Het opiniestuk van eurocommissaris Moscovici in de Financial Times |
|
Aukje de Vries (VVD) |
|
Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het opiniestuk «The European Commission is political – it has no other choice», geschreven door eurocommissaris Moscovici, verantwoordelijk voor begrotingstoezicht, in de Financial Times?1 Wat is uw algemene reactie op dit opiniestuk?
Ja.
Deelt u de mening dat de taak van de Europese Commissie is om objectief toe te zien op handhaving van de afspraken en de verdragen, zoals de begrotingsregels en -afspraken?
De Europese Commissie heeft meerdere taken. Eén van de taken is inderdaad het toezien op de naleving van de afspraken en de verdragen zoals de begrotingsregels die zijn vastgelegd in het Stabiliteits- en Groei Pact (SGP).
Hoe past de opmerking dat «de politieke context» meegenomen moet worden in het beoordelen van begrotingen binnen de afgesproken begrotingsregels? Wat is precies «de politieke context»? Hoe wordt voorkomen dat de objectieve begrotingsregels hiermee volstrekt subjectief gewogen worden? Bent u van mening dat hiermee de begrotingsregels ondergraven worden?
Het meewegen van de politieke context, anders dan het gebruik van structurele hervormingsclausule, maakt geen onderdeel uit van de afgesproken begrotingsregels. Het kabinet is hier ook geen voorstander van. Het meenemen van de politieke context zou de doelstelling van de Europese begrotingsregels, gezonde overheidsfinanciën, kunnen belemmeren. Het kabinet pleit steevast voor een strikte toepassing van de begrotingsregels en hier heb ik mij ook meerdere keren hard voor gemaakt. Het SGP voorziet in een bepaalde mate en vorm van beoordelingsruimte. Het is aan de handhaver om daar zorgvuldig en in lijn met het SGP mee om te gaan.
Wat vindt u van de opmerking dat de begrotingsregels met «constrained discretion» moeten worden toegepast? Wat is «constrained discretion»?
Het SGP voorziet in een bepaalde mate en vorm van beoordelingsruimte, bijvoorbeeld in de weging van de zogeheten relevante factoren rondom het besluit om wel of niet een buitensporigtekortprocedure te openen op basis van het overtreden van de schuldregel.2 Bij het toepassen van de discretionaire bevoegdheid dient de handhaver het hoofddoel van het SGP als uitgangspunt te nemen, namelijk gezonde overheidsfinanciën. De beoordelingsruimte kan daarom alleen worden benut als dit gebeurt op een manier waarin het SGP voorziet én als het bijdraagt aan gezonde overheidsfinanciën op de middellange termijn.
Wat is precies het verschil tussen niet «bending the rules» en «flexibility»?
Zoals hiervoor opgemerkt voorziet het SGP in beoordelingsruimte. Daarnaast voorziet het SGP in diverse vormen van flexibiliteit, die ervoor moeten zorgen dat de begrotingsopgave van een lidstaat aansluit bij de economische omstandigheden en procyclisch beleid wordt voorkomen. Deze vormen van flexibiliteit zijn onder andere vastgelegd in de «Commonly agreed position on Flexibility in the Stability and Growth Pact» die is onderschreven door de Ecofinraad op 12 februari 2016.3
Wat was er precies «flexibel» en niet «bending the rules» aan hoe de Commissie Italië heeft beoordeeld met een te hoog begrotingstekort?
In de ontwerpbegroting heeft Italië één van de flexibiliteitsclausules aangevraagd, namelijk de zogeheten «unusual event clause». Italië beroept zich op de reparaties en herstelwerkzaamheden als gevolg van eerdere overstromingen en verschuivingen om een kleinere begrotingsinspanning te hoeven doen. De Europese Commissie heeft de aangevraagde flexibiliteit bijna volledig toegekend, en de vereiste verbetering van het structurele overheidssaldo met ongeveer 0,2%-punt bbp verlaagd.
Zoals ik ook eerder richting uw Kamer heb gecommuniceerd is het kabinet van mening dat Italië zich met de begroting voor 2019 niet houdt aan de regels van het SGP omdat de begroting niet leidt tot een substantiële verbetering van de gezondheid van de overheidsfinanciën.4 Echter, gezonde overheidsfinanciën is wel het uitgangspunt van het SGP. Zelfs wanneer rekening wordt gehouden met de eerdergenoemde toegekende flexibiliteit van 0,2%, verbetert het structurele overheidstekort onvoldoende ten opzichte van de opgave die volgt uit de vereiste begrotingsinspanning zoals vastgelegd in de Raadsconclusies van juli 2018 die gebaseerd zijn op het SGP.
Wat was er precies «flexibel» en niet «bending the rules» aan hoe de Commissie Frankrijk heeft beoordeeld met een te hoog begrotingstekort?
De Europese Commissie heeft Frankrijk beoordeeld op basis van de ontwerpbegroting die Frankrijk op 15 oktober indiende. Toen heeft de Europese Commissie gesteld dat de begroting «at risk of significant deviation» is met de begrotingseisen uit de preventieve arm. Op basis van de herfstraming van november 2018 zou Frankrijk in 2019 en 2020 echter een nominaal tekort hebben van onder de 3%. Daarnaast nam de overheidsschuld, anders dan in Italië, met een voldoende snel tempo af. Op basis van de herfstraming zou er dan ook geen reden zijn om voor Frankrijk weer een buitensporigtekortprocedure te openen.
In december 2018, na publicatie van de herfstraming, heeft de Franse president Macron aangekondigd om maatregelen te nemen naar aanleiding van de «gele hesjes». Om de gevolgen van deze maatregelen voor de begroting te drukken heeft de Franse regering ook enkele compenserende maatregelen genomen. Of het tekort met de aangekondigde maatregelen boven de 3% zal uitkomen zal met de voorjaarsraming duidelijk worden die in mei of juni wordt gepubliceerd door de Europese Commissie. Op basis van die raming zal de Europese Commissie besluiten om wel of geen vervolgstappen te zetten. EU-Commissaris Moscovici heeft overigens reeds erop gehint dat de Commissie bij de beoordeling of er sprake is van een buitensporig tekort rekening zal houden met het feit dat de overschrijding «tijdelijk en exceptioneel» is.
Deelt u de mening dat deze beide casussen geen «borderline calls» waren, zoals Moscovici ze beschrijft, maar evidente schendingen van het Stabiliteits- en Groeipact (SGP)?
Hoe verloopt het proces over de vereenvoudiging en hervorming van het SGP? Wat is het krachtenveld? Welke rol speelt de Commissie hierin en wat is haar standpunt?
De Europese Commissie zal naar verwachting dit jaar een evaluatie van het SGP uitvoeren. Op basis van die evaluatie kan de Europese Commissie ook voorstellen doen ter aanpassing van het SGP. Nederland zal hierbij inzetten op het vereenvoudigen van het SGP raamwerk, waarbij voorspelbare, uitlegbare en transparante regels het uitgangspunt vormen. Ook zal het kabinet pleiten voor een onafhankelijkere handhaving van de begrotingsregels. Het standpunt van de Europese Commissie en het krachtenveld is momenteel nog onbekend.
Deelt u de mening dat alleen met een objectieve handhaving van de afspraken en begrotingsregels de geloofwaardigheid van de euro duurzaam geborgd kan blijven?
Een duurzame toekomst voor de euro hangt van meerdere factoren af, waaronder gezonde overheidsfinanciën van Eurolanden. Dit begint bij de lidstaten zelf die de afspraken en begrotingsregels horen na te leven.
Deelt het kabinet de mening dat dit artikel van eurocommissaris Moscovici wederom bevestigt dat de handhavende taken van de Commissie afgesplitst moeten worden en ondergebracht bij een onafhankelijke handhaver?
Het kabinet is van mening dat minder flexibiliteit, een striktere handhaving van de regels en het vergroten van de voorspelbaarheid bij de uitvoering van de regels, de effectiviteit van het SGP kan vergroten, zoals ook uiteengezet in de recent Staat van de Unie.6 Dit betekent dat de Europese Commissie bij het monitoren van de begrotingsregels inderdaad meer dan nu de rol van onafhankelijke scheidsrechter moet spelen.7
Het bericht ‘het verhaal van Lisa’ en het bericht dat de afhandeling van een artikel 12-zaak niet juist zou zijn geweest |
|
Michiel van Nispen (SP) |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het onderzoek van Argos en de radio uitzending «Het verhaal van Lisa»?1 Heeft u hierop een reactie?
Ja. In deze zaak is er door moeder en dochter in 2013 een eerste aangifte gedaan en in 2017 is er opnieuw aangifte gedaan in verband met seksueel misbruik. Onderzoek naar aanleiding van deze aangiftes heeft geen bewijs opgeleverd die de verklaringen van moeder en dochter ondersteunen. De beslissing van het OM was mede naar aanleiding van een advies van de Landelijke Expertisegroep Bijzondere Zedendelicten openbaar ministerie. Naar aanleiding van de beslissing van het openbaar ministerie op de aangiftes, is de moeder op grond van de beklagregeling in artikel 12 van het Wetboek van Strafvordering, meerdere procedures gestart bij het gerechtshof Den Haag. Het hof heeft de klachten ongegrond dan wel niet-ontvankelijk verklaard. Op aandringen van de moeder zijn de aangiftes en onderzoeken nog een keer beoordeeld door een tweede officier van justitie. Dit heeft niet tot een ander oordeel van het OM geleid.
Wat is uw reactie op het bericht dat inmiddels een trauma-psycholoog bevestigt dat er cliënten zijn in GGZ-instellingen met vergelijkbare verhalen, waar ook geen strafrechtelijke vervolging is ingesteld?2
Het OM beoordeelt elke aangifte op de eigen merites. Wanneer het OM onvoldoende aanleiding ziet voor een vervolging of verder onderzoek volgt een sepot (of afdoeningsbeslissing).
Heeft u ook kennisgenomen van het bericht over de behandeling van deze zaak door een rechter waarvan later bleek dat deze rechter een van de betrokkenen die beschuldigd werd ook persoonlijk kende?3 Wat is uw reactie op de kritiek dat deze rechter zich terug had moeten trekken?4 Deelt u de mening dat deze gang van zaken niet goed is voor het vertrouwen in de rechtspraak?
Ja, ik heb kennisgenomen van het bericht. Het past mij als Minister niet om in concrete gevallen te oordelen over de behandeling van de zaak, het verloop van de procedure, de uitspraak van de rechter, of over de rechters die de zaak hebben behandeld. Het systeem biedt voldoende waarborgen en instrumenten rond de onafhankelijkheid van de rechter, zoals de regels voor wraking en verschoning, de gewone rechtsmiddelen, het bijzondere rechtsmiddel van de herzieningsprocedure en de procedure bij het EHRM.
Zijn de (gedrags)regels voor verschoning anders bij een artikel 12-procedure dan bij een inhoudelijke behandeling van een strafzaak? Zo ja, waarom, en acht u dit wenselijk?
Nee.
Is het gebruikelijk in een artikel 12-procedure dat het slachtoffer niet gehoord wordt? Zo ja, waarom en vindt u het wenselijk dat in gevoelige zaken het slachtoffer dan wel de klager niet gehoord wordt? Zo nee, hoe verklaart u dan dat in het hierboven genoemde geval het slachtoffer en betrokkenen niet gehoord zijn?
Uitgangspunt van een artikel 12 Sv-procedure is dat de klager moet worden gehoord.
In de wet wordt voorgeschreven in welke gevallen het gerechtshof bij de behandeling van dit beklag kan afzien van het horen, althans het daartoe behoorlijk oproepen, van de klager. Uit onderzoek5 volgt dat van deze wettelijke mogelijkheid om zaken versneld af te doen door af te zien van het horen van klager, betrekkelijk weinig gebruik wordt gemaakt. De respondenten van het OM en de gerechtshoven geven in dit onderzoek aan veel waarde te hechten aan de artikel 12 Sv-procedure als forum voor klagers om hun belang bij vervolging naar voren te brengen. Het belang van de procedure wordt voor de respondenten ook sterk bepaald door het feit dat de beklagrechter «het laatste station» is, dat mensen nergens anders meer terecht kunnen met hun verhaal. Deze opvatting van de procedure vertaalt zich in het feit dat het horen van de klager het kernpunt van de procedure wordt geacht en beperkt gebruik wordt gemaakt van de wettelijke mogelijkheid om klachten schriftelijk te beoordelen. Op 30 april 2014 is klaagster met haar raadsman dan ook gehoord.
Hoe kan het dat een advocaat die om uitstel van behandeling van de zaak had gevraagd plotseling een beslissing van de zaak thuisgestuurd kreeg, zonder dat zijn verzoek om uitstel in behandeling was genomen? Is dit de normale gang van zaken in een artikel 12-procedure? Zo ja, acht u dit wenselijk?
De beslissing of een zaak al dan niet wordt aangehouden is aan de rechter en valt dus binnen het rechterlijk domein waarin ik niet kan treden.
Aangezien in deze zaak het aantreffen van kinderporno op computers behandeld is als «apart feit», los van de aangifte van kindermisbruik, kunt u in algemene zin (los van deze zaak) de vraag beantwoorden of het niet in de rede ligt dat het aantreffen van kinderporno op computers als steunbewijs gebruikt kan worden in gerelateerde zaken, zoals de aangifte van kindermisbruik tegen dezelfde betrokken persoon of personen? Is het niet zo dat deze delicten geregeld samen gaan? Zijn hier richtlijnen voor bij de politie?
Het OM beslist in individuele zaken aan de hand van de beschikbare informatie over (de haalbaarheid van) de vervolging en ingeval een zaak aan de rechter wordt voorgelegd, is het aan de rechter om het aangedragen bewijs te waarderen.
Ziet u, gelet op de vele ongerijmdheden, onduidelijkheden, en nieuwe feiten en inzichten in de zaak van Lisa die deels na de behandeling van de artikel 12-procdure bekend zijn geworden (zoals bijvoorbeeld de verklaring van twee gynaecologen dat na medisch onderzoek is gebleken dat het jonge meisje een bevalling heeft gehad), alsmede de gang van zaken van deze artikel 12-procedure zelf, (al dan niet juridische) mogelijkheden om deze zaak opnieuw en onafhankelijk te laten onderzoeken?
Het is niet aan mij als Minister om te oordelen over individuele zaken. Voor zover er nieuwe feiten of omstandigheden zijn op grond waarvan naar het oordeel van de moeder of (namens haar) haar advocaat een heroverweging zou moeten plaatsvinden, ga ik er vanuit dat de advocaat daarvoor de geëigende strafrechtelijke routes bewandelt.
Illegale bewoning op vakantieparken |
|
Daniel Koerhuis (VVD), Antoinette Laan-Geselschap (VVD) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA), Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
![]() |
Herinnert u zich uw antwoorden op de Kamervragen1 over het bericht «Duizenden bewoners vakantieparken illegaal»?2
Ja, die herinner ik mij.
Welke consequenties verbindt u aan de constateringen van ZKA Leisure Consultants dat een derde van de vakantieparken geen toeristisch toekomstperspectief heeft en dat op een kleine tien procent sprake zou zijn van een ernstige en verontrustende veiligheids- en leefbaarheidsproblematiek?
Onder andere naar aanleiding van meerdere onderzoeken van ZKA Leisure Consultants in verschillende provincies, regio’s en gemeenten kwam dit vraagstuk bij de verschillende partijen op het netvlies. Ook bij mij staat dit vraagstuk hoog op de agenda. Daarom ben ik vorig jaar aan de slag gegaan met de actie-agenda vakantieparken. Deze is eind vorig jaar ondertekend door diverse betrokken medeoverheden en andere partijen. De uitvoering daarvan is nu in volle gang.
Wat is nu het tijdpad om de structurele problematiek van de vakantieparken terug te dringen?
De actie-agenda vakantieparken is opgesteld voor de periode van 2018–2020. In die periode willen ondertekenaars zich richten op de acties die in de actie-agenda zijn opgenomen. Daarmee is niet meteen alle problematiek opgelost, maar wordt een belangrijke stap gezet om de problematiek te agenderen en om gemeenten en provincies de juiste instrumenten te geven om aan de slag te gaan met de problematiek.
Deelt u de mening dat de aanpak van de ernstige en verontrustende veiligheids- en leefbaarheidsproblematiek de hoogste prioriteit heeft hierbij?
Vanuit het Rijk geven we prioriteit aan de aanpak van problematiek op vakantieparken, daarom heb ik ook het initiatief genomen tot de actie-agenda vakantieparken 2018–2020. Daarin is samen met betrokken partijen een aantal acties geformuleerd, waaronder het starten van een aantal pilots waarbij vakantieparken zonder toeristisch perspectief (tijdelijk) van bestemming wijzigen, bijvoorbeeld naar wonen.
De exacte prioritering voor de aanpak van vakantieparken ligt op lokaal niveau. Ik kan mij echter goed voorstellen dat gemeenten ervoor kiezen om bij een integrale aanpak te starten bij de parken met veiligheids- en leefbaarheidsproblematiek.
Kunt u, naar aanleiding van uw antwoord op voornoemde Kamervragen3 dat er pilots zijn gestart om beter zicht te krijgen op de ondermijningsproblematiek, aangeven wanneer de Kamer een verbeterd beeld van de omvang van deze ondermijningsproblematiek tegemoet kan zien?
In de Actie-agenda Vakantieparken 2018–2020 is aangegeven dat er een beperkt aantal pilots bij gemeenten zal worden gestart, waarbij met inzet van (big) data-analyses wordt getracht verdiepend inzicht te verkrijgen op de ondermijningsproblematiek op vakantieparken. In dat verband is afgesproken om deze pilots eind 2020 af te ronden. Ik zal u na afronding van de pilots over de resultaten informeren.
Kunt u, naar aanleiding van uw antwoord op voornoemde Kamervragen4 dat u een «informatie fundament» ondersteunt voor gemeenten, aangeven wat dat informatie fundament exact is?
Het informatiefundament wordt samen met het Kadaster ontwikkeld. Hierin worden verschillende databronnen van het Kadaster gekoppeld, waaronder de Basisregistratie Kadaster en de Basisadministratie Adressen en Gebouwen. Hiermee ontstaat op gemeente-, park- en op huisjes-niveau een gestructureerd overzicht over de situatie ter plekke. Een gemeente kan bijvoorbeeld zien of het park in handen is van een of meerdere eigenaren, wanneer de huisjes zijn gebouwd en wat de WOZ-waarde van het object is.
Op basis van deze informatie krijgt de gemeente een beter beeld van de situatie op een park. Mede met die informatie kan zij besluiten of actie nodig is of dat er meer informatie verzameld moet worden. Ook helpt het de gemeente wanneer zij in gesprek is met de eigenaar of eigenaren van een park om samen tot een oplossing te komen.
Wanneer er in de toekomst – op daarvoor geschikte vakantieparken – de bestemming van vakantiewoningen wordt gewijzigd in gewone woningen, stijgen dan de waarden van deze woningen? Hoe is in het informatie fundament geborgd dat gemeenten bijvoorbeeld speculatie op deze waardestijgingen kunnen voorkomen?
Het is mogelijk dat de waarde van de woningen stijgt. Het informatiefundament biedt inzicht in de WOZ-waarde van de woning, waardoor de gemeente eventuele waardestijgingen kan monitoren. Het voorkomen van speculatie op waardestijgingen is niet het doel van het informatiefundament, daar kunnen gemeenten andere instrumenten voor inzetten. Bij een bestemmingswijziging kan worden afgesproken dat een deel van de waardevermeerdering wordt afgedragen aan een fonds, bijvoorbeeld voor de aanleg van benodigde infrastructuur of voor het ontwikkelen van natuurgebieden.
Kan er in de toekomst – op daarvoor geschikte vakantieparken – de bestemming van vakantiewoningen ook worden gewijzigd om gelijkvloerse zorgwoningen in een groene omgeving te realiseren? Zo ja, hoe is in het informatie fundament geborgd dat gemeenten dat kunnen doen? Zo nee, bent u bereid om dit alsnog te borgen?
Indien op lokaal niveau besloten wordt dat een vakantiepark moet worden bestemd naar zorgwoningen, dan is dat ook nu al een mogelijkheid. Het informatiefundament geeft de gemeente informatie over de situatie op het park, wat als basis kan dienen voor gemeenten om een dergelijk besluit te nemen.
Het verleggen van de laagvliegroute bij Hattemerbroek |
|
Eppo Bruins (CU) |
|
Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Veluwe deels verlost van laagvliegroute Lelystad Airport» van 13 februari 2019?1
Ja.
Wat is de status van de aan de betreffende gemeenteraden gepresenteerde nieuwe route?
