Het bericht ‘Staatsvijand nummer één deradicaliseert maar niet’ |
|
Antoinette Laan-Geselschap (VVD), Bente Becker (VVD) |
|
Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (D66), Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Staatsvijand nummer één deradicaliseert maar niet»?1
Ja, ik heb kennisgenomen van het bericht.
Wat vindt u van het beeld dat in het artikel wordt geschetst over de manier waarop in het traject van Samir A. gewerkt zou zijn aan de-radicalisering en de mate waarin dit (niet) is geslaagd?
Samir A. is in oktober 2008 veroordeeld tot 9 jaar detentie voor onder meer deelname aan een organisatie met een terroristisch oogmerk en werving voor de gewapende strijd. In september 2013 werd A. na tweederde van zijn gevangenisstraf te hebben uitgezeten voorwaardelijk in vrijheid gesteld. Het was het in het belang van de nationale veiligheid om hem te deradicaliseren. Om Reclassering Nederland te ondersteunen bij de specifieke aanpak die Samir A. nodig had, is door de NCTV een expert ingezet. Deze expert had ervaring met de begeleiding van jihadisten en leek contact te kunnen leggen met betrokkene. Toen in 2015 bleek dat het beoogde doel, aantoonbare deradicalisering van A., niet werd behaald, is de inzet van deze expert beëindigd.
Het deradicaliseren van een persoon is een zeer complex en weerbarstig traject. Een traject is individueel en afhankelijk van veel factoren. Ondanks alle inspanningen die gepleegd worden en interventies die worden ingezet, kan het slagen van een deradicaliseringstraject nooit gegarandeerd worden. In 2015 is het team Terrorisme, Extremisme en Radicalisering (TER) bij Reclassering Nederland opgericht ten behoeve van een specifieke aanpak gericht op de begeleiding en de re-integratie van gedetineerde extremisten. In de periode 2012 -2018 hebben in totaal 189 justitiabelen deelgenomen aan een programma van het TER team. Op verzoek van het Ministerie van Justitie en Veiligheid heeft de Universiteit Leiden de aanpak van dit gespecialiseerde team geëvalueerd. Zoals aangegeven in mijn brief aan uw Kamer met mijn reactie op het rapport concludeerden de onderzoekers in hun rapport dat de aanpak van het TER-team effectief is en bijdraagt aan datgene waarvoor het team is opgericht: het voorkomen van recidive.2
Op het gebied van re-integratie en deradicalisering vindt regelmatig overleg plaats tussen de TA’s (Terrorismeafdelingen), ontvangende penitentiaire instellingen, reclassering en gemeenten. Om de continuïteit van interventies te bewaken is het multidisciplinair afstemmingsoverleg resocialisatie (MAR) ingericht. Het MAR bewaakt en stimuleert de continuïteit van interventies doordat de partijen gezamenlijk op casusniveau bekijken welke interventies passend zijn voor de betreffende (ex)gedetineerde met een terroristische achtergrond.
Klopt het dat er fouten gemaakt zijn in het de-radicaliseringstraject van Samir A.? Zo ja, staan die fouten op zichzelf of zijn die fouten inherent aan het systeem/traject? In hoeveel andere gevallen is sprake van een vergelijkbaar traject? Herkent u bijvoorbeeld het beeld dat overheidsdiensten langs elkaar heen werken in terrorismezaken? Wat gaat u doen zodat dit voortaan anders gaat?
Zie antwoord vraag 2.
Worden alle mensen die zich schuldig maken aan financiering van terrorisme strafrechtelijk vervolgd en is dit bij de personen in dit artikel ook gebeurd? Zo nee, waarom niet?
In elke zaak maakt het Openbaar Ministerie een afweging of strafrechtelijke vervolging opportuun is. Opportuniteitsoverwegingen kunnen zijn de bewijsbaarheid van het feit, de persoon van de verdachte of de omstandigheden waaronder een feit is begaan.
Wat zijn de gevolgen voor een persoon die zelf eerder veroordeeld is voor een terroristisch misdrijf waarbij later uit een daad van terrorismefinanciering blijkt dat deze persoon niet gederadicaliseerd is?
Zie antwoord vraag 4.
Kunt u aangeven hoe verschillende diensten, zoals bijvoorbeeld de reclassering, het openbaar ministerie (OM), de gemeente en de Nationaal Coördinator Terrorismebestrijding en Veiligheid (NCTV), zich tot elkaar verhouden tijdens een de-radicaliseringstraject? Wie heeft in een dergelijk traject de regie?
Tijdens detentie is DJI verantwoordelijk voor het proces van re-integratie en de inzet van interventies om een gedetineerde te deradicaliseren. Daarnaast heeft het TER-team van Reclassering Nederland vanuit haar wettelijke taak als adviseur en toezichthouder een rol in de duiding van de persoon en het maken van een inschatting voor de mogelijkheden tot deradicalisering. Dit team richt zich op het motiveren van de (ex-)gedetineerde om de oorzaken van het strafbare gedrag aan te pakken en te re-integreren buiten het extremistische netwerk.
Aan het einde van de straf of aan het einde van het opgelegde toezichtkader van de reclassering neemt de gemeente de regie over.
In het multidisciplinaire casusoverleg, waaraan onder andere het OM, politie, en gemeente deelnemen, worden maatregelen en interventies bepaald en op elkaar afgestemd. Reclassering Nederland kan tijdens de periode van toezicht onderdeel uitmaken van het overleg. De NCTV geeft advies en biedt expertise en ondersteuning in de aanpak van terrorisme en extremisme. Adviseren over de inzet van interventies in het kader van deradicalisering kan hier een onderdeel van uit maken.
Hoe wordt beoordeeld of een persoon de juiste expertise heeft om een deradicaliseringstraject te begeleiden en wat zijn hieromtrent de regels en vergoedingen? Hoe wordt gedurende het traject door de begeleider gerapporteerd aan de NCTV en hoe wordt gecontroleerd of daadwerkelijk sprake is van een effectief traject?
Met het oog op re-integratie en deradicalisering vinden er gesprekken plaats met specialisten, zoals een psycholoog, psychiater of geestelijk verzorger (imam). Deze specialisten zijn in dienst van DJI en getraind om radicalisering te signaleren en tegen te gaan. Voor deze medewerkers geldt dat zij moeten voldoen aan de door DJI vastgestelde professionele criteria. De NCTV draagt financieel bij aan expertiseontwikkeling. Incidenteel financiert de NCTV de inzet van experts, waaronder islamologen, door Reclassering Nederland en/of de TA’s. Daarnaast wordt gebruik gemaakt van de expertise van het Landelijk Steunpunt Extremisme en van het team TER van de reclassering. Voor medewerkers van beide organisaties gelden strenge selectie-eisen. Zij worden specifiek opgeleid om de doelgroep de begeleiden.
Klopt het de NCTV, zoals in het geval van Samir A., imams inzet om een geradicaliseerd persoon te begeleiden bij de-radicalisering, hoe vaak komt dit voor en wat is hierachter de gedachte?
Zie antwoord vraag 7.
Hoe wordt geborgd dat, wanneer ervoor wordt gekozen een imam de geradicaliseerde persoon te begeleiden, hij daadwerkelijk de kernwaarden van de vrije Nederlandse samenleving, de gelijkwaardigheid van man en vrouw, homo en hetero en de basis van de democratische rechtsstaat bijbrengt en deelt u de mening dat het kwetsbaar kan zijn het traject volledig in de kringen van de gesloten wereld van de moskee te laten verlopen?
