Klopt het, dat zedenrechercheurs de opdracht hebben gekregen per afdeling niet meer dan vijf zedenkitten per maand in te sturen bij het Nederlands Forensisch Instituut (NFI)?
Nee, zedenkits worden altijd ingezonden naar het NFI. Onlangs is afgesproken dat de politie vijf zedenkits per week extra met spoed kan laten onderzoeken, bovenop de spoedcapaciteit die hiervoor beschikbaar is bij het NFI. Hiermee wordt voorzien in de wens van de politie en het Openbaar Ministerie om in een groter aantal zedenzaken snel over de resultaten van DNA-onderzoek te kunnen beschikken. Deze vijf extra zedenkits per week worden via uitbesteding met de zogeheten One Stop Shop onderzocht door The Maastricht Forensic Institute (TMFI)/Eurofins.
Wat is precies de reden voor deze beperking van de onderzoeksmogelijkheden in zedenzaken? Sinds wanneer is deze beperking van kracht? In hoeveel zedenzaken heeft hierdoor geen NFI-onderzoek plaats kunnen vinden? Zijn er u andere, vergelijkbare beperkingen in de onderzoeksmogelijkheden naar ernstige criminaliteitsvormen bekend? Zo ja, welke?
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 1 gaat het niet om een beperking, maar om een uitbreiding van de spoedcapaciteit voor de DNA-onderzoeken in zedenzaken. De politie en het Openbaar Ministerie verwachten dat daarmee de onderzoekscapaciteit bij het NFI voor toekomstige zedenzaken zal volstaan.
Kunt u aangeven wat precies de gevolgen zijn van deze beperking voor het opsporen, vervolgen en berechten van daders van ernstige zedendelicten? Klopt de veronderstelling dat door deze maximering, daders van seksueel misbruik op vrije voeten blijven? Zo ja, deelt u de mening dat dit volstrekt onaanvaarbaar is? Hoe gaat u ervoor zorgen dat in alle gevallen die zich daartoe lenen, NFI-onderzoek mogelijk is?
Zie antwoord vraag 2.
Het bericht 'Afsluitdijk dicht: ook Fietsersbond baalt' |
|
Harry van der Molen (CDA), Maurits von Martels (CDA) |
|
Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het artikel «Afsluitdijk dicht: ook Fietsersbond baalt», waarin melding wordt gemaakt van de open brief van de Fietsersbond, Wandelnet, het Landelijk Fietsplatform en de wielersportbond (de NTFU) aan Rijkswaterstaat aangaande de afsluiting van de Afsluitdijk voor fietsverkeer?1
Ja.
Weet u dat tegen het besluit om de Afsluitdijk met ingang van 1 april 2019 voor een periode van drie jaar af te sluiten behoorlijk protest is aangetekend? Welke specifieke maatregelen heeft u tot nu toe publiekelijk voorgesteld om het gemis van de fietsroute voor gebruikers te compenseren?
Ja, ik ben mij ervan bewust dat over het (geheel en soms gedeeltelijk) afsluiten van het fietspad voor drie jaar onvrede is geuit. De reden van de sluiting is dat de Afsluitdijk straks één van de grootste bouwputten van Nederland wordt: op veel verschillende momenten wordt op veel verschillende plekken aan de dijk tegelijk gewerkt. Daarom is alternatief vervoer (een fietsbus) over het afgesloten traject geregeld.
Indien mogelijk zal het deel van de dijk waar veiligheid gegarandeerd kan worden open gesteld worden voor fietsverkeer. Zo is de afsluiting in april en mei alleen tussen Den Oever en het monument. Ook op andere momenten is de dijk deels per fiets berijdbaar en zal deels gebruik moeten worden gemaakt van de fietsbus.
Kunt u uitsluiten dat het hier zou gaan om een 1 april-grap?
Ja.
Bent u bereid om ten minste tijdens het hoogseizoen (de zomermaanden) de werkzaamheden zodanig in te richten dat er gebruik kan worden gemaakt van de bestaande fietsroute, al dan niet met tijdelijke voorzieningen om de veiligheid van de fietsers en wielrenners te garanderen?
Ik onderzoek of met tijdelijke voorzieningen op een aantal dagen in het hoogseizoen fietsen over de Afsluitdijk veilig mogelijk kan worden gemaakt. Dit is onlangs ook besproken in het gesprek met de fiets- en wandelorganisaties. Omdat het bestaande fietspad voor een deel wordt verwijderd en voor een deel wordt afgesloten om werkzaamheden veilig uit te voeren is het niet mogelijk de bestaande fietsroute in de zomermaanden helemaal open te stellen. Er wordt op veel verschillende momenten op veel verschillende plekken aan de dijk gewerkt.
Zo wordt voor het plaatsen van de blokken vanaf de zeezijde één van de grootste kranen ter wereld ingezet waar een veilige ruimte omheen gemaakt moet worden, ontstaan op de plek waar twee gemalen komen twee bouwputten van 20 meter diep en ontstaan ten behoeve van de bouw van de spuisluizen twee bouwputten van bijna 10 meter diep. Dit is op de plek waar nu 1 snelweghelft loopt en het fietspad. Bij de verschillende werkzaamheden bij Den Oever en Kornwerderzand moeten grote hei-installaties en ander groot materiaal worden ingezet waarbij een veilige afstand tot weggebruikers vereist is. Eventuele tijdelijke openstellingen zijn alleen mogelijk indien er niet gewerkt wordt en er een veilige doorgang langs de bouwplaatsen gerealiseerd kan worden.
Welke maatregelen gaat u treffen om de reeds geplande wielerevenementen, waaronder de IJsselmeer Challenge, doorgang te kunnen laten vinden?
Zoals ik in mijn antwoord op vraag vier heb aangegeven onderzoek ik of met tijdelijke voorzieningen op een aantal dagen in het hoogseizoen fietsen over de Afsluitdijk veilig mogelijk kan worden gemaakt. Dat geldt ook voor de IJsselmeer Challenge. Ik hoop hier in de loop van april duidelijkheid over te kunnen geven.
Welke voorzorgsmaatregelen bent u bereid te treffen om hinder op de veelgebruikte toeristische fietsroutes, zoals de Zuiderzeeroute en de Waddenzeeroute, breed bekend te maken bij toeristen, anders dan met behulp van vermeldingen bij of op de Afsluitdijk? Hoe informeert u alle relevante informatiepunten voor gebruikers?
De gebruikers van het fietspad en toeristische routes waar de Afsluitdijk onderdeel van uitmaakt worden via verschillende kanalen geïnformeerd. Er is een website (www.deafsluitdijk.nl) van de gezamenlijke overheden waarop alle informatie over werkzaamheden op de Afsluitdijk is te vinden. Via de media en social media worden de doelgroepen geïnformeerd en er is een informatieblad gemaakt dat wordt verspreid op de relevante toeristische locaties. De fiets- en wandelorganisaties en de ANWB hebben hun informatiekanalen hiervoor ter beschikking gesteld.
Welke mogelijkheden voor een betere fasering van de werkzaamheden, om daardoor gebruik van de fietspaden mogelijk te maken, kunt u op dit moment (nog) treffen? Welke voorschriften of eisen voor het mogelijk (ongehinderd) behoud van de fietsroutes tijdens de werkzaamheden heeft u meegenomen bij de aanbesteding van de werkzaamheden? Welke afspraken zijn gemaakt en vervolgens vastgelegd met de uitvoerders na de aanbesteding?
De werkzaamheden om de Afsluitdijk klaar te maken voor de toekomst zijn zeer omvangrijk. Er worden nieuwe spuisluizen en gemalen gebouwd en bestaande spuisluizen gerenoveerd en versterkt op de plaats waar het fietspad ligt. Ook wordt de dijk verhoogd en van een nieuwe bekleding voorzien aangrenzend aan het fietspad. In opdracht van Windpark Fryslân wordt er bovendien van Breezanddijk tot Kornwerderzand een hoogspanningskabel onder het fietspad aangelegd. De ruimte op de dijk is beperkt waardoor er geen plaats is voor een omleiding. De aannemer kan de veiligheid van de fietsers en wandelaars daarom niet garanderen. Dit alles maakt dat de aannemer heeft moeten kiezen voor het regelen van vervangend fietsvervoer en niet voor de optie het fietspad af en toe tijdelijk stremmen. Ik heb de bouwcombinatie daarom de mogelijkheid geboden het fietspad af te sluiten, mits alternatief vervoer is geregeld. Alleen zo zijn de werkzaamheden veilig uit te voeren.
Bent u bereid uw antwoord op de open brief van de hiervoor aangegeven vertegenwoordigende organisaties in afschrift aan de Kamer te sturen?
Ja.
Een app die de invoering van de wet vereenvoudiging beslagvrije voet kan versnellen |
|
René Peters (CDA), Jasper van Dijk (SP) |
|
Tamara van Ark (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD) |
|
![]() ![]() |
Wat is uw reactie op Stichting Financieel Paspoort, die aangeeft dat met behulp van hun app, de Wet vereenvoudiging beslagvrije voet versneld kan worden ingevoerd?1
De app van de Stichting Financieel Paspoort is bij mij bekend. Deze app is mede ontwikkeld met behulp van subsidie op grond van de subsidieregeling ter stimulering van activiteiten die een duurzame bijdrage leveren aan het tegengaan van armoede- en schuldenproblematiek. Het voorstel van de Stichting houdt kort gezegd in dat een schuldenaar zelf, via de app van Stichting Financieel Paspoort, de gegevens opvraagt die benodigd zijn voor de berekening van de beslagvrije voet.
Het voorstel oogt sympathiek. Echter stuit het op een aantal praktische problemen van essentiële aard. Ik heb de Stichting hierover inmiddels ook in kennis gesteld. Zo gaat het voorstel voorbij aan de kern van het door de wet te introduceren systeem, namelijk dat de beslagvrije voet op een juiste wijze moet kunnen worden berekend zonder dat daarbij medewerking of actie van de schuldenaar nodig is. Ook voorzie ik problemen rondom de aanlevering van de beslagvrije voet door de schuldenaar aan de beslaglegger, temeer omdat de schuldenaar in beginsel pas van het beslag kennisneemt nadat dit is gelegd. Beslagleggende partijen berekenen de beslagvrije voet voorafgaand aan de feitelijke beslaglegging. Daarnaast zijn voor een juiste vaststelling van de beslagvrije voet de gegevens van eventuele partners en huisgenoten van belang, zowel uit de polisadministratie van het UWV als uit de Basisregistratie Personen. Deze gegevens zijn voor de schuldenaar niet opvraagbaar op basis van artikel 15 AVG. Het voorstel van de Stichting is dan ook geen volwaardig alternatief voor het – versnellen van – het implementatietraject van de Wet vereenvoudiging beslagvrije voet. De app kan wel bijdragen als hulpmiddel voor mensen om overzicht over hun financiën te krijgen en te behouden.
Onderschrijft u dat een zo spoedig mogelijke invoering van de Wet vereenvoudiging beslagvrije voet zeer wenselijk is en dat uitstel veel mensen met schulden dieper in de problemen brengt?
Ik hecht grote waarde aan een voortvarende maar tegelijkertijd zorgvuldige implementatie van deze wet. Zoals ik eerder aan de Tweede Kamer heb aangegeven is de ontstane vertraging onwenselijk en werken alle betrokken partijen hard om een algehele uitvoering van de wet te kunnen realiseren.2 Het is echter ook een ingewikkelde wet waarbij het essentieel is dat de betrokken organisaties op het moment van inwerkingtreding voldoende zijn toegerust voor de geautomatiseerde gegevensverstrekking.
Om op korte termijn stappen te zetten richting het door de wet voorgestane systeem hebben de Staatssecretaris van Financiën en ik in onze brief van 13 februari een pakket aan tussenmaatregelen aangekondigd. Met deze tussenmaatregelen kunnen wij toch effect sorteren bij de schuldenaren die met een voor hen te laag vastgestelde beslagvrije voet worden geconfronteerd.
Bent u bereid om op korte termijn met Stichting Financieel Paspoort in gesprek te gaan om de mogelijkheden voor hun oplossing verder uit te werken?
Op dit moment lopen er al contacten tussen het ministerie en de Stichting Financieel Paspoort over de mogelijkheden van de app. In aanvulling op mijn antwoord bij vraag 1 benadruk ik daarbij dat een onderzoek naar mogelijke alternatieven binnen de huidige sterk gefocuste aanpak het risico op vertraging van de implementatie van de wet vereenvoudiging beslagvrije voet zal verhogen. Dit acht ik onwenselijk.
Onderschrijft u dat mensen, op basis van het inzagerecht van artikel 15 van de Algemene verordening gegevensbescherming (AVG), hun eigen persoonlijke gegevens voor het berekenen van de beslagvrije voet bij onder andere de Belastingdienst en Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (UWV) kunnen opvragen?
Artikel 15 van de AVG geeft mensen het recht van inzage in hun persoonsgegevens. In beginsel kan iedereen daarmee een organisatie bevragen of deze persoonsgegevens van hem heeft verwerkt en zo ja, welke. Om een juiste beslagvrije voet te berekenen zijn echter meer gegevens nodig zoals de inkomensgegevens van een partner. De gegevens die op basis van artikel 15 van de AVG worden opgevraagd zijn dus niet voldoende voor het berekenen van de beslagvrije voet. Ik verwijs hiervoor tevens naar mijn antwoord op vraag 1.
Bent u bereid alles op alles te zetten om een zo spoedig mogelijke implementatie van de Wet vereenvoudiging beslagvrije voet te realiseren?
Zie antwoord 2.
Honderden miljoenen die volgens de SER Overijssel nodig zouden zijn om de klappen van de veranderende arbeidsmarkt voor mbo’ers op te vangen |
|
Kirsten van den Hul (PvdA) |
|
Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (D66), Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66), Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Klopt het beeld dat de provinciale sociaal economische raad van Overijssel (SER Overijssel) schetst dat duizenden banen in de regio dreigen te verdwijnen door robotisering of digitalisering en dat dit de helft van de beroepsbevolking betreft?1
De SER Overijssel geeft in hun rapport aan dat door digitalisering banen verdwijnen, maar er komen ook banen bij. Een groot deel van de banen verandert bovendien. Het gaat daarbij vooral over de werkenden op niveau 2 en 3. Overijssel heeft 60.000 mbo-studenten en 230.000 werkenden met een mbo-diploma, ongeveer 130.000 studenten en werkenden hebben maximaal mbo 3. De verschillen tussen sectoren zijn daarbij groot. Zo zijn er bijvoorbeeld wel mbo’ers nodig voor de energietransitie of in de zorg, maar kenden beroepen als drukkerijmedewerkers en boekhoudkundige medewerkers de afgelopen jaren krimp.
Klopt het beeld dat er honderden miljoenen nodig zijn om jonge mensen op te leiden voor banen die daadwerkelijk ook straks bestaan? Klopt in dezen ook de becijfering dat er voor de 230.000 mbo’ers op de Overijsselse arbeidsmarkt 230 miljoen euro nodig is?
Opleiden voor de arbeidsmarkt is een van de drie pijlers in ons mbo stelsel. Binnen de Samenwerkingsorganisatie Beroepsonderwijs Bedrijfsleven (SBB) besluiten onderwijs en bedrijfsleven gezamenlijk welke opleidingen er zouden moeten zijn. Recent heeft SBB ook stappen gezet om in het kader van macrodoelmatigheid op tijd te signaleren voor welke beroepen wellicht te veel of te weinig studenten worden opgeleid.