In het najaar van 2017 heeft de consultatiefase over de aansluitroutes (internetconsultatie, advies bewonersdelegatie, bestuurlijk overleg) plaatsgevonden. Het toen voorliggende routeontwerp is als resultaat van die inspraak op een groot aantal punten verbeterd. Op 21 februari 2018 heb ik uw Kamer geïnformeerd over het gewijzigde routeontwerp en de actualisatie van het MER. In de consultatiefase is ook over de vertrekroute ter hoogte van Wezep zorg uitgesproken. En is onder meer verzocht om de route langs knooppunt Hattemerbroek en snelweg A50 te laten lopen. Een verbetering was toen, vanwege de complexiteit van het luchtruim boven deze regio en de tijd die nodig is om opties met de omgeving af te stemmen, niet in het lopende proces mee te nemen. Omdat Luchtverkeersleiding Nederland (LVNL) en het Commando Luchtstrijdkrachten (CLSK) aangaven wel mogelijkheden te zien, heb ik toen in mijn brief toegezegd om met LVNL en CLSK en de omringende gemeenten te verkennen op welke wijze een aanpassing van de ligging en het gebruik van de route boven Wezep mogelijk is. Doel daarbij is dat er minder over bebouwd gebied gevlogen wordt. Bij de verkenning waren de gemeenten Oldebroek, Elburg, Hattem en Heerde betrokken. Het afgelopen half jaar zijn met hen de mogelijkheden verkend. Deze verkenning biedt perspectief, wat maakt dat hierover nu verder overleg kan plaatsvinden. Er is derhalve nog geen besluit tot een routewijziging.
De route die in de media is verschenen betreft een van de voorstellen uit de verkenning die ter bespreking voorligt. Als vervolgproces is voorzien dat bewonersgroepen uit de betrokken gemeenten evenals de omringende gemeenten de gelegenheid krijgen hun visie hierop te geven. Mijn ministerie heeft met de gemeenten afgesproken dat de bewonersgroepen vervolgens een reactie richting hen geven, waarna de gemeenten mij gezamenlijk zullen adviseren. Mede op basis van dit advies zal ik een besluit nemen over een mogelijke aanpassing van de route.
Kan een wijziging op de B+route, vóór het aansluitpunt nabij Wezep, zomaar gewijzigd worden zonder dat dit gevolgen heeft voor het milieueffectrapport Lelystad? Zo ja, kunt u dit toelichten?
Het verkenningsgebied betreft het uiteinde van B+ en het begin van de aansluitroute. In het geactualiseerde MER, welke ter visie heeft gelegen tot en met 21 februari jl., is gelet op de hierboven beschreven toezegging rekening gehouden met een mogelijke aanpassing van de route middels een gevoeligheidsanalyse. Deze analyse laat zien dat een beperkte routewijziging in dit gebied geen effect heeft op de wettelijke geluidscontouren. Omdat het hier gaat om een routeaanpassing voor de tijdelijke situatie is ook geen sprake van de ter informatie in beeld gebrachte bovenwettelijke 40 Lden contour. Als het tot een routewijziging komt, hoeft het luchthavenbesluit en onderliggend MER hier dus niet voor aangepast te worden. Routeverbeteringen vinden ook op andere luchthavens die reeds een milieuvergunning hebben plaats.
Voor welke gemeenten is de gewijzigde route een verbetering en voor welke een verslechtering? Wat is de reactie op en houding van de betreffende gemeenteraden tegenover deze wijziging?
Zoals hierboven gemeld betreft de route die in de media is verschenen een van de voorstellen uit de verkenning die ter bespreking voorliggen. Ter ondersteuning van die besprekingen wordt thans het effect van een mogelijke wijziging van de route op het aantal inwoners in beeld gebracht.
Kunt u kwantitatief aangeven wat de totale verbetering is in aantal gehinderden met deze wijziging?
Zie antwoord vraag 4.
Kunt u kwalitatief aangeven in welke gemeenten de overlast minder wordt en in welke gemeenten meer?
Zie antwoord vraag 4.
Heeft u de gemeenteraden van Kampen en Zwolle geïnformeerd over de wijziging? Zo nee, waarom niet? En wanneer gaat u dat wel doen?
De verkenning is gericht op verbetering van de route ter hoogte van Wezep. Bij de uitwerking in de verkenning bleek dat een van de voorstellen iets dichter langs de gemeente Kampen passeert. Daarop is door mijn ministerie en LVNL met de gemeenten Kampen en ook Zwolle in overleg getreden. Naar aanleiding van dit overleg is afgesproken een en ander qua ontwerpen nog verder uit te werken.
Bent u op de hoogte dat de nieuwbouwwijk Kampen-Reeve precies onder de gewijzigde route komt te liggen? Klopt het dat deze plek nog onderdeel is van de B+ route? Is het goedgekeurde milieueffectrapport op dit punt nog correct en juridisch valide?
Ja, dat is in de besprekingen aan de orde gekomen. Zie verder het antwoord op vraag 3.
Zijn de 600 te bouwen woningen van Reeve meegenomen in de berekeningen over aantallen gehinderden onder de B+ en de nieuwe route?
Antwoord op 9, 10 en 11.
Zoals in antwoord op vraag 3 gemeld heeft een beperkte routewijziging in dit gebied geen effect op de wettelijke geluidscontouren. Omdat het hier gaat om een optimalisatie voor de tijdelijke situatie is ook geen sprake van de ter informatie in beeld gebrachte bovenwettelijke 40 Lden contour. Bij het tellen van aantallen inwoners wordt gebruik gemaakt van gegevens van het Centraal Bureau voor de Statistiek en het Kadaster. Daar zitten wijken die nog gebouwd moeten worden niet in. Om ontwikkelingen zoals nieuwbouwprojecten wel mee te kunnen wegen is in het optimalisatietraject rondom Wezep in een iteratief proces vroegtijdig ruimte om dergelijke informatie in te brengen.
Zijn er andere reeds geplande nieuwbouwwijken die niet zijn meegenomen in de hinderberekeningen, maar wel meegenomen hadden moeten worden (bijv. westelijke uitbreiding Stadshagen)?
Zie antwoord vraag 9.
Zijn er recreatieve locaties met potentiële ontwikkelingen die nu rekening moeten houden met meer geluidshinder?
Zie antwoord vraag 9.
Als een ruimere bocht over Kampen-Reeve en Hattem qua aantal gehinderden niet beter is dan de oorspronkelijke krappere bocht over Wezep, is er dan überhaupt nog een acceptabele corridor te vinden in zuidelijke richting boven het «oude land»?
Uitgangspunt bij het verkennen van verbeteringen is dat er minder over bebouwd gebied wordt gevlogen. Naar aanleiding van de input uit het overleg met Kampen wordt door LVNL nader uitgezocht in welke mate hier in de ontwerpen aan tegemoet gekomen kan worden. Tevens wordt het effect van een mogelijke wijziging van de route op het aantal inwoners in beeld gebracht. Daarna volgen besprekingen en kunnen ook bewonersgroepen hun reactie geven. Op de uitkomsten van dat proces kan ik nu niet vooruitlopen.
Is het niet beter om na luchtruimherziening naar geheel andere routes uit te zien, die het «oude land' niet raken, om zo de overlast voor omwonenden te minimaliseren?
Hoe de ontsluiting van Lelystad Airport er na de luchtruimherziening uit komt te zien is nu nog niet te zeggen. Uiteraard zullen ook dan vliegtuigen bepaalde gebieden overvliegen. In samenspraak met de omgeving zullen de keuzes die daarin te maken zijn uitgewerkt worden. Bestaande routes (zoals routeset B+) zijn bij de luchtruimherziening geen uitgangspunt.
De kinderopvangtoeslag, die bij veel gezinnen is stopgezet, het CAF 11-project en de brieven van de Kinderombudsman |
|
Pieter Omtzigt (CDA) |
|
Menno Snel (staatssecretaris financiën) (D66) |
|
![]() |
Heeft u meerdere brieven van de Kinderombudsman ontvangen over het stopzetten van de kinderopvangtoeslag? Zo ja, waarom heeft u dat in het kader van het befaamde CAF 11-dossier niet eerder aan de Kamer gemeld?1
De Kinderombudsman heeft twee brieven gestuurd. Uw Kamer heeft op 5 september 2018 de reactie van de directeur-generaal Belastingdienst van 30 augustus ontvangen op de eerste brief van 31 juli 2018 van de Kinderombudsman. De Kinderombudsman heeft recentelijk op 15 februari 2019 een tweede brief gestuurd aan de directeur van Toeslagen. Op 8 maart jl. is een reactie aan de Kinderombudsman verstuurd. De twee brieven van de Kinderombudsman, en mijn reactie op de laatste brief, zijn voor de volledigheid bijgevoegd.2
Kunt u de briefwisseling met de Kinderombudsman aan de Kamer doen toekomen, tezamen met uw appreciatie van de vraag of de Belastingdienst zich gehouden heeft aan het Internationaal Verdrag voor de Rechten van het Kind (IVRK)?
Met betrekking tot de briefwisseling met de Kinderombudsman verwijs ik naar het antwoord op vraag 1. Bij de uitvoering van de Wet op de kinderopvangtoeslag is er geen strijdigheid met het Verdrag inzake de rechten van het kind (hierna: Verdrag). Vanuit het Verdrag heeft een kind – in de Nederlandse situatie via de ouders – recht op een minimum voor levensonderhoud. De kinderopvangtoeslag is echter niet bedoeld om in dit minimum te voorzien, maar is een tegemoetkoming in de kosten van de opvang van kinderen van ouders die werken.
Kunt u een reactie geven over de opmerking van de Kinderombudsvrouw over het beëindigen van de kinderopvangtoeslag en het niet opnieuw kunnen aanvragen van de kinderopvangtoeslag?
In de brief van de directeur-generaal Belastingdienst van 30 augustus 2018 aan de Kinderombudsman is aangegeven dat de toeslagen in de voorliggende casus niet meteen gestopt hadden moeten worden en die praktijk is gewijzigd. Dit heb ik ook aan uw Kamer gemeld in mijn brief van 11 oktober 2018.3 Voor wat betreft het niet opnieuw kunnen aanvragen heeft de directeur-generaal aangegeven dat ouders wel een nieuwe aanvraag konden indienen. Dat hebben verschillende ouders gedaan. Ook voor nieuwe aanvragen moest aan de hand van de te overleggen bewijstukken worden beoordeeld of er recht bestond op kinderopvangtoeslag. Deze beoordeling heeft, zoals vermeld in de brief van 11 oktober, te lang geduurd. Daarbij kan ik mij voorstellen dat de wijze waarop een nieuwe aanvraag kon worden ingediend, voor de ouders in deze zaak niet duidelijk is geweest.
Hoeveel CAF-zaken (CAF 1, CAF 2, CAF16) zoals CAF 11 zijn er geweest? Kunt u van elk van deze zaken de evaluatie aan de Kamer doen toekomen?
CAF is een verzamelnaam voor een veelheid aan (voorstellen tot) projecten van het Combiteam Aanpak Facilitators (CAF) van de Belastingdienst. Doel van dit team is fraude gepleegd door facilitators gestructureerd en zichtbaar in kaart te brengen, aan te pakken en te voorkomen. Een deel van de CAF-projecten is niet volledig tot uitvoering gekomen, bijvoorbeeld omdat de opgevraagde informatie geen aanleiding heeft gegeven tot nader onderzoek. Als een CAF-zaak wel tot uitvoering komt wordt de voortgang gemonitord door het betreffende projectteam. Aangezien een uniforme werkwijze ontbreekt, ontbreekt ook een uniform overzicht van de projecten. Het CAF-11 project is, gezien het verloop en de afhandeling, een project dat heeft geleid tot een zelfevaluatie.
Kunt u alle versies van het evaluatierapport CAF 11 aan de Kamer doen toekomen?
Het evaluatierapport CAF 11, ook wel de zelfevaluatie genaamd, zoals door de EDP-auditors aangetroffen, heb ik op 11 oktober 2018 ter vertrouwelijke inzage met uw Kamer gedeeld. Zoals gebruikelijk kunnen er natuurlijk wel onderhandenwerkversies zijn van dit rapport.
Bij hoeveel ouders is de kinderopvangtoeslag in de periode 2013–2015 stopgezet en is zodanige actie ondernomen dat zij niet opnieuw een kinderopvangtoeslag konden aanvragen?
Ik kan helaas niet achterhalen bij hoeveel ouders de kinderopvangtoeslag in de betreffende periode is stopgezet. Bij Toeslagen zijn geen gevallen bekend waarbij het voor ouders niet mogelijk was om, digitaal, schriftelijk of telefonisch, een nieuwe aanvraag in te dienen. Bij het antwoord op vraag 3 beschrijf ik dat ouders wel een nieuwe aanvraag konden indienen en dat ik mij kan voorstellen dat de wijze waarop een nieuwe aanvraag kon worden ingediend, voor de ouders in deze zaak niet duidelijk is geweest. Ik heb eerder gemeld in de brief van 11 oktober 2018 dat ook de afhandeling te lang heeft geduurd.
Bij hoeveel ouders is de kinderopvangtoeslag in de periode 2013–2015 stopgezet, werd verteld dat zij niet de juiste stukken hadden aangeleverd, maar werd niet verteld welke stukken zij konden aanleveren?
Ik kan helaas niet achterhalen bij hoeveel ouders het niet aanleveren van de juiste stukken de oorzaak was van het stopzetten van de toeslag. Dat dit niet goed is gegaan en dat de praktijk daarom is gewijzigd heb ik eerder aan uw Kamer gemeld.4
Klopt het dat u de landsadvocaat nu de dossiers laat behandelen over de terugvorderingen van de kinderopvangtoeslag uit die periode? Kunt u aangeven hoeveel geld dat tot nu toe gekost heeft en in welke zaken?
Uit een oogpunt van zorgvuldigheid heb ik de Landsadvocaat gevraagd voorlopig de procedures in het CAF-11 project te begeleiden. Ik acht het van belang dat met een frisse juridische blik naar de nog lopende dossiers wordt gekeken. Het is staand beleid dat de kosten van lopende procedures niet openbaar worden gemaakt. Het bekend worden hiervan zou de procespositie en -strategie van de Staat of zijn bestuursorganen kunnen ondergraven, hetgeen onevenredig benadelend zou zijn.
Hoeveel burgers in alle CAF-projecten hebben langer dan een half jaar moeten wachten op uitspraak in bezwaar? Op welke wijze zijn deze burgers later gecompenseerd?
Zoals ik bij vraag 4 heb aangegeven, betreft CAF een veelheid aan (voorstellen tot) projecten. Er is geen samenvattend overzicht dat inzicht geeft in de duur van de bezwaartermijn. Daarom is de overschrijding van de beslistermijnen voor het CAF-11 project handmatig in kaart gebracht. Daarover heb ik uw Kamer geïnformeerd in mijn brief van 11 oktober 2018.
Bij overschrijding van de wettelijke termijn voor het nemen van een beslissing ontvangen ouders automatisch een compensatie voor gederfde rente. Daarnaast kunnen ouders aanspraak maken op een immateriële schadevergoeding bij overschrijding van de redelijke termijn. Bij het CAF-11 project wordt deze laatste schadevergoeding proactief toegekend.
Kunt u aangeven hoe burgers op een toezichtslijst geplaatst worden (of werden), wat dat betekent voor hun rechten, of zij dan kinderopvangtoeslag konden aanvragen, of zij konden weten of zij op de lijst stonden en of zij daar bezwaar tegen konden maken?
Toeslagen werkt met geautomatiseerde processen. Daardoor kunnen burgers snel bediend worden en hun rechten effectueren. Tegelijkertijd dient misbruik en fraude te worden voorkomen. Bij Toeslagen is het toezicht, net als bij andere onderdelen van de Belastingdienst, risicogericht georganiseerd. In de geautomatiseerde processen zijn bepaalde risicomodules ingebouwd. Plaatsing op een lijst voorkomt dat een toeslag automatisch door het systeem toegekend wordt. Voor toekenning moet een behandelaar de aanvraag of wijziging handmatig beoordelen. Omdat plaatsing op een lijst geen gevolgen heeft voor de rechten van ouders, worden zij hier niet apart over geïnformeerd. Wel kunnen ouders in uitzonderlijke situaties worden uitgesloten van het burgerportaal. Ook in die situatie heeft de ouder nog steeds de mogelijkheid om een aanvraag doen. Ouders worden dan per brief gevraagd om telefonisch contact te zoeken met Toeslagen.
Tegen deze toezichthandelingen staat geen bezwaarmogelijkheid open. Wel is bezwaar en vervolgens beroep bij de onafhankelijke rechter mogelijk tegen handelingen die een direct financieel gevolg hebben, zoals een opschorting van een uitbetaling van een voorschot of een terugvordering.
Kunt u aangeven welke wetten, regels en verdragen de Belastingdienst geschonden heeft in de CAF-zaken?
De volgende wetten zijn, in onderlinge samenhang bezien, van belang bij de aanvraag en toekenning van een kinderopvangtoeslag: de Algemene wet bestuursrecht, de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen en de Wet kinderopvang. Zoals ik in mijn brief van 11 oktober 2018 heb geschreven, heeft de behandeling in de CAF-11 zaak te lang geduurd en is de informatievoorziening richting de betrokken ouders tekort geschoten.
Wilt u een precieze tijdlijn en feitenrelaas geven aangaande de vraag wanneer welke besluiten genomen zijn in de CAF-zaken, wanneer onjuiste instructies gegeven zijn, wanneer die zijn rechtgezet, hoeveel mensen het betrof, inclusief de achterliggende documenten?
In de brieven van 11 september en 11 oktober 2018 heb ik uw Kamer geïnformeerd over het verloop in de CAF-11 zaak. Er is geen samenvattend overzicht dat inzicht geeft in het verloop van andere CAF-zaken. Daarom is dat niet zonder grote inzet van mensen en middelen te achterhalen.
In uw brief van 11 september 20182 geeft u een toelichting op de collegiale handreiking. Hoe verklaart u dat Belastingdienst/Toeslagen op pagina 15 van het rapport van de Nationale ombudsman deze handreiking als instructie benoemt?
De collegiale handreiking die toegelicht is in de brief van 11 september 2018 en de instructie die benoemd is in het rapport van de Nationale ombudsman van 9 augustus 2017 zijn twee verschillende stukken. De collegiale handreiking is geen vastgestelde werkinstructie, maar betreft interne communicatie op operationeel niveau. De instructie in het rapport van de Nationale ombudsman betreft individuele aanwijzingen voor de klantbehandeling in de CAF-11 zaak.
Wilt u deze vragen ten minste twee dagen voor het plenaire debat over de kinderopvangtoeslag en CAF-11 Hawaii aan de Kamer doen toekomen? ​
De vragen zijn zo spoedig mogelijk beantwoord.
Het bericht ‘ADO supporters bekladden Amsterdam’ |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (VVD), Rudmer Heerema (VVD), Antoinette Laan-Geselschap (VVD) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA), Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA), Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «ADO supporters bekladden Amsterdam»?1
Ja, ik ben bekend met dat bericht.
Deelt u de mening dat het onacceptabel en zeer respectloos is dat, borden, muren en bouwwerken, zoals het Dokwerker – beeld, beklad zijn met anti-Joodse leuzen en hakenkruizen?
Zijn de daders inmiddels gearresteerd? Zo nee, waarom niet? Is er gebruik gemaakt van camerabeelden die op verschillende plekken in de stad hangen? Zo ja, kunt u toelichten wat er nu verder gebeurt?
Er is aangifte gedaan en deze aangifte wordt beoordeeld door het Openbaar Ministerie. In het belang van het onderzoek kan ik verder geen uitspraken doen over het onderzoek. Het is aan het Openbaar Ministerie om op basis van de aangifte en het onderzoek een kwalificatie te geven van de strafbare feiten.
Deelt u de mening dat het gif dat antisemitisme heet zwaar aangepakt dient te worden? Zo ja, hoe wordt in dit geval concreet opgetreden?
Het kabinet zet zich ten volle in voor bestrijding van antisemitisme. Ook in het voetbal wordt hard opgetreden tegen iedere vorm van discriminatie, inclusief antisemitisme. Recente voorbeelden hiervan zijn: stringente aanpak rondom spreekkoren en de campagne Voetbal is van iedereen, zet een streep door discriminatie. Ook wordt een strikt beleid tegen discriminatoire en/of kwetsende spreekkoren gevoerd, met de KNVB Richtlijn «Verbaal Geweld» en langdurige stadionverboden. De Anne Frankstichting voert in samenwerking met (betaald) voetbalclubs educatieve projecten uit, zoals het «Fancoach» project ter bestrijding van antisemitische spreekkoren en het preventieve programma «Fair Play» dat erop is gericht om jongeren bewust te maken van de betekenis en consequenties van discriminerend gedrag in het voetbal.
Klopt het dat ADO Den Haag afstand heeft genomen van de acties van de eigen zogenaamde «supporters»? Heeft u contact gehad met de club?
Ja, de Algemeen Directeur van ADO Den Haag heeft in een verklaring afstand genomen van deze misdragingen. Daarnaast heeft, op initiatief van de burgemeester van Amsterdam, een afgevaardigde van ADO Den Haag, tezamen met afgevaardigden van Ajax en de KNVB, een krans gelegd bij De Dokwerker, waarmee de club respect wil betonen aan een ieder die geraakt is door de bekladdingen.
In algemene zin heeft het Ministerie van Justitie en Veiligheid op regelmatige basis contact met de KNVB en clubs binnen het betaald voetbal. In dat kader kan ik mededelen dat ik binnenkort met de KNVB in het kader van voetbal over antisemitisme spreek.
Deelt u de mening dat mensen die zich schuldig maken aan dergelijk gedrag niet alleen strafrechtelijk vervolgd moeten worden, maar ook levenslang in het hele land een stadionverbod moeten krijgen? Zo ja, gaat u hierover het gesprek aan met ADO Den Haag en de Koninklijke Nederlandse Voetbalbond (KNVB) om ervoor te zorgen dat dit ook daadwerkelijk gebeurt en de stadionverboden gehandhaafd worden? Zo nee, waarom niet?
