Het bericht 'Moordenaar krijgt na jaren cel en tbs baan in zorgkliniek: ‘Hoe kan zo iemand werken met kwetsbare personen?’' |
|
Ingrid Michon (VVD), Wendy van Eijk-Nagel (VVD) |
|
Struycken |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Moordenaar krijgt na jaren cel en tbs baan in zorgkliniek: «Hoe kan zo iemand werken met kwetsbare personen?»» gepubliceerd door De Telegraaf op 31 juli 2025?1
Deelt u de zorgen van nabestaanden en andere betrokkenen over het feit dat iemand met een dergelijk ernstig verleden werkzaam is met kwetsbare cliënten?
Hoe vaak is het in de afgelopen tien jaar voorgekomen dat iemand met een veroordeling voor een ernstig geweldsmisdrijf tóch een Verklaring Omtrent het Gedrag (VOG) heeft gekregen voor werkzaamheden in de zorg? Welke zaken betroffen dit precies, en wat waren de motiveringen van Justis om in die gevallen toch een VOG te verlenen?
Kunt u bevestigen wanneer de betrokkene in deze casus een VOG heeft aangevraagd, voor welk type functie dit was, welk screeningsprofiel daarbij is gehanteerd, en of het levensdelict uit 2001 daarbij is meegewogen?
Kunt u toelichten of in deze zaak politiegegevens zijn geraadpleegd voorafgaand aan het verlenen van de VOG? Zo ja, welke gegevens betroffen dit en wie nam uiteindelijk de beslissing?
Waarom is in het onderhavige geval wél een VOG verstrekt, terwijl in een soortgelijke zaak door Justis en de Staatssecretaris van Rechtsbescherming een VOG geweigerd werd wegens de ernst van het levensdelict en het risico voor de maatschappij?
In hoeverre stelt Justis bij de VOG-procedure expliciet rekening met het risico dat iemand met een aangetoonde ernst van geweldshandeling een functie zal vervullen met kwetsbare personen? Wordt daarbij al dan niet maatwerk toegepast?
In hoeverre wordt de VOG-P momenteel benut bij het aannemen van personeel in de zorgsector, en zijn er plannen dit instrument breder toe te passen binnen zorginstellingen waar kwetsbare personen verblijven?
Is in deze zaak sprake geweest van continue screening? Zo nee, waarom niet? Acht u het wenselijk om continue screening uit te breiden naar functies in de forensische en geestelijke gezondheidszorg?
Hoeveel VOG-aanvragen in de gezondheidszorg zijn sinds januari 2024 afgewezen op basis van het verscherpte toetsingskader, bijvoorbeeld via de VOG-P? Wat zegt dit weigeringspercentage over de effectiviteit van het instrument in functies met hoge integriteitseisen?
Wordt bij VOG-aanvragen in de zorgsector structureel rekening gehouden met langere terugkijktermijnen bij ernstige geweldsdelicten, vergelijkbaar met de zeden- en terrorismekaders? Klopt het dat deze mogelijkheid bestaat, maar in de praktijk niet altijd wordt benut?
Welke verantwoordelijkheid rust op zorginstellingen en hun bestuur om antecedenten van werknemers en ervaringsdeskundigen te controleren? Acht u het nodig om deze verantwoordelijkheid te verduidelijken of uit te breiden bijvoorbeeld door een aangescherpte verantwoordingsplicht?
Hoe weegt u in deze zaak de belangen van re-integratie (werk voor ex-justitiabelen) af tegen de noodzaak van bescherming van kwetsbare personen in zorginstellingen? Klopt het dat in bepaalde gevallen het belang van de aanvrager zwaarder kan wegen dan het maatschappelijk risico?
Het artikel ‘Bewoners van wooncomplex in Enschede verdrietig: ‘Niet meer dat gezellige kopje koffie’' |
|
Folkert Thiadens (PVV) |
|
Nicki Pouw-Verweij (BBB) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Bewoners van wooncomplex in Enschede verdrietig: «Niet meer dat gezellige kopje koffie»»?1
Ja
Hoe voorkomt u dat zorgorganisaties zoals Livio hun vastgoed van intramurale zorg omdopen tot sociale huurwoningen en daarmee wonen en zorg scheiden, wat vereenzaming en vervreemding veroorzaakt door ongewenste nieuwe bezoekers uit de wijk, waarbij de zorg alleen nog langskomt voor thuiszorg?
Ik vind het heel verdrietig dat de verandering in het woon-zorgcomplex Broekheurnerborch als een groot verlies wordt ervaren door een deel van de bewoners.
Gemeenschapsvorming is een belangrijk onderdeel van het ervaren wooncomfort in een woon-zorgcomplex. Het zorgt er ook voor dat mensen minder eenzaam zijn. Bij veel nieuwe initiatieven wordt daarbij verbinding met de wijk gezocht, zoals ook bij het zorgbuurthuis. De buurt kan daarbij ook zorgen dat er meer activiteiten plaats vinden waar ook de bewoners van profiteren. Over het algemeen zijn de ervaringen hierbij positief.
In het geval van het complex Broekheurderborch gaat het om een verandering voor de huidige bewoners, waarbij de buurt de gelegenheid heeft gekregen om ook gebruik te maken van de ontmoetingsruimte. Deze verandering heeft in dit geval helaas niet geleid tot een goede verhouding tussen (een deel van de) buurtbewoners en (een deel van de) bewoners van het woon-zorgcomplex. De openstelling van de ontmoetingsruimte en de aanwezigheid van buurtbewoners wordt daardoor door een deel van de bewoners als een achteruitgang ervaren.
Hoewel ik de animositeit tussen mensen in dit wooncomplex betreur, zie ik dit niet als een algemene trend. Zoals gezegd zie ik juist veel mooie voorbeelden van verbinding met de buurt.
Hoeveel van de ouderen, woonachtig op locatie Broekheurnerborch, hebben vooraf op een wachtlijst voor intramurale zorg gestaan, alvorens zij op deze locatie konden intrekken? Wat vindt u ervan dat zij nu afgescheept worden met thuiszorg, terwijl ze dit misschien ook in hun eigen woning hadden kunnen ontvangen?
Geen. Er wonen geen mensen met een Wlz-indicatie in het woon-zorgcomplex.
Bent u het eens dat dat wij in Nederland al een groot tekort hebben aan geschikte ouderenzorgwoningen, en dat het een plicht is om dit te onderhouden en te blijven faciliteren? En zo ja, waarom? En zo nee, waarom niet?
Ik ben het ermee eens dat er een tekort is aan geschikte ouderenwoningen, daarom span ik mij in om met de Minister van VRO 290.000 extra woningen voor ouderen te realiseren tot en met 2030.
De ouderen in het artikel geven aan dat zij vinden dat de saamhorigheid in het pand weggevallen is nadat de «de wijk» naar binnen is gehaald en dat zij zich gediscrimineerd voelen door bezoekers die niet eens de Nederlandse taal machtig zijn en de gemeenschappelijke ruimte vervuild achterlaten. Wat vindt u ervan dat deze Nederlandse ouderen in deze fase van hun leven hun wooncomfort blijkbaar wordt ontnomen en last krijgen van «de wijk» die in hun vertrouwde ruimte de sfeer komt verpesten?
Zie het antwoord op vraag 2. Ik vind het heel verdrietig dat de openstelling van de gezamenlijke ruimte en het betrekken van de buurt heeft geleid tot animositeit tussen bewoners en de buurt. Livio geeft ook aan te werken aan een verbetering van de sfeer in de ontmoetingsruimte mede door extra inzet van de vrijwilligers coördinator.
Wat vindt u ervan dat deze ouderen nu geconfronteerd worden met hogere kosten en hiervoor minder voor terugkrijgen? Vindt u ook dat zij hierin slachtoffer zijn van onmacht? Zo ja, wat gaat u hieraan doen? Zo nee, waarom niet?
Ik ben niet op de hoogte van verhoging van kosten die het gevolg zijn van deze wijziging. Livio heeft aangegeven dat er een tegemoetkoming is geweest door geen huurverhoging door te voeren.
Het bericht ‘Bedrijf achter lokale cadeaupassen failliet: ‘Tienduizenden mensen geld kwijt’’ |
|
Jimmy Dijk (SP) |
|
Nobel |
|
![]() |
Wat is uw reactie op het bericht van de NOS dat het bedrijf Groupcard failliet is verklaard waardoor tienduizenden mensen gedupeerd zijn?1
Ik heb kennisgenomen van het bericht dat Groupcard failliet is. Ik voel mee met de mensen die hierdoor geraakt zijn. Het gaat om een brede groep. Bijvoorbeeld mantelzorgers die zich belangeloos inzetten voor de zorg van familie of vrienden en via de pas hun mantelzorgcompliment hebben gekregen. De uitgegeven kaarten zijn ook bedoeld voor mensen met een kleine beurs. Juist in tijden van hogere kosten voor levensonderhoud kan de impact voor hen groot zijn. Ook voor de betrokken gemeenten die schuldeiser in het faillissement zijn, is dit een financiële tegenvaller. Hoewel de gebeurtenissen mij raken, is de Rijksoverheid geen schuldeiser en partij in dit faillissement. Ik ben uiteraard wel in contact met de VNG en word door hen goed op de hoogte gehouden.
Kunt u een overzicht delen van welke gemeenten door dit faillissement geraakt zijn en om welke bedragen het per gemeente gaat? Kunt u daarbij aangeven waar de passen per gemeente voor werden gebruikt?
Ik heb geen overzicht van gemeenten die door dit faillissement geraakt zijn en om welke bedragen het gaat. De VNG schat dat ongeveer een derde van de gemeenten zaken deed met Groupcard. VNG faciliteert vanwege de ontstane situatie een platform voor getroffen gemeenten waarop gemeenten die dat willen, kunnen afstemmen en overleggen over welke stappen ze willen nemen. De inzet van de passen is breed. Het gaat om bijvoorbeeld mantelzorgcomplimenten, bijdragen voor verduurzaming, stadspassen of een bijdrage voor sport en vrijetijdsbesteding.
Kunt u inzage geven op welke manier de samenwerking is aangegaan met Groupcard, een bedrijf waarvan het lijkt dat het niet altijd zuiver georganiseerd is?2
Het behoort tot de verantwoordelijkheid en bevoegdheid van gemeenten om vorm te geven aan het gemeentelijk armoedebeleid. Zij krijgen hiervoor onder andere middelen via het gemeentefonds. Het college legt verantwoording over de besteding van deze middelen af aan de gemeenteraad. De samenwerkingen die gemeenten aangaan moeten voldoen aan de hiervoor geldende wet- en regelgeving. Er wordt landelijk geen overzicht bijgehouden hoe gemeenten dit hebben ingevuld. Van de VNG heb ik begrepen dat het bijvoorbeeld kan gaan om een aanbesteding van de dienst waarbij Groupcard de winnende inschrijver was.
Kunt u een overzicht geven van welke andere bedrijven actief zijn die cadeaupassen of soortgelijke geschenk-initiatieven faciliteren aan gemeenten?
Ik heb geen overzicht van dit type bedrijven. In het openbaar register van De Nederlandsche Bank (DNB) staan alle ondernemingen met een vergunning voor het uitgeven van elektronisch geld. Afhankelijk van de aard van de aangeboden diensten kunnen daarin ook aanbieders van cadeaukaarten tussen zitten, indien zij kwalificeren als uitgever van elektronisch geld.
Hoe gaat u ervoor zorgen dat deze situatie zich in de toekomst, bij verwante bedrijven die gemeenten ondersteunen, niet opnieuw gaat voordoen?
Het is nog niet duidelijk wat heeft geleid tot het faillissement. De curator doet op dit moment een oorzaken- en rechtmatigheidsonderzoek. De curator zal periodiek verslag doen van de bevindingen en de toestand van de boedel. Deze zijn raadpleegbaar in het Centraal insolventieregister op www.rechtspraak.nl. Zoals aangegeven behoort het tot de verantwoordelijkheid en bevoegdheid van gemeenten om invulling te geven aan het gemeentelijk armoedebeleid. Het college legt hierover verantwoording af aan de gemeenteraad. Wanneer gemeenten diensten willen aanbesteden, moeten zij zich hierbij houden aan de geldende wet- en regelgeving.
Op welke manier gaat u de gemeenten ondersteunen dit geld terug te krijgen, bijvoorbeeld door de aangespannen claim?
De curator beheert de failliete boedel. Gemeenten kunnen bij de curator zelf hun vordering indienen. De curator beoordeelt de vorderingen en bepaalt de rangorde van schuldeisers. Het zal moeten blijken of de gemeenten als schuldeisers gecompenseerd kunnen worden. De curator bekijkt ondertussen ook of een doorstartkandidaat is te vinden voor (onderdelen van) de onderneming. De VNG faciliteert gemeenten door middel van een apart forum waarop gemeenten kennis en expertise kunnen uitwisselen. Ook heeft de VNG een webinar georganiseerd waar gemeenten samen kunnen bespreken welke stappen zij zetten en of zij hierin samen kunnen optrekken.
Zijn er manieren waarop de gedupeerde groepen het geld op deze passen toch kunnen besteden? Kunt u hier een bijdrage aan leveren?
De gebeurtenissen zijn nog erg recent. Van de VNG begrijp ik dat gemeenten op dit moment bezig zijn de gevolgen van het faillissement in kaart te brengen en ook om te kijken of en hoe inwoners gecompenseerd kunnen worden.
Op welke manier gaat u gemeenten ondersteunen om tot een alternatief te komen zodat de doelgroep, meestal mensen met een kleine beurs, hier niet de dupe van wordt?
Het is aan gemeenten om hier verder invulling aan te geven. Zoals ik ook heb aangegeven bij het antwoord op vraag 7 begrijp ik van de VNG dat gemeenten op dit moment in kaart brengen wat de schade precies is en welke mogelijkheden er zijn om mensen te compenseren.
Erkent u, net zoals wethouder René Tuijn uit Zaanstad, dat er mogelijk sprake is van faillissementsfraude?3 Zo ja, wat gaat u hieraan doen? Zo nee, waarom niet?
Het is nog niet duidelijk of er sprake is van faillissementsfraude. De curator doet op dit moment een oorzaken- en rechtmatigheidsonderzoek. Zoals aangegeven in het antwoord op eerdere vragen zal de curator periodiek verslag hierover uitbrengen.
Bent u van mening dat dit voorbeeld laat zien dat privatisering van armoedebeleid niet de oplossing is en de overheid deze taak niet moet uitbesteden?
Het staat gemeenten vrij de uitvoering van het armoedebeleid, binnen de geldende wet- en regelgeving, naar eigen inzicht in te richten. Gemeenten maken bij de uitvoering van hun armoedebeleid soms gebruik van diensten die door derden worden aangeboden. Dit kan verschillende voordelen hebben. Zo kan het zijn dat de gemeente niet voor elke dienst de capaciteit, benodigde kennis, expertise en infrastructuur in huis heeft. Ik ben, mede op basis van de aanbevelingen van de Commissie Sociaal Minimum, met gemeenten in gesprek hoe we het gemeentelijk armoedebeleid kunnen verbeteren, zoals ik ook heb aangekondigd in het Nationaal Programma Armoede en Schulden dat 6 juni jl. aan uw Kamer is aangeboden.
Hoe gaat het kabinet gemeenten ondersteunen zodat er niet wordt samengewerkt met vergelijkbare commerciële partijen, waardoor er een dergelijke afhankelijkheidsrelatie ontstaat waar mensen in armoede nu de dupe van zijn geworden?
Gemeenten zijn zelf verantwoordelijk voor de besteding van de middelen in het gemeentelijk armoedebeleid. Zij krijgen deze middelen via het gemeentefonds. De samenwerkingen die gemeenten aangaan moeten voldoen aan de hiervoor geldende wet- en regelgeving. Zie ook de antwoorden op vraag 3 en 5.
Kunt u toelichten op welke manier het bedrijf Groupcard aan haar opdracht is gekomen, gezien het bevestigde nieuws dat het geen vergunning en toezicht had?4
Van de VNG heb ik begrepen dat dit verschilt per gemeente. Het kan bijvoorbeeld gaan om een aanbesteding van een dienst waarbij Groupcard de winnende inschrijver was. Andere gemeenten hebben geen directe overeenkomst met Groupcard, maar nemen de diensten bijvoorbeeld af via een regionaal energieloket.
Bent u bereid het mogelijke onderzoek van de De Nederlandsche Bank (DNB) te versnellen of een versneld onderzoek te starten?
DNB volgt de ontwikkelingen nauwlettend maar kan geen uitspraken doen over individuele instellingen vanwege de bij wet geregelde toezichtvertrouwelijkheid. DNB is verder onafhankelijk in haar toezichtstaken en beslist eigenstandig over de inzet van bevoegdheden.
Wat gaat u doen om het geld terug te halen als uit het onderzoek van DNB blijkt dat het bedrijf niet bevoegd is geweest en het geld ook niet had mogen overboeken naar het omvallende bedrijf?
Zie ook de antwoorden op eerdere vragen. Het is aan gemeenten hun vorderingen in te dienen en aan de curator onderzoek naar de failliete boedel te doen.
Het bericht ‘Moordenaar krijgt na jaren cel en tbs baan in zorgkliniek: ’Hoe kan zo iemand werken met kwetsbare personen?’ |
|
Marieke Wijen-Nas (BBB) |
|
Struycken |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Moordenaar krijgt na jaren cel en tbs baan in zorgkliniek: «Hoe kan zo iemand werken met kwetsbare personen?»?1
Op welke manier is het mogelijk dat een persoon met een ernstig geweldsverleden een Verklaring Omtrent het Gedrag (VOG) heeft kunnen verkrijgen voor een functie in de zorg?
Is bij het afgeven van de VOG rekening gehouden met het feit dat het hier een moord betrof, gepleegd met 40 messteken, in de aanwezigheid van een kind?
Acht u het verantwoord dat personen met een dergelijk verleden werkzaam zijn binnen instellingen voor geestelijke gezondheidszorg waar zij in contact komen met kwetsbare cliënten?
Klopt het dat in een vergelijkbare zaak, waarbij een ex-tbs’er met een levensdelict werkzaam wilde zijn als ervaringsdeskundige in een tbs-kliniek en in een adviesraad, in 2022 geen VOG werd afgegeven?
Hoe verklaart u het verschil tussen deze casus en de situatie bij GGNet, waarin een soortgelijk delict wel leidde tot het verkrijgen van een VOG?
Deelt u de mening dat mensen met een dergelijk strafverleden nooit met kwetsbare personen mogen werken? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke maatregelen bent u bereid om te nemen?
Het bericht 'Provincie wil PFAS-lozing op riolering Weert tegen adviezen in, toestaan: “Grote impact op het milieu”' |
|
Geert Gabriëls (GL) |
|
Thierry Aartsen (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het genoemde bericht in dagblad De Limburger van 31 juli jongstleden?1
Ja.
Wat vindt u van het feit dat de Provincie Limburg voornemens is deze vergunning te verlenen, terwijl de Rijksinspectie (Inspectie Leefomgeving en Transport – ILT), het Waterschap Limburg en een drinkwaterbedrijf stroomafwaarts hier fel op tegen zijn?
De provincie Limburg is bevoegd gezag voor de beoordeling van de aanvraag van het bedrijf CFS, dat industriële afvalwaters van derden verwerkt. Zij is van mening dat binnen de huidige kaders een vergunning kan worden afgegeven.
Bent u van mening dat ook de Provincie Brabant iets van deze vergunning moet vinden in verband met het feit dat het vervuilde water via de rioolwaterzuivering en de Zuid-Willemsvaart uiteindelijk ook in deze provincie zal belanden?