Een specialist die wordt ingezet met oog op re-integratie en deradicalisering rapporteert over gedane werkzaamheden richting de instantie die hem of haar inzet. Het gaat dan om DJI voor inzet tijdens de detentieperiode, Reclassering Nederland voor inzet gedurende toezicht na detentie, en de gemeenten in het geval van een (voortgezet) traject na afloop van een strafrechtelijk traject.
Hoe kan het dat iemand die door het OM nog altijd gevaarlijk wordt geacht, toch proefverlof kan krijgen?
Gedetineerden komen na tweederde van hun gevangenisstraf van rechtswege voorwaardelijk vrij onder de algemene voorwaarde dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit. Het Openbaar Ministerie (OM) kan daarnaast bijzondere voorwaarden betreffende het gedrag van de veroordeelde stellen. De bijzondere voorwaarden die kunnen worden opgelegd, zijn vermeld in artikel 15a Wetboek van Strafrecht.
Het OM neemt de beslissing omtrent het stellen van bijzondere voorwaarden. Het OM kan de bijzondere voorwaarden aanvullen, wijzigen of opheffen zodra het gedrag van de veroordeelde daartoe aanleiding geeft. De proeftijd gaat in op de dag van de voorwaardelijke invrijheidstelling.
Het OM kan ook een vordering instellen strekkende tot het achterwege laten of uitstellen van de voorwaardelijke invrijheidstelling. Indien de vordering door de rechter geheel of gedeeltelijk wordt afgewezen kan de rechtbank het OM adviseren bijzondere voorwaarden op te leggen. Het OM beslist of en zo ja, welke bijzondere voorwaarden worden opgelegd.
Hoe is het mogelijk dat iemand met een radicaliseringsverleden na het uitzitten van de straf weer in dezelfde omgeving terecht komt met kwetsbare jongeren die gevoelig zijn voor een radicale boodschap? Hoe verhoudt dit zich tot de taak die de Minister van Integratie heeft om radicalisering juist te voorkomen?
Om de verspreiding van extremistisch gedachtegoed te voorkomen, onderlinge beïnvloeding tegen te gaan en een succesvolle terugkeer in de maatschappij te bereiken, wordt binnen de terroristen afdelingen van de Dienst Justitiële Inrichtingen ingezet op maatwerk. Daarmee wordt gewerkt aan de optimale bescherming van de samenleving tegen deze (ex-)gedetineerden.
In principe kan iemand die zijn straf heeft ondergaan zich vestigen waar hij wil, ook indien er sprake is van een voorwaardelijke invrijheidstelling mits de opgelegde voorwaarden zich daar niet tegen verzetten. Er wordt voor de vrijlating in het casusoverleg gezien of er redenen zijn om op grond van de Tijdelijke Wet Bestuurlijke Maatregelen Terrorismebestrijding een gebiedsverbod op te leggen zodat de beïnvloeding door de extremistische ex-gedetineerde kan worden tegengegaan. Mocht er na vrijlating sprake zijn van «inspiratiepraktijken» en deze een strafbaar feit opleveren, dan kan strafrechtelijk worden vervolgd. Deze beslissing is aan het OM.
In mijn brief van 26 april 2018 aan uw Kamer3 is onderstreept dat de inzet op preventie een gedeeld belang en gezamenlijke opgave van het kabinet is. De op 18 april jl. naar u toegestuurde Rapportage Integrale Aanpak Terrorisme4 geeft de belangrijkste bereikte mijlpalen van preventief beleid weer. De inzet van het Ministerie van SZW richt zich op het verhogen van de weerbaarheid van kwetsbare jongeren en groepen in wijken tegen radicalisering. Zo wordt er gewerkt aan het verstevigen van de omgeving waarin iemand opnieuw komt wonen zodat deze minder gevoelig is voor radicale boodschappen. Ook draagt het Ministerie van SZW bij aan het wegnemen van de brede voedingsbodem voor radicalisering, zoals het verminderen van polarisatie en het bevorderen van arbeidsparticipatie van migranten.
Bent u bereid beleid te ontwikkelen om in de toekomst te voorkomen dat voor terrorisme veroordeelden (na vrijlating) een inspirator kunnen worden voor andere jihadisten, bijvoorbeeld door de mogelijkheden te onderzoeken om hen niet in dezelfde omgeving terug te plaatsen? Ziet u mogelijkheden voor strafrechtelijke vervolging van «inspiratiepraktijken»?
Zie antwoord vraag 11.
Wat is het beleid wanneer mensen niet vatbaar blijken voor de-radicalisering?
Het is niet zinvol om mensen te dwingen om mee te werken aan een traject om te deradicaliseren. Indien iemand geweld wil gebruiken om zijn of haar overtuigingen op te leggen aan anderen kan hiertegen worden opgetreden. Binnen het justitieel kader wordt actief ingezet op gedragsbeïnvloeding. Ook buiten het justitieel kader kan een vrijwillig deradicaliseringstraject gestart worden. Daar waar gedragsbeïnvloeding niet mogelijk is, richten partijen uit het casusoverleg, maar ook inlichtingendiensten zich doorlopend op het inschatten van de dreiging en het mitigeren daarvan.
In het multidisciplinaire lokale casusoverleg worden maatregelen en interventies bepaald en op elkaar afgestemd. Zo kan op lokaal niveau de afweging worden gemaakt om maatregelen uit de Tijdelijke Wet Bestuurlijke Maatregelen Terrorismebestrijding in te zetten om bijvoorbeeld contacten met andere personen uit het extremistische netwerk tegen te gaan.
Kunt u alle vragen separaat beantwoorden?
Een deel van de vragen is van een separaat antwoord voorzien. Wegens gesignaleerde overlap in enkele antwoorden is er, ten behoeve van overzichtelijkheid en leesbaarheid, op onderdelen voor gezamenlijke beantwoording van die vragen gekozen.
Ouderen in het aardbevingsgebied |
|
Sandra Beckerman (SP) |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Bent u zich bewust van de situatie van ouderen die zelfstandig wonen in het aardbevingsgebied? Realiseert u zich dat zelfstandig wonende, minder zelfredzame ouderen, meer tijd nodig hebben een woning uit te komen bij een beving? Wat is daarop uw reactie?1
De veiligheid van alle Groningers, oud én jong, staat voor mij voorop. De aanpak van het kabinet is er de afgelopen jaren op gericht om de veiligheidsrisico’s en de schade voor de Groningers zoveel mogelijk te beperken. Leven, wonen en werken in Groningen moet even veilig zijn als op andere plekken in Nederland.
De veiligheidsnorm van 10-5is daarvoor de basis. Dit betekent dat de kans om te overlijden ten gevolgen van het bezwijken van (delen van) een gebouw door een aardbeving voor een individu niet groter mag zijn dan 1 op de 100.000 (per jaar). In de versterkingsoperatie wordt gekeken naar de technische eigenschappen van een gebouw. Bij de beoordeling of versterkingsmaatregelen nodig zijn, wordt gebruikgemaakt van de Nederlandse Praktijk Richtlijn (NPR). In de NPR worden conform reguliere bouwregelgeving zogeheten «Consequence Classes» gehanteerd. Hiermee worden aanvullende veiligheidsfactoren geïntroduceerd voor gebouwen die van groot belang zijn voor het functioneren van de maatschappij, of daar waar het bezwijken van een gebouw effect heeft voor een grote groep personen of aanzienlijke economische of sociale gevolgen voor de omgeving heeft. Zo wordt zwaarder versterkt dan voor de norm voor het individueel risico noodzakelijk is. Op basis van de NPR wordt per type gebouw door experts bepaald van welke Consequence Class sprake is. Dit is niet aan mij als Minister.