Het is aan het Openbaar Ministerie om mogelijke verdachte(n) strafrechtelijk te vervolgen. Als vast komt te staan wie verantwoordelijk zijn voor de bekladdingen in Amsterdam heeft ADO Den Haag dan wel de KNVB de mogelijkheid om een sanctie op te leggen, waaronder een stadionverbod. De KNVB is gerechtigd om (landelijke) stadionverboden op te leggen aan een ieder die volgens een melding van een club of het Openbaar Ministerie in en/of buiten het stadion in het kader van een evenement de orde heeft verstoord. Echter betreft dit een privaatrechtelijke maatregel. Zodoende is het aan ADO Den Haag of aan de KNVB om een maatregel te treffen. Ik onderhoud regelmatig contact met de KNVB en met de clubs, binnen het betaald voetbal.
De KNVB heeft in samenspraak met het Ministerie van Justitie en Veiligheid, de politie, het Openbaar Ministerie de burgemeesters de Richtlijn «Verbaal Geweld» opgesteld. De Richtlijn is verwerkt in het kader voor beleid «Voetbal en Veiligheid». Naar aanleiding van diverse incidenten is in december 2006 de Richtlijn «Verbaal Geweld» uit 2004 geëvalueerd en begin 2007 aangescherpt. De KNVB heeft de straffen rondom spreekkoren / discriminatie verhoogd: er wordt eerder een wedstrijd zonder (uit)publiek gespeeld, thuisspelende clubs krijgen hogere boetes en individuen krijgen voor discriminatie een stadionverbod van vijf jaar.
Discriminerende of anderszins kwetsende uitingen in de stadions worden hard aangepakt. In het verleden heeft de aanklager betaald voetbal diverse onderzoeken verricht naar spreekkoren binnen het Nederlandse voetbal en sancties opgelegd.
Deelt u de mening dat zulke zogenaamde «supporters» het ook verpesten voor alle mensen die gewoon van een potje voetbal willen genieten, dus de echte supporters, en door dit soort verwerpelijk gedrag ook de dupe worden? Zou een generieke weigering van uitsupporters minder vaak toegepast hoeven worden, als stadionverboden voor dit soort figuren vaker uitgeschreven en beter gehandhaafd zouden worden?
Samen met de KNVB, clubs, politie, Openbaar Ministerie, gemeenten en supporters werk ik aan het project «Toegankelijk, gastvrij en veilig voetbal richting 2020». Voetbalwedstrijden moeten door goedwillende supporters zonder al te veel beperkingen bezocht kunnen worden. Personen die voor problemen zorgen moeten uit de stadions worden geweerd.
De vernielingen hebben in dit geval plaatsgevonden buiten het stadion en niet op de wedstrijddag. Het merendeel van de betaald voetbalwedstrijden verloopt zonder noemenswaardige incidenten. Generieke weigeringen van uitsupporters komen slechts sporadisch voor.
Zoals terecht wordt opgemerkt, ondervinden de mensen die écht komen om van een potje voetbal te genieten, last van generieke maatregelen die naar aanleiding van misdragingen door andere supporters worden opgelegd. Daarom hebben we gezamenlijk met alle partijen: de KNVB, voetbalclubs, gemeenten, politie, het Openbaar Ministerie, het Ministerie van Justitie en Veiligheid en supporters ons gecommitteerd aan een toegankelijk, gastvrij en veilig voetbal. De KNVB streeft daarbinnen samen met partners onder andere naar een persoonsgerichte aanpak om degene die zich misdragen buiten het voetbal te houden.
Het onderzoek ‘Overstappen op de arbeidsmarkt’ Een onderzoek naar van Werk Naar Werk-beleid en - trajecten |
|
Corrie van Brenk (PvdA) |
|
Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (D66) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het onderzoek «Overstappen op de arbeidsmarkt Een onderzoek naar Van Werk Naar Werk beleid en -trajecten»?1
Ja.
Deelt u de conclusies in het rapport dat in Van Werk Naar Werkbeleid en -trajecten boventalligen jonger dan 55 jaar beter af zijn dan oudere boventalligen en dat hoger opgeleiden de transitie naar nieuw werk beter maken dan lager opgeleiden?
Het rapport heeft betrekking op ondersteuning aan boventalligen die is geboden door werkgevers ter bevordering van de overgang van werk naar werk. De conclusie uit de resultaten van dit onderzoek is dat personen jonger dan 55 jaar en hoger opgeleiden betere kansen hebben. Het rapport vindt geen verschil tussen degenen die werk hebben gevonden en degenen die hier niet in zijn geslaagd wat betreft het gemiddeld aantal VWNW-activiteiten waaraan men heeft deelgenomen. Deelname aan sommige specifieke VWNW-activiteiten lijkt wel verschil te maken in werkloosheidsduur. Het aantal VWNW-activiteiten waaraan wordt deelgenomen lijkt een averechts effect te hebben: hoe meer VWNW-activiteiten, hoe langer de werkloosheidsduur. Deelname aan VWNW-activiteiten algemeen hangt volgens het rapport niet samen met het wel of niet vinden van werk. Op grond van deze conclusies kan ik niet in zijn algemeenheid vaststellen dat in Van Werk Naar Werkbeleid en -trajecten boventalligen jonger dan 55 jaar beter af zijn dan oudere boventalligen en dat hoger opgeleiden de transitie naar nieuw werk beter maken dan lager opgeleiden.
Deelt u de conclusies in het rapport dat met name het volgen van training en scholing impact heeft op het vinden van nieuw werk, dat het volgen van training of opleiding een groter verschil maakt voor ouderen dan voor jongeren en dat het effect van het volgen van opleiding en trainingen het sterkst is voor lager- en middelbaar opgeleiden?
Het rapport vermeldt dat lager opgeleiden en oudere boventalligen minder gebruik maken van de mogelijkheid om training of scholing te volgen en van diverse andere voorzieningen. De lagere deelname aan scholing van 55 plussers en laagopgeleiden is bekend uit ander onderzoek, bijvoorbeeld onderzoek van ROA (2018) Leren onder werkenden met een kwetsbare positie op de arbeidsmarkt. Volgens het onderzoek Overstappen op de arbeidsmarkt zijn er geen grote verschillen tussen het wel of niet volgen van een training of opleiding en de werkuitkomsten. Degenen die in de context van een VWNW-traject een training of opleiding hebben gevolgd, hebben slechts iets vaker een kwalitatief goede baan dan degenen die dat niet hebben gedaan. Ook wat betreft het type contract is er weinig verschil. Er is wel een effect zichtbaar op de duur van de werkloosheid, en dat effect is volgens de onderzoekers sterker voor ouderen en het sterkst voor laagopgeleiden. Het onderzoek gaat echter niet dieper in op mogelijke verklaringen voor deze bevindingen. Denkbaar is bijvoorbeeld dat een soort zelfselectie is opgetreden, waarbij degenen die wel kiezen voor deelname aan training/opleiding op voorhand al een betere arbeidsmarktpositie hebben door opleiding en/of ervaring, waardoor ze eerder ander werk hebben gevonden. Verder geldt dat de resultaten van het onderzoek alleen degenen betreffen die aan een VWNW-traject hebben deelgenomen. Er is geen vergelijking gemaakt met boventalligen die geen ondersteuning hebben gekregen.
Deelt u de mening dat het dan ook logisch, nodig en effectief is om het beleid voor leven lang ontwikkelen zeker ook sterk te richten op ouderen en lager- en middelbaar opgeleiden? Kunt u aangeven hoe het beleid specifiek gericht is of gaat worden op deze groepen?
Het is niet goed om te wachten met scholing tot kwalificaties zijn verouderd en ontslag dreigt. Wanneer werkgevers en werkenden langdurig niet in hun ontwikkeling investeren, dan is het risico groot dat kwalificaties verouderen en een deel van hen op termijn langs de kant komt te staan door een gebrek aan actuele kennis en vaardigheden.
Bovendien verandert de arbeidsmarkt snel onder invloed van technologische ontwikkelingen en digitalisering. Tegelijkertijd zullen we langer blijven werken en daarmee is het belangrijker dan ooit tevoren om je te blijven ontwikkelen, via scholing en cursussen maar vooral ook op het werk zelf. Deelname aan formeel en informeel leren ligt in Nederland vergeleken met andere OESO landen hoog. Werkgevers en werknemers zijn primair verantwoordelijk en investeren reeds fors in scholing van werkenden, op bedrijfsniveau en via de O&O fondsen. Van Werk Naar Werk trajecten maken daarvan deel uit. Voor zelfstandigen is het vinden van werk vast onderdeel van hun bestaan als zelfstandige. Een zelfstandige moet zelf zijn werk verwerven.
Gelet op de snelle veranderingen op de arbeidsmarkt is het zaak onze leercultuur verder te versterken en iedereen daarin mee te nemen, ongeacht leeftijd, opleiding, aard van het arbeidscontract of omvang van het bedrijf waar iemand werkt. De overheid zorgt daarbij voor de noodzakelijke randvoorwaarden. In de brief van 27 september 2018 is aangegeven langs welke lijnen het kabinet daaraan invulling geeft, naast reeds lopend beleid dat in de bijlage bij die brief is samengevat. Om eigen regie op je loopbaan te versterken, werkt het kabinet aan het omzetten van de huidige fiscale aftrekpost voor scholingskosten in een individueel leerbudget, waarvoor iedereen in aanmerking komt. Met sociale partners worden daarnaast afspraken gemaakt over het stimuleren van private individuele leerrekeningen voor werknemers om hun duurzame inzetbaarheid te verbeteren en hen meer eigen regie te geven.
Specifiek voor wat betreft leven lang ontwikkelen voor ouderen, wil ik verder wijzen op de tijdelijke subsidieregeling Ontwikkeladvies. Met deze regeling kunnen werkenden van 45 jaar of ouder zich (tot eind 2019) aanmelden voor een persoonlijk loopbaanadvies, waarmee ze een beeld krijgen van hun situatie op de arbeidsmarkt. Vervolgens kunnen ze met een loopbaanadviseur bepalen welke stappen ze kunnen nemen om gezond en werkend de pensioenleeftijd te bereiken. Met deze regeling wil ik ruim 25.000 mensen bereiken.
Deelt u de conclusie van de onderzoekers dat Nederland, in tegenstelling tot andere landen, geen omvattend systeem heeft voor het tijdig ondersteunen van mobiliteit van met werkloosheid bedreigde personen, waarvan alle werknemers kunnen profiteren? Wat gaat u doen om bijvoorbeeld medewerkers in het midden- en kleinbedrijf (mkb), zelfstandigen en flexwerkers mee te nemen in van Werk naar Werk beleid en -trajecten?
Zie antwoord vraag 4.
Welke elementen uit de systematische aanpak die landen als Zweden en Finland wel kennen voor Van Werk Naar Werk transities wilt u gaan overnemen of stimuleren in Nederland?
Voor werknemers die met werkloosheid worden bedreigd is van belang dat er maatregelen beschikbaar zijn voor ondersteuning bij het vinden van andere arbeid en de overgang van werk naar werk. Werkgevers kunnen hun werknemers ondersteuning bieden bij de overgang van werk naar werk. Vanuit O&O-fondsen kunnen middelen ter beschikking worden gesteld voor bijvoorbeeld scholing en training. Volgens het onderzoeksrapport zijn er transitiefondsen in de grootste sectoren in Zweden en Finland. O&O-fonds zouden ook een rol kunnen spelen bij transitie van werk naar werk. Sinds 2015 bestaat voor werknemers bij ontslag recht op een transitievergoeding die zij kunnen inzetten voor ondersteuning bij zoeken naar werk. Deze transitievergoeding komt met de Wet arbeidsmarkt in balans beschikbaar voor alle werknemers vanaf aanvang van het dienstverband en wordt hoger naarmate het dienstverband langer heeft geduurd. Werkzoekenden kunnen ook voordat de dienstbetrekking is geëindigd zich inschrijven als werkzoekende bij UWV. Zo zijn zij vindbaar voor werkgevers die personeel zoeken, en zij kunnen gebruik maken van werk.nl om te zoeken naar vacatures. Ook kunnen ze ondersteuning krijgen in hun zoektocht van werk naar werk door gebruik van digitale hulp op deze site bij bijvoorbeeld bij het opstellen van een sollicitatiebrief en cv en online testen doen en deelnemen aan online trainingen. Ik verwijs naar mijn antwoord van 5 juli 2018 op Kamervragen van de heer Wiersma (VVD) (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2017–2018, nr. 2687). Met behulp van subsidie op grond van de Tijdelijke regeling dienstverlening werkzoekenden en samenwerking en regie arbeidsmarkt zijn hulpmiddelen ontwikkeld zoals Tiptrack www.tiptrack.nl voor ondersteuning van werkzoekenden ter versterking van hun positie op de arbeidsmarkt in het algemeen en hulp bij de zoektocht naar ander werk.
Bent u bereid de mogelijkheden van het inzetten van stages in het Van Werk Naar Werk-beleid en -aanbod, die genoemd worden in het onderzoek, nader te (helpen) verkennen en uit te bouwen? Zo ja, hoe?
In het onderzoek waren degenen die hadden deelgenomen aan stage daarover enthousiast. Er was echter door slechts 8 werknemers aan deelgenomen. Sociale partners kunnen stages aanbieden als middel voor werknemers om kennis te maken met andere bedrijven en beter geïnformeerd keuzes te maken bij de overstap. Bedrijven kunnen hun aanbod van stageplaatsen plaatsen op de website werk.nl. Werkzoekenden kunnen een stageplek zoeken binnen de vacatures en binnen de gevonden vacatures sorteren op speciale vacatures zoals stageplaats. UWV kan werkloze werkzoekenden attenderen op stageplaatsen die door bedrijven worden aangeboden.
Hoe verklaart u de conclusie in het onderzoek dat de stap naar ander werk doorgaans een bepaalde verslechtering inhoudt wat betreft de aard van het arbeidscontract (vaker tijdelijk), het salaris en de secundaire arbeidsvoorwaarden?
Dagelijks vinden veel overstappen plaats van werk naar werk. In veel gevallen zal dat vrijwillig zijn en heeft de werknemer langere tijd kunnen zoeken naar ander werk en zal hij een vooruitgang boeken in arbeidsvoorwaarden of arbeidsomstandigheden, arbeidstijden of andere voor hem belangrijke factoren. Bij een overstap naar ander werk waar geen vrijwillige keuze aan ten grondslag ligt is de zoektijd doorgaans beperkter en de mogelijkheid om geschikt werk te vinden op ten minste hetzelfde niveau als voorheen dus ook. De betrokkene zal daarom waarschijnlijk vaker genoegen nemen met werk dat minder voordelen biedt dan hij wilde.
Deelt u de conclusie van onderzoekers dat het voor de hand liggend is de versterking van werkzekerheid voor mensen die boventallig zijn of dreigen te raken vooral te zoeken in de intensivering van scholing, training, individuele aandacht en begeleiding? Wat gaat u daar concreet aan doen?
Zie antwoord vraag 4.
Deelt u de mening dat Nederland een omvattend systeem voor het tijdig ondersteunen van mobiliteit van met werkloosheid bedreigde personen, waarvan alle werknemers kunnen profiteren, moet krijgen? Zo ja, welke maatregelen gaat u nemen om dit omvattende systeem te helpen realiseren?
Zie antwoord vraag 6.
Deelt u de mening dat sociale zekerheid in brede zin niet alleen moet worden geboden op het moment dat een recht op uitkering ontstaat, maar dat Van Werk Naar Werkbeleid voor iedereen, waarin training en scholing centraal staan, ook een integraal onderdeel moet worden van de sociale zekerheid?
Ik vind een goed werkende arbeidsmarkt van groot belang, waarin werknemers werkzekerheid hebben en van werk naar werk kunnen gaan en werkloosheid zoveel mogelijk wordt voorkomen. Over de sociale zekerheid en training en scholing daarin heb ik de Tweede Kamer geïnformeerd in brieven over aanpak van de krapte op de arbeidsmarkt en de maatregelen op het terrein van leven lang ontwikkelen op 27 september 2018 (Kamerstukken 30 012, nr. 92) en 26 november 2018 (Kamerstuk 29 544, nr. 850).
Het bericht dat notarissen jarenlang Kadastergeld in eigen zak staken |
|
Michiel van Nispen (SP) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van de berichten waaruit blijkt dat notarissen jarenlang kosten in rekening brachten die helemaal niet werden gemaakt en hogere kosten in rekening brachten dan zij zelf maakten voor hun werk?1 2
Ja.
Bent u het eens met de stelling dat notarissen een belangrijke rol in het economisch verkeer hebben, waarbij het essentieel is dat men kan vertrouwen op hun integere handelen en dat schending van dit vertrouwen te allen tijde bestraft zou moeten worden? Zo nee, waarom niet?
Het is essentieel dat men kan vertrouwen op het integer handelen van een notaris. Het notariaat kent tuchtrechtspraak ter beoordeling of een (kandidaat-) notaris zijn plichten heeft verwaarloosd of zich heeft schuldig gemaakt aan handelen of nalaten in strijd met de zorg die hij behoort te betrachten. Het is aan die tuchtrechter om te oordelen over het handelen van een (kandidaat-)notaris en eventueel maatregelen op te leggen.
Hoe heeft deze praktijk van «struikroverij», die volgens nota’s breed werd toegepast in het notariaat, jarenlang kunnen plaatsvinden? Waarom is niet eerder aan het licht gekomen dat notarissen mogelijk onterecht kosten in rekening brachten en/of hogere kosten in rekening brachten dan zij zelf maakten voor hun werk?
Desgevraagd hebben de Koninklijke Notariële Beroepsorganisatie (KNB) en het Bureau Financieel Toezicht (BFT) mij gemeld dat er geen feiten of cijfers bekend zijn die aanleiding geven om te veronderstellen dat het hier om een structureel probleem gaat maar zij sluiten ook niet uit dat er meer notarissen zijn die deze handelwijze volgden. De KNB heeft daarom medio vorig jaar en recentelijk opnieuw notarissen erop gewezen dat deze handelwijze niet is toegestaan.
Vindt u het ook zorgelijk dat het tuchtcollege dat deze zaak behandelde weliswaar de geconstateerde fraude afkeurde, maar afzag van het opleggen van een sanctie? Zo nee, waarom niet?
Zoals in antwoord 2 aangegeven is het essentieel dat men kan vertrouwen op het integer handelen van een notaris. De (tucht)rechter heeft de betreffende klacht (gedeeltelijk) gegrond verklaard en op basis van de bijzondere feiten en omstandigheden in dit dossier – waaronder de omstandigheid dat de notaris zijn declaratiegedrag heeft aangepast – besloten geen maatregel op te leggen. Het is niet aan mij om een vonnis van de rechter van inhoudelijk commentaar te voorzien. Ik constateer dat de tuchtrechter heeft geoordeeld dat de wijze van declareren intransparant was en niet voldeed aan hetgeen van een behoorlijk notaris mocht worden verwacht. Deze klacht werd gegrond bevonden. Voor de beoordeling van de tuchtrechter geldt dat er hoger beroep mogelijk is om het oordeel van de (tucht)rechter te laten toetsen.
Vindt u het acceptabel dat de zaak door een tuchtcollege behandeld is waarin een notaris zitting had die zich in zijn eigen praktijk aan exact dezelfde frauduleuze handelingen schuldig maakte? Zo ja, waarom? Zo nee, welke maatregelen wilt u treffen om dergelijke verstrengeling van belangen in de toekomst te voorkomen?
Leden van rechtscolleges, zoals het tuchtcollege voor het notariaat, vervullen hun rol onpartijdig. Zodra klager en notaris worden uitgenodigd voor een zitting, worden de namen van de leden van het tuchtcollege bekend gemaakt. Dat geeft de klager of de notaris de mogelijkheid om te wraken, indien men meent daar goede gronden voor te hebben. Er zijn mij geen signalen bekend waaruit zou blijken dat er één of meerdere leden van het tuchtcollege dat deze zaak heeft behandeld, hun rol niet naar behoren vervuld zouden hebben. Een notaris-lid in het tuchtcollege zal telkens bij zichzelf te rade moeten gaan of het hem of haar «vrij staat» te oordelen over de zaak, en heeft de verantwoordelijkheid om het vooraf te melden bij de voorzitter van de Kamer voor het notariaat indien hij of zij zich niet vrij voelt om het dossier te behandelen.
Deelt u de mening dat het aanzien van de hele beroepsgroep beschadigd is door deze vorm van fraude onbestraft te laten? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Hoe gaat u ervoor zorgen dat gedupeerden, waarvan er waarschijnlijk veel zijn die niet eens weten dat zij benadeeld zijn, alsnog hun geld terugkrijgen en hoe gaat u in de gaten houden of deze kwalijke praktijken daadwerkelijk zijn gestopt?
De KNB heeft medio vorig jaar en recentelijk opnieuw notarissen erop gewezen dat deze handelwijze niet is toegestaan. Ik heb geconstateerd dat de voorzitter van de KNB het notariaat heeft opgeroepen om daar waar mogelijk hun cliënten te compenseren voor onjuist in rekening gebrachte kosten. Een dergelijke oproep vanuit de beroepsgroep zelf ondersteun ik van harte. Dat het onderwerp binnen de beroepsgroep en de KNB indringend is besproken, getuigt van kritische zelfreflectie die hoort bij een professionele ambtsopvatting. Daarnaast heeft ook het BFT aangeven in het kader van hun toezichthoudende rol aan dit onderwerp extra aandacht te besteden.