De provincie Limburg is in dit geval het bevoegd gezag en is daarmee ook verantwoordelijk voor het beoordelen van de vergunningsaanvraag. Zij neemt in deze beoordeling de impact mee die een emissie kan hebben op gebieden buiten de eigen provincie. De provincie kan de vergunning alleen verlenen als deze verenigbaar is met onder andere het beschermen van de chemische waterkwaliteit en het beschermen van de doelmatige werking van de RWZI.
Hoe verhoudt zich deze situatie tot het besluit dat er een minimalisatieplicht geldt voor Zeer Zorgwekkende Stoffen (ZZS) zoals PFAS?
Het beleid voor Zeer Zorgwekkende Stoffen (ZZS) waar PFAS onder vallen kenmerkt zich enerzijds door het opleggen van emissiebeperkende voorzieningen via een vergunning (toepassing van best beschikbare technieken (BBT)) en anderzijds door een beleid dat is gericht op continu verbeteren (de minimalisatieverplichting).
De minimalisatieverplichting verplicht de vergunninghouder om te beoordelen of er nieuwe, innovatieve mogelijkheden zijn om vergunde emissies verder te reduceren. Over de voortgang van het verbeterproces wordt het bevoegd gezag eens in de vijf jaar geïnformeerd aan de hand van een vermijdings- en reductieprogramma (VRP). Beide instrumenten bestaan naast elkaar, een minimalisatieplicht verzet zich niet tegen het vergunnen van ZZS-emissies.
Wat vindt u ervan dat PFAS zoals GenX, PFOS en PFOA via het riool bij de rioolwaterzuivering (RWZI) terecht zullen komen, wetende dat de RWZI niet volledig toegerust is om deze stoffen uit het verontreinigde water te halen (en deze dus in het milieu zullen belanden)?
Voor PFAS geldt, net als voor andere ZZS, een minimalisatieverplichting. Zie ook het antwoord op vraag 4. Daarom wordt bij het beoordelen van vergunningen nadrukkelijk gekeken naar het minimaliseren van emissies aan de bron en het toepassen van de best beschikbare technieken om de emissies te beperken. De zuivering door een rioolwaterzuivering (RWZI) kan niet worden gezien als invulling van de minimalisatieverplichting of BBT. Bij de beoordeling van de vergunningaanvraag van CFS moet ook rekening worden gehouden met de uiteindelijke gevolgen voor oppervlaktewater en grondwater.
Vindt u het in dit geval een taak van het bedrijf CFS of van de RWZI (het Waterschap) om verontreiniging van het milieu/water met PFAS te voorkomen?
Het is primair de verantwoordelijkheid van het bedrijf CFS om lozingen van PFAS zoveel mogelijk aan de bron te voorkomen, conform de minimalisatieverplichting voor Zeer Zorgwekkende Stoffen. Tegelijkertijd is het waterschap als beheerder van de rioolwaterzuiveringsinstallatie verantwoordelijk voor de lozing vanuit de RWZI op het oppervlaktewater. Beide partijen hebben dus een verantwoordelijkheid: CFS voor het beperken van de lozing van PFAS in het riool, en het waterschap voor de zorgvuldige behandeling en uiteindelijke lozing van het afvalwater op oppervlaktewater.
Hoe denkt u over bronzuivering («wat er niet in komt hoeft er ook niet uit»)?
Bronaanpak is het meest effectieve en gewenste manier om impact op de leefomgeving te voorkomen. Door verontreiniging zoveel mogelijk aan de bron te voorkomen, wordt voorkomen dat restemissies van schadelijke stoffen zoals PFAS via complexe zuiveringsprocessen alsnog in het milieu terechtkomen. Dit sluit aan bij het nationale beleid gericht op minimalisatie van emissies van Zeer Zorgwekkende Stoffen.
Bent u bereid om bronzuivering zo veel als mogelijk te gaan verplichten? Zo niet, waarom niet?
Bronaanpak, waaronder bronzuivering, is al verplicht. Vergunningverleners toetsen of het bedrijf alle technisch en economisch haalbare maatregelen neemt om emissies aan de bron te voorkomen of te beperken. Dit principe wordt dus al toegepast binnen het huidige wettelijke kader.
Wat vindt u ervan dat het bedrijf heeft aangegeven dat het niet kan garanderen dat er naast GenX, PFOS en PFOA ook nog andere, niet-vergunde PFAS-soorten geloosd gaan worden op het riool?
CFS verwerkt diverse afvalwaterstromen van derden, waardoor het complex is een uitputtend overzicht te hebben van alle op enig moment aanwezige stoffen. Desondanks is het belangrijk dat CFS samen met haar leveranciers streeft naar maximale transparantie en zo veel mogelijk maatregelen neemt om lozingen van PFAS-soorten waarvan nu nog niet bekend is dat deze aanwezig kunnen zijn te identificeren en daarna de emissies te beperken. Het bevoegd gezag weegt deze situatie zorgvuldig mee bij de vergunningverlening en toetst of aan de wettelijke verplichtingen voor bronaanpak en minimale emissies van Zeer Zorgwekkende Stoffen wordt voldaan. Op basis hiervan wordt door het bevoegd gezag besloten of en onder welke voorwaarden de lozing kan worden toegestaan. De minimalisatieverplichting en eventueel andere opgenomen vergunningvoorschriften ten aanzien van monitoring en informatie blijven gelden nadat de vergunning is verleend.
Hoe kunnen we in Nederland voorkomen dat er naast de bekende PFAS ook andere niet-vergunde PFAS-typen geloosd worden met het argument «een algemeen verbod voor andere PFAS is niet naleefbaar omdat er steeds nieuwe PFAS ontdekt worden»?
Door nieuwe, verbeterde meetmethodes kunnen we steeds meer dan voorheen onbekende PFAS herkennen. Hierdoor kan het bevoegd gezag gerichter optreden tegen lozingen van deze stoffen. Tegelijkertijd zijn PFAS inmiddels wijdverspreid in het milieu waardoor het voorkomen van alle emissies, zeker van nog niet geïdentificeerde PFAS-typen, praktisch gezien vrijwel onmogelijk is. Daarom ligt de nadruk op het zoveel mogelijk beperken van emissies via bronaanpak en minimalisatie, met als doel de milieubelasting en risico’s zo laag mogelijk te houden.
De specifieke zorgplicht is een vangnet voor gevallen waarbij tijdens de vergunningverlening nog geen rekening mee kan worden gehouden, zoals onbekende stoffen, onbekende nadelige gevolgen van stoffen, of toekomstige technische ontwikkelingen. Deze blijft altijd gelden en verplicht de initiatiefnemer het milieu naar de laatste inzichten zo goed als mogelijk te beschermen.
Is het dus in het algemeen in Nederland zo dat er onbekende PFAS-soorten geloosd (mogen) worden buiten vergunningen omdat «dat onvermijdelijk is»? Zo ja, wat vindt u daarvan en hoe gaat u dat probleem oplossen?
De aanwezigheid van PFAS in industriële afvalstromen vraagt om voortdurende aandacht, zeker gezien de ontwikkeling van nieuwe stoffen en verbeterde detectiemethoden. Het Nederlandse vergunningenstelsel werkt met het principe van verbodsbepalingen en een minimalisatieverplichting voor Zeer Zorgwekkende Stoffen, waaronder PFAS, die steeds blijft gelden ook als een vergunning is verleend. Hierdoor moeten emissies zoveel als mogelijk beperkt worden, ook van onbekende PFAS.
Het probleem wordt aangepakt door voortdurende verbetering van meetmethoden, bezien en herzien van vergunningen, versterkte bronaanpak en het updaten van regelgeving om nieuwe inzichten te integreren. Zo wordt de emissie van PFAS, bekend of onbekend, steeds beter beheerst.
Hoe verhoudt het lozen van bekende en nog onbekende typen PFAS zich tot het behalen van de doelen van de Kaderrichtlijn Water?
In de Kaderrichtlijn Water (KRW) is alleen PFOS benoemd als prioritaire stof vanwege de schadelijke eigenschappen. Een lozing van PFOS moet daarom altijd getoetst worden aan de KRW-doelen. Voor andere, bekende en onbekende PFAS-typen geldt dat deze (nog) niet in de KRW zijn opgenomen.
Hoe verhoudt het lozen van bekende en nog onbekende typen PFAS zich tot de Kaderrichtlijn Afvalstoffen?
De Kaderrichtlijn Afvalstoffen (2008/98/EG) ziet niet op afvalwater, voor zover reeds vallend onder andere communautaire regelgeving (zie artikel 2, tweede lid, onder a, van de Kaderrichtlijn Afvalstoffen). De Richtlijn Stedelijk Afvalwater (2024/3019) ziet toe op indirecte lozingen.
Hoe verhoudt zich deze situatie tot de door de Kamer aangenomen motie-Gabriëls2 die oproept tot een algemeen PFAS-lozingsverbod?
De motie verzoekt het kabinet een plan op te stellen voor een algemeen nationaal verbod op PFAS-lozingen. In de Kamerbrief van 21 juli 20253 is uiteengezet hoe het kabinet een dergelijk plan beschouwt, met inachtneming van de mogelijkheden en beperkingen. De belangrijkste conclusie die daaruit volgde is dat een volledig lozingsverbod geen realistisch scenario is.
Wel zijn er mogelijkheden voor een gedeeltelijk lozingsverbod voor bijvoorbeeld specifieke sectoren of activiteiten met een hoge PFAS-uitstoot. Een verdere uitwerking van deze optie is nodig om te zien of een gedeeltelijk verbod juridisch en uitvoerbaar vorm kan krijgen.
Hoe verhoudt zich deze situatie (lozing verschillende typen niet-vergunde PFAS naast GenX, PFOS en PFOA) tot het door u aangekondigde onderzoek tot het gericht gaan verbieden van lozingen van PFAS?
Zoals aangegeven in de Kamerbrief van 21 juli jl., start het kabinet een juridisch en beleidsmatig onderzoek naar de mogelijkheden om met een gerichte aanpak bepaalde lozingen van PFAS te verbieden. De situatie waarin naast vergunde stoffen als GenX, PFOS en PFOA ook andere PFAS worden geloosd, onderstreept het belang van dit onderzoek. Daarbij is het van belang om eerst zorgvuldig te analyseren in hoeverre het huidige beleid en instrumentarium toereikend zijn. Op de uitkomsten van dit onderzoek kan nog niet worden vooruitgelopen.
Is deze vergunning op basis van een toekomstig gericht lozingsverbod te weigeren?
Bij vergunningverlening wordt uitgegaan van de geldende wet- en regelgeving.
Een vergunning kan niet worden geweigerd op basis van beleid of regels die nog niet zijn behandeld via het parlementaire proces en nog niet zijn vastgesteld.
Is deze vergunning te weigeren op basis van het voorzorgsprincipe? Waarom wel/niet?
Het voorzorgsprincipe houdt in dat de overheid maatregelen moet nemen als er gegronde redenen zijn dat een activiteit ernstige schade zal opleveren voor mens of milieu. Het beoordelingskader voor vergunningverlening geeft uitvoering aan het voorzorgprincipe. Het bevoegd gezag moet een vergunning weigeren wanneer er sprake is van een reëel, ernstig en onvoldoende beheersbaar risico voor mens en milieu. Dit principe wordt toegepast op basis van beschikbare kennis over stoffen, emissies en effecten. Als risico’s kunnen worden beperkt met passende maatregelen, wordt een vergunning met voorwaarden verleend.
In dit geval is de provincie Limburg het bevoegd gezag en zij is voornemens de vergunning te verlenen. De provincie is van mening dat de risico’s zorgvuldig beoordeeld zijn en heeft vastgesteld dat deze beheersbaar en acceptabel zijn binnen het beoordelingskader.
Wat vindt u van het voornemen van de Provincie Limburg om deze vergunning voor onbepaalde tijd te verstrekken?
Het is aan het bevoegd gezag om te bepalen of een vergunning voor bepaalde of onbepaalde tijd wordt verleend. Het verlenen van een vergunning voor onbepaalde tijd betekent echter niet dat de lozing voor altijd op dezelfde manier is toegestaan. Zowel in het geval van een vergunning voor bepaalde tijd als een vergunning voor onbepaalde tijd geldt de wettelijke verplichting dat de vergunning periodiek wordt bezien. Ook aanpassing van Europese en nationale regels werken in deze vergunningen door.
Kan het zijn dat er sneller betere technieken verschijnen die ervoor zorgen dat er sneller en beter PFAS verwijderd kan worden vóór lozing? Vindt u dan ook dat vergunningen als deze niet voor onbepaalde tijd verstrekt moeten worden maar veel sneller herzien moeten kunnen worden?
De ontwikkeling van technieken om PFAS uit afvalstromen of afvalwater te verwijderen staat niet stil. Nieuwe of verbeterde technieken kunnen in de toekomst leiden tot effectievere verwijdering van PFAS voorafgaand aan lozing. Zie ook de beantwoording op vraag 27 hoe het Rijk hieraan bijdraagt. De regelgeving voorziet er daarom in dat vergunningen periodiek worden bezien. Daarbij kan worden getoetst of, mede gezien de stand van de techniek, strengere eisen mogelijk zijn. Dit geldt zowel voor vergunningen die voor bepaalde als voor onbepaalde tijd zijn verleend.
Eerder heeft het lid Gabriëls gevraagd de Kamer te informeren over de mogelijkheden voor het aanpassen van de huidige termijn voor het bezien en indien nodig herzien van vergunningen voor lozingen4. De Kamer is op 18 juli 2025 geïnformeerd over de stand van zaken en de hieraan gerelateerde Europese inbreukprocedure5.
Hebben het bedrijf CFS en de Provincie Limburg of de omgevingsdienst Zuid-Limburg al deelgenomen aan de zogenaamde «Tafel Uitvoering ZZS» in het kader van het impulsprogramma Chemische stoffen? Waarom wel/niet?
Nee, deze partijen hebben niet individueel deelgenomen aan deze tafel. Deze tafel is ingericht met vertegenwoordigers/afgevaardigden van bedrijfsleven (o.a. VNO, VNCI), omgevingsdiensten (OD-NL), en provincies (IPLO). Deze vertegenwoordigers en afgevaardigden kunnen vragen of casussen inbrengen die spelen bij hun achterban.
Is het een idee om deelname aan deze tafel te verplichten in deze casus? Waarom wel/ niet?
Nee. De Uitvoeringstafels onder het Impulsprogramma zijn bedoeld om in gezamenlijkheid producten op te leveren. Zo voorziet de Uitvoeringstafel «PFAS als ZZS» in het opleveren van een wegwijzer voor het omgaan met PFAS als ZZS. Deze wegwijzer kan gebruikt worden door individuele bedrijven en bevoegde gezagen. Hiermee wordt de uitvoering en beoordeling geüniformeerd.
Wat is de rol van het Rijk in deze situatie op het moment dat een decentrale overheid bevoegd gezag is maar er risico’s ontstaan voor milieu, (drink)water en gezondheid door lozingen van verschillende soorten PFAS in een groter gebied?
Zie het antwoord bij vraag 30.
Als deze vergunning verleend wordt, gaat er dan precedentwerking van uit en mogen dan ook op andere plekken PFAS-typen geloosd worden buiten de vergunde PFAS-typen?
Nee, er is geen sprake van precedentwerking. Een vergunning vereist een beoordeling in een individueel geval. Het hangt af van de omstandigheden van het geval of de vergunning kan worden verleend. Denk daarbij aan de toestand van het ontvangende waterlichaam, de stoffen of de hoeveelheden.
Wat vindt u ervan dat het bedrijf CFS niet de best beschikbare technieken gebruikt om PFAS te verwijderen vóór lozing op het riool, zoals ook de ILT aangeeft?
Het is aan de provincie Limburg om te beoordelen of BBT wordt toegepast. Het staat de ILT vrij om net als andere partijen een zienswijze in te dienen. We gaan ervanuit en hebben er vertrouwen in dat het bevoegd gezag deze adviezen meeweegt in haar besluit.
Bent u van mening dat deze vergunning niet verleend kan worden als de best beschikbare technieken voor PFAS-verwijdering NIET gebruikt worden? Waarom wel/niet?
Deze vergunning (voor een milieubelastende activiteit) kan alleen worden verleend als de BBT wordt toegepast. Het is aan het bevoegd gezag om te beoordelen of deze inderdaad worden toegepast.
Hoe wordt precies bepaald wanneer een bedrijf de best beschikbare technieken heeft gebruikt als een bedrijf zelf aangeeft dat het onvermijdelijk is dat er ook onbekende PFAS-typen geloosd zullen gaan worden?
Bij de beoordeling of een bedrijf BBT toepast, geldt dat de initiatiefnemer in alle gevallen verplicht is om de technisch en economisch haalbare maatregelen toe te passen die het meest doeltreffend zijn om emissies, waaronder bijvoorbeeld PFAS, te beperken.
BBT zijn methoden die als effectief en haalbaar worden beschouwd binnen de sector en praktijk, gelet op onder andere de aard van de emissie, de beschikbare technologie en de economische haalbaarheid. Hoe schadelijker de betrokken stoffen, des te zwaarder de eisen die het bevoegd gezag zal stellen aan de inspanningen van de initiatiefnemer. Dit geldt ook wanneer (deels) onbekende PFAS worden geloosd: ook dan moet de initiatiefnemer aantonen dat alle economisch redelijke maatregelen zijn genomen om de emissie zoveel mogelijk te beperken.
Na toepassing van BBT wordt via een immissietoets beoordeeld of de resterende emissie leidt tot overschrijding van milieukwaliteitsnormen, bijvoorbeeld voor de ecologische toestand of de kwaliteit van drinkwaterbronnen. Als op basis van die toets blijkt dat de normen worden overschreden, moet de emissie verder worden beperkt voordat lozing kan worden toegestaan.
Schematische weergave van de beoordelingssystematiek
Bent u bereid bij te dragen aan onderzoek en gebruik van innovaties om wél zoveel mogelijk PFAS verwijderd te krijgen?
Ja, vanuit het Nationaal Groeifonds is er € 135 mln. beschikbaar gesteld om een impuls te geven aan de innovatiekracht, groei en het exportvolume van de Nederlandse watertechnologiesector. Het Uppwater-project richt zich op het hele innovatietraject (onderzoeksfase, pilotfase, demonstratiefase en marktontwikkeling). Binnen Uppwater zijn er vijf focusgebieden gedefinieerd. Een van de focusgebieden is Waterbehandeling 4.0. Binnen dit focusgebied staat kennis en innovatie op het gebied van microverontreiniging (waaronder PFAS) centraal.
Welke rol kunt u pakken, wilt u pakken en gaat u pakken om het milieu gezond te houden en de onrust in het gebied tegen te gaan?
De provincie is als bevoegd gezag verantwoordelijk voor de vergunningverlening en het stellen van voorwaarden aan lozingen. Zij is daarmee primair aan zet bij de bescherming van het milieu en het afwegen van belangen. Dat is ook het geval bij de aanvraag van CFS.
Het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat heeft de systeemverantwoordelijkheid voor het nationale beleid. Het Rijk ondersteunt bevoegde gezagen in hun taak door het bieden van kaders, kennis en samenwerking via onder andere het impulsprogramma Chemische stoffen en de aanpak van Zeer Zorgwekkende Stoffen.
Als het noodzakelijk is, met het oog op een samenhangend en doelmatig waterbeheer, kan de Minister van IenW, met inachtneming van de grenzen van artikel 2.3, derde lid, van de Omgevingswet in het uiterste geval gebruik maken van de instructiebevoegdheid over de uitoefening van een taak of bevoegdheid op het gebied van het beheer van watersystemen of het waterketenbeheer op grond van artikel 2.34 van de Omgevingswet. Dat is echter geen instrument dat lichtvaardig wordt ingezet.
