerie heeft opgenomen met de belanghebbende partijen, blijkt dat het bedrijfsleven, in tegenstelling tot de overheden in de regio waarmee is gesproken, de verbinding tussen Laarbeek-Echt/Susteren nog steeds van belang vindt.
Bent u bereid om het indicatieve tracé uit de Structuurvisie Buisleidingen te schrappen? Zo nee, waarom niet? Zo nee, bent u dan wel bereid om een maatschappelijke kosten en baten analyse te laten uitvoeren naar het indicatieve tracé? Zo nee, waarom niet?
In mijn brief heb ik aangegeven waarom ik het tracé Laarbeek-Echt/Susteren niet zal schrappen. Het is evenmin opportuun om speciaal voor dit indicatieve tracé een Maatschappelijke Kosten Baten Analyse (MKBA) uit te voeren. De te beoordelen baten zijn immers afhankelijk van de nog te verkennen ontwikkelingen en opgaven als gevolg van het (ontwerp) Klimaatakkoord en de energietransitie. In mijn brief heb ik aangegeven dat ik het nationaal belang van buisleidingen wil betrekken bij de Verkenning die onder leiding van het Ministerie van EZK wordt gestart voor het Nationaal Programma Energiesysteem.
Wat is de rol van de Kamer ten aanzien van het indicatieve buisleidingentracé Laarbeek-Echt-Susteren? Wanneer kan de Kamer zich hier over uitspreken?
Een indicatief tracé kan niet als definitief tracé worden vastgesteld zonder overleg daarover met de Kamer. Mijn besluit zoals aangegeven in mijn brief, betekent dat de indicatieve tracés niet als vast te stellen tracés aan de Kamer zullen worden aangeboden en daardoor niet de status kunnen krijgen van definitief tracé. De Kamer zal worden geïnformeerd over het Nationaal Programma Energiesysteem en de Verkenning die daarvoor start.
Wat is de rol (zeggenschap en verantwoordelijkheden) van de betrokken gemeentes en provincies? Zijn er reeds afspraken gemaakt met de provincies Noord-Brabant en Limburg met betrekking tot de procedure? Zo ja, hoe luiden die afspraken?
Indien de Verkenning van het Nationaal programma Energiesysteem aanleiding geeft nader onderzoek te doen naar de effecten van de indicatieve tracés, zullen de provincies Noord-Brabant en Limburg daarbij worden betrokken. In een gesprek met mijn ministerie heeft de provincie Noord-Brabant gevraagd om ook aandacht te geven aan de governance en sturing van de opgave van buisleidingen. Dit zal worden betrokken bij de genoemde Verkenning.
Kunt u aangeven wanneer u de brief van 6 november 2018 van Bewonersteam Buizen Brandevoort kunt beantwoorden? Kunt u, zoals eerder al door de vaste commissie voor Binnenlandse Zaken aan u is verzocht, een afschrift van deze reactie aan de Kamer doen toekomen?
De genoemde brief die het Bewonersteam Buizen Brandevoort aan u heeft gestuurd is beantwoord. Een afschrift treft u hierbij aan2.
De doorrekeningen van het Klimaatakkoord |
|
Martin van Rooijen (CDA) |
|
Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie), Eric Wiebes (minister economische zaken) (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) |
|
![]() |
Bent u bekend met het feit dat er volgens de doorrekening van het Planbureau voor de Leefomgeving (PBL) gerekend wordt met een «maatschappelijke discontovoet» van 3%?1
Ja.
Klopt het dat de klimaatinvesteringen, zoals omschreven in de doorrekening van het PBL, gebonden zijn aan restricties waardoor deze investeringen veel minder gespreid kunnen worden dan beleggingen door pensioenfondsen?
In algemene zin klopt het dat pensioenfondsen kunnen beleggen in meer categorieën dan klimaat en in andere landen dan Nederland en derhalve meer spreiding kunnen bewerkstelligen.
Klopt het dat de risico’s bij beleggingen met veel restricties en weinig spreiding doorgaans groter zijn dan bij beleggingen met minder restricties en veel spreiding? Zo nee, kunt u dit toelichten?
Het klopt dat dit doorgaans het geval is.
Kunt u toelichten waarom het volgens u toch logisch is dat er bij klimaatinvesteringen gerekend mag worden met een maatschappelijke discontovoet van 3%, terwijl pensioenfondsen moeten rekenen met een risicovrije discontovoet van om en nabij 1,5%?
Bij berekening van de nationale kosten van het Klimaatakkoord rekent het PBL met de maatschappelijke discontovoet, zoals vastgesteld door het kabinet (Kamerstuk 29 352, nr. 6) op basis van het advies in het rapport van de Werkgroep discontovoet 2015 ten behoeve van het uitvoeren van maatschappelijke kosten baten analyses (MKBA’s). Deze bedraagt 3%. De maatschappelijke discontovoet bestaat uit twee aspecten: een reële risicovrije kapitaalmarktrente (0 procent) en een risicopremie (3 procent).2 Deze risicopremie is geschat op basis van gemiddelde vereiste rendementen voor een brede portefeuille van investeringen in de economie. Deze maatschappelijke discontovoet kan worden opgevat als de rendementseis die vanuit maatschappelijk oogpunt aan een publieke investering moet worden gesteld. Het gebruik van de discontovoet geeft dus inzicht in de vraag of een publieke investering vanuit een maatschappelijk oogpunt voldoende loont.
Pensioenfondsen gebruiken de discontovoet niet voor een MKBA. De discontovoet die door pensioenfondsen wordt gehanteerd wordt gebruikt voor het beantwoorden van een andere vraag, namelijk of pensioenfondsen voldoende geld in kas hebben om hun verplichtingen na te komen. Daarvoor moeten we de marktwaarde van de bezittingen van een pensioenfonds vergelijken met de marktwaarde van de verplichtingen op hetzelfde moment in de tijd. De discontovoet wordt gebruikt om te bepalen wat vandaag de marktwaarde is van de toekomstige verplichtingen die een pensioenfonds heeft. Dit is een waardebepaling in plaats een maatschappelijke rendementseis. Voor een toelichting waarom de risicovrije rentetermijnstructuur de passende discontovoet is voor dit waarderingsvraagstuk, verwijs ik naar de brief die de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid op 27 september 2018 aan uw Kamer heeft gestuurd.3
Kunt u cijfermatig toelichten waarom er is gekozen voor een maatschappelijke discontovoet van 3% voor klimaatinvesteringen? Waar is dit getal op gebaseerd?
Zie antwoord vraag 4.
Het vervolgen, martelen en vermoorden van lesbiennes, homoseksuelen, biseksuelen, transgenders en mensen met een intersekse-conditie (LHBTI’s) in Tsjetsjenië |
|
Lilianne Ploumen (PvdA), Kirsten van den Hul (PvdA) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie), Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (D66) |
|
![]() |
Heeft u na 13 april 2018 nog inspanningen verricht om de grove mensenrechtenschendingen, inclusief het geweld tegen lesbiennes, homoseksuelen, biseksuelen, transgenders en mensen met een intersekse-conditie (LHBTI’s) in Tsjetsjenië aan te kaarten?1 Zo ja, welke inspanningen zijn dat? Zo nee, waarom niet?
Ja. Nederland brengt de grove mensenrechtenschendingen in Tsjetsjenië, waaronder het geweld tegen lesbische, homoseksuele, biseksuele, trans en intersekse personen (LHBTI’s), op diverse manieren regelmatig onder de aandacht bij Rusland.
Zo heeft Nederland samen met vijftien andere landen binnen de Organisatie voor Veiligheid en Samenwerking in Europa (OVSE) het Wenen Mechanisme en vervolgens het Moskou Mechanisme naar mensenrechtenschendingen in Tsjetsjenië ingesteld. Zie ook mijn antwoorden op uw eerdere Kamervragen over dit onderwerp (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2018–2019, nr. 1570).
In de Equal Rights Coalition, een coalitie van momenteel 40 landen met als doel het bevorderen van gelijke rechten voor LHBTI’s wereldwijd, heeft Nederland samen met 29 andere landen een publieke verklaring uitgedaan over de huidige golf van arrestaties en de opvolging van het Wenen Mechanisme. Hierin wordt Rusland opgeroepen de rechten van LHBTI’s te respecteren.2
Voorts steunde Nederland de gezamenlijke verklaring in de Mensenrechtenraad over de zorgwekkende mensenrechtensituatie in Tsjetsjenië die namens 32 landen op 18 maart jl. is afgegeven. De andere landen die de instelling van de Wenen en Moskou Mechanismen hebben gesteund, op de Verenigde Staten na, hebben deze verklaring eveneens onderschreven.
Ook binnen de Europese Unie en de Raad van Europa staat dit onderwerp geregeld op de agenda. Mede op Nederlands verzoek heeft de EU op 18 januari 2019 een stevige verklaring aangenomen waarin Rusland wordt gewezen op zijn verplichting zorg te dragen voor de veiligheid van LHBTI’s in Tsjetsjenië en Rusland wordt opgeroepen onderzoek te doen naar de vervolging en marteling van LHBTI’s.3
En tot slot heeft Nederland, vanuit de ambassade in Moskou, in EU-verband deelgenomen aan het monitoren van rechtszaken tegen mensenrechtenactivisten in Tsjetsjenië, waaronder de recente zaak tegen Ojoeb Titijev, de voorzitter van de Tsjetsjeense tak van mensenrechtenorganisatie Memorial.
Heeft u naar aanleiding van het onderzoek van de onafhankelijke rapporteur van de Organisatie voor Veiligheid en Samenwerking in Europa (OVSE), professor Benedek, dat u in 2018 samen met vijftien andere landen heeft geïnitieerd, nog contact gehad met professor Benedek? Zo ja, wat heeft dit opgeleverd? Zo nee, waarom niet?
Het rapport van professor Benedek was helder en is in december 2018 in de Permanente Raad van de OVSE door hem gepresenteerd en besproken met de OVSE-vertegenwoordigingen.
Heeft u nog contact met de vijftien andere gelijkgezinde landen over de mensenrechtensituatie in Tsjetsjenië? Zo ja, spreekt u daarbij ook over eventueel te nemen vervolgstappen? Zo nee, waarom niet?
Ja. Het onderwerp staat regelmatig op de agenda van de Permanente Raad van de OVSE. Voorts is er contact geweest in verband met de gezamenlijke verklaring, afgegeven in de Mensenrechtenraad op 18 maart jl. Zie antwoord 1.
En ook binnen de Equal Rights Coalition (ERC) blijft de situatie in Tsjetsjenië en de opvolging van de gezamenlijke ERC-verklaring onderwerp van gesprek.
Wat is de stand van zaken omtrent uw voornemen om de onderdrukking en het geweld tegen LHBTI’s in Tsjetsjenië in VN-verband te agenderen? Heeft u de mogelijkheden om dit aan te kaarten in de komende sessie van de VN-Mensenrechtenraad al besproken met gelijkgezinde landen?
Nederland heeft dit vraagstuk aan de orde gesteld in de Mensenrechtenraad. Ik verwijs u graag naar antwoorden 1 en 3.
Hoe vaak heeft u tot nu toe mensenrechtenschendingen in Tsjetsjenië geagendeerd bij de VN-Mensenrechtenraad? Met welke landen hebt u daarbij opgetrokken? Hoe schetst u het draagvlak in de VN-Mensenrechtenraad?
Zie antwoord vraag 4.
Heeft u overwogen om wederom druk van uit de Europese Unie en de Equal Rights Coalition, in navolging van 2017, te organiseren nu het onderzoek naar het geweld tegen de LHBTI’s stil ligt sinds de Russische autoriteiten dit hebben overgedragen aan de Tsjetsjeense autoriteiten? Zo ja, welke stappen heeft u al ondernomen? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet blijft de ontwikkelingen ten aanzien van de mensenrechtensituatie in Tsjetsjenië, en specifiek het geweld tegen LHBTI’s, zeer nauw monitoren. Wanneer daar aanleiding toe is, zal Nederland niet schromen om samen met gelijkgezinde landen de Russische en Tsjetsjeense autoriteiten aan te spreken.
Is er nog steeds sprake van de tijdelijke vermindering in het geweld tegen de LHBTI’s in Tsjetsjenië? Of bedoelt u met de tijdelijke vermindering een begrensd tijdvak en kunt u dat geval aangeven in welke periode er sprake was van die tijdelijke vermindering van geweld tegen LHBTI’s in Tsjetsjenië?
Nee. Beschikbare informatie duidt er helaas op dat er geen sprake is van structurele vermindering in het geweld tegen LHBTI’s in Tsjetsjenië.
Zoals in antwoord op uw eerdere Kamervragen staat geschreven, lijkt de internationale verontwaardiging over het geweld tegen LHBTI’s in Tsjetsjenië, mede onder druk van de Europese Unie en de Equal Rights Coalition, in 2017 te hebben bijgedragen aan een tijdelijke vermindering van het geweld. Van deze tijdelijke vermindering was sprake tot ongeveer eind 2018.
Speelt u nog steeds een voortrekkersrol binnen de Euqal Rights Coalition, zoals ten tijde van de veroordeling in 2017? Zo ja, hoe geeft u daar concreet invulling aan? Zo nee, waarom niet? Door wie is de Nederlandse voortrekkersrol overgenomen?
Sinds juli 2017 hebben Canada en Chili het co-voorzitterschap van de Equal Rights Coalition overgenomen van Nederland en Uruguay. Nederland is een actieve rol blijven spelen, onder meer als covoorzitter van de werkgroep internationale diplomatie en als lid van het adviserend comité (Executive Committee). Nederland nam ook op ministerieel niveau deel aan de tweejaarlijkse Global Conference on LGBTI, die in juli 2018 in Vancouver plaatsvond.
Ziet u de Equal Rights Coalition nog altijd als middel om druk uit te oefenen op de Russische en Tsjetsjeense autoriteiten om de mensenrechtensituatie van LHBTI’s te verbeteren, nu u aangeeft dat de internationale druk die uitgaat van dit forum schijnbaar effect sorteert?
Ja. De Equal Rights Coalition blijft één van de instrumenten om aandacht te blijven vragen voor de mensenrechtensituatie in Tsjetsjenië bij de Russische en Tsjetsjeense autoriteiten.
Wat zijn de criteria waarop u de effecten van dat het huidige beleid van stille diplomatie voor effectieve beïnvloeding op het mensenrechtenbeleid toetst? Welke concrete doelen stelt u bij het inzetten van het instrument van stille diplomatie?
Er zijn geen algemene criteria te geven voor de toepassing van stille diplomatie voor het brede mensenrechtenbeleid of wanneer het moment is dat er publiek aandacht moet komen voor het aankaarten van mensenrechtenschendingen. Dit hangt af van de specifieke context van een dergelijke situatie. Wat in het ene land effectief is, kan in het andere land grote nadelige gevolgen hebben.
Conform een toezegging aan de Tweede Kamer tijdens het notaoverleg Mensenrechtenbeleid op 5 november 2018, zal het kabinet in de Mensenrechtenrapportage 2018 voor zover mogelijk nader ingaan op de toepassing van stille diplomatie als het gaat om schendingen van de rechten van LHBTI’s.
Wanneer is wat u betreft het moment aangebroken waarop u bereid bent zowel in bilateraal als in multilateraal verband publiekelijk schendingen van de mensenrechten in te veroordelen?
Zie antwoord vraag 10.
Wanneer, waarom en in welke gremia – waaronder de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties, de VN-Veiligheidsraad, de VN-Mensenrechtenraad, de Organisatie voor Veiligheid en Samenwerking in Europa – heeft u stappen ondernomen om mensenrechtenschendingen te veroordelen? Hoe is uw inzet daar ontvangen? Welk resultaat heeft uw inzet opgeleverd voor de mensenrechtensituatie per kwestie?