Voor mensen die al werkzaam zijn op de arbeidsmarkt en voor wie de baan ingrijpend wijzigt of zelfs verdwijnt kan omscholing een goed instrument zijn om snel weer aan de slag te komen. Het bedrag van 230 miljoen euro dat wordt genoemd is een schatting die ik niet kan bevestigen. Het benodigde bedrag voor omscholing verschilt per persoon en is bijvoorbeeld afhankelijk van het verschil tussen de kennis en vaardigheden die nodig zijn voor de oude en nieuwe baan.
Wat zegt dit over de arbeidsmarkt in andere regio’s van ons land?
Voor heel Nederland geldt dat door digitalisering en andere ontwikkelingen banen verdwijnen, veranderen en er bij komen. In sommige sectoren ontstaat krapte en andere sectoren kennen een overschot. Dat vraagt dat werknemers zich hun hele leven blijven ontwikkelen.
Welke mogelijkheden ziet u om de gezamenlijke opdracht voor de overheid en bedrijven, waarover de Overijsselse gedeputeerde voor de economie sprak, waar te maken? Welke taak ziet u hierbij voor de rijksoverheid weggelegd?
Om er voor te zorgen dat werkenden op mbo niveau in voldoende mate meebewegen met veranderingen op de arbeidsmarkt is een gezamenlijke inspanning van de overheid en het bedrijfsleven nodig. Daarnaast spelen opleiders een rol in mogelijke op- om- of bijscholing van de werkenden. Het kabinet heeft eerder aangegeven tot een cultuuromslag bij Leven Lang Ontwikkelen te willen komen. U bent hier eerder in verschillende brieven over geïnformeerd2 en dit voorjaar zult u hierover een brief met een verdere uitwerking ontvangen.
Het toestaan van meer gaswinning dan SodM adviseert |
|
Sandra Beckerman |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
Kent u het artikel «Wiebes staat meer gaswinning toe dan SODM adviseert»?1 Klopt het dat u het advies van de toezichthouder in de wind slaat?
Ja, ik ken het artikel. En nee, ik sla het advies van de toezichthouder SodM niet in de wind.
Waarom geeft u de NAM toestemming om tien jaar langer gas te winnen uit het UMOG-cluster rond Surhuisterveen? Waarom maakt u bewust de keuze om inwoners in Friesland ook een onzekere toekomst te bieden, of op zijn minst onrust in de samenleving te creëren? Waarom blijft u winst boven mensen stellen?
De winningsplannen UMOG en Grijpskerk-Zuid beschrijven bestaande winningen. Ik geef mijn instemming op een winningsplan als de winning naar het oordeel van de toezichthouder Staatstoezicht op de Mijnen veilig en verantwoord kan plaatsvinden. In mijn brief van 30 mei 2018 (Kamerstuk 33 529, nr. 469) over kleine gasvelden heb ik toegelicht dat de gaswinning uit kleine velden – waar dat veilig kan – de voorkeur heeft boven gasimport. Dit is beter voor het klimaat in vergelijking met import, zorgt voor werkgelegenheid in Nederland en vergroot de onafhankelijkheid van onze energievoorziening. Ongeveer 70 procent van de opbrengst van een klein gasveld komt via deelneming en belastingen ten goede aan de Nederlandse Staat. Het overige deel gaat naar de operator, in dit geval NAM.
De precieze opbrengst van één klein gasveld is lastig te voorspellen door de afhankelijkheid van de gasprijs en het volume dat geproduceerd zal worden. Bij een maximaal nog te winnen volume van ruim 3,5 miljard Nm3 gas bedraagt de opbrengst voor de Staat enkele honderden miljoenen euro’s.
Waarvoor is dit gas nodig? Hoeveel geld gaat dit gas de Staat opleveren en hoeveel verdient de NAM hieraan?
Zie antwoord vraag 2.
Waarom staat u de NAM toe meer gas te winnen uit een van de velden van dit cluster dan in oorspronkelijk winningsbesluit stond beschreven? Hoe kan het dat u het advies van uw adviseur niet opvolgt?
Ik heb uw Kamer op 9 mei 2018 gemeld dat in oudere instemmingsbesluiten het maximale productievolume niet expliciet is opgenomen (Kamerstuk 33 521, nr. 462). Omdat voorheen het getal niet in de instemming zelf werd genoemd, is in een aantal gevallen onduidelijkheid ontstaan over het exacte volume waarmee is ingestemd. Dat speelt ook bij Surhuisterveen. SodM heeft daar een andere rekenmethode gehanteerd dan ikzelf.
Het is aan mij – als vergunningverlener – om helderheid te geven over de maximale productievolumes waarmee destijds is ingestemd en met welke rekenmethode toen is gewerkt. Ik heb TNO vorig jaar gevraagd een overzicht te maken waarin van elk gasveld is aangegeven wat het productievolume is waarmee is ingestemd. TNO heeft dit overzicht sinds begin dit jaar op hun website gepubliceerd en ik heb uw Kamer daarvan op de hoogte gesteld (Kamerstuk 32 849, nr. 156). Hiermee heb ik de onduidelijkheid opgeheven.
Het SodM-advies dat bij de terinzagelegging van de besluiten voor deze gasvelden gepubliceerd is, dateert echter van voor de publicatie van het overzicht van maximale productievolumes door TNO.
SodM hanteert nu de gepubliceerde productievolumes. SodM geeft aan dat ook bij deze maximale productievolumes de winning veilig is.
Waarom trekt u de rekenmethode die het SodM hanteert in twijfel?
Zie antwoord vraag 4.
Waarom geeft u de NAM ook rondom Grijpskerk toestemming langer gas te winnen dan oorspronkelijk was afgesproken?
De NAM heeft een winningsvergunning waaronder het gasveld Grijpskerk valt. Deze winningsvergunning is niet gebonden aan een periode, maar ziet op het winnen van het gas uit het gasveld Grijpskerk. Op grond van de Mijnbouwwet heeft NAM daarmee het recht om het gas uit het gasveld Grijpskerk te winnen mits daaraan een winningsplan ten grondslag ligt waar ik mijn instemming op heb gegeven en zolang dit veilig en verantwoord kan. SodM houdt hierop toezicht.
Kunt u aangeven hoeveel schade er tot nu toe is rond de locaties genoemd in het artikel? Zo ja, hoeveel? Hoeveel schad wordt er nog verwacht? Geldt hier ook de omgekeerde bewijslast?
Schademeldingen door de winningen bij UMOG en Grijpskerk-Zuid zijn mij niet bekend. Uit de onderzoeken die ten grondslag liggen aan het winningsplan blijkt dat het ook niet de verwachting is dat er schade zal optreden. Het wettelijk bewijsvermoeden – waar het feitelijk om gaat als wordt gesproken over omgekeerde bewijslast – is in het leven geroepen ten behoeve van schade door de winning uit het Groningenveld. Hier is sprake van een unieke situatie, gelet op het aantal aardbevingen en de aard en omvang van de schade. Voor gaswinning uit de kleine velden Surhuisterveen of Grijpskerk-Zuid geldt dit wettelijk bewijsvermoeden niet.
Waar kunnen de inwoners terecht wanneer ze schade hebben?
Inwoners die mijnbouwschade hebben kunnen terecht bij het Landelijk Loket Mijnbouwschade. Dit loket, dat is ondergebracht bij RVO, is via de website of telefonisch voor eenieder bereikbaar. Het loket draagt zorg voor de beantwoording van vragen en zorgt ervoor dat claimanten terecht komen bij de juiste instantie om hun claim te beoordelen. Het loket voorkomt dat mensen van het kastje naar de muur worden gestuurd en ziet toe op de voortgang van de afhandeling.
Wanneer is het nieuwe loket gereed?
Om te komen tot een landelijke onafhankelijke afhandeling van mijnbouwschade heb ik aangekondigd de Commissie Mijnbouwschade in te stellen. Deze Commissie zal gaan zorgdragen voor de afhandeling van alle mijnbouwschades die niet het gevolg zijn van de gaswinning uit het Groningenveld en de gasopslag Norg (want daarvoor zijn al andere regelingen getroffen). Ik heb uw Kamer bij brief van 2 april 2019 (Kamerstuk 32 849, nr. 181) het Tcbb advies gestuurd over een landelijke aanpak voor de afhandeling van mijnbouwschade. Ik streef er naar de landelijke aanpak afhandeling mijnbouwschade en het landelijke schadeprotocol voor de gaswinning uit de kleine velden op land, nog voor de zomer van 2019 vast te stellen. In mijn appreciatie over het Tcbb advies zal ik ingaan op de eventuele mogelijkheid om totdat de commissie Mijnbouwschade wettelijk operationeel kan zijn partijen al zo veel mogelijk kunnen gaan werken conform de voorgestelde werkwijze. Omdat voor het instellen van deze Commissie Mijnbouwschade de Mijnbouwwet gewijzigd moet worden, zal deze Commissie mogelijk pas vanaf 2021 ingesteld kunnen zijn.
Is er een meetnetwerk in de omgeving? Hoe en door wie wordt dit gemonitord?
Er is in de omgeving een meetnetwerk voor seismische monitoring met geofoons en versnellingsmeters aanwezig. Dit meetnetwerk wordt beheerd, uitgelezen en voor eenieder inzichtelijk gemaakt door het KNMI. Het meetnetwerk is in staat om aardbevingen vanaf 0,5 bij Grijpskerk-Zuid en vanaf 1.0 bij UMOG op de schaal van Richter te registreren.
Wanneer komt er een afbouwplan voor alle, dus ook de kleine, velden?
De afbouw van gaswinning uit het Groningengasveld is ingezet. In mijn brief van 30 mei 2018 (Kamerstuk 33 529, nr. 469) over kleine gasvelden heb ik het mogelijke verloop van de gaswinning uit kleine velden geschetst. Gegeven de vooralsnog hoge Nederlandse gasvraag, een voldoende veilig perspectief voor gaswinning uit kleine velden en voordelen van binnenlandse gaswinning ten opzichte van import voor klimaat, werkgelegenheid en onafhankelijkheid van de energievoorziening, zal de afbouw van gaswinning uit kleine velden zich gestaag voltrekken door natuurlijk verloop.
Denkt u dat dit besluit de oorzaken van stress in het aardbevingsgebied zal wegnemen? In februari 2018 beloofde u toch dat juist het wegnemen van stressfactoren uw hoogste prioriteit zou hebben? Waarom past u uw beleid daar niet op aan?
Dit besluit heeft geen relatie met het aardbevingsgebied rond het Groningenveld en de in dat gebied gedane onderzoeken naar oorzaken van stress. Het gaat hier om een zogeheten «klein veld» in Friesland. Met mijn brief van 30 mei 2018 (Kamerstuk 33 529, nr. 469) heb ik het nut en de noodzaak van gaswinning uit kleine velden, waar dat veilig en verantwoord kan, uiteengezet.
Verder verbeter ik het beleid en de betrokkenheid van omwonenden bij het monitoren van effecten van mijnbouw en het naar aanleiding daarvan treffen van aanvullende maatregelen en bij het onafhankelijk afhandelen van eventueel opgetreden schade.
De twee vliegtuigongelukken met de Boeing 737 MAX |
|
Remco Dijkstra (VVD) |
|
Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Waarom hebben de Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT) en de European Union Aviation Safety Agency (EASA) ervoor gekozen om het luchtruim per direct te sluiten en geen rekening te houden met vliegtuigen die al onderweg waren naar Schiphol, dit in tegenstelling tot autoriteiten in andere landen?
Het besluit om het Nederlandse luchtruim uit voorzorg te sluiten is niet door EASA maar door Nederland genomen, kort nadat het UK had aangekondigd de Boeing 737 MAX 8 en 9 niet meer toe te laten. Ook kwamen er steeds meer berichten dat andere landen dit voorbeeld zouden volgen. Daardoor ontstond steeds meer onduidelijkheid of en hoe de twee op dat moment nog vliegende toestellen Nederland zouden kunnen bereiken voordat omringende landen of EASA maatregelen zouden nemen om operaties van de 737 MAX 8 en 9 in hun luchtruim niet meer toe te staan.
Gedurende het proces heeft de ILT nauw contact onderhouden met TUI. Daarbij is aan TUI aangegeven dat vanwege de diverse (op handen zijnde) luchtruimsluitingen en de maatregelen door EASA de twee toestellen het beste zo snel mogelijk een landing op een nabij gelegen vliegveld konden maken.
Waarom is er geen notificatie ingesteld of een bericht waardoor luchtvaartmaatschappij TUI had kunnen anticiperen?
Nederland heeft naar aanleiding van het besluit haar luchtruim te sluiten een mededeling aan de luchtvarenden, een zogeheten NOTAM uitgegeven (nr A0333/19 – EHAA voor de duur: 2019-03-12T19:00:00.000Z – 2019-04-16T10:00:00.000Z).
TUI is door de ILT gedurende het gehele proces op de hoogte gehouden van deze besluitvorming. De TUI-toestellen zijn geland op locaties die gezien de tijdsperiode genoemd in de NOTAM nog te bereiken waren. Het uitwijken van de vliegtuigen naar Sofia en Gran Canaria is een beslissing van de luchtvaartmaatschappij TUI geweest.
In welke mate was er sprake van acuut gevaar dat deze vliegende toestellen die onderweg waren vanuit Egypte en Gambia direct halverwege een vliegveld moesten vinden? Was het echt nodig om de vlucht af te breken, met alle ellende voor passagiers van dien, of had men veilig door kunnen vliegen naar Schiphol? Of was er sprake van dat elders het luchtruim al dicht was waardoor dat lastig zou zijn geweest?
De maatregel was een voorzorgsmaatregel, gebaseerd op een inschatting van de situatie op dat moment. Op het moment van het besluit om het luchtruim te sluiten was er nog geen maatregel van de EASA om de toestellen Europees aan de grond te houden. EASA heeft gedurende de dag een statement afgegeven dat zij bezig waren met het nemen van maatregelen. De precieze maatregelen door EASA werden echter pas bekend op het moment waarop deze door EASA openbaar zijn gemaakt. Diverse (Europese) landen hadden inmiddels aangekondigd het luchtruim te sluiten. In die omstandigheden hadden de vliegtuigen van TUI naar de inschatting van dat moment geen mogelijkheden meer om door het Europees luchtruim Nederland te bereiken.
Deelt u de mening van TUI dat er hier sprake is van overmacht?
Er is sprake van een uniek geval (zonder precedent): het betreft een luchtruimsluiting voor een bij vertrek luchtwaardig vliegtuig, waardoor de vlucht niet kon worden afgemaakt. In de Europese Verordening 261/2004 zijn de rechten van luchtpassagiers o.a. bij vertragingen en annuleringen vastgelegd. In de Verordening is onder meer opgenomen dat er geen recht is op financiële compensatie bij buitengewone omstandigheden. De jurisprudentie rond de uitleg van dit begrip is complex maar het is mogelijk dat hier inderdaad sprake is van buitengewone omstandigheden. In Nederland is het de kantonrechter die uiteindelijk bepaalt of sprake is van buitengewone omstandigheden en in hoeverre een door een passagier ingediende claim voor compensatie door de luchtvaartmaatschappij gehonoreerd moet worden.
Of er sprake is van buitengewone omstandigheden bij geplande vluchten die nog moe(s)ten worden uitgevoerd, is afhankelijk van de vraag of het mogelijk is/was om de annuleringen te voorkomen door het treffen van maatregelen. Hierbij kan bijvoorbeeld gedacht worden aan het inhuren van vliegtuigen om de geplande vluchten alsnog te kunnen uitvoeren.