Het ministerie is in nauw contact met de betrokken partijen in de regio en zet zich in om de kennis over de situatie te verzamelen, bij te dragen aan transparantie, en waar nodig te ondersteunen bij het maken van zorgvuldige afwegingen in het belang van een gezonde leefomgeving.
Bent u bereid om contact op te nemen met het Waterschap Limburg, drinkwaterbedrijf Evides, de Provincie Limburg en de gemeente Weert?
Ja, er contact geweest met bovenstaande organisaties ter voorbereiding op de beantwoording van deze Kamervragen.
Gaat u een zienswijze indienen namens het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat vóór 26 augustus? Waarom wel/niet?
Nee, het ministerie vervult een adviserende rol bij het wettelijke kader rond vergunningverlening door medeoverheden, die als bevoegd gezag zelfstandig besluiten nemen binnen het wettelijke kader.
De Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT) heeft wel de taak om toe te zien op correcte toepassing van BBT bij vergunningen door bevoegde gezagen. Dit is vastgelegd in artikel 4.34 van het Omgevingsbesluit. De ILT is onafhankelijk in haar oordeel over bij welke vergunningen een advies ingediend wordt. In dit geval is door de ILT gebruik gemaakt van de mogelijkheid tot een advies. Het is aan het bevoegd gezag om dit advies te betrekken bij de besluitvorming.
Kunt u deze vragen één voor één en met spoed, vóór 26 augustus, beantwoorden?
Ja.
De berichtgeving ‘Sudan lijdt onder ongeziene hongersnood: kinderen sterven, hulp schiet tekort’ |
|
Don Ceder (CU) |
|
Caspar Veldkamp (minister ) (NSC) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Sudan lijdt onder ongeziene hongersnood: kinderen sterven, hulp schiet tekort»?1 en zo ja, hoe beoordeelt u dit artikel?
Wij hebben kennisgenomen van het artikel en delen de daarin genoemde zorgen omtrent het conflict in Soedan.
Welke stappen zet het kabinet, zowel nationaal als in EU-verband, per ommegaande om te voorkomen dat er mensen sterven van de honger in Sudan en op reguliere wijze voldoende voedsel hebben? Is het kabinet bereid om met een «coalition of the willing» te kijken of mogelijke airdroppings of andere manieren van voedselverstrekking mogelijk zijn? Zo nee, waarom niet?
Nederland ondersteunt humanitaire organisaties werkzaam in Soedan bij het werk om de hoogste noden te adresseren. Dit gaat zowel via flexibele financiering – zoals aan de belangrijkste VN-organisaties (waaronder het Wereld Voedselprogramma/WFP en UNICEF) en het Rode Kruis – als via financiering specifiek voor Soedan. Zo financiert Nederland de Dutch Relief Alliance en haar lokale partners en draagt Nederland EUR 16 miljoen bij aan het Soedan Humanitaire Fonds van de VN dat ook lokale burgerinitiatieven, waaronder gaarkeukens ondersteunt.
Humanitaire organisaties blijven zich inspannen om voedsel te brengen naar de gebieden waar de nood het hoogst is. De VN zet zich op het hoogste niveau in om humanitaire toegang te bevorderen en een staakt-het-vuren te bewerkstelligen, opdat hulp de getroffen bevolking kan bereiken. Een humanitaire pauze met vrije toegang is cruciaal voor de belegerde stad El Fasher, waar WFP al een jaar geen voedsel heeft kunnen brengen en mensen nauwelijks toegang hebben tot voedsel.
Humanitaire actoren en donoren zijn voortdurend in gesprek over de beste manieren om hulp bij de mensen in nood te krijgen. Omdat de noden kolossaal zijn – terwijl de via airdrops te vervoeren volumes gering zijn – vormen airdrops geen wezenlijk alternatief voor transport over land. Bovendien is er voor airdrops, net als voor andere vormen van hulp, toestemming nodig van strijdende partijen.
Op welke wijze en via welke partijen is er sinds begin 2025 voedsel Sudan binnengekomen? Om hoeveel ton voedsel gaat dat? Welke rol heeft Nederland hierin gehad? Welke feitelijke blokkades zijn er momenteel om te voorkomen dat er voldoende voedsel het gebied en de vluchtelingenkampen binnenkomt? Indien het om de veiligheidssituatie ter plekke gaat, welke rol kan Nederland in nationaal of EU-verband betekenen om ervoor te zorgen dat voedsel op een veilige wijze onschuldige burgers kan bereiken?
Sinds begin 2025 is via diverse kanalen en geografische locaties voedselhulp aan Soedan geleverd: via WFP, UNICEF, UNHCR en OCHA maar ook via ECHO en internationale NGO's waaronder de DRA. Daarnaast verbouwt Soedan ook zelf voedsel, dat ook binnen Soedan wordt aangewend om de honger te bestrijden, ook al is dit onevenwichtig verdeeld over het land. Echter, voedsel in Soedan krijgen betekent nog niet dat het voedsel de bevolking ook direct bereikt. Er is dan ook geen exact cijfer te geven hoeveel ton voedsel er voor de bevolking beschikbaar is. Wel heeft WFP aangegeven dat zij sinds de start van het jaar ongeveer 112.000 ton aan voedsel heeft geïmporteerd.
Blokkades voor humanitaire hulp bestaan uit bureaucratische procedures, zoals vergunningen voor vervoer; gebrek aan begaanbare wegen, trucks die kapotgaan of vastlopen in de modder (regentijd), afpersing bij checkpoints, roof van de goederen en de onveiligheid voor humanitaire werkers die het voor hen moeilijk maakt hulp te verlenen en hulpgoederen te distribueren.
Nederland zet daarom, naast humanitaire hulp, daar waar mogelijk in op versterking van de Soedanese voedselproductie en versterking van de private sector. Lokale actoren weten, zo is gebleken, vaak beter hun weg te vinden naar afgelegen gebieden dan internationale actoren.
Nederland oefent samen met andere donoren druk uit op de VN en, via de VN en de EU (ECHO), op de Soedanese autoriteiten om meer voedsel te (laten) transporteren naar die delen van het land waar de noden het hoogst zijn. Dit zijn met name, maar niet uitsluitend, gebieden die niet onder de controle van de Soedanese overheid zijn.
In eerdere beantwoording van Kamervragen van de leden Ceder, Dobbe en Boswijk stelde u: «Bij de Raad Buitenlandse Zaken van november 2024 heeft de Minister van Buitenlandse Zaken het belang benadrukt van intensievere betrokkenheid van de EU en voorgesteld een EU-kerngroep te vormen.»; op welke wijze heeft dit verder invulling gekregen? Is het kabinet van mening dat dit voldoende is geweest? Zo nee, wat is hier een verklaring voor?2
De EU-kerngroep is operationeel, met toezeggingen op ministerieel niveau van zes lidstaten en deelname op ambtelijk niveau van nog eens vijf lidstaten. De kerngroep komt regelmatig bijeen en biedt een platform voor coördinatie van diplomatieke boodschappen en gezamenlijke acties richting Soedan. Nederland zet zich hier actief voor in. Tegelijkertijd blijft de situatie in Soedan ernstig verslechteren, waardoor de behoefte aan internationale aandacht en actie onverminderd groot is. Het kabinet acht het daarom van belang de inspanningen binnen de kerngroep voort te zetten en waar mogelijk te intensiveren.
Klopt het dat Sudan momenteel het grootste humanitaire conflict ter wereld is? Zo ja, is het kabinet van mening dat de Nederlandse inzet voldoende is geweest? Is het kabinet van mening dat dit conflict voldoende aandacht van de internationale gemeenschap krijgt en zo nee, waarom niet? Wil het kabinet zich als kartrekker inzetten om er alles aan te doen om te voorkomen dat de hongersnood nog meer verslechterd?
Als gevolg van het conflict kent Soedan momenteel de grootste humanitaire- en ontheemdingscrisis ter wereld. De crisis in Soedan krijgt echter relatief minder aandacht van de internationale gemeenschap dan bijvoorbeeld de crises in Gaza en Oekraïne. Het is lastig om feitelijk vast te stellen waar dit door komt. Nederland spant zich desalniettemin in voor meer internationale aandacht en diplomatieke oplossingen voor de crisis in Soedan. Dit doen we door een voortrekkersrol te spelen binnen de EU kerngroep, via de recente toetreding tot de Soedan-kerngroep bij de Mensenrechtenraad in Genève en door tijdens de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties (AVVN) aandacht te vragen voor de situatie in Soedan.
Het is echter duidelijk dat de Nederlandse inzet alleen het conflict in Soedan niet kan oplossen.
Om te voorkomen dat de hongersnood nog verder verslechtert, is dan ook niet alleen meer aandacht van de bredere internationale gemeenschap nodig, maar ook onmiddellijke hulp voor de Soedanese bevolking. Daarom draagt Nederland via bilaterale en multilaterale kanalen bij aan humanitaire en ontwikkelingshulp ten behoeve van de Soedanese bevolking, parallel aan diplomatieke inspanningen om duurzame vrede te bevorderen en te zorgen dat deze hulp terecht komt waar deze zo hard nodig is.
Zijn er inmiddels signalen binnen van Nederlandse of EU-bedrijven die alsnog conflictmineralen zoals goud via Sudan inkopen? Zo ja, welke stappen zijn er tot nu toe ingezet tegen deze bedrijven? Is het kabinet bereid om de situatie tijdens de eerstvolgende Raad Buitenlandse Zaken aan te kaarten en de andere EU-landen op te roepen tot een gezamenlijke inzet? Zo nee, waarom niet?
Wanneer Nederlandse (en Europese) bedrijven boven bepaalde drempelwaarden de zogeheten conflictmineralen importeren hebben zij, op basis van de Europese Conflictmineralenverordening (Verordening 2017/821), een gepaste zorgvuldigheidsverplichting. Dat betekent dat zij potentiële negatieve effecten op mens en milieu in hun waardeketens moeten identificeren en waar mogelijk tegen moeten gaan. Het toezicht op de gepaste zorgvuldigheidsverplichtingen verankerd in de Europese conflictmineralenverordening wordt in elke lidstaat toevertrouwd aan de nationale bevoegde autoriteit (toezichthouder). In Nederland is dat de Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT), die sinds 2022 toezicht houdt op de naleving van de verplichtingen. Ondersteunend aan de verordening bestaat er een indicatieve, niet-uitputtende lijst van conflict- en hoogrisicogebieden3. Dertien regio’s in Soedan staan op deze lijst. Er was in 2024 geen signaal dat import rechtstreeks afkomstig was uit een conflict- of hoogrisicogebied. Volgens het ILT-jaarverslag 20244 was er in 2023 geen import rechtstreeks afkomstig uit een conflict- of hoogrisicogebied. Een oproep tot een gezamenlijke inzet op dit punt ligt dan ook niet voor de hand.
Wat is er uit het Franse onderzoek ten aanzien van het wapenexportbeleid gekomen en hoe beoordeelt Nederland dit?
Conform de toezegging gedaan tijdens de begrotingsbehandeling van het Ministerie van Buitenlandse Zaken is de Kamer via de geannoteerde agenda voor de RBZ van december 2024 geïnformeerd over contact met de Franse autoriteiten naar aanleiding van mediaberichtgeving over militaire goederen van Franse makelij die in Soedan terecht zouden zijn gekomen. De Franse autoriteiten nemen deze berichtgeving zeer serieus. Het kabinet heeft vertrouwen in het Franse wapenexportcontrolebeleid. Het is niet aan het kabinet om in te gaan op de uitkomsten van het Franse onderzoek. Ten aanzien van het risico op omleiding van militaire goederen naar Soedan blijft het kabinet conform staand beleid voor elke vergunningaanvraag zorgvuldig toetsen. In dat proces van toetsing wordt ook secuur gekeken naar het risico dat goederen door omleiding in Soedan terechtkomen. Daar waar een duidelijk risico wordt geconstateerd, wordt een vergunningaanvraag afgewezen.
Kan het kabinet deze spoedvragen individueel beantwoorden en uiterlijk voor 8 augustus 2025?
Nee, door de korte tijd tussen het ontvangen van de vragen en de voorgestelde deadline was dit niet mogelijk.
Het onderhandelaarsresultaat voor de nieuwe cao van de politie |
|
André Flach (SGP), Diederik van Dijk (SGP) |
|
David van Weel (minister , minister ) , Judith Uitermark (minister ) (NSC) |
|
![]() |
Bent u bekend met het onderhandelaarsresultaat over de nieuwe collectieve arbeidsovereenkomst (cao) van de politie?1
Erkent u dat het voor een samenleving van zeer wezenlijk belang is om algemeen erkende rust- en feestdagen te hebben? Onderkent u dat regelingen die deze dagen inwisselbaar maken op basis van individuele voorkeur tot uitholling van deze algemeen erkende dagen kunnen leiden, aangezien het collectieve karakter kenmerkend is voor deze dagen?
Waarom heeft u gelet op het essentiële karakter van algemeen erkende rust- en feestdagen niet gekozen voor uitdrukkelijke voorafgaande betrokkenheid van het parlement voordat daadwerkelijk wijzigingen worden doorgevoerd bij belangrijke organisaties zoals de Nationale Politie? Vraagt een zorgvuldige omgang met deze feestdagen niet om goed onderbouwde publieke afwegingen in plaats van voldongen feiten na besloten onderhandelingen in cao-kamertjes?
Waarom meent u dat het acceptabel is dat de Nationale Politie de status van de algemeen erkende christelijke feestdagen onder druk zet door de mogelijkheid deze dagen in te wisselen en de toelage voor deze dagen af te schaffen, terwijl deze feestdagen duidelijk verankerd zijn in wetgeving zoals de Algemene termijnenwet? Hoe is dit te rijmen met de verantwoordelijkheid van de politie om het algemeen erkende karakter van de Nederlandse cultuur en traditie juist aan te voelen en te respecteren?
Uit welke gegevens zou blijken dat bij een groot deel van het personeelsbestand van de politie behoefte bestaat aan het inwisselen van algemeen erkende feestdagen? Berust deze wijziging op breed gedeelde werkelijke wensen of heeft dit vooral te maken met ideologische overwegingen?
Kunt u aangeven welke overwegingen en onderbouwing ten grondslag hebben gelegen aan de keuze om de tweede Paasdag, de Hemelvaartsdag en de tweede Pinksterdag inwisselbaar te maken? Waarom is bijvoorbeeld niet gekozen voor de tweede Kerstdag in plaats van de Hemelvaartsdag?
Hoe geeft u er rekenschap van dat de politie door het bieden van ruimte om feestdagen in te wisselen met het oog op diversiteit en inclusie juist bijdraagt aan vervreemding bij miljoenen Nederlanders die de waarde inzien van de niet voor niets algemeen erkende nationale feestdagen? Is de politie nog inclusief voor alle Nederlanders?
Onderkent u dat het voor het toekennen van een individueel recht om de genoemde drie algemeen erkende feestdagen te kunnen inwisselen niet vereist is om in artikel 12, vierde lid, onderdeel b, van het Besluit algemene rechtspositie politie (Barp) deze feestdagen voor alle ambtenaren van de politie uit de lijst met feestdagen te verwijderen? Kunt u aangeven dat het de bedoeling is om het beoogde individuele recht op zodanige wijze te regelen dat in het Barp niet in algemene zin een beperking van de lijst met feestdagen ontstaat?
Bent u bereid deze vragen te beantwoorden ruim voordat een wijziging van het Barp vastgesteld wordt? Bent u bovendien bereid de voorgenomen wijziging van het Barp aan de Kamer toe te sturen?
Kunt u bevestigen dat het niet wenselijk is dat andere onderdelen van de Rijksoverheid meegaan in het relativeren van bepaalde algemeen erkende feestdagen op basis van een individualistische cultuur?
Welke concrete stappen heeft u ondernomen naar aanleiding van de op 15 april 2025 aangenomen motie van de leden Van Zanten en Vermeer waarmee de Kamer heeft uitgesproken dat de CO2-rapportageplicht voor woon-werkverkeer en zakelijk verkeer afgeschaft moet voor bedrijven tot 250 medewerkers?1 2
Welke concrete stappen gaat u zetten ter uitvoering van de motie?
Bent u van mening dat deze rapportageverplichting in de praktijk een grote administratieve belasting vormt voor kleinere ondernemers zoals installateurs of winkeliers, die doorgaans niet beschikken over uitgebreide boekhoudcapaciteit of ICT-systemen?
Herinnert u zich tevens de motie van dezelfde indieners waarin wordt verzocht te komen met sectorale regeldrukreductieprogramma’s per mkb-indicatorbedrijf, gericht op het realiseren van een totale regeldrukvermindering van 20 procent?
Hoe is er uitvoering gegeven aan deze motie tussen het lezen van deze Kamervragen en het aannemen van de motie op 15 april?
Welke sectoren zijn betrokken bij deze reductieprogramma’s?
Hoe beoordeelt u de daling van het ondernemersvertrouwen in het tweede kwartaal van 2025 tot -7,5, aldus de Conjunctuurenquête van het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS)?
Welke aanvullende stappen gaat u, bovenop de moties van de leden van Zanten en Vermeer, nemen om deze ervaren regeldruk meetbaar te verminderen?
Welke conclusies trekt u uit deze recente trends?
Ziet u de noodzaak tot uitvoering van de eerder aangehaalde moties van Van Zanten en Vermeer?
Wanneer kan de Kamer terugkoppeling verwachten van deze aangenomen moties?
Nederlandse subsidies voor waterstofprojecten waarvan het klimaatvoordeel in het buitenland belandt |
|
Henk Vermeer (BBB) |
|
Sophie Hermans (minister , minister ) (VVD) |
|
![]() |
Klopt het dat Air Liquide circa 50 miljoen euro subsidie uit de Subsidieregeling grootschalige productie volledig hernieuwbare waterstof via elektrolyse (OWE) ontvangt voor de bouw van een waterstoffabriek op de Maasvlakte?
Ja. Alle toegekende subsidiebedragen zijn inmiddels gepubliceerd op de website van de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO).1
Klopt het dat 65% van de geproduceerde waterstof wordt geleverd aan TotalEnergies in Antwerpen?
Air Liquide en TotalEnergies hebben in een eigen persbericht aangekondigd dat TotalEnergies in Antwerpen 130 megawatt (MW) van de capaciteit van de elektrolyser gaat afnemen. Dat is 65% van de totale capaciteit van 200 MW, een van de grootste in Europa. Deze investering van Air Liquide levert een belangrijke bijdrage aan de ontwikkeling van de waterstofmarkt en ons verdienvermogen, die zonder de OWE-regeling niet had plaatsgevonden. De OWE is dus naast klimaatwinst ook van belang voor onze economie.
Klopt het dat de CO2-reductie die daaruit voortvloeit, in België wordt geboekt en niet in Nederland?
Nee, dat klopt niet per se. Het is goed mogelijk dat de CO2-reductie in Nederland plaatsvindt, omdat Air Liquide nu ook in Nederland fossiele waterstof maakt. In welk land de CO2-reductie wordt geboekt hangt af van waar de productie van fossiele waterstof vermindert als gevolg van de realisatie van de elektrolyser, en hangt niet af van de locatie van de afname. Met de elektrolyser vervangt Air Liquide de productie van fossiele waterstof uit aardgas door hernieuwbare waterstof geproduceerd met hernieuwbare elektriciteit afkomstig van Nederlandse windparken op de Noordzee.
Air Liquide heeft meerdere productie-installaties in Nederland waarvan de waterstof wordt ingevoed op het distributienetwerk van Air Liquide en geleverd aan klanten in Nederland, België en Frankrijk. Als zo de productie van fossiele waterstof in Nederland wordt vervangen door hernieuwbare waterstof, vindt de gerealiseerde CO2-reductie in Nederland plaats.
Kunt u aangeven welk deel van de klimaatwinst van dit project aan Nederland kan worden toegerekend?