Het bericht dat de metingen van het KNMI in de Groninger bodem niet kloppen |
|
Carla Dik-Faber (CU), Dilan Yeşilgöz-Zegerius (VVD), Matthijs Sienot (D66), Agnes Mulder (CDA) |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() ![]() ![]() ![]() |
Wat is de verklaring voor het feit dat een deel van de versnellingsmeters van het KNMI niet goed stond afgesteld?
In augustus 2018 ontdekten seismologen een inconsistentie tussen verschillende datasets in de nieuwe versnellingsmeters in het netwerk van de provincie Groningen. Om vast te stellen wat de oorzaak was van de afwijking en hoe deze kon worden verholpen, is er door het KNMI nader onderzoek verricht. In november was de oorzaak gevonden: de fabrieksinstellingen van de versnellingsmeters van het nieuwe netwerk bleken anders te zijn dan gebruikelijk en aangenomen werd en zoals gebruikt in het oude deel van het netwerk. In december 2018 is deze instelling hersteld en zijn alle dataverzamelingen op de KNMI-website aangepast.
Op welk moment bent u geïnformeerd over de foutieve metingen door het KNMI?
Op maandag 4 februari jl. is in het Kennisprogramma Effecten Mijnbouw (KEM), een onafhankelijk onderzoeksprogramma, gefinancierd door het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat (EZK), besproken dat de uitkomsten van een model voor grondversnellingen niet pasten bij recent gedownloade data van het KNMI. Op 7 februari meldde een onderzoeker van het KEM in een memo dat dit het gevolg kon zijn van problemen met de data van grondversnellingen en dat er hierover contact moet worden opgenomen met het KNMI. Diezelfde dag hebben ambtenaren van EZK dit bericht aan Staatstoezicht op de Mijnen (SodM) doorgeleid. Vrijdag 8 februari heeft EZK verzocht om een nader overleg met het KNMI voor duiding van de afwijkingen in de metingen. Dit gesprek heeft op 13 februari plaatsgevonden. SodM was ook bij dit gesprek aanwezig. Daar werd geconcludeerd dat afwijkingen mogelijk een effect zouden kunnen hebben op het model dat gehanteerd wordt voor de vaststelling van seismische dreiging in Groningen. Het KNMI gaf hierbij aan dat naar hun inschatting het effect op de hazard maps klein zou zijn. Besloten is om dat nader uit te zoeken. De Minister van EZK is op vrijdag 15 februari ’s avonds laat kort geïnformeerd en maandagochtend 18 februari uitgebreider. Er is met alle betrokkenen op 20 februari een spoedoverleg geweest om de mogelijke implicaties te inventariseren en het vervolgtraject te bespreken. Op donderdag 21 februari heeft het KNMI de Minister van EZK en de Staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat (IenW) formeel per brief geïnformeerd. Diezelfde dag hebben de Minister van EZK en de Staatssecretaris van IenW uw Kamer geïnformeerd.
Wanneer zijn de instellingen bijgesteld? Wie is daarover geïnformeerd?
De inconsistenties tussen de verschillende versnellingsmeters zijn in augustus 2018 geconstateerd. Dat het om een afwijkende fabrieksinstelling ging, is in november 2018 vastgesteld. In december 2018 zijn de meetgegevens aangepast. Het KNMI heeft mij aangegeven dat door een menselijke fout hierover niet aan het ministerie is gecommuniceerd en heeft mij daar excuses voor aangeboden. In februari zijn alle direct betrokkenen hierover alsnog geïnformeerd volgens de hierboven geschetste tijdlijn.
Hoeveel en welke data zijn onbruikbaar door het niet correct werken van versnellingsmeters van het KNMI en van welke periode is deze data?
Het KNMI heeft mij aangegeven dat alle meetgegevens bruikbaar zijn. De reeds opgenomen meetgegevens zijn in december 2018 aangepast en op de site van het KNMI voor iedereen beschikbaar gesteld. Alle data zijn dus bruikbaar, zowel verkregen uit de seismische metingen als uit de versnellingsmetingen.
Kunt u aangeven wat het effect is van onjuiste meetgegevens van het KNMI op de analyses van de seismiciteit ten behoeve van de versterkingsopgave in Groningen?
De Minister van EZK en de Staatssecretaris van IenW hebben een ambtelijke werkgroep ingesteld die tot doel heeft om met alle betrokken partijen – KNMI, IenW, EZK, SodM en NCG – de impact van de afwijkingen in kaart te brengen. KNMI concludeert dat er geen twijfel is over het feit dat er geen effect is op het ondergrondmodel en de daarvan afgeleide hazard maps. De verklaring daarvoor is dat de meetgegevens van de versnellingsmeters niet gebruikt zijn voor deze berekeningen omdat er nog te veel onzekerheid bestond over bepaalde aspecten van het model. KNMI geeft aan dat de conclusies van de bestaande hazard maps niet ter discussie staan. In het nieuwe ondergrondmodel (opleveringsdatum medio 2019) worden wel meetgegevens van de versnellingsmeters gebruikt, waarbij de reeds gecorrigeerde versnellingsdata worden gebruikt. Dit is 1 maart jl. door het KNMI toegelicht aan de ambtelijke werkgroep toegelicht. Ik heb SodM gevraagd om dit te bevestigen.
De Minister van EZK en de Staatssecretaris van IenW zullen de Kamer over de laatste stand van zaken informeren voor het AO Mijnbouw van 21 maart.
De versterkingsaanpak gaat gewoon door. Het plan van aanpak versterken van de NCG en de versterkingsplannen van de afzonderlijke gemeenten zijn hierin leidend.
De seismiciteit, het optreden van bevingen en magnitude, locatie en tijd, blijven onveranderd. Deze worden bepaald met een onafhankelijk netwerk van seismometers en behoefden niet te worden aangepast.
Kunnen deze effecten hersteld worden? Zo ja, op welke wijze? Zo nee, wat betekent dit voor de analyses van de seismiciteit van afgelopen jaar?
De meetgegevens zelf zijn in december 2018 hersteld. De precieze effecten van de verschillen in meetgegevens worden in kaart gebracht binnen het onderzoek waaraan ik in het antwoord op vraag vijf refereerde.
Kunt u aangeven wat het effect is van onjuiste meetgegevens van het KNMI op de schadebeoordeling in Groningen?
In het verleden is bij de beoordeling van schades gebruik gemaakt van contouren die werden vastgesteld aan de hand van grondversnellingskaarten. Door de afwijkingen in de metingen zouden de grondversnellingskaarten kunnen wijzigen. Of dit het geval is, brengen de Staatssecretaris van IenW en ik op dit moment in kaart in het onderzoek waaraan ik refereer in het antwoord op vraag vijf.
De Tijdelijke Commissie Mijnbouwschade Groningen (TCMG), die de schademeldingen sinds 31 maart 2017 in behandeling heeft, heeft tot op heden geen besluiten gebaseerd op grondversnellingskaarten. Reeds genomen beslissingen van de TCMG worden daarmee niet geraakt door de geconstateerde afwijkingen.
Deelt u de mening dat voorkomen moet worden dat deze foutieve meetgegevens leiden tot vertraging in het oppakken van het proces van schadeherstel en versterking?
Ja, dat ben ik met u eens. Er is geen sprake van vertraging. De werkwijze ten aanzien van versterking en schadeafhandeling heb ik geschetst in de antwoorden op vragen vijf en zeven.
Deelt u de mening dat woningen die nu in de versterkingsoperatie zitten hierin moeten blijven? Vindt u ook dat woningen die op basis van de nieuwe gegevens mogelijk ook onveilig zijn aan de plannen moeten worden toegevoegd?
Ja, dat ben ik met u eens. De versterkingsaanpak gaat onverminderd door. Gedane beloftes worden nagekomen: als een opname van een woning is toegezegd aan de bewoner, wordt deze uitgevoerd, en als uit de daaropvolgende beoordeling blijkt dat versterking aan de orde is, wordt deze uitgevoerd.
Wanneer is het Staatstoezicht op de Mijnen (SodM) geïnformeerd over de foutieve meetgegevens?
Op donderdag 7 februari jl. is SodM via e-mail door ambtenaren van EZK op de hoogte gebracht dat de onderzoekers binnen het Kennisprogramma Effecten Mijnbouw (KEM) afwijkingen hebben geconstateerd in de KNMI-grondversnellingsdata. Op woensdag 13 februari heeft er overleg plaatsgevonden met het KNMI om de geconstateerde afwijkingen nader te duiden. SodM was hier ook bij aanwezig.
Wanneer is de audit van het SODM, die als toezichthouder gestart is met het opzetten van een onafhankelijke toets op de kwaliteit van de meetdata gereed? Wat betekent dit voor de tussentijd?
SodM laat een onafhankelijke audit uitvoeren op de kwaliteit van de gemeten grondversnellingen van het KNMI. De audit wordt gestart met een kort onderzoek om alle relevante feiten scherp te hebben. De volledige audit duurt naar verwachting 6 tot 12 maanden. In de tussentijd zal gerekend worden met de door het KNMI gecorrigeerde data.
Deelt u de mening dat een dergelijke fout van het KNMI niet goed is voor het vertrouwen van Groningers? Bent u bereid aan de Staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat te vragen in gesprek te gaan met het KNMI om herhaling te voorkomen?
Zoals de Staatssecretaris van IenW en ik in de brief aan uw Kamer al aangaven, mag er geen enkele twijfel bestaan over de correctheid van de meetgegevens, ook niet als het gaat om zeer kleine afwijkingen. Wij begrijpen dat onduidelijkheid over meetgegevens kan leiden tot een groter gevoel van onzekerheid voor bewoners van het Groningse aardbevingsgebied. Mogelijke twijfel en onzekerheid willen wij zoveel mogelijk wegnemen. Inwoners en belanghebbenden moeten van de juiste gegevens kunnen uitgaan. Daarom is het van belang dat zo spoedig mogelijk wordt bepaald wat de invloed is van de afwijkingen in de metingen op schadeafhandeling en versterken. Daarnaast is SodM een audit gestart naar het meetnetwerk en de kwaliteit van de meetdata. De kwaliteit van het meetnetwerk staat niet ter discussie, er is geen sprake van achterstallig onderhoud.
Gezien de impact van de ontstane situatie zal de Staatssecretaris van IenW in haar rol als eigenaar van het agentschap dan ook met het KNMI de gang van zaken evalueren en nagaan welke vervolgstappen kunnen worden gezet om te borgen dat dit in de toekomst wordt voorkomen.
Zoals wij in de brief aan uw Kamer hebben aangegeven, heeft het KNMI aangegeven zijn interne werkproces te evalueren om herhaling te voorkomen.
Wij wachten de uitkomst van deze evaluatie af.
Wilt u deze vragen beantwoorden voor 11 maart 2019?
Ja.
Het bericht dat de metingen in de Groninger bodem niet kloppen |
|
Erik Ziengs (VVD), Carla Dik-Faber (CU), Matthijs Sienot (D66), Maurits von Martels (CDA) |
|
Stientje van Veldhoven (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (D66) |
|
![]() ![]() ![]() ![]() |
Bent u bekend met het bericht «Fout bij KNMI-meting Groningse aardbevingen, Kamer wil opheldering»1.
Op maandag 4 februari jl. is in het Kennisprogramma Effecten Mijnbouw (KEM), een onafhankelijk onderzoeksprogramma, gefinancierd door het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat (EZK), besproken dat de uitkomsten van een model voor grondversnellingen niet pasten bij recent gedownloade data van het KNMI. Op 7 februari meldde een onderzoeker van het KEM in een memo dat dit het gevolg kon zijn van problemen met de data van grondversnellingen en dat er hierover contact moet worden opgenomen met het KNMI. Diezelfde dag hebben ambtenaren van EZK dit bericht aan Staatstoezicht op de Mijnen (SodM) doorgeleid. Vrijdag 8 februari heeft EZK verzocht om een nader overleg met het KNMI voor duiding van de afwijkingen in de metingen. Dit gesprek heeft op 13 februari plaatsgevonden. SodM was ook bij dit gesprek aanwezig. Daar werd geconcludeerd dat afwijkingen mogelijk een effect zouden kunnen hebben op het model dat gehanteerd wordt voor de vaststelling van seismische dreiging in Groningen. Het KNMI gaf hierbij aan dat naar hun inschatting het effect op de hazard mapsklein zou zijn. Besloten is om dat nader uit te zoeken. De Minister van EZK is op vrijdag 15 februari ’s avonds laat kort geïnformeerd en maandagochtend 18 februari uitgebreider. Er is met alle betrokkenen op 20 februari een spoedoverleg geweest om de mogelijke implicaties te inventariseren en het vervolgtraject te bespreken. Op donderdag 21 februari heeft het KNMI de Minister van EZK en de Staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat (IenW) formeel per brief geïnformeerd. Diezelfde dag hebben de Minister van EZK en de Staatssecretaris van IenW uw Kamer geïnformeerd (Kamerstuk 33 529, nr. 583).
De Minister van EZK was onaangenaam verrast dat hij als opdrachtgever van de metingen hierover niet eerder op de hoogte is gebracht door het KNMI. De afwijkingen waren vanaf augustus bij het KNMI bekend en zijn in december gecorrigeerd.
De Staatssecretaris van IenW is op 21 februari jl. door het KNMI op de hoogte gebracht. Ook zij was onaangenaam verrast dat ze als eigenaar van het KNMI hierover niet eerder is geïnformeerd.
De Minister van EZK en de Staatssecretaris van IenW hebben gezamenlijk met urgentie acties in gang gezet om de gevolgen van de meetfouten in kaart te brengen. Zoals in de brief aan uw Kamer aangekondigd, is inmiddels een onderzoek gestart. Alle betrokken partijen – KNMI, IenW, EZK, Nationaal Coördinator Groningen (NCG), SodM – zijn in een ambtelijke werkgroep bij elkaar gebracht om de afhankelijkheden en gevolgen te inventariseren. Aangezien samenwerking met het KNMI essentieel is, achten wij het van belang dat het KNMI zijn verantwoordelijkheid in deze kwestie heeft erkend, hiervoor excuses heeft aangeboden, volledige medewerking verleent voor de genoemde acties en zelf verdere toelichting geeft over de oorzaak aan betrokken partijen.
Wanneer bent u geïnformeerd over de foutieve meetgegevens?
Wij betreuren het dat het KNMI niet tijdig een melding heeft gemaakt van de geconstateerde afwijkingen. Wij zijn van mening dat een late melding van een verkeerde instelling van de meetinstrumenten, ook als deze inmiddels is opgelost, aan belanghebbenden in de toekomst voorkomen dient te worden. Gezien de impact van de ontstane situatie zal de Staatssecretaris van IenW in haar rol als eigenaar van het agentschap dan ook met het KNMI de gang van zaken evalueren en nagaan welke vervolgstappen kunnen worden gezet om te borgen dat dit in de toekomst wordt voorkomen.
In het algemeen geldt dat de Staatssecretaris van IenW conform de regeling agentschappen als eigenaar van het KNMI de continuïteit van het agentschap borgt en toezicht houdt op de algemene gang van zaken. Daarbij draagt zij er zorg voor dat het KNMI in staat is om de wettelijke taak zoals vastgelegd in de wet Meteorologie en Seismologie uit te kunnen voeren, onder meer door voldoende middelen en capaciteit beschikbaar te stellen. In 2015 is in opdracht van EZK een nieuw meetnetwerk geïnstalleerd in Groningen. De afwijking van de versnellingsmetingen is niet ontstaan door achterstallig onderhoud aan de infrastructuur van het netwerk noch door een gebrek aan middelen en capaciteit.
Naast het uitvoeren van de wettelijke taak, voert het KNMI ook zogenoemde maatwerkopdrachten binnen het Rijk uit. In dit specifieke geval betreft het een maatwerkopdracht die het KNMI voor EZK uitvoert. Over bijbehorende prestatieafspraken en vergoedingen zijn afspraken gemaakt tussen EZK en KNMI.
Klopt het dat de onjuiste gegevens al in augustus 2018 binnen het Koninklijk Nederlands Meteorologisch Instituut (KNMI) zijn geconstateerd, maar pas in februari 2019 zijn gemeld? Kunt u aangeven hoe dit mogelijk is?
Met het ondergrondmodel worden door het KNMI de seismische dreiging (hazard) en door de NAM zowel de seismische dreiging als het seismische risico (HRA) afgeleid. Het ondergrondmodel is gebruikt als input voor het onderzoek van de Mijnraad en het daarvan afgeleide advies. NAM en KNMI hebben hier beide een bijdrage aan geleverd.
De Minister van EZK en de Staatssecretaris van IenW hebben een ambtelijke werkgroep ingesteld die tot doel heeft om met alle betrokken partijen – KNMI, IenW, EZK, SodM en NCG – de impact van de afwijkingen in kaart te brengen. KNMI concludeert dat er geen twijfel is over het feit dat er geen effect is op het ondergrondmodel en de daarvan afgeleide hazard maps. De verklaring daarvoor is dat de meetgegevens van de versnellingsmeters niet gebruikt zijn voor deze berekeningen omdat er nog te veel onzekerheid bestond over bepaalde aspecten van het model. KNMI geeft aan dat de conclusies van de bestaande hazard maps niet ter discussie staan. In het nieuwe ondergrondmodel (opleveringsdatum medio 2019) worden wel meetgegevens van de versnellingsmeters gebruikt, waarbij de reeds gecorrigeerde versnellingsdata worden gebruikt. Dit is 1 maart jl. door het KNMI toegelicht aan de ambtelijke werkgroep toegelicht. De Minister van EZK heeft SodM gevraagd om dit te bevestigen.
De Minister van EZK en de Staatssecretaris van IenW zullen de Kamer over de laatste stand van zaken informeren voor het AO Mijnbouw van 21 maart.
Waarom heeft het KNMI deze gegevens in februari 2019 toch nog gemeld aan het ministerie? Wat was hiervoor de aanleiding? Wat was er anders dan in augustus 2018?
De afwijkingen in de metingen zijn veroorzaakt door afwijkende fabrieksinstellingen en niet door een onvoldoende dicht meetnetwerk. Uitbreiding van het meetnetwerk naar aanleiding van de afwijkingen in de metingen is daarom niet aan de orde.
Naar aanleiding van de constatering dat er sprake was van afwijkende versnellingsmetingen zijn de volgende acties in gang gezet:
Het KNMI zal een evaluatie uitvoeren op basis waarvan nadere afspraken worden gemaakt tussen KNMI, EZK en IenW om in de toekomst herhaling van in gebreke gebleven communicatie te voorkomen. Dit zal tevens worden betrokken bij de jaarlijkse verantwoordings- en voortgangsgesprekken die de Staatssecretaris van IenW met het KNMI op reguliere basis voert.
Zie hiervoor het antwoord op vraag drie.
Er wordt door SodM een aanvullende audit uitgevoerd om meer zekerheid te verkrijgen over de kwaliteit van de grondversnellingsmetingen en de daarmee verkregen data. Deze audit heeft betrekking heeft op het gehele meetnetwerk, inclusief de metingen die niet beïnvloed zijn door de afwijkende fabrieksinstellingen.
Kunt u verklaren hoe het kan dat sinds augustus 2018 bekend is dat de metingen foutief werden uitgevoerd, maar pas in februari 2019 zijn gemeld?
De afwijkingen in de metingen zijn veroorzaakt door afwijkende fabrieksinstellingen en niet door het ontbreken van tiltmeters. Tiltmeters meten de scheefstelling van gebouwen en infrastructuur en hebben geen rol in het bepalen van grondversnellingen aan het aardoppervlak. Er is geen voornemen om tiltmeters aan het bestaande netwerk toe te voegen.
Deelt u de mening dat de data van versnellingsmeters in Groningen moeten kloppen?
Zoals aangegeven in vraag 3 onderzoekt het KNMI de rol van de afwijkende gegevens bij het ondergrondmodel. De betrouwbaarheid van het HRA-model staat niet ter discussie. Dat geldt ook voor de uitgangspunten van de uitvoering van de versterking. Het plan van aanpak versterken van de NCG en de versterkingsplannen van de afzonderlijke gemeenten zijn hierin leidend. Of de afwijkingen in de metingen zijn gebruikt en zo ja of ze invloed op de resultaten van het HRA-model hebben laten we uitzoeken, zie ook het antwoord op vraag 1.
Het HRA-model wordt gebruikt om gericht te kunnen prioriteren. De beschikbare capaciteit voor opname en beoordeling wordt met voorrang ingezet voor de woningen die naar verwachting het verst van de veiligheidsnorm verwijderd zijn. Bewoners van huizen die op grond van dit model geen verhoogd risicoprofiel hebben, kunnen op termijn kosteloos een toets op de veiligheid van hun woning laten uitvoeren. De uitvoering van de versterking gaat onverminderd door.
Welke controles zijn er op de kwaliteit van het KNMI?
Zie antwoord vraag 6.