Hoe snel en accuraat schakelt de ILT in deze, zeker als vliegtuigen in de lucht zijn? Vindt de communicatie plaats met een luchtvaartmaatschappij als iedere minuut relevant is? In hoeverre wordt actuele en consistente informatie afgegeven door de overheid aan partijen waardoor er geen misverstanden kunnen ontstaan?
Gedurende het proces heeft de ILT voortdurend in contact gestaan met zowel EASA als de betrokken luchtvaartmaatschappij TUI.
Kunt u reageren op de volgende passage uit de brief van de Kinderombudsman van 31 juli 2018 aan de directeur Belastingdienst/Toeslagen: «Effect van de besluiten Veel gezinnen belandden door bovengenoemde besluiten al dan niet direct of in een later stadium in de (financiële) problemen. Voor het ene gezin waren de gevolgen ernstiger dan voor het andere gezin. Bij sommige gezinnen ontstonden schulden bij het gastouderbureau, ouders moesten hun baan opzeggen en gezinnen kwamen in de schuldhulpverlening terecht. Ter illustratie van de impact volgen hier een aantal quotes uit de brieven die ik heb gekregen van de kinderen van deze ouders: «We kunnen niks leuks doen». «We kunnen geen speelgoed kopen». «Als we niet meer hoeven te betalen wil ik samen met mijn broertje heel graag naar de Efteling.» «Mijn moeder is heel erg ziek geworden en dat vind ik heel erg.» «Mijn mamma kon niet meer naar haar werk. Ze was altijd boos en ging huilen»»?
De directeur-generaal Belastingdienst heeft op 30 augustus 2018 gereageerd op de brief van de Kinderombudsman. Die correspondentie heb ik aan uw Kamer doen toekomen.
Hij heeft onder meer het volgende opgemerkt:
Ik kan mij in dat antwoord vinden.
Hoe beoordeelt u het effect van de maatregelen van de Belastingdienst?
In mijn brief van 11 oktober 2018 (Kamerstuk 31 066, nr. 434) heb ik verbetermaatregelen aangekondigd. Naast een zorgvuldige afhandeling voor CAF-11 zorgen de verbetermaatregelen voor een kwaliteitsimpuls voor de werkwijze Toeslagen in zijn geheel. Ik realiseer mij dat de problemen omtrent de informatiehuishouding en de tekortkomingen rondom de vaktechnische inbedding breder spelen dan het CAF-11 dossier. De cultuuromslag die daarmee gepaard gaat, vergt meer tijd en inspanning dan de afhandeling van de specifieke CAF-11 zaak. Ik heb u in mijn brief van 20 november 2018 bericht over de voortgang van deze verbetermaatregelen om dit te bewerkstelligen.
Herinnert u zich dat u aan de Kamer schreef: «Aangezien een uniforme werkwijze ontbreekt, ontbreekt ook een uniform overzicht van de [Combiteam Aanpak Facilitators (CAF)] projecten»?1
Ja.
Bestaat er een (wellicht niet volledig uniform) overzicht van de uitgevoerde CAF-projecten bij de Belastingdienst, ofwel een lijst van de uitgevoerde projecten? Zo nee, hoe beoordeelt u dan de adminsitratie van de Belastingdienst?
Zoals ik op 12 maart jl. aan uw Kamer heb geschreven, is CAF een verzamelnaam voor een veelheid aan (voorstellen tot) projecten van het Combiteam Aanpak Facilitators (CAF) van de Belastingdienst. Het gaat dan om vele honderden zaken. Tot de aanpak van het Combiteam Aanpak Facilitators voor Toeslagen kunnen circa 80 zaken gerekend worden waarvan een vermoeden van georganiseerdheid bestond. In enkele gevallen zijn zaken zelfs afgesloten met een strafrechtelijke veroordeling. De overige zaken zijn in het reguliere toezicht behandeld door bijvoorbeeld het opvragen van aanvullende bewijsstukken. Al met al gaat het om een veelheid aan documenten in deze zaken. Omdat in de genoemde periode 2014 – medio 2016 geen centrale regie op die projecten bestond, ontbreekt een integraal beeld.
Uw Kamer heeft inzage gevraagd in diverse documenten van andere CAF-zaken dan CAF-11. Zowel de stukken uit het CAF-11 dossier als die uit alle andere CAF-dossiers bevatten toezichtvertrouwelijke informatie. In het CAF-11 dossier heb ik stukken ter vertrouwelijke inzage aan uw Kamer verstrekt, omdat in dat dossier door onder andere de Nationale ombudsman, de Raad van State, de Autoriteit Persoonsgegevens en uw Kamer sterke aanwijzingen werden afgegeven dat de behandeling onzorgvuldig was. Ik wil niet aan het verzoek van uw Kamer tegemoetkomen om ook toezichtsvertrouwelijke informatie in andere CAF-zaken te verstrekken, te meer omdat ik in andere CAF-zaken geen externe aanwijzingen heb ontvangen.
Kunt u de lijst met alle CAF-projecten met de kamer delen zoals CAF-1 (Heidekoe), CAF-2 (Caledonie), CAF-3 (Tonaga), CAF-4 (Swierigheid), CAF-5 (Julius), CAF-6 (Rongdrik), CAF-7 (Beilen), CAF-8 (Namdrik), CAF-9 (Namu) etc?
Zie antwoord vraag 4.
Bij welke van deze CAF-projecten heeft een evaluatie plaatsgevonden? Kunt u deze evaluaties aan de Kamer doen toekomen, net zoals u de evaluatie van CAF-11 aan de Kamer heeft doen toekomen?
Zie antwoord vraag 4.
Bij hoeveel van de ouders in de CAF-projecten is de kinderopvangtoeslag stopgezet, hebben bezwaar ingediend (of hem opnieuw aangevraagd), maar duurde het meer dan zes maanden voordat een besluit tot opnieuw toekennen genomen is?
Zoals ik in de antwoorden op de vragen van uw Kamer van 12 maart heb aangegeven, heeft Toeslagen geen geaggregeerde gegevens over het aantal ouders in CAF-projecten. Dat geldt ook voor de ouders bij wie een besluit tot opnieuw toekennen van de kinderopvangtoeslag langer dan zes maanden heeft geduurd. Bij CAF 11 heb ik geconstateerd dat het niet goed is gegaan. Ik verwijs naar mijn brief van 11 oktober 2018 aan uw Kamer.
Zijn ouders in de andere CAF-projecten net zo aan het lijntje gehouden als in het CAF-11 project?
Zie antwoord vraag 4.
Kunt u aangeven waarom de Kamer (en journalisten die een Wob-verzoek indienden) eerder wel een overzicht kregen van de gemaakte juridische kosten (zoals in de zaak van een beschuldigde topambtenaar) en nu niet?
Kosten van lopende, individuele procedures worden niet openbaar gemaakt. Het bekend worden hiervan zou de procespositie en -strategie van de Staat of zijn bestuursorganen kunnen ondergraven, hetgeen onevenredig benadelend zou zijn. Wel ben ik bereid om uw Kamer te informeren over de gemaakte totale kosten met betrekking tot het proces rondom CAF-11.
Deelt u de mening dat, indien de Kamer een overzicht wil van de gemaakte juridische kosten door de landsadvocaat, u dat overzicht dient te verschaffen gezien het budgetrecht en de informatieplicht aan de Kamer?
Het budgetrecht voorziet erin dat in beginsel alleen uitgaven worden gedaan ten laste van een door het parlement goedgekeurde begroting. In dit geval komen de kosten van de lopende procedures ten laste van de begroting van het Ministerie van Financiën (IX). Wat betreft de informatievoorziening aan de Kamer over lopende procedures verwijs ik naar mijn antwoord op de vragen 9,12 en 13.
Kunt u ook maar een voorbeeld geven waarop de procedure beïnvloed zou kunnen worden (ten nadele van de staat) als u openbaar maakt hoeveel u de landsadvocaat in deze zaak betaald heeft?
De gemaakte en nog te voorziene kosten van de procedure kunnen een rol spelen bij de afweging een procedure al dan niet voort te zetten. Inzicht in deze kosten kan voor een wederpartij aanleiding zijn om verdere juridische stappen te ondernemen.
Kunt u een overzicht geven van de declaraties van de landsadvocaat in CAF-11 zaken tot de dag van vandaag?
Zie antwoord vraag 9.
Kunt u aangeven hoeveel de landadvocaat in totaal is betaald in zaken die aan CAF-11 gerelateerd zijn?
Zie antwoord vraag 9.
Kunt u deze vragen een voor een en voor het plenaire debat aanstaande donderdag over het evaluatierapport over het onterecht terugvorderen van kinderopvangtoeslagen beantwoorden?
De vragen zijn zo spoedig als mogelijk beantwoord, waarbij samenhangende vragen gezamenlijk zijn beantwoord.
De hulp aan achterblijvers van vermiste personen in het buitenland |
|
Michiel van Nispen (SP), Attje Kuiken (PvdA) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA), Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
![]() ![]() |
Kent u het bericht «PvdA en SP willen af van «idioot crowdfunding-advies» voor zoektocht vermisten in buitenland»?1
Ja.
Deelt u de mening dat achterblijvers van vermiste personen in het buitenland recht hebben op goede hulp? Deelt u de mening dat deze hulp kan worden verbeterd? Zo ja, hoe wilt u dat vorm gaan geven? Zo nee, waarom niet?
Jaarlijks ontvangt het Ministerie van Buitenlandse Zaken enkele tientallen meldingen dat Nederlanders in het buitenland zijn verdwenen. Een melding van een vermissing betekent overigens niet altijd dat de vermiste verontrustend onvindbaar is, maar elke melding wordt serieus genomen.
Het 24/7 Contact Center van het Ministerie van Buitenlandse Zaken is altijd bereikbaar voor meldingen van vermissingen in het buitenland en voor vragen over instanties die kunnen helpen.
Wanneer het vermoeden bestaat dat iemand in het buitenland verontrustend is vermist, en daarover contact wordt gelegd met Buitenlandse Zaken dan is de eerste stap die moet worden gezet een melding van vermissing bij de Nederlandse politie door de achterblijvers. De politie stuurt via internationale samenwerkingsverbanden zoals Interpol een hulpverzoek naar het betreffende land of treedt direct in contact met met de lokale opsporingsdiensten in het buitenland. Net als in Nederland oefent ook in het buitenland meestal de politie de taken uit in het kader van urgente persoonsvermissingen. De taak om een Nederlandse vermiste in het buitenland te lokaliseren en in veiligheid te stellen, ligt altijd primair bij de lokale autoriteiten van het betreffende land.
Omdat geen vermissing en geen land hetzelfde zijn, vergt de aanpak, ook van Nederlandse kant, vrijwel altijd maatwerk.
Een van de eerste stappen die de Nederlandse overheid zet is dat via de Nederlandse ambassade in of verantwoordelijk voor het betreffende land nauw contact wordt onderhouden met de lokale autoriteiten in het buitenland over het onderzoek. Ook kan de overheid, in overleg met het Openbaar Ministerie en de Nederlandse politie, Nederlandse hulp aanbieden, bijvoorbeeld een aanbod van Nederlandse politie-expertise en capaciteit ter assistentie van de lokale politie in het buitenland.
Via de ambassade kan ook worden aangedrongen op verder onderzoek als de indruk bestaat dat dit niet diepgaand genoeg is of vroegtijdg stopgezet gaat worden. Het is echter aan de lokale autoriteiten om hierover een besluit te nemen.
Het ministerie houdt nauw contact met de achterblijvers via een vaste contactpersoon om hen op de hoogte te houden van ontwikkelingen in het land en zo nodig samen na te denken over de meest geëigende aanpak voor een vermissing met oog voor de specifieke omstandigheden. De familie kan ook worden geadviseerd over eventuele additionele acties, onder meer in het land waar de vermissing zich voordoet. In sommige gevallen kan een beroep worden gedaan op de reisverzekering voor de financiering daarvan.
Alle betrokken organisaties leren van hun ervaringen in eerdere zaken en zetten zich ervoor in om, binnen hun onderscheiden rollen en mogelijkheden, zo goed mogelijk bij te dragen aan een oplossing, oog te hebben voor de communicatie en te leren van feedback, zeker ook als die kritisch is. Juist vanwege de gevoeligheid en impact bij achterblijvers is en blijft dit nodig.
De principes van consulaire bijstand uit de aan Uw Kamer aangeboden beleidsbrief de Staat van het Consulaire 2018 blijven daarbij leidend.
Bij de lokale politie en autoriteiten ligt de verantwoordelijkheid voor adequate follow-up bij een vermissing en zij dragen daarvoor de zware verantwoordelijkheid. Door het instellen van een fonds voor opsporing en de indruk te wekken dat de Nederlandse overheid een zaak kan en wil overnemen, wordt die verantwoordelijkheid juist ontkracht en kunnen ongewenste effecten ontstaan. Juist om die reden wordt in voorkomend geval geprobeerd om praktische bijdragen te leveren, zoals hierboven genoemd, en om – afhankelijk van de omstandigheden – de beste aanpak vorm te geven. Zoals gezegd kan in overleg met het Nederlandse Openbaar Ministerie en politie aanvullende ondersteuning worden geleverd aan de lokale autoriteiten.
Achterblijvers zelf beleven na een vermissing continu de zorg en verdriet over hun dierbare. Voor de noodzakelijke emotionele steun daarbij en ook voor hulp bij het regelen van praktische zaken na een vermissing, kunnen zij terecht bij Slachtofferhulp Nederland of gespecialiseerde verenigingen voor ondersteuning. Het ministerie kan hen daarmee in contact brengen.
Een vermissing van een dierbare is een ingrijpende situatie voor achterblijvers. Zo lang als een zaak loopt, blijft het dossier voor hen, maar ook voor alle andere betrokkenen binnen de overheid «open», of dat nu kortlopend of langdurig is.
Bent u van mening dat er een meer gestandaardiseerde aanpak voor de hulp bij vermiste personen moet komen wanneer sprake is van een indicatie van ongeval of misdrijf? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid te komen tot een 24-uursloket waar achterblijvers bij vermissingen met raad en daad terecht kunnen, waar kennis en ervaring is gebundeld en met netwerk naar relevante partners en betrokken partijen (zoals de politie en het Ministerie van Buitenlandse Zaken)?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat het idioot is dat achterblijvers geadviseerd worden om zelf te gaan crowdfunden om onderzoek in het buitenland te kunnen doen?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid een fonds voor vermiste personen op te zetten waarmee achterblijvers ondersteund kunnen worden? Zo nee, waarom niet?
De aanbevelingen van het VN-Comité tegen Foltering (CAT) voor betere bescherming van intersekse kinderen |
|
Vera Bergkamp (D66) |
|
Bruno Bruins (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Kunt u bevestigen dat er intersekse kinderen zijn in Nederland die zonder dat er sprake is van informed consent, een niet-medisch noodzakelijke ingreep hebben ondergaan? Zo nee, bent u bereid om hier toch onderzoek naar te doen. Zo nee, waarom niet? Denkt u dat de Nederlandse situatie verschilt van de Duitse, waar uit recent onderzoek blijkt dat dergelijke ingrepen plaatsvinden en niet zijn afgenomen in de laatste jaren?1 2
Zoals ik in het antwoord op eerdere Kamervragen3 heb aangegeven zijn er geen meldingen bekend bij de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ). Ik kan dan ook niet bevestigen dat er intersekse kinderen zijn in Nederland die zonder dat er sprake is van informed consent een niet-medisch noodzakelijke ingreep hebben ondergaan. Als hiervan wel sprake is dan betreft dat signalen waarvan ik vind dat die absoluut serieus genomen moeten worden. Er staan dan verschillende wegen open in het Nederlandse rechtsstelsel: via de IGJ, via het civiel recht, via het strafrecht en het tuchtrecht. Ik zie dan ook geen aanleiding daar nu verder onderzoek naar te doen. Ik kan inhoudelijk geen uitspraak doen over aard en inhoud van de meldingen uit Duitsland waar u naar verwijst, en dus ook niet of er mogelijke verschillen bestaan tussen landen.