Erkent u dat ouderen in Groningen, net als elders in Nederland, in staat moeten worden gesteld zo lang mogelijk zelfstandig te blijven wonen? Beseft u dat dit betekent dat u uw beleid moet aanpassen? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet wil inderdaad ouderen overal in Nederland helpen in hun vertrouwde omgeving zelfstandig oud te worden, met een goede kwaliteit van leven. Dit beleid staat geformuleerd in het Programma Langer Thuis. In de versterkingsopgave staat veiligheid voorop, alle inspanningen zijn er dan ook op gericht om gebouwen veilig te maken. Bij voorkeur worden beide uitgangspunten gecombineerd. Het is mogelijk om bij de versterking een huis meteen levensloopbestendig te maken als de eigenaar dit wenst. Dit gebeurt ook al op verschillende plekken, zo bouwt Woningcorporatie Acantus bijvoorbeeld voor alle 386 huizen die gesloopt worden in Delfzijl Noord een levensloopbestendige woning terug.
Zijn woningen van zelfstandig wonende ouderen in het gebied in beeld? Om hoeveel woningen gaat het? Hoeveel van deze woningen komen als hoge prioriteit uit het model Hazard and Risk Assessment (HRA)? Hoeveel van deze woningen waren voorheen wel in beeld, maar komen nu niet uit het HRA-model? Gaan deze panden nu versneld geïnspecteerd en versterkt worden?
De woningen die voor opname en beoordeling in aanmerking komen, zijn in beeld bij de gemeenten. Ik heb er echter geen inzicht in welke van deze woningen bewoond worden door ouderen.
Is er specifiek onderzoek gedaan naar ouderen in het aardbevingsgebied? Vindt u dat er genoeg aandacht is voor deze groep mensen? Waarom vallen thuiszorg ontvangende ouderen niet onder het zorgprogramma (Bevings-)bestendige zorg in Groningen?2
De gezondheidsgevolgen van de aardbevingsproblematiek in Groningen zijn in verschillende onderzoeken gevolgd waarbij ook ouderen een plek hebben.
Ouderen waren bijvoorbeeld onderdeel van de GGD Gezondheidsmonitor Volwassenen en Ouderen in 2016. Met deze monitor is regionale en lokale uitsplitsing van de gezondheidsgegevens mogelijk en dit biedt de mogelijkheid regionaal en lokaal gezondheidsbeleid hier op af te stemmen. Er is dus voldoende aandacht voor ouderen binnen de bestaande onderzoeken.
De zorgvisie «(Bevings-)bestendige zorg, Toekomstperspectief en versterken» ligt ten grondslag aan «Het Groninger Zorgakkoord». De zorgvisie is een invulling van het zorglandschap met een blik naar de toekomst, waarin keuzes worden gemaakt voor zorginfrastructuur ten aanzien van gebouwen. De visie heeft in hoofdzaak als reikwijdte de slimme versterking van gebouwen voor zorg met verblijf. Thuiszorg valt dan ook buiten de reikwijdte van de visie.
Bent u bereid de panden waarin kwetsbare, minder zelfredzame mensen wonen, te zien als zorggebouw, waarvoor hogere veiligheidseisen gelden (zoals staat vermeld in het plan van aanpak van de Nationaal Coördinator Groningen) en daarom te laten versterken? Zo nee, waarom niet? Zo ja, kunnen deze woningen dan gelijk ook levensloopbestendig gemaakt worden?3
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u zich voorstellen dat het stopzetten van zowel de gehele versterkingsoperatie als het project Eigen Initiatief voor ouderen zeer pijnlijk is, gezien hun levensverwachting? Deelt u de mening dat wachten voor hen een grote impact heeft? Wat gaat u doen om deze mensen tegemoet te komen? Ouderen kunnen toch niet wachten op uw vertragingen?
Er is nooit besloten de versterking stop te zetten. Terwijl gewerkt is aan het nieuwe plan van aanpak, heeft de versterking dan ook niet stilgelegen. Deze nieuwe aanpak, waarbij de hoogste prioriteit wordt gegeven aan de versterking van de meest risicovolle woningen, moet juist leiden tot een flinke versnelling in de uitvoering van de versterking die nog nodig is. Het is tevens onjuist dat het project Eigen Initiatief is stopgezet. Er komt voorlopig alleen geen nieuwe ronde Eigen Initiatief. Eigen Initiatief past namelijk niet bij de versterking nieuwe stijl waarin prioritering plaats vindt op basis van risicoanalyse. Voor iedereen die nu in Eigen Initiatief zit, heeft dit geen consequenties: de uitvoering loopt gewoon door. Samen met de belanghebbenden in de regio ben ik momenteel aan het bekijken binnen welke randvoorwaarden een vorm van versterking in eigen beheer alsnog gerealiseerd kan worden.
Wat is uw reactie op bijvoorbeeld dat mevrouw V. van 87 jaar, alleenstaand, slechtziend en slecht ter been, toe is aan aanpassing van de woning en al gestart was met Eigen Initiatief en dus voldeed aan de criteria, maar helaas nu moet wachten op een aangepaste woning omdat u alles stopzet? Betekent het feit dat deze woning geen hoger risico heeft volgens het HRA-model, dat mevrouw V. de rest van haar leven niet langer zelfstandig kan wonen?
Zonder op individuele gevallen in te kunnen gaan, kan ik in algemene zin zeggen dat het project Eigen Initiatief niet is stopgezet. Het wordt onverkort uitgevoerd voor alle deelnemers in het programma.
Het artikel ‘Wie temt het datamonster in de auto-industrie?’ |
|
Rutger Schonis (D66), Kees Verhoeven (D66) |
|
Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Wie temt het datamonster in de auto-industrie?»1
Ja.
Kunt u toelichten wat het standpunt is van Nederland met betrekking tot de plannen van de Europese Commissie om de verkeersveiligheid te verbeteren door middel van dataopslag, camera’s en sensors in auto’s?
Nederland is hier voorstander van, zoals 28 juni jl. aangegeven in reactie op de EU-strategie voor geautomatiseerd vervoer (Kamerstuk 22 112, nr. 2596). Een toenemend gebruik van sensoren en data, is een logisch gevolg van de opkomst van connected en geautomatiseerd wegvervoer en biedt volop kansen voor onze mobiliteitsuitdagingen. Nederland is trekker van de internationale proef die anonieme voertuigdata, via privacy & security by design, gebruikt voor het detecteren van verkeersonveilige situaties.
Deelt u de mening dat er een onafhankelijke toezichthouder moet komen om de veiligheid van de door de autofabrikanten verzamelde informatie te verzekeren?
In Nederland zijn er onafhankelijke toezichthouders die actief zijn op het gebied van voertuigdata: de Autoriteit Persoonsgegevens en de RDW. De RDW heeft hier een wettelijke taak in het toelaten van voertuigen waarbij veilig functioneren incl. dataprotectie, nu en in de komende jaren, een integraal onderdeel is van het functioneren op de openbare weg. Op grond van de kaderverordening
EU/2018/858 krijgt de Europese Commissie een nieuwe eigenstandige rol, naast die van de nationale autoriteiten voor toelating van en toezicht op (ook in gebruiksfase) bepaalde type motorvoertuigen.
Bent u ermee bekend dat verzekeraars deze data gebruiken om hun premies te koppelen aan rijgedrag?
Ja.
Deelt u de mening dat de privacy van mensen niet in geding mag komen door het «datamonster» en hoe gaat u de privacy van de gebruiker/bestuurder bewaken?