Deelt u de mening dat een dergelijke fout van het KNMI niet bijdraagt aan het vertrouwen van de Groningers? Wat kunt u doen om het KNMI dit vertrouwen te laten herstellen?
In het verleden is bij de beoordeling van schades gebruik gemaakt van contouren die werden vastgesteld aan de hand van grondversnellingskaarten. Door de afwijkingen in de metingen zouden de grondversnellingskaarten kunnen wijzigen. Of dit het geval is, brengen wij op dit moment in kaart in het onderzoek waaraan wij refereren in het antwoord op de eerste vraag.
De Tijdelijke Commissie Mijnbouwschade Groningen, die de schademeldingen vanaf 31 maart 2017 in behandeling heeft, heeft tot op heden geen besluiten gebaseerd op grondversnellingskaarten. Deze beslissingen worden daarmee niet geraakt door de geconstateerde afwijkingen in de metingen.
Wat gaat u doen om te voorkomen dat dergelijke meetfouten nog een keer plaatsvinden binnen het KNMI?
Zoals wij in de brief aan uw Kamer (Kamerstuk 33 529, nr. 583) al aangaven, mag er geen twijfel bestaan over de correctheid van de meetgegevens, ook niet als het gaat om zeer kleine afwijkingen. Wij begrijpen dat onduidelijkheid over meetgegevens kan leiden tot een groter gevoel van onzekerheid voor bewoners van het Groningse aardbevingsgebied. Mogelijke twijfel en onzekerheid willen we zoveel mogelijk wegnemen. Inwoners en belanghebbenden moeten van de juiste gegevens kunnen uitgaan. Daarom is het van belang dat zo spoedig mogelijk wordt bepaald wat de invloed is van de afwijkingen in de metingen op schadebeoordeling en versterken. De kwaliteit van het meetnetwerk staat niet ter discussie, er is geen sprake van achterstallig onderhoud.
Voor de verdere acties die door ons in gang gezet zijn verwijzen wij naar het antwoord op vraag 4.
Bent u bereid om met KNMI in gesprek te gaan over het belang van tijdig rapporteren van correcties voor het vertrouwen van de Groningers in de overheid?
Zie antwoord vraag 9.
Wilt u deze vragen beantwoorden vóór het algemeen overleg Leefomgeving op 7 maart 2019?
Nee, vanwege afstemming op 5 maart.
Het bericht dat van voorgestelde CO2-malus mogelijk niets overblijft als de ETS-prijs verder doorstijgt |
|
Tom van der Lee (GL) |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Met nieuwe PBL-cijfers daalt CO2-boete naar nul»1
Ja.
Hoe interpreteert u de tekst uit het Klimaatakkoord over de voorgestelde CO2-malus?
De tekst in het ontwerp-Klimaatakkoord duidt erop dat de boete het verschil is tussen de vigerende ETS-prijs en de € 30 oplopend naar € 43 per ton CO2. Ten tijde van de onderhandelingen kwam dit neer op € 27 in 2030.
Komt volgens u deze boete als hij in de toekomst opgelegd wordt aan een bedrijf bovenop de vigerende prijs voor CO2 in het Europese Emissiehandelssysteem (ETS)? Of bedraagt deze boete het verschil tussen de vigerende ETS-prijs en 30 euro per ton CO2, waarover in de tekst van de industrietafel wordt gesproken?
Zie antwoord vraag 2.
Denkt u dat de interpretatie mogelijk is dat door een stijgende ETS-prijs er een moment kan komen, waardoor de CO2-boete de facto nul euro kan bedragen?
De malus als bedoeld in het ontwerp-Klimaatakkoord kan nul worden, wanneer de meest recente ETS-prijsraming van het PBL wordt gevolgd. Dat is het gevolg van het vormgeven van die malus als CO2-minimumprijs in plaats van als vaststaande heffing; de ETS-prijs wordt daar vanaf getrokken. Bij een ETS-prijs hoger dan het geschetste minimumprijspad zal de malus als gevolg op nul uitkomen. Een hoge ETS-prijs is tegelijkertijd zeer wenselijk om tot CO2-reductie te komen, zonder werkgelegenheidsverlies.
Het kabinet heeft met de brief van 13 maart jl. (Kamerstuk 32 813, nr. 307) in eerste reactie op de doorrekening van het ontwerpKlimaatakkoord aangegeven met een nieuw voorstel te zullen komen voor het bonus/malussysteem dat aan de Industrietafel is voorbereid, omdat op grond van de doorrekeningen is gebleken dat het huidige voorstel tot onvoldoende CO2-reductie leidt. Dit nieuwe voorstel zal de vorm hebben van een verstandige en objectieve CO2-heffing, die er voor zorgt dat bedrijven hun CO2-uitstoot daadwerkelijk terugdringen op een zodanige wijze dat we voorkomen dat bedrijven naar het buitenland vertrekken. Bij de uitwerking worden ETS benchmarks betrokken. De opbrengst van de CO2-heffing zal worden gebruikt om de industrie te vergroenen. Zodra de besluitvorming over dit voorstel is afgerond zal ik de Kamer hierover informeren.
Bent u met mij van mening dat dit ten alle tijden voorkomen dient te worden, omdat er dan geen enkele stok meer achter de deur staat om bedrijven aan te zetten overeengekomen CO2-reductieplannen te realiseren?
Zie antwoord vraag 4.
Is de mogelijkheid dat de malus verrekend wordt met de ETS-prijs mede een verklaring voor het feit dat u in de begeleidende brief bij het Klimaatakkoord aan het Planbureau voor de Leefomgeving (PBL) heeft gevraagd om ook de effecten van een malus van 100 euro per ton CO2 uit te rekenen?
Ja.
In het referentiescenario van de Nationale Energieverkenning (NEV) 2017 zit een substantieel lagere ETS-prijs dan de markt in het afgelopen jaar heeft laten zien. Is het u bekend of dit scenario het uitgangspunt is geweest bij het vaststellen van 30 euro als bedrag voor de malus, of heeft men ook al naar de reële marktprijs gekeken?
De industrietafel heeft voor de vormgeving en de hoogte van de malus in 2030 willen aansluiten bij de hoogte van de CO2-minimumprijs voor elektriciteitsopwekking in het regeerakkoord. Voor wat betreft de verwachting voor de ETS-prijsontwikkeling is aangesloten bij de NEV 2017.
Bij de vaststelling van het pad voor de CO2-minimumprijs voor de elektriciteitssector is duidelijk gekeken naar de meer reële marktprijsontwikkeling, hebben de industrie- en elektriciteitstafel wel gewerkt met dezelfde ETS-prijs? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 7.
Erkent u dat een CO2-belasting bovenop ETS niet dezelfde interpretatieproblemen oplevert als dit malussysteem en er ook niet toe leidt dat er de facto nul euro extra betaald zou hoeven worden voor de uitstoot?
De consequentie van een CO2-minimumprijs is dat wanneer de ETS-prijs gelijk of hoger is dan de minimumprijs er geen additionele betaling hoeft plaats te vinden. Dat zou voor de malus in het ontwerp-Klimaatakkoord betekenen dat deze inderdaad in zo’n geval nul zou kunnen zijn. Bij deze afweging moet worden meegenomen dat in die situatie er een steviger prikkel is van het ETS-systeem.
Zoals in het antwoord op vraag drie vermeld, werkt het kabinet momenteel aan een nieuw voorstel voor een verstandige en objectieve CO2-heffing.
Bent u bereid het PBL nogmaals expliciet de opdracht te geven om in haar doorrekening een recente ETS-prijs te gebruiken en ook de varianten te onderzoeken waarin de malus van 30 en 100 euro niet verrekend worden met de vigerende ETS-prijs, naast de varianten waarin er wel een verrekening plaatsvindt?
U heeft kennis kunnen nemen van de doorrekening door PBL en CPB. De Nationale Energie Verkenning (NEV) 2017 is daarvoor als uitgangspunt gebruikt. In de doorrekening van het PBL zijn ook scenario’s meegenomen die uitgaan van een hogere ETS-prijs.
Bent u niet met mij van oordeel dat het beter is om te kiezen voor een juist vormgegeven CO2-belasting, die eerlijk, eenvoudig en effectief is, ten opzichte van een complexe malussysteem dat aanvechtbaar is en ook voor individuele bedrijven in de toekomst blijft?
In de brief van 13 maart jl. heeft het kabinet aangegeven met een voorstel te komen voor een verstandige en objectieve CO2-heffing die er voor zorgt dat bedrijven hun CO2-uitstoot daadwerkelijk terugdringen op een zodanige wijze dat we voorkomen dat bedrijven naar het buitenland vertrekken.
Bent u bereid deze vragen voor 5 maart 2019 te beantwoorden?
Dit is helaas niet gelukt.
Het bericht ‘Incidenten verwarde mensen heftiger’ |
|
Antoinette Laan-Geselschap (VVD), Leendert de Lange (VVD) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA), Paul Blokhuis (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Incidenten verwarde mensen heftiger»?1
Ja
Wat is uw reactie op dit bericht en de constatering dat het aantal meldingen in acht jaar tijd is verdubbeld naar 90.000?
De politiecijfers laten de afgelopen jaren een stijging zien van het aantal E33-meldingen. Deze cijfers en zorgen van de politie en betrokkenen neem ik zeer serieus. Daarbij moet wel in het oog worden gehouden dat de E33-code geen diagnose is, maar een registratie van meldingen van personen die verward gedrag vertonen zonder dat zij een strafbaar feit plegen. Of iemand daadwerkelijk verward is, wordt niet door de politie beoordeeld.
In 2018 registreerde de politie 90.605 overlastincidenten waarbij personen met verward gedrag betrokken waren. Of het aantal unieke personen met verward gedrag daadwerkelijk is gestegen, kan hiermee niet worden gezegd. Eenzelfde persoon kan zorgen voor meerdere registraties. Daarnaast zijn verschillen in registratiediscipline niet uitgesloten, bijvoorbeeld omdat er meer aandacht is voor de problematiek. Achter het begrip «verward gedrag» gaat een veelheid aan problemen schuil, van dementie tot een ernstige psychiatrische aandoening die maakt dat iemand een gevaar voor zichzelf of de omgeving is. Het gaat dus om een diverse groep personen. Het grootste deel van deze groep is niet gevaarlijk en veroorzaakt geen overlast. Goede informatie-uitwisseling binnen de zorg- en veiligheidsketen over de groep personen die verward gedrag vertoont en tevens een ernstige bedreiging vormt voor de maatschappelijke veiligheid heeft prioriteit.
Meldingen over deze groep moeten op de juiste plaats en bij de juiste professional terechtkomen en deze groep moeten goed worden gemonitord. Hierover informeer ik u op korte termijn nader in een Kamerbrief naar aanleiding van vragen van de vaste commissie van Justitie en Veiligheid.
Herkent u zich in het beeld van Henk van Dijk (landelijke programmaleider bij de politie «mensen verward gedrag») dat het aantal incidenten steeds heftiger wordt? Zo ja, waar blijkt dat uit en hoe wordt hiermee omgegaan?
De politie heeft geen cijfers beschikbaar dat de aard van de incidenten heftiger is geworden. De politie wordt niet bij elk incident waarbij een persoon met verward gedrag betrokken is, opgeroepen. Daarnaast worden de aard en ernst van een incident niet geregistreerd. Uit gesprekken bij de politie blijkt echter dat agenten de indruk hebben dat de heftigheid van de incidenten toeneemt. Vanaf begin dit jaar is gestart met monitoring waarbij de aantallen inzetten van zogenoemde Aanhoudings- en Ondersteuningsteam (AOT) arrestatieteams, onder andere ten aanzien van personen met verward gedrag, in beeld worden gebracht.
Is inmiddels een «eenduidige verklaring te geven voor het stijgen van de incidenten», waarvan u in uw brief van 9 april 2018 beschreef dat deze toen nog niet bestond?2 Wat heeft u de tussentijd gedaan om hier meer zicht op te krijgen?
Zie mijn antwoord op vraag 2, vraag 3 en vraag 6.
Is de aanname die u in dezelfde brief beschreef («volgens publicaties van onder andere Trimbos-instituut heeft ongeveer 50% van deze mensen psychische klachten») nog steeds actueel en kunt u een uitsplitsing maken naar aard van de melding?
Zie mijn antwoord op vraag 2 en vraag 3.
Wat is na het onderzoek van het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM), waaruit bleek dat 13.000 mensen verantwoordelijk zijn voor een groot gedeelte van de meldingen van personen met verward gedrag (E33 politiemeldingen), gedaan om zicht te krijgen op deze groep? Welke acties hebben gemeenten hierin ondernomen? Wat zijn de resultaten hiervan?
Bij brief van 22 februari jongstleden (Kamerstuk 25 424, nr. 455) is uw Kamer door de Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport nader geïnformeerd over de persoonsgerichte aanpak voor mensen met verward gedrag die regelmatig voorkomen in politiemeldingen. Daarin wordt verwezen naar de Kamerbrief van 19 december 2018 (Kamerstuk 25 424, nr. 445) van de Ministeries van VWS, JenV, BZK en de VNG over het vervolg op het Schakelteam. Het ondersteunen van de regio’s bij een persoonsgerichte aanpak staat in dat vervolg centraal, omdat daar de aanpak van personen met verward gedrag vorm moet krijgen. Daarbij hebben we bijzondere aandacht voor de groep die verantwoordelijk is voor een groot deel van de meer dan 90.000 E33-meldingen die bij de politie binnenkomen. Voor de duur van twee jaar zal een ondersteuningsteam van onafhankelijke regioadviseurs inspelen op vragen van gemeenten en hun partners op thema’s die spelen bij de aanpak en ondersteuning van kwetsbare mensen. Daarbij worden goede voorbeelden gedeeld en worden regio’s actief geholpen om hier met prioriteit mee aan de slag te gaan. Voorts verwijs ik naar de verdere inhoud van voornoemde brief van 22 februari jongstleden.
Kunt u aangegeven waarom u gekozen heeft om aandacht te hebben voor een kleinere groep (van ongeveer 5.700 unieke personen die verantwoordelijk zijn voor een groot deel van de 80.000 E33-meldingen)3 en niet voor de hele groep van 13.000 mensen uit het RIVM-onderzoek? Wat is na die tijd gedaan om zicht te krijgen op deze kleinere groep? Welke acties hebben gemeenten hierin ondernomen? Wat zijn de resultaten hiervan?
Het onderzoek van het RIVM biedt voorzichtig nader inzicht in het aantal unieke personen dat verantwoordelijk is voor de E33-meldingen in 2016. Van de destijds 80.000 meldingen zijn ruim 61.000 meldingen te herleiden tot bijna 34.000 unieke personen. Een percentage van 66% van deze 61.000 meldingen is toe te schrijven aan een relatief kleine groep van 13.000 personen. Binnen deze groep wordt bijzondere aandacht besteed aan een groep van ongeveer 5.700 personen, omdat deze groep verantwoordelijk is voor een veelheid aan meldingen binnen korte tijd en daarmee het meest zorgwekkend is. We stimuleren met de nieuwe ondersteuningsstructuur dat de regio’s met prioriteit aan de slag gaan met deze groep. Gelukkig gebeurt er al veel. Partijen in de regio organiseren casusoverleggen over de benodigde zorg en ondersteuning aan deze groep mensen. Op regionaal niveau worden «top X-lijsten» opgesteld om zicht te hebben en te houden op de groep personen met een groot veiligheidsrisico.
Daarnaast hebben preventie en vroegsignalering op wijkniveau prioriteit. Een sterk netwerk van hulp en ondersteuning in de wijken is essentieel. Hiervoor is tot 2021 via het ZonMw Actieprogramma lokale initiatieven voor mensen met verward gedrag subsidie beschikbaar. De wijk-GGD’er blijkt in de praktijk een uitstekende verbindingsofficier tussen zorg en veiligheid, zowel ter voorkoming van eventuele escalaties als ter beperking en voorkoming van overlast en indien nodig om te bemiddelen naar zorg. Het concept van de wijk-GGD’er is intussen in 22 gemeenten succesvol uitgerold. Ook komend jaar is via ZonMw subsidie beschikbaar gesteld voor gemeenten om ondersteuning aan te vragen voor de implementatie en borging van een wijk-GGD’er en soortgelijke invulling van deze functie.
Op welke manier bent u aan de slag gegaan met de «hoe-zit-je-erbij-toets» bij de groep van de 13.000 personen, zoals is voorgesteld in het algemeen overleg over GGZ van 6 december 2018? Welke acties hebben gemeenten hierin ondernomen? Wat zijn de resultaten hiervan en wanneer zijn al deze mensen in beeld?
Zie mijn antwoord op vraag 6 en vraag 7.
Ziet u de omstandigheid dat «driekwart van de gemeenten een aanpakt ontwikkelt in samenhang met thema’s zoals OGGZ, bemoeizorg, maatschappelijke opvang en/of veiligheid» als een goede oplossing op het vraagstuk van een steeds complexere samenleving? Kunt u een overzicht geven van de resultaten hiervan en wat gaat u doen met de gemeenten die deze aanpak nog niet hebben ontwikkeld?
Onder verwijzing naar mijn antwoorden op vraag 6 en 7 blijft de persoonsgerichte aanpak – ook na 1 oktober 2018 – het uitgangspunt voor het vervolg van de aanpak van kwetsbare personen, waaronder personen met verward gedrag. De kern van de volgende fase is dat we ons nog meer dan de afgelopen jaren richten op het ondersteunen van gemeenten en hun partners in de regio. We kiezen voor een structuur die hier actief in ondersteunt en die zorgt voor verbindingen binnen de regio en samenhang met thema’s, zoals OGGZ, maatschappelijke opvang en gedwongen zorg. Over de voortgang van deze brede aanpak van het vervolg op het Schakelteam wordt de Kamer na de zomer van 2019 geïnformeerd.
Staat u nog steeds achter de uitspraak «een oorzakelijk verband tussen de stijging van het aantal meldingen en de wachtlijstproblematiek en onderbesteding in de GGZ is niet aangetoond» en «in tegenstelling tot wat vaak wordt geschreven wordt er niet minder geld aan de GGZ uitgegeven»? Zo ja, kunt u dit cijfermatig onderbouwen?
Ja, daar sta ik nog steeds achter. Een oorzakelijk verband is niet aangetoond en mist feitelijke onderbouwing. Dit is eerder vastgesteld door het Trimbos-instituut (factsheet «verwarde personen», 2016) en andere onderzoekers. Er is door het Kabinet ook niet bezuinigd in de GGZ. In het hoofdlijnenakkoord GGZ is afgesproken dat het maximaal landelijk volumegroeipercentage in de GGZ in 2019 1,3% is en dit bouwt af naar 0,7% in 2022. Het is aan zorgverzekeraars om binnen deze ruimte te onderhandelen met GGZ-aanbieders en te contracteren.
Zijn er op dit moment in de praktijk nog belemmeringen, zoals bijvoorbeeld informatie-uitwisseling, die een goede samenwerking tussen de politie, gemeenten en de zorgprofessionals in de weg staan? Zo ja, welke? Kunt u aangeven welke initiatieven het kabinet neemt om deze op te lossen?
Op dit moment ondersteunt het Ministerie van JenV een achttal pilots bij verschillende Zorg- en Veiligheidshuizen om te komen tot een goed werkende, individuele persoonsgerichte aanpak. Daarbij wordt ook gekeken naar de wijze waarop de gegevensverwerking zorgvuldig en rechtmatig kan worden ingericht. Voor de Zorg- en Veiligheidshuizen zijn er modeldocumenten voor informatie-uitwisseling beschikbaar. Bij de aanpak van personen met verward gedrag zal dezelfde systematiek worden gevolgd, zodat er meer samenhang en eenduidigheid ontstaat voor de professional ten aanzien van de omgang met gegevens bij complexe problematiek. Voorts loopt er het Programma Sociaal Domein. Dit betreft een samenwerking tussen gemeenten en de Ministeries van BZK, SZW, VWS, OCW en JenV. Binnen dit programma is het traject Uitwisseling persoonsgegevens en privacy (UPP) gestart waarin samengewerkt wordt aan het aanpakken van knelpunten op het gebied van gegevensuitwisseling (Eerste Kamerstuk 2017–2018, 34 775 VII). Toezending van het wetsvoorstel aan uw Kamer wordt uiterlijk voorjaar 2020 voorzien.
Het bericht ‘Universiteit Utrecht is te wit’ |
|
Bente Becker (VVD), Judith Tielen (VVD), Dilan Yeşilgöz-Zegerius (VVD) |
|
Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66), Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (D66) |
|
![]() |
Hoe verhoudt uw standpunt dat er niets mis is met het diversiteitsbeleid van de Universiteit Utrecht zich tot het recente bericht op Twitter d.d. 20 februari 2019 dat in de collegezaal van het Marinus Ruppertgebouw tijdens de lezing van Amerikaanse Moslimbroeder Altaf Husain voor studentenvereniging INSAN, mannelijke en vrouwelijke studenten gescheiden in de zaal hebben gezeten?1
De Universiteit Utrecht is naar aanleiding van de foto en de aandacht op Twitter in gesprek gegaan met INSAN. In dit gesprek heeft de (vrouwelijke) voorzitter van INSAN benadrukt dat mannen en vrouwen tijdens alle activiteiten van de studentenvereniging kunnen gaan zitten waar ze willen.