Nee, zie hiervoor ook het antwoord op vraag 3. De toerekening van CO2-reductie is afhankelijk van de plek van de productie-installaties van fossiele waterstof uit aardgas die minder gaan produceren. Air Liquide rapporteert over de CO2-uitstoot van deze productie-installaties van fossiele waterstof voor het Europese emissiehandelssysteem (ETS) aan de Nederlandse Emissieautoriteit (de NEa, toezichthouder), dus uiteindelijk wordt op die manier duidelijk hoeveel CO2-reductie Air Liquide in Nederland realiseert.
Voor hoeveel van de overige OWE-projecten geldt dat (een deel van) de waterstofexport leidt tot CO2-winst buiten Nederland?
Bij de subsidieaanvragen geven de aanvragers verschillende bedrijven op als mogelijke afnemers. Van de elf projecten die subsidie krijgen zijn er drie projecten waarvoor aanvragers aangegeven hebben (een deel van de) waterstof te willen leveren aan buitenlandse afnemers. Aan welke afnemer(s) deze aanvragers uiteindelijk waterstof gaan leveren is nu nog onbekend, de projecten zijn immers nog in een relatief vroeg stadium. Om die reden is het niet duidelijk of de geproduceerde waterstof daadwerkelijk naar het buitenland gaat. Dat hangt ook af van aanwezigheid van grensoverschrijdende infrastructuur. Bovendien hangt de realisatie van CO2-winst – zoals toegelicht in antwoord op vraag 3 – af van de plek waar de productie van fossiele waterstof uiteindelijk vermindert. Als de productie van fossiele waterstof in Nederland wordt vervangen door hernieuwbare waterstof, vindt de CO2-winst plaats in Nederland, ook wanneer de waterstof aan het buitenland geleverd wordt.
Heeft u bij de subsidieverlening eisen gesteld over waar de klimaatwinst moet neerslaan? Zo nee, waarom niet?
Nee, er zijn geen eisen gesteld over waar de klimaatwinst moet neerslaan, net zoals bij andere subsidies waarvoor geldt dat subsidieontvangers hun producten kunnen exporteren. Punt 33 van het CEEAG-staatsteunkader, op basis waarvan de OWE is getoetst en goedgekeurd, stelt dat steun niet met de interne markt verenigbaar kan worden verklaard als de gesteunde activiteit, steunmaatregel of de daaraan gekoppelde voorwaarden leiden tot een schending van bepalingen van het Unierecht. Kwantitatieve uitvoerbeperkingen of maatregelen van gelijke werking zijn eveneens verboden onder artikel 35 van het Verdrag betreffende de werking van de EU. Het stellen van een voorwaarde dat bijvoorbeeld de geproduceerde volledig hernieuwbare waterstof uitsluitend in Nederland mag worden gebruikt, kan kwalificeren als een dergelijke maatregel. Een dergelijke voorwaarde is naar verwachting daarmee juridisch niet te rechtvaardigen, omdat een doel van de maatregel het verminderen van broeikasgassen is, en deze doelstelling zowel nationaal als grensoverschrijdend in de EU kan worden gerealiseerd.
Onder welke Europese regels is het verboden om bij subsidies te eisen dat de opbrengst in Nederland wordt benut?
Zie het antwoord op vraag 6. Daarnaast heeft het project van Air Liquide ook subsidie gekregen onder de IPCEI (Import Project of Common European Interest) Waterstof. De Europese Commissie vereist voor deze subsidie dat nationale projecten integreren op Europese schaal en een aanzienlijke bijdrage leveren aan de interne markt met als doel een Europese waardeketen voor waterstof te creëren. Door schaalvoordelen kan zo productie en het gebruik van hernieuwbare waterstof sneller concurrerend worden ten opzichte van fossiele alternatieven.
Deelt u de mening dat Nederlandse subsidie niet moet leiden tot buitenlandse CO2-reductie? Zo nee, waarom niet?
Nee, deze mening deelt het kabinet niet. In algemene zin ziet het kabinet het verminderen van de CO2-uitstoot als een mondiale opgave, klimaatverandering is immers een grensoverstijgend probleem. De effectiviteit van klimaatbeleid is er sterk bij gebaat als landen gebruik kunnen maken van elkaars sterke punten en samen schaalvoordelen realiseren. Europese kaders stimuleren daarom ook samenwerking over landsgrenzen heen. Subsidies die bijdragen aan emissiereductie binnen de EU kunnen dus niet los worden gezien van bredere Europese afspraken.
Daarnaast ontlenen veel Nederlandse bedrijven in de energiesector en industrie juist hun waarde aan de export. In die zin verschillen zij niet veel van andere sectoren die profiteren van de export, zoals de landbouw. Nederlandse producenten leveren duurzame energie, zoals hernieuwbare waterstof, en duurzame materialen en producten aan buitenlandse afnemers. Als deze afnemers door de Nederlandse bijdrage kunnen verduurzamen, leidt dat op een efficiënte wijze tot CO2-reductie in de gehele keten. Juist dit type samenwerking is cruciaal voor de transitie van energie-intensieve industrieën; het beperken van subsidies tot nationale grenzen staat de effectiviteit van beleid in de weg. Bovendien geldt dat export gepaard kan gaan met het vervangen van fossiele productie in Nederland door duurzame productie. In dat geval vindt de CO2-reductie in Nederland plaats, ook als de afnemer zich over de grens bevindt.
In het bijzonder is deze dynamiek ook van toepassing op de OWE. De OWE stimuleert de productie van hernieuwbare waterstof in Nederland en draagt daarmee bij aan CO2-reductie, de opbouw van een duurzaam energiesysteem en de realisatie van een volwassen waterstofmarkt. Door productie te stimuleren, versnelt de regeling de verlaging van de kostprijs van hernieuwbare waterstof. Tegelijkertijd versterkt de subsidie de internationale concurrentiepositie van Nederland als aantrekkelijke vestigingsplaats voor waterstofprojecten en daaraan verbonden waardeketens, en versterkt het de leveringszekerheid. Dit komt ten goede aan werkgelegenheid, innovatie en groene groei in Nederland. Ook wanneer een deel van het OWE-budget uiteindelijk ten goede komt aan een buitenlandse afnemer is de subsidie daarom van strategisch belang voor de Nederlandse economie.
Hoeveel Nederlandse bedrijven zijn bij deze subsidieronde buiten de boot gevallen ten gunste van buitenlandse spelers?
Alle projecten die in deze subsidieronde hebben meegedaan en niet op inhoudelijke gronden zijn afgewezen, hebben subsidie gekregen. Er is dus geen verdere rangschikking geweest. Het is verder ook de vraag of dat juridisch zou kunnen (zie antwoord vraag 6) en wat een Nederlands bedrijf is: veel bedrijven die al jaren actief zijn in Nederland en hier werken aan waterstofprojecten hebben een buitenlandse aandeelhouder. Hun projecten kunnen desalniettemin bijdragen aan CO2-reductie in Nederland (zie antwoord vraag 7). Het kabinet vereist bij de OWE-regeling en vergelijkbare subsidies wel altijd dat de projecten in Nederland plaatsvinden om zo de investeringen ook hier neer te laten slaan.
Hoeveel van de 700 miljoen euro aan OWE-subsidie komt terecht bij projecten die hoofdzakelijk leveren aan het buitenland?
De totale subsidie voor projecten die volgens de subsidieaanvragen de waterstofproductie hoofdzakelijk beogen te exporteren is circa € 120 miljoen. Een deel van de productie van deze projecten is echter ook bestemd voor Nederlandse afnemers. Deze projecten noemen namelijk bij subsidieaanvraag verschillende bedrijven als mogelijke afnemers in het buitenland en in Nederland. Aan welke afnemer(s) deze aanvragers uiteindelijk waterstof gaan leveren is nu nog onbekend, de projecten zijn immers nog in een relatief vroeg stadium.
Kunt u aangeven of, en zo ja hoe, Nederland bij dit soort grensoverschrijdende projecten recht houdt op de CO2-reductie in internationale of ETS-boekhouding?
Voor grensoverschrijdende projecten geldt dat wordt gekeken waar de CO2-reductie (scope 1 emissiereductie) plaatsvindt. In het geval van Air Liquide zal de hernieuwbare waterstof, geproduceerd in Rotterdam, in worden gezet ter vervanging van fossiele waterstof die op verschillende locaties in Nederland, België of Frankrijk kan worden geproduceerd. De emissiereductie die daar het gevolg van is, zal meetellen in de nationale emissieregistratie van het land waar de installatie voor fossiele waterstofproductie is gevestigd. Het ETS, en de monitoring en rapportage van emissies, geldt op bedrijfsniveau.
Bent u bereid om de Nederlandse subsidies waarmee buitenlandse CO2-reductie wordt gerealiseerd, per direct stop te zetten? Zo nee, waarom niet?
Nee, zie het antwoord op vraag 8.
De AI-explosie van kinderporno |
|
Diederik van Dijk (SGP) |
|
David van Weel (minister , minister ) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht waaruit blijkt dat het aantal meldingen van kinderporno schrikbarend is gestegen, onder meer door Artificiële Intelligentie (AI) en de opkomst van versleutelde chatapplicaties?1
Herkent u de in het artikel gedane waarschuwende waarnemingen, onder meer met betrekking tot het feit dat voor het trainen van AI-modellen daadwerkelijk materiaal van echte kinderen wordt gebruikt, maar ook de glijdende schaal in de ernstigheid van het gebruik? Wat is uw reflectie hierop?
Welke extra inzet staat u voor ogen om genoemde verschrikkelijke praktijken, die blijkbaar in omvang en ernst toenemen, in te dammen? Is hier sprake van een groeiende inzet (opsporing etc.) die recht doet aan ernst en omvang van kinderporno, mede in relatie tot AI?
Wat zijn de voornaamste knelpunten om dit fenomeen daadwerkelijk aan te pakken? Hoe staat het met personele capaciteit, benodigde expertise, hoogwaardige opsporingstechniek, toereikende financiën en prioritering? Op welke vlakken is intensivering geboden?
Hoe verloopt de samenwerking met uw partners op EU-niveau om deze praktijken doeltreffend aan te pakken? Wat zijn hier de belangrijkste obstakels en hoe wordt daarop geacteerd? Met welke resultaten?
Wat kunt u zeggen over pakkans en effectiviteit van opsporing door politie en justitie? Hoe vaak worden er concreet straffen opgelegd in dit soort zaken?
Welke samenwerking heeft u met bedrijven die actief zijn in het genereren van AI om dit misbruik ervan tegen te gaan? Werken bedrijven voldoende mee en wat levert dit op?
Wat is bekend omtrent de bewustwording van burgers omtrent ernst en consequenties – drempelverlagend voor werkelijk misbruik, normalisatie onder jonge kinderen e.d., zoals benoemd in het betreffende artikel – van het kijken naar kinderporno, al dan niet met gebruikmaking van AI? Hoe kan die bewustwording worden vergroot onder jong en oud? Bent u bereid hierover advies in te winnen bij op dit terrein deskundige (communicatie)experts?
Welke mogelijkheden ziet u om via publiekscampagnes mensen ervan te doordringen dat ook achter het bekijken van namaakbeelden écht misbruikmateriaal van échte kinderen schuilt? Ziet u hierin meerwaarde om deze campagnes uit te breiden en zo ja, hoe?
De schriftelijke vragen van 18 april 2025 (2025Z07899) over Mohammed B. |
|
Geert Wilders (PVV), Emiel van Dijk (PVV) |
|
David van Weel (minister , minister ) |
|
![]() |
Bent u bekend met de schriftelijke vragen die de PVV op 18 april 2025 heeft ingediend naar aanleiding van het bericht dat Mohammed B. weer op vrije voeten is en aanwezig was bij een sit-in?1
Ja, daar ben ik bekend mee.
Waarom heeft u deze vragen na 102 dagen nog steeds niet beantwoord?
De beantwoording van de Kamervragen is vertraagd doordat er afstemming nodig was met verschillende (keten)partners. Dit was noodzakelijk om tot een volledige beantwoording van de vragen te komen. De afstemming vergde meer tijd dan vooraf was ingeschat, waardoor de beantwoording later is verstuurd dan de gebruikelijke termijn.
Bent u bekend met de uitspraak van de rechter in de Jodenjacht-zaak, waarin Mohammed B. is veroordeeld en waarbij hij 19 dagen voorwaardelijk opgelegd heeft gekregen?2
Ja, ik ben bekend met deze uitspraak.
Deelt u de mening dat het openlijk verheerlijken van de terroristische organisatie Hamas met leuzen en een zichtbaar «Hamas-beweging»-embleem, het herhaaldelijk deelnemen aan illegale demonstraties en het aanvallen van de aanhoudingseenheid van de politie op 27 juli 2025 in Amsterdam wél degelijk strafbare feiten zijn, en dat hij dus per direct opgepakt dient te worden, vervolgd moet worden en onmiddellijk zijn voorwaardelijke straf moet uitzitten? Zo nee, waarom niet?3 4 5 6
Het is aan het Openbaar Ministerie om eventuele strafbare feiten te onderzoeken en te bepalen of verdachten worden vervolgd. Daarna is het aan de rechter om te oordelen over de zaak. In algemene zin is het kabinet voornemens om het openlijk betuigen van steun aan terroristische organisaties en het verheerlijken van terrorisme strafbaar te stellen, beide met een hoog strafmaximum. Het wetsvoorstel hiertoe is in openbare consultatie gegeven, die inmiddels is gesloten. Nadat de consultatieadviezen zijn verwerkt, zal het wetsvoorstel voor advies worden voorgelegd aan de Raad van State.
Wanneer stelt u paal en perk aan antisemitisch geweld en wordt deze Syriër met Palestijnse achtergrond het Nederlandse paspoort of verblijfstitel afgenomen en het land uitgezet?
In algemene zin veroordeelt het kabinet alle vormen van antisemitisme en antisemitisch geweld in de samenleving. Mede daarom heeft het kabinet de strategie bestrijding antisemitisme opgesteld, die op 22 november 2024 naar uw Kamer is verzonden.7 In de strategie wordt een breed pakket van maatregelen aangekondigd om antisemitisme te bestrijden op alle terreinen waar het zich voordoet. Op 4 juli jl. heeft uw Kamer een voortgangsbrief ontvangen over de stand van zaken van deze maatregelen.
Kunt u deze vragen en de vragen van 18 april 2025 zo spoedig mogelijk beantwoorden, en in elk geval vóór eind augustus?
De vragen zijn binnen de reguliere termijn beantwoord.
De explosieve stijging van fraude met visa en phishing |
|
Barbara Kathmann (PvdA), Songül Mutluer (PvdA) |
|
David van Weel (minister , minister ) , van Marum |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht: «Fraude met visa explodeert, Nederlandse vakantiegangers al voor tienduizenden euro’s opgelicht: hier moet je op letten»? (De Telegraaf, 23 juli)
Hoeveel meldingen van fraude bij visumaanvragen zijn er tot nu toe gedaan? In hoeveel gevallen ging dit om phishing?
Hoe verhoudt het aantal gemelde gevallen via de Fraudehelpdesk zich tot officiële aangiften bij politie en meldingen bij visumverlenende instanties?
Wat is de rol van reizigers-adviesportals en luchtvaartmaatschappijen in het informeren over officiële visumkanalen? Wordt er samengewerkt om nepwebsites actief te signaleren?
Wat doet u om online fraude via phishing te voorkomen en te bestrijden, onder andere bij visumaanvragen? Zijn deze maatregelen effectief gebleken?
Hoeveel gevallen van phishing zijn er jaarlijks in Nederland? Welk aandeel van de gevallen van online oplichting betreft phishing?
Bent u bekend met Belgische phishing-schild, het BAPS-Systeem, waarmee in 2024 zo’n 1,6 miljoen verdachte links zijn gedetecteerd en omzeild op basis van meldingen van burgers?1
Kunt u nader toelichten wat het doel en de reikwijdte is van de pilot met een Anti-Phishing Shield (APS) die u heeft aangekondigd in deze zomer?2 Welke partijen zijn hier bij betrokken?
Wanneer verwacht u de uitkomsten van deze pilot? Koppelt u deze terug aan de Kamer met een voorstel voor vervolgstappen?
Op welke manier is de Autoriteit Consument & Markt als toezichthouder betrokken bij de pilot? Hoe gaat u tegemoetkomen aan zorgen over netneutraliteit?
Wat doet u nog meer om slachtoffers van phishing te voorkomen? Hoe stimuleert u commerciële oplossingen om verdachte websites te blokkeren, met respect voor netneutraliteit?
Kunt u deze vragen afzonderlijk van elkaar beantwoorden?
Het artikel Zuyderland 21,5 miljoen euro in de plus |
|
Claudia van Zanten (BBB) |
|
Daniëlle Jansen (NSC) |
|
![]() |
Bent u op de hoogte van het feit dat Zuyderland in 2024 een winst van 21,5 miljoen euro heeft geboekt, waarvan 13,7 miljoen euro afkomstig is van het medisch centrum?1 Hoe beoordeelt u deze winst in het licht van de aanhoudende personeelsproblemen en de afschaling van zorg in Heerlen?
Bent u van mening dat het moreel onhoudbaar is dat een ziekenhuis winst maakt terwijl het tegelijkertijd essentiële zorg afbouwt en personeelstekorten laat voortbestaan?
Bent u het eens met de stelling van de Nederlandse Vereniging van Spoedeisendehulpartsen (NVSHA) dat ziekenhuizen niet zouden moeten kiezen voor winstgevende planbare zorg, als dat ten koste gaat van spoedeisende hulp?
Waarom is er, ondanks deze miljoenenwinst, geen volledige investering gedaan in het behoud van personeel in Heerlen?
Kunt u uitsluiten dat de winst van Zuyderland is gebruikt voor andere doeleinden dan het versterken van de personeelscapaciteit in Heerlen? Zo nee, bent u bereid een onafhankelijk onderzoek te laten uitvoeren naar de besteding van deze winst?
Hoe beoordeelt u het feit dat Zuyderland miljoenen winst maakt, maar tegelijkertijd de acute geboortezorg in Heerlen wil verplaatsen naar Sittard-Geleen vanaf 2030? Is dit niet in strijd met het principe van passende en bereikbare zorg voor iedereen, zeker in een regio als Parkstad?
Wat zegt het over het zorgsysteem dat inwoners van Heerlen op de publieke tribune moeten plaatsnemen om gehoord te worden, terwijl hun ziekenhuis winst maakt maar hun zorg verdwijnt? Wat zegt dit over de zeggenschap van burgers in de regio over hun eigen zorgvoorzieningen?
In het licht van dat u stelt dat de verantwoordelijkheid voor personeelsbeleid bij het ziekenhuis ligt; als een ziekenhuis winst maakt en toch personeelstekorten laat voortbestaan, is dat dan geen falend beleid? Waarom grijpt u hier niet in?
Welke stappen had Zuyderland kunnen nemen om voldoende personeel voor spoedeisende hulp (SEH) en acute verloskunde te werven? Zijn die voldoende bewandeld?
Hoeveel mensen zijn er bij Zuyderland vertrokken door aanpassingen in het totale salaris, bonus en toeslagenpakket?
Bent u bereid om met Zuyderland, CZ, de gemeente Heerlen en regionale partners in gesprek te gaan over het verplicht investeren van winsten in personeel en zorgbehoud, in plaats van afschaling?
Wat is uw visie op het feit dat ziekenhuizen winst maken in een publiek zorgstelsel? Bent u bereid om wetgeving aan te passen zodat winsten verplicht worden geïnvesteerd in zorgpersoneel en regionale zorginfrastructuur?