Het kabinet rapporteert jaarlijks in de Mensenrechtenrapportage over de Nederlandse inzet op het gebied van mensenrechten. Hierin worden verschillende voorbeelden genoemd van acties die het kabinet heeft ondernomen om mensenrechtenschendingen aan te kaarten. Daarnaast zijn er over verschillende specifieke casus Kamervragen beantwoord en debatten gevoerd met uw Kamer, onder meer tijdens het notaoverleg Mensenrechtenbeleid op 5 november 2018. Ook in ons maandelijks algemeen overleg inzake de Raad Buitenlandse Zaken (AO RBZ) komt de mensenrechteninzet van het kabinet (in Europees verband) aan de orde).
Wanneer en waarom heeft u in bilateraal verband stappen ondernomen om mensenrechtenschendingen veroordelen? Welke reacties hebt u op deze stappen ontvangen? Wat waren de gevolgen van uw optreden voor de mensenrechtensituatie per kwestie?
Zie antwoord vraag 12.
Het openbreken van de associatieovereenkomst met Oekraïne en het vervolgens fors verhogen van de importquota voor Oekraïens kippenvlees |
|
Lammert van Raan (PvdD), Esther Ouwehand (PvdD) |
|
Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie), Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (D66) |
|
![]() |
Kunt u bevestigen dat de Europese Commissie en Oekraïne na heronderhandelingen over het associatieverdrag hebben afgesproken dat het bestaande quotum voor de import van gekoeld kippenvlees uit Oekraïne meer dan verdrievoudigd wordt, van 20 miljoen naar 70 miljoen kilo kippenvlees?
Erkent u dat in het associatieverdrag met Oekraïne een speciale restcategorie kippenvlees volledig is geliberaliseerd, waar Nederland mee heeft ingestemd en waardoor de import van kippenvlees uit Oekraïne in 2017 en 2018 is geëxplodeerd? Kunt u bevestigen dat vleesverwerkers in Oekraïne niet op hun achterhoofd zijn gevallen, en dat zij door slechts een eenvoudige aanpassing in hun vleesverwerkingsproces door te voeren, te weten een vleugeltje aan het borstbeen laten zitten, grote hoeveelheden kippenvlees onder die «restcategorie» konden laten vallen en zonder importtarieven konden exporteren naar de Europese Unie (EU)?
Kunt u bevestigen dat in Nederland en in andere EU-lidstaten gevestigde vleesverwerkingsbedrijven actief hebben bijgedragen aan het faciliteren van deze constructie door het borstbeen en vleugeltje vervolgens los te snijden? Kunt u een overzicht geven van de in de lidstaten gevestigde vleesverwerkingsbedrijven die hierbij betrokken zijn (geweest)?
Kunt u bevestigen dat in de periode 2016-heden ongeveer 90 miljoen kilo aan kippenvlees uit Oekraïne via deze constructie in het associatieverdrag, dus bovenop de bestaande quota (20 miljoen gekoeld kippenvlees en 20 miljoen ingevroren kippenvlees) is ingevoerd? Zo nee, kunt u aangeven om hoeveel kippenvlees het wel gaat?
Deelt u de mening dat het onbegrijpelijk is dat, terwijl het de bedoeling was om de enorme instroom van Oekraïens kippenvlees een halt toe te roepen, besloten is om de enorme instroom van Oekraïens kippenvlees te bestendigen en te formaliseren?
Bent u, na uw eerdere afwijzing van een oproep van de Partij voor de Dieren-fractie om zich in te spannen de instroom van Oekraïens kippenvlees naar nul te krijgen, alsnog bereid om u in de Europese Raad tot het uiterste in te spannen om deze uitkomst van de heronderhandelingen van tafel te krijgen?
Klopt het dat de constructie om onder de volledig geliberaliseerde «restcategorie» grote hoeveelheden kippenvlees te kunnen exporteren naar de EU slechts door één enkel bedrijf benut is, te weten het Oekraïense bedrijf MHP (The Mironivsky Hliboproduct)? Zo nee, welke bedrijven maken nog meer gebruik van deze mede door Nederland mogelijk gemaakte constructie?
Alleen door de Europese Unie erkende slachthuizen mogen exporteren naar de EU. Voor Oekraïne zijn de slachthuizen Branch «Pererobniy Compleks» van het bedrijf «Vinnytska Ptahofabryka», Ptycekomplex «Gubyn» LLC, Ptahofabryka Sniatynska «Nova» LLC en Myronivska Pticefabrika PrJSC erkend2.
Bent u het eens met de vaststelling van Politico, waarin wordt gesteld dat de grote overwinnaars van deze heronderhandelingen tussen de Europese Commissie en Oekraïne de Oekraïense exporteurs van kippenvlees zijn, met name de kippenmagnaat en eigenaar van MHP, Yuriy Kosyuk?1
Het kabinet zal het voorstel van de Europese Commissie, na publicatie, bestuderen en op basis hiervan een definitief standpunt innemen. Bij het bepalen van het standpunt zal uiteraard de motie Ouwehand (Kamerstukken 21 501-20, nr. 1448), die op 25 april 2019 is aangenomen, worden betrokken.
Kunt u bevestigen dat de aanvraag voor een extra lening van MHP bij de European Bank for Reconstruction and Development (EBRD) van 100 miljoen euro2 voor de financiering is van een overname die reeds door MHP is afgerond?
Deze aanvraag betreft de financiering van een overname van een grote pluimvee-integratie in Slovenië, Perutnina Ptuj D.D. De overname van dit bedrijf door MHP is inmiddels afgerond. Dit is niet ongebruikelijk. Het gebeurt vaker dat een bedrijf via eigen middelen of met een brugfinanciering een ander bedrijf overneemt en dit vervolgens herfinanciert met lange termijn leningen.
Het besluit met betrekking tot de financiering van dit nieuwe project van MHP door de EBRD is nog niet genomen. Voor meer informatie over deze aanvraag verwijs ik u naar de antwoorden op de Kamervragen van de leden Lodders en Aukje de Vries (beiden VVD) aan de ministers van Financiën en van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit.5
Op welke wijze worden de klachten van de niet-gouvernementele organisaties (ngo's) «Accountability Counsel» en «Bankwatch» door de EBRD meegenomen in de financieringsaanvragen van MHP?
Ingediende klachten worden door de EBRD in behandeling genomen volgens de hiervoor geldende procedures van het Project Complaint Mechanism (PCM). In het geval van de klachten ten aanzien van MHP, die zijn ingediend in juni 2018, hebben zowel de beklaagden als MHP aangegeven bereid te zijn tot een door de EBRD gefaciliteerde dialoog met een onafhankelijk bemiddelingsproces. Dit proces is op dit moment gaande. Zie voor een eerdere verwijzing naar deze klachtenprocedures bij de EBRD over MHP ook de antwoorden op de Kamervragen van het lid Van Raan (PvdD) van 21 juni 2018.6
De EBRD zet zich in voor diverse maatregelen om de zorgen van ngo’s te adresseren, zoals meer aandacht voor een verbetering van MHP’s betrokkenheid met belanghebbenden en de implementatie van milieu en sociale actieplannen (Environmental and Social Action Plans, ESAPs) in de projecten van de MHP.
Kunt u garanderen dat er niet meer van dergelijke geliberaliseerde categorieën in het verdrag met Oekraïne zitten?
Een handelsakkoord gaat om het maken van sector-brede afspraken. Gezien het dynamische en innovatieve karakter van de wederzijdse handel is het niet mogelijk om sluitende garanties voor de toekomst af te geven. Indien in specifieke gevallen onverhoopt sprake blijkt te zijn van marktverstorende werking zal moeten worden gekeken welke corrigerende maatregelen mogelijk zijn om dit tegen te gaan.
Het bericht ‘Die gevaarlijke pijnstiller uitbannen lukt maar niet’ |
|
Tjeerd de Groot (D66), Carla Dik-Faber (CU) |
|
Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie), Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
![]() ![]() |
Bent u bekend met de publicatie van de Radboud Universiteit «Aquatic risks from human pharmaceuticals – modelling temporal trends of carbamazepine and ciprofloxacin at the global scale» (2019, Environmental Research Letters) en het bericht «Die gevaarlijke pijnstiller uitbannen lukt maar niet»?1
Ja.
Deelt u de mening dat beide berichten onderstrepen dat een voortvarende aanpak van medicijnresten in water noodzakelijk is?
Ja, beide berichten onderstrepen wat mij betreft het belang van de uitvoering van de «ketenaanpak medicijnresten uit water», waarover ik uw Kamer eerder berichtte.2
Maakt u zich net zoals het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) zorgen over de overschrijdingen van de grenswaarden voor diclofenac in het milieu? Bent u bereidt zich in te zetten om medicijnresten die schadelijke milieueffecten hebben, zoals diclofenac, op de prioritaire stoffenlijst te krijgen en bij de evaluatie van de Kaderrichtlijn Water onder de aandacht te brengen? Zo nee, waarom niet?
Die zorg deel ik, diclofenac is één van de medicijnresten waarvan we weten dat ze vaak in risicovolle concentraties in het water voorkomen. Een aantal geneesmiddelen staat op de Europese «watchlist» onder de Richtlijn Prioritaire Stoffen. Doel van deze «watchlist» is om de herziening van de lijst prioritaire stoffen met Europees-brede monitoringgegevens te onderbouwen. Uit de gemeten concentraties van diclofenac blijkt er een risico te zijn en dit zou opname op de herziene lijst prioritaire stoffen kunnen rechtvaardigen. De Europese Commissie heeft echter besloten te wachten met de herziening van deze lijst en eerst een brede evaluatie van de Kaderrichtlijn Water uit te voeren.
Bij de evaluatie van de Kaderrichtlijn Water zet Nederland in op afstemming tussen verschillende richtlijnen, en tussen de Kaderrichtlijn Water en diverse beleidsinitiatieven, waaronder de Europese geneesmiddelenstrategie. Daarnaast vraagt Nederland in de maatregelprogramma’s die bij de stroomgebiedbeheerplannen onder de Kaderrichtlijn Water behoren aandacht voor maatregelen die moeten voorkómen dat medicijnresten in het water belanden.
Kunt u toelichten waarom waterschappen niet standaard medicijnresten in het water monitoren? Bent u bereidt om hen hiertoe aan te sporen?
Waterschappen richten zich primair op de stoffen die in de Kaderrichtlijn Water worden genoemd. Daarnaast vinden ad hoc onderzoeksmonitoring en projectmatige monitoring plaats naar andere stoffen, waarbij vaak ook naar het voorkomen van geneesmiddelen wordt gekeken. Omdat het aantal nieuwe, opkomende stoffen zeer groot is en het meten daarvan erg omvangrijk wordt nu geëxperimenteerd met bioassays; het bepalen van de giftigheid van het water aan de hand van verschillende – op de biologie gebaseerde – methoden. Als de bioassays daartoe aanleiding geven, wordt vervolgens onderzocht welke stoffen daarvoor verantwoordelijk zijn. Zowel in de Kennisimpuls onder de Delta-aanpak Waterkwaliteit (biomonitoring oppervlaktewater) als in de bijdrageregeling voor stimulering van de verdergaande zuivering medicijnresten op de rioolwaterzuiveringen van de waterschappen (biomonitoring afvalwater) wordt hiermee geëxperimenteerd.
Kunt u toelichten op welke wijze de provincies en Rijkswaterstaat medicijnresten in water proberen tegen te gaan?
In een aantal provincies lopen initiatieven om regionale ketenaanpakken op te zetten, zoals in Noord-Brabant. Rijkswaterstaat werkt mee in de ketenaanpak medicijnresten voor het leveren van expertise op gebied van de behandeling van rioolwater.
Hoe belangrijk acht u de zuivering van medicijnresten veroorzaakt door ziekenhuizen? Welke maatregelen worden getroffen en welke maatregelen bent u bereidt te treffen om de zuivering van deze resten in water verder te bevorderen?
Zoals eerder aangegeven komen medicijnresten voor het overgrote deel via patiënten in het riool. Zo’n 90% scheiden patiënten thuis uit en ongeveer 10% gebeurt in ziekenhuizen en verzorgingshuizen. Of het voor een bepaald ziekenhuis zinvol is om het afvalwater apart te zuiveren vanuit het oogpunt van de problematiek van medicijnresten, hangt sterk af van de plaatselijke situatie. In die gevallen waar de rioolwaterzuivering zal worden uitgerust met extra zuivering, is het bijvoorbeeld de vraag of het kosteneffectief is om ook in het ziekenhuis apart te zuiveren. De afweging daarover ligt bij individuele ziekenhuizen en de betreffende waterschappen die de meeste kennis hebben over de situatie in het ziekenhuis en de regionale afvalwatersituatie.
Kunt u toelichten of het zuiveren van medicijnresten in lozingen van verpleeg- en ziekenhuizen deel uit maakt van de Green Deal Duurzame Zorg? Heeft u in beeld bij hoeveel verpleeg- en ziekenhuizen waterzuiveringsinstallaties zijn geïnstalleerd of daartoe plannen worden gemaakt?
Het onderwerp medicijnresten is één van de vier thema’s van de Green Deal Duurzame Zorg. De invulling daarvan gebeurt via de ketenaanpak medicijnresten (zie vraag 2). Zie verder vraag 6. Er is geen landelijk overzicht van het aantal bestaande of geplande zuiveringsinstallaties bij ziekenhuizen en verpleeghuizen.
Kunt u de Kamer ruim voor het algemeen overleg Water op 20 juni 2019 informeren over de concrete uitwerking van de acties uit de Green Deal en de stand van zaken rond de zuivering door waterschappen, zoals gevraagd in de motie-Dik-Faber/De Groot over de acties uit de green deal duurzame zorg (Kamerstuk 35 000 J, nr. 26).
Ik deel uw gevoel van urgentie voor de aanpak van dit onderwerp. Ik zal u graag op de hoogte houden van de stand van zaken op beide onderwerpen.
Het opdoeken van groep 8 als gevolg van het lerarentekort in Leiden |
|
Kirsten van den Hul (PvdA) |
|
Arie Slob (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CU) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Joppenszschool doekt klas op»?1
Ja.
Erkent u dat deze groep 8 van de Joppenszschool is opgeheven als gevolg van het lerarentekort? Zo ja, wat is uw reactie hierop? Zo nee, wat is volgens u de aanleiding?
Het bestuur heeft de inspectie gezegd dat het helaas niet gelukt is om een duurzame oplossing voor deze klas te vinden. De inspectie heeft aangegeven dat dit niet alleen door het lerarentekort komt. Er hebben verschillende leraren voor de klas gestaan, maar deze zijn niet lang gebleven. De school heeft hierop aan de inspectie doorgegeven dat het hierdoor niet langer mogelijk was voor deze kinderen de kwaliteit van onderwijs te bieden die past bij de kinderen en de samenstelling van deze specifieke groep.
Van de inspectie heb ik begrepen dat het bestuur niet zomaar tot opheffing van groep 8 heeft besloten. De inspectie heeft laten weten dat het bestuur afgelopen periode verschillende (nood)maatregelen heeft proberen te treffen om tot een oplossing te komen voor deze groep 8, conform de handreiking lerarentekort.
Bent u in contact met de betreffende school? Zo ja, hoe verloopt deze communicatie? Zo nee, op welke termijn neemt u alsnog contact op met deze school?
De inspectie heeft gezegd contact te hebben met het bestuur over de situatie. Zowel voorafgaand aan de beslissing om groep acht op te heffen als nu om de situatie op te lossen.
Hoe duidt u de ernst van het moeten opdoeken van een basisschoolklas als gevolg van het lerarentekort? Kunt u hierbij ingaan op de ogenschijnlijk door u gemaakte afweging om niet publiekelijk te reageren op dit nieuws?
Zie mijn antwoord op vraag 2.
Ik vind de situatie onwenselijk – temeer omdat het hier een groep 8 betreft – maar het is aan de inspectie om de casus inhoudelijk te beoordelen. De inspectie heeft aangegeven contact met het bestuur te onderhouden. De inspectie doet ook onderzoek naar hoe deze oplossing zich verhoudt tot de wettelijke kaders en monitort de gekozen oplossing voor ieder kind.
Wat waren en zijn de gevolgen voor de vijftien leerlingen van deze klas? Kunt u daarbij aangeven hoeveel les zij hebben gemist en hoelang het duurde of nog duurt voordat zij een nieuwe klas vonden/vinden?