Is het waar dat mannen en vrouwen bij deze bijeenkomst gescheiden moesten zitten? Zo ja, deelt u de mening dat het ontoelaatbaar is dat een Nederlandse universiteit gelegenheid biedt aan een dergelijke activiteit, die niet past binnen de kernwaarden van de Nederlandse rechtsstaat, waaronder gelijkwaardigheid van man en vrouw?
Zie antwoord vraag 1.
Deelt u de mening dat ons land onder meer stoelt op de gelijkwaardigheid van man en vrouw, zoals vastgelegd in onze Grondwet? Deelt u de mening dat deze verworvenheid een kernwaarde is van onze samenleving, die bescherming verdient?
De gelijkwaardigheid van man en vrouw is een belangrijke verworvenheid. Ik deel de mening dat deze verworvenheid een kernwaarde is van onze samenleving. Zoals ik in mijn voortgangsrapportage emancipatie van 14 maart 20192 constateer, is er nog altijd geen sprake van volledige gelijkheid. Emancipatie is een zaak van lange adem en van universiteiten mag verwacht worden dat zij geen belemmeringen opwerpen voor vrouwenemancipatie, zoals het gedwongen gescheiden plaatsnemen van mannen en vrouwen.
Deelt u de mening dat juist universiteiten geen belemmeringen behoren op te werpen voor vrouwenemancipatie? Zo ja, deelt u de mening dat het gescheiden plaatsnemen van mannen en vrouwen wel zo’n belemmering is?
Zie antwoord vraag 3.
Is het waar dat de Universiteit Utrecht in tegenstelling tot sommige andere Nederlandse universiteiten geen reglementen heeft die waarborgen dat universiteitsruimtes alleen benut mogen worden voor bijeenkomsten waar de kernwaarden van onze rechtsstaat worden nageleefd?
De Universiteit Utrecht heeft een Code of Conduct die de waarden beschrijft die richting geven aan het werken en studeren aan de universiteit. Hierin staat onder andere beschreven dat discriminatie verboden is en dat studenten zich respectvol dienen te gedragen, zowel naar elkaar als naar medewerkers. Een gedwongen scheiding van mannen en vrouwen valt daar uiteraard niet onder.
Bent u bereid om in gesprek te gaan met de Universiteit Utrecht om de universiteit te bewegen tot een reglement waarin de kernwaarden van onze rechtsstaat wél gewaarborgd worden? Zo nee, op welke wijze wilt u dit dan wel waarborgen?
Zie antwoord vraag 5.
Deelt u de mening dat het streven naar diversiteit nooit ten koste mag gaan van de kernwaarden van onze rechtsstaat, waaronder de gelijkwaardigheid van alle individuen ongeacht geslacht, seksuele geaardheid en huidskleur? Zo ja, op welke wijze bent u van plan dit uitgangspunt bij alle hoger onderwijsinstellingen onder de aandacht te brengen?
Zoals ik in mijn antwoorden op eerdere Kamervragen heb aangegeven, gaat diversiteit over alle manieren waarop mensen van elkaar verschillen.3 Het streven naar diversiteit bij een hogeschool of universiteit gaat daarbij naar mijn mening over het streven naar een gemeenschap van studenten en medewerkers van verschillende achtergronden, ervaringen, talenten, culturen en nationaliteiten. Inclusie maakt het daarbij mogelijk dat de universiteit of hogeschool een plek is waar iedereen zich thuis voelt. Aandacht voor gelijkwaardigheid van alle individuen, ongeacht geslacht, seksuele geaardheid en huidskleur is daarbij naar mijn mening van groot belang. Ik zie dat ook terug bij de hogeronderwijsinstellingen en zie dan ook geen reden om dit nu nog extra onder de aandacht te brengen.
Het functioneren van het gezagsregister |
|
Vera Bergkamp (D66) |
|
Raymond Knops (staatssecretaris binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA), Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Herinneert u zich de uitspraken in de brief van 18 januari 2019 dat «(i)n antwoord op de vraag van uw Kamer over toegang tot het gezagsregister door de Koninklijke Marechaussee (kMar) om kinderontvoering te voorkomen, meld ik u dat de kMar sinds februari 2015 toegang heeft tot het gezagsregister. Zo kan de kMar direct inzicht krijgen in de gezagssituatie»?1
Ja.
Wat is het doel van het Centrale Gezagsregister, kijkend naar het besluit gezagsregister2, en voldoet de praktijk hier aan? Zo ja, op welke wijze? Zo nee, waar zitten tekortkomingen?
Het doel van het Centrale Gezagsregister is om inzichtelijk te maken bij welke persoon of personen het gezag over een minderjarige berust, in die situaties waarin het gezag door tussenkomst van de rechter is ontstaan.
Het ouderlijk gezag ontstaat van rechtswege of door tussenkomst van de rechter. Als ouders getrouwd zijn of een geregistreerd partnerschap hebben en zij een kind krijgen, dan hebben beide ouders van rechtswege gezag over het kind. Zijn ouders niet getrouwd en hebben zij geen geregistreerd partnerschap, dan heeft alleen de (meerderjarige) moeder gezag van rechtswege. Deze situaties worden niet in het gezagsregister opgenomen.
Als een ouder niet van rechtswege het gezag heeft kan hij/zij een verzoek bij de rechtbank indienen om met het ouderlijk gezag te worden belast. De rechtbank toetst of aan de voorwaarden voor gezag wordt voldaan. Indien dat het geval is, wordt het verzoek toegewezen. Hierdoor wijzigt de gezagssituatie. Van deze wijziging wordt door de griffier bij de rechtbank een aantekening in het Centrale Gezagsregister gemaakt. Het is ook mogelijk dat het gezag van een ouder of van beide ouders door de rechter wordt beëindigd. Als in zo’n geval een pleegouder met het gezag wordt belast, is er geen sprake meer van ouderlijk gezag maar van voogdij. Van deze wijziging in de gezagssituatie zal de griffier ook een aantekening maken in het Centrale Gezagsregister.
Niet bij iedereen is bekend dat gezag dat van rechtswege ontstaat, niet is terug te vinden in het gezagsregister. Het goed begrijpen van het doel van het gezagsregister vraagt om enige juridische kennis over de situaties wanneer het ouderlijk gezag wel of niet van rechtswege ontstaat. Het is mogelijk dat sommige mensen of instanties dat als een tekortkoming ervaren.
Klopt het, dat in het Centrale Gezagsregister niets staat over kinderen van wie het gezag van rechtswege is geregeld of over kinderen met een buitenlandse achtergrond waarover geen uitspraak is gedaan door een Nederlandse rechter? Klopt het, dat in het Centrale Gezagsregister alleen minderjarigen staan waarover een rechter in Nederland een uitspraak omtrent het gezag van een minderjarige heeft gedaan en minderjarigen waarvan de ouders gezamenlijk het verzoek tot gezamenlijk gezag hebben ingediend bij de rechtbank? Is dit een omissie in het besluit gezagsregister? Leidt dit tot problemen in de praktijk? Zo ja, wat gaan de bewindspersonen hieraan doen? Zo nee, kunnen de bewindspersonen uitleggen waarom niet?
Het klopt dat in het Centrale Gezagsregister niets staat over kinderen van wie het gezag van rechtswege is geregeld. In het Centrale Gezagsregister kan wel een aantekening staan van een kind met een buitenlandse achtergrond waarover geen uitspraak is gedaan door een Nederlandse rechter. Zo bepaalt het Besluit Gezagsregister dat in het buitenland gegeven rechterlijke beslissingen over de gezagsuitoefening die in Nederland van rechtswege worden erkend, worden ingeschreven. Dat geldt ook voor gezagsbeslissingen gegeven in het Caribisch deel van het Koninkrijk der Nederlanden voor minderjarigen die zich in Nederland willen vestigen.3
De Raad voor de rechtspraak (Rvdr) geeft aan dat in de dagelijkse praktijk, zowel bij de griffies als bij het Rechtspraak Service Centrum, vragen komen over duiding en/of betekenis van een uittreksel uit het Centrale Gezagsregister. Van belang is dan ook dat informatie beschikbaar is over wat in het Centrale Gezagsregister wordt opgenomen en hoe een uittreksel gelezen moet worden. Daarnaast is het van belang dat zowel ouders als professionals zich meer bewust worden van wat (ouderlijk) gezag is en hoe dit ontstaat. Ik zal onderzoeken hoe de informatievoorziening verbeterd kan worden.
Een register waarin de gezagssituatie van alle kinderen is terug te vinden, zou een toename van de administratieve lasten tot gevolg hebben en is bewerkelijk en kostbaar. Het blijft in situaties soms lastig om de gezagssituatie rond een kind vast te stellen4 en het is daarom lastig een geheel sluitend register te hebben.
Hoe worden uitspraken van de rechter in het Centrale Gezagsregister opgenomen? Klopt het, dat de uitspraken van rechters in Nederland niet op een eenduidige wijze worden opgenomen in het Centrale Gezagsregister? Klopt het voorts, dat dit tot problemen leidt bij de interpretatie door professionals die moeten weten hoe het met het gezag zit? Zo ja, wat gaan u daaraan doen? Zo nee, waarom niet?
Sinds de invoering van het Centrale Gezagsregister is gestuurd op het vaststellen en hanteren van een landelijke set van afspraken. Deze landelijke set zorgt ervoor dat afspraken eenduidig worden geregistreerd, onafhankelijk van welke rechtbank dit doet. Er wordt zoveel mogelijk gewerkt met standaard tekstblokken om de registratie zo uniform mogelijk te maken. Het komt in de praktijk voor dat een dictum een afspraak bevat die niet in de standaard tekstblokken past.
Vanuit het Landelijk Overleg Vakinhoud Familierecht van de Rechtspraak wordt thans gewerkt aan een aanbeveling die eraan moet bijdragen dat bepalingen in dicta (nog) beter aansluiten bij het Besluit gezagsregister.
Hoe wordt in de praktijk door de kMar omgegaan met ongehuwde moeders die op vakantie met hun kind willen gaan, maar die alleen het ouderlijk gezag over hun kind hebben, waarvan de vader het kind erkend heeft, het kind de achternaam van de vader draagt maar deze vader dus geen gezag heeft?
Uitgangspunt is dat alle ouders die alleen met een kind reizen de toestemming van de ouder met gezag nodig hebben. Heeft alleen de moeder gezag, dan heeft zij geen toestemming van de vader zonder gezag nodig om met het kind te reizen. Bijlage VII paragraaf 6 van de Schengen Grenscode geeft richtlijnen voor de controle van minderjarigen. De KMar dient bijzondere aandacht te besteden aan minderjarigen. In het geval een minderjarige begeleid wordt, gaat de KMar na of de begeleidende volwassene het ouderlijk gezag over de minderjarige uitoefent en of de minderjarige niet aan het toezicht van de persoon of personen wordt onttrokken die wettelijk het ouderlijk gezag over hem/haar uitoefenen. In het geval een ongehuwde moeder met eenhoofdig gezag – waarbij de vader het kind wel heeft erkend en het kind de achternaam van de vader draagt maar de vader geen gezag heeft – reist met haar kind, dient zij aan te kunnen tonen dat alleen zij het gezag heeft.
De KMar adviseert om een aantal documenten mee te nemen om dit aan te kunnen tonen. Ten eerste een uittreksel van de Basisregistratie Personen (BRP) van de moeder waarop de burgerlijke staat van de moeder vermeld is. Ten tweede een uittreksel van de BRP van het kind met daarop vermeld de ouder- en gezagsgegevens en ten derde een uittreksel uit het Centrale Gezagsregister, waarin in geval van eenhoofdig gezag van rechtswege zal staan dat er geen nadere informatie bekend is. De KMar kan de BRP en het Centrale Gezagsregister ook raadplegen, dit wordt gedaan in een tweedelijnscontrole en vergt meer tijd.
Hoe wordt in de praktijk door de kMar omgegaan met ongehuwde moeders die op vakantie met hun kind willen gaan en die van rechtswege alleen het ouderlijk gezag hebben over hun kind en waarvan de vader het kind niet erkend heeft? Klopt het, dat zij dit alleen a contrario kunnen aantonen met behulp van drie aanvullende documenten en dat beoordeling hiervan de juiste juridische kennis vereist?
Ook in het geval een ongehuwde moeder met eenhoofdig gezag – waarbij de vader het kind niet heeft erkend – reist met haar kind, dient zij aan te kunnen tonen dat alleen zij het gezag heeft. De KMar adviseert hier eveneens om de documenten zoals die in het antwoord op vraag 5 zijn opgesomd mee te nemen.
In hoeverre wordt in de opleiding van de kMar aandacht besteedt aan het correct omgaan met het Centrale Gezagsregister en de uitspraken daarin?
De initiële opleiding op het Opleidings- en Trainingscentrum van de KMar besteedt aandacht aan kwetsbare groepen, zoals genoemd in Bijlage VII paragraaf 6 van de Schengen Grenscode, waarbij bijzondere aandacht is voor het reizen van minderjarigen. Daarbij komen ook het Centrale Gezagsregister en de mogelijkheden die het bevragen van dit register biedt aan bod. Ook in de praktijk verzorgt de KMar trainingen over het gebruik van het Centrale Gezagsregister.
Welke partij is technisch verantwoordelijk voor de vormgeving van het Centrale Gezagsregister en wie is degene die het programma van eisen opstelt bij een eventuele wijziging van het Centrale Gezagsregister? Welke partij is financieel verantwoordelijk voor het Centrale Gezagsregister?
De Rvdr is technisch en financieel verantwoordelijk voor het Centrale Gezagsregister. De Rvdr en de gerechten stellen gezamenlijk het programma van eisen op bij eventuele wijzigingen.
Bevat de Basisregistratie Personen (BRP) informatie over de gezagssituatie van een minderjarige? Zo ja, welke informatie geeft het BRP over gezag? Is deze informatie voldoende om uitspraken te doen over een gezagssituatie en is deze informatie op een eenduidige wijze opgenomen in het BRP?
Rechtbanken zijn wettelijk verplicht om de gemeente van de minderjarige te informeren over een aantekening in het Centrale Gezagsregister. Deze informatie wordt vervolgens eenduidig opgenomen in de BRP waarbij de gemeente de gezagsverhouding van de minderjarige in de BRP bijwerkt. Het gaat hierbij – net als in het Centrale Gezagsregister – om de situaties die afwijken van de situaties die van rechtswege ontstaan. De gezagssituaties die van rechtswege ontstaan zijn niet opgenomen in de BRP.
Deelt u de conclusie dat het Centrale Gezagsregister op dit moment een onvoldoende duidelijk instrument is en onvoldoende informatie bevat, omdat het Centrale Gezagsregister op zichzelf, zonder aanvullende documenten, niet altijd zekerheid geeft over de gezagssituatie ten aanzien van een minderjarig kind?
Zie mijn antwoord bij vraag 2, waarin ik heb toegelicht wat de functie is van het Centrale Gezagsregister. In bepaalde gevallen zijn er inderdaad aanvullende documenten nodig om zekerheid te kunnen geven over de gezagssituatie van de minderjarige.
Deelt u de conclusie dat op dit moment de kMar, maar ook andere professionals die met ouders en kinderen te maken hebben, zoals scholen, jeugdzorg, de politie en artsen, geen goed beeld kunnen krijgen hoe het gezag van een minderjarig kind geregeld is via het Centrale Gezagsregister? Zo ja, welke stappen gaat u nemen teneinde hiervoor zorg te dragen? Zo nee, waarom vindt u het huidige Centrale Gezagsregister, met alle tekortkomingen zoals in de voorgaande vragen beschreven, wel goed functioneren?
Ik kan mij voorstellen dat de naam Centrale Gezagsregister de suggestie kan wekken dat hierin ten aanzien van alle minderjarigen is te vinden wie met het ouderlijk gezag of de voogdij is belast. De Rvdr ziet een stijgende interesse bij diverse (overheids-)organisaties in het Centrale Gezagsregister, maar de informatiebehoefte van deze organisaties sluit vaak niet aan bij de feitelijke inhoud van het register. Men is op zoek naar een volledig beeld van de gezagssituatie. Een register waarin de gezagssituatie van alle minderjarigen staat vermeld, zou een aanzienlijke toename van de administratieve lasten tot gevolg hebben en is bewerkelijk en kostbaar.
Bent u bereid deze vragen afzonderlijk te beantwoorden?
Ja. Zoals u ziet heb ik afzonderlijk op de vragen gereageerd. Wel heb ik bij vragen die een overlap met een andere vraag hebben, naar het eerder gegeven antwoord verwezen.
Misstanden in woonzorginstellingen en gebrek aan toezicht hierop |
|
Maarten Hijink , Michiel van Nispen (SP) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
![]() |
Kent u de berichten dat er veel mis gaat bij woonzorginstellingen die beschermd wonen en begeleiding aan huis bieden, maar waar sprake is van veel drugsgebruik, wapenincidenten, agressie en andere incidenten die niet gemeld worden?1 Wat is uw oordeel daarover?
Ik ben bekend met de berichtgeving. De genoemde incidenten zijn zorgelijk. Tegelijkertijd is de berichtgeving gebaseerd op een concrete kwestie. Op basis van mijn huidige inzicht is er geen aanleiding voor de veronderstelling dat deze problematiek breed speelt binnen woonzorginstellingen.
Wat vindt u ervan dat vanwege bezuinigingen is besloten om tbs’ers versnel door te laten stromen naar beschermd woonvormen en daarnaast de vraag is toegenomen naar beschermd wonen voor andere forensische cliënten? Wat vindt u ervan dat het volgens deskundigen bij kleine zorgaanbieders ontbreekt aan opschalingsmogelijkheden die nodig zijn voor de begeleiding aan deze doelgroepen? Gaat u hiervoor maatregelen treffen?2
Het klopt niet dat er vanwege bezuinigingen is besloten tbs’ers versneld door te laten stromen naar beschermd wonen (BW). De oorzaak voor het sneller doorstromen vanuit de tbs-kliniek ligt in de maatregelen die in 2015 zijn genomen om de behandelduur van de tbs terug te brengen. Die was zodanig opgelopen dat het tot gevolg had dat rechters de maatregel minder oplegden. Binnen de tbs-klinieken wordt er met behulp van risicotaxatieinstrumenten afgewogen of een langdurig verblijf in de kliniek noodzakelijk is of een lager beveiligingsniveau volstaat. Soms is het verblijf in overige forensische zorg in het kader van de behandeling wenselijk en draagt het bij aan het voorkomen van recidive. Dit wordt altijd getoetst door de Adviescommissie Verloftoetsing tbs (AVT). Het klopt dat er capaciteit is gesloten in de tbs, omdat er sprake was van overcapaciteit.
Het klopt ook dat er in de afgelopen jaren sprake is van een toename van de vraag naar het aantal forensisch beschermd wonen plekken voor justitiabelen (niet tbs-gestelden). De toename van de vraag naar beschermd wonen kan echter niet gerelateerd worden aan de bezuinigingen; het aantal aanmeldingen vanuit de tbs is niet sterk toegenomen. Om de oorzaken voor de toegenomen vraag van forensisch beschermd wonen in kaart te brengen is op verzoek van de Minister voor Rechtsbescherming een onderzoek uitgevoerd door AEF. Inmiddels is dit onderzoek afgerond en de Minister voor Rechtsbescherming zal hier dieper op ingaan in de brief die door Uw Kamer is verzocht over dit onderwerp. Uw Kamer zal deze brief op korte termijn ontvangen. Ook de signalen dat er te weinig opschalingsmogelijkheden zijn komen hierin aan de orde.
Vindt het wenselijk dat steeds meer kleine zorgorganisaties een contract krijgen om justitiële zorg te bieden, terwijl het toezicht op deze zorgorganisaties tekort schiet? Wat gaat u hieraan doen?
In 2018 is de forensische zorg conform de daarvoor geldende richtlijnen en wettelijke Europese regelgeving aanbesteed. Een van de grondbeginselen van de aanbestedingswet is gelijke kansen voor iedere zorgaanbieder. In de praktijk betekent dit dat iedere zorgaanbieder binnen de gestelde eisen in de gelegenheid moet worden gesteld om een offerte in te dienen. Gelet op de behoefte aan de capaciteit van begeleid wonen is het een goede ontwikkeling dat meer, ook kleine zorgaanbieders, in de gelegenheid zijn om forensisch begeleid wonen aan te bieden. Dit draagt bij aan een landelijk dekkend forensisch zorgaanbod. Ik heb niet vast kunnen stellen dat het toezicht op deze zorgorganisaties tekort schiet. In vraag 4 ga ik verder in op de wijze waarop het toezicht bij de betrokken zorgaanbieder heeft plaatsgevonden.
Waarom hebben inspecties en gemeenten niet (tijdig) ingegrepen bij de misstanden die onderzocht werden? Kunt u uw antwoord toelichten?
Voor de beantwoording van deze vraag heb ik informatie bij betrokken partijen ingewonnen. Op basis van deze informatie kom ik niet tot de conclusie dat inspecties en gemeenten niet tijdig hebben ingegrepen.