Deelt u de mening dat als dat het geval is, Nederland zich niet houdt aan het internationale verdrag tegen foltering, en dat het daarom wel noodzakelijk is om precies zicht te krijgen op de praktijk?
Zie het antwoord op vraag 1.
Hoe verhouden de niet-medisch noodzakelijke ingrepen bij intersekse kinderen zich volgens u tot de regels rondom transgenders, waar pas na 18 jaar overgegaan kan worden tot medische ingrepen?
Laat ik vooropstellen dat een medisch oordeel over ingrepen bij transgenders en intersekse kinderen aan de medische professionals is. Conform de WGBO (Wet op de geneeskundige behandelingsovereenkomst) moeten medische ingrepen altijd besproken worden met de betrokkene of de wettelijk vertegenwoordiger. De WGBO gaat over de relatie tussen de cliënt en de zorgverlener. Een belangrijk begrip in de WGBO is «informed consent». Zorgverleners mogen alleen handelen als zij toestemming hebben van de cliënt. De cliënt moet begrijpen waarvoor hij toestemming geeft: hij moet goed geïnformeerd zijn. Zoals in het antwoord op eerdere Kamervragen4 is aangegeven, mogen jongeren vanaf zestien jaar zelfstandig over hun medische behandeling beslissen zonder toestemming van hun ouders en ondanks hun minderjarigheid. Dat geldt ook voor transgenders. Voor de leeftijdscategorie van 12 tot 16 jaar, is voor medisch ingrijpen tevens de toestemming van de ouders die het gezag hebben, c.q. de voogd van het kind nodig
Betreft de beoogde brede kwaliteitsstandaard ook de behandeling van kinderen of alleen die van volwassenen?
Vanwege de soms aanwezig noodzaak tot ingrijpen op jongere leeftijd, zal de kwaliteitsstandaard beide moeten adresseren.
Deelt u de mening dat de sociale gevolgen van ingrepen bij jonge intersekse kinderen zodanig zijn dat de sociale context ook onderdeel zou moeten zijn van de brede kwaliteitsstandaard?
Ik ben het ermee eens dat er sociale gevolgen zijn van ingrepen bij jonge intersekse kinderen. Over in hoeverre de sociale context ook onderdeel zou moeten zijn van de brede kwaliteitsstandaard merk ik het volgende op.
Ik zie het belang van de totstandkoming van een door patiënten, hulpverleners en verzekeraars gedragen brede kwaliteitsstandaard intersekse/DSD. Deze bouwt voort op de al bestaande professionele richtlijnen voor de verschillende intersekse/DSD condities en beschrijft hoe kwalitatief goede zorg geboden moet worden. Een groot aantal veldpartijen zoals patiënten- en belangenorganisaties en beroepsorganisaties deelt deze overtuiging vanwege de urgentie en nut en noodzaak. In de kwaliteitsstandaard wordt o.a. vanuit patiëntenperspectief beschreven wat kwalitatief goede zorg inhoudt voor patiënten met DSD. Uitgangspunt zijn de wensen en behoeften van mensen met elke vorm van DSD. Het gaat hierbij zowel om de zorg van kinderen als ook om volwassenen. Bij de zorg en begeleiding van kinderen hebben ook de ouders een centrale rol en verdienen zij aandacht en ondersteuning bij de begeleiding van hun kinderen. Er zullen indicatoren ontwikkeld worden waar de zorg aan moet voldoen wil het goede zorg zijn. Deze indicatoren moeten meetbaar en toetsbaar zijn. De kwaliteitstandaard zal een handvat bieden voor o.a. mensen met DSD zelf, ouders, zorgprofessionals en zorgaanbieders. Ik ga er daarbij vanuit dat er ook aandacht wordt besteed aan counseling en diagnostiek.
Bent u van mening dat er voldoende «up-to-date»-kennis is over de sociale gevolgen van ingrepen bij jonge kinderen? Bent u bereid om ter voorbereiding van de brede kwaliteitsstandaard nader onderzoek te laten doen?
In de kwaliteitsstandaard zal zowel de actuele (internationale) stand van wetenschap als het patiëntenperspectief een plaats krijgen. Van belang is dat de standaard zoals gebruikelijk daarna met enige regelmaat wordt geactualiseerd. Zie ook mijn antwoord op vraag 8.
Bent u bereid om, zoals de aangenomen resolutie in het Europees parlement ook oproept, de wet zo te formuleren dat niet-medisch noodzakelijke ingrepen bij een kind zonder informed consent verboden worden?3
Het zonder informed consent van betrokkene of wettelijk vertegenwoordiger uitvoeren van ingrepen is nu al niet toegestaan op grond van WGBO. Op grond van de Wkkgz dient een zorgaanbieder goede zorg aan te bieden. Goede zorg is zorg die cliëntgericht is en die is afgestemd op de reële behoefte van de cliënt, waarbij de rechten van de cliënt in acht genomen worden en de cliënt met respect wordt behandeld. Een wettelijke aanpassing is niet nodig.6
Op welke manier wordt in andere landen «medische noodzaak» gedefinieerd en beoordeeld? Kunt u aangeven hoe dat zich verhoudt tot de manier waarop dat in Nederland gebeurt?
Over wat medisch noodzakelijk is, en hoe e.e.a. in andere landen wordt gedefinieerd, wordt o.a. in het internationale netwerk «DSD together»7 door professionals en patiëntenorganisaties regelmatig de beschikbare kennis en ervaring gedeeld. Verder zijn er verschillende Europese Referentie Netwerken waar medisch specialisten en gespecialiseerde medische centra in samenwerken om kennis over zeldzame aandoeningen samen te brengen en de zorg verder te verbeteren (https://ec.europa.eu/health/ern). Voor dit vraagstuk zijn het netwerk van endocriene aandoeningen8 en het netwerk van urogenitale ziekten9 van belang. Nederlandse expertisecentra en medisch specialisten participeren volop in deze netwerken. Juist omdat de ontwikkelingen steeds internationaler worden vind ik die bredere samenwerking een goede ontwikkeling. Uit een Europees onderzoek (Health4LGBTI)10 uit 2017 blijkt dat het belangrijk is kinderen goed te betrekken bij een besluit over een medische behandeling. Zie ook mijn antwoord op vraag 5.
‘Reclame’ op school die tot dure jeugdhulp leidt |
|
René Peters (CDA) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het onderzoek dat de gemeente Pijnacker-Nootdorp heeft uitgevoerd, waaruit blijkt dat zorgaanbieders spreekuren houden op scholen en ouders een min of meer voorgedrukte verwijzing meegeven?1
Ik heb kennis genomen van de publicatie in Binnenlands Bestuur «Reclame» op school leidt tot dure jeugdhulp van 15 maart 2019.
Klopt het dat het gebruik van basis jeugd-ggz in de gemeente Pijnacker-Nootdorp in vergelijking met de regio relatief hoog is? Is het gebruik van jeugd-ggz in de afgelopen jaren gestegen in deze gemeente?
Het is lastig om daar een uitspraak over te doen. Sinds 1 januari 2015 valt jeugd-ggz onder het brede begrip jeugdhulp, en sindsdien wordt het gebruik van jeugd-ggz niet meer apart bijgehouden. Bij bestudering van de CBS cijfers valt in Pijnacker-Nootdorp de afgelopen jaren wel een stijging te zien van het aantal verwijzingen door de huisarts naar jeugdhulp zonder verblijf, zie https://www.cbs.nl/benchmark-jeugdzorg#pijnacker-nootdorp.
Herkent u het beeld dat het veel voorkomt dat zorgaanbieders ouders voorgedrukte verwijsbrieven geven met het advies voor de desbetreffende zorgaanbieder te kiezen? Wat vindt u van deze praktijk?
Ik ken berichten waaruit blijkt dat sommige zorgaanbieders ouders voorgedrukte verwijsbrieven geven met verwijzingen aan henzelf, maar ik weet niet of het veel voorkomt. Ik keur deze praktijk ten zeerste af.
Deelt u de mening dat deze praktijk waarbij zorgaanbieders die oplossingen verkopen zelf de problemen mogen zoeken één van de oorzaken kan zijn van de hoge aantallen jeugdigen die gebruik maken van jeugd-ggz?
Ik vind het geen goede zaak dat zorgaanbieders door middel van een spreekuur op school eerst «diagnoses» stellen en vervolgens ter behandeling hun eigen diensten aanbieden.
Zijn er andere gemeenten die soortgelijke onderzoeken hebben uitgevoerd naar de oorzaak van de stijging van het aantal verwijzingen binnen de jeugdhulp? Zo ja, welk beeld ontstaat uit die onderzoeken?
Mij bereiken regelmatig signalen van gemeenten over stijgende kosten, al dan niet gebaseerd op gemeentelijke onderzoeken. Deze signalen zijn aanleiding geweest om in gezamenlijk opdrachtgeverschap met de VNG het verdiepend onderzoek jeugd uit te laten voeren. Ik heb de intentie het onderzoek eind april aan uw Kamer te sturen, zoals ook hieronder aangegeven in antwoord op vraag 8.
Heeft u er een beeld van op welke wijze gemeenten en huisartsen afspraken maken over verwijzingen in het kader van de jeugdwet?
Gemeenten en huisartsen zijn vrij om hier een eigen invulling aan te geven en de afspraken tussen gemeenten en huisartsen verschillen per gemeente. Huisartsen en gemeenten krijgen sinds de inwerkingtreding van de Jeugdwet in 2015 steeds meer met elkaar te maken, en zijn zij op veel plekken in het land met elkaar in gesprek. Om de afstemming tussen huisartsen en gemeenten te verbeteren en veelgehoorde knelpunten te bespreken, hebben de Landelijke huisartsenvereniging (LHV) en de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) de «Leidraad samenwerking huisartsen en gemeenten rond jeugd» opgesteld, https://www.lhv.nl/actueel/nieuws/nieuwe-leidraad-jeugdhulp-voor-gemeenten-en-huisartsen. Uitgaande van de gezamenlijke wens van gemeente en huisartsen om kinderen zo goed mogelijk passende zorg te bieden, geeft de leidraad huisartsen houvast voor het overleg met de gemeente over hoe die zorg vorm te geven. Een belangrijke voorwaarde voor een goede samenwerking is wederzijds begrip voor elkaars rol.
Welke ervaringen zijn er tot nog toe opgedaan met huisartsondersteuners vanuit de gemeente gefinancierd die in de huisartsenpraktijk aanschuiven?
Uit de eerste onderzoeken komt naar voren, dat de functie van Praktijkondersteuner Jeugd bij de huisarts volop in ontwikkeling is. Verschillende regio’s in het land doen ervaring op met een POH-Jeugd. De POH-Jeugdfunctie wordt uitgevoerd door zowel HBO- als WO-geschoolde hulpverleners, met overwegend veel ervaring in de Jeugd-GGZ of Kinder- en Jeugdpsychiatrie. Over het algemeen zijn huisartsen en POH-jeugd positief over hun onderlinge samenwerking. De meerwaarde van de Praktijkondersteuner Jeugd bij de huisarts is de aandacht voor de opvoedingsrelaties en de specifieke kennis die de POH-Jeugd heeft van specifieke zorgaanbieders en zorgmogelijkheden in de regio.
Wat is de stand van zaken van het onderzoek naar tekorten in de jeugdhulp dat u heeft aangekondigd? Wordt de hiervoor genoemde problematiek in dat onderzoek meegenomen als mogelijke oorzaak van de gestegen hulpvraag?
Het verdiepend onderzoek jeugd omvat:
Bij de geselecteerde gemeenten uit de benchmarkanalyse wordt diepgaand kwalitatief en kwantitatief onderzocht hoe in deze gemeenten het beleid en de uitvoering van de jeugdhulp worden vormgegeven en welke keuzes hierbij zijn gemaakt.
Het onderzoek bevindt zich in de afrondende fase. Zoals ook aangegeven in het antwoord op vraag 4, heb ik de intentie om het onderzoek eind april aan uw Kamer te sturen.
Het opheffen van de subsidieregeling “Kansen voor alle kinderen” en de besteding van de hierdoor vrijgekomen middelen aan projecten voor de bestrijding van armoede onder kinderen |
|
René Peters (CDA) |
|
Tamara van Ark (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD) |
|
![]() |
Gezien het feit dat met ingang van 1 januari 2019 er geen nieuwe aanvragen meer kunnen worden ingediend voor de subsidieregeling Kansen voor alle kinderen, kunt u zich herinneren dat u heeft toegezegd dat de vrijgekomen middelen van deze subsidie (4 miljoen euro per jaar) vanaf 2019 op een andere wijze zullen worden ingezet om de armoede onder gezinnen met kinderen tegen te gaan en dat u hierover in gesprek gaat met gemeenten, de vier grote armoedepartijen, zoals het Armoedefonds Nederland, en met de bewindspersonen van Volksgezondheid, Welzijn en Sport en Onderwijs, Cultuur en Wetenschap?1
Ja, dat kan ik me herinneren.
Hebben deze gesprekken inmiddels plaatsgevonden? Zo ja, wat is hiervan de stand van zaken? Zo nee, waarom niet en wanneer gaan deze gesprekken dan wel plaatsvinden?
Ja, deze gesprekken hebben plaatsgevonden. Naar aanleiding van deze gesprekken is besloten om deze middelen in te zetten voor het actieprogramma «Tel Mee met Taal» gericht op de aanpak van laaggeletterdheid. Hierover heb ik u 1 april jl. geïnformeerd in de brief ambities kinderarmoede.2 In 2019 gaat een deel van de vrijgekomen middelen naar de vervolgaanpak laaggeletterdheid (€ 2,5 mln.) en een deel naar de uitwerking van de ambities kinderarmoede (€ 1,5 mln.). De middelen (€ 4 mln.) worden vanaf 2020 tot en met 2024 geheel ingezet voor het vervolg van het actieprogramma Tel Mee met Taal.
Deelt u de mening dat voorkomen moet worden dat gezinnen in financiële problemen komen door stijgende schoolkosten, zoals de verplichte aanschaf van digitale leermiddelen en verplichte schoolreizen naar het buitenland?2
Deze mening deel ik. De ouderbijdrage moet altijd expliciet vrijwillig zijn. Helaas blijkt dat in de praktijk niet altijd zo te worden ingevuld. De Minister voor Basis- en Voortgezet Onderwijs en Media heeft kortgeleden in de brief «Bevordering kansengelijkheid in het onderwijs» aangekondigd dat de PO-Raad en de VO-raad hebben toegezegd dat ze in hun gedragscode voor goed onderwijsbestuur opnemen dat schoolbesturen deze vrijwilligheid expliciet moeten benoemen.4 Daarnaast nemen zij in de codes op dat het niet betalen van de ouderbijdrage geen reden mag zijn voor uitsluiting van activiteiten die onder verantwoordelijkheid van de school worden georganiseerd. Ook in het mbo heeft de sector regels opgesteld om ervoor te zorgen dat jongeren niet worden uitgesloten. Vrijwillig is altijd vrijwillig en scholen zijn wettelijk verplicht dit in hun communicatie naar ouders uit te dragen.