De inspectie heeft bij mij aangegeven dat het bestuur van de school in overleg met ouders per kind een oplossing heeft gevonden. Het merendeel van de kinderen krijgt onderwijs op een andere school. Enkele leerlingen zijn op de school gebleven en zijn aangesloten bij groep 7, met een apart lesprogramma. De leerlingen hebben sinds het opsplitsen van de klas geen lessen gemist, zo heeft de inspectie laten weten.
Staat deze situatie van het opdoeken van een hele basisschoolklas op zichzelf? Zo nee, hoeveel basisschoolklassen zijn inmiddels, al dan niet tijdelijk, opgedoekt als gevolg van het lerarentekort?
De inspectie heeft gemeld dat de casus in Haarlem de enige bekende vergelijkbare situatie is, waarbij het bestuur ook kinderen uit een klas herplaatst op andere scholen. De inspectie heeft aangegeven ook in dit geval de gekozen oplossingen te monitoren.
Een rechterlijke uitspraak over onredelijk hoge boetes |
|
Jasper van Dijk |
|
Tamara van Ark (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) |
|
Bent u bekend met het artikel «Centrale Raad van Beroep geeft vuistregels voor herziening van evident onredelijk hoge boetes»? Wat is uw reactie hierop?1
Ja, ik ben bekend met dat artikel. Ik ben de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 7 maart 2019 aan het bestuderen. Ik stuur uw Kamer voor het zomerreces een reactie op deze uitspraak, waarbij ik u ook informeer over de gevolgen voor de uitvoering.
Wat vindt u ervan dat u tweemaal door de Centrale Raad van Beroep op de vingers bent getikt, de eerste maal in 2014 toen het sterk verhoogde boeteregime in strijd met internationaal recht bevonden werd en de tweede maal in 2019 toen geoordeeld werd dat boetes ten tijde van het verhoogde boeteregime herzien moeten worden omdat ze evident onredelijk zijn en de regelgeving gebrekkig was?
De sociale zekerheid en verantwoorde arbeidsomstandigheden zijn essentiële verworvenheden van de Nederlandse samenleving. Werkende burgers moeten erop kunnen vertrouwen dat alleen die mensen die er recht op hebben een uitkering ontvangen. Fraude met uitkeringen ondermijnt dat vertrouwen. Een stevig handhavingsbeleid en bijbehorend boetestelsel is dus van groot belang. De Wet aanscherping handhaving en sanctiebeleid SZW-wetgeving (hierna Fraudewet) is in 2012 in dat licht met een ruime meerderheid door de Eerste en Tweede Kamer aangenomen. Dat de Centrale Raad van Beroep zich uitspreekt over aspecten van de wet, doet aan het algemene belang niets af.
Onderschrijft u dat in een boeteregime er rekening mee gehouden moet kunnen worden of de inlichtingenplicht per ongeluk geschonden wordt of expres?
Met de Fraudewet is niet beoogd mensen te straffen die kleine fouten maken of zich vergissen. Het in 2017 aangepaste boeteregime bepaalt dan ook dat in alle gevallen de hoogte van de boete wordt afgestemd op de individuele omstandigheden, waaronder de mate van verwijtbaarheid (artikel 5:46 Algemene wet bestuursrecht). Als alle verwijtbaarheid ontbreekt volgt er geen sanctie (artikel 5:41 Algemene wet bestuursrecht).
Bent u bereid ervoor te zorgen dat het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (UWV), de Sociale Verzekeringsbank (SVB) en de gemeenten de standaard «100%-boetes» die opgelegd zijn in de periode 2013 tot en met 2016 ambtshalve herzien?
Mijn reactie op de uitspraak en uitleg over de gevolgen voor de uitvoering stuur ik uw Kamer voor het zomerreces.
Wilt u de belanghebbenden actief informeren over de rechterlijke uitspraak?
Zie antwoord vraag 4.
Hoe vaak zijn in de periode 2013 tot en met 2016 «100%-boetes» opgelegd en hoe vaak bij recidive een boete van 150%?
De uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 7 maart 2019 gaat alleen over de periode van 1 januari 2013 tot en met 12 oktober 2014. Boetes die oorspronkelijk zijn opgelegd tussen 13 oktober en 24 november 2014 of in die periode in de bezwaar- of beroepsfase zaten, zijn in 2015 al opnieuw beoordeeld waarbij rekening is gehouden met de uitspraak van 24 november 2014. Bij boetes die na 24 november 2014 zijn opgelegd, is rekening gehouden met het aangepaste boeteregime.
Het antwoord op de vraag naar het aantal in de periode van 1 januari 2013 tot en met 12 oktober 2014 opgelegde boetes vergt meer tijd om uit te zoeken. In mijn toegezegde brief zal ik u hier nader over informeren.
Bent u bereid de mensen die de veel te hoge boete reeds betaald hebben, tegemoet te komen? In hoeverre kunnen zij hun recht nog halen? Is er sprake van rechtsongelijkheid tussen de mensen die de te hoge boete al betaald hebben en de mensen die nog niet betaald hebben?
Zie antwoord vraag 4.
Het bericht 'Kabinet komt afspraken hervestiging kwetsbare vluchtelingen niet meer na' |
|
Attje Kuiken (PvdA), Kirsten van den Hul (PvdA) |
|
Mark Harbers (staatssecretaris justitie en veiligheid) (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Kabinet komt afspraken hervestiging kwetsbare vluchtelingen niet meer na»?1
Ja.
Kunt u een overzicht geven van het totaal aantal vluchtelingen die door de United Nations High Commissioner for Refugees (UNHCR) geselecteerd als zijnde kwetsbare vluchtelingen en in welke landen deze zich bevinden? Zo nee, waarom niet?
Het aantal vluchtelingen uitgesplitst naar regio en land van eerste opvang waarvan UNHCR heeft geoordeeld dat zij in aanmerking komen voor hervestiging wordt door de UNHCR jaarlijks geactualiseerd en vermeld in de Projected Global Resettlement Needs (hierna: PGRN).2 Volgens de PGRN 2019 schat UNHCR in dat wereldwijd tegen de 1,4 miljoen vluchtelingen toegang tot hervestiging nodig hebben en streeft UNHCR ernaar om in 2019 ruim 102.000 personen voor hervestiging voor te dragen.
Hoeveel van deze vluchtelingen bevinden zich in landen waar het door u aangehaalde veiligheidsvraagstuk niet speelt?
Het is mij niet duidelijk waar u in uw vraag naar verwijst.
Mogelijk bedoelt u te verwijzen naar mijn beantwoording van Kamervragen naar aanleiding van de rapportage vreemdelingenketen,3 waarin ik opmerk dat de veiligheidssituatie ter plekke een van de factoren is die wordt meegewogen bij het bepalen van missiebestemmingen. In dat geval luidt het antwoord dat dit afhankelijk is van de actuele ontwikkelingen en situatie ter plekke in een opvangland en de locatie waar een hervestigingsmissie zou moeten worden uitgevoerd.
Wat zijn de gevolgen voor het niet nakomen van de afspraken die Nederland gemaakt heeft over het aantal kwetsbare vluchtelingen dat hier zou worden opgevangen?
Hervestiging is een humanitair programma dat landen op vrijwillige basis uitvoeren, het betreft geen verplichting. Het niet volledig uitvoeren van het door Nederland toegezegde aantal, bijvoorbeeld als gevolg van een tussentijdse verlaging van de inzet, heeft daarom vooreerst tot gevolg dat Nederland minder vluchtelingen vanuit landen van eerste opvang in de regio zal selecteren en naar Nederland overbrengen. Dit kan voor zowel de Nederlandse uitvoeringsorganisaties IND en COA als de organisaties waarmee Nederland samenwerkt in de uitvoering van hervestiging (UNHCR, IOM) betekenen dat zij hun voorgenomen planning moeten bijstellen.
Hoe rechtvaardigt u de beslissing om de opgelopen achterstanden uit voorgaande jaren niet meer na te komen en geen actie te ondernemen om alsnog aan de beloften te voldoen?
In 2018 zijn 610 vluchtelingen voor hervestiging geselecteerd in plaats van de voor 2018 toegezegde 750. Hiervan is in het kader van de nieuwe balans in het regeerakkoord besloten dat dit tekort niet wordt gecompenseerd.
Ik ga er vanuit dat u met «voorgaande jaren» bedoelt de voorgaande jaren van het huidige meerjarig beleidskader hervestiging dat loopt van 2016 tot en met 2019. Anders dan wat uw Kamer is gemeld met betrekking tot het jaar 2018, is verder geen sprake van achterstanden. In 2016 en 2017 zijn in totaal 1.030 vluchtelingen voor hervestiging geselecteerd.
Het artikel dat ten grondslag ligt aan uw vragen gaat uit van een onjuiste voorstelling van zaken. Er wordt verwezen naar aantallen aankomsten terwijl het nationale quotum ziet op het aantal selecties, welke vluchtelingen pas 6 maanden later – en daarmee grotendeels in het navolgende jaar – in Nederland aankomen.4 Daarnaast wordt er geen rekening gehouden met het gegeven dat in 2016 de uitvoering van hervestiging op grond van de EU-Turkije Verklaring (aanvang april 2016) meetelde in het nationale quotum. Vanaf 2017 is de hervestiging op grond van Europese migratieafspraken met Turkije losgetrokken van het nationale quotum.5
Heeft u een reactie vanuit de Verenigde Naties (VN) ontvangen nu Nederland niet volgens afspraak meewerkt aan de het VN-hervestigingsprogramma?
De regionale vertegenwoordiger van UNHCR voor West-Europa heeft 6 februari jongstleden per brief zijn zorgen geuit over het terugdraaien van de verhoging in het regeerakkoord van het nationale quotum van 500 naar 750 vluchtelingen en gevraagd om deze beslissing te heroverwegen.
Heeft u met uw beslissing rekening gehouden met het vertrouwen van andere landen die deelnemen aan het VN-hervestigingsprogramma? Zo ja, op welke wijze? Zo nee, waarom niet?
Zoals ik ook aan de regionaal vertegenwoordiger van UNHCR voor West-Europa heb geantwoord, blijft Nederland gecommitteerd aan hervestiging als belangrijk middel voor bescherming en een duurzame oplossing voor kwetsbare vluchtelingen. Het nationale quotum is voor de aankomende drie jaren vastgesteld op 500 vluchtelingen per jaar en in de uitvoering daarvan zal Nederland het gebruikelijke patroon van selectiemissies voortzetten. Daarnaast continueert Nederland de hervestiging van Syrische vluchtelingen uit Turkije. Verder, in het geval in de toekomst sprake is van Europese migratiesamenwerking met derde landen die leidt tot een verlaagde instroom in Nederland, blijft het kabinet bereid om (bij voorkeur in Europees verband) een verhoogde inzet op hervestiging te overwegen om de opvang in de regio te ontlasten.
Het bericht ‘Private equity mengt zich steeds meer in de zorg’ |
|
Simon Geleijnse (50PLUS) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Private equity mengt zich steeds meer in de zorg»?1
Ja.
Wat vindt u van het feit dat de Nederlandse Zorgsector aantrekkelijk is voor investeerders en private equitypartijen er vorig jaar honderden miljoen in investeerden?
De instroom van financiering door investeerders en private equitypartijen kan positieve effecten hebben op de zorg, bijvoorbeeld doordat dit meer mogelijkheden geeft voor het financieren van bijvoorbeeld investeringen in innovatie. Er kunnen echter ook risico’s zijn, bijvoorbeeld het in het artikel genoemde risico dat winst een groter belang kan krijgen dan zorg. Dat is uiteraard onwenselijk. Daarom is van belang dat iedere zorgaanbieder die in Nederland zorg levert, moet voldoen aan de Nederlandse wet- en regelgeving. Dat geldt onder andere voor de eisen rond kwaliteit van zorg en de besturing van zorginstellingen zoals vastgelegd in de Wet kwaliteit klachten en geschillen zorg (Wkkgz), de Wet toelating zorginstellingen (WTZi) en de Governancecode zorg 2017.
Hoe oordeelt u over de stelling dat door die investeringen waardevolle medische gegevens in handen kunnen komen van (buitenlandse) investeerders?
De bescherming van persoonsgegevens, waaronder medische gegevens, is van het hoogste belang. De goede omgang met medische gegevens valt onder de verantwoordelijkheid van de instellingen en zorgverleners zelf. De regels hieromtrent zijn streng en duidelijk (AVG, WGBO, Jeugdwet etc.) en gelden net zo goed voor buitenlandse investeerders. Het toezicht en de handhaving is in de eerste instantie belegd bij de Autoriteit Persoonsgegevens. Het is aan de Autoriteit persoonsgegevens om op te treden als iets niet klopt.
Deelt u de mening dat kwalitatief goede zorg altijd voorop moet staan en dat het doel van private equitypartijen, namelijk bedrijven lucratiever maken en vervolgens doorverkopen, niet strookt met dit doel? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ik vind dat de beschikbaarheid van kwalitatief goede, toegankelijke en betaalbare zorg aan patiënten voorop moet staan en acht investeringen van private equitypartijen alleen wenselijk als dat helpt bij het bereiken van dat doel. Daarom moeten zorginstellingen zich, ongeacht de vorm van financiering of het eigenaarschap, houden aan de regelgeving rond kwaliteit. De Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd ziet erop toe dat het kwaliteitsniveau van geleverde zorg bij zorginstellingen voldoen aan de wettelijke standaarden.
Wat vindt u van de stelling van de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) dat zij de mogelijkheid moeten krijgen om een zorginhoudelijke toets te doen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zoals ik uw Kamer heb geïnformeerd in mijn brief van 22 oktober 2018, onderzoeken de Minister voor Medische Zorg en Sport, de Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport en ik momenteel concrete suggesties van de ACM, de NZa en de IGJ om het zorgspecifieke fusietoezicht aan te scherpen.2 Ik streef ernaar uw Kamer hier voor de zomer over te informeren.
Bent u het eens met de stelling dat er een doordachte visie moet komen over hoe het zorgstelsel het publieke belang dient en hoe we dat willen beschermen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Tijdens de regeling van werkzaamheden van 5 maart 2019 heeft het lid van Brenk (50PLUS) verzocht om een brief over marktwerking in de zorg. Het door u gevraagde zal in die brief aan de orde komen. Zoals ik uw Kamer tijdens het Algemeen Overleg Verpleeghuiszorg van 19 februari 2019 heb geïnformeerd, zullen de Minister voor Medische Zorg en Sport, de Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport en ik in de beleidsagenda van de komende begroting van VWS nader ingaan op het thema van de organiseerbaarheid van de zorg.
Het bericht ‘Samenstelling verzekerdenpopulatie bepaalt resultaat zorgverzekeraars’ |
|
Corinne Ellemeet (GL) |
|
Bruno Bruins (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) |
|
![]() |
Kent u het artikel «Premieverschillen tussen zorgverzekeraars nemen toe»1 en het bericht «Samenstelling verzekerdenpopulatie bepaalt resultaat zorgverzekeraars?2
Ja
Wat vindt u van het grote verschil in het geraamde financieel resultaat na risicoverevening en zorginkoop tussen de verschillende verzekeraars, waarbij het grootste verschil inmiddels is opgelopen tot 180 euro per verzekerde per jaar?
Zorgverzekeraars worden voortdurend uitgedaagd om het verschil te maken door doelmatige en scherp-geprijsde zorginkoop, zorg van hoge kwaliteit en goede serviceverlening. Daarnaast ondervinden ze concurrentiële druk voor een efficiënte bedrijfsvoering, wat heeft geleid tot flinke besparingen in de bedrijfsvoering, zoals het artikel ook vermeldt. Zeker ook nu de ruimte in de solvabiliteit afneemt, en dus de ruimte om met teruggave van reserves de premiestijging te mitigeren, wordt het steeds belangrijker om als zorgverzekeraar het verschil te maken op de zorginkoop en doelmatige uitvoering.
Een essentiële voorwaarde is wel dat zorgverzekeraars dit financiële resultaat niet behalen door bepaalde groepen verzekerden te weren, of bepaalde zorg te verschralen met hetzelfde oogmerk. Hiervoor is een goede risicoverevening essentieel.