Dataprotectie en privacy zijn fundamentele rechten die zeker bewaakt worden. De AVG biedt daarvoor een goede basis en de Nationale en Europese autoriteiten voor persoonsgegevens houden daar toezicht op. De Autoriteit Persoonsgegevens houdt toezicht op de naleving van de wettelijke regels voor bescherming van persoonsgegevens. Het is aan haar om te oordelen of de AVG wordt nageleefd. Bij de Autoriteit Persoonsgegevens heb ik deze ontwikkeling van communicatie met- en data uit- voertuigen vorig jaar aangekaart en zij hebben dit onlangs opgenomen als een van hun topprioriteiten in de European Data Protection Board.
Kunt u een overzicht geven van de verschillende soorten data die nieuwe auto’s verzamelen en delen met autofabrikanten of derden?
Er zijn meerdere publicaties over dit onderwerp. De meeste op Europees niveau zoals het TRL onderzoek «Access to In-Vehicle data and resources»»2. Op dit moment wordt in opdracht van mij en het Ministerie van EZK aanvullend onderzoek gedaan naar de ontwikkelingen op dit terrein.
Een volledig overzicht van alle gegevens die alle typen auto’s genereren en opslaan kan ik niet geven. Er worden verschillende typen data verzameld door autofabrikanten. Het betreft enerzijds data die niet privacygevoelig zijn en iets zeggen over de staat van het voertuig (bijvoorbeeld technische foutmeldingen) en anderzijds data die iets zeggen over een persoon en die, als die data herleidbaar zijn tot die persoon, privacygevoelig zijn (bijvoorbeeld bezochte plaatsen en ander verplaatsingsgedrag of persoonlijke kenmerken). De meeste data die voertuigen en de fabrikanten verzamelen zijn vooralsnog van technische aard en niet zonder meer herleidbaar tot natuurlijke personen.
Kunt u daarbij aangeven in hoeverre het gaat om persoonsgegevens?
Zie antwoord op vraag 6. Voor het verwerken van persoonsgegevens geeft de geldende Europese wetgeving regels, zoals de informatieplicht. De informatieplicht houdt in dat de fabrikant vooraf meedeelt aan de klant welke data hij wil verwerken, en met welke doeleinden de verwerking plaatsvindt en nadere informatie verstrekt voor zover dat gelet op de aard van de gegevens, de omstandigheden waaronder ze worden verkregen of het gebruik dat ervan wordt gemaakt nodig is om tegenover de betrokkene een behoorlijke en zorgvuldige verwerking en opslag te waarborgen. De betrokkene kan zo zijn recht op inzage, correctie, verwijdering van of verzet tegen het verwerken van de persoonsgegevens uitoefenen.
Welke mogelijkheden hebben mensen om ervoor te kiezen data die hun auto verzamelt niet te delen? Hoe kunnen mensen concreet die keuze maken? Kunnen mensen ook na aankoop van een nieuwe auto hun keuzes voor het delen van data wijzigen? Zo ja, hoe? Hoe zit het met de aankoop van tweedehands auto’s?
Ook hiervoor geldt de eerdere genoemde informatieplicht. In het eerdere genoemde ECORYS-onderzoek in opdracht van mij en het Ministerie van EZK worden deze mogelijkheden onderzocht. Op de uitkomsten wil ik echter niet vooruitlopen. Het is wel duidelijk dat er grote verschillen zijn in de wijze waarop dit gebeurt. Mijn uitgangspunt is een zo groot mogelijke keuzevrijheid en maximale transparantie.
Bent u bekend met de motie van de leden Verhoeven en van Nispen over de uitvoering van de additionele taken door de AP – Uitvoeringswet Algemene verordening gegevensbescherming (Kamerstuk 34 851, nr. 23)? Wanneer wordt de Kamer hierover geïnformeerd?
Dit voorjaar zal de kamer een reactie worden toegezonden op de motie van leden Verhoeven en Van Nispen waarin de kamer zal worden geïnformeerd over de capaciteit en de middelen van de AP in relatie tot haar taken door mijn collega Sander Dekker, Minister voor Rechtsbescherming.
De arrestatie van een 9-jarige Palestijn |
|
Sadet Karabulut (SP) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Israeli troops detained a 9-year-old Palestinian at school. It’s «becoming normal», locals say»?1
Ja.
Klopt het dat onlangs een negenjarige Palestijnse jongen in zijn basisschool in bezet gebied is gearresteerd door Israëlische militairen en dat leraren daarbij zijn bedreigd? Wat is u hierover bekend?
Volgens de Israëlische mensenrechtenorganisatie B’Tselem rende een negenjarige Palestijnse jongen nadat de lessen waren afgelopen samen met zijn broertje van zeven terug de school in. Zij werden even later gevolgd door Israëlische militairen die stelden dat de jongens stenen zouden hebben gegooid. Na een woordenwisseling tussen Israëlische militairen en werknemers van de school is de jongen iets minder dan een uur door Israëlische veiligheidsdiensten vastgehouden op een nabijgelegen militaire controlepost.
Kunt u bevestigen dat het veel vaker gebeurt dat kinderen op school worden gearresteerd door het Israëlische leger? Welk beeld heeft u van de omvang hiervan?
Volgens cijfers van de Israëlische Dienst Justitiële Inrichtingen werden in 2018 maandelijks gemiddeld 271 Palestijnse kinderen vastgehouden in Israël en de Palestijnse Gebieden vanwege vermeende veiligheidsdelicten. Deze cijfers zijn gebaseerd op een maandelijkse telling. Hierdoor is het totale aantal detenties niet vast te stellen, onder meer doordat kortdurende detenties zoals in dit geval niet meegenomen worden in deze tellingen. Er zijn geen officiële Israëlische cijfers bekend over aantallen aanhoudingen op of nabij scholen. De VN verzamelt data hieromtrent. In 2018 documenteerde de VN op de Westelijke Jordaanoever, inclusief Oost-Jeruzalem, de arrestatie of aanhouding van 65 leerlingen op school, onderweg hier vandaan of naartoe. In 2017 betrof dit aantal 27.
Wat vindt u ervan dat een bezettingsleger de school van de negenjarige binnendringt en daarmee de veilige omgeving die een school moet zijn schendt, kennelijk omdat de jongen een steen zou hebben gegooid, wat wordt ontkend? Deelt u mijn opvatting dat dit ongehoord is?
De behandeling van Palestijnse kinderen door Israël is een bron van zorg. De Nederlandse regering hecht aan de strikte naleving van de rechten van het kind door Israël. Dat wordt in multilaterale fora, zoals bij de Universal Peer Review van Israël in de VN Mensenrechtenraad, en in bilaterale contacten met Israël uitgedragen. Ook in EU-verband wordt de behandeling van Palestijnse kinderen door Israël geagendeerd bij de Israëlische autoriteiten. Vorig jaar hebben de EU Heads of Missionin Jeruzalem en Ramallah een gezamenlijke verklaring uitgebracht, waarin zorgen worden uitgesproken over de omstandigheden van de arrestatie van Palestijnse minderjarigen. In de verklaring spreekt de EU Israël aan op zijn internationaalrechtelijke verplichtingen ten aanzien van de rechten van het kind.
Nederland speelt een voortrekkersrol bij de bescherming van de rechten van minderjarige Palestijnen in Israëlische detentie. De Nederlandse ambassade in Tel Aviv is samen met het Verenigd Koninkrijk trekker van de EU-werkgroep die zich inzet voor de bescherming van de rechten van deze kwetsbare groep, inclusief aandacht voor de veiligheid op scholen. Daarnaast steunt het kabinet activiteiten ter bescherming van de rechten van Palestijnse minderjarigen in Israëlische detentie.
Hoe verhoudt, naar uw mening, mede gezien het feit dat de negenjarige verdachte na een verhoor van een uur al werd vrijgelaten, het argument van de veiligheid van Israël zich tot het recht van kinderen op een veilige leeromgeving?