Welke rol heeft zorgverzekeraar CZ gespeeld in de besluitvorming over de toekomst van de locatie Heerlen en de inzet van de winsten, gezien de uitspraak van de voorzitter van de Raad van Bestuur Zuyderland: «Wie betaalt, bepaalt»?2
Kunt u toezeggen om in de reactie op de rapporten over budgetbekostiging van de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) aan te geven op welke momenten welke stappen in het groeipad worden gezet, en daarbij concrete invoeringsdeadlines benoemen?
Het bericht “Kabinet wil extra maatregelen tegen Israël en roept ambassadeur op matje” |
|
Eric van der Burg (VVD) |
|
Caspar Veldkamp (minister ) (NSC) |
|
![]() |
Kan het kabinet bevestigen dat de inzet nog steeds een staakt-het-vuren is en vrijlating van de gijzelaars?1
Ja. De oorlog in de Gazastrook moet stoppen, er moet een staakt-het-vuren worden bereikt en alle gijzelaars moeten worden vrijgelaten door Hamas. Daar is de Nederlandse inzet op gericht.
Hoe uit zich deze inzet?
Het kabinet betreurt dat de onderhandelingen tussen Israël en Hamas zijn vastgelopen en roept de partijen op terug te keren naar de onderhandelingstafel. Het kabinet ziet dat Hamas forse (mede-)verantwoordelijkheid toekomt voor het uitblijven van het staakt-het-vuren. Daarom blijft Nederland voortrekker voor aanvullende EU-sancties tegen Hamas en Palestinian Islamic Jihad. Een onmiddellijk staakt-het-vuren is noodzakelijk voor het vrij krijgen van de gijzelaars die zijn ontvoerd door Hamas; voor het realiseren van de noodzakelijke hulp voor de noodlijdende bevolking van de Gazastrook en om tot een duurzame oplossing te komen, waarbij voor het kabinet de tweestatenoplossing het uitgangspunt is. Over de ontwikkelingen rond het staakt-het-vuren staat het kabinet in nauw contact met partners die een bemiddelende rol spelen in de onderhandelingen, waaronder Qatar, Egypte en de Verenigde Staten.
In mei jl. heeft Nederland de Hoge Vertegenwoordiger van de EU verzocht een evaluatie te starten van Israëls naleving van artikel 2 van het EU-Israël Associatieakkoord. Sindsdien zet Nederland zich ook via deze procedure in om de druk op Israël te verhogen met als doel een staakt-het-vuren te bereiken zodat ook alle gijzelaars worden vrijgelaten, de humanitaire blokkade van de Gazastrook volledig en onvoorwaardelijk op te heffen en geen verdere stappen te zetten die ons verder verwijderen van de tweestatenoplossing. Het kabinet blijft deze druk waar nodig opvoeren, onder meer door het zetten van nationale en Europese stappen zoals beschreven in de Kamerbrief van 28 juli jl.
Wat zijn momenteel de knelpunten wat betreft het toeleveren van hulp in Gaza? Welke rol spelen Israël, de Arabische landen en hulporganisaties hierin?
De humanitaire blokkade zorgt voor grote problemen bij de hulpverlening in de Gazastrook. Bovendien zijn er kwantitatieve en kwalitatieve beperkingen op de hulp die binnenkomt. Het tekort aan voedsel en andere essentiële goederen zorgt voor wanhopige menigtes, en leidt tot plunderingen van hulpgoederen. Het kabinet ziet deze situatie als het gevolg van de aanhoudende humanitaire blokkade, alsmede de aanhoudende restricties op invoer en distributie van humanitaire hulp. Deze situatie, vormt een belemmering voor de deugdelijke distributie van hulp. Mitigerende maatregelen, zoals meer gepantserde voertuigen en veiligheidsuitrusting voor hulporganisaties alsook toestemming voor het gebruik van alternatieve routes om menigtes en risico’s te vermijden, worden niet of nauwelijks genomen door Israël. De aanwezigheid van terroristische organisaties, zoals Hamas en daarnaast criminele bendes, vormt een extra complicatie voor de veilige, ordentelijke distributie van hulp. Daarnaast kampen hulporganisaties met veiligheidsuitdagingen en logistieke problemen door het aanhoudende oorlogsgeweld.
Deelt het kabinet dat alle actoren in het conflict er alles aan moeten doen om te zorgen dat de juiste hulp bij de juiste mensen in Gaza terecht komt? Is het kabinet bekend met meldingen dat terreurorganisatie Hamas een kwalijke rol speelt bij de distributie van hulpgoederen? Wat is de rol van de terreurorganisatie Hamas bij het tekort aan voedsel en andere hulp in Gaza?
Het kabinet deelt dat alle actoren in het conflict zich moeten inzetten om ervoor te zorgen dat humanitaire hulp effectief, veilig en ordentelijk wordt gedistribueerd. In de huidige chaotische situatie is dergelijke ordentelijke distributie uiterst complex. Daarnaast verrijkt Hamas zich met onder andere humanitaire hulp.
Hoe zorgt het kabinet ervoor dat het kritisch blijft kijken naar de rol van alle actoren in het conflict wat betreft het tekort aan hulpgoederen in Gaza?
Het kabinet monitort de situatie en het ernstig tekort aan hulpgoederen nauwgezet en blijft kritisch en alert ten aanzien van de rol van alle actoren in het conflict, waaronder zowel Israël als Hamas. Nederland maakt gebruik van diplomatieke kanalen en samenwerking met (internationale) partners, waaronder de VN, de Rode Kruis- en Rode Halve Maanbeweging en Dutch Relief Alliance, om informatie te verzamelen en te beoordelen over de distributie en belemmeringen van humanitaire hulp.
In welk geval zal worden geconcludeerd dat Israël onvoldoende heeft gedaan voor meer humanitaire hulp in Gaza? Hoe wordt dit bepaald?
Het kabinet vindt dat Israël de humanitaire blokkade van de Gazastrook volledig en onvoorwaardelijk moet opheffen. Het kabinet zag het akkoord tussen de EU en Israël over de toegang van humanitaire hulp als een stap in de goede richting, maar heeft hierbij aangegeven dat het zo snel mogelijk zou moeten worden geïmplementeerd en dat het cruciaal is dat Israël de met de EU gemaakte afspraken nakomt. Bovenal zal Israël meer stappen moeten zetten om de hulpverlening te faciliteren, zoals door het openen van alle grensovergangen en het wegnemen van belemmeringen voor distributie van hulp door professionele, gemandateerde hulporganisaties. De Europese Dienst voor Extern Optreden (EDEO) monitort de implementatie van het humanitaire akkoord onder andere via medewerkers van het Directoraat-Generaal voor Europese Civiele Bescherming en Humanitaire Hulp (ECHO) van de Commissie die ter plaatse in Israël aanwezig zijn, en op basis van rapportages van partnerorganisaties zoals het Bureau voor de Coördinatie van Humanitaire Aangelegenheden van de Verenigde Naties. Op 23 en 29 juli jl. rapporteerde EDEO en de Commissie over de voortgang van de implementatie van het akkoord. Hieruit werd geconcludeerd dat Israël de gemaakte afspraken onvoldoende nakomt.
Kan het kabinet een overzicht sturen van alle mogelijke maatregelen die momenteel worden overwogen, Europees en nationaal?
De door de Commissie opgestelde lijst met potentiële maatregelen is in vertrouwen gedeeld met de lidstaten. Delen daarvan zou het vertrouwen in Nederland en daarmee de Nederlandse diplomatieke slagkracht ondermijnen. Zoals aangekondigd in de Kamerbrief van 28 juli jl. heeft het kabinet besloten over te gaan tot nationale en Europese maatregelen.
Hoe reflecteert het kabinet op het telefoongesprek tussen Premier Schoof en President Herzog?
De Minister-President heeft tijdens het telefoongesprek met de Israëlische president Herzog de Nederlandse zorgen overgebracht en met klem benadrukt dat Nederland de regering-Netanyahu oproept een andere koers in te slaan. Minister-President Schoof heeft in het gesprek tevens benadrukt dat Nederland significante stappen, zowel in EU-verband als nationaal, zal voorstaan indien de situatie in de Gazastrook niet spoedig verbetert en de humanitaire afspraken tussen de EU en Israël niet geïmplementeerd worden. Inmiddels heeft het kabinet besloten maatregelen te nemen op nationaal en Europees vlak. De Minister-President heeft ook benadrukt dat de veiligheid van Israël en het lot van de gegijzelden topprioriteit blijven voor Nederland en dat Hamas een aanhoudend gevaar is en geen rol kan spelen in de toekomst van Gaza.
Hoe kijkt het kabinet naar het bericht van President Herzog op X als reactie op Premier Schoof?
President Herzog gaat over zijn eigen woorden.
Is het kabinet het eens dat Israël nog steeds als een belangrijke bondgenoot tegen terreur en het Iraanse regime moet worden gezien? Steunt het kabinet nog steeds Israël in zijn strijd om zijn bestaansrecht, terwijl het ook aandacht vraagt voor de humanitaire situatie in Gaza? Blijft het kabinet dit uitdragen op Europees niveau?
Ja. Nederland steunt het bestaansrecht en het recht op veiligheid van de staat Israël en verzet zich tegen de ontkenning en bedreiging hiervan, met name door Iran. Tegelijkertijd hecht het kabinet aan het internationaal recht en aan de bescherming van burgers in conflictgebieden.
Erkent het kabinet dat lange termijn vrede alleen mogelijk is als Hamas is uitgeschakeld?
Het kabinet koestert geen illusies over de intenties en het optreden van Hamas. Hamas is een terroristische organisatie die al jarenlang zijn eigen bevolking onderdrukt, mensenrechten schendt en door zijn gruwelijke daden van 7 oktober 2023 een spiraal van geweld ontketende. Hamas gebruikt Gazanen als menselijk schild en houdt momenteel nog altijd vijftig gegijzelden vast in de Gazastrook, van wie nog minstens twintig in leven zouden zijn. Het kabinet blijft onderstrepen dat Hamas onmiddellijk de gijzelaars moet vrijlaten en de wapens moet opgeven. Er is geen plaats voor Hamas in de toekomst van de Gazastrook. Het kabinet blijft dit benadrukken, ook in EU-verband.
Deelt het kabinet dat we moeten toewerken naar een tweestatenoplossing zonder Hamas?
Zie antwoord vraag 11.
Blijft het kabinet benadrukken op billateraal niveau en op Europese Unie (EU)-niveau dat het huidige conflict is gestart op 7 oktober door de barbaarse terreuraanval van Hamas?
Zie antwoord vraag 11.
Hoe kijkt het kabinet naar mogelijke desinformatie (door Hamas) in de oorlog in Gaza? Kan er spraken zijn van meer toegang voor onafhankelijke journalisten in Gaza?
Ondanks de gevaren, zijn er nog steeds onafhankelijke journalisten actief in de Gazastrook. Nederland roept Israël op om hen in veiligheid hun werk te laten uitvoeren en om internationale journalisten toegang te geven tot het gebied, ook met het oog op het tegengaan van mogelijke desinformatie van Hamas. Veilige toegang voor journalisten tot de Gazastrook is ook bij de ontbieding van de Israëlische ambassadeur op 29 juli aan de orde gesteld. Nederland blijft zich hiervoor ook publiekelijk uitspreken.
Deelt het kabinet dat, indien maatregelen tegen Israël genomen worden, nog steeds EU-maatregelen tegen Israël het meest effectief zijn?
Het heeft de voorkeur van het kabinet om zo veel mogelijk in Europees verband op te treden. Hiermee wordt namelijk een krachtig signaal afgegeven. Tegelijkertijd blijft, bij uitblijven van consensus in EU-verband, het noodzakelijk om druk te houden door stappen op nationaal niveau te zetten.
Op welke manier vindt er momenteel coördinatie plaats tussen de Verenigde Staten (VS) en de EU wat betreft de oorlog in Gaza?
Er vindt bilaterale contact plaats tussen de Verenigde Staten en de Europese Unie over de oorlog in de Gazastrook, op verschillende niveaus en locaties. Medewerkers van de EU-delegaties staan in regelmatig contact met functionarissen van het Amerikaanse Ministerie van Buitenlandse Zaken en de Nationale Veiligheidsraad, onder andere in Washington D.C. en Jeruzalem. Daarnaast zijn er ook contacten met Amerikaanse diplomaten die zijn gestationeerd bij de Amerikaanse missie bij de EU. Daarnaast vindt ook coördinatie plaats binnen het kader van de G7.
Zal het kabinet aansluiten bij de verklaring van Arabische en Europese landen dat Hamas oproept om zijn wapens in te leveren en te vertrekken uit Gaza?
Nederland was vertegenwoordigd bij de conferentie waarin deze verklaring is opgesteld. Nederland verwelkomt elementen uit de verklaring, waaronder de veroordeling van de terroristische aanvallen door Hamas van 7 oktober 2023, de oproep tot ontwapening van Hamas, en het belang van het beëindigen van de onrechtmatige bezetting van de Palestijnse Gebieden door Israël en de noodzaak tot verbetering van de humanitaire situatie in de Gazastrook. Nederland heeft een positieve grondhouding ten aanzien van het steunen van de verklaring. De verklaring maakt onderdeel uit van een groter outcome document. Het outcome document bestaat uit een politieke verklaring en een annex met mogelijke actiepunten. Nederland heeft tot 5 september om te bepalen of we deze verklaring kunnen steunen.
Kunnen deze vragen voor het debat over de oorlog in Gaza worden behandeld?
Ja.
Een lijst met mogelijke sanctiemaatregelen tegen Israël |
|
Kati Piri (PvdA), Jan Paternotte (D66), Derk Boswijk (CDA) |
|
Caspar Veldkamp (minister ) (NSC), Dick Schoof (minister-president ) (INDEP) |
|
![]() ![]() ![]() |
Bent u bekend met de inzage van interne stukken over mogelijke sanctiemaatregelen tegen Israël door De Telegraaf, d.d. 29 juli 2025?1
Ja.
Hebben deelnemers aan het spoedberaad van het kabinet op maandag 28 juli een lijst met beoogde maatregelen ontvangen?
Ja.
Klopt het dat er meerdere opties op tafel lagen voor hardere sanctiemaatregelen, waaronder op het gebied van wapenleveranties? Zo ja, wat is de reden dat het kabinet hier niet voor heeft gekozen?
Het kabinet laat zich breed adviseren over verschillende mogelijkheden. De uiteindelijke uitkomst van de beslissing om maatregelen in te stellen is gedeeld in de Kamerbrief van 28 juli jl.2 Het kabinet zal de opgestelde notitie voor het bewindspersonen overleg niet met de Kamer delen en beroept zich daarbij op de bescherming van de eenheid van kabinetsbeleid en de bescherming van diplomatieke belangen.
Waarom heeft het kabinet de maandelijkse rapportage over de uitvoer van militaire goederen na 31 maart 2025 niet meer geactualiseerd?
Het kabinet hanteert een grote mate van transparantie over de uit- en doorvoer van strategische goederen en loopt hiermee internationaal voorop. Het kabinet publiceert regelmatig kerngegevens over alle afgegeven vergunningen voor de uitvoer van militaire en dual-use goederen, evenals kerngegevens over de doorvoer van militaire goederen over Nederlands grondgebied.
Het streven is publicatie binnen twee maanden.
Door zware belasting bij exportcontrole bij Douane en het Ministerie van Buitenlandse Zaken als gevolg van de Ruslandsancties en de oorlog in de Gazastrook is de publicatie vertraagd. Het kabinet doet zijn uiterste best om de achterstanden in te lopen en inmiddels zijn de kerngegevens voor uitvoer van militaire goederen tot en met 31 mei 2025 gepubliceerd.3
Zijn er nu nog vergunningen geldig op basis waarvan doorvoer en uitvoer van militaire en dual-use goederen naar Israël mogelijk is? Zo ja, kunt u heel specifiek voor elke vergunning aangeven welke goederen en welke waarde het betreft?
Voor militaire goederen zijn er op dit moment zeven vergunningen geldig waarmee door- en uitvoer naar Israël mogelijk is. Het gaat hier om goederen als communicatiesystemen, technologie voor radarsystemen, delen voor onbemande voertuigen, elektronica voor vliegerhelmen, programmatuur voor observatiesystemen en delen voor geleide projectielen.
Voor de uitvoer van delen voor radarsystemen geldt dat dit radaronderdelen betreffen ten behoeve van het Iron Dome-luchtafweersysteem, waarmee inkomende dreigingen gedetecteerd en uitgeschakeld kunnen worden.
Met uitzondering van de delen voor radarsystemen ten bate van het Iron Dome-luchtafweersysteem, conform de motie Kahraman4, geldt dat er bij alle geldige vergunningen sprake is van (tijdelijke) uitvoer ten behoeve van verdere productontwikkeling of reparatie- en/of onderhoudsdoeleinden in Israël waarbij er geen sprake is van eindgebruik in Israël.
Voor de verleende dual-use vergunningen tot en met juni 2025, inclusief informatie over de geldigheid, omschrijving en waarde ervan, verwijst het kabinet naar het document «Rapportage uitvoer dual-use goederen geactualiseerd tot en met juni 20255». In de periode 1 juli 2025 tot 1 augustus 2025 zijn na zorgvuldige toetsing aan de Europese exportcontrolekaders vijf dual-use vergunningen aan civiele bedrijven in Israël verleend.
De verleende vergunningen zijn uitsluitend voor transacties met medisch of civiel eindgebruik. In geen van deze gevallen is sprake van eindgebruik door de Israëlische krijgsmacht of andere eindgebruikers met een geweldsmandaat. In één geval betrof het de definitieve uitvoer van meetsystemen ter waarde van circa 31 miljoen euro. Eenmaal betrof het de definitieve uitvoer van technologie voor infraroodcamera’s ter waarde van circa 25 duizend euro. Tweemaal betrof het de definitieve uitvoer van gestuurde vonkbruggen ter waarde van circa 16 duizend, respectievelijk circa 19 duizend euro. De laatste vergunning betrof de tijdelijke uitvoer van traagheidsnavigatiesystemen ter waarde van circa 24 miljoen euro. De verleende vergunningen hebben een geldigheid van één jaar.
Kunt u vóór het aanstaande commissiedebat over Gaza de maandelijkse rapportage actualiseren? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Klopt het dat een nationale boycot voor producten uit illegale nederzettingen op de lijst stond? Zo ja, waarom is hier niet voor gekozen?
Zie antwoord vraag 3.
Waarom heeft het kabinet er niet voor gekozen om met een nationale boycot voor te sorteren op het scenario dat er onvoldoende steun voor een Europese boycot is?
Zoals is vermeld in de Kamerbrief van 28 juli jl. heeft het kabinet besloten in samenwerking met gelijkgestemde partners zich in te spannen voor handelspolitieke maatregelen ten aanzien van goederenimport uit de door illegale nederzettingen, conform de motie van Campen en Boswijk.6 Als lidstaat van de Europese Unie is Nederland onderdeel van de interne markt, waarin vrij verkeer van goederen geldt. Een eventuele maatregel gericht op het weren van producten uit illegale nederzettingen is effectiever als deze op niveau van de Unie wordt genomen, ook met oog op de eventuele handhaving van een dergelijke maatregel.
Bent u bereid om de lijst, op basis van artikel 68 van de Grondwet, vóór het commissiedebat met de Tweede Kamer te delen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Kunt u deze vragen elk afzonderlijk en vóór het commissiedebat beantwoorden?
De vragen zijn zoveel mogelijk separaat beantwoord en voor het debat verstuurd.
Berichtgeving over bijbetalen aan verwarming, vanwege 'slecht onderhoud van flat' |
|
Merlien Welzijn (NSC) |
|
Mona Keijzer (minister ) (BBB), Sophie Hermans (minister , minister ) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met de berichten uit IJmuiden over protesten tegen onjuiste en hoge rekeningen voor blokverwarming?1
Ja. Situaties met blokverwarming zijn zeer divers. Om een specifieke situatie zoals die in IJmuiden te kunnen duiden is het van belang om relevante wet- en regelgeving en het beleid ten aanzien van blokverwarming te schetsen.