Wat vindt u van de grote verschillen in het geraamde financieel resultaat na risicoverevening en zorginkoop per verzekerde per jaar, waarbij sprake is van dezelfde inkoop maar verschillende merken?
Ik vind de conclusie op zich niet verrassend en zelfs logisch. Het is niet vreemd dat er verschillen bestaan in de resultaten op zorginkoop tussen risicodragers vallende onder eenzelfde concern. Zorgverzekeraars binnen een concern hebben immers verschillende verzekerdenprofielen. Afhankelijk van het verzekerdenbestand profiteert het ene merk meer van een bepaalde inkoopstrategie dan een ander merk. Bijvoorbeeld: als een concern zich met name richt op efficiënte inkoop voor ouderen, dan zal het merk met een oudere populatie daar meer van profiteren dan het merk met een relatief jonge populatie.
Het feit dat sommige verzekeraars met een relatief gezonde portefeuille een relatief laag resultaat hebben behaald, geeft aan dat verschillen in resultaten tussen verzekeraars niet per definitie door verschillen in populatiekenmerken wordt bepaald.
Deelt u de mening dat een hoog vrijwillig eigen risico de solidariteit in de zorg ondermijnt, omdat deze een financiële beloning biedt aan zorgverzekeraars voor het aantrekken van gezonde verzekerden?
Nee. Op 15 maart jl. heeft het CPB een nieuw onderzoek naar het vrijwillig eigen risico openbaar gemaakt.3 Dit onderzoek laat zien dat mensen zonder vrijwillig eigen risico enigszins meebetalen aan de premiekorting van mensen met vrijwillig eigen risico. Eerder4 had het CPB dit ingeschat op 5 euro per jaar. Het CPB heeft dit in het nieuwe rapport op een meer geavanceerde wijze berekend en komt uit op 3 euro per jaar, oftewel 25 cent per maand. We hebben een zeer solidair zorgstelsel, ik zie dit kleine bedrag dus niet als ondermijning van de solidariteit in ons zorgstelsel. Bezien op het totaal van de Zvw-gelden, gaat het hier om een effect van minder dan 0,1%. Bovendien laat het CPB zien dat de macro zorgkosten 41 miljoen euro lager zijn dan wanneer we geen vrijwillig eigen risico zouden hebben. Dit komt ook neer op ongeveer 3 euro voor elke premiebetaler. Mensen zonder vrijwillig eigen risico zouden er financieel dus niet op vooruit gaan indien het vrijwillig eigen risico zou worden afgeschaft. Mensen met een vrijwillig eigen risico zouden daarentegen na afschaffing van deze keuzemogelijkheid geconfronteerd worden met een forse premiestijging.
Deelt u de conclusie uit het onderzoek dat een verschil in samenstelling van de populatie van verzekerden een grotere invloed heeft op het resultaat dan de zorginkoop? Zo ja wat vindt u hiervan? Zo nee, waarom niet?
De samenstelling van de populatie kan inderdaad invloed hebben op het resultaat, maar dit gaat juist hand in hand met zorginkoopinspanningen. Het is onjuist te veronderstellen dat dezelfde zorginkoop bij verschillende populaties of verschillende verzekeraars tot hetzelfde resultaat zou moeten leiden. Als verzekeraars de prijzen van geneesmiddelen weten te verlagen bijvoorbeeld door preferentiebeleid of meer thuis- in plaats van ziekenhuisdialyses kunnen afspreken met ziekenhuizen en dialysecentra heeft dit logischerwijs veel meer effect bij een oudere populatie, die deze zorg meer gebruikt, dan bij een jonge populatie.
Aangezien de risicoverevening compenseert voor objectieve gezondheidsverschillen tussen populaties, wordt sturen op de samenstelling van de populatie steeds meer ontmoedigd.
Herkent u het beeld dat zorgverzekeraars scherper sturen op de samenstelling van hun populatie om daarmee financiële risico’s te verminderen, zoals ook blijkt uit het rapport van de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) «Risicoselectie en risicosolidariteit zorgverzekeringsmarkt» uit 2016?3 Zo ja, wat vindt u daarvan? Zo nee, hoe weerlegt u dat beeld?
De Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) laat in haar onderzoeken naar risicoselectie zien dat er sprake is van segmentatie op de polismarkt. Enerzijds zijn er polissen die vooral worden gekozen door overstappers (gezonde verzekerden) en een positief vereveningsresultaat kennen. Anderzijds zijn er polissen met een relatief steeds slechter resultaat. Op concernniveau blijken de resultaten zich uit te middelen. Dit betekent dat zorgverzekeraars de goede resultaten op de eerstgenoemde polissen inzetten om premiestijgingen van de andere polissen te voorkomen («solidariteit onder de financiële motorkap van het concern»). Tegelijkertijd hebben verzekeraars aangegeven te streven naar een evenwichtige verzekerdenpopulatie, die bijvoorbeeld naar leeftijd representatief is voor Nederland, om risico’s te spreiden.
Wat vindt u van het feit dat gemeentelijke collectiviteiten bedoeld voor mensen met een slechtere gezondheid en een kleine portemonnee deels afgestoten worden omdat zij verliesgevend zijn voor zorgverzekeraars?
De reden waarom verzekeraars gemeentelijke collectiviteiten beëindigen verschilt. Menzis heeft er voor gekozen om in de regio waar zij een groter aandeel verzekerden hebben en een zorgkantoor de samenwerking juist te intensiveren rondom de minimapolissen. Zij bouwen de polissen af in de regio’s waar zij als relatief kleine partij weinig verschil menen te kunnen maken. Zilveren Kruis heeft de polissen voor minima afgebouwd om een meer evenwichtige afspiegeling van de Nederlandse bevolking te krijgen. Ik kan partijen niet verplichten tot het aanbieden van collectiviteiten. Eerder is Zilveren Kruis aangesproken op een zorgvuldig proces, wat heeft geleid tot meer tijd voor gemeenten om te zoeken naar passende alternatieven. Daar staat tegenover dat Zilveren Kruis ook gelegenheidscollectiviteiten (collectiviteiten die voor iedereen toegankelijk zijn en geen specifieke afspraken maken bovenop de modelpolis) heeft beëindigd.
Gemeentelijke collectiviteiten zijn geen doel op zich maar één van de instrumenten die gemeenten kunnen inzetten ter ondersteuning van minima. Deze collectiviteiten kennen vele verschijningsvormen. Gemeenten stellen verschillende eisen voor de dekking van de aanvullende verzekering (bijvoorbeeld geen eigen bijdrage voor een bril of het herverzekeren van het eigen risico). Gemeenten ondersteunen minima verschillend (bijvoorbeeld de bijdrage in de premie voor de aanvullende verzekering). Gemeenten stellen verschillende eisen in relatie tot
andere gemeentelijke voorzieningen (soms is een minimapolis een verplichte voorliggende voorziening voordat burgers aanspraak kunnen doen op de bijzondere bijstand). Of de minimapolis daarmee de beste keuze is voor minima is sterk afhankelijk van het totale pakket dat de desbetreffende gemeente aanbiedt en de behoeften van de verzekerde.
Vanuit de oorspronkelijke doelstelling van collectiviteiten volg ik deze ontwikkeling nauwkeurig. Ik ben kritisch over het grote aantal collectiviteiten dat een exacte kopie is van de reguliere modelpolis en de korting niet legitimeert.
Erkent u dat de risicoverevening nog steeds niet voldoende compenseert voor mensen met een chronische ziekte? Zo ja, wat hebt u sinds uw aantreden ondernomen om deze ondercompensatie te corrigeren? Welke onderzoeken naar en aanpassingen aan het risicoverveningssysteem hebt u in gang gezet en doorgevoerd? Wat hebt u gedaan met de aanbeveling van de NZa uit 2016 om het vereveningssysteem verder te verbeteren en daarmee prikkels voor risicoselectie zo veel mogelijk weg te nemen?
Het Nederlandse vereveningsmodel is het meest geavanceerd en best presterende model ter wereld6. Dit is te danken aan jarenlange onderzoeken en doorontwikkelingen in samenwerking met een netwerk van onderzoekers en zorgverzekeraars. Ik heb daarin stappen gezet, met name voor het nog beter compenseren van chronisch zieken:
Omdat de verwachting is dat het lastig wordt om in de toekomst, gegeven de huidige bekostiging en beschikbare data, nog grote verbeteringen door te voeren in het ex ante model, onderzoek ik momenteel alternatieve oplossingen voor zeer specifieke groepen waar compensatie nog tekort lijkt te schieten, zoals extreem dure GGZ-patiënten7. Verder blijf ik het model regulier onderhouden door het aan te passen voor nieuwe medische ontwikkelingen of nieuwe kansrijke databronnen.
Deelt u de mening dat in tegenstelling tot de gemeentelijke collectiviteit – de minimapolis – de meeste overige collectiviteiten juist gezonde mensen trekt en bevoordeelt. Zo nee waarom niet?
Ik zie in de onderzoeken naar collectiviteiten een ruim aanbod. Ik constateer met mevrouw Ellemeet dat er meer collectiviteiten bestaan voor werkgevers dan voor bijvoorbeeld patiëntenverenigingen. Tegelijkertijd geldt ook voor mensen met slechtere gezondheid dat een ruime meerderheid collectief verzekerd is, onder andere via werkgeverscollectiviteiten (bijv. voor gepensioneerden) en (ouderen-) bonden. Ik zie ook verschillen in de korting die wordt verstrekt; de korting voor werkgeverscollectiviteiten ligt vaak iets hoger dan de korting voor collectiviteiten voor patiënten of minima.
Bent u net als GroenLinks van mening dat de huidige collectiviteitskorting van 10%, welke verlaagd wordt naar 5%, het aantrekken van gezonde mensen door zorgverzekeraars beloont en stimuleert?
Zoals aangegeven bij vraag 9, trekken collectiviteiten niet alleen gezonde verzekerden aan. Bovendien bestaat er sinds 2018 een kenmerk in de risicoverevening waardoor verzekeraars voor gezonde verzekerden minder gecompenseerd worden. Dit maakt verzekerden die drie jaar op rij weinig zorgkosten hebben, financieel minder aantrekkelijk voor verzekeraars.
Ik heb in generieke zin gekeken naar collectiviteitskorting en ik zie dat deze de oorspronkelijke doelstelling niet waar maakt. Er zijn veel collectiviteiten, ze zijn meestal een exacte kopie van de modelpolis en de korting wordt gefinancierd uit een opslag op de premie. De korting is daarmee geen resultaat van een besparing als gevolg van meer doelmatige zorg voor een specifieke groep verzekerden. Ik merk op dat verzekeraars op dit moment niet kunnen uitleggen waarom verzekerden de eigen korting volledig of grotendeels zelf betalen of de korting voor anderen betalen. U weet dat ik al geruime tijd met partijen in gesprek ben om hen te vragen naar een onderbouwing of legitimering van de korting. Partijen in het veld geven aan dat het legitimeren van 10% korting sowieso lastig is en de meesten zien daarmee de voorgenomen maatregel om de korting te verlagen naar 5% als logische stap.
Omdat ik kritisch ben ten opzichte van de resultaten rondom collectiviteiten, tref ik voorbereidingen om de wettelijk toegestane maximale korting met ingang van 2020 te verlagen naar 5%. De maatregel ligt momenteel voor bij de Raad van State en ik zal uw Kamer na ommekomst van de Raad van State informeren. Mede omdat enkele verzekeraars, werkgevers en assurantietussenpersonen aangeven meerwaarde te zien in het product, maak ik de tussenstap om de korting te verlagen naar 5%. Begin 2020 zal ik monitoren wat de effecten zijn: zijn er minder collectiviteiten, vooral minder collectiviteiten die precies hetzelfde zijn als de modelpolis, en kunnen partijen legitimeren waarom er een opslag voor moet worden gerekend, of beter nog, kunnen zij laten zien dat zij korting kunnen legitimeren zonder opslag?
Het beleidsidee van de collectiviteit is dat een verzekeraar specifieke afspraken maakt voor een bepaalde groep en de behaalde doelmatigheid terug kan geven aan de werkgever of verzekerden in de vorm van een korting. In de praktijk werden er tot dusver geen specifieke afspraken gemaakt in de zorginkoop specifiek voor collectiviteiten. Wel is denkbaar dat er een besparing kan worden gegenereerd via de inhouding op bijvoorbeeld uitkering of salaris van groepen met een verhoogd risico op wanbetaling, maar dat is beperkt. Ik sluit ook niet uit dat er andere mogelijkheden zijn om de korting te legitimeren, daarvoor heb ik partijen bevraagd deze aan te leveren.
Deelt u de mening dat de collectiviteitskorting moet worden afgeschaft aangezien de mogelijke voordelen die tot nu toe nauwelijks in praktijk zijn gebracht niet opwegen tegen de nadelen? Zo nee, waarom niet?
Zoals aangegeven bij 10 zie ik momenteel onvoldoende legitimering voor de korting. Ik heb in mijn brief van juni 20188 aangegeven dat ik de korting met ingang van 2020 verlaag tot 5% en vervolgens zal monitoren wat de effecten zijn. In de zoektocht om het effect van de collectiviteitskorting te verbeteren zijn al diverse initiatieven genomen: van werkconferentie over de best practices tot onderzoek naar zorginhoudelijke criteria door de NZa. Ik streef naar een kleiner, overzichtelijker polisaanbod, waarbij de polissen die aangeboden worden geen kopieën van elkaar zijn die onder een andere naam worden verkocht maar wezenlijk van elkaar verschillen. Collectiviteiten verergeren het grote aanbod van kopieën. Begin 2020 laat ik monitoren of de maatregel van het verlagen van de collectiviteitskorting effecten sorteert: is het aanbod overzichtelijker geworden en is het inzichtelijker wat de verschillen zijn en wat de korting legitimeert?
Bent u daarnaast van mening dat een goedwerkend risicovereveningssysteem extra belangrijk is bij het wegvallen van de collectiviteitskortingen, zoals blijkt uit het Equalis-onderzoek? Kunt dit toelichten?
Een goedwerkend risicovereveningssysteem is in iedere situatie cruciaal voor het functioneren van ons zorgstelsel. Daarom blijf ik het model voortdurend onderhouden door het aan te passen voor nieuwe medische ontwikkelingen of nieuwe kansrijke databronnen en monitor ik de werking elk jaar.
Bent u bereid om alle instrumenten die zorgverzekeraars kunnen gebruiken om tot risicoselectie te komen te evalueren? Kunt dit toelichten?
De potentiële instrumenten voor risicoselectie (zoals collectiviteiten, het vrijwillig eigen risico en polissen met beperkende voorwaarden) hebben reeds mijn aandacht. Daarnaast bewaakt de NZa dat de acceptatieplicht en het verbod op premiedifferentiatie worden nageleefd. Ook besteedt de NZa aandacht aan het onderwerp «Risicosolidariteit en risicoselectie» in haar jaarlijkse monitor van de zorgverzekeringsmarkt. De volgende monitor verschijnt naar verwachting dit najaar.
Bent u bereid om de ex-post verevening te herintroduceren en daarmee de tekortkomingen van het huidige verveningssysteem weg te nemen? Kunt dit toelichten?
Omdat ex-post verevening doelmatigheidsprikkels en daarmee het betaalbaar houden van de zorg in de weg staat, heeft herintroductie van ex-post verevening niet mijn voorkeur. Ook verzekeraars hebben een voorkeur voor een ex-ante voorspelling, mits dit leidt tot adequate compensatie. Voor een aantal specifieke afgebakende thema’s sluit ik op voorhand niet uit dat (al dan niet tijdelijk) een gerichte vorm van ex post compensatie kan worden ingezet, zoals bij zeer dure ggz-patiënten en extreem dure nieuwe medicijnen.9 Ik heb dat in mijn brief van 18 juni 2018 toegelicht.
Kunt u bovenstaande vragen beantwoorden voor het algemeen overleg Zorgverzekeringswet op 10 april 2019?