Wilt u er bij de toekenning van projecten in het kader van de bestrijding van kinderarmoede op toezien dat de vrijkomende subsidiegelden ook zullen worden gebruikt om ouders die dat nodig hebben, tegemoet te komen in de stijgende schoolkosten?
Zoals ik bij vraag 2 heb geantwoord, worden de vrijgekomen middelen ingezet voor het actieprogramma «Tel mee met taal». Bij vraag 3 heb ik aangegeven dat ouderbijdragen altijd vrijwillig behoren te zijn. Dat niet alle scholen dit zo communiceren heeft de aandacht van de Minister voor Basis- en Voortgezet Onderwijs en Media. Ouders die moeite hebben om schoolspullen zoals gymkleren, een agenda, een tas, kaftpapier of een fiets te bekostigen, kunnen zich in veel gemeenten wenden tot Stichting Leergeld.
Kunt u de Kamer informeren over de wijze waarop de vrijgekomen middelen van de opgeheven subsidieregeling Kansen voor alle kinderen worden ingezet en een overzicht doen toekomen van de projecten die in de jaren 2019, 2020 en 2021 hiermee zullen worden gefinancierd?
In 2019 gaat een deel van de vrijgekomen middelen naar de vervolgaanpak laaggeletterdheid (€ 2,5 mln.) en een deel naar de uitwerking van de ambities kinderarmoede (€ 1,5 mln.). De middelen (€ 4 mln.) worden vanaf 2020 tot en met 2024 geheel ingezet voor het vervolg van het actieprogramma Tel Mee met Taal. Armoede en laaggeletterdheid gaan immers hand in hand: laaggeletterdheid is vaak een belemmering om zelfredzaam te zijn en armoede vergroot de kans op laaggeletterdheid (Ecbo en ROA, 2016). Kinderen die opgroeien in gezinnen met laaggeletterde ouders presteren op school minder goed dan kinderen die opgroeien in hoog geletterde gezinnen. Deze kinderen hebben mede hierdoor ook een hoger risico om later in een lagere sociaaleconomische positie te verkeren. Via het programma Tel Mee met Taal wordt ingezet op het voorkomen en verminderen van laaggeletterdheid. De komende jaren wordt via Tel Mee met Taal extra geïnvesteerd in het ondersteunen van een educatieve thuisomgeving en het vergroten van leesplezier onder kinderen, met een focus op laagtaalvaardige gezinnen.
Het onderwijs in het Fries |
|
Harry van der Molen (CDA), Michel Rog (CDA) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66), Arie Slob (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CU) |
|
![]() |
Kent u de berichten over behoud Friese taal en kwaliteit van onderwijs in het Fries en het rapport van de Onderwijsinspectie van 2018?1
Ja.
Kunt u bevestigen dat dit schooljaar de Onderwijsinspectie voor het eerst sinds 2009 weer een thema-onderzoek gaat doen over het Fries op basisscholen en middelbare scholen?
Ja.
Kunt u tevens bevestigen dat bijna driekwart van de scholen enigerlei ontheffing nodig heeft van de wettelijke plicht tot het geven van Friese les? Kunt u aangeven welke redenen scholen hiervoor aanvoeren?
In het PO voldoet 31,7 procent aan de kerndoelen, dat zijn de scholen die een A-profiel hebben gekregen. Alle andere scholen hebben voor het (vak) Fries één of meer (partiële) ontheffingen gekregen. Scholen met een B-profiel (21,3 procent) hebben alleen een ontheffing voor het schrijfonderwijs, terwijl scholen met een G-profiel (5 procent) een volledige ontheffing hebben. Volledige ontheffingen komen alleen voor in het niet-Friese taalgebied. Voor de onderbouwlocaties van het VO geldt dat 39,4 procent van de scholen geen ontheffing nodig heeft, profiel A, en 7 procent van de scholen een volledige ontheffing, profiel D.
Scholen krijgen van het provinciaal bestuur om uiteenlopende redenen (gehele of partiële) ontheffing. Bijvoorbeeld omdat in het betreffende deel van Fryslân geen Fries wordt gesproken (de Waddeneilanden, de Stellingwerven, het Bildt), of omdat de leerlingenpopulatie van de school vooral NT2-leerlingen kent die thuis geen Fries of Nederlands spreken, of omdat de leerlingenpopulatie vooral bestaat uit leerlingen die niet met het Fries opgevoed worden. Ook zijn niet alle leerkrachten in het primair onderwijs in staat om Fries te geven, omdat ze zelf de taal niet machtig zijn. Dit alles is onderzocht vanuit het Taalplan Frysk.
Kunt u tevens bevestigen dat de conclusies en aanbevelingen van de voorgaande rapporten van de Onderwijsinspectie op dit punt uit 1999, 2001 en 2006 niet hebben geleid tot grote vooruitgang op de geconstateerde problemen?
Belangrijke aanbevelingen waren destijds dat er genormeerde toetsen moesten komen en een leerlingvolgsysteem voor Fries. Zowel genormeerde toetsen als een leerlingvolgsysteem voor Fries zijn er nu. Er is dus wel degelijk grote vooruitgang geboekt op de geconstateerde problemen.
Kunt u aangeven welke actiepunten sindsdien zijn opgesteld samen met de Provincie Fryslân en de Onderwijsinspectie over de verbeterpunten die werden geconstateerd ten aanzien van de kwaliteit van de les, het draagvlak onder ouders en de bevoegdheid van leraren en welke zaken sinds 2009 daadwerkelijk zijn verbeterd?
In 2014 heeft de provincie Fryslân via de Bestuursafspraak Friese taal en cultuur meer bevoegdheden gekregen ten aanzien van de vaststelling van de kerndoelen voor Fries en ten aanzien van (partiële) ontheffingsverlening.
Vanaf april 2016 heeft NHL-Stenden Hogeschool, in opdracht van de provincie van alle scholen in het basis- en voortgezet onderwijs (inclusief speciaal basisonderwijs en praktijkscholen), in kaart gebracht wat zij aan het Fries doen en welke kerndoelen zij behalen en willen behalen. De eerste vaststellingsronde heeft geleid tot het Taalplan Frysk. Met dit taalplan heeft de provincie een groeimodel voor ogen: scholen met enige vorm van ontheffing dienen bij een volgende vaststellingsronde van het Taalplan Frysk meer kerndoelen te behalen. Uitgangspunt is dat de (partiële) ontheffing een tijdelijke maatregel is die voor maximaal vier jaar geldt. Het streven is dat scholen in het gebied waar het Fries de dagelijkse omgangstaal is, elke vier jaar minder ontheffing nodig hebben.
De provincie sluit voor het vak Fries aan op de landelijke ontwikkeling aangaande de herijking van de kerndoelen. Er is goed contact en overleg tussen de provincie en het landelijke bureau Curriculum.nu.
De Onderwijsinspectie voert dit jaar een themaonderzoek uit op basis waarvan zij de kwaliteit van de les in beeld brengt. Dit onderzoek besteedt ook aandacht aan de bevoegdheid van leraren en aan het draagvlak onder ouders in de ogen van leerlingen, leraren en directeuren; de Onderwijsinspectie bevraagt niet de ouders zelf.
Deelt u de mening dat het belangrijk is dat er op korte termijn verbeteringen worden geboekt op het gebied van Fries als taal, zeker gezien het feit dat veelal dezelfde verbeterpunten al vele tientallen jaren worden geconstateerd? Zo nee, waarom niet?
Zoals geantwoord op vraag 4 zijn de door de Onderwijsinspectie geconstateerde verbeterpunten reeds overgenomen. Het is dus niet correct om te stellen dat dezelfde verbeterpunten al vele tientallen jaren worden geconstateerd en dat deze niet worden aangepakt. Juist omdat er recent concrete verbeterstappen zijn gezet op het gebied van Fries als taal, heeft de Onderwijsinspectie toegezegd in 2019 een nieuw onderzoek te doen naar de kwaliteit van het onderwijs in het Fries in po en vo. Specifiek is er nu onder regie van de provincie Fryslân werk gemaakt van een zo breed mogelijke invoering van een genormeerd leerlingvolgsysteem. Met het volgende themaonderzoek wil de Onderwijsinspectie het beeld van de kwaliteit van het onderwijs in het Fries in po en vo actualiseren. Ook wil de Onderwijsinspectie in kaart brengen in welke mate de Friese schoolbesturen zicht hebben en sturen op de kwaliteit en verdere ontwikkeling van het Fries op hun scholen (conform het opgestelde Taalplan Frysk).
Deelt u voorts de mening dat voor het verbeteren van de kwaliteit van het Fries meer nodig is dan de twee aangekondigde thematische onderzoeken door de Inspectie tot 2030?
Het themaonderzoek van de Onderwijsinspectie zal de kwaliteit van het onderwijs in het Fries in het po en vo actualiseren. Een thema-onderzoek is op zichzelf beschouwd geen middel om de kwaliteit te verbeteren. Indien er uit het themaonderzoek aanbevelingen komen over een verdere verbetering van de kwaliteit van het Fries zal ik hierover het gesprek met de Onderwijsinspectie en de Provincie Fryslân aangaan.
Kunt u aangeven wat precies de bevoegdheden zijn van de Inspectie op het gebied van de Friese taal?
De Onderwijsinspectie houdt toezicht op de kwaliteit van het onderwijs in het vak Fries. De Onderwijsinspectie kan, net als bij alle andere vakken, herstelopdrachten geven wanneer niet aan de wettelijke vereisten wordt voldaan.
Bent u bereid om samen met de Provincie Fryslân en de Onderwijsinspectie te kijken hoe de kwaliteit van het Fries op school verbeterd kan worden en daadwerkelijk opvolging gegeven gaat worden aan de door de Inspectie geconstateerde verbeterpunten? Zo ja op welke wijze? Zo nee, waarom niet?
Zoals genoemd in de antwoorden op de vragen 4 en 6 zijn de door de Onderwijsinspectie geconstateerde verbeterpunten (genormeerde toetsen en een leerlingvolgsysteem voor Fries) reeds overgenomen. Daarnaast kijkt de Onderwijsinspectie in haar a.s. themaonderzoek wederom naar de kwaliteit van Fries in het po en vo.
Bent u bereid om te kijken of het mogelijk is de Provincie Fryslân meer verantwoordelijkheden te geven ten aanzien van de noodzakelijke verbetering van de kwaliteit van het Fries als taal op school, zodat de opvolging van de conclusies en aanbevelingen van de Inspectie beter geborgd en bewaakt kan worden? Zo ja op welke wijze? Zo nee, waarom niet?
Zoals genoemd bij vragen 4, 6 en 9 zijn de door de Inspectie geconstateerde verbeterpunten (genormeerde toetsen en een leerlingvolgsysteem voor Fries) reeds overgenomen.
Bent u bereid om samen met de Provincie Fryslân en de Onderwijsinspectie te onderzoeken of het mogelijk is om het toezicht op de kwaliteit van het schoolvak Fries over te dragen aan de Provincie Fryslân, al dan niet als experiment voor een aantal jaren, zodat er sprake kan zijn van meer dan een periodiek thematisch onderzoek? Zo nee, waarom niet?
Overdracht van het toezicht aan de provincie Fryslân is niet aan de orde. Ik heb er vertrouwen in de hierboven beschreven stappen leiden tot een steviger basis voor het Fries als vak in het funderend onderwijs in Fryslân en wacht de uitkomsten van het themaonderzoek af.
Het bericht ‘IND voorkomt principiële uitspraak over staatlozen in Nederland’ |
|
Maarten Groothuizen (D66) |
|
Mark Harbers (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «IND voorkomt principiële uitspraak over staatlozen in Nederland»?1
Ja.
Wat kan een reden zijn dat de Dienst Terugkeer en Vertrek (DT&V) op het laatste moment het oordeel over de inspanningen van de vreemdeling aanpast? Gebeurt dit vaker? Zo ja, wat zijn daar de redenen voor?
De DT&V beoordeelt aan de hand van de individuele omstandigheden of er sprake is van een buitenschuldsituatie. Dit doet hij op basis van de voorwaarden zoals beschreven in paragraaf B8/4 van de Vreemdelingencirculaire 2000, op grond van artikel 3.48, tweede lid, onder a, Vreemdelingenbesluit 2000. Soms wijzigt de individuele situatie van een vreemdeling, waardoor het oordeel van de DT&V wordt aangepast.
Kunt u verklaren waarom de IND op het laatste moment besluit alsnog een keer naar een zaak te kijken, terwijl deze eigenlijk al gesloten was? Gebeurt dit vaker? Zo ja, wat zijn daar de redenen voor?
Dit is een werkwijze die vaker voorkomt. De IND kan bijvoorbeeld in de beroepsfase concluderen dat een besluit in meer of mindere mate aangepast moet worden, of moet worden ingetrokken. De redenen hiervoor kunnen divers zijn. Het kan bijvoorbeeld gaan om een beleidswijziging, nieuwe informatie, of voortschrijdend inzicht.
Welke rol heeft volgens u de IND en welke rol de DT&V bij het vertrekken van mensen die Nederland niet kunnen verlaten, bijvoorbeeld doordat hun herkomstland hen niet erkent? En hoe verhoudt de verantwoordelijkheid van de IND zich tot die van de DT&V? Hoe worden hun werkzaamheden afgestemd?
De IND beoordeelt aanvragen voor verblijfsvergunningen. Als hij een aanvraag afwijst, dan dient de aanvrager Nederland te verlaten. De vreemdeling heeft daarbij een eigen verantwoordelijkheid. De DT&V kan het zelfstandig vertrek ondersteunen. Dat gebeurt onder meer door het bemiddelen tussen de vreemdeling en de diplomatieke vertegenwoordiging van het land van herkomst bij het verkrijgen van de voor terugkeer benodigde reisdocumenten.
Er is geen sprake van een doorverwijzing naar de buitenschuldprocedure. Als een vreemdeling serieuze pogingen heeft ondernomen om Nederland te verlaten en daarbij de bemiddeling van de DT&V heeft ingeroepen, kan het zijn dat de DT&V constateert dat het aangezochte land (meestal het land van herkomst) de vreemdeling niet zal terugnemen, ook al is er geen twijfel over de identiteit en nationaliteit van de vreemdeling. De DT&V zal dan een zwaarwegend advies aan de IND opstellen waarmee de DT&V de IND adviseert ambtshalve een vergunning op basis van het buitenschuldbeleid te verlenen. De IND neemt dit advies mee in zijn besluitvorming.2
Op basis van welke argumenten kan de DT&V concluderen dat een vreemdeling niet voldoende zijn best heeft gedaan om te vertrekken? En als de vreemdeling het daar niet mee eens is, tot welke instantie moet deze persoon zich dan richten?