Onderstaand volgt een kort overzicht hiervan, en hoe de situatie in IJmuiden zich hiertoe verhoudt.
Bij blokverwarming is een onderscheid relevant tussen:
De Warmtewet beschermt warmteverbruikers tegen te hoge tarieven voor levering van warmte door een externe warmteleverancier. De ACM stelt daarvoor maximum tarieven vast (zie ook vraag 9). De Warmtewet zal worden vervangen door de Wet collectieve warmte (hierna: Wcw) die dit najaar behandeld wordt in de Eerste Kamer.
Echter, de tariefregulering op grond van de Warmtewet en Wcw is niet van toepassing op de levering van warmte door een VvE aan zijn eigen leden of door een verhuurder aan zijn eigen huurders. Voor warmtelevering door een VvE aan zijn eigen leden is deze keuze ingegeven door de overweging dat het niet nodig is om een appartementseigenaar te beschermen tegen de VvE waar hij zelf lid van is. Huurders die warmte geleverd krijgen van hun eigen verhuurder zijn al beschermd door het huurrecht (zie ook vraag 3 en 4).
Ook verschilt bij blokverwarming de manier waarop de totale kosten worden verdeeld over de bewoners. Verdeling van kosten gebeurt door middel van (zie ook vraag 5):
Navraag bij de woningbouwcorporatie leert dat er bij de betreffende woningen in IJmuiden sprake is van levering van warmte door de verhuurder aan de huurders, waarbij de bescherming van bewoners dus onder het huurrecht valt. Daarbij worden de variabele kosten verdeeld over de bewoners op basis van warmtekostenverdelers. De vaste kosten worden wel verdeeld over de bewoners op basis van vloeroppervlak.
Herkent u dat bewoners in heel Nederland met vergelijkbare klachten kampen, waarbij rekeningen niet transparant zijn en bewoners zich machteloos voelen?
Het kabinet herkent problemen ten aanzien van de transparantie van rekeningen vooral waar het gaat om verrekening via de servicekosten en heeft daarom recent het beleid aangescherpt (zie vragen 4 en 5).
Het kabinet herkent daarnaast dat bij blokverwarming relatief vaak een aantal factoren er samen voor zorgen dat bewoners weinig grip op de energierekening hebben. Die factoren zijn onder andere:
Al deze factoren hebben de aandacht van het kabinet. Het kabinet zet in op verbetering van de energetische kwaliteit van de woningen, versterking van de positie van huurders en minimalisatie van de toepassing van een kostenverdeelsystematiek (zie ook de antwoorden op vragen 4, 5, 7 en 9).
Hoe beoordeelt u de huidige waarborgen voor transparantie en controleerbaarheid van blokverwarmingsnota’s?
Het is een van de doelen van de Wcw om de transparantie over collectieve warmtesystemen te vergroten, zodat verbruikers begrijpen waarvoor ze betalen. Daarom voorziet de Wcw in een overgang naar kostengebaseerde tariefregulering voor externe warmteleveranciers (zie ook vraag 9) en moeten warmtebedrijven meer gegevens op uniforme wijze administreren en openbaar maken.
Waar het gaat om specifiek de transparantie en controleerbaarheid van nota’s vindt het kabinet de huidige waarborgen voldoende. Hoewel de Warmtewet in algemene zin niet van toepassing is op de (door)levering van warmte door een verhuurder aan zijn huurders of VvE aan zijn leden, zijn de regels in de Warmtewet (artikel 8b) over de factuur en het verbruiks- en indicatieve kostenoverzicht wel van toepassing.3 Op grond van het Besluit factuur, verbruiks- en kostenoverzicht energie hebben bewoners die warmte geleverd krijgen recht op ten minste eenmaal per jaar een factuur en ten minste eenmaal per jaar een verbruiks- en indicatief kostenoverzicht, opgesteld in duidelijke en begrijpelijke taal. Op verzoek moet de totstandkoming van de factuur of het verbruiks- en indicatief kostenoverzicht worden toegelicht.
Voor de levering van warmte door een verhuurder aan zijn huurders – zoals in IJmuiden – vindt verrekening van de energiekosten plaats via de servicekosten.4 Voor de servicekosten geldt in elk geval dat de verhuurder op grond van de huurregelgeving verplicht is om zijn huurder jaarlijks een overzicht (middels een vastgesteld formulier), oftewel een jaarafrekening, te verstrekken met vermelding van de wijze van berekening daarvan. Ook moet de verhuurder op verzoek van de huurder de gelegenheid bieden om de stukken in te zien die effect hebben op de berekening. Huurders kunnen zich vervolgens bij een geschil over (onderdelen van) de afrekening naar de Huurcommissie gaan. De Huurcommissie kan dan de betalingsverplichting van de huurder vaststellen. Na deze stap bestaat de mogelijkheid om binnen acht weken na een uitspraak van de Huurcommissie, een procedure bij de kantonrechter te starten. Indien binnen deze termijn geen verzoek bij de rechter wordt ingediend, wordt de uitspraak van de huurcommissie als definitief en bindend beschouwd.
Bent u bereid maatregelen te nemen die bewoners meer inzicht geven in de opbouw van hun rekening, bijvoorbeeld door standaardisering en vereenvoudiging van nota’s?
Het kabinet ziet op dit moment geen reden om extra maatregelen te nemen omdat het huidige beleid al de nodige waarborgen bevat en belangrijke aanscherpingen van het beleid recent in werking zijn getreden of binnen afzienbare tijd in werking zullen treden.
Voor de levering van warmte zal het Besluit factuur, verbruiks- en kostenoverzicht energie nog van toepassing blijven totdat de Wcw in werking treedt. Op grond van de Wcw moeten er in een ministeriële regeling nadere regels worden gesteld over de frequentie van de facturatie en het verstrekken van inzicht in het verbruik. Bij de uitwerking van die ministeriële regeling zal het kabinet vanzelfsprekend bekijken of aanscherpingen nodig zijn.5
De huurwetgeving is bovendien de afgelopen jaren op verschillende punten aangescherpt. Door de Wet betaalbare huur kunnen zowel huurders met een gereguleerde huur als huurders met een geliberaliseerde huur (met een contract vanaf 1 juli 2024) een verzoek bij de Huurcommissie indienen ter beslechting van een geschil over de servicekosten.6 Gemeenten hebben daarnaast sinds 1 juli 2023, n.a.v. de Wet goed verhuurderschap, een handhavende taak ten aanzien van de servicekosten. De positie van huurders wordt bovendien op korte termijn op de volgende manieren versterkt door de Wet modernisering servicekosten die per 1 januari 2026 in werking treedt (beoogd)7:
Hoe wordt momenteel gecontroleerd of de meetmethodes en verdelingssystemen bij blokverwarming betrouwbaar en foutloos functioneren?
In de Warmtewet en de Wcw zijn meetverplichtingen opgenomen. De meetverplichtingen in de Warmtewet en Wcw zijn ook van toepassing op de (door)levering van warmte door een verhuurder of VvE.
Uitgangspunt van de meetverplichtingen in de Warmtewet en Wcw is dat de in rekening gebrachte kosten zoveel mogelijk in overeenstemming moeten zijn met het daadwerkelijke individuele verbruik. Daarom moet in beginsel altijd een individuele warmtemeter geïnstalleerd worden als dat technisch haalbaar en kostenefficiënt is. De betrouwbaarheid van individuele warmtemeters wordt geborgd door de eisen die de Metrologiewet stelt aan warmtemeters.
Alleen wanneer een individuele warmtemeter technisch niet haalbaar of kostenefficiënt is kan een warmtekostenverdeler worden geïnstalleerd. De totale kosten voor verwarming van alle appartementen worden dan naar rato van de per appartement gemeten warmteafgifte verdeeld. De methode van berekenen van de warmtekosten bij gebruik van warmtekostenverdelers is vastgelegd in de norm NEN7440:20218. Ook het onderscheid tussen vaste en variabele kosten is in deze norm opgenomen. Voor afnemers heeft het kabinet samen met het Nederlands Normalisatie-instituut (NEN) de brochure «Duidelijkheid over verdeling van warmtekosten» laten maken om deze norm toe te lichten.9, 10 Ten aanzien van het vaststellen van de betrouwbaarheid van warmtekostenverdelers schrijft de Warmtewet voor dat de leverancier op verzoek van de verbruiker door een onafhankelijke deskundige onderzoek moet laten uitvoeren naar de werking van warmtekostenverdelers.
Alleen als ook de installatie van warmtekostenverdelers niet kostenefficiënt is, kan een leverancier een kostenverdeelsystematiek voor de meting van het warmteverbruik toepassen. Ook de betrouwbaarheid van de kostenverdeelsystematiek kan op verzoek van verbruiker door een deskundige getoetst worden.
Acht u het acceptabel dat bewoners die zuinig stoken, toch nauwelijks voordeel hebben omdat een groot deel van hun rekening uit vaste kosten bestaat?
Het kabinet vindt het belangrijk dat iedereen in Nederland de energierekening kan betalen. Het is daarbij van de situatie afhankelijk of het acceptabel is dat een groot deel van de rekening uit vaste kosten bestaat.11
Als de totale energierekening laag is, hoeft het geen probleem te zijn dat een groot aandeel uit vaste kosten bestaat. Als de warmteleverancier bijvoorbeeld vooral vaste kosten heeft, kan het verdedigbaar zijn dat de kosten voor de bewoner ook voor een groot aandeel uit vaste kosten bestaan. Zuinig stoken leidt dan namelijk ook niet tot substantieel lagere kosten voor de warmteleverancier. En bewoners hebben juist veel zekerheid over de hoogte van de energierekening, omdat de vaste kosten elk jaar ongeveer hetzelfde zijn.12
Soms is het bovendien onvermijdelijk dat een groot deel van de rekening uit vaste kosten bestaat. Zoals toegelicht bij vraag 5 wordt het toepassen van een kostenverdeelsystematiek zo veel als mogelijk beperkt, maar zijn er soms geen goede alternatieven. Met een kostenverdeelsystematiek worden totale kosten voor het gebouw verdeeld over de bewoners op basis van verbruiksonafhankelijke parameters zoals het vloeroppervlak. Dit leidt tot hoge vaste kosten. Een individuele bewoner heeft dan weinig invloed op de hoogte van zijn energierekening.
Hoe voorkomt u dat vooral huishoudens met lage inkomens door deze kostenstructuur onevenredig zwaar worden getroffen?
Het kabinet zet in op verschillende maatregelen om huishoudens met lage inkomens met blokverwarming te beschermen.
Ten eerste moeten overal waar dat mogelijk is individuele warmtemeters of warmtekostenverdelers worden gebruikt, zodat de facturatie zoveel mogelijk is gebaseerd op het individuele verbruik (zie vraag 5).
Ten tweede is de hoogte van de totale kosten die een leverancier van warmte in rekening mag brengen begrensd via de Warmtewet/Wcw of het huurrecht (zie vraag 9).
Ten derde zet het kabinet in op verbetering van de energetische kwaliteit van woningen. Zo is er regelgeving in voorbereiding voor het opnemen van minimum energieprestatie-eisen voor huurwoningen in het Besluit bouwwerken leefomgeving. Dit betekent dat huurwoningen per 1 januari 2029 tenminste een label D moeten hebben. In de Nationale Prestatieafspraken (NPA) is afgesproken dat woningcorporaties uiterlijk in 2028 alle E, F en G-labels uit de sector laten verdwijnen.13 Zij zijn hierin al goed op weg. In de NPA is afgesproken dat huurders geen huurverhoging ontvangen na isolatiemaatregelen. Op deze manier profiteren huurders optimaal van de verduurzaming: de energierekening gaat omlaag, zonder dat de huur hoger wordt. Daarnaast zijn, met de per 1 juli 2024 in werking getreden Wet Betaalbare huur, in het woningwaarderingstelstel (WWS) aftrekpunten opgenomen voor energielabels EFG, en meer punten voor de betere energielabels. Om verhuurders te ondersteunen heeft het kabinet een «Ondersteuningspakket verduurzaming particuliere verhuur» naar de Kamer gestuurd, met aandacht voor het oplossen van knelpunten die vooral particuliere verhuurders ervaren, zoals het gebrek aan heldere informatie. Daarbij is met de Subsidieregeling Verduurzaming en Onderhoud (SVOH) subsidie beschikbaar voor verhuurders.
Ten vierde heeft de Rijksoverheid in 2025 56,3 miljoen euro beschikbaar gesteld voor het Noodfonds om ook dit jaar weer huishoudens met een laag inkomen en hoge energiekosten te ondersteunen. Voor het eerst dit jaar konden huishoudens met een blokaansluiting ook steun krijgen als zij aan de voorwaarden voldeden. Van de in totaal 224.000 aanvragen, hadden ongeveer 11.000 huishoudens een blokaansluiting.
Ziet u aanleiding om het aandeel vaste kosten te maximeren, zodat gedragsprikkels eerlijker uitwerken?
Nee. Zoals toegelicht bij vraag 5 is het uitgangspunt van de meetverplichtingen in de Warmtewet en Wcw dat de in rekening gebrachte kosten zoveel mogelijk in overeenstemming zijn met het daadwerkelijke individuele verbruik. Maar er kunnen situaties zijn waarin een hoog aandeel vaste kosten geen probleem is of waarin een hoog aandeel vaste kosten niet te voorkomen is (zie ook vraag 6).
Acht u de huidige bescherming in de Warmtewet voldoende om te voorkomen dat bewoners structureel duurder uit zijn dan huishoudens met een eigen ketel of warmtepomp?
Op grond van de Warmtewet – en Wcw – stelt de ACM maximale tarieven vast voor de warmtelevering door een externe warmteleverancier. Op dit moment zijn de maximale tarieven gebaseerd op het niet-meer-dan-anders principe. De ACM berekent wat de kosten van een gemiddelde verbruiker met een cv-ketel zijn en baseert daar de maximale tarieven voor warmtelevering op. De Wcw voorziet in een gefaseerde overgang van niet-meer-dan-anders principe naar kostengebaseerde maximum tarieven. In het wetsvoorstel is bij amendement opgenomen dat kostengebaseerde tarieven pas in werking treden als de relatieve betaalbaarheid van collectieve warmte ten opzichte van gangbare alternatieven (zoals een individuele cv-ketel) geborgd is. Tot die tijd blijft het niet-meer-dan-anders principe van toepassing. Ook onder de Wet collectieve warmte zal dus worden voorkomen dat huishoudens voor collectieve warmte structureel meer betalen dan huishoudens met een cv-ketel of warmtepomp.
Huurders wier warmte door de verhuurder wordt geleverd, worden beschermd middels het huurrecht. Daarbij is het uitgangspunt dat de servicekosten een redelijke vergoeding voor de geleverde service moeten zijn. Huurders kunnen met klachten naar de Huurcommissie zoals reeds toegelicht in het antwoord op vraag 4.
Kunt u inzichtelijk maken hoe vaak bewoners in Nederland bij blokverwarming moeten bijbetalen na de jaarafrekening, uitgesplitst naar corporaties, particuliere verhuurders en VvE’s?
Nee, het is niet mogelijk om dit inzichtelijk te maken. Het gaat om een private overeenkomst tussen de leverancier van warmte en de verbruikers. De overheid heeft hier geen inzicht in.
Wat is de gemiddelde hoogte van de bijbetalingen in de afgelopen drie jaar, en hoe verhouden die zich tot de voorschotten die bewoners betaalden?
Zie het antwoord op vraag 10. Er is geen inzicht in de hoogte van bijbetalingen, aangezien dit een private overeenkomst tussen leverancier van warmte en de verbruikers betreft.
Hoe vaak komt het voor dat bewoners meerdere jaren op rij moeten bijbetalen voor blokverwarming, en wat is daarbij de gemiddelde en maximale periode?
Zie het antwoord op vraag 10. Er is geen inzicht in de hoogte van bijbetalingen, aangezien dit een private overeenkomst tussen leverancier van warmte en de verbruikers betreft.
Kunt u aangeven wat de hoogste bijbetalingen zijn die bij de ACM of andere instanties gemeld zijn, en of er sprake is van uitschieters die bewoners in financiële problemen brengen?
De ACM heeft geen overzicht van meldingen specifiek over bijbetalingen voor blokverwarming. De Huurcommissie heeft een aantal klachten ontvangen over (voorschot)bedragen voor stookkosten (zie vraag 14).
Hoeveel klachten over blokverwarming ontvangt de ACM jaarlijks, en hoe heeft dit aantal zich de afgelopen vijf jaar ontwikkeld?
In het jaarverslag van de ACM is aangegeven hoeveel meldingen via ACM Consuwijzer binnenkomen per sector. Dit betreffen zowel klachten als vragen. In 2024 waren dat er 11.984 voor de gehele sector van energie en warmte. In 2024 gingen daarvan 1011 vragen en klachten over warmte. Hierbij moet worden opgemerkt dat verbruikers die zich bij ACM Consuwijzer melden niet altijd aangeven of zij aangesloten zijn op blokverwarming of een (groot) stadswarmte-net. Dat onderscheid kan de ACM daarom niet maken.
De Huurcommissie heeft aangegeven zaken te hebben afgehandeld in de periode 2024–2025 die zien op een te hoog (voorschot)bedrag voor de stookkosten waarbij de bedragen uitkwamen op duizenden euro’s aan teveel betaalde stookkosten. De Huurcommissie toetst de stookkosten aan de verbruiksnorm van Nibud (de zogeheten redelijkheidstoets). Bij een voorschotprocedure (7:261 BW) kan alleen een huurder de zaak starten. Bij geen overeenstemming over de betalingsverplichting t.a.v. de nutsvoorzieningen en servicekosten (7:260 BW) kunnen zowel huurder als verhuurder een verzoek indienen bij de Huurcommissie. Er wordt getoetst of de kosten in verhouding staan tot het verbruik van de huurder en redelijk geacht kunnen worden
Bent u bereid deze cijfers jaarlijks te publiceren zodat de Kamer zicht houdt op de omvang van de problematiek?
Zoals toegelicht bij vraag 10 zijn cijfers over bijbetalingen niet beschikbaar. De ACM publiceert in haar jaarverslag reeds over de meldingen die zij ontvangt (zie vraag 14)
Bent u bereid in overleg met corporaties, VvE’s en warmtebedrijven te onderzoeken hoe bewoners meer grip krijgen op hun kosten, bijvoorbeeld door individuele meting en afrekening waar technisch mogelijk?
Het kabinet vindt het belangrijk dat bewoners grip hebben op hun kosten. Zoals aangeven in antwoord op vraag 5 schrijft de huidige Warmtewet, maar ook de Wcw, al voor dat installeren van een individuele warmtemeter verplicht is als dat technisch haalbaar en kostenefficiënt is.
Wilt u de Kamer nog dit jaar informeren over concrete stappen om de problemen rond blokverwarming aan te pakken, gericht op transparantie, betrouwbaarheid en betaalbaarheid?
Het kabinet is van oordeel dat het beleid om de transparantie, betrouwbaarheid en betaalbaarheid te borgen op orde is. De huidige wetgeving bevat verschillende waarborgen. Voor de bewoners in IJmuiden geldt bijvoorbeeld dat zij:
Bovendien zijn, zoals toegelicht in voorgaande antwoorden, verschillende verbeteringen recent in werking getreden of treden zij binnenkort in werking.
Kunt u deze vragen één voor één beantwoorden?
Ja.
Bent u bekend met het artikel in het Brabants Dagblad van 27 juli 2025 waarin wordt aangegeven dat de eerder vermeende dakloze 100-jarige vrouw in Tilburg in werkelijkheid verbleef bij familie in Marokko?1
Herinnert u zich de eerdere berichtgeving waarin werd gesteld dat een 100-jarige vrouw drie jaar lang dakloos zou hebben rondgezworven in Tilburg?