Ja
Massale bomenkap in Nederland |
|
Frank Wassenberg (PvdD), Femke Merel Arissen (PvdD) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, visserij, voedselzekerheid en natuur) (CU) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Leve de natuur, weg met het bos?», waaruit blijkt dat er sprake is van massale bomenkap in Nederland?1
Ja.
Is het waar dat de Nederlandse ontbossing verhoudingsgewijs harder gaat dan in het Braziliaanse Amazonegebied? Zo nee, in welk tempo is er in Nederland sprake van ontbossing?
Verhoudingsgewijs is deze uitspraak waar en dat is een serieus probleem. Wel is het zo dat het in absolute aantallen bomen en hectares uiteraard om onvergelijkbare grootheden gaat. Daarmee wil ik het probleem echter niet bagatelliseren.
Klopt het dat er in de praktijk ieder jaar tussen de 1.500 en 3.500 hectare aan bomen gekapt wordt in Nederland? Zo nee, hoeveel hectare bomen werden er op jaarbasis in de afgelopen vijf jaar gekapt?
Ja dat klopt. Dit zijn erg hoge aantallen, ook in absolute zin. Ik realiseer mij dat deze problematiek urgentie heeft en ben dan ook begonnen met het opzetten van een bossenstrategie, waarin deze aan de orde komt. Wat de cijfers betreft hebben wetenschappers van Wageningen Environmental Research in het Vakblad Natuur, Bos en Landschap uit september 2017 («Het Nederlandse bos als bron van CO2») cijfers gepubliceerd over ontbossing. Hierin stellen zij dat (na correctie) gedurende de periode 2013–2017 de netto-ontbossing (het saldo van bebossing minus ontbossing) per jaar gemiddeld 1.350 ha besloeg. De brutoontbossing (dus zonder het meetellen van bebossing) bedroeg in deze periode 3.036 ha.
Nederland rapporteert in VN-en in EU-verband in het kader van de Klimaatconventie via de jaarlijkse zogeheten broeikasgas(inventaris)rapportages. Recent heeft Nederland gerapporteerd dat over de periode 2013–2017 per jaar de bruto ontbossing 4.778 ha is en de brutobebossing 2.237 ha was, resulterend in 2.541 ha netto-ontbossing per jaar. Het verschil tussen deze 2.541 ha en de 1.350 ha uit het tijdschrift van de Wageningse onderzoekers, is dat het laatste cijfer voor een aantal aspecten is gecorrigeerd (Zo stond 3.158 ha in 2013 ten onrechte als bos op de topografische kaart; zie verder de toelichting in het artikel). In de internationale broeikasgasrapportages was dit niet mogelijk, omdat consistent moet worden gerapporteerd ten opzichte van vorige rapportages.
Kunt u aangeven welk deel hiervan bestemd is om aan de vraag naar biomassa te voldoen en welk deel hiervan dient om aan de Natura 2000-doelstellingen te voldoen?
Ik beschik niet over exacte cijfers met betrekking tot de redenen van het kappen van bos. In het genoemde artikel in het vakblad Natuur, Bos en Landschap hebben de Wageningse wetenschappers in tabel 3 een indicatieve verdeling opgenomen. Hierin staat dat 38% van de ontbossing te maken heeft met de omvorming naar andere natuur. Biomassa staat hier niet genoemd.Zoals eerder in de begeleidende brief (Kamerstuk 33 576, nr. 163) bij de beantwoording van deze schriftelijke vragen vermeld, voeren provincies een inventarisatie uit naar de beoogde houtkap in de bestaande Natura 2000- en PAS-maatregelen.
Kunt u aangeven welke impact grootschalige bomenkap heeft op de biodiversiteit? Zo nee, waarom niet?
We kunnen geen algemene conclusie trekken over het effect van bomenkap op biodiversiteit. Dit zal per situatie verschillen. Zo kan er bij omvorming van bos naar andere natuur op termijn sprake zijn van een stijging van de biodiversiteit. Bovendien wijs ik erop dat wet- en regelgeving er aan bijdragen dat in de meeste gevallen nieuwe bomen worden geplant als er bomen worden gekapt.
Deelt u de mening dat biodiversiteitdoelen gehaald zouden moeten worden via een bronaanpak (stikstofuitstoot, gifgebruik en monocultuur in de landbouw een halt toeroepen) in plaats van middels het kappen van bomen? Zo nee, waarom niet?
Mijn ambitie om de biodiversiteit te verbeteren kan worden gehaald door talloze, uiteenlopende acties van diverse betrokkenen. Zo dragen de afspraken met provincies in het Natuurpact, zoals de realisatie van het Natuurnetwerk Nederland, in belangrijke mate bij aan het realiseren van de internationale biodiversiteitsdoelen. Ook weten we dat aanvullende acties nodig zijn om de doelen binnen handbereik te krijgen. Zo dragen de uitvoering van mijn LNV-visie en het Deltaplan Biodiversiteitsherstel, dat ik ondersteun, bij aan het verbeteren van de biodiversiteit. Ook zet ik me hier in EU-en VN-verband voor in. Zoals vermeld in het dertigledendebat over bedreigde diersoorten op 18 april 2019, zal ik uw Kamer nader informeren over mijn inzet in het traject voor een «new deal for nature», waarover op de VN-Biodiversiteitsconferentie (CBD) eind volgend jaar afspraken moeten worden gemaakt.
Het kappen van bomen is uiteraard geen doel op zichzelf bij het versterken van de biodiversiteit, maar kan in sommige gevallen een noodzakelijk instrument zijn om ruimte te bieden aan andere natuurtypen die de biodiversiteit vergroten (zie ook het antwoord op vraag 5).
Vindt u het ook onterecht dat bomen die gekapt worden vanuit Natura 2000-doelen niet gecompenseerd hoeven te worden via herplanting? Zo nee, waarom niet?
Een strikte toepassing van de herplantplicht in en rondom Natura 2000-gebieden is in de Wet natuurbescherming losgelaten, omdat omvorming van bos tot andere natuur soms noodzakelijk kan zijn om natuurwaarden die behoren bij de habitats van beschermde soorten te realiseren of foerageergebieden voor beschermde soorten te creëren. Met het treffen van deze instandhoudingsmaatregelen wordt voldaan aan de verplichting die de Europese Habitatrichtlijn oplegt aan Nederland.
Dat neemt niet weg dat ik daarnaast ook het belang van de aanplant van nieuw bos onderken. Bij het ontwikkelen van mijn bossenstrategie zal ik de mogelijkheden hiervoor dan ook in beeld brengen.
Kunt u aangeven hoeveel hectare natuurbos de afgelopen jaren is veranderd in productiebos en kunt u uitsluiten dat de vraag naar biomassa hier van invloed op is? Zo ja, waarop baseert u dat?
Deze vragen impliceren dat natuurbos wordt omgezet naar productiebos. Ik herken deze ontwikkeling niet. Pure productiebossen zijn er nauwelijks in Nederland. Het meeste bos in Nederland is multifunctioneel; dat wil zeggen dat de functies natuur, recreatie en productie daarin met elkaar worden gecombineerd. Daarnaast zijn er bossen waarin de natuurfunctie de overhand heeft. Ons beeld is dat biomassa veelal een restproduct van het bosbeheer is. Aangezien hier geen nauwkeurige cijfers over beschikbaar zijn, ga ik dit nader laten onderzoeken. Deze cijfers vormen vervolgens ook input voor de bossenstrategie.
Deelt u de mening dat de omzetting van natuurbos naar productiebos slecht is voor de biodiversiteit? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 8.
Bent u nog steeds van mening dat Nederland de internationale en nationale verplichtingen om de achteruitgang van de biodiversiteit te stoppen in 2020, niet gaat halen?
Uit de Balans van de Leefomgeving blijkt dat de achteruitgang van soorten in natuurgebieden gemiddeld genomen stabiliseert, maar ook dat in met name agrarisch gebied nog sprake is van een neergaande lijn.
Ook weten we dat we wereldwijd niet op schema liggen om de zogeheten «Aichi-doelen» van het Biodiversiteitsverdrag (CBD) te halen. Ik zet mij daarom, samen met andere landen in de wereld en maatschappelijke partijen in Nederland, in voor een «new deal for nature», waarover bij de CBD-conferentie in China eind volgend jaar afspraken gemaakt moeten worden (zie ook het antwoord op vraag 6).
Erkent u dat er juist tienduizenden hectares natuurbos in Nederland bij moeten komen om de klimaat- en biodiversiteitsdoelen te halen, in plaats van hout te gebruiken als energiebron? Zo nee, waarom niet?
Ik erken het belang van de aanplant voor nieuw bos. Dit is dan ook een onderwerp waarover ik bij de uitwerking van het ontwerpKlimaatakkoord en de bossenstrategie volop in overleg ben en ga met provincies, natuurbeheerders en andere betrokken partijen.
De berichten ’Deze omstreden afvalberg mag van de provincie blijven liggen. Bewoners maken zich zorgen' en 'Gedeputeerde Tekin geeft verkeerde informatie over afvalberg Tata Steel' |
|
Tom van der Lee (GL), Suzanne Kröger (GL) |
|
Stientje van Veldhoven (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (D66) |
|
![]() |
Kent u de berichten »Deze omstreden afvalberg mag van de provincie blijven liggen. Bewoners maken zich zorgen»1 en «Gedeputeerde Tekin geeft verkeerde informatie over afvalberg Tata Steel»?2
Ja.
Op basis van welke wet- en regelgeving heeft de omgevingsdienst Noordzeekanaalgebied in 2014 besloten dat de berg afval toch niet opgeruimd diende te worden? Zijn de Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT) en het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) bij dit besluit betrokken geweest?
Blijkens de brief die gedeputeerde staten van Noord-Holland op 13 maart jl. aan de provinciale staten hebben gestuurd, die ik ter informatie bijvoeg, heeft GS in 2014 op basis van de opgebouwde reeks halfjaarlijkse monitoringsresultaten vastgesteld dat de berg oxykalkslik geen risico’s voor het grondwater opleverde. Daarmee was er vanuit de water- en bodemwetgeving (Waterwet, Wet Bodembescherming) geen reden voor verdergaande maatregelen dan voortzetting van de bestaande monitoring en was er voor de provincie ook geen reden om de ILT of het RIVM te raadplegen. Verder zet de brief uiteen dat in 2014 door GS is vastgesteld dat de berg aangemerkt moest worden als een «voormalige stortplaats» waar de Wet bodembescherming en de regels over de nazorg van voormalige stortplaatsen (NAVOS) van toepassing is. In de brief geeft de provincie aan dat in het kader van NAVOS uitdrukkelijk risico’s voor de omgeving en het milieu uitgesloten moeten worden, dat die risico’s voor de berg oxykalkslik uitgesloten zijn en dat door middel van monitoring ook risico’s naar de toekomst uitgesloten kunnen worden.
Waarom heeft u niet eerder ingegrepen, terwijl in het artikel staat dat het toenmalige Ministerie van Vrom in 1995 al schreef dat «het niet gewenst is dat het slik nog tientallen jaren op de huidige wijze wordt opgeslagen»?
Het bevoegd gezag ligt bij de provincie Noord-Holland. Het storten van oxykalkslik is in 1985 gestopt. Het voornaamste milieurisico betrof vervuiling van het grondwater door uitloging van schadelijke stoffen. Door de ingestelde structurele monitoring van de grondwaterkwaliteit werd geborgd dat eventueel optredende vervuiling gesignaleerd zou worden, zodat bepaald kon worden welke maatregelen nodig waren. De monitoring wees uit dat grondwaterverontreiniging niet optrad. In de loop der jaren is er op natuurlijke wijze (door windaanvoer) een afdekking van onder andere zand en begroeiing ontstaan. Hiermee was ook het risico van verspreiding van schadelijke stoffen uit het oxykalkslik via de lucht door verwaaiing voldoende beperkt. Hiermee was er geen urgentie om op verdergaande maatregelen aan te dringen. Niettemin heb ik de Noord-Hollandse gedeputeerde van milieuzaken nadrukkelijk gevraagd om met Tata Steel te onderzoeken of er preventieve maatregelen mogelijk zijn om uitloging naar grondwater niet alleen te bewaken met monitoring, maar actief tegen te gaan. Ook heb ik de gedeputeerde gevraagd om met Tata Steel te bespreken of het zoeken naar mogelijkheden voor hergebruik van het oxykalkslik weer opgepakt kan worden.
Op basis van welke onderzoeken trekt de provincie Noord-Holland de conclusie dat er geen risico’s voor de leefomgeving zijn opgetreden? Kunnen deze onderzoeken met de Kamer gedeeld worden?
De betreffende monitoringsresultaten zijn genoemd in het antwoord op de vragen 2 en 3. Deze zijn opvraagbaar bij de provincie Noord-Holland of haar uitvoeringsorganisatie, de Omgevingsdienst Noorzeekanaalgebied, en worden binnenkort ook door de provincie openbaar gemaakt.
Wat zijn de gezondheidsrisico’s van oxykalkslik?
De gezondheidsrisico’s hangen samen met de routes via welke mensen blootgesteld kunnen worden aan stoffen uit het oxykalkslik. Zoals aangegeven in het antwoord op de vragen 2 en 3, zijn er volgens de provincie geen risico’s van betekenis wat betreft blootstelling via de routes van grondwater of verwaaiend stof. Onderzoek naar andere blootstellingsroutes aan stoffen uit het oxykalkslik is mij niet bekend. De provincie is in deze het bevoegd gezag.
Wat zijn de mogelijke gezondheidsrisico’s voor de omwonenden van de afvalberg?
Zie antwoord vraag 5.
Wat zijn de risico’s voor natuur, lucht en bodem?
Oxykalkslik bevat geen schadelijke stoffen die vluchtig zijn, dat wil zeggen die kunnen uitdampen en zo luchtverontreiniging zouden veroorzaken. Luchtverontreiniging door verwaaiing wordt volgens de provincie voorkomen door de afdekkende korstlaag die zich gevormd heeft en de begroeiing. Uitloging van arseen en zware metalen zouden in principe verontreiniging van de bodem en het grondwater onder de berg kunnen veroorzaken, maar volgens GS heeft de monitoring van het grondwater geen verhoogde gehalten van genoemde stoffen opgeleverd die toe te wijzen zijn aan de berg.
Er is mij geen informatie bekend over mogelijke schadelijke effecten voor dieren die in de begroeiing leven of voedsel zoeken.
Wordt op dit moment de bodem- en grondwaterkwaliteit rond de afvalberg gemonitord? Worden hierbij ook verhoogde concentraties arseen en overschrijdingen van metalen aangetroffen?
Het relevante aspect van de bodemkwaliteit dat door de berg beïnvloed kan worden is de grondwaterkwaliteit. Deze wordt ook nu nog gemonitord. De brief van GS van 13 maart geeft aan dat in het verleden een verhoogde concentratie arseen is aangetroffen, maar dat de afgelopen jaren een dalende trend is gemeten. Ik heb van de provincie vernomen dat de eertijds verhoogde concentratie arseen naar alle waarschijnlijkheid niet aan de berg toegeschreven kan worden, omdat verhoogde gehalten arseen op meer plaatsen in het Noord-Hollandse grondwater voorkomen.
De omgevingsdienst geeft aan dat het grondwater de afgelopen 20 jaar is gemonitord op de meest kritische stoffen. Hieruit blijkt dat (incidenteel) de interventiewaarde wordt overschreden voor een aantal zware metalen (lood en chroom) en arseen. Er vindt geen toename in concentraties en omvang plaats. De geconstateerde grondwaterverontreinigingen hebben een andere oorzaak en zijn opgenomen in het locatiebeheerplan van Tata Steel. De omgevingsdienst concludeert dat er geen ontoelaatbare verspreidingsrisico’s aanwezig zijn.
Wordt de gezondheid van werknemers en omwonenden gemonitord?
Het RIVM doet samen met de GGD Kennemerland onderzoek naar (vragen die leven over) de gezondheid van omwonenden van Tata Steel maar er vindt geen specifieke monitoring plaats met betrekking tot de berg oxykalkslik.