De VN waarschuwde begin dit jaar in een gezamenlijke verklaring van de Humanitaire Coördinator in de Palestijnse Gebieden, UNICEF en UNESCO over de negatieve impact van onder meer het hoge aantal incidenten in scholen en de dreigende sloop van Palestijnse scholen. Het kabinet deelt deze zorgen. Nederland dringt daarom bij Israël aan op strikte eerbiediging van de rechten van het kind, in overeenstemming met het humanitair oorlogsrecht en de mensenrechten, in het bijzonder de bepalingen van het VN Verdrag inzake de rechten van het kind.
Volgens UNICEF heeft het Israëlische leger laten weten dat er een militair besluit is dat hen verbiedt scholen binnen te gaan. UNICEF heeft dit besluit ondanks verzoeken hiertoe niet in kunnen zien. Dergelijke richtlijnen, indien toegepast, zouden volgens het kabinet een stap in de goede richting zijn.
Bent u bereid de Israëlische autoriteiten aan te spreken en te verzoeken een veilige leer- en leefomgeving voor Palestijnse kinderen te garanderen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Het bericht ‘Een woonwijk tussen dijk en rivier? ‘Dan kun je net zo goed op ijs bouwen’ |
|
Suzanne Kröger (GL) |
|
Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Een woonwijk tussen dijk en rivier? «Dan kun je net zo goed op ijs bouwen»» van EenVandaag?1
Ja.
Heeft Professor Vellinga niet ook gelijk – in aanvulling op uw reactie in het wetgevingsoverleg Water op 26 november 2018, waarin u aangaf dat het plan voor de buitendijkse woningen binnen alle veiligheidsnormen valt – als hij stelt dat de veiligheidsnormen voor buitendijkse woningen niet meer aan de eisen van deze tijd voldoen?
Het Rijk is verantwoordelijk voor de kaders voor buitendijkse ontwikkelingen in het rivierbed. Zoals ik in mijn brief naar aanleiding van het WGO Water (Kamerstuk 35 000 J, nr. 30) heb gemeld worden initiatieven die in het rivierbed worden uitgevoerd getoetst aan de Beleidsregels grote rivieren (Bgr) en moeten zij voldoen aan titel 2.4 Grote rivieren van het Barro. Doelen zijn het waarborgen van de afvoer- en bergingscapaciteit van de rivieren en het vrijhouden van buitendijkse ruimte voor toekomstige rivierverruimende maatregelen. Het initiatief in de uiterwaarden bij Arnhem voldoet aan de gestelde kaders en levert per saldo meer ruimte voor de rivier op.
Voor activiteiten en bebouwing (zoals woningen) in buitendijks gebied gelden geen wettelijke veiligheidsnormen voor bescherming tegen hoogwater. De gemeente is verantwoordelijk voor de beoordeling van de veiligheidssituatie in buitendijks gebied, de noodzaak van eventuele aanvullende maatregelen om onevenredige schade te voorkomen en draagt zorg voor een situatie die voldoende veilig is voor de toekomstige bewoners. De gemeente is tevens verantwoordelijk voor afstemming met de veiligheidsregio over evacuatieroutes. Bewoners en gebruikers van buitendijkse gebieden zijn zelf verantwoordelijk voor het treffen van maatregelen om de gevolgen van overstromingen te beperken en dragen zelf risico voor waterschade.
Bent u het eens met Professor Vellinga en de Deltacommissaris als zij stellen dat de norm voor de Rijn naar 22.000 kuub per seconde moet? Is dat niet iets wat in ieder geval onderzocht zou moeten onderzoeken, voordat bouwen in of aan de uiterwaarden kan worden toegestaan? Wat zou een dergelijke hoeveelheid water doen met de reeds bestaande bebouwing en gebieden die nu nog als veilig gelden?
Nee. Bij de nieuwe waterveiligheidsnormen wordt, in lijn met het advies van de Deltacommissaris, uitgegaan van een maximale afvoer van de Rijn van 18.000m3/s bij Lobith, waarbij rekening wordt gehouden met klimaatverandering. Dit is gebaseerd op diverse studies naar de (maximale) afvoer en eerder gedeeld met uw Kamer (Kamerstuk 31 710, nr. 44). De maximale afvoer is in 2016 bevestigd door het Expertise Netwerk Waterveiligheid (ENW) en recente berekeningen door Deltares.
Alle primaire keringen die het binnendijkse gebied beschermen worden beoordeeld en ontworpen met de laatste inzichten over de afvoer van de Rijn. Voor buitendijks gebied verwijs ik naar het antwoord op vraag 2.
Zijn de gevolgen van de buitendijkse veranderingen bij Arnhem ook onderzocht op de effecten boven- en benedenstrooms en op andere wateren die met de Rijn in verbinding staan? Wie is verantwoordelijk voor het geheel, boven- en benedenstrooms en de gevolgen van de verschillende plannen?
Het Rijk is verantwoordelijk voor het waarborgen van de afvoer- en bergingscapaciteit van de rivieren. De gevolgen van de buitendijkse ontwikkeling op de waterstand bij een extreme afvoer (en daarmee de waterveiligheid) zijn in beeld gebracht door de initiatiefnemer en beoordeeld door Rijkswaterstaat. De conclusie van de beoordeling is dat het plan tot netto circa 10 cm waterstandsverlaging leidt, met doorwerking in de bovenstroomse richting tot op het Pannerdensch kanaal. Er zijn geen effecten op de waterstand benedenstrooms van het plangebied en in andere riviertakken die met de (Neder)-Rijn in verbinding staan.
Is het bouwplan van Arnhem meegenomen in de verplichtte klimaatstresstest van de gemeente?
Nee, dat is niet gebeurd. Arnhem heeft de stresstest al enige tijd geleden uitgevoerd (tussen 2010 en 2015). In die stresstest is het bouwplan Stadsblokken-Meinerswijk niet meegenomen, omdat het buitendijks ligt. Alleen binnendijkse gebieden zijn meegenomen in de stresstest.
Het project heeft wel een uitgebreide watertoets doorlopen in samenwerking met, en getoetst door alle waterpartijen; Waterschap Rivierenland, de Veiligheidsregio en Rijkswaterstaat.
Het artikel ‘Tweede ondernemer zwicht na dreigbrief van windmolenactivisten: 'U krijgt 48 uur'’ |
|
Matthijs Sienot (D66), Maarten Groothuizen (D66) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA), Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Tweede ondernemer zwicht na dreigbrief van windmolenactivisten: «U krijgt 48 uur»»?1
Ja.
Deelt u, gelet op het feit dat dit het tweede geval in korte tijd is, de mening dat ondernemers in vrijheid en veiligheid dienen te kunnen ondernemen en zeker op dit belangrijke onderwerp als klimaatbeleid?
Ja, deze mening deel ik. Iedere vorm van bedreiging, intimidatie is niet acceptabel.
Welke signalen ontvangt u rondom agressie en intimidatie bij windenergiegebieden en verwacht u herhaling?
Zoals eerder aangegeven in de beantwoording van Kamervragen2, worden delicten die worden gepleegd in relatie tot windmolens door de politie niet geregistreerd onder een aparte code. Ik kan uw Kamer daarom geen overzicht van meldingen geven. Bij de plannen voor deze windmolens is sprake van lokale weerstand, waarbij burgers hebben geprotesteerd en gebruik hebben gemaakt van de wettelijke mogelijkheden voor inspraak en beroep. Een zeer klein deel houdt zich bezig met acties waarbij de wet wordt overtreden, zoals het bedreigen van ondernemers en bestuurders. Voorbeelden van deze extremistische acties staan beschreven in het dreigingsbeeld terrorisme Nederland nr. 48.3 In dit beeld is ook opgenomen dat het protest tegen windmolens met name in gemeenten in de provincies Drenthe en Groningen buitenwettelijke vormen aanneemt. Op diverse niveaus zijn er contacten tussen het Rijk en deze twee provincies over deze gebeurtenissen.