Belangrijk is dat de vreemdeling er alles aan doet om terug te keren en de benodigde documenten daartoe verzamelt. In paragraaf B8/4 van de Vreemdelingencirculaire 2000 worden de voorwaarden genoemd die een vreemdeling voor het bewerkstelligen van zijn terugkeer moet hebben ondernomen. Een voorwaarde is bijvoorbeeld dat de vreemdeling een handgeschreven verklaring opmaakt, waarin hij de autoriteiten van zijn land van herkomst (of eerder verblijf) mededeelt zelfstandig te willen terugkeren. Een andere voorwaarde is dat de vreemdeling verschijnt op afspraken voor de presentatie in persoon bij de autoriteiten van zijn land van herkomst. Wanneer een vreemdeling niet voldoet aan deze voorwaarden, zal de DT&V niet overgaan tot een zwaarwegend ambtsadvies aan de IND.
Een vreemdeling kan bij de IND bezwaar maken tegen het niet verlenen van een buitenschuldvergunning.
Vindt u dat er op dit moment een redelijke balans is in de bewijslastverdeling tussen een staatloze en de overheid om ingeschreven te kunnen worden in de Basisregistratie Personen (BRP)? Zo ja waarom? Zo nee, waarom niet? Waar ziet u verbeteringen? Wat gaat u doen om die verbetering te bewerkstelligen?
Ingevolge de Wet basisregistratie personen (Wet BRP) kan een gesteld staatloze als staatloos in de BRP worden ingeschreven. Gezien de complexiteit die verbonden is aan het beoordelen van de vraag of een persoon staatloos is, zijn gemeenten in de praktijk terughoudend met het registreren van een persoon als staatloos. In het algemeen gebeurt dit slechts indien door betrokkene een buitenlands brondocument wordt overgelegd waaruit de staatloosheid blijkt. In andere gevallen worden deze personen in de BRP ingeschreven met het gegeven dat hun nationaliteit onbekend is. Zoals eerder aan uw Kamer gemeld is de BRP primair een registratie van een aantal basisgegevens over personen met het doel deze te verstrekken aan overheidsorganen ter ondersteuning van hun taken. Pas nadat een uit de BRP verstrekt gegeven door een overheidsorgaan is overgenomen in een beslissing ten aanzien van de betrokken persoon, krijgt dit gegeven voor die persoon daadwerkelijk rechtsgevolgen. De BRP is dan ook niet bedoeld voor ingewikkelde beoordelingen zoals of iemand staatloos is, als hiervan niet evident sprake is. Dit betekent dat onder degenen die in de BRP zijn ingeschreven met het gegeven dat hun nationaliteit onbekend is, zich personen kunnen bevinden die bij nader onderzoek als staatloos moeten worden aangemerkt.
Wie is volgens u verantwoordelijk voor de beoordeling of een vreemdeling naar de buitenschuldprocedure kan worden doorverwezen?
Zie antwoord vraag 4.
Welke rol speelt staatloosheid in de afweging of iemand naar de buitenschuldprocedure wordt doorverwezen? Wanneer heeft een staatloze voldoende inspanning geleverd om in aanmerking te komen voor een buitenschuldvergunning?
Het feit dat een vreemdeling staatloos is, is niet op zichzelf een grondslag voor het verlenen van een buitenschuldvergunning en maakt ook het toetsingskader van paragraaf B8/4 Vreemdelingencirculaire 2000 niet anders. Ook een staatloze kan immers een land van herkomst hebben in de vorm van het land waar hij of zij eerder zijn of haar bestendig verblijf had. Bij de beoordeling wordt natuurlijk wel de vraag meegenomen welke rol zijn of haar staatloosheid speelt in de mogelijkheden om terug te keren naar dat land.
Hoe hebben andere Europese landen het verblijfsrecht voor staatlozen geregeld? In hoeverre is hier sprake van een buitenschuldprocedure of een vergelijkbare procedure? Hoe is de bewijslast tussen staatloze en overheid verdeeld? En welke termijn wordt aan de inspanningsverplichtingen van staatloze en/of overheid gesteld?
Het beeld is zeer wisselend. Binnen de EU kennen Frankrijk, Italië, Hongarije, Letland, Spanje, Kroatië en het VK een verblijfsrecht op basis van vastgestelde staatloosheid. In België kan een verblijfsvergunning worden aangevraagd nadat de staatloosheid is vastgesteld op grond dat het onmogelijk is om terug te keren naar het land van herkomst. In weer andere landen kunnen staatlozen alleen reguliere vormen van verblijf aanvragen of kan een beroep worden gedaan op asiel of internationale bescherming. Voor een uitgebreid overzicht van de procedures in andere landen verwijs ik u naar bijgevoegde rapporten van het European Migration Network en UNHCR.
Fors grotere voorziening groot onderhoud scholen |
|
Michel Rog (CDA) |
|
Arie Slob (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CU) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht op de website van de PO Raad over «Strikte interpretatie leidt tot fors grotere voorziening groot onderhoud»1?
Ja.
Kunt u bevestigen dat de richtlijnen voor het jaarverslag nu nog drie mogelijkheden geven voor het verwerken van groot onderhoud in de jaarcijfers, te weten 1) geen voorziening, maar alles via de baten en lasten laten verlopen, 2) een voorziening creëren om daarmee de lasten te egaliseren en 3) het activeren en afschrijven van onderhoudsinvesteringen?
Ja.
Kunt u tevens bevestigen dat de eerste optie verdwijnt met ingang van dit kalenderjaar en dat scholen met ingang van 2020 moeten kiezen voor optie twee of drie? Wat is de reden voor het verdwijnen van de eerste optie?
Vanaf verslagjaar 2019 vervalt de mogelijkheid om groot onderhoud direct ten laste van de exploitatie te brengen. De Raad voor de Jaarverslaggeving (RJ) heeft hiervoor gekozen omdat de andere methoden een beter inzicht geven in het resultaat en het vermogen. Kosten van groot onderhoud hebben betrekking op meerdere boekjaren en niet op een enkel boekjaar. Overigens geldt het vervallen van deze mogelijkheid alleen voor nieuwe onderhoudsklussen en niet voor onderhoud dat al in voorgaande jaren ten laste van de exploitatie is gebracht. In de Jaareditie 2018 van de Richtlijnen voor de jaarverslaggeving is deze wijziging met ingang van verslagjaar 2019 definitief geworden. Deze wijziging geldt voor alle sectoren, niet alleen voor het onderwijs.
Kunt u tevens bevestigen dat een toenemend aantal accountantskantoren nu bij scholen aangeven dat de interpretatie van de jaarverslaggevingsvoorschriften rondom de voorziening groot onderhoud strikter moet worden geïnterpreteerd in die zin dat de hoogte van de voorziening onderhoud alleen vastgesteld kan worden door voor iedere onderhoudsinvestering afzonderlijk te gaan sparen en dat voor elke component naar tijdsgelang moet worden gereserveerd?
Zie antwoord bij vraag 5
Kunt u aangeven op basis van welke regels deze interpretatie strikter moet en klopt het dat er op dit punt geen verandering is geweest in de jaarverslaggevingsvoorschriften? Zo ja, wat is dan de reden dat de huidige interpretatie, die al geldt sinds 2005 en tot nu toe altijd heeft geleid tot een goedkeurende verklaring van de accountant, is veranderd?
Met het vervallen van de mogelijkheid om uitgaven aan groot onderhoud direct ten laste te brengen van de exploitatie, is er meer aandacht gekomen voor de voorziening groot onderhoud. Als een schoolbestuur een voorziening groot onderhoud aanhoudt, zijn de RJ-richtlijnen 212.451 en 212.452 van toepassing. Deze zijn niet gewijzigd. De richtlijnen van de RJ gaan uit van het gelijkmatig opbouwen van de voorziening groot onderhoud per gebouw én per onderhoudscomponent. Veel po- en vo-besturen, die al een voorziening voor groot onderhoud vormden, hanteren tot nu toe een methodiek gebaseerd op de gemiddelde onderhoudskosten, waarbij geen rekening wordt gehouden met de onderhoudscomponenten per gebouw. In 2005 en 2015 is het buitenonderhoud in de sectoren voortgezet onderwijs respectievelijk primair onderwijs overgegaan van de gemeenten naar de schoolbesturen. Dit gaat om omvangrijkere bedragen. Ook daardoor is er meer aandacht is gekomen voor de wijze waarop de voorziening groot onderhoud wordt opgebouwd. Of een accountant een goedkeurende verklaring geeft of niet is een afweging die de accountant zelf moet maken.
Kunt u bevestigen dat de striktere interpretatie zoals de accountants deze nu aangeven te zien, ertoe zal leiden dat de voorziening groot onderhoud bij veel schoolbesturen niet van voldoende omvang is en er een forse bijschrijving aan de voorziening moet plaatsvinden?
Bij de toepassing van de RJ-richtlijn zal de omvang van de voorziening naar verwachting hoger zijn dan bij toepassing van de methodiek die nu door veel schoolbesturen wordt gehanteerd. Als het niveau van de voorziening hoger wordt, daalt het eigen vermogen. Het verschil tussen de huidige omvang van de voorziening groot onderhoud en de op de grond van de richtlijnen van de RJ gewenste omvang van de voorziening groot onderhoud is op dit moment niet bekend. In overleg met de accountants en de sectoren primair en voortgezet onderwijs is afgesproken dat er een onderzoek wordt gedaan naar de effecten voor schoolbesturen van het volgen van de methodiek zoals die de RJ voor ogen staat.
Het hanteren van een andere methodiek heeft geen effect op de omvang van het onderhoud, dus ook niet op de uitgaven van de schoolbesturen. De schoolbesturen zijn niet meer geld kwijt, dus hoeven ook niet te bezuinigen als gevolg van een andere opbouw van de voorzieningen. Een schoolbestuur heeft dus niet opeens minder middelen beschikbaar, maar kan wel een lager eigen vermogen hebben. Dat hoeft geen probleem te zijn, tenzij schoolbesturen het eigen vermogen naar het oude niveau terugbrengen door middelen uit het onderwijsproces te halen. Om te voorkomen dat dit gebeurt, is met de RJ en de onderwijsinstellingen afgesproken dat zij voor verslagjaar 2018 en 2019 de voorziening nog mogen opbouwen zoals zij gewend waren. In deze periode wordt ook onderzoek gedaan naar de effecten voor schoolbesturen, de toegevoegde waarde voor het primair en voortgezet onderwijs en eventuele onoverkomelijkheden van het volgen van de methodiek zoals die de RJ voor ogen staat. Zo worden ongewenste effecten vermeden.
Welke rol ziet u voor zichzelf weggelegd om de te verwachten negatieve gevolgen voor scholen – door een striktere interpretatie van de richtlijnen rondom de voorziening voor groot onderhoud – te voorkomen?
In de afgelopen periode heb ik in de overleggen met de accountants en de onderwijsinstellingen mij ervoor ingezet dat schoolbesturen voor verslagjaar 2018 en 2019 de voorziening nog mogen opbouwen zoals zij gewend waren. In de komende periode zal ik betrokken zijn bij het onderzoek dat in de antwoorden op vraag 6 wordt genoemd. Er zal onderzocht worden wat de precieze effecten zijn voor schoolbesturen bij de juiste toepassing van de richtlijnen zoals de RJ die voor ogen staat. Op basis van de uitkomsten van het onderzoek, zal ik in samenwerking met de Inspectie van het Onderwijs, de accountants, de PO-Raad en de VO-raad een goede communicatie opstarten richting schoolbesturen, medezeggenschapraden en Raden van Toezicht. Voorkomen moet worden dat middelen uit het onderwijsproces worden gehaald om het eigen vermogen te verhogen. Tijdens het algemeen overleg van 6 maart jl. over de lumpsumfinanciering in het primair en voortgezet onderwijs hebben wij hier ook over gesproken.
Het bericht dat er een vliegshow is georganiseerd boven Amsterdam |
|
Lammert van Raan (PvdD) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66), Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Kent u de berichten «Amsterdammers schrikken van vliegshow: «Hier op de Haarlemmerdijk doken mensen naar de grond»» en «KLM-vliegtuig begeleid door F16's: is er wat loos?»1 2
Ja.
Welke veiligheidsprocedures zijn er gevolgd bij het organiseren van deze vliegshow?
Voor de luchtvaartvertoning is de vergunning «Luchtvaartvertoning 100 jaar luchtvaart in Nederland te Amsterdam» afgegeven aan het Nationaal Lucht- en Ruimtevaartcentrum op 12 maart 2019. In deze vergunning zijn de noodzakelijke veiligheidsvoorschriften en veiligheidsprocedures vastgelegd. Dit betreffen onder meer bepalingen over de locatie van het vertoningsterrein, de vertoningslijn, het manoeuvreergebied en het publieksgebied. Daarnaast zijn de deelnemende vliegtuigen, een minimum vlieghoogte en de vliegroutes vastgelegd. Tenslotte is een vertoningsdirecteur aangewezen die verantwoordelijk is voor de veilige uitvoering van de luchtvaartvertoning.
In hoeverre zijn deze veiligheidsprocedures correct nageleefd?
De veiligheidsprocedures zijn gedurende de luchtvaartvertoning correct nageleefd.
Klopt het dat de betreffende vliegshow op een hoogte van 450 meter boven de stad Amsterdam heeft plaatsgevonden? Zo nee, hoe zit het dan?
De toegestane minimum vlieghoogte binnen het vertoningsgebied bedroeg 800 voet (243 meter) voor de historische luchtvaartuigen van de Koninklijke Luchtmacht, 1000 voet (304 meter) voor de Boeing 777 en de jachtvliegtuigen en 1200 voet (365 meter) voor het NLR vliegtuig. De toegestane minimum vlieghoogte is niet overschreden.
Erkent u de mening dat een vliegshow per definitie een bepaalde mate van onveiligheid met zich meebrengt ten opzichte van het niet-organiseren van een vliegshow? Zo nee, waarom niet?
Het is inherent aan een evenement met vliegtuigen dat dit veiligheidsrisico’s met zich mee kan brengen. Doordat het uitvoeren van luchtvaartvertoningen aan uitgebreide veiligheidsregelgeving en -procedures is gebonden wordt de veiligheid in de lucht en op de grond gewaarborgd.
Hoe beoordeelt u het verloop van de veiligheidssituatie gedurende deze vliegshow, zowel in de lucht als op de grond?
De luchtvaartvertoning is volgens veiligheidsregelgeving en -procedures en planning verlopen en de veiligheid van de deelnemers, overige luchtruimgebruikers en mensen op de grond was voortdurend gewaarborgd.
Welke instanties hebben toestemming moeten geven voor het organiseren van deze vliegshow?
De vergunning (veiligheid) voor de luchtvaartvertoning is verleend door het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat (Inspectie Leefomgeving en Transport) in overeenstemming met het Ministerie van Defensie (Militaire Luchtvaart Autoriteit), omdat beide ministeries een verantwoordelijkheid dragen voor de veiligheid van de luchtvaart. Bij de aanvraag van de vergunning heeft de aanvrager een verklaring van geen bezwaar overgelegd van de burgemeester van de betreffende gemeente. Die verklaring betreft de openbare orde en veiligheid. Voor de daadwerkelijke vluchtuitvoering door het plaatselijk luchtverkeersleidingsgebied Schiphol is toestemming (de zgn. klaring) verleend door de luchtverkeersleiding.
In welke mate is deze instanties verzocht om mee te werken aan het geheimhouden van deze vliegshow?
Er is geen sprake van geheimhouding van de luchtvaartvertoning. De vergunning «Luchtvaartvertoning 100 jaar luchtvaart in Nederland te Amsterdam» is op 13 maart 2019 in de Staatscourant (Stcrt 2019, nr. 14859) gepubliceerd. Dit is een dag voor het uitvoeren van de luchtvaartvertoning.