Kunt u aangeven op basis van welke informatie is gecommuniceerd dat deze vrouw drie jaar dakloos was?
Is die informatie geverifieerd voordat zij (mogelijk ook door overheidsinstanties) is gebruikt of naar buiten gebracht?
Wat is de rol geweest van de gemeente Tilburg in het verspreiden of bevestigen van deze informatie? Heeft de gemeente contact gehad met betrokken familieleden of instanties in Marokko?
Welke actie is er ondernomen nadat bleek dat de vrouw zich bij familie in Marokko bevond en dus niet dakloos was in Nederland?
Bent u bereid richtlijnen op te stellen of aan te scherpen voor gemeenten en hulpinstanties over het verifiëren van gevoelige casussen voordat zij in de media worden gebracht?
Wat zijn de lessen die volgens u uit deze casus getrokken moeten worden met betrekking tot dakloosheidsregistratie, communicatie en interlandelijke samenwerking?
Het bericht “Gaza krijgt voedsel uit de lucht” |
|
Eric van der Burg (VVD) |
|
Caspar Veldkamp (minister ) (NSC) |
|
![]() |
Bent u het eens dat de Europese Unie (EU) zich gezamenlijk moet inspannen richting Israël om ervoor te zorgen dat veel meer hulp wordt doorgelaten richting Gaza om de humanitaire nood te ledigen? Zo ja, wat is de stand van zaken met mogelijke maatregelen vanuit de EU richting Israël om dit voor elkaar te krijgen?1
Op 23 en 29 juli jl. rapporteerde de Europese Dienst voor Extern Optreden en de Commissie over de voortgang van de implementatie van het humanitaire akkoord tussen de EU en Israël. Hieruit werd geconcludeerd dat Israël zich niet houdt aan de afspraken van het gesloten humanitaire akkoord. Conform de Kamerbrief van 28 juli jl.2 heeft het kabinet besloten over te gaan tot nationale en Europese maatregelen. Op EU-niveau zet Nederland zich in voor opschorting van het handelsdeel van het Associatieakkoord met Israël en steunt het de voorgestelde beëindiging van de samenwerking met de European Innovation Council, als onderdeel van Horizon Europe. Tevens zal het kabinet in samenwerking met gelijkgestemde partners aandringen op een voorstel van de Europese Commissie voor handelspolitieke maatregelen ten aanzien van goederenimport uit de illegale nederzettingen in bezet gebied, conform de motie Van Campen en Boswijk.3
Hoe beoordeelt u het initiatief van deze landen om via luchtdroppings noodhulp te bieden in een situatie waarin toegang over land beperkt is?
Uw kamer is op 1 augustus geïnformeerd over het besluit om deel te nemen aan een internationale samenwerkingsverband ten bate van airdrops in Gaza. Nederland doet dit samen met een brede gelijkgezinde groep landen bestaande uit Jordanië en andere Europese en internationale partners zoals Duitsland, België, Luxemburg4, Frankrijk, Italië, Spanje en Canada. Deze landen zullen van 1 tot en met 21 augustus airdrops uitvoeren. Nederland neemt vanaf 8 augustus deel aan de operatie. Airdrops zijn een manier om bij te dragen aan het verlichten van het leed van de Palestijnen in de Gazastrook, hoewel het een relatief duur en riskant hulpverleningsinstrument betreft dat qua schaal nooit ter vervanging van hulpverlening via land kan dienen. Naast deelname aan de airdrops blijft Nederland zich daarom diplomatiek en financieel inspannen voor de onmiddellijke verbetering van toegang voor de invoer en distributie van hulpgoederen via land.
Hoe veel hulp komt nu de Gazastrook binnen via land en zee? Wat is nodig voor de bevolking van Gaza?
Voor 7 oktober 2023 werd de Gazastrook dagelijks via land bevoorraad door circa 500 vrachtwagens. Dergelijke aantallen werden ook gehaald tijdens het laatste staakt-het-vuren van begin dit jaar. Echter, sinds Israël begin maart een volledige humanitaire blokkade aankondigde is de invoer van hulpgoederen ernstig ondermaats. Zelfs na de gedeeltelijke heropening van de grensovergangen voor enige humanitaire hulp in mei bleef de invoer van hulp ver beneden het minimaal noodzakelijke. Het akkoord tussen de EU en Israël over toegang tot humanitaire hulp, en de in het weekend van 26 juli door Israël aangekondigde maatregelen om humanitaire toegang te verbeteren, hebben vooralsnog onvoldoende geleid tot verbetering van mogelijkheden om hulp in te voeren en te distribueren. Via zee worden momenteel geen goederen direct naar de Gazastrook vervoerd.
In hoeverre acht u luchtdroppings een aanvulling op bestaande humanitaire hulpinspanningen via landroutes, met name waar deze ontoereikend blijken?
Airdrops zijn een manier om op kleine schaal bij te dragen aan het verlichten van het leed van de bevolking in de Gazastrook. Hoewel Nederland gaat meedoen aan airdrops, is dit geen vervanging van de inzet op de humanitaire toegang over land. Het blijft van primair belang om bij de Israëlische autoriteiten aan te dringen op verdere verruiming en bestendiging van humanitaire toegang voor professionele, gemandateerde hulporganisaties tot de hele Gazastrook. Ongehinderde, ongelimiteerde, en veilige toegang voor hulp via land, tot de hele Gazastrook, is essentieel voor het lenigen van de catastrofale noden.
Ziet u mogelijkheden voor Nederland om, al dan niet samen met Europese of Arabische partners, bij te dragen aan luchtdroppings van voedsel of medische hulpgoederen?
Zie beantwoording van vraag 2.
Kan Nederland indien nodig en wenselijk direct starten met voedseldroppings?
Zie beantwoording van vraag 2.
Welke concrete stappen zijn nodig om ervoor te zorgen dat dergelijke operaties op een veilige en gecontroleerde manier kunnen plaatsvinden voor zowel de lokale bevolking als de betrokken vliegtuigen?
Eerdere airdrops van hulpgoederen door Nederland en andere landen hebben aangetoond dat de leveringen risico’s met zich meebrengen. Het risico op burgerslachtoffers en schade aan gebouwen is aanwezig en is niet op voorhand geheel uit te sluiten. Daarnaast is er beperkt zicht op wat er met de goederen gebeurt nadat deze zijn gedropt, en of die in de handen van de noodlijdende burgerbevolking komt. Om de bovengenoemde risico’s zo klein mogelijk te maken zijn mitigerende maatregelen genomen. De Jordaanse autoriteiten selecteren en monitoren continu de geschikte locaties om de airdropsuit te voeren. Bij de uitvoering wordt vanuit het eerder benoemde operatiecentrum zorgvuldig gekeken naar een tijdstip bij daglicht, weercondities en de wijze van afgooien. Hiervoor vindt nauwe afstemming plaats tussen deelnemende landen en wordt in samenwerking met andere deelnemende landen bezien hoe risico’s zoveel mogelijk gemitigeerd kunnen worden. Als de nauwkeurigheid van de drop in het geding komt, dan wordt besloten deze niet uit te voeren.
Daarnaast leunen Nederland en de andere internationale partners in de operatie op de Jordaanse inlichtingenpositie. Nederland verifieert in de voorbereiding van de operatie waar mogelijk zelfstandig de aangewezen dropzones. Daarbij geldt dat de situatie op de grond constant in beweging is waardoor de eerder benoemde risico’s niet uit te sluiten zijn.
Tot slot zijn er operationele risico’s verbonden aan de operatie. De C-130, het transportvliegtuig waarmee de droppings worden uitgevoerd, is uitgerust met afdoende beschermingsmiddelen. Om risico’s zo veel mogelijk te beperken brengt Nederland een liaison naar het gebied en wordt de operatie in samenwerking met internationale partners, onder coördinatie van Jordanië en in afstemming met de Israëlische autoriteiten uitgevoerd. Jordanië heeft dergelijke airdrops voor het leveren van humanitaire goederen aan Gaza al meer dan tien keer uitgevoerd.
Kan Nederland expertise en logistieke capaciteit leveren aan bondgenoten of organisaties die zich reeds inzetten voor voedseldroppings boven Gaza?
Zie beantwoording vraag 2.
Bent u bereid om met EU-partners te verkennen hoe de Europese Unie als blok betrokken kan raken bij humanitaire luchtoperaties boven Gaza?
Zie antwoord op vraag 5. Meerdere EU-landen dragen bij een de airdrops boven de Gazastrook.
Is er reeds overleg geweest met Arabische autoriteiten over hun ervaringen en aanpak?
Zie antwoord vraag 2. Het kabinet staat in nauw contact met andere leden van het internationale samenwerkingsverband, waaronder Jordanië en de Verenigde Arabische Emiraten.
Op welke manier kan Nederland samenwerken met Verenigde Naties (VN)-organisaties en Gaza Humanitarian Foundation (GHF) om ervoor te zorgen dat luchtdroppings veilig zijn en aansluiten bij de noden op de grond en zorgvuldig worden gecoördineerd?
Nederland werkt nauw samen met de leden van het internationale samenwerkingsverband onder leiding van Jordanië om de risico’s van airdrops zoveel mogelijk te mitigeren. Zie verder vraag 7.
Nederland werkt niet samen met de Gaza Humanitarian Foundation (GHF). De chaos en slachtoffers die bij distributiepunten van GHF vallen zijn onacceptabel. Het hulpmechanisme en de werkzaamheden van GHF zijn niet in overeenstemming met de humanitaire principes van humaniteit, onpartijdigheid, onafhankelijkheid en neutraliteit, gaan gepaard met gedwongen verplaatsing en leiden tot dodelijke situaties.
In hoeverre heeft de VN voldoende toegang en toestemming van Israël voor het leveren van hulp in de Gazastrook? In hoeverre kan zonder toestemming worden opgetreden? En hoe kan hulp via Egypte bij de Gazanen terechtkomen?
Zonder toestemming van Israël kan er geen hulp de Gazastrook binnenkomen. De VN heeft nog altijd beperkte toegang voor het invoeren en distribueren van voldoende humanitaire hulp. Ondanks Nederlands aandringen bij Egypte en Israël blijft de grensovergang bij Rafah vooralsnog gesloten. De hulp die vanuit Egypte naar de Gazastrook wordt vervoerd loopt via de grensovergang tussen Israël en de Gazastrook bij Kerem Shalom.
In hoeverre is de hulpdistributie van GHF verbeterd de afgelopen maanden?
De hulpdistributie van de GHF is niet verbeterd sinds de GHF’s oprichting in mei 2025. Het GHF-distributiesysteem zorgt niet voor een oplossing van de humanitaire crisis in de Gazastrook. Zie verder het antwoord op vraag 11.
Hoe kunnen Nederland en de EU op korte termijn bijdragen aan het leveren van voedsel in de Gazastrook via land en zee?
Zoals gecommuniceerd in de Kamerbrief van 28 juli jl. neemt Nederland stappen om de hulpverlening via land verder te ondersteunen. Middels een additionele bijdrage van 1,5 miljoen euro aan het VN-Bureau voor Project ondersteunende Diensten (UNOPS) draagt Nederland bij aan het operationeel houden van de landroute via Jordanië, een belangrijke humanitaire bevoorradingsroute. Ook helpt Nederland via UNOPS met de bekostiging van monitoringscapaciteit voor humanitaire hulp in de Gazastrook. Daarnaast doet Nederland een extra bijdrage van 3 miljoen euro doen aan het Nederlandse Rode Kruis, waarmee de steun aan het essentiële werk van de Palestijnse Rode Halve Maan in de Gazastrook wordt voortgezet. Deze bijdrage stelt deze organisaties in staat om, wanneer de situatie zich ervoor leent, snel op te schalen en maximaal gebruik te maken van de gevechtspauzes en andere maatregelen. Nederland geeft hiermee een belangrijk signaal af: ongehinderde, ongelimiteerde en veilige toegang voor professionele hulporganisaties zoals de VN en de Rode Kruis- en Halve Maanbeweging is de enige manier om de humanitaire catastrofe in de Gazastrook te verhelpen en honger te bestrijden.
De Gazastrook beschikt niet over de vereiste haveninfrastructuur om hulp via zee adequaat te kunnen leveren. Eerdere initiatieven om hulp direct aan de Gazastrook te leveren via zee bleken zeer kostbaar en ineffectief.
De kabinetsbrief over afspraken met Israël over de verantwoording over de situatie in Gaza |
|
Sarah Dobbe |
|
Caspar Veldkamp (minister ) (NSC) |
|
Op welke manier en op welk moment zal het kabinet uitvoering geven aan deze uitspraak uit de brief van 28 juli: «specifiek zal het kabinet zich in dat geval inspannen voor een opschorting van het handelsdeel van de Associatieovereenkomst tussen de EU en Israël»?1
Uit de meest recente bijeenkomst van Permanente Vertegenwoordigers van de EU-lidstaten op 29 juli jl. bleek dat Israël de afspraken uit de overeenkomst tussen de EU en Israël over de toegang van humanitaire hulp tot de Gazastrook in onvoldoende mate nakomt. Daarom heeft Nederland zoals aangekondigd in de Kamerbrief van 28 juli jl. gepleit voor opschorting van het handelsdeel van de Associatieovereenkomst tussen de EU en Israël. Het kabinet zal zich hiervoor blijven inzetten in de daarvoor geëigende Brusselse gremia en in bilaterale contacten met andere EU-lidstaten.
Waarom maakt u deze inspanning afhankelijk van de afspraken uit het humanitair akkoord tussen de Europese Unie (EU) en Israël en niet van de meermaals reeds aangetoonde schending van het EU-associatieakkoord? Is dit onnodige uitstel van handelen door de Nederlandse regering in uw ogen niet onrechtmatig of immoreel?
Als gevolg van het Nederlands initiatief voor een evaluatie van artikel 2 van het EU-Israël Associatieakkoord concludeerden de Hoge Vertegenwoordiger Kallas en de Europese Dienst voor Extern Optreden dat Israël in strijd zou handelen met zijn verplichting onder dit artikel. De HV heeft deze uitkomst gedeeld met Israël en daarbij met klem aangedrongen op onmiddellijke verbetering van de situatie op de grond. De EU en Israël bereikten daarna een overeenkomst over de toegang van humanitaire hulp tot de Gazastrook. Voor een dergelijke aanpak bleek brede steun onder de lidstaten, hetgeen naar mening van het kabinet mede heeft bijgedragen aan de totstandkoming van deze overeenkomst door toedoen van HV Kallas.
Het kabinet zag het akkoord tussen de EU en Israël over de toegang van humanitaire hulp als een stap in de goede richting om de humanitaire noden in de Gazastrook te verlichten. Gezien de catastrofale humanitaire situatie in de Gazastrook heeft Nederland mede in lijn met de motie Piri/Paternotte2 zich ingespannen om implementatie van het akkoord te bewerkstelligen. Daarbij heeft Nederland benadrukt dat het cruciaal is dat Israël de met de EU gemaakte afspraken nakomt. Nederland heeft in de Raad Buitenlandse Zaken van 15 juli jl. gesteld dat de potentiële maatregelen op tafel moeten blijven indien de situatie op de grond niet verbetert. Tijdens de Raad heeft Nederland tevens ervoor gepleit dat de Commissie een aantal van de mogelijke maatregelen reeds uitwerkt, om zo snel de druk te kunnen opvoeren indien de situatie daartoe aanleiding geeft. Ook heeft het kabinet aangedrongen op monitoring van het akkoord.
Het kabinet is bij uitblijven van implementatie van het akkoord door Israël direct overgegaan tot het nemen van significante stappen, zowel in EU-verband als op nationaal niveau.
Wanneer zal de Israëlische ambassadeur worden ontboden, wat zal de concrete inzet zijn van het gesprek met de Israëlische ambassadeur en wat zijn de concrete consequenties als aan deze inzet niet wordt voldaan?
De Israëlische ambassadeur is ontboden op 29 juli jl. op ministerieel niveau. Tijdens de ontbieding heeft het kabinet Israël geïnformeerd over de stappen die Nederland zet. De ontbieding is tevens gebruikt om er nogmaals met klem bij Israël op aan te dringen dat het kabinet vindt dat de regering-Netanyahu een andere koers moet inslaan. De huidige situatie is onverdraaglijk en onverdedigbaar. De ontbieding is tevens gebruikt om Israël erop te wijzen dat het zijn verplichtingen onder het humanitair oorlogsrecht moet naleven.
Bent u bereid om naast Smotrich en Ben-Gvir ook andere (voormalige) leden van het kabinet van Netanyahu tot persona non grata te verklaren, waaronder de personen en bijpassende uitspraken zoals genoemd op de voorpagina van Trouw op 26 juli jl?2 Welke redenen zijn er, per genoemd persoon, om dit niet te doen? Kunt u dit toelichten?
Het kabinet doet geen uitspraken over individuele gevallen.
Bent u bereid om meer geld uit te trekken voor humanitaire hulp, gezien de enorme noden, en het feit dat de genoemde 4,5 miljoen euro in de brief van 28 juli optelt tot slechts iets meer dan twee euro per Gazaan?
Nederland heeft sinds 7 oktober 2023 in totaal 86,2 miljoen euro vrijgemaakt voor humanitaire hulp in de Palestijnse Gebieden, naast de aanzienlijke reguliere ongeoormerkte humanitaire bijdragen die onze humanitaire partners ook in de Gazastrook kunnen inzetten. Nederland bekijkt voortdurend of aanvullende Nederlandse financiering noodzakelijk is. Daarbij nemen we ook de andere humanitaire crises in de wereld in ogenschouw.
De omvang van de catastrofale situatie vergt een adequate internationale inzet.
Vindt u het uitgeven van iets meer dat twee euro per Gazaan, gezien de enorme hongersnood, passend in vergelijking tot de bijna 50 miljard euro die via de Nederlandse Zuidas wordt geïnvesteerd in Israël?
Het kabinet onderstreept dat er een onderscheid moet worden gemaakt tussen overheidsgelden die ten behoeve komen van hulp aan de noodlijdende Gazaanse bevolking en private investeringen die via Nederland naar Israël gaan.
Wat betekent het «actiever uitdragen» van het Nederlandse ontmoedigingsbeleid? Hoe, wanneer en door wie wordt dit gedaan? Hoe wordt de effectiviteit ervan gemeten?
Het ontmoedigingsbeleid wordt nu uitgedragen via de websites van de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO) en van de ambassade in Tel Aviv. Ook dragen de ambassade Tel Aviv en de RVO het ontmoedigingsbeleid actief uit richting het bedrijfsleven, zoals tijdens voorlichtingsbijeenkomsten. Daarnaast wordt verkend of de toepassing van het ontmoedigingsbeleid kan worden uitgebreid, bijvoorbeeld naar Nederlandse pensioenfondsen.
Bent u bereid een verbod in te stellen op handel door Nederlandse bedrijven met illegale Israëlische nederzettingen? Kunt u dit toelichten?
Een eventuele maatregel gericht op het weren van producten uit illegale nederzettingen is effectiever als deze op niveau van de Unie wordt genomen, ook met oog op de eventuele handhaving van een dergelijke maatregel. Zoals is vermeld in de Kamerbrief van 28 juli jl. spant het kabinet zich in samenwerking met gelijkgestemde partners in voor handelspolitieke maatregelen ten aanzien van goederenimport uit de door illegale nederzettingen, conform de motie Van Campen en Boswijk.4
Bent u bereid om het voorbeeld van andere landen in West Europa te volgen en, in plaats van in te zetten op meer onderzoek, in te zetten op medische evacuaties van Gazanen die dringend medische hulp nodig hebben en daarbij ook patiënten op te nemen?