Als er signalen zijn dat de kwaliteit van de ondersteuning, waaronder begrepen de veiligheid, onvoldoende zou zijn, voert de Wmo-toezichthouder onderzoek uit. In dit geval heeft de gemeentelijk toezichthouder (ondergebracht bij de GGD) dit ook gedaan. De tekortkomingen waren blijkens de rapportage van de toezichthouder niet van dien aard dat de veiligheid van cliënten onvoldoende gewaarborgd werd. De toezichthouder heeft na onderzoek geadviseerd verbeterafspraken met de zorgaanbieder te maken en deze hiervoor een hersteltermijn te bieden. De gemeente heeft dit advies van de toezichthouder overgenomen en verbeterafspraken gemaakt op een drietal thema’s, te weten «veilig en duidelijk medicatiebeleid», «duidelijk beleid met betrekking tot het gebruik van (hard)drugs’en «veiligheidsgevoel onder cliënten». Bij de herinspectie door de toezichthouder bleek dat de aanbieder in de instellingen werk had gemaakt van de verbeterafspraken en dat er veel veranderingen waren doorgevoerd. Naar de mening van de toezichthouder was er na de herinspectie geen aanleiding voor aanvullende maatregelen anders dan het blijven volgen van de uitvoering.
Wat vindt u ervan dat uit onderzoek van omroep Gelderland blijkt dat een groot deel van de gecontracteerde woonzorginstellingen die forensische zorg bieden, nooit een bezoek van de inspectie hebben gehad, ook niet voordat ze een contract kregen?
In het zorg- en ondersteuningsstelsel kennen wij een aantal toezichthouders of inspecties, elk verantwoordelijk voor een specifiek zorg- of ondersteuningsdomein. Daar waar de domeinen elkaar raken of doorkruisen, worden afspraken gemaakt tussen de toezichthouders en inspecties over samenwerking.
Sinds 2015 wordt de zorg die Regionale Instellingen voor Beschermende Woonvormen (RIBW’s) leveren, voor zover er sprake is van voorzieningen uit hoofde van de Wmo 2015, door de gemeenten ingekocht. Het toezicht ligt daardoor bij de gemeentelijke Wmo-toezichthouder. Als een RIBW ook forensische zorg levert, dan houdt de IGJ ten aanzien van die zorg toezicht op de kwaliteit en veiligheid van de zorg. De IGJ houdt ook toezicht op instellingen voor zover zij (ook) zorg verlenen die onder de Wlz of Zvw valt.
Naast de IGJ heeft ook de Inspectie Justitie en Veiligheid (IJenV) een toezichtstaak met betrekking tot de forensische zorg. De IJenV heeft alleen een rol wanneer er nog sprake is van een strafrechtelijke titel. Zowel de IGJ als de Inspectie van Veiligheid en Justitie (IJenV) kunnen themagericht of op basis van signalen onderzoek doen. Bovenstaande zal op korte termijn ook in een Commissiebrief nader uiteen gezet worden.
De IGJ houdt risicogestuurd toezicht. Die risico’s bepaalt IGJ aan de hand van allerlei factoren. Enkele van de genoemde instellingen zijn dus ook door de IGJ bezocht en zo nodig heeft afstemming met de gemeentelijk toezichthouder plaatsgevonden. Het kan dus inderdaad voorkomen dat op basis van beschikbare informatie zorgaanbieders niet bezocht zijn door de inspectie voordat ze een contract kregen binnen de forensische zorg.
Kunt u verklaren dat de Inspectie Justitie en Veiligheid aan Omroep Gelderland zegt dat zij geen individuele zorgorganisaties controleren en dat volgens deze inspectie het toezicht op de kwaliteit en veiligheid van zorg ligt bij de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) terwijl op de website van de IGJ van veel van de zorgorganisaties die forensische zorg bieden geen inspectierapport is te vinden?
Zie antwoord vraag 5.
Wat vindt u ervan dat bij Rigter Zorg in Arnhem bleek dat de veiligheid van cliënten onvoldoende werd gewaarborgd, omdat personeel niet deskundig was, dat sommigen van hen geen opleiding in de zorg hadden gehaden zij verbaal en fysiek geweld gebruikten? Maar ook dat niet duidelijk was hoeveel uren zorg er werkelijk werden besteed aan de cliënten, er geen veilig medicatiebeleid was, er geen drugs- en alcoholprotocol was en incidenten niet werden gemeld? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het beeld dat geschetst wordt in de artikelen van Omroep Gelderland is geen fraai beeld. Het feit dat niet (volledig) aan alle kwaliteitseisen wordt voldaan bij een zorgaanbieder op het moment van inspectie, betekent niet per definitie dat de veiligheid van cliënten onvoldoende gewaarborgd is. De gemeentelijke toezichthouder gaf in deze specifieke situatie na onderzoek aan, dat ondanks de verbeterpunten, de veiligheid niet in het geding was. Zie ook mijn antwoord op vraag 4.
Vindt u het acceptabel dat zorgorganisaties zo lang door kunnen blijven gaan, terwijl ze niet aan de kwaliteitseisen voldoen, er niet wordt geïnspecteerd of ingegrepen door de gemeente. Hoe verhoudt dit zich tot patiëntveiligheid?
Nee. Ik vind het van groot belang dat zorgaanbieders waarborgen dat de voorzieningen voldoen aan de daartoe gestelde eisen. Dat is primair de verantwoordelijkheid van de zorgaanbieder. Daarbij is het de verantwoordelijkheid van gemeenten om zich van deze kwaliteit te vergewissen, zoveel mogelijk vooraf, op het tijdstip van contracteren en gedurende de uitvoering vanuit de opdrachtgevende en toezichthoudende rol. De gemeente en ook de gemeentelijk toezichthouder dienen daarbij alert te zijn op signalen die duiden op een uitvoering die niet volledig aan de eisen voldoet.
Wat vindt er ervan dat volgens de inspectie bleek dat er veel incidenten waren bij zorgorganisatie Stichting Onderdak en dat zij ondanks alle incidenten een contract kregen om zorg te mogen bieden aan (ex)-gevangenen en (ex)-tbs'ers. Hoe is dit mogelijk? Kunt u dit toelichten?
De GGD geeft in haar reactie aan dat bij genoemde instellingen door de Wmo-toezichthouder werd geconstateerd dat deze aanbieder op het moment van het onderzoek (nog) niet volledig aan de kwaliteitseisen voldeed. Dit betekent niet per definitie dat de zorg onder de maat is of de veiligheid voor cliënten in het geding is. Als de veiligheid van cliënten niet in het geding is, krijgen aanbieders eerst de tijd om wel aan de kwaliteitseisen te voldoen. Blijkt na het verstrijken van de daartoe gestelde termijn dat nog steeds niet aan de kwaliteitseisen wordt voldaan dan zal de gemeente aanvullende maatregelen moeten overwegen.
In de contracten die de Dienst Justitiële Inrichtingen (DJI) met de zorgaanbieders sluit is opgenomen dat de zorgaanbieder de DJI dient te informeren wanneer een rapport door de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) of de Inspectie van Justitie en Veiligheid (IJenV) over zijn instelling is uitgebracht en dit rapport desgevraagd direct ter beschikking te stellen aan DJI. Wanneer daaruit blijkt dat een zorgaanbieder de eisen van verantwoorde tenuitvoerlegging van straffen en vrijheidsbenemende maatregelen niet naleeft, kan DJI een aanwijzing geven, met een termijn waarbinnen de aanbieder daaraan moet voldoen. De zorgaanbieder is verplicht de aanwijzing op te volgen.
Wilt u reageren op het verdrietige overlijden van Jimmy (27 jaar) die aan drugs overleed in een zorginstelling, terwijl hij daar kwam om te herstellen?3
Ik kan niet ingaan op deze casus anders dan het uitspreken dat dat deze gebeurtenis voor de familie en alle betrokkenen ontzettend verdrietig is. De inspanningen van betrokken partijen, waaronder de zorgverleners zijn er uiteraard op gericht dit soort gebeurtenissen te allen tijde te voorkomen en dan is het buitengewoon verdrietig dat een dergelijke gebeurtenis zich – desondanks – voordoet.
Het bericht ‘Recordaantal migranten: Griekenland bezwijkt opnieuw onder grote toestroom’ |
|
Kirsten van den Hul (PvdA), Attje Kuiken (PvdA) |
|
Mark Harbers (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD), Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Recordaantal migranten: Griekenland bezwijkt opnieuw onder grote toestroom»?1
Ja
Bent u bekend met het oordeel van het Comité ter Voorkoming van Marteling van de Raad van Europa over de mensonterende omstandigheden in de officiële kampen in Griekenland? Zo ja, wat is daarop uw reactie?
Het recent gepubliceerde rapport van het Comité ter Voorkoming van Marteling van de Raad van Europa (CPT) bevat de bevindingen van dit Comité naar aanleiding van haar bezoek van 10 tot 19 april 2018. Het rapport gaat over verschillende onderwerpen, waaronder de opvang van asielzoekers en irreguliere migranten op zowel de Griekse eilanden als het vaste land.
Ten aanzien van de behandeling van asielzoekers en (uitgeprocedeerde) irreguliere migranten benadrukt het CPT onder andere de noodzaak voor een gecoördineerde EU-aanpak. Zoals vaker met uw Kamer gewisseld, steunt het kabinet deze oproep in zo verre dat deze moet bijdragen aan een structurele oplossing. Het kabinet ziet versnelling van de asiel- en terugkeerprocedures als belangrijkste duurzame oplossing voor de huidige overbevolking in de opvangfaciliteiten. Het opnieuw herplaatsen van asielzoekers draagt daar, wat het kabinet betreft, niet aan bij. Veel van de aandachtspunten die het CPT noemt, herkent het kabinet. In gesprekken met Griekse autoriteiten wordt door het kabinet doorlopend aandacht gevraagd voor de opvangomstandigheden van minderjarigen, de toegang tot adequate zorg en de algemene behandeling van asielzoekers en irreguliere migranten tijden de asiel- en terugkeerprocedures. Sinds het bezoek van het Comité aan Griekenland is er sprake van verbeteringen, zij het beperkt. Kortheidshalve verwijs ik u naar mijn brief aan uw Kamer d.d. 4 maart 2018 waarin ik verslag doe van mijn recente bezoek aan Griekenland. Daarnaast merk ik op dat de Griekse overheid in reactie op het rapport het CPT heeft laten weten een deel van de aanbevelingen van het CPT over te nemen en met name de detentieomstandigheden in lijn te brengen met de CPT-standaarden.
Deelt u de mening dat deze mensonterende omstandigheden in kampen die zich bevinden binnen de Europese Unie niet overeenkomen met de waarden waarop de Europese Unie gebaseerd is?
De omstandigheden op Griekse eilanden worden regelmatig met uw Kamer besproken. Zoals uw Kamer bekend, dringt het kabinet bij zowel de Griekse autoriteiten als de Europese Commissie voortdurend aan op het treffen van adequate maatregelen die bijdragen aan een structurele oplossing. Genoemd bericht bevestigt dit standpunt eens te meer. Kortheidshalve verwijs ik u naar de eerder genoemde brief waarin ik verslag doe van mijn recente bezoek aan Griekenland alsmede naar mijn beantwoording van de meest recente schriftelijke vragen over dit onderwerp.2
Hoe verlopen de contacten met de Griekse Minister van migratie over de huidige situatie? Welke hulp hebben zij nodig en welke steun vragen zij?
Graag verwijs ik u naar het Algemeen Overleg met uw Kamer ter voorbereiding op de JBZ-raad van 6 en 7 december en naar genoemd verslag van mijn recente bezoek aan Griekenland.3
Wilt u overwegen nu het Europese migratiebeleid in een impasse verkeert en de capaciteit om mensen fatsoenlijk te huisvesten, te voeden, medisch te verzorgen en juridisch te verwerken in Griekenland de limiet heeft bereikt, om mensen van de Griekse eilanden te halen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke termijn gaat dit plaatsvinden?
Genoemde impasse betreft de onderhandelingen over het pakket wetgevingsvoorstellen dat is gedaan om het gemeenschappelijke Europese asielstelsel te hervormen. Deze impasse doen niet af aan de bestaande standaarden om asielzoekers en (uitgeprocedeerde) irreguliere migranten op te vangen of asielaanvragen af te handelen. Nederland blijft dan ook bij de Griekse autoriteiten aandringen op de noodzaak voor verbetering.
Griekenland speelt een belangrijke rol bij de uitvoering van de EU-Turkije Verklaring en daarmee bij de gezamenlijke aanpak om de ongecontroleerde toestroom richting de EU beheersbaar te maken. Griekenland verdient daarbij alle mogelijke steun. Wel herhaal ik hierbij dat het van belang is dat Griekenland ook zelf verantwoordelijkheid neemt en zorgt voor snellere asielprocedures, effectieve terugkeer, humane opvang en spoedige integratie. Integratie enerzijds en terugkeer anderzijds zijn uiteindelijk de enige duurzame oplossingen om de omstandigheden op de Griekse eilanden te verbeteren. Meer transfers naar het vasteland of nieuwe inspanningen om asielzoekers vanuit Griekenland te herplaatsen, dragen daar niet aan bij. Dit heb ik ook tijdens mijn recente bezoek wederom benadrukt en ik zal dit ook in Brussel in EU-verband blijven doen. Daarnaast heb ik tijdens mijn bezoek ook enkele voorstellen gedaan om verder met Griekenland samen te werken. Deze dienen nu verder uitgewerkt te worden. Het kabinet geeft daarmee gehoor aan de brede oproep uit uw Kamer om al het mogelijke – en redelijke – te doen om te zorgen dat de omstandigheden op de Griekse eilanden verbeteren. Daarbij is tevens aandacht voor de situatie op het Griekse vaste land waar de opvang eveneens onder druk is komen te staan, mede door de vele transfers vanaf de Griekse eilanden.
Bent u bereid om gehoor te geven aan het verzoek van onder andere de ChristenUnie om de schrijnende situatie op de Griekse eilanden te verlichten? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 5.
Een hongerstaking in Turkije |
|
Sadet Karabulut (SP), Bram van Ojik (GL) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
![]() ![]() |
Bent u bekend met de hongerstaking van parlementslid Leyla Güven, en met haar honderden anderen, in Turkije?1 Hoe kritiek is haar situatie en die van andere hongerstakers op dit moment?
Ik ben bekend met de hongerstaking van het Turkse parlementslid Güven en begrijp dat zij ten gevolge van haar hongerstaking moest worden opgenomen in het ziekenhuis. Uit navraag bij personen uit de omgeving van mevrouw Güven blijkt dat haar situatie kritiek is. Nederland beschikt niet over meer precieze informatie omtrent haar situatie of die van de andere hongerstakers.
Hoe beoordeelt u de eisen van de hongerstakers? Bent u het ermee eens dat daar navolging aan gegeven moet worden door Turkije? Dringt u hierop aan?
De hongerstakers eisen een einde aan het isolement van PKK-leider Abdullah Öcalan die in Turkije een levenslange gevangenisstraf uitzit. Het is niet aan de Nederlandse regering om een oordeel uit te spreken over de eisen van de hongerstakers.
Kunt u aangeven hoeveel politieke gevangenen op dit moment opgesloten zitten in Turkije?
Het kabinet beschikt niet over betrouwbare cijfers wat betreft het aantal politieke gevangen in Turkije. Met name sinds de couppoging van 2016 heeft een groot aantal arrestaties plaatsgevonden. In niet alle gevallen is duidelijk welke aanklacht hieraan ten grondslag ligt en in veel gevallen is nog geen definitieve uitspraak door de rechter gedaan. Het is daarom moeilijk vast te stellen in hoeveel gevallen het zou (kunnen) gaan om personen die om politieke redenen vastzitten.
Hoe spant u zich in voor vrijlating van deze politieke gevangenen?
Het kabinet maakt zich grote zorgen over de mensenrechtensituatie en rechtsstaat in Turkije. Nederland stelt deze zorgen regelmatig in duidelijke bewoordingen aan de orde. Daarbij wijst Nederland ook specifiek op de noodzaak van een eerlijke en snelle rechtsgang in lijn met internationale afspraken waaraan Turkije, onder andere als lid van de Raad van Europa, is gehouden.
Het bericht ‘De JSF: een ongeluk in slow motion’ |
|
Salima Belhaj (D66) |
|
Barbara Visser (staatssecretaris defensie) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «De JSF: een ongeluk in slow motion»?1
Ja.
In hoeverre gaat u in de jaarrapportage project Verwerving F-35 in op de in totaal 102 «kritische» beperkingen, genoemd door de Amerikaanse toezichthouder op wapensystemen (Director Operational Test & Evaluation)?2
Het rapport van Director Operational Test & Evaluation (DOT&E) d.d. 31 januari jl. is gepubliceerd na het versturen van de negentiende jaarrapportage project Verwerving F-35 naar de Tweede Kamer op Prinsjesdag. In de negentiende jaarrapportage (Kamerstuk 26 488, nr. 443) d.d. 18 september 2018, is melding gemaakt van het jaarlijkse Government Accountability Office (GAO) rapport over het F-35 programma, getiteld «F-35 JOINT STRIKE FIGHTER: Development Is Nearly Complete, but Deficiencies Found in Testing Need to Be Resolved». Het GAO stelt dat nog niet alle technische tekortkomingen uit de System Development and Demonstration (SDD) fase zijn verholpen, en doet de aanbeveling om eerst de belangrijkste tekortkomingen te verhelpen alvorens een besluit te nemen over een Full Rate Production.
De Tweede Kamer wordt op Prinsjesdag met de jaarrapportage geïnformeerd over het project Verwerving F-35. Naar aanleiding van de technische briefing door ambtenaren van het Ministerie van Defensie en de Auditdienst Rijk (ADR) aan de vaste commissie voor Defensie (VCD) d.d. 25 april 2018, over de toekomstige informatievoorziening aan de Tweede Kamer aangaande het project Verwerving F-35, heeft de VCD vorig jaar besloten de frequentie van de voortgangsrapportages over het project naar eenmaal per jaar terug te brengen. Vooruitlopend op de nieuwe uitgangspuntennotitie heeft de VCD in 2018 te kennen gegeven de negentiende jaarrapportage in de geest van de technische briefing van 25 april 2018 te willen ontvangen (Brief inzake «Overbrengen commissiebesluiten inzake informatievoorziening F-35», d.d. 17 mei 2018). Overeenkomstig dit besluit van de VCD en in de geest van de technische briefing door Defensie en ADR is de informatievoorziening van de nieuw vormgegeven jaarrapportage aangepast. De jaarrapportage over het project Verwerving F-35 is daarom geen exacte kopie of bundeling van buitenlandse rapporten, maar een rapport met (eigen en buitenlandse) ervaringen, inzichten en conclusies die van toepassing zijn op de Nederlandse F-35A’s. Bij de opeenvolgende jaarrapportages zal de (gewijzigde) uitgangspuntennotitie voor het Groot Project Verwerving F-35, die Defensie d.d. 7 maart 2019 heeft ontvangen, richtinggevend zijn voor de informatievoorziening aangaande het project Verwerving F-35 naar de Tweede Kamer.
Kunt u aangeven in hoeverre de genoemde 102 «kritische» beperkingen op de Nederlandse JSF van toepassing zijn?
Op 31 januari 2019 heeft de Amerikaanse Director, Operational Test and Evaluation zijn jaarlijkse rapport uitgegeven: The FY2018 DOT&E Annual Report. In het rapport wordt ook ingegaan op de F-35 Joint Strike Fighter (JSF). Het rapport noemt dat van de 102 zogenaamde Category 1 deficiencies (tekortkomingen) er in juli 2018 nog dertien zijn overgebleven. Een Category 1 deficiency kan de veiligheid, beveiliging of een andere kritische behoefte in gevaar brengen. Twee additionele tekortkomingen die nadien werden geïdentificeerd, zorgden ervoor dat er uiteindelijk vijftien Category 1 deficiencies zijn vastgesteld voor aanvang van de Initial Operational Test & Evaluation (IOT&E) fase in december 2018. De vaststelling van de deficiencies is een momentopname waardoor het aantal tekortkomingen wisselt, de laatste jaren is er een trend zichtbaar waarbij het totaal aantal Category 1 deficiencies is afgenomen. Van de vijftien overgebleven Category 1 deficiencies hebben er tien betrekking op de F-35A. Van deze tien tekortkomingen zijn er twee die een uitwerking kunnen hebben op de veiligheid van de F-35A.
Voor deze twee tekortkomingen zijn reeds beheersmaatregelen getroffen om het risico terug te dringen. De genomen beheersmaatregelen brengen het gevaar voor de veiligheid van het Defensiepersoneel terug naar waarden die acceptabel zijn in de militaire luchtvaart. Een definitieve oplossing komt eind 2019 beschikbaar. Ook voor de andere acht Category 1 deficiencies zijn reeds mitigerende maatregelen geïmplementeerd. Het F-35 Joint Program Office (JPO) is bekend met de deficiencies en werkt momenteel aan oplossingen die eind 2019 gereed moeten zijn. Hiermee volgt het JPO het advies op van het DOT&E rapport.
Wat zijn de operationele gevolgen van de 102 «kritische» beperkingen voor de Nederlandse JSF’s?
Zie antwoord vraag 3.
Klopt het dat vijftien beperkingen van dien aard zijn dat ze de veiligheid van personeel in gevaar kunnen brengen? Welke acties hebt u ondernomen om hetgeen geconstateerd is door de Amerikaanse toezichthouder te adresseren?
Zie antwoord vraag 3.
Hoe duidt u het oordeel «onacceptabel» van de toezichthouder over een afwijking naar rechts van het boordwapen van het type JSF dat Nederland verwerft?