Klopt het dat de inwoners van Amsterdam tot het laatste moment niet zijn geïnformeerd over deze vliegshow? Zo ja, waarom?
Het is correct dat er in dit geval door de organisatoren is besloten om vooraf geen grote ruchtbaarheid aan de luchtvaartvertoning te geven. De reden hiervoor is dat deze luchtvaartvertoning specifiek is georganiseerd voor de aanwezigen die zich in het publieksgebied op het terras van het EYE Filmmuseum bevonden. Bij de organisatie bestond de zorg dat het vooraf aankondigen van de luchtvaartvertoning zou kunnen leiden tot de komst van een grote groep belangstellenden met gevolgen voor de openbare orde op en in de buurt van het vertoningsterrein.
Erkent u dat er door het geheimhouden van deze vliegshow veel mensen onnodig geschrokken zijn van deze vliegshow?
Ik vind het vervelend als mensen onnodig geschrokken zouden zijn van de vertoning. Er is door de organisatie besloten om geen grote ruchtbaarheid aan de luchtvaartvertoning te geven om te voorkomen dat grote groepen mensen zich uit belangstelling naar het vertoningsterrein zouden begeven. De organisatie ging ervan uit dat met het vliegpatroon van een langsvlucht van drie formaties met verschillende vliegtuigtypen het duidelijk zou zijn dat het hier een geplande luchtvaartactiviteit betrof. De eerste twee formaties (met kleine vliegtuigen) zijn niet opgevallen, de derde wel. Met de kennis van nu is er door de organisatie in mindere mate rekening gehouden met het feit dat de aanwezigheid van straaljagers in de buurt van een passagiersvliegtuig tot vragen bij de bevolking zou kunnen leiden. De gemeente Amsterdam heeft van tevoren wel alle relevante centrales op de hoogte gesteld, zodat telefonische vragen direct konden worden beantwoord. Telefonisch zijn nauwelijks vragen gesteld.
Welke uitstoot van schadelijke stoffen en gassen is er gepaard gegaan met deze vliegshow?
De uitstoot is beperkt geweest, aangezien de luchtvaartvertoning het uitvoeren van een korte vlucht betrof. De exacte uitstoot zal nog worden berekend in het kader van het compensatieprogramma.
In welke mate is deze uitstoot gecompenseerd?
De uitstoot wordt volledig gecompenseerd in CO2-compensatieprogramma’s conform het Gold Standard keurmerk. Dit keurmerk borgt de economische en sociale integriteit van de projecten, de kwaliteit van de controle, de betrouwbaarheid en additionaliteit. De KLM brengt dit eens in het kwartaal in beeld en zal voor alle deelnemende vliegtuigen compenseren.
Welk geluidsniveau is er bereikt met deze vliegshow?
Het is niet bekend welk geluidsniveau is bereikt tijdens de vliegshow. De vergunning is gericht op openbare orde en veiligheid. De geluidsproductie van de langsvlucht is daar geen onderdeel van. In de vergunning staat wel opgenomen dat de vliegroute, vlieghoogte en vliegsnelheid zodanig moeten zijn gekozen dat overlast aan derden zoveel mogelijk wordt vermeden.
Is er tijdens de viering van 100 jaar luchtvaart ook gewezen op het scenario dat de luchtvaart zal moeten krimpen vanwege onze doelstellingen op het gebied van klimaat, vliegveiligheid en de leefomgeving van mens en dier? Zo nee, waarom niet?
Tijdens de viering van 100 jaar luchtvaart is uitgebreid stil gestaan bij de mogelijkheden om de luchtvaart te verduurzamen. Er was ook een challenge uitgeschreven om met innovatieve ideeën te komen om de luchtvaart in de toekomst verder te verduurzamen.
Deelt u de mening dat het organiseren van een vliegshow ongepast is vanwege de grote uitdagingen waar we momenteel voor staan op het gebied van klimaat, vliegveiligheid en de leefomgeving van mens en dier? Zo nee, waarom niet?
Allereerst ligt de afweging om de luchtvaartvertoning boven Amsterdam te organiseren bij de organisatoren. Ik ben van mening dat een grote duurzaamheidsuitdaging voor ons ligt. Daarom spant het kabinet zich samen met de luchtvaartsector in om de luchtvaart verder te verduurzamen. Voor verdere informatie over deze inspanningen verwijs ik u naar mijn Kamerbrief van 27 maart 2019 over de betreffende maatregelen hiertoe.
Het bericht dat er afgelopen weekend zeecontainers in de Schelde terecht zijn gekomen |
|
Rutger Schonis (D66) |
|
Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met de berichtgeving dat er door rukwinden in het afgelopen weekend verschillende zeecontainers in de Schelde terecht zijn gekomen?1
Ik ben bekend met de berichtgeving. Uit navraag bij het Havenbedrijf Antwerpen blijkt dat de harde wind op 10 maart jl. enkele containers op de kade omver heeft geblazen en dat daarbij één container van de kade het water van het Churchilldok is ingewaaid. Deze is vervolgens geborgen. Dit incident heeft zich afgespeeld op Vlaams grondgebied, achter de sluizen van het dok. De container is niet in de Schelde terecht gekomen. Na het incident is geen melding gedaan van verontreiniging in het meldingssysteem voor de (Wester)Schelde, waarin Frankrijk, België en Nederland elkaar informeren bij verontreiniging.
Kunt u toelichten wie er verantwoordelijk is voor de bescherming van natuur en milieu in de overloop van de Schelde in de Westerschelde? Kunt u daarbij toelichten hoe omgegaan wordt met vervuiling in de Westerschelde die is veroorzaakt door de haven Antwerpen?
De container die in het Churchilldok te water is gekomen, heeft niet geleid tot verontreiniging in de Westerschelde.
Vlaanderen en Nederland zijn verantwoordelijk voor de bescherming van natuur en milieu op hun eigen grondgebied. Beide landen hebben eigen wet- en regelgeving op het gebied van natuur- en milieubescherming, die past binnen de Europese regelgeving voor natuur en milieu (zoals Natura2000 en de Kaderrichtlijn Water) en informeren elkaar bij verontreiniging. Aan Nederlandse zijde wordt deze verantwoordelijkheid ingevuld door zowel de rijksoverheid als regionale overheden. Het Ministerie van IenW is hierbinnen verantwoordelijk voor de Kaderrichtlijn Water en heeft de uitvoering hiervan belegd bij Rijkswaterstaat.
Indien er zich een calamiteit voordoet die de Nederlandse wateren vervuilt, heeft de calamiteitenorganisatie van Rijkswaterstaat afspraken met gespecialiseerde partijen die 24/7 paraat zijn om op te treden bij een incident waarbij het (water)milieu wordt bedreigd.
Kunt u aangeven wie er wettelijk aansprakelijk is voor de negatieve gevolgen voor natuur en milieu in en rondom de Westerschelde?
Zie mijn antwoord op vraag 1. Aangezien de containers niet in de Westerschelde terecht zijn gekomen, is er geen sprake van negatieve gevolgen voor natuur en milieu.
Kunt u toezeggen dat negatieve gevolgen voor natuur en milieu in en rondom de Westerschelde en het land van saeftinghe maximaal tegengegaan worden? Zo ja, op welke wijze gaat u deze toezegging bewerkstelligen?
Zie mijn antwoord op vragen 1 en 3.
Kunt u toelichten welke stappen er worden ondernomen om te voorkomen dat vervuiling in de Schelde richting of in de Westerschelde stroomt?
Zie mijn antwoord op vragen 1 en 3. De containers zijn niet buiten het dok van de haven terecht gekomen.
Een inkomenstoets bij jeugdhulp |
|
Lisa Westerveld (GL) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Dordtse wethouder houdt vast aan inkomenstoets jeugdhulp»?1
Ja
Hoe beoordeelt u dit bericht, ook nu duidelijk is dat de voorgestelde inkomenstoets in deze gemeente niet doorgaat? Vindt u het wenselijk dat gemeenten overgaan tot maatregelen als een inkomenstoets?
Gemeenten worstelen met de dilemma’s omtrent wat de eigen kracht en het eigen probleemoplossend vermogen kan inhouden. Het is complexe materie. In de agenda Pgb heb ik toegezegd om onderzoek te doen naar financiering van informele zorg. Ik wil met dit onderzoek naar de financiering van de informele zorg samen met betrokken partijen de problemen in kaart brengen die zich in de praktijk voordoen. Ik wil kwantitatieve gegevens vergaren over pgb informele zorg. En ik wil bekijken welke oplossingen hiervoor zijn bedacht.
De werkwijze van Zuid Holland Zuid ligt momenteel ook bij de rechter. Ik wacht daarom het oordeel van de rechter af.
Begrijpt u de zorgen van het College van burgemeester en Wethouders in Dordrecht over de forse kostenstijging en de tekorten op het budget wanneer er geen inkomenstoets wordt gehanteerd?
Ik zie de dilemma’s van gemeenten om op een goede wijze invulling te geven aan eigen kracht binnen de Jeugdwet. Gemeenten zoeken daarbij ook naar mogelijkheden om de uitgaven te beheersen. Dit dilemma zal ik meenemen in het onderzoek.
Is van meer gemeenten bekend dat zij een inkomenstoets overwegen of hanteren? Is bekend of gemeenten andere financiële barrières hanteren?
Er zijn in de regio Zuid Holland Zuid gemeenten die een vergelijkbare werkwijze hanteren.
Is het wettelijk toegestaan om een inkomenstoets te hanteren voor het verstrekken van Jeugdhulp?
De werkwijze van Zuid Holland Zuid ligt bij de rechter. Om deze reden onthoud ik mij van een oordeel hierover.
Hoe verhoudt een inkomenstoets zich tot internationale verdragen zoals het Verdrag inzake de Rechten van het Kind?
Zie het antwoord hiervoor. De rechter zal hierover een oordeel vellen.
Het bericht dat private equity goed is voor recordaantal overnames in Nederlandse zorg |
|
Evert Jan Slootweg (CDA) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Private equity goed voor recordaantal overnames in Nederlandse zorg»?1
Ja.
Klopt het dat in 2018 er 96 transacties in de zorg plaatsvonden die goed zijn voor ongeveer 2,3 miljard euro?
Er moet bij de NZa goedkeuring gevraagd worden voor een concentratie (fusie of overname) zodra een van de bij de concentratie betrokken partijen door vijftig of meer personen zorg doet verlenen. De NZa toetst de concentratie aan de hand van de zorgspecifieke fusietoets die is neergelegd in de Wet marktordening gezondheidszorg. In dat kader zijn er in 2018 167 besluiten genomen. Bij vier concentraties was een buitenlandse partij betrokken. Deze cijfers verschillen van de cijfers uit het in het artikel aangehaalde rapport van Deloitte. De reden hiervoor is dat Deloitte en de NZa andere afbakeningen hanteren. Zo moet bij de NZa een concentratie gemeld worden met partijen die kwalificeren als zorgaanbieder in de zin van de Wet marktordening gezondheidszorg, terwijl Deloitte mogelijk een andere begrip heeft gehanteerd. Daarnaast heeft Deloitte concentraties van zorgorganisaties met een omzet van ten minste € 5 mln. geanalyseerd.
Klopt het 20% van deze overnames in 2018 plaatsvonden door partijen uit het buitenland?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u een overzicht vanaf 2012 geven van het aantal overnames in de zorg door private equity partijen en/of kopers uit het buitenland? Kunt u ook aangeven tegen welk bedrag deze transacties plaatsvonden?
De cijfers die bij de NZa bekend zijn hebben betrekking op de zorgspecifieke fusietoets door de NZa die in 2014 is ingevoerd.
In 2014 zijn 65 besluiten genomen waarbij geen buitenlandse partijen betrokken waren.
In 2015 zijn 90 besluiten genomen, één met een buitenlandse partij in de medisch-specialistische zorg.
In 2016 zijn 113 besluiten genomen, twee daarvan waren met een buitenlandse partij. Beide gevallen waren in de hulpmiddelensector.
In 2017 zijn 132 besluiten genomen, één daarvan was met een buitenlandse partij en dit betrof mondzorg.
Zoals toegelicht in mijn antwoord op vragen 2 en 3 zijn in 2018 167 besluiten genomen waarbij in vier gevallen een buitenlandse partij was betrokken. Het betreft voorgenomen overnames in WLZ zorg (verpleeghuiszorg), medisch-specialistische zorg, diagnostiek en de mondzorg (holding van keten van tandartsen).
Desgevraagd heeft de NZa geen exacte informatie over de transactiesommen en over de betrokkenheid van private equity partijen, die zowel Nederlands als buitenlands kunnen zijn.
Kunt u daarin een onderscheid aanbrengen in welke zorgsectoren deze overnames plaatsvonden?
Zie antwoord vraag 4.
Klopt dat wanneer buitenlandse partijen een Nederlandse zorgaanbieder overnemen ze zich volgens Nederlands recht moeten houden aan de fingerende kwaliteitsstandaarden voor de zorg? Zo ja, waardoor kunnen private equity partijen deze zorg dan «veel goedkoper en efficiënter bieden»?
Alle zorgaanbieders die in Nederland zorg leveren moeten voldoen aan de Nederlandse wet- en regelgeving. Dat geldt onder andere voor de eisen rond kwaliteit van zorg en de besturing van zorginstellingen zoals wettelijk vastgelegd in de Wet kwaliteit klachten en geschillen zorg (Wkkgz) en de Wet toelating zorginstellingen (WTZi). De Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) ziet hierop toe. Daarnaast gebruikt de IGJ in haar toezicht op deze weten de Governancecode zorg 2017 als breed gedragen veldnorm.
In het artikel wordt als voorbeeld genoemd dat de overname van laboratoria door een buitenlandse partij kan leiden tot een bepaalde schaalgrootte waardoor goede kwaliteit geleverd kan worden tegen lagere kosten dan wanneer een kleiner nationaal laboratorium dezelfde diensten op kleinere schaal levert. Dat laat dus onverlet dat de Nederlandse wet- en regelgeving gewoon van toepassing is.
Zijn de omzet en de winstmarges de afgelopen jaren gestegen van de zorgondernemingen die zijn overgenomen?
Ik heb geen overzicht van de omzet en winstmarges van zorgondernemingen die zijn overgenomen.
Kunt u aangeven wat precies ketenvorming is en hoe de zogeheten «buy-and-build»-strategie precies werkt?
Bij ketenvorming sluiten ondernemingen zich aan bij een systeem waarbij de verschillende filialen doorgaans volgens dezelfde formule opereren. Aangesloten filialen kunnen in volledig eigendom van de keten zijn of bestaan uit zelfstandige franchisenemers.
In het artikel wordt gesproken van een «buy-and-build»-strategie waarbij een partij een keten overneemt en die keten vervolgens weer overnames doet.
Kan inzichtelijk worden gemaakt in welke mate de kwaliteit van de zorg gestegen voor de patiënt/cliënt na de overname door een private equity partij?
Zorginstellingen moeten, ongeacht het eigenaarschap, zich houden aan de regelgeving rond kwaliteit. Toezichthouders, en met name de IGJ, zien erop toe dat het kwaliteitsniveau van geleverde zorg bij zorginstellingen voldoen aan de wettelijke standaarden. Zie ook mijn antwoord op vraag 6. Ik vind het van belang dat de IGJ hier op toeziet en ingrijpt wanneer de zorg onder maat is. Omdat de kwaliteit, ongeacht de achterliggende eigendomsrelatie, altijd op orde moet zijn, zie ik geen aanleiding voor een vergelijkend onderzoek tussen zorginstellingen die recentelijk overgenomen zijn door een private equity partij en andere zorginstellingen.