Medische behandelingen in de regio hebben de voorkeur boven evacuatie naar Nederland, onder meer omdat deze hulp effectiever is en er voldoende expertise en capaciteit aanwezig is in de regio. Nederland onderzoekt de mogelijkheid tot – financiële en praktische – ondersteuning van medische evacuaties – ook in EU-verband. Daarnaast blijft Nederland zich diplomatiek inspannen om Israël ertoe te bewegen ongehinderde en veilige medische evacuaties te faciliteren, ook naar de Westelijke Jordaanoever (inclusief Oost-Jeruzalem).
Doet het kabinet naar aanleiding van de antwoorden op bovenstaande vragen alles wat redelijkerwijs kan om genocide te voorkomen?
Nederland heeft de plicht om via redelijke maatregelen te trachten om het mogelijke te doen. Sinds het uitbreken van de oorlog heeft het kabinet zich naar vermogen ingezet om de situatie in de Gazastrook te verbeteren en Israël opgeroepen zich aan het humanitair oorlogsrecht te houden. Deze inzet loopt langs verschillende sporen, zoals diplomatiek, humanitair, veiligheid en bestrijding van straffeloosheid.
Het bericht dat bijna 1 op de 3 mensen in armoede problematische schulden heeft |
|
Doğukan Ergin (DENK) |
|
Nobel |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht van het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) waaruit blijkt dat bijna 1 op de 3 mensen die in armoede leven geregistreerde problematische schulden heeft?1
Ja.
Hoe beoordeelt u het feit dat in 2023 163.000 mensen in armoede kampten met problematische schulden, ondanks jarenlang beleid gericht op armoedebestrijding en schuldenpreventie?
Het kabinet vindt het belangrijk om mensen met geldzorgen te helpen en de gevolgen van armoede- en schuldenproblematiek te verminderen. Het onderzoek van het CBS levert relevante informatie op over mensen waarbij zowel armoede als problematische schulden voorkomen. De afzonderlijke cijfers over armoede en schulden waren reeds bekend en zien er als volgt uit.
Het aantal mensen in armoede is gedaald van 1,2 miljoen in 2018 naar 540.000 mensen in 2023. Volgens de concept macro-economische verkenning van het CPB daalt het aantal personen in armoede in 2026 verder naar 485.000 mensen. Dit komt onder andere door de verschillende koopkrachtmaatregelen die dit en voorgaande kabinetten hebben genomen, zoals het verhogen van het minimumloon, de introductie van een extra schijf in de inkomstenbelasting met een verlaagd tarief en het verhogen van de huurtoeslag en het kindgebonden budget.
Het aantal huishoudens met problematische schulden is de afgelopen jaren licht toegenomen, tot ruim 747.500 in 2024.2 De groep mensen met een inkomen onder de armoedegrens en problematische schulden is tussen 2021 en 2023 redelijk stabiel gebleven. De lichte stijging van de totale groep met problematische schulden is mede te verklaren door het aflopen van uitstel van betaling voor ondernemers ten tijde van de coronacrisis door de Belastingdienst. Ook heeft het opnieuw opstarten van invorderingsmaatregelen voor toeslagen en overige aanslagen door de Belastingdienst en Dienst Toeslagen bijgedragen aan een stijging van het aantal huishoudens met problematische schulden. Vanaf de coronacrisis zijn invorderingsmaatregelen enkele jaren gepauzeerd geweest. Het CBS heeft een nadere analyse gemaakt met betrekking tot deze stijging. Daaruit blijkt dat zonder deze ondernemers- en pauzeringsmaatregelen het aantal en aandeel huishoudens met geregistreerde problematische schulden waarschijnlijk lager en stabieler was geweest tussen 1 januari 2021 en 1 januari 2024.
De nieuwe cijfers laten specifiek zien hoeveel mensen rondom de armoedegrens ook kampen met problematische schulden. De cijfers bevestigen dat we er nog niet zijn. Daarom heeft het kabinet op 6 juni jl. het Nationaal Programma Armoede en Schulden gepresenteerd aan uw Kamer met een integraal pakket aan maatregelen om (de gevolgen van) armoede en problematische schulden te verminderen. Er wordt hierbij ingezet om armoede te voorkomen en mensen die te maken hebben met armoedeproblematiek te ondersteunen.3 Ten aanzien van problematische schulden wordt onder meer gewerkt aan een integraal schuldenoverzicht om mensen met schulden meer grip en inzicht te bieden, er wordt gewerkt aan het collectief afbetalingsplan dat mensen met beginnende schulden eerder ondersteunt. Een Landelijke Pauzeknop wordt ontwikkeld om het voor mensen eenvoudiger te maken om tijdelijk rust te krijgen wanneer zij de rekeningen niet meer kunnen betalen. Het kabinet zal bij de uitvoering van het Nationaal Programma Armoede en Schulden kijken hoe de analyse van het CBS kan bijdragen aan het nog beter richten van de maatregelen.
Bent u van mening dat het onbestaanbaar is dat mensen die al onder de armoedegrens leven ook structureel te maken hebben met schulden die zij niet kunnen aflossen? Zo nee, hoe rechtvaardigt u dat?
Voor mensen in armoede is het moeilijk om alle rekeningen te betalen, waardoor het risico op (problematische) schulden al snel op de loer licht. Dit laat het artikel ook zien. Overigens lukt het twee derde van de mensen in armoede gelukkig wel om uit de problematische schulden te blijven. Problematische schulden hebben een grote impact op iemands leven, al helemaal wanneer iemand onder de armoedegrens leeft en daardoor eigenlijk geen ruimte heeft om schulden af te lossen. Het kabinet wil de financiële positie verbeteren van mensen die in armoede leven of te maken hebben met problematische schulden. Het is daarbij belangrijk ook te stimuleren wat mensen zelf kunnen doen om hun positie te verbeteren. Werk is voor veel mensen de beste weg uit armoede en schulden. In het Nationaal Programma Armoede en Schulden richt het kabinet zich op het voorkomen, verminderen en het structureel doorbreken van armoede- als schuldenproblematiek. Het is bij zowel armoede- als schuldenproblematiek van belang dat mensen zo vroeg mogelijk geholpen worden. Het kabinet ziet dat het om verschillende redenen moeilijk is om in een vroeg stadium hulp te krijgen, bijvoorbeeld doordat iemand niet weet waar hij of zij terecht kan voor hulp, door schaamte geen hulp zoekt of door de veelheid aan regelingen niet weet waar hij of zij recht op heeft.
Wanneer schulden problematisch zijn, is het belangrijk dat mensen de weg naar schuldhulpverlening weten te vinden. De gemeente zoekt in dat geval, in afstemming met de inwoner, een passende oplossing voor de schuldensituatie. Via de beslagvrije voet wordt geborgd dat het bestaansminimum van mensen met schulden waar beslag op het inkomen of de uitkering is gelegd beschermd wordt. Ook als iemand instroomt in een schuldregeling (minnelijke schuldregeling of Wsnp) wordt er gekeken naar wat iemand, passend bij zijn financiële situatie, maximaal af kan dragen aan de schuldeisers. Hierbij wordt in de praktijk gebruik gemaakt van het vrij te laten bedrag dat is afgeleid van de berekeningswijze van de beslagvrije voet.
Het Nationaal Programma Armoede en Schulden richt zich op het zo snel en vroeg mogelijk bereiken van mensen, bijvoorbeeld door hulp laagdrempelig toegankelijk te maken en vroegsignalering in te zetten om zo vroeg mogelijk ondersteuning te bieden. Het kabinet werkt ook aan een Landelijke Pauzeknop. Dit is een centrale, digitale voorzieningen waarmee mensen met schulden zich kunnen aanmelden voor schuldhulpverlening én een tijdelijke pauze kunnen aanvragen. Dit maakt het voor mensen eenvoudiger om tijdelijk rust te krijgen wanneer zij rekeningen niet meer kunnen betalen.
Bovendien is er meer aandacht voor sociaal incasseren. In het samenwerkingsprogramma4 over sociaal incasseren, werken publieke en private schuldeisers samen om een sociale invorderingspraktijk te bevorderen door betere samenwerking en kennisuitwisseling. Dit gebeurt onder meer door vroegtijdig persoonlijk contact, maatwerk als mensen hun rekeningen niet kunnen betalen en doorverwijzing van mensen naar passende ondersteuning.
Welke lessen trekt u uit het gegeven dat ook 265.000 mensen net boven de armoedegrens problematische schulden hebben? Vindt u dat het beleid voldoende oog heeft voor deze «net-niet-armoede»-groep?
Het Nationaal Programma Armoede en Schulden richt zich niet enkel op mensen die onder de armoedegrens leven, maar ook op de financieel kwetsbare mensen. De laatste jaren vormen werkenden een groter onderdeel van de groep mensen in armoede, daarom hebben we voor hen speciale aandacht in het Nationaal Programma Armoede en Schulden. Het schuldenbeleid richt zich ook niet alleen op mensen in armoede, maar op iedereen die te maken heeft met (beginnende) schulden of geldzorgen heeft. Een schuldregeling is bijvoorbeeld niet alleen voor iemand met een laag inkomen. Er is natuurlijk wel een relatie tussen armoede- en schuldenproblematiek. Iemand kan door armoede in de schulden raken en andersom. Er zijn specifieke maatregelen, zoals de beslagvrije voet, die gericht zijn op mensen met lage inkomens en schuldenproblematiek.
Het artikel bevestigt dat we niet enkel oog moeten hebben voor mensen met een inkomen onder de armoedegrens, maar dat we breder moeten kijken naar mensen met geldzorgen. De problematiek verschilt van persoon tot persoon, daar hebben we veel oog voor en we houden daar ook expliciet rekening mee in het beleid.
Hoe verklaart u dat de groep mensen die officieel als arm wordt aangemerkt op papier is gehalveerd, terwijl de financiële problemen van deze groep juist zijn toegenomen?
Het gemiddelde tekort van iemand in armoede is in 2023 groter dan in 2018. Veel mensen die weinig geld tekortkwamen komen door koopkrachtmaatregelen nu boven de armoedegrens uit, terwijl de mensen met een groter tekort nog onder de armoedegrens leven. Dit komt voornamelijk door een verhoging van de toeslagen, het minimumloon en daarmee ook de bijstand. Daardoor zijn veel mensen erop vooruitgegaan en is de samenstelling van de groep die nog in armoede leeft veranderd. Van de mensen in armoede in 2023 komt een relatief groot gedeelte veel geld tekort. Doordat zij een groter onderdeel uitmaken van de totale groep mensen in armoede, is het gemiddelde tekort van iemand in armoede dus groter in 2023 dan in 2018. Als gekeken wordt naar het aantal mensen dat meer dan 30% van de armoedegrens tekortkomt, zien we een daling in 2023 ten opzichte van 2018.
Deelt u de zorg dat de nieuwe, beperktere armoedefinitie zoals gehanteerd door het CBS beleidsmatig tot onderschatting van de problematiek kan leiden, en daarmee ook tot afnemende ondersteuning voor mensen die wel degelijk hulp nodig hebben?
De nieuwe definitie van het CBS, SCP en Nibud is onafhankelijk vastgesteld en op 17 oktober 2024 gepubliceerd. De nieuwe methode geeft meer inzicht in de groep die in armoede leeft ten opzichte van voorgaande armoededefinities. Zo wordt voor het eerst rekening gehouden met een vermogensbuffer en werkelijke kosten voor wonen en energie. Als iemand hogere uitgaven heeft aan woon- of energielasten dan de opgenomen normbedragen, wordt dit in mindering gebracht op het besteedbaar inkomen. Zo kan het zijn dat iemand met een inkomen boven de armoedegrens, vanwege de hoge vaste lasten toch als arm aangemerkt wordt. Beide aanpassingen dragen bij aan beter inzicht in de omvang van het aantal mensen in armoede ten opzichte van oudere percentages van burgers, kinderen en huishoudens in armoede en met schulden.
Negatief vermogen (schulden) wordt, net zoals in de oude definitie, niet meegenomen in de armoededefinitie door gebrek aan (consistente) data over aflossingscapaciteit van een huishouden. Dit kan tot een onderschatting van de armoedeproblematiek leiden. Daarom heeft het kabinet het CBS, SCP en Nibud gevraagd om te verkennen welke stappen we moeten nemen om dit in de toekomst wel mogelijk te maken.
Het kabinet is zich bewust van de beperkingen van de armoededefinitie. Sommige groepen, zoals (een deel van de) dak- en thuisloze mensen en ongedocumenteerden zijn onzichtbaar in de cijfers. Ondanks dat armoede de afgelopen jaren in de cijfers is afgenomen, blijft het kabinet de situatie van veel mensen als kwetsbaar zien. Daarom heeft het kabinet extra maatregelen genomen om armoede- en schuldenproblematiek aan te pakken in het Nationaal Programma Armoede en Schulden. De nieuwe armoededefinitie leidt naar mijn mening niet per definitie tot afnemende ondersteuning voor mensen die het nodig hebben.
Wat zegt het hoge aantal mensen met problematische schulden over de effectiviteit van het huidige beleid voor schuldpreventie en -sanering, en welke conclusies verbindt u daaraan?
In het antwoord op vraag 2 ben ik ingegaan op de oorzaken van de lichte stijging van het aantal huishoudens met geregistreerde problematische schulden. Ondanks dat de stijging een gevolg is van het aflopen van uitstel van betaling voor ondernemers ten tijde van de coronacrisis en het opnieuw opstarten van invorderingsmaatregelen voor toeslagen en andere overige aanslagen, is het kabinet van mening dat het aantal huishoudens met problematische schulden en de duur van die schuldensituatie zorgelijk is. De impact van schulden is voor zowel de schuldenaar, schuldeiser als de samenleving groot. Daarom neemt het kabinet, zoals beschreven in het Nationaal Programma Armoede en Schulden, maatregelen die volgen uit het interdepartementaal beleidsonderzoek (IBO) over problematische schulden.5 Om mensen met schulden in beeld te krijgen en mensen juist tijdig te wijzen waar ze recht op hebben, nemen de Dienst Toeslagen en de Belastingdienst vergaande maatregelen, zoals beschreven in het Nationaal Programma Armoede en Schulden.
Eind dit jaar komen nieuwe cijfers van het CBS over het aantal huishoudens met problematische schulden op 1 januari 2025 die ons wederom meer inzicht bieden in de omvang van de problematiek.
De Nederlandse Arbeidsinspectie (NLA) heeft in 2024 een onderzoeksrapport opgeleverd over de doeltreffendheid van de gemeentelijke schuldhulpverlening.6 Daarin werd geconcludeerd dat de dienstverlening van gemeenten grotendeels op orde is maar dat er ook ruimte is voor verbetering van de effectiviteit van gemeentelijke schuldhulpverlening, bijvoorbeeld op het gebied van laagdrempelige toegang, integrale hulp en de inzet van begeleiding en nazorg. Ik deel deze conclusie en het is een belangrijke zaak om in te blijven zetten op de verbetering van gemeentelijke schuldhulpverlening. In de tussentijd hebben we in maart 2024 samen met de VNG, NVVK en Divosa bestuurlijke afspraken gemaakt om de schuldhulpverlening te verbeteren en het bereik te vergroten. In dat kader trekken gemeenten hun dienstverlening zo veel mogelijk gelijk. Deze «basisdienstverlening schuldhulpverlening» leidt tot een hulpaanbod dat toegankelijker is en in iedere gemeente bestaat uit minimaal dezelfde elementen.7 De samenwerkingspartijen en gemeenten werken de komende tijd verder aan de implementatie van de basisdienstverlening en de ontwikkeling van de elementen voor schuldhulpverlening op langere termijn.
Bovendien is het van belang om mensen met geldzorgen in een vroeg stadium financiële begeleiding te bieden. Hiermee willen we problematische schulden zo veel mogelijk voorkomen. Daarom werkt Divosa met verschillende partijen aan het versterken van vindplaatsen in minimaal 100 gemeenten. Door bestaande netwerken te versterken en uit te breiden willen we mensen met geldzorgen eerder bereiken en toeleiden naar passende ondersteuning. Via vroegsignalering van betalingsachterstanden op de vaste lasten (gas, elektriciteit, warmte, drinkwater, huur en zorgverzekering) komen mensen eerder bij de gemeente in beeld. In 2025 heb ik de wetswijziging die vroegsignalering mogelijk heeft gemaakt, laten evalueren.8 De onderzoekers concluderen dat vroegsignalering doeltreffend is, doordat het bijdraagt aan het voorkomen en verminderen van problematische schulden. Op basis van hun evaluatie van de wet stellen zij vast dat door vroegsignalering: meer mensen met (dreigende) problematische schulden een passend hulpaanbod ontvangen en accepteren; drempels voor toegang tot integrale schuldhulpverlening omlaaggaan; betalingsproblemen niet verder verslechteren en daarmee bedreigende situaties worden voorkomen, en dat schuldhulpverlening hierdoor effectiever is. De onderzoekers concluderen echter ook dat er nog verbetermogelijkheden zijn. Over deze verbetermogelijkheden ben ik in overleg met gemeenten en vaste lastenpartners.
Wat gaat u doen om te voorkomen dat mensen in armoede blijven vastzitten in schulden bij instanties als de Belastingdienst, het CAK of via BKR-registraties, terwijl zij nauwelijks bestaansruimte hebben om die schulden af te lossen?
Mensen moeten perspectief krijgen op een oplossing, zodat zij verder kunnen met hun leven. Dat vraagt dat problemen integraal worden aangepakt. Daarom wordt in het Nationaal Programma Armoede en Schulden samengewerkt met veel partijen zoals ministeries, gemeenten, uitvoeringsorganisaties, en maatschappelijke organisaties. Het Nationaal Programma bevat maatregelen om de financiële positie van mensen te verbeteren. Dat geldt ook voor de kwaliteit van schuldhulpverlening.
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 3 werken we als er beslag is gelegd met de beslagvrije voet, zodat mensen niet onder het bestaansminimum terechtkomen. Wanneer mensen niet zelf meer uit de schulden kunnen komen, kunnen ze een beroep doen op de gemeentelijke schuldhulpverlening. In geval van schuldhulpverlening zal de schuldhulpverlener met de schuldenaar en schuldeisers naar een passende oplossing zoeken. In geval van problematische schulden kan het treffen van een schuldregeling of schuldsanering noodzakelijk zijn.
Ook zetten we in op het zo vroeg mogelijk in beeld krijgen van mensen met betalingsachterstanden, zodat schulden niet onnodig oplopen. Dit doen we onder andere door extra te investeren in vroegsignalering door gemeenten, ook met experimenten met betalingsachterstanden bij de Belastingdienst. Gemeenten moeten dan bij een signaal van een betalingsachterstand contact opnemen met de inwoner om een hulpaanbod te doen.
Welke aanvullende maatregelen overweegt u om te voorkomen dat mensen met problematische schulden buiten de hulp blijven vallen, en bent u bereid daarbij ook de «net-niet-armoede»-groep expliciet te betrekken?
De maatregelen die in het Nationaal Programma Armoede en Schulden staan om schuldenproblematiek te verminderen zijn gericht op iedereen met problematische schulden, ongeacht iemands inkomen. Daarmee betrekken we dus ook al expliciet de «net-niet-armoede»-groep. Dat geldt zeker ook voor de groep werkenden met een inkomen rondom de inkomensgrens en voor kwetsbare gezinnen met kinderen. We zullen de schuldenproblematiek onder deze groepen specifiek adresseren. De doelen die het kabinet nastreeft zijn minder huishoudens die van beginnende naar problematische schulden gaan, minder huishoudens die problematische schulden krijgen en meer huishoudens die succesvol en duurzaam uit de problematische schulden komen. Ik monitor de voortgang van het Nationaal Programma en zal uw Kamer hierover periodiek informeren.