Wat doet u om dergelijke dreigementen tegen te gaan en weerstand niet te laten escaleren naar dreiging en intimidatie?
Zoals ik eerder al aangaf in antwoord op Kamervragen van de leden Yesilgöz-Zegerius en Laan-Geselschap van 20 september 20184, zijn personen en organisaties bij elke dreiging primair zelf verantwoordelijk voor hun veiligheid. Als dreiging en risico hiertoe aanleiding geven worden aanvullende beveiligingsmaatregelen genomen door het lokale gezag. Hierbij is de inschatting van de dreiging en het risico leidend voor het vaststellen van het beoogde weerstandsniveau en de bijbehorende beveiligingsmaatregelen.
Ik roep ondernemers die worden bedreigd op om aangifte te doen zodat politie en justitie onderzoek kunnen doen en zodat we tegen dit soort dreigementen kunnen optreden.
Wat doet u om ondernemers te beschermen tegen doelgerichte intimidatie?
Zie antwoord vraag 4.
Welke gevolgen verwacht u dat dreigingen zoals deze hebben voor de ontwikkeling van duurzame energieprojecten in Nederland?
Iedereen heeft de mogelijkheid om bezwaar te maken en actie te voeren tegen windmolens. Dit mag echter niet zover gaan dat er strafbare feiten worden gepleegd. Iedere vorm van bedreiging, intimidatie en vernieling is onacceptabel. Het is aan de politie en het Openbaar Ministerie om deze zaken te onderzoeken. Ik wil daarom geen uitspraken doen over eventuele gevolgen voor de ontwikkeling van duurzame energieprojecten in Nederland. Zie verder ook mijn antwoord op vraag 7.
Wat doet u om het draagvlak onder bewoners voor hernieuwbare energieprojecten te vergroten?
De lokale weerstand tegen de twee windparken in het Noorden van het land laat zien dat het van groot belang is om de omgeving goed te betrekken bij het ontwikkelen van wind- of zonneparken. In het kader van het ontwerpKlimaatakkoord is afgesproken dat er Regionale Energiestrategieën opgesteld worden door de regio’s. Met behulp van Regionale Energiestrategieën staan gemeenten en provincies thans aan de lat voor het maken van ruimtelijke afwegingen en de bijbehorende ruimtelijke inpassing. Dit doet men met nauwe betrokkenheid van maatschappelijke organisaties, burgers en andere stakeholders.
Het is van belang dat de lusten en lasten van energieprojecten evenwichtig gespreid worden. Dit kan bijvoorbeeld door burgers en bedrijven de mogelijkheid te geven mede-eigenaar te worden van een wind- of zonnepark. In het ontwerpKlimaatakkoord is in dit verband het streven opgenomen om in de komende jaren te komen tot 50% eigendom van de productie van wind- of zonneparken van de lokale omgeving (burgers en bedrijven).
Advocaten die de toegang tot de Verenigde Staten wordt geweigerd |
|
Attje Kuiken (PvdA), Lilianne Ploumen (PvdA) |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD), Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Angst voor inreisverbod VS: advocaten stoppen met verdediging terreurverdachten»?1
Ja, dat bericht ken ik.
Deelt u de mening dat advocaten vrij moeten zijn in het uitoefenen van hun beroep en daarbij ongeacht de aard van de verdenking cliënten moeten kunnen bijstaan? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Ja, ik deel die mening. Advocaten moeten vrij zijn in de uitoefening van hun beroep, gelet op de belangrijke rol die zij spelen in de verwezenlijking van het recht van verdachten op een eerlijk proces. Advocaten moeten niet worden beoordeeld op hun betrokkenheid in strafzaken bij de verdediging van hun cliënten.
Deelt u de mening dat indien advocaten belemmeringen ondervinden of moeten vrezen ten aanzien van hun reisgedrag dat zij daarmee ook belemmerd worden in het uitoefenen van hun beroep? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Advocaten moeten hun beroep kunnen uitoefenen zonder dat dit repercussies voor hen heeft. Mocht aan iemand de toegang worden geweigerd tot een land louter omdat hij/zij advocaat is en bepaalde zaken behandelt, dan zou die betreffende advocaat hierdoor belemmerd kunnen worden in het uitoefenen van het beroep.
Acht u het mogelijk dat de Verenigde Staten advocaten, die terreurverdachten bijstaan, de toegang tot het land ontzeggen? Zo ja, over welke informatie of signalen dienaangaande beschikt u? Zo nee, waarom acht u dit niet mogelijk?
Over het bij vraag 1 genoemde bericht sta ik in contact met de Nederlandse Orde van Advocaten (hierna: NOvA). De NOvA heeft de gerezen vermoedens bij ons kenbaar gemaakt. Deze vormden aanleiding om contact op te nemen met de Amerikaanse autoriteiten en om opheldering te vragen.
Vooropgesteld zij dat de VS op basis van hun soevereiniteit zelf beslist over de criteria voor toelating tot hun grondgebied. Het volgende beleid is van toepassing bij een aanvraag van een ESTA of een visum. Houders van een Nederlands paspoort die naar de VS reizen moeten beschikken over een ESTA (bewijs dat zonder visum naar de VS gereisd mag worden) of een Amerikaans visum. Navraag bij de Amerikaanse autoriteiten leert dat een aanvraag voor een ESTA of visum wordt getoetst aan de hand van vele verschillende criteria. Indien een ESTA-aanvraag wordt geweigerd, dient een visum aangevraagd te worden via het Amerikaanse Consulaat Generaal in Amsterdam. In algemene zin geldt dat een reeks van gronden bestaat waarop een visumaanvraag van een individu afgewezen kan worden.
Als reactie op onze vragen hebben de Amerikaanse autoriteiten verwezen naar bovenstaand beleid en aangegeven dat Amerikaanse wet- en regelgeving hen niet in staat stelt om op individuele gevallen in te gaan.
Ook publiekelijk heeft de VS als reactie op het bericht genoemd onder 1 aangegeven dat het beroep van iemand geen grond vormt om de toegang tot de VS te weigeren. Er wordt altijd gekeken naar meerdere criteria, zoals bijvoorbeeld de connecties en een reisgeschiedenis van iemand.
We zullen deze situatie blijven monitoren en het Ministerie van Justitie en Veiligheid staat hierover in nauw contact met de Nederlandse Orde van Advocaten.
Wilt u met de Amerikaanse ambassadeur in Nederland in overleg treden over het beleid van de Verenigde Staten ten aanzien van het toelaten van advocaten die terreurverdachten bijstaan en de Kamer van de uitkomst daarvan op de hoogte stellen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Het bericht ‘Europa pakt Oekraïense kippenvleesexport aan’ |
|
Helma Lodders (VVD), Wybren van Haga (VVD) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU), Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Europa pakt Oekraïense kippenvleesexport aan»?1
Ja.
Kunt u aangeven hoe een verdrievoudiging (van 20.000 ton naar 70.000 ton) van het quotum kippenvlees in verhouding staat tot het wegvallen van de invoerheffing op kippenborsten waar vleugel en vel nog aanzitten?