Hoe verstaat u de opmerking van Deloitte-partner Dagmar Enkelaar dat private equity partijen «de krenten uit de pap pikken» precies?
Het is denkbaar dat private equity partijen zich meer richten op die vormen van zorg waar bedrijfseconomisch voordeel of meer efficiëntie te behalen is met een bepaald businessmodel, bijvoorbeeld door meer schaalgrootte. Ik vind het van belang dat dit geen negatieve effecten mag hebben voor de toegankelijkheid van zorg aan patiënten die bijvoorbeeld een complexere zorgbehoefte hebben. Hier ligt een belangrijke taak voor zorgverzekeraars en zorgkantoren, aan wie een zorgplicht is opgelegd om te waarborgen dat voor hun verzekerden voldoende goede zorg beschikbaar is. Op de naleving van de zorgplicht wordt toegezien door de NZa.
Heeft u signalen dat deze private equity partijen als voornaamste strategie hebben om via risico-selectie wel de lichtere patiënten/cliënten behandelen, maar de patiënten/cliënten die zwaardere zorg nodig hebben te weren?
Ik heb geen concrete signalen ontvangen dat dit het geval zou zijn. Ook de NZa heeft geen signalen van zorgverzekeraars ontvangen dat dit het geval zou zijn.
Is er sprake van volumegroei wanneer private equity partijen een zorgaanbieder overnemen?
Zorginstellingen zijn private instellingen die zelf verantwoordelijk zijn voor beslissingen over volumegroei, arbeidsovereenkomsten en vastgoedtransacties. Ik beschik momenteel niet over de informatie die nodig is om het effect van een overname van een instelling door een private equity op de genoemde punten te kunnen geven.
Verandert na een overname van een private equity partij de verhouding vast-flexibel personeel in de richting van meer flexibel personeel bij een zorgaanbieder?
Zie antwoord vraag 12.
Is er sprake van meer (regionale) macht concentratie aan de kant van de zorgaanbieder na overnames door private equity partijen?
De NZa heeft geen signalen ontvangen van toegenomen marktmacht die gerelateerd is aan overnames door private equity partijen. De NZa beschikt over de bevoegdheid om aan een partij met aanmerkelijke marktmacht specifieke verplichtingen op te leggen om mededingingsproblemen te voorkomen en de belangen van patiënten en verzekerden te beschermen.
Ziet u een meer vastgoedtransacties na overname van een zorgaanbieder door een private equity partij?
Zie antwoord vraag 12.
Interne memo’s inzake een corruptieaffaire bij Damen Shipyards |
|
Isabelle Diks (GL) |
|
Ank Bijleveld (minister defensie) (CDA), Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Damen lobbyt op hoog niveau tegen publicatie van memo’s»?1
Ja.
Klopt het dat het Ministerie van Buitenlandse Zaken in het bezit is van zes memo’s waarin een intern overleg wordt beschreven op het ministerie naar aanleiding van de straf die Damen Shipyards van de Wereldbank heeft gekregen vanwege het liegen over het inzetten van tussenpersonen bij een vermoedelijk corrupte deal in Sierra Leone?
NRC heeft op 30 april 2018 een Wob-verzoek bij Buitenlandse Zaken ingediend. Het verzoek betreft alle documenten, waaronder zes memo’s, met betrekking tot het Wereldbank-besluit in 2016 om Damen voor 18 maanden uit te sluiten.
Bent u bereid de in het artikel beschreven interne memo’s van het Ministerie van Buitenlandse Zaken aan de Kamer te zenden? Zo nee, waarom niet?
De betreffende memo’s zijn eerder deels openbaar gemaakt en te raadplegen op rijksoverheid.nl (https://www.rijksoverheid.nl/documenten/wob-verzoeken/2018/07/30/besluit-wob-verzoeken-levering-van-schepen-en-andere-vaartuigen-door-damen-shipyards-group). Buitenlandse Zaken is voornemens aanvullende informatie openbaar te maken. De vraag of aanvullende informatie openbaar mag worden gemaakt is op dit moment onderwerp van een juridische procedure. De voorzieningenrechter heeft op 26 maart jl. uitspraak gedaan. Tegen deze uitspraak heeft Damen hoger beroep aangetekend. De voorzieningenrechter van Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft geoordeeld dat ik lopende het hoger beroep niet tot verdergaande openbaarmaking mag overgaan. Zodra er een juridisch eindoordeel ligt, zal ik de informatie die mag worden vrijgegeven met de Kamer delen.
Klopt het dat Damen Shipyards er door het openbaar ministerie (OM) van verdacht wordt via tussenpersonen steekpenningen te hebben gegeven aan buitenlandse overheidsambtenaren ter verkrijging van overheidsopdrachten?
De FIOD doet onder leiding van het Functioneel Parket van het Openbaar Ministerie onderzoek naar vermoedelijke actieve ambtelijke buitenlandse corruptie door Damen. Het onderzoek richt zich op het vermoeden dat via tussenpersonen steekpenningen betaald zijn aan buitenlandse overheidsambtenaren ter verkrijging van buitenlandse (overheids)opdrachten.
Vanwege de internationale componenten van het onderzoek kost dit onderzoek de tijd die het nodig heeft. Er hebben in januari 2017 meerdere doorzoekingen plaats gevonden. De procedure loopt nog. Meer mededelingen kan ik op dit moment niet doen in het belang van het onderzoek.
Klopt het dat Damen Shipyards druk heeft uitgeoefend op het Ministerie van Buitenlandse Zaken om de memo’s in kwestie niet te publiceren? Zo ja, hoe apprecieert u deze druk?
In het algemeen geldt dat bij de behandeling van Wob-verzoeken en bezwaarschriften Buitenlandse Zaken verplicht is de zienswijze van belanghebbenden in te winnen. Ook bij het onderhavige Wob-verzoek heeft dit plaatsgevonden. Buitenlandse Zaken heeft bij deze contacten geen druk vanuit Damen ervaren.
Worden lopende strafrechtelijke onderzoeken tegen een bedrijf meegewogen in de aanbesteding van militair materieel door u of wordt dit feit daadwerkelijk pas bij een definitieve veroordeling betrokken bij de verwervingsprocedure en worden lopende onderzoeken tot die tijd genegeerd?
Een lopend strafrechtelijk onderzoek en vermoedens van fraude of omkoping zijn geen grond voor uitsluiting van een aanbesteding. In de Aanbestedingswet Defensie en Veiligheid is bepaald dat een onherroepelijke veroordeling voor een strafrechtelijke delict als fraude of omkoping die is uitgesproken in een periode van vier jaar voorafgaande aan het indienen door een partij van het verzoek tot deelneming of de inschrijving aan een aanbesteding, in beginsel leidt tot uitsluiting van die partij van de aanbesteding. Defensie verlangt bij de aanvang van een aanbesteding van de deelnemende partijen een verklaring dat zij niet onherroepelijk veroordeeld zijn voor bijvoorbeeld fraude of omkoping.
Hebben er reeds contacten plaatsgevonden tussen uw ministerie Damen Shipyards over de (mogelijke) verwerving van onderzeeboten? Zo ja, is de verdenking van corruptie en de mogelijke consequenties voor gunning aan Damen Shipyards daarvan hier besproken?
Defensie hanteert voor grote investeringsprojecten het Defensie Materieel Proces (DMP, Kamerstuk 27 830, nr. 197 van 3 februari 2017). Contacten met bedrijven, zoals voor een marktverkenning, horen bij het DMP. Zoals uiteengezet in de brief van 24 april jl. (Kamerstuk 34 225, nr.2 heeft Defensie ten behoeve van het project «Vervanging onderzeebootcapaciteit» een kosten-batenanalyse (KBA) uitgevoerd van verschillende mogelijke onderzeebootvarianten. Ten behoeve van de KBA was een marktverkenning nodig en hebben vier, in 2018 geselecteerde buitenlandse werven op verzoek van Defensie informatie aangeleverd. Een daarvan is het Zweedse bedrijf Saab Kockums, dat voor de bouw van onderzeeboten een partnerschap met Damen is aangegaan. De contacten met dit Zweeds-Nederlands consortium verlopen primair via Saab Kockums.
Daarnaast zijn er contacten met Damen over lopende en toekomstige aanbestedingen, zoals van het nieuwe bevoorradingsschip (Combat Support Ship) en de vervangers van de M-fregatten. Van de twee laatstgenoemde projecten heeft de Kamer de A-brieven ontvangen op 3 mei 2018 (Kamerstukken 27 830, nrs. 212 en 224). Bij geen van deze contacten is het strafrechtelijk onderzoek dat is beschreven in het antwoord op vraag 4, onderwerp van gesprek aangezien dit een kwestie is voor het Functioneel Parket van het Openbaar Ministerie.
Opnieuw geen treinen vanwege storing Maaslijn |
|
Gijs van Dijk (PvdA) |
|
Stientje van Veldhoven (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met de vrijwel wekelijkse storingen op de Maaslijn?1 2
Ja.
Bent u van oordeel dat er op dit moment sprake is van een betrouwbare dienstregeling op de Maaslijn?
Ik constateer dat er momenteel sprake is van vertragingen en treinuitval die het bemoeilijken om een betrouwbare dienstregeling aan de reizigers op de Maaslijn te bieden. ProRail meldt mij dat de dienstregeling erg krap is en dat het druk is op de Maaslijn. De impact van verstoringen aan infra of materieel is groot omdat er weinig buffer in de dienstregeling zit. Er zijn maatregelen gepland (partiële spoorverdubbeling en elektrificatie) die voor een meer betrouwbare uitvoering van de dienstregeling moeten zorgen. Deze werkzaamheden zijn naar verwachting in 2024 gereed. De dienstverlening op de Maaslijn blijft echter kwetsbaar totdat partiële spoorverdubbeling en elektrificatie zijn uitgevoerd.
Kunt u het zich voorstellen dat de 19.000 reizigers van de Maaslijn het beu zijn dat zij vrijwel wekelijks geconfronteerd worden met uitvallende of vertraagde treinen? Wat vindt u ervan dat sommige treinen op de Maaslijn zo vol zijn dat de trein niet meer kan stoppen om mensen in te laten stappen en er zelfs reizigers onwel worden in de bomvolle treinen?
Ja, dat kan ik mij goed voorstellen. Eerder3 heb ik u gemeld dat Limburg en Arriva gezamenlijk maatregelen hebben afgesproken om de uitvoering van de dienstregeling te verbeteren. Ik constateer dat de uitvoering van de dienstregeling op de Maaslijn nog niet optimaal functioneert. Ik vind het belangrijk dat elke reis met het OV zo optimaal, veilig en soepel mogelijk verloopt. Daarom heb ik Limburg verzocht om in samenwerking met Arriva en ProRail aanvullende maatregelen te nemen die ervoor zorgen dat de dienstregeling zo optimaal mogelijk functioneert.
Bent u bekend met de zorgen van het personeel van Arriva over de veiligheid van reizigers in deze bomvolle treinen? Deelt u deze zorgen? En zo ja, wat gaat u ondernemen om de veiligheid van de reizigers en het Arriva-personeel op de Maaslijn te verbeteren?
Ik heb mij door Limburg en Arriva laten informeren over de zorgen van het personeel. Het staat buiten kijf dat de veiligheid van reizigers en personeel in de trein niet in het geding mag zijn. De provincie Limburg meldt mij de signalen van het treinpersoneel serieus te nemen en met het personeel in gesprek te zijn over hun zorgen en daarbij hun ideeën voor oplossingen te bespreken. Ook bij de totstandkoming van maatregelen op korte termijn is het personeel van Arriva betrokken.
Is het waar dat er een financieel tekort is voor elektrificatie en verdubbeling van de Maaslijn? Wat is de oorzaak van dit tekort? Kunt u aangeven wat de hoogte is en wat de oorzaken van het tekort zijn? Kunt u verder aangeven of u nu wel bereid bent om een groter deel van de kosten voor de gedeeltelijke verdubbeling en elektrificatie te betalen? Zo ja, welke bijdrage gaat het Rijk leveren en welke bijdragen leveren de provincies Limburg, Brabant en Gelderland?
Het project Maaslijn heeft te maken gehad met diverse wijzigingen binnen het project, die hebben geleid tot vertraging en meerkosten van circa € 55 mln. De provincies hebben mij gevraagd of het Rijk bereid is om het opdrachtgeverschap van het project Maaslijn over te nemen. Samen met de regio vind ik het belangrijk dat de versnellingsmaatregelen en elektrificatie op de Maaslijn doorgang vinden. Na intensief overleg tussen Rijk en regio is afgesproken dat het Rijk het opdrachtgeverschap van het project Maaslijn overneemt van de provincie Limburg. Voor de afspraken verwijs ik u naar mijn brief over besluit Maaslijn van 2 april 2019.
Is het waar dat er nu vanuit wordt gegaan dat de werkzaamheden uiterlijk in 2024 zijn afgerond? Hoe realistisch acht u dit scenario? Zou verdere vertraging ook hogere kosten met zich meebrengen? Zijn er nieuwe afspraken gemaakt over hoe in de toekomst deze meerkosten verdeeld zullen worden tussen de vier partners?
Volgens de laatste informatie van de provincie Limburg en ProRail is de huidige planning dat de werkzaamheden aan het project Maaslijn uiterlijk in 2024 gereed zijn. Deze planning biedt enige ruimte om tegenvallers op te vangen en acht ik daarmee realistisch. Ten aanzien van de afspraken die met de regio zijn gemaakt verwijs ik u naar mijn brief over besluit Maaslijn van 2 april 2019.
Wat gaat u doen om de reizigers die tot 2024 geconfronteerd worden met uitvallende, vieze en soms onveilige treinen, te compenseren? Bent u bereid om financieel bij te dragen aan tijdelijke maatregelen om het leed voor reizigers te verzachten?
De provincie Limburg is als concessieverlener verantwoordelijk voor afspraken met vervoerder Arriva over nadeelcompensatie aan reizigers. Ik heb hierover informatie opgevraagd bij Limburg en Arriva. Zij geven aan het beeld niet te herkennen dat Arriva op de Maaslijn met vieze, soms onveilige treinen rijdt.
Bent u verder bereid om de wegwaaistations aan de Maaslijn te verbeteren, door reizigers die vertraging oplopen in ieder geval de mogelijkheid te bieden om te kunnen schuilen, een kop koffie te krijgen en van het toilet gebruik te kunnen maken?
De stations op de gehele Maaslijn zijn voorzien van nieuw en comfortabel meubilair. Uit metingen van NS en ProRail blijkt dat reizigers vinden dat de nieuwe abri’s minder beschutting bieden dan verwacht, in het bijzonder op station Mook Molenhoek. Inmiddels zijn op dit station de abri’s aangepast en volgt er later dit jaar nog een extra abri. Voor de andere stations op de lijn onderzoekt ProRail of verbeteringen noodzakelijk zijn, zoals het plaatsen van extra glaspanelen aan de zij- en voorkant van abri’s. ProRail wil deze verbeteringen eind dit jaar gerealiseerd hebben. Daarnaast worden door NS op de stations Nijmegen Dukenburg, Venray, Cuijk, Boxmeer, Venlo, Roermond verbeteringen aangebracht zoals watertappunten, reizigerstoiletten en koffievoorziening.
Kunt u deze vragen voor het algemeen overleg Spoor op 4 april 2019 beantwoorden?
Ja.