Kan Tata Steel alsnog worden verplicht om de afvalberg op te ruimen?
Daartoe kan Tata Steel door de provincie als bevoegd gezag verplicht worden als er alsnog onaanvaardbare risico’s voor mens of milieu blijken te zijn. Hier is echter nu geen sprake van.
Hoe kan het dat Tata Steel in 2010 gesommeerd wordt de berg alsnog op te ruimen en de provincie Noord-Holland vervolgens vier jaar lang niet handhaaft?
In de brief van GS van Noord-Holland aan provinciale staten van 13 maart jl. (bijgevoegd)3 wordt het volgende aangegeven. De provincie heeft in 2010 een brief aan Tata Steel gestuurd met de opdracht de opslag binnen zes maanden te beëindigen of noodzakelijke informatie te verschaffen om de opslag te vergunnen. Tata Steel heeft in de periode 2010–2014 onderzocht of hergebruik mogelijk was. In 2014 was duidelijk dat hergebruik niet mogelijk was, maar ook dat het blijven liggen van het materiaal geen risico opleverde voor de leefomgeving. Daarom heeft de brief uit 2010 niet geleid tot daadwerkelijke handhaving.
Wat is de definitie van «afgedekt» in de wet en is daaraan voldaan in deze situatie? Is «begroeiing» en een slagboom voldoende bescherming voor de omgeving, bodem, lucht en water?
In een tweede brief aan de Staten, die ik eveneens bijvoeg4, stelt GS van Noord-Holland dat zij terecht spreekt over afdekking, doelend op de gevormde harde korstlaag. Het college wijst erop dat de oxykalkslikdepot valt onder het regime van de Wet bodembescherming, die verplicht tot maatregelen ter voorkoming van verspreiding van verontreiniging, maar geen dwingend voorschrift geeft voor afdekking, zoals afdichting met een folie. GS melden dat volgens gedane onderzoeken de harde korstlaag een extra barrière vormt voor uitspoeling van de berg door hemelwater en tevens verstuiving voorkomt. Daarbij wordt in de brief aangegeven dat aanvullende maatregelen, zoals het afdichten met een folie, milieutechnisch geen meerwaarde hebben.
Hebben Tata Steel en de provincie Noord-Holland hun eigen feiten gecreëerd door niet te handelen en niet te handhaven totdat termijnen zijn verstreken en het probleem «historisch» werd en onder andere regelgeving viel?
Zie hiervoor het antwoord op vraag 11.
Vindt u, gelet op deze kwestie en de recente problemen rond de grafietregen, dat hier sprake is van een patroon in tekortschietende handhaving van een bedrijf dat haar eigen verdienmodel laat prevaleren boven de naleving van regels die de kwaliteit van de leefomgeving en gezondheid van bewoners dienen te verzekeren? Zo ja, wat gaat u doen om dat patroon te doorbreken?
De gang van zaken rond de berg oxykalkslik is op grond van de mij bekende informatie geen voorbeeld van tekortschietende handhaving. Het is mijn streven uw Kamer in mei een brief over de situatie en handhaving bij Tata Steel te sturen.
Het bericht ‘Rijk verdeelt wmo-gelden anders: Gelderse gemeenten krijgen miljoenen minder’ |
|
John Kerstens (PvdA) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66), Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen het bericht «Rijk verdeelt wmo-gelden anders: Gelderse gemeenten krijgen miljoenen minder»?1
Ja.
Herkent en erkent u het signaal dat de, bij de voorgestelde verdeling van gelden voor met name beschermd wonen, gehanteerde berekeningswijze «principieel onjuist» is en in ieder geval leidt tot onrechtvaardige uitkomsten?
Het nieuwe verdeelmodel vloeit voort uit het rapport van de Commissie Toekomst Beschermd Wonen, dat in opdracht van de VNG in 2015 is opgesteld. Deze commissie adviseert gemeenten de mensen die beschermd wonen zoveel mogelijk in «gewone» woningen en wijken – in hun eigen sociale omgeving – te begeleiden en ondersteunen, gericht op herstel en zelfredzaamheid. Rijk, VNG en gemeenten hebben deze visie omarmd en werken op dit moment aan de implementatie. De commissie Toekomst Beschermd Wonen heeft aangegeven dat hier een nieuw verdeelmodel bij hoort. Dit beoogt het voor gemeenten aantrekkelijk te maken om in te zetten op preventie, om meer samenhang in de ondersteuning te bieden en om verkokering te doorbreken.
In de huidige situatie worden de middelen verdeeld op basis van het historisch gegroeide aanbod in gemeenten. Een dergelijke verdeling past volgens de commissie Toekomst Beschermd Wonen niet bij bovengenoemde beweging. Daarom hebben Rijk en VNG – in navolging van het advies van genoemde commissie – opdracht gegeven tot het ontwikkelen van een objectieve verdeling over alle gemeenten op basis van de «vraag». Het nieuwe verdeelmodel, waarvan de voorlopige uitkomsten nu bekend zijn, sluit daar bij aan.
Herkent en erkent u het signaal dat bedoelde berekeningswijze zelfs een averechts effect kan hebben, in die zin dat het voor gemeenten nu lucratief wordt om zo min mogelijk instellingen binnen de eigen gemeentegrenzen te hebben omdat zij daarvoor worden «gestraft»?
Deze redenering gaat uit van de huidige manier waarop beschermd wonen is geregeld, met een bekostiging op basis van het historisch gegroeide aanbod in gemeenten. Hiermee wordt voorbijgegaan aan de gewenste inhoudelijke beweging zoals toegelicht bij het antwoord op vraag 2. Er zijn gemeenten waarbij het budget dat zij krijgen niet past bij de vraag (onder meer van haar eigen inwoners) naar beschermd wonen. Ik vind het belangrijk dat deze gemeenten de middelen ontvangen die aansluiten bij die vraag en dat gemeenten in staat worden gesteld bovengenoemde beweging te maken.
Bovendien hebben gemeenten de wettelijke verantwoordelijkheid de mensen die in aanmerking komen voor beschermd wonen ook te helpen. Het aantal voorzieningen dat gemeenten bieden, moet aansluiten bij de vraag. Het is belangrijk dat in de regio afspraken worden gemaakt over hoe de mensen die een beroep doen op beschermd wonen en de maatschappelijke opvang op een goede manier geholpen kunnen worden. Tijdens bestuurlijk overleg is met de VNG afgesproken dat alle regio’s in 2019 uitvoeringsafspraken zullen maken. Deze uitvoeringsafspraken gaan over de inhoudelijke randvoorwaarden die de commissie Toekomst Beschermd Wonen in haar advies noemt, maar ook over andere randvoorwaarden zoals de verantwoordelijkheidsverdeling tussen gemeenten in de regio, de verdeling van het beschikbare budget en de wijze waarop partijen in de regio met elkaar samenwerken.
Kunt u garanderen dat de toegang tot goede zorg, wanneer nodig, niet in het gedrang komt door de nieuwe berekeningswijze?
De Wmo 2015 biedt cliënten de nodige waarborgen voor goede zorg en ondersteuning. De Wmo 2015 verplicht gemeenten namelijk tot het doen van zorgvuldig onderzoek als iemand zich meldt voor Wmo-ondersteuning. Als hieruit blijkt dat een cliënt op de gemeente is aangewezen voor ondersteuning, moet de gemeente deze ook bieden. Deze ondersteuning moet passend zijn, ook wat betreft de omvang. De wijze van verdeling van middelen over gemeenten doet niets af aan de aanspraken die burgers aan de Wmo 2015 kunnen ontlenen.
Verder geldt dat de toegang tot goede zorg van veel factoren afhankelijk is, bijvoorbeeld van de wijze waarop de gemeente de toegang heeft ingericht en de werkwijze van de professionals in de praktijk. De financiële randvoorwaarden zijn daar een onderdeel van. Gemeenten werken in de eerdergenoemde uitvoeringsplannen uit hoe zij cliënten continuïteit in de hulp en ondersteuning kunnen bieden.
Heeft u met de gemeenten in kwestie gesproken over de effecten van het nu voorgestelde model dan wel bent u bereid alsnog met hen in gesprek te gaan?
Het voorlopige verdeelmodel is tot stand gekomen onder begeleiding van een breed samengestelde werkgroep waarin ook de VNG en gemeenten waren vertegenwoordigd. Reeds voor de publicatie van de voorlopige uitkomsten van de nieuwe verdeling heb ik met de VNG afgesproken om de komende maanden het gesprek met gemeenten te voeren. Zo verleende mijn departement medewerking aan de regionale bijeenkomsten die de VNG eind maart/begin april 2019 voor gemeenten heeft georganiseerd. Daarnaast heeft de Staatssecretaris van VWS begin april hierover gesproken met de wethouders van de centrumgemeenten voor beschermd wonen, maatschappelijke opvang en vrouwenopvang. Tijdens dat overleg hebben de wethouders gemeld dat zij een groep experts gaan vragen advies uit te brengen over een aantal (randvoorwaardelijke) zaken met betrekking tot het verdeelmodel. Dit advies is voor de zomer gereed en zal worden besproken tijdens bestuurlijk overleg tussen Rijk en gemeenten.
Ik maak van de gelegenheid gebruik u te melden dat mijn ambtenaren, conform de motie Kerstens (Tweede Kamer, vergaderjaar 2018–2019, 34 477, nr.2, begin dit jaar een constructief gesprek hebben gehad met de brancheverenigingen van zorgaanbieders over onder meer het tijdpad van invoering van het verdeelmodel beschermd wonen. In het gesprek is toegelicht waarom Rijk en VNG willen vasthouden aan het afgesproken moment van invoering van de nieuwe verdeling en is van gedachten gewisseld over de inhoud van het verdeelmodel.
Bent u bereid het nu voorgestelde model te herzien, de invoering ervan aan te houden dan wel op andere wijze de gestelde negatieve effecten ervan te voorkomen? Z0 ja, op welke wijze?
Met de VNG heb ik afgesproken het verdeelmodel komend jaar nog een keer tegen het licht te houden en zo nodig verbeteringen door te voeren. In het voorjaar van 2020 vindt definitieve besluitvorming plaats over het verdeelmodel en het moment van invoering. Vooralsnog is invoering voorzien voor 2021, tenzij nadere inzichten de implementatie in de weg staan. Dat is ook het jaar waarin de verbeterde verdeling van de middelen in het gemeentefonds voor het gehele sociaal domein zijn beslag moet krijgen.
Rijk en VNG hebben er bewust voor gekozen invulling te geven aan de visie van de Commissie Toekomst Beschermd Wonen. Een wijziging in een verdeelmodel leidt altijd tot herverdeeleffecten: sommige gemeenten gaan er financieel op vooruit, andere gemeenten ondervinden financieel nadeel. Via een ingroeipad zal er voor worden gezorgd dat het negatieve effect niet in één keer, maar geleidelijk wordt doorgevoerd zodat gemeenten en andere betrokken partijen in de gelegenheid worden gesteld toe te groeien naar de nieuwe situatie en continuïteit in het ondersteuningsaanbod kan worden gegarandeerd.
Bent u bereid, nu de signalen dat gemeenten in toenemende mate (bijvoorbeeld in relatie tot jeugdzorg en als gevolg van de invoering van het abonnementstarief in de Wmo) geld tekortkomen steeds luider klinken, extra geld daarvoor uit te trekken?
Het kabinet neemt de signalen van gemeenten serieus en heeft daarom een aantal handreikingen gedaan aan gemeenten, zoals verdiepend onderzoek naar de jeugdhulp. Het onderzoek bevindt zich in de afrondende fase. Het streven is het onderzoek eind april aan uw Kamer te sturen. In het voorjaar van 2019 worden de resultaten uit het onderzoek besproken en gewogen op de bestuurlijke tafel.
Ziet u hier, zoals in het artikel gesteld, een rol voor de provincie weggelegd? Zo ja, welke?
Beschermd wonen, maatschappelijke opvang en Wmo begeleiding vallen onder de verantwoordelijkheid van gemeenten. Ik zie daarom op dit terrein geen rol weggelegd voor de provincie.
Rijnvarenden, die grote persoonlijke naheffingen ontvingen van de Nederlandse belastingdienst voor sociale premies, die zij ook al in Luxemburg betaald hebben |
|
Pieter Omtzigt (CDA), Martijn van Helvert (CDA) |
|
Menno Snel (staatssecretaris financiën) (D66), Raymond Knops (staatssecretaris binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA), Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (D66) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Matroos Maarten moet 24.000 euro belasting betalen: «Het is niet fair wat mijn werkgever heeft gedaan»« en de bijbehorende uitzending van EenVandaag?1
Ja.
Kunt u uitleggen welke pogingen er door de Nederlandse autoriteiten gedaan zijn om de uitstaande schuld op de ex-werkgever te verhalen?
De Belastingdienst kan vanwege zijn geheimhoudingsplicht niet ingaan op individuele belastingplichtigen.
In het algemeen geldt dat het de schuldenaar is die een schuld op een derde dient te verhalen. Bij persoonlijke schulden aan de Belastingdienst, is de Belastingdienst daarom niet in de positie om een schuld op een derde, bijvoorbeeld de werkgever, te verhalen.
Is er een poging gedaan om de ex-werkgever aansprakelijk te stellen, bijvoorbeeld via bestuurdersaansprakelijkheid?
De Belastingdienst kan vanwege zijn geheimhoudingsplicht niet ingaan op individuele belastingplichtigen.
In het algemeen geldt dat de Belastingdienst derden aansprakelijk kan stellen voor persoonlijke schulden van een belastingplichtige als daarvoor een wettelijke grondslag bestaat. Het gaat dan om inlenersaansprakelijkheid, ketenaansprakelijkheid en bestuurdersaansprakelijkheid.
Indien een werknemer naar aanleiding van een aanslag inkomstenbelasting een schuld aan de Belastingdienst heeft, zijn de genoemde instrumenten niet toepasbaar en kan de Belastingdienst de werkgever daarvoor niet aansprakelijk stellen.
Klopt het dat er voor deze Rijnvarenden sociale premies zijn afgedragen in Luxemburg en dat de Rijnvarenden er niet in slagen om deze betaalde premies terug te krijgen uit Luxemburg?
Binnen de Europese Unie en meer in het bijzonder tussen de Rijnstaten zijn afspraken gemaakt over de coördinatie van de sociale zekerheid waardoor in principe één sociaal zekerheidsstelsel van een lidstaat van toepassing is op personen die van hun recht op vrij verkeer gebruikmaken. Zo is duidelijk in welk land zij verzekerd zijn voor de sociale zekerheid en onder welke voorwaarden. Hiermee wordt voorkomen dat werknemers in geen enkele lidstaat verzekerd zijn, dan wel dat zij dubbel verzekerd zijn en in meerdere landen premies moeten afdragen/uitkeringen ontvangen.
Indien de Nederlandse socialezekerheidswetgeving van toepassing is, heeft dit tot gevolg dat de werknemers niet alleen premies verschuldigd zijn, maar ook dat tijdvakken voor de AOW worden opgebouwd zodat daarvoor AOW-pensioen zal worden betaald.
Voor zover door de werkgever voor werknemers die in Nederland sociaal verzekerd zijn ten onrechte sociale zekerheidspremies zijn afgedragen in Luxemburg, is er onverschuldigd betaald. De werknemers hebben dan de mogelijkheid om bij de Luxemburgse instanties een verzoek in te dienen om teruggave van de ten onrechte betaalde premies. Of, en zo ja, onder welke voorwaarden een dergelijk verzoek wordt gehonoreerd, is afhankelijk van het Luxemburgse recht.
Zoals ik in de beantwoording van de Kamervragen van het lid Lodders (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2018–2019, nr. 2659) heb aangegeven, vind ik het onwenselijk als de terugvordering van onverschuldigd betaalde premies bij de afhandeling op problemen stuit. Hoewel Nederland geen partij is bij deze verzoeken, zal ik met de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, die verantwoordelijk is voor de vaststelling van de verzekeringsplicht, de signalen hierover actief en op korte termijn bij de Luxemburgse autoriteiten onder de aandacht brengen.