Na het afsluiten van het Associatieakkoord is door Oekraïense producenten op onvoorziene wijze gebruik gemaakt van de mogelijkheid om een nieuw deelstuk (borstkap met vleugel) tariefvrij naar de EU te exporteren. De tarieflijnen (GN codes 0207 13 70 en 0207 14 70) waar dit nieuwe deelstuk nu onder geplaats is, zijn destijds niet opgenomen in de quotaregeling voor kippenvlees, omdat de handel in deze restcategorieën pluimveevlees gering was. Door vervolgens deze nieuwe deelstukken pas binnen de EU, in Nederland en in Slowakije, te bewerken tot kipfilet, vallen deze buiten de quotaregering voor kipfilet. Hierdoor is de import van pluimveevlees uit Oekraïne vanaf 2016 explosief toegenomen. Eind 2018 bedroeg de totale import van pluimveevlees van Oekraïne naar de EU meer dan 123.000 ton. De import op het nieuwe deelstuk (GN codes 0207 13 70 en 0207 14 70) bedroeg in 2018 55.565 ton. Een overzicht van de import van pluimveevlees is te vinden op de website van de Europese Commissie2.
Nadat deze onvoorziene marktverstoring werd vastgesteld heeft de Commissie onderzocht welke mogelijkheden er zijn om de import te beteugelen. Er bleek maar één oplossing mogelijk: opnieuw onderhandelen met Oekraïne om deze twee tarieflijnen onder het tariefquotum te brengen. Hierop heeft de Raad een mandaat gegeven aan de Europese Commissie om met Oekraïne in onderhandelingen te treden om de stijging van deze import aan banden te leggen. De Europese Commissie heeft met Oekraïne onderhandeld over aanpassing van het Associatieverdrag.
Kunt u een uitgebreide toelichting geven of en hoe dit besluit in lijn ligt met het standpunt van het kabinet om spoedig een oplossing te vinden voor overmatige export van kippenvlees?
Zie antwoord vraag 2.
Klopt het dat, ook al komt de wetgevingsperiode (legislatuur) van het huidige Europese parlement tot een eind, de Raad en het Europees parlement in moeten stemmen met een amendement op het associatieverdrag? Zo ja, deelt u de mening dat een voorlopige toepassing van dit amendement (dus daarmee vooruitlopen op de uitkomst van de triloog) op het associatieverdrag dus ook niet zou moeten plaatsvinden zonder instemming van het Europees parlement en de Raad? Zo nee, waarom niet?
De Raad heeft op 20 december 2018 een besluit vastgesteld waarbij de Europese Commissie is gemachtigd om met Oekraïne te onderhandelen over de aanpassing van de bestaande tariefregeling voor vlees van pluimvee.
De verwachting is dat de Europese Commissie op korte termijn een voorstel zal doen aan de Raad voor een besluit tot ondertekening van het bereikte akkoord. Dit besluit kan eventueel gepaard gaan met een besluit tot voorlopige toepassing van het akkoord, in afwachting van de uiteindelijke inwerkingtreding. Dit vereist aan EU-zijde enkel instemming van de Raad. Aan Oekraïense zijde moet het Oekraïense parlement de herziene overeenkomst goedkeuren. De uiteindelijke inwerkingtreding van het akkoord vereist aan Uniezijde dat de Raad een besluit tot sluiting van het akkoord door de Unie vaststelt. Voorafgaand aan de vaststelling van dat besluit door de Raad is goedkeuring van het Europees parlement vereist.
Deelt u de zorg dat met het vooruitlopen op de uitkomst van de stemming over het amendement op het associatieverdrag een onzekere periode aanbreekt tot het aantreden van een nieuw Europees parlement? Zijn er door u mogelijkheden onderzocht om sneller tot een definitieve oplossing te komen over de aanpak van overmatige export van kippenvlees? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke oplossingen zijn gepasseerd?
Zie antwoord vraag 4.
Deelt u de zorgen over de mate en snelheid waarmee kippenvlees dat tegen lagere standaarden wordt geproduceerd, de Europese markt verovert en is hier sprake van marktverstoring? Zo ja, wat bent u bereid hier, al dan niet met gelijkgestemde landen binnen de EU, aan te doen?
Het kabinet streeft naar een gelijk speelveld tussen de Europese en Oekraïense pluimveesector middels het Associatieakkoord. Zoals ook aangegeven in antwoorden op Kamervragen van het lid Van Raan (PvdD)3, moeten alle naar de EU geëxporteerde producten, dus ook het pluimveevlees uit Oekraïne, voldoen aan Europese eisen op het gebied van plant- en diergezondheid, voedselveiligheid en etikettering. In de EU geïmporteerde producten hoeven niet te voldoen aan productie-eisen van de EU, als houderijsystemen en dierenwelzijnsstandaarden, tenzij er met derde landen afspraken over zijn gemaakt.
In het Associatieakkoord tussen de Europese Unie en Oekraïne is afgesproken dat Oekraïne zich zal inspannen om zijn wetgeving in overeenstemming te brengen met die van de EU, ook op het terrein van dierenwelzijn en diergezondheid. Tijdens de Europese Unie-Oekraïne Associatieraad op 17 november 2018 heeft de Europese Commissie Oekraïne opgeroepen om de overeenstemming met de sanitaire en fytosanitaire (SPS) en dierenwelzijnswetgeving te bespoedigen door het actieplan sneller uit te voeren. In de totstandkoming van de gezamenlijke EU-positie voor deze Associatieraad heeft het kabinet hier specifiek op aangedrongen. Nederland zal hier op blijven aandringen.
Eind vorig jaar is tussen de Europese Unie en Oekraïne overeenstemming bereikt over de SPS-strategie ter implementatie van het Associatieakkoord. In 2018 heeft de Oekraïense overheidsautoriteit voor voedselveiligheid en consumentbescherming de officiële controles hervat op voedsel, veevoer, diergezondheid en dierenwelzijn. Ook de aanpassing van SPS regel- en wetgeving werd in 2018 aanzienlijk versneld. Van de 250 benodigde maatregelen zijn er 17 aangenomen en 140 zitten in het Oekraïense goedkeuringsproces. De nieuwe wet op voedselveiligheid en hygiëne treedt naar verwachting begin 2020 in werking. De Europese Commissie constateert dat het besluitvormingsproces nog niet is afgerond voor veterinaire certificaten voor kipproducten. Ook dierenwelzijn, vooral voor pluimvee dat Oekraïne exporteert naar de EU, behoeft meer aandacht en het kabinet zal bij de Europese Commissie en bij de Oekraïense overheid hierop blijven aandringen.
Kunt u aangeven welke stappen Oekraïne reeds heeft genomen om zoals afgesproken binnen het associatieverdrag te komen tot vergelijkbare standaarden? Zo ja, hoe wordt hier op toegezien? Bent u bereid als deze ontwikkelingen achter blijven om met eventueel gelijk gestemde landen binnen de EU aan te dringen op versnelling? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 6.
Bent u bereid in de Raad tegen het amendement te pleiten? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet zal het voorstel van de Europese Commissie, na beschikbaar stellen, bestuderen en op basis hiervan een definitief standpunt innemen. Bij het bepalen van het standpunt zal uiteraard de motie Ouwehand (Kamerstuk 21 501-20, nr. 1448), die op 25 april 2019 is aangenomen, worden betrokken. Vooruitlopend hierop heeft de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit op 25 april 2019 een brief aan Commissaris Hogan gestuurd waarin zorgen worden geuit over de voorlopige uitkomst van de onderhandelingen, in het bijzonder de mogelijke vergroting van het quotum voor pluimveevlees, en het belang van spoedige implementatie door Oekraïne van SPS- en dierenwelzijnsregelgeving van de EU. De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit heeft deze zorgen ook uitgesproken in de Landbouwraad van 15 april 2019. Bijgaand treft u een afschrift aan van deze brief.