De geconstateerde afwijking naar rechts tijdens de testen is waargenomen bij het snelvuurkanon op verschillende Amerikaanse F-35A vliegtuigen die voor LOT10 zijn geproduceerd. Tijdens de OT&E testen is deze afwijking niet bij het Nederlandse F-35A jachtvliegtuig vastgesteld. Het JPO treft nu maatregelen op het gebied van hard- en software die voor alle F-35A worden doorgevoerd. Door het tijdige herstel van eventuele afwijkingen wordt geen effect op de operationele inzet voorzien.
Hoe duidt u de structurele problemen met ALIS? Klopt het dat handelingen die geautomatiseerd hadden moeten verlopen nu door het personeel handmatig verricht dient te worden? Wat zijn de operationele gevolgen? Klopt het dat het opstijgen hierdoor vertraagt?
Nederland maakt reeds enige jaren met eigen personeel gebruik van het Autonomic Logistics Information System (ALIS) van de F-35 en heeft daarmee de nodige ervaring opgedaan. Die ervaring zorgt ervoor dat bij Nederlands personeel voldoende kennis van en vertrouwen in het geautomatiseerde onderhoudssysteem is opgebouwd om geen parallelle administratie te hoeven bijhouden.
Dit wil niet zeggen dat het systeem perfect is. Zoals gemeld in de negentiende jaarrapportage, is het JPO continu bezig het onderhoudssysteem (ALIS) van de F-35 te verbeteren en capaciteiten toe te voegen. Dit vindt plaats aan de hand van kleinere en grotere software-updates die in de komende drie jaar worden uitgegeven. Volgens planning wordt vanaf eind 2022 een modernere systeemarchitectuur voor ALIS doorgevoerd. De geconstateerde gebreken met betrekking tot ALIS hebben thans geen effect op de operationele inzet van Nederlandse toestellen.
Kunt u de volgende uitspraak van de Amerikaanse rekenkamer duiden: «niet alle in de testen gevonden gebreken kunnen verholpen worden binnen het budget en de planning van het ontwikkelingscontract»? Welke concrete toezeggingen over het oplossen van de geconstateerde gebreken heeft u van het Pentagon?
In de negentiende jaarrapportage (Kamerstuknummer 26 488, nr. 443) is melding gemaakt van het jaarlijkse Government Accountability Office (GAO) rapport over het F-35 programma, getiteld «F-35 JOINT STRIKE FIGHTER: Development Is Nearly Complete, but Deficiencies Found in Testing Need to Be Resolved». Het GAO stelt dat nog niet alle technische tekortkomingen uit de SDD-fase zijn verholpen, en doet de aanbeveling om eerst de belangrijkste tekortkomingen te verhelpen alvorens een besluit te nemen over een Full Rate Production. Full Rate Production is de serieproductie die aanvangt nadat de ontwikkelingsfase (SDD-fase) is voltooid. Het JPO heeft ingestemd met de aanbeveling. Het Amerikaanse Ministerie van Defensie neemt uiteindelijk het besluit om over te gaan tot de FRP. De laatste drie van de 37 Nederlandse F-35A vliegtuigen vallen onder de FRP.
Kunt u schematisch uiteenzetten en inzicht verschaffen in de eventuele verschillen tussen de contractuele eisen en daadwekelijke prestaties van de JSF? Welke mogelijkheden heeft u bij discrepantie of bij het niet nakomen, dan wel voldoen aan, de contractuele eisen?
Het JPO is met Lockheed Martin Aero bezig om inzicht te verschaffen in eventuele verschillen tussen contractuele eisen en daadwerkelijke prestaties. Dit proces is nog niet afgerond. De resultaten van de thans uitgevoerde IOT&E, die eind 2019 verwacht worden, spelen daarbij eveneens een rol. Zodra er duidelijkheid is over eventuele verschillen, zal dit worden gerapporteerd in de jaarrapportage over het project Verwerving F-35.
Hoe realistisch zijn de maatregelen voor het garanderen dat de betrouwbaarheid en onderhoudbaarheid van de JSF voldoen aan de programma-eisen? Klopt het dat de Amerikaanse rekenkamer dit niet realistisch acht? Neemt u de conclusies van de Amerikaanse rekenkamer mee de te verschijnen jaarrapportage?
De F-35 wordt voor betrouwbaarheid en onderhoudbaarheid gemeten langs acht metrics. Volgens het jaarlijkse rapport over het F-35 programma van de Amerikaanse Government Accountability Office (GAO), getiteld «F-35 JOINT STRIKE FIGHTER: Development Is Nearly Complete, but Deficiencies Found in Testing Need to Be Resolved», vallen vier van de acht metrics onder de norm. Het JPO werkt echter continu aan de verbetering van onderhoudbaarheid en betrouwbaarheid. Zo wordt het Reliability and Maintainability Improvement Program bijgewerkt om ervoor te zorgen dat de onderhoudbaarheid en betrouwbaarheid worden verbeterd. Daarnaast houdt het JPO een breder scala aan parameters bij voor het monitoren van de voortgang van het programma op weg naar de belangrijkste mijlpalen. Deze parameters worden tijdens de Operationele Test- en Evaluatiefase (OT&E) geëvalueerd. Nederland is deelnemer van de OT&E fase. Er is op dit moment geen aanleiding te veronderstellen dat die belangrijkste mijlpalen, te weten de initiële operationele inzetbaarheid in 2021 en volledige operationele inzetbaarheid in 2024, niet worden gehaald. Deze mijlpalen worden in belangrijke mate bepaald door het behalen van operationele doelstellingen, opgeleid personeel en het succesvol afronden van bepaalde trainingsdoelstellingen.
Zoals bij het antwoord op vraag 1 gemeld zullen in de volgende jaarrapportage de internationale ontwikkelingen worden opgenomen voor zover deze relevant zijn voor de Nederlandse F-35A, in lijn met de nieuwe uitgangspuntennotie van de VCD, die in maart 2019 door Defensie is ontvangen.
Kunt u aangeven wat de gevolgen zijn van de 102 kritische beperkingen voor de instandhoudingskosten van de JSF?
Van de vijftien overgebleven Catergory 1 deficiencies hebben er tien betrekking op de F-35A. Het F-35 Joint Program Office (JPO) is bekend met de deficiencies en werkt momenteel aan oplossingen. De exacte financiële gevolgen van deze deficiencies zijn nu niet te voorzien. Zodra daar duidelijkheid over is, zal daarover worden gerapporteerd in de jaarrapportage over het project Verwerving F-35.
Heeft u zicht op de financiële consequenties van de transitie van oude naar nieuwe moderniseringsplannen (Continuous Capability Development and Delivery)? Klopt het dat tijdens een hoorzitting bij het Huis van Afgevaardigden een bedrag van 16 miljard werd genoemd voor de periode 2018 tot 2024? Klopt het dat de kosten voor partnerlanden samen 3,5 miljard is en daarnaast per toestel betaald moet worden voor de aanschaf van die modernisering?
Zoals in de jaarrapportage opgenomen, heeft Defensie vanaf het begin rekening gehouden met de stapsgewijze doorontwikkeling van de F-35A zodat het vliegtuig gedurende de gehele levensduur operationeel relevant blijft. Het moderniseren naar Block 4 is onderdeel van de ramingen zoals gemeld in de jaarrapportage.
Tijdens de hoorzitting bij het Huis van Afgevaardigden op 7 maart 2018 heeft de Project Executive Officer (PEO) van het JPO benoemd dat de moderniseringskosten tot 2024 in totaal 10,9 miljard dollar bedragen waarvan 3,7 miljard dollar door de internationale partners wordt gedragen. Deze kosten worden naar rato verdeeld over de partners in het project. Vervolgens worden de hardware kosten per vliegtuig doorberekend. Deze kosten zijn al onderdeel van de JPO-ramingen en derhalve opgenomen in de ramingen zoals in de jaarrapportage 2018 door Defensie is vermeld.
De ramingen en beleidsinformatie aangeleverd door het PBL |
|
Agnes Mulder (CDA), Dilan Yeşilgöz-Zegerius (VVD) |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() ![]() |
Wat is de marge van de cijfers uit de Nationale energieverkenning 2017 (NEV 2017) voor het energieverbruik ten opzichte van de gepubliceerde cijfers van het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS)? Waaraan wijdt u dat?
Kwalificeert u een dergelijke marge als redelijk?
De marge tussen de NEV 2017 en de geactualiseerde analyse door PBL van 18 maart jl. enerzijds en de door het CBS gepubliceerde verbruik op 16 februari jl. anderzijds is verklaarbaar. Er worden verschillende uitgangspunten gehanteerd, daarmee is de marge die nu optreedt begrijpelijk.
In hoeverre wijkt de raming van PBL af van het daadwerkelijke gebruik van een gemiddeld huishouden?
Elk huishouden is anders. Er is geen eenduidige definitie voor een gemiddeld huishouden. Zoals ook uit de analyse van PBL en CBS blijkt, zijn er verschillende manieren om een gemiddelde voor een huishouden te berekenen. Daarnaast is het feitelijke gebruik weer afhankelijk van vele individuele omstandigheden zoals de gezinssamenstelling en het type woning. Dit bleek ook uit de bevindingen van PBL in het rapport «Meten met twee Maten» dat eind 2018 verscheen. Ik wil de communicatie over de energierekening verder verbeteren. Daarom verken ik gezamenlijk met PBL, CBS, het NIBUD en andere partijen de mogelijkheden om het verbruik van huishoudens eenduidig in beeld te brengen.
Klopt het dat dit niet de eerste keer is dat er twijfel of onduidelijkheid bestaat over de aangeleverde beleidsinformatie of ramingen van het PBL?
Hoewel er uit berichten in de media blijkt dat er wel eens onduidelijkheid bestaat over rapportages van het PBL twijfelt het kabinet niet aan de aangeleverde beleidsinformatie of ramingen van het PBL.
Klopt het dat het PBL eerder cijfers heeft aan moeten passen met betrekking tot cijfers over de klimaatschade van vleesconsumptie?1
Nee. De cijfers in het wetenschappelijke artikel behoefden geen aanpassing. Er is een tekstuele verduidelijking aangebracht in het publicatiebericht bij het onderhavige artikel.
Klopt het dat het mede door het PBL gehanteerde model er eerder bij het ramen van de marktontwikkeling voor elektrische auto’s meerdere keren ver naast zat? Klopt het ook dat de raming voor aantal verwachte stekkerauto’s voor 2050 al in 2018 bereikt was?2
Zoals uit het aanhangsel van de handelingen, nr. 1458, blijkt was bij de doorrekening van Autobrief II aan de hand van de destijds actuele inzichten de verwachting dat er in 2018 zo’n 11.000 volledig elektrische auto’s (EV’s) zouden worden verkocht. In 2018 zijn in werkelijkheid in Nederland 25.068 EV’s verkocht. De uiteindelijk door uw Kamer aangenomen Wet uitwerking Autobrief II wijkt echter op enkele punten af van de beleidsvoornemens uit (de met het Carbontax-model doorgerekende) Autobrief II. In relatie tot de aantallen EV’s in 2018 is relevant dat de milieukorting op de bijtelling voor plug-in hybride auto’s (PHEV’s) per 2017 is beëindigd. Dit is in plaats van een geleidelijke afbouw zoals beoogd in Autobrief II. Hierdoor heeft – onder meer door het groeiende aanbod van EV’s – een extra verschuiving van PHEV- naar EV-nieuwverkopen plaatsgevonden in 2018. Hier kon in de modelberekening in 2015 nog geen rekening mee worden gehouden. Dit verklaart een deel van de onderschatting van het aantal EV’s in 2018.
De raming voor het aantal verwachte stekkerauto’s voor 2050 waarvoor u naar de NEV 2017 verwijst is mij onbekend.
Klopt het dat ook de huidige CO2 prijs heel anders is dan het PBL in de NEV 2017 voorspelde?3 Zo ja, hoe komt dat? Wordt er afdoende rekening gehouden met prijsontwikkelingen? Zo ja, op welke manier en hoe is dit te toetsen? Zo nee, waarom niet?
De CO2-prijs bevindt zich inderdaad boven de in de NEV 2017 geprojecteerde CO2-prijs. PBL maakt een prognose van de CO2-prijs op basis van de prijs van termijncontracten voor emissierechten en maakt hier een inschatting voor verder gelegen jaren van. Doordat PBL zich deels baseert op de prijs van deze termijncontracten wordt rekening gehouden met verwachte prijsontwikkelingen. De inschatting van PBL bij de CO2-prijs uit de NEV 2017 wijkt met name af vanwege aanvullende maatregelen om het overschot aan emissierechten op de markt aan te pakken waartoe in 2018 op EU-niveau is besloten. In de NEV 2017 konden deze maatregelen nog niet worden meegewogen. Andere redenen voor de afwijking zijn de onzekerheid over de economische groei, brandstofprijzen op de energiemarkten en technologische ontwikkelingen.
Kunt u een lijst geven met ramingen en voorspellingen van PBL in de afgelopen jaren waar die raming en voorspelling er ver naast zat?
De NEV’s uit de jaren 2014 t/m 2017 geven geen ramingen en voorspellingen voor de tussenliggende jaren tot 2020. De raming van de CO2-prijs voor het jaar 2020 varieert van 7 euro in de NEV 2017 tot 9–12 euro in de NEV 2014. Of die ramingen uitkomen weten we in 2020. De huidige prijs is substantieel hoger dan de in de NEV’s verwachte waarde voor 2020, maar zoals ik in mijn antwoord op vraag 7 aangaf komt dat vooral doordat het in de Europese Unie vastgestelde beleid in 2018 is aangescherpt.
Deelt u het belang van openbare en toetsbare modellen, zodat peer-review en/of wetenschappelijke validatie kan plaatsvinden op de kwaliteit van modellen? Zo ja, hoe wordt er voor gezorgd dat modellen openbaar zijn en er peer-reviews en/of wetenschappelijke validatie plaats vindt?
Ik deel het belang van openbare en toetsbare modellen. PBL werkt via het eigen werkprogramma voortdurend aan het verbeteren van de kwaliteit en transparantie van de modellen. Het werkprogramma 2019 van PBL gaat bijvoorbeeld zowel in op de kwaliteit van modellen in enge zin (het verbeteren van de documentatie over modellen en publiceren over de modellen in wetenschappelijke artikelen,) als op de wisselwerking met de buitenwereld. Een goed voorbeeld daarvan is het MIDDEN-model waar samen met universiteiten en TNO gewerkt wordt aan een model dat een beter inzicht geeft in de reductieopties binnen de industrie.
Welke onzekerheidsmarge hanteert het PBL rond ramingen? Is het mogelijk dat het PBL te stellige ramingen meegeeft? Maakt het PBL bij haar ramingen gebruik van «fan charts» en wordt expliciet het betrouwbaarheidsinterval meegegeven? Zo nee, waarom niet?
Het PBL geeft in zijn ramingen voor de uitstoot van broeikasgassen en relevante energie-indicatoren (bv. aandeel hernieuwbare energie) een verwachte middenwaarde voor een toekomstig zichtjaar met daarbij een onzekerheidsbandbreedte. De verwachte middenwaarde moet gezien worden als een meest plausibele waarde. De middenwaarde is daarbij gebaseerd op meerdere (plausibele) veronderstellingen. Er moeten bijvoorbeeld veronderstellingen worden gemaakt over de economische groei, de toekomstige energieprijzen, het areaal aan glastuinbouw en de ontwikkeling in de elektriciteitsvraag buiten Nederland. Deze veronderstellingen hebben vervolgens hun eigen onzekerheden die met de bandbreedte tot uitdrukking worden gebracht.
Fan charts komen in de energieverkenning voor in de figuren van de gebruikte energie- en CO2-prijzen. In zijn energieverkenningen licht het PBL de belangrijkste onzekerheden toe waarmee diverse ramingen zijn omgeven. De gebruikte methodiek voor het bepalen van de onzekerheidsbandbreedtes is in 2017 ook in een achtergrondrapport nader toegelicht (ECN, 2017).
Welke bronnen gebruikt het PBL voor haar ramingen en beleidsinformatie op korte, middellange en lange termijn? Zijn deze bronnen gevalideerd? Hoe verhoudt dit zich tot de manier waarop ramingen worden gemaakt in voor ons omliggende landen?
Het PBL maakt voor zijn ramingen gebruik van openbaar beschikbare gegevens uit diverse bronnen. Het PBL is transparant over waar deze informatie vandaan komt en vermeldt dit in literatuurlijsten bij de publicaties. Zo wordt in iedere Nationale Energieverkenning en de cahiers van de WLO een referentielijst opgenomen met gebruikte bronnen. Dit gaat om informatie uit onder andere peer reviewed wetenschappelijke tijdschriften en gerenommeerde instituten zoals (maar niet uitputtend) het IEA, ENTSO-E, Eurostat, NEa, CBS en EIB. Medewerkers van PBL maken daarbij tevens gebruik van informatie en inzichten die ze putten uit hun contacten met universiteiten, andere nationale en internationale kennisinstituten, en belangrijke partijen uit het veld. Medewerkers van PBL publiceren zelf ook, veelal samen met auteurs uit andere landen, over ramingen op internationaal niveau in toonaangevende peer reviewed tijdschriften, waaronder (in 2018) Nature, Nature Climate Change, Nature Energy, Nature Sustainability en Nature Communications.
Andere EU-landen organiseren hun ramingen op verschillende manieren. In Duitsland worden klimaat- en energieprojecties gemaakt door het Öko Institut (een non-profit organisatie) en het Fraunhofer Instituut. In de laatstgenoemde organisatie werken vele onderzoeksorganisaties samen aan onderzoeken in opdracht van zowel de industrie als overheden. In Denemarken worden de projecties gemaakt door het Deense energieagentschap die hun eigen (geïntegreerde) modellen hebben. Jaarlijks wordt er een Energy Outlook gemaakt, waarin de meeste aannames, bronnen en gebruikte modellen worden beschreven. In het VK worden de projecties gemaakt door het Britse ministerie (Department for Business, Energy & Industrial Strategy). Zij hebben hun eigen modellen en publiceren resultaten en aannames.
Zijn er ramingen met een hoge onzekerheidsmarge die hun doorwerking hebben in de doorrekening van de tafelvoorstellen voor een Klimaatakkoord? Zo ja, welke? Welke verbruiksraming hanteert het PBL als onderliggende assumptie bij het doorrekenen van de klimaattafelvoorstellen? Welke uitgangspunten hanteert het PBL voor de doorrekening van de tafelvoorstelling, bijvoorbeeld over het gebruik van energie?
Alle energie-gerelateerde ramingen zijn met name gevoelig voor ontwikkelingen op de energie- en CO2-markt. Bij de doorrekening van het ontwerp-Klimaatakkoord hanteert het PBL de NEV 2017 als uitgangspunt. Daarnaast heeft het PBL-varianten gepresenteerd met actuele energie- en CO2-cijfers.
Heeft het PBL zelf aangegeven verbeteringen aan te brengen aan de statistische validiteit en betrouwbaarheid van haar ramingen? Zo ja, welke? Zo nee, waarom niet?
Ja, zie het antwoord bij vraag 9.
Wilt u deze vragen één voor één beantwoorden?
Ja.
De Week zonder vlees |
|
Esther Ouwehand (PvdD) |
|
Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u gezien dat het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit vorig jaar via Twitter heeft opgeroepen om mee te doen aan de eerste Week zonder vlees?1
Bent u bereid het publiek dit jaar ook te vragen om mee te doen aan de Week zonder vlees, die op 11 maart 2019 begint? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke wijze?
Bent u bereid de keuzevrijheid van alle deelnemers aan diners op uw ministerie te vergroten en tegelijk klimaatwinst te boeken door alle diners in principe geschikt te maken voor iedereen – carnivoren, herbivoren en omnivoren – en de maaltijd alleen op verzoek uit te breiden met vlees of vis, volgens het concept van «Carnivoor? Geef het door?» Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke termijn en wijze?2
Kent u het bericht «Tweede Week zonder vlees grootser van opzet»?3
Welke rol speelt de Nederlandse overheid in het initiatief dat inmiddels door 69 partners gesteund wordt?
Kent u het onderzoek van CE Delft waaruit blijkt dat de jaarlijkse schade door externaliteiten ten gevolge van de vleesproductie en -consumptie 4,5 miljard euro bedraagt en deelt u de mening dat deze externaliteiten in de prijs van vleesproducten tot uitdrukking zouden moeten komen en het ontmoedigen van de consumptie van vlees rechtvaardigen? Zo ja, welke stappen gaat u ondernemen? Zo nee, waarom niet?4
Zijn er op uw ministerie in het afgelopen jaar initiatieven ontplooid om de consumptie van dierlijke eiwitten te verminderen? Zo ja, welke initiatieven waren dat en tot welk resultaat hebben ze geleid? Zo nee, waarom niet?
Kent u het voedingsadvies van de Canadese overheid om de eiwitcomponent van maaltijden voor 88% uit plantaardige bronnen te laten bestaan en inspireert deze opvatting u om de Week zonder vlees op uw ministerie te promoten onder uw medewerkers? Zo ja, op welke wijze? Zo nee, waarom niet?5
Zou u zo vriendelijk willen zijn deze vragen voor 11 maart 2019 te beantwoorden?