Hebben de Rijnvarenden het wettelijk (Europees) recht om de in Luxemburg betaalde sociale premies terug te krijgen?
Zie antwoord vraag 4.
Is er overleg geweest tussen de Nederlandse en Luxemburgse autoriteiten om ervoor te zorgen dat over al die jaren slechts op één plek sociale premies afgedragen hoefden te worden? Hoe verliepen die gesprekken en heeft dit tot een oplossing geleid?
Zoals onder vraag 5 aangegeven, bepalen in deze gevallen de aanwijsregels op basis van het Rijnvarendenverdrag of de Verordening (EG) nr. 883/2004 welke wetgeving van toepassing is en in welk land als gevolg daarvan socialezekerheidspremies verschuldigd zijn. Overleg tussen de Nederlandse en Luxemburgse autoriteiten was daarom niet aan de orde.
Ook is het ongebruikelijk om in het kader van een bezwaar- of beroepsprocedure contact te hebben met buitenlandse instanties over de rechtsvragen die daarin spelen. Als een uitspraak van de rechter daartoe aanleiding geeft, wordt na afloop wel contact opgenomen met de buitenlandse instantie.
In dit kader is nog het volgende van belang. Indien een werknemer (of diens werkgever) zekerheid wenst over toepasselijke socialezekerheidswetgeving, kan hij vragen om een A1-verklaring. De A1-verklaring geeft zekerheid omtrent de toepasselijke wetgeving en daarmee ook over de lidstaat waar premies moeten worden afgedragen. Van de procedure voor een A1-verklaring wordt veel gebruik gemaakt en deze is in de sector algemeen bekend. In Nederland is de SVB bevoegd om een A1-verklaring af te geven. Indien lidstaten het niet eens zijn over de afgifte van een A1-verklaring, schrijft de A1-procedure voor dat de bevoegde autoriteiten met elkaar in overleg treden. Voor zover bekend zijn er geen Luxemburgse A1-verklaringen overgelegd, noch is aan Nederlandse kant verzocht door werknemer/werkgever om een A1-verklaring.
Hoe gaat u ervoor zorgen dat deze mensen slechts op één plek sociale premies hoeven te betalen over het tijdvak 2010 – 2018?
Zoals ik in het antwoord op de vragen 5 en 6 heb aangegeven zijn er mogelijkheden om de ten onrechte in Luxemburg afgedragen premies in Luxemburg terug te vragen. Ik vind het onwenselijk als het terugvorderen van onverschuldigd betaalde premies bij de afhandeling op problemen stuit en ik zal met de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, die verantwoordelijk is voor de vaststelling van de verzekeringsplicht, de signalen hierover actief en op korte termijn bij de Luxemburgse autoriteiten onder de aandacht brengen.
Denkt u het dat het voor iemand met een modaal inkomen (of lager) mogelijk is om een naheffing van soms tienduizenden euro’s op korte termijn te betalen?
Ik kan mij zeer goed voorstellen dat de vermogenspositie van iemand met maximaal een modaal inkomen, onvoldoende kan zijn om tienduizenden euro’s op korte termijn te betalen. Indien dit het geval is dan kan deze werknemer de Belastingdienst verzoeken om uitstel van betaling of een betalingsregeling. De voorwaarden rondom deze mogelijkheden zijn gepubliceerd op de site van de Belastingdienst.
Kunt u deze vragen een voor een en binnen drie weken beantwoorden?
De vragen zijn zoveel mogelijk één voor één beantwoord, tenzij de onderlinge verbondenheid daaraan in de weg stond. Om uw vragen zorgvuldig te beantwoorden was tijd nodig voor de benodigde afstemming tussen de ministeries van Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid en Financiën en de Belastingdienst en de SVB. De vragen zijn daardoor helaas niet binnen de aangegeven tijd beantwoord.
Het laten aansluiten van het aanbod van BMC bij de wensen en behoeften van gebruikers van medicinale cannabis |
|
Vera Bergkamp (D66) |
|
Bruno Bruins (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) |
|
![]() |
Hebt u kennisgenomen van het bericht «Studie: THC belangrijker bij medicinale effecten dan CBD»?1
Ja.
Klopt het dat vanwege de huidige aanbesteding in twee tranches straks de mogelijkheid ontstaat om het aanbod van medicinale cannabis door BMC uit te breiden?
Ja dat klopt.
Is het u bekend dat er een groep patiënten is die aangeeft dat het aanbod van Bedrocan niet aansluit bij hun wensen en behoeften?
Dit is mij bekend van een enkele patiënt, niet van een (specifieke) groep patiënten.
Overigens is het mij niet bekend of zij de vijf beschikbare medicinale cannabissoorten die via de apotheek op recept verkrijgbaar zijn hebben uitgeprobeerd en of zij hier onvoldoende baat bij hebben.
Bent u bereid om het BMC een inventarisatie te laten doen, waarin BMC: zodat conclusies kunnen worden getrokken over de samenstelling van het huidige aanbod en in hoeverre die aansluit bij wensen en behoeften van patiënten? Zo nee, waarom niet?
In het algemeen geldt dat als patiënten niet uitkomen met een beschikbaar geneesmiddel er niet als vanzelfsprekend een ander geneesmiddel ontwikkeld kan worden dat voor een bepaalde patiënt beter zou werken.
Het BMC heeft bij mij aangegeven dat zij bereid is om analyses van cannabis variëteiten te laten uitvoeren met samples aangeleverd door patiënten die toestemming hebben gekregen voor zelfteelt van de strafrechter omdat zij niet uitkomen met momenteel via het BMC beschikbare soorten. De samples worden op inhoudsstoffen geanalyseerd en voor zover mogelijk vergeleken met het huidige aanbod. Per aangeleverd sample moet informatie worden aangeleverd over de indicaties waarvoor de variëteit wordt gebruikt. Daarnaast is het BMC bereid het gesprek aan te gaan met patiënten en patiëntenverenigingen inzake het aanbod en de mogelijke hiaten hierin van de soorten medicinale cannabis zoals nu beschikbaar is. BMC heeft bij mij aangegeven niet de capaciteit te hebben om, in groten getale, analyses uit te voeren.
Meldingen van bedreiging door journalisten |
|
Kirsten van den Hul (PvdA), Attje Kuiken (PvdA) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA), Arie Slob (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CU) |
|
![]() |
Bent u bekend met de column «Verslaggevers worden vaak bedreigd en weinig beschermd»?1
Ja.
Herkent u het geschetste beeld dat het lastig is voor journalisten om aangiften te doen van bedreiging en (gewelds)incidenten? Zo ja, waarom is het lastig voor journalisten om aangifte te doen? Zo nee, waarom herkent u dit beeld niet?
Bedreigingen en (gewelds)incidenten zijn onacceptabel. Voor journalisten geldt dat in het bijzonder vanwege de belangrijke rol die zij vervullen in de vertegenwoordiging van het vrije woord. De Minister van Justitie en Veiligheid en ik vinden het belangrijk dat deze zaken met prioriteit worden aangepakt. Om die reden is in 2018 een akkoord gesloten door de Stuurgroep Agressie en Geweld tegen Journalisten, bestaande uit de Nederlandse Vereniging van Journalisten (NVJ), het Genootschap van Hoofdredacteuren, de politie en het openbaar ministerie (OM), over onder andere het geprioriteerd aanpakken van bedreigingen van journalisten. Deze afspraken geven journalisten een speciale positie op het moment dat zij met geweld en agressie worden geconfronteerd. Afgesproken is dat politie en OM prioriteit zullen geven aan het bestrijden van bedreigingen tegen journalisten; de behandeling van aangiftes is versneld; en de strafeisen van het OM zijn opgehoogd.
In het akkoord zijn ook maatregelen opgenomen om journalisten te ondersteunen bij bedreiging, zoals het opvangen van slachtoffers in de eigen organisatie door middel van bijvoorbeeld psychische hulp of weerbaarheidstrainingen. Als er sprake is van een concrete reële bedreiging, dan is justitie aan zet en kan het slachtoffer in noodzakelijke gevallen via inschakeling door o.a. politie en OM (het stelsel bewaken en beveiligen) beveiligd worden.
Deze en andere onderdelen van het akkoord worden verder uitgewerkt in het project PersVeilig. Begin april is de website van het project met een meldpunt voor bedreigde journalisten gelanceerd. Per 1 april jl. geldt ook de nieuwe OM aanwijzing die het mogelijk maakt om hogere straffen te eisen.
Is het waar dat de genoemde journalisten van Omroep Flevoland, op een uitzondering na, geen aangifte konden doen maar dat het bij een melding bleef? Zo ja, waarom kon er geen aangifte worden gedaan en deelt u de mening dat als een journalist aangifte wil doen hij dat ook moet kunnen doen? Kan een politiemedewerker iemand ervan weerhouden om aangifte te doen en zo ja, op grond waarvan? Zo nee, wat is er dan niet waar aan het gestelde dat er geen aangifte kon worden gedaan?
Ik ga niet in op individuele casuïstiek. Een journalist die aangifte wil doen van een strafbaar feit, kan dat in alle gevallen doen. In het aangiftegesprek kan de politie echter met de aangever in gesprek gaan over de vraag of sprake is van een strafbaar feit en of aangifte het beste past bij de bedoeling van de aangever. Zo’n gesprek kan leiden tot de conclusie dat een ander middel geschikter is om het probleem op te lossen dan een strafrechtelijke procedure. Ook kan het de overtuiging van de politie zijn dat er onvoldoende aanknopingspunten zijn om tot een succesvolle procedure te komen. In dat geval wordt in ieder geval een melding van een incident, bedreiging of geweld in de systemen opgenomen.
Hoeveel meldingen en aangiftes zijn er het afgelopen jaar door journalisten gedaan naar aanleiding van bedreiging en (gewelds)incidenten? In hoeveel gevallen leidde dit tot vervolging dan wel veroordeling?
Vorig jaar is uw Kamer ten behoeve van een rondetafelgesprek over de Bedreiging en bescherming van journalisten op 14 maart geïnformeerd dat er in 2017 ongeveer 45 aangiften en 14 meldingen gedaan zijn door journalisten naar aanleiding van bedreigingen en (gewelds)incidenten. Deze cijfers zijn indicatief, omdat de politie het beroep van het slachtoffer niet registreert. Een nieuwe handmatige zoekslag over het jaar 2018 levert de volgende indicatieve cijfers op: 33 geregistreerde incidenten, waaronder 21 aangiften en 12 meldingen. Cijfers ten aanzien van vervolging of veroordeling op basis van deze aangiften en meldingen zijn niet voorhanden, want het OM registreert bij vervolging en veroordelingen niet of het slachtoffer een journalist betrof.
Kunt u aangeven in hoeveel gevallen bedreigingen en (gewelds)incidenten ertoe leidden dat journalisten in hun werk belemmerd werden?
Zie antwoord vraag 4.
Deelt u de opvatting dat regionale en lokale media steeds meer onder druk staan? Zo ja, erkent u het belang om juist deze regionale en lokale verslaggevers extra te beschermen?
Het is mij niet bekend dat in het bijzonder regionale en lokale media steeds meer onder druk komen te staan waar het bedreiging en (gewelds)incidenten betreft. Het staat buiten kijf dat bedreiging van journalisten onacceptabel en onaanvaardbaar is. Journalisten hebben een belangrijke rol in het democratische proces van onze samenleving en zij moeten hun werk dan ook in vrijheid en veiligheid kunnen doen. Alle journalisten verdienen dezelfde bescherming, ongeacht of ze nu landelijk, regionaal of lokaal actief zijn en ongeacht voor welk medium zij werken. De bovengenoemde maatregelen uit het akkoord moeten er aan bijdragen dat journalisten hun werk ongehinderd kunnen doen.
Acht u de getroffen maatregelen om de bescherming van journalisten tot «hogere prioriteit» te maken effectief? Zo ja, hoe verklaart u het geschetste beeld in deze column? Zo nee, wat gaat u doen om het aantal aangiften ten opzichte van meldingen te vergroten?
Zoals in het akkoord is opgenomen, zijn er door politie en het OM opsporings- en vervolgingsafspraken gemaakt over o.a. prioritaire afhandeling van zaken, schade zoveel mogelijk verhalen op daders (lik op stuk beleid) en het eisen van een hogere straf. Er wordt momenteel al zoveel mogelijk gewerkt conform het lik op stuk beleid. Per 1 april jl. geldt ook de nieuwe OM aanwijzing die het mogelijk maakt om hogere straffen te eisen. De overige afspraken worden nader uitgewerkt in het project PersVeilig.
Het bericht ‘Automobilisten hebben lak aan rode kruizen A16’ |
|
Jeroen van Wijngaarden (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie), Remco Dijkstra (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) |
|
Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie), Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Automobilisten hebben lak aan rode kruizen A16»?1
Ja.
Wat is de status van uw inspanningen om de juridische grondslag te verbreden om dergelijke automobilisten te beboeten dan wel te vervolgen voor hun rijgedrag en de handhaving door onder meer weginspecteurs te intensiveren? Wordt dit geregeld in het aangekondigde wetsvoorstel aanscherping strafrechtelijke aansprakelijkheid ernstige verkeersdelicten? Zo ja op welke wijze? Zo nee, waarom niet? Bent u bereid deze wijziging alsnog in het wetsvoorstel op te nemen?
Het negeren van een rood kruis is een paar jaar geleden overgebracht van de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften naar het strafrecht. Doordat het negeren van een rood kruis strafrechtelijk wordt afgedaan, kan rekening worden gehouden met recidive waardoor het mogelijk is om een hogere straf op te leggen. Daarnaast kan, als de bestuurder door het negeren van een rood kruis gevaar of hinder veroorzaakt, een straf worden opgelegd op grond van artikel 5 Wegenverkeerswet (WVW). Op overtreding van dit artikel staat een straf van ten hoogste twee maanden hechtenis of een geldboete van maximaal de tweede categorie (€ 4.150,–). Met het wetsvoorstel Aanscherping strafrechtelijke aansprakelijkheid ernstige verkeersdelicten wordt dit strafmaximum verhoogd naar een hechtenis van ten hoogste zes maanden of een geldboete van de derde categorie (nu € 8.300,–). Ook wordt met het wetsvoorstel een nieuwe strafbaarstelling voor zeer gevaarlijk rijgedrag zonder ernstige gevolgen (artikel 5a WVW) voorgesteld. In het voorgestelde artikel is een opsomming opgenomen van gedragingen die in ieder geval als zodanig kunnen worden aangemerkt. Het negeren van een rood kruis maakt hier onderdeel van uit. Het wetsvoorstel ligt ter behandeling in uw Kamer. Momenteel kan er dus al streng worden opgetreden tegen het negeren van een rood kruis en met het wetsvoorstel Aanscherping strafrechtelijke aansprakelijkheid ernstige verkeersdelicten wordt dit nog strenger.
Deelt u de opvatting dat urgentie in de aanpak van zogenoemde «verkeershufters» geboden is, nu blijkt dat rode kruizen in toenemende mate worden genegeerd, hetgeen voor weginspecteurs, hulpdiensten of mensen met pech gevaarlijke verkeerssituaties oplevert?
Ja, wij delen die urgentie. «Verkeershufters» en/of verkeersveelplegers moeten hard worden aangepakt. Naast het wetsvoorstel Aanscherping strafrechtelijke aansprakelijkheid ernstige verkeersdelicten dat daaraan zal bijdragen, lopen er verschillende pilots en ben ik bezig met een wetsvoorstel over de Aanpak van rijden onder invloed dat ook bepalingen zal bevatten om verkeersveelplegers harder aan te pakken.
In het kader van een strengere aanpak van bestuurders die rode kruizen negeren, zijn sinds 2015 50 boa’s bij Rijkswaterstaat aangesteld die bevoegd zijn om een bekeuring uit te schrijven voor roodkruisnegatie. Dit aantal wordt in het kader van het programma File-aanpak uitgebreid tot 100 in 2020. Hiermee wordt de pakkans fors verhoogd. Naast de boa’s van Rijkswaterstaat legt ook de politie regelmatig boetes op als rijbanen zijn afgekruist, bijvoorbeeld vanwege ongevallen. Om de pakkans verder te verhogen, zijn er door het OM en de politie een aantal pilots gestart om op meer feiten digitaal te kunnen handhaven. Een van deze pilots ziet op roodkruisnegatie.