Kunt u deze vragen een voor een, en gezien de problematiek, zo snel mogelijk beantwoorden?
Voor de vragen waarop het antwoord overlapt, zijn de antwoorden samengevoegd.
Het bericht dat Brunei extreme straffen invoert, onder meer de doodstraf voor homoseksuele handelingen |
|
Isabelle Diks (GL), Bram van Ojik (GL), Nevin Özütok (GL) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD), Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met het feit dat Brunei extreme straffen heeft ingevoerd, waaronder de doodstraf voor homoseksuele handelingen, ondanks onder andere een oproep van de Verenigde Naties dit niet te doen?1
Ja.
Deelt u de mening dat het absoluut verwerpelijk is dat Brunei deze extreme straffen invoert, en zeker de doodstraf voor homoseksuele handelingen?
Het kabinet heeft met veel zorg kennis genomen van het besluit van Brunei om fase 2 en 3 van de Penal Code in te voeren. De nieuwe strafwetgeving heeft een nadelige invloed op een aantal kwetsbare groepen in Brunei, waaronder LHBTI’s, vrouwen en kinderen. In een publiek statement heb ik mij uitgesproken tegen de invoering van de inhumane straffen en Brunei opgeroepen de invoering van de straffen tegen te houden. Op 5 mei jl. gaf de sultan van Brunei in een speech aan dat het de facto moratorium op de doodstraf, dat geldt voor de common law, tevens zal gelden voor de syariah. Daarbij gaf hij ook aan dat het land het VN-Verdrag tegen foltering en andere wrede, onmenselijke en onterende behandeling of bestraffing (UNCAT) zal ratificeren.
De Nederlandse regering is principieel tegen de doodstraf. Bovendien is de bescherming van de gelijke rechten van LHBTI’s prioriteit in het Nederlandse mensenrechtenbeleid. Nederland zet zich in internationale fora en in bilaterale relaties stelselmatig in voor de bescherming en bevordering van gelijke rechten van LHBTI’s. Belangrijk onderdeel daarvan, naast de bevordering van sociale acceptatie en het tegengaan van discriminatie, is de afschaffing van de strafbaarstelling van homoseksualiteit.
Heeft u kennisgenomen van de oproep van LHBTI-belangenorganisatie COC aan de regering om meer actie te ondernemen Brunei zover te krijgen om de wetgeving niet in voeren, dan wel terug te draaien?
Ja.
Bent u bereid om, net als Duitsland, de ambassadeur van Brunei voor Nederland (gezeteld in Brussel) te ontbieden en het bezwaar tegen de straffen uit te spreken? Zo ja, bent u bereid dit voor 1 mei 2019 te doen en hierover te rapporteren aan de Kamer?
Het kabinet heeft met veel zorg kennisgenomen van het besluit van Brunei om fase 2 en 3 van de Syariah Penal Codein te voeren. Voordat de invoering plaatsvond, heb ik publiekelijk mijn zorgen uitgesproken over de invoering van inhumane straffen en Brunei opgeroepen de invoering van de straffen tegen te houden. Deze boodschap is tevens op 2 april jl. op hoog ambtelijk niveau overgebracht aan de Bruneise ambassadeur.
Mede op aandringen van Nederland heeft de EU-woordvoerder namens de EU Hoge Vertegenwoordiger een verklaring uitgebracht.3 Daarnaast heeft Nederland zich in de Equal Rights Coalition ingezet voor een verklaring over de situatie in Brunei, die op 12 april is gepubliceerd met steun van 36 landen.4
Nederland heeft in de Raad Buitenlandse Zaken van 8 april jl. zorgen uitgesproken over het besluit van de regering van Brunei om strafverzwaringen van de Syariah Penal Code in te voeren, met inbegrip van inhumane straffen. Nederland heeft benadrukt dat Brunei zich aan zijn internationale en regionale verplichtingen ten aanzien van mensenrechten dient te houden en riep EU-lidstaten op zich hierover eensgezind uit te spreken, onder andere tijdens de Universal Periodic Review van de Mensenrechtenraad over Brunei in mei. In Europees verband wordt op korte termijn verder gesproken over eventuele verdere stappen om Brunei te bewegen om van uitvoering af te zien.
Bent u bereid per direct de huidige wapenhandel met Brunei, in 2017 voor 1,26 miljoen euro voor componenten voor wapens en munitie en componenten voor «overige militaire goederen» (ten opzichte van slechts 0,10 miljoen euro in 2016), stop te zetten? Zo ja, bent u bereid om hierover voor 1 mei 2019 te rapporteren aan de Kamer?
In 2017 bedroeg de vergunning waarde voor export van militaire goederen naar Brunei € 1.363.254. In 2016 was dat € 98.490. In alle gevallen ging het om onderdelen voor radar- en C3- (command, control, communication) systemen t.b.v. de marine van Brunei. In 2018 (en vooralsnog in 2019) zijn er geen militaire goederen vanuit Nederland naar Brunei geëxporteerd.
Alle vergunningaanvragen voor de export van strategische goederen naar niet-EU/NAVO+-landen2 ondergaan een grondige toetsingsprocedure waarbij het risico op de inzet van deze goederen bij eventuele mensenrechtenschendingen wordt gewogen. In het geval van Brunei betekent dit dat er, ook bij toekomstige aanvragen, zeer zorgvuldig wordt onderzocht of o.a. de goederen op enige manier kunnen worden ingezet bij het uitvoeren van de doodstraf of bij de vervolging van LHBTI’s. Als daar een duidelijk risico toe bestaat, wordt de vergunning niet toegekend. Om die reden acht het kabinet het op dit moment niet noodzakelijk om een moratorium af te kondigen op de export van strategische goederen naar Brunei. Exportcontrole is geen strafmiddel maar dient om te voorkomen dat goederen worden ingezet t.b.v. ongewenste doeleinden.
Ziet u andere mogelijkheden om uiting en opvolging te geven aan de afkeuring van Nederland over de invoering van de extreme straffen?
Zie antwoord vraag 4.
Het bericht ‘Westerveld hoopt op snelle publicatie van RIVM rapport’ |
|
William Moorlag (PvdA), Henk Nijboer (PvdA), Lilianne Ploumen (PvdA) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66), Bruno Bruins (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD), Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Westerveld hoopt op snelle publicatie van RIVM rapport over gewasbeschermingsmiddelen»?1
Ja.
Wanneer heeft het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) het rapport voltooid en wanneer wordt het publiek gemaakt?
Het rapport «Research on exposure of residents to pesticides in the Netherlands OBO flower bulbs» en het samenvattend rapport van het RIVM (2019-0054) zijn op 10 april jl. aangeboden aan de Tweede Kamer.
Welk wettelijk instrumentarium is beschikbaar voor gemeenten die hun inwoners beter willen beschermen tegen de blootstelling aan gewasbeschermingsmiddelen?
Ja, dit kan en vindt ook al plaats. Gemeenten maken in het bestemmingsplan in het kader van een goede ruimtelijke ordening een afweging tussen alle bij het gebruik van de gronden betrokken belangen en functies, bijvoorbeeld tussen de bestemming agrarische bedrijvigheid en wonen. Daarbij kan de gemeente rekening houden met een afstand tussen het telen van gewassen of fruit en nabijgelegen gevoelige objecten als woningen om een aanvaardbaar woon- en leefklimaat te garanderen. Bij deze afweging kan ook het voorzorgsbeginsel een rol spelen.
Wanneer het gaat om het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen bestaan in het kader van het bestemmingsplan geen