Daarnaast worden er ook andere acties genomen om gevaarlijke situaties rond wegwerkzaamheden en het negeren van rode kruizen tegen te gaan. Rijkswaterstaat heeft langs trajecten waarvan bekend is dat regelmatig rode kruizen worden genegeerd bebording geplaatst met een boodschap die gericht is op het tegengaan van dit onwenselijk gedrag van weggebruikers. Ten slotte loopt er een pilot om te onderzoeken op welke wijze met meer flexibele handhavingsmiddelen kan worden gecontroleerd op het overschrijden van de maximumsnelheid bij wegwerkzaamheden en is het handhaven van de maximumsnelheid bij wegwerkzaamheden een belangrijk item van de politie. De locaties waar wordt gehandhaafd worden in samenspraak met Rijkswaterstaat bepaald. Ook dit moet bijdragen aan de veiligheid van onder meer weginspecteurs en personen die wegwerkzaamheden verrichten.
Welke mogelijkheden zijn er om lopende inspanningen en pilots te versnellen in het belang van de verkeersveiligheid?
Wij begrijpen uw vragen zo, dat deze betrekking hebben op de pilot die ziet op de digitale handhaving van het negeren van rode kruizen. Deze pilot bestaat uit twee delen: handhaving met behulp van een vaste camera en handhaving met behulp van een mobiele opstelling. Ten aanzien van de handhaving met behulp van een mobiele opstelling is er tussen het OM en Rijkswaterstaat gesproken over de mogelijkheid om door middel van een camera op auto’s van weginspecteurs te handhaven. Het voordeel van deze variant is dat de auto’s van weginspecteurs vaak staan bij rijbanen die door middel van een rood kruis zijn afgesloten. Een nadeel betreft de veilige werkomstandigheden van weginspecteurs/boa’s. Hulpverleners krijgen in toenemende mate te maken met agressie. Een weginspecteur/boa zit altijd alleen in de auto. Dat is een reden om terughoudend te zijn met het plaatsen van handhavingscamera’s op de auto’s van weginspecteurs/boa’s. Een ander groot nadeel van een op de auto aanwezige handhavingscamera is dat daarmee de primaire rol van de weginspecteur als hulpverlener in het gedrang komt. Hulpverlening en gastheerschap staan voor de weginspecteurs voorop en de rol als boa mag niet dominant worden. Weginspecteurs gaan primair als gastheer/hulpverlener de weg op, en pas op het moment dat ze een overtreding constateren, kunnen ze als boa optreden. Bij een permanent op de auto van de weginspecteur aanwezige handhavingscamera verschuift de rol van weginspecteur van hulpverlener/gastheer naar die van boa terwijl de weginspectie de primaire taak dient te zijn.
Gelet op de genoemde nadelen geniet het installeren van handhavingscamera’s op de auto’s van weginspecteurs niet de voorkeur. De pilot met behulp van een mobiele opstelling is om deze reden niet van start gegaan.
Bent u bereid op korte termijn een tussentijdse appreciatie naar de Kamer te sturen van de pilot om buitengewoon opsporingsambtenaren (boa's) als weginspecteurs flitscontroles te laten uitvoeren?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u in beginsel bereid alle boa-weginspecteurs, nadat zij de daarvoor benodigde training en instructies hebben gekregen, de bevoegdheid te geven mobiele flitscontroles te laten uitvoeren? Zo ja, met ingang van wanneer? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Wederom onveilige CV-ketels |
|
Sandra Beckerman |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
Klopt het dat ongeveer 150 duizend oudere modellen CV-ketels van Agpo Ferroli mogelijk levensgevaarlijk zijn? Zo ja, waarom?1
Deze modellen beschikken over een typegoedkeuring die alleen aan veilige toestellen wordt afgegeven. Naar aanleiding van een melding in 2008 bij de NVWA door een consument is destijds overleg gevoerd met Agpo Ferroli en Kiwa-Gastec dat de typekeuring heeft gedaan. Naar aanleiding van dit overleg zijn op 16 juni 2009 corrigerende acties door de producent gestart. Deze bestonden uit waarschuwingsadvertenties in drie landelijke dagbladen en uit aangepaste en aangescherpte onderhoudsadviezen aan de installateurs.
Naar aanleiding van de uitzending van Kassa van 16 maart 2019 is de NVWA een onderzoek bij de producent gestart. Ik kan niet vooruitlopen op de uitkomsten.
Om welk aantal gaat het precies en betreft het de vier genoemde typen (Econpact, Ultima, Megadens en Megalux) van vóór 2011 of ook andere CV-ketels? Kunt u uw antwoord toelichten?
Deze cijfers zijn niet voor handen. De NVWA is toezichthouder. Het is niet haar taak om bij te houden hoeveel en welke typen CV-ketels er aan consumenten worden geleverd.
Hoeveel woningbranden of andere incidenten zijn er tot u toe ontstaan door problemen met een CV-ketel van Agpo Ferroli?
Door de NVWA wordt niet bijgehouden of woningbranden of andere incidenten zijn ontstaan door problemen met een CV-ketel van Agpo Ferroli.
Hoe zijn deze CV-ketels door de typegoedkeuring gekomen als emeritus hoogleraar Veiligheid en Rampenbestrijding Ben Ale het volgende stelt: «Dit is de brandgevaarlijkste ketel die ik tot nog toe heb onderzocht»?2
Kiwa-Gastec heeft de wettelijk verplichte type keuring van deze CV-ketels uitgevoerd. Uit het onderzoek van de NVWA naar aanleiding van de melding in 2008 is niet gebleken dat de typen ten onrechte zouden zijn goedgekeurd.
In hoeverre zijn de problemen met de Agpo Ferroli ketels vergelijkbaar met de problemen met een bepaald type Nefit ketels, aangezien er daarvan bijna 24 duizend warmtewisselaars zijn vervangen? Kunt u uw antwoord toelichten?3 4
De problemen met de CV-ketels van Agpo Ferroli die in 2008 zijn vastgesteld, zijn niet vergelijkbaar met de problemen met een bepaald type Nefit ketels. Bij de CV-ketels van Agpo Ferroli was sprake van het in het ongerede raken van het kijkglas en lekkages van rookgas door het niet zorgvuldig vervangen van de pakking en het afkitten van de warmtewisselaar tijdens onderhoudsbeurten. Hierdoor kon een binnenbrand in de ketel ontstaan. Bij een binnenbrand slaat de ketel af gaat de brand vanzelf uit. Bij de Nefit CV-ketels diende de branderkop te worden vervangen.
Waarom heeft u in antwoorden op eerdere Kamervragen over CV-ketels niets gemeld over problemen met typen CV-ketels van Agpo Ferroli hoewel daar specifiek om is gevraagd, en hoe is het mogelijk dat u schreef dat «de NVWA heeft geen aanwijzingen dat er onveilige ketels zouden worden verkocht»?
De problemen met typen CV-ketels van Agpo Ferroli speelden in 2008 en 2009. Deze problemen zijn destijds door corrigerende acties door de producent aangepakt. Daarom heb ik aan uw Kamer in antwoorden op eerdere Kamervragen over CV-ketels niets gemeld over problemen met typen CV-ketels van Agpo Ferroli.
Kunt u nu garanderen dat alle problemen met CV-ketels van verschillende merken/ typen bekend zijn bij de Kamer, of zijn er nog meer problemen of incidenten die u in eerdere antwoorden niet heeft genoemd?
Mijn ministerie geeft de wettelijke kaders voor productveiligheid. Het is de verantwoordelijkheid van de producenten van CV-ketels om deugdelijke producten op de markt te brengen. Om te controleren of de producenten hun verantwoordelijkheid nakomen, houdt de NVWA risicogericht toezicht op de CV-ketels die op de markt verkrijgbaar zijn. Daarnaast onderzoekt de NVWA meldingen over CV-ketels. De uitzending van Kassa van 16 maart 2019 over de CV-ketels van Agpo Ferroli wordt door de NVWA als melding behandeld. Er zijn bij de NVWA nu geen andere meldingen over onveilige CV-ketels in onderzoek.
Is het waar dat het probleem met de CV-ketels van Agpo Ferroli «onbeheersbaar» is, en dat enkel het vervangen van warmtewisselaars niet afdoende is maar dat de gehele ketel vervangen moet worden? Kunt u uw antwoord toelichten?
Hier kan ik geen uitspraken over doen. Naar aanleiding van de uitzending van het programma Kassa van 16 maart 2019 en de uitspraken deskundigen in dit programma, is de NVWA een onderzoek gestart. Dit is de gebruikelijke werkwijze bij een melding.
Hoe verhouden de opmerking van de voorzitter van Techniek Nederland dat «zelfs het ontbreken van goed onderhoud nooit mag leiden tot brandincidenten», en de constatering van één van de grootste onderhoudsbedrijven dat goed onderhoud de problemen met deze CV-ketels niet kan voorkomen, zich tot Agpo Ferroli die stelt dat de problemen door slecht onderhoud komen?5
Dit zijn twee verschillende opmerkingen. Gastoestellen en in het bijzonder CV-ketels zijn toestellen die deugdelijk moeten worden onderhouden, omdat er anders gevaarlijke situaties kunnen ontstaan. Bij het achterwege laten van onderhoud of het niet goed uitvoeren van het onderhoud waarbij bepaalde onderdelen niet tijdig worden gereinigd of vervangen kunnen dergelijke gastoestellen gevaar veroorzaken. Dat het achterwege laten van onderhoud nooit tot gevaarlijke situaties mag leiden strookt niet met de wettelijke regels. In de van toepassing zijnde wettelijke voorschriften (Warenwetbesluit gastoestellen 2018 en Verordening EU 2016/426) wordt bepaald dat gastoestellen veilig moeten zijn bij juiste installatie en bij regelmatig onderhoud volgens de instructies van de fabrikant.
De opmerking van het onderhoudsbedrijf in kwestie wordt meegenomen in het onderzoek dat in het antwoord op vraag 8 wordt genoemd. Daartoe zal contact worden opgenomen met het desbetreffende onderhoudsbedrijf.
Welk incident heeft in 2018 plaats gevonden, naar aanleiding waarvan de ondernemersorganisatie Agpo heeft verzocht om voortaan hittebestendige kits mee te leveren bij vervangende brandersets, en waarom is er geen gehoor gegeven aan de oproep? Was de NVWA op de hoogte van dit incident en de oproep en wat heeft de NVWA daarmee gedaan?
De NVWA was niet op de hoogte dat er in 2018 een incident heeft plaatsgevonden en ook niet van de oproep van de ondernemersorganisaties. Dat er hittebestendige kits gebruikt moeten worden is ruim voor 2018 gecommuniceerd met de installateurs in het kader van de corrigerende acties door de producent naar aanleiding van de melding in 2008.
Wanneer is de NVWA voor het eerst op de hoogte gesteld van de problemen met bepaalde typen CV-ketels van Agpo Ferroli, en welke acties heeft de NVWA toen genomen?
In maart 2008 is de NVWA voor het eerst op de hoogte gesteld van een mogelijk probleem met bepaalde typen CV-ketel van Agpo Ferroli. De NVWA heeft naar aanleiding daarvan destijds een onderzoek uitgevoerdbij Agpo Ferroli en Kiwa-Gastec dat de typekeuring heeft gedaan. Naar aanleiding van dit onderzoek zijn op 16 juni 2009 corrigerende acties door de fabrikant gestart.
Bent u het met Techniek Nederland eens dat de NVWA en Kiwa zo snel mogelijk duidelijkheid moeten geven aan woningeigenaren en huurders over de (on)veiligheid van typen CV-ketels van Agpo Ferroli? Welke acties onderneemt u hiertoe en hoe worden alle eigenaren en gebruikers van betreffende CV-ketels geïnformeerd?
Gaan de vier typen CV-ketels van Agpo Ferroli allemaal vervangen worden, en gebeurt dit kosteloos voor de eigenaren van de CV-ketels? Zo nee, welke tegemoetkoming krijgen de eigenaren van deze CV-ketels dan wel?
Het onderzoek moet uitwijzen of en zo ja welke corrigerende maatregelen door de producent nodig zijn. Wie er verantwoordelijk is voor de kosten van corrigerende maatregelenis een zaak tussen de producent en de eigenaren van de CV-ketels.
Kunt u deze vragen beantwoorden voordat het debat over wijziging van de Woningwet in verband met de introductie van een stelsel van certificering voor werkzaamheden aan gasverbrandingsinstallaties plaatsvindt?
Ja.
Apps waarmee je de telefoon van anderen kan spioneren |
|
Tobias van Gent (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht dat er apps zijn die je op de telefoon van je partner/kind/werknemer kunt installeren en waarmee je gesprekken kunt afluisteren, sms- en Whatsapp-berichten kunt meelezen, het web- en mailverkeer kunt onderscheppen en ook de locatie van de telefoon kunt volgen?1
Ja, ik heb van het bericht kennis genomen.
Deelt u de mening dat dit in het kader van horizontale privacy een onwenselijke ontwikkeling is? Zo nee, waarom niet?
Er komen steeds meer producten op de markt die de mogelijkheid bieden tot spionage. Het gebruik van deze producten kan een zeer grote inbreuk op de privacy opleveren, wat onwenselijk en in bepaalde gevallen zelfs strafbaar is (zie mijn antwoord op vraag 3). De mogelijkheden en de begrenzing van spionageproducten hebben mijn aandacht. Daarom heb ik het Tilburg Institute for Law, Technology, and Society (TILT), van de Universiteit Tilburg verzocht te onderzoeken hoe het gebruik van spionageproducten door burgers beter kan worden gereguleerd zodat de privacy van burgers nog beter kan worden beschermd. Dit onderzoek zal naar verwachting begin 2020 gereed zijn. Over de uitkomst van het onderzoek en de conclusies die ik daaraan verbind, zal ik u daarna zo spoedig mogelijk informeren.
Is het gebruik van dergelijke apps strafbaar of onrechtmatig? Zo ja, op basis waarvan?
Het Wetboek van Strafrecht bevat mogelijkheden om tegen het gebruik en de verkoop van spionagesoftware op te treden. Het wederrechtelijk installeren van spionagesoftware met het oogmerk om telecommunicatie of andere gegevensverwerking of gegevensoverdacht van een geautomatiseerd werk af te tappen of opnemen is strafbaar.2 De installatie van dergelijke software kan gepaard gaan met computervredebreuk.3 Het vervolgens overnemen van gegevens is apart strafbaar gesteld.4 Ook de productie, verkoop en aanschaf van spionagesoftware is in beginsel strafbaar.5 Daarnaast kan het maken van reclame voor de verkoop van spionageproducten strafbaar zijn.6 Ook het heimelijk filmen of fotograferen van mensen7 en het heimelijk opnemen van gesprekken waar je zelf geen deelnemer van bent8 is strafbaar. Daarnaast stelt de Auteurswet een aantal handelingen strafbaar, bijvoorbeeld het zonder toestemming van de betrokken persoon, wanneer deze persoon een aanmerkelijk belang heeft, camerabeelden van die persoon publiceren.9
Zoals in het antwoord op vraag 2 heb aangegeven, heb ik het TILT verzocht te onderzoeken hoe het gebruik van spionageproducten door burgers, naast de bestaande mogelijkheden, nog beter kan worden gereguleerd. Hierbij zal onder andere worden onderzocht wat de mogelijkheden zijn om dergelijke software te verbinden aan een vergunningstelsel ten behoeve van eventueel rechtmatig gebruik om zo de verkoop en het gebruik van deze producten beter te monitoren en daarmee de privacy van burgers nog beter te beschermen.
Als het gebruik van dergelijke apps niet strafbaar of onrechtmatig is, deelt u dan de opvatting dat het aanbieden en gebruik van dergelijke apps aan banden gelegd zou moeten worden? Zo ja, hoe gaat u dat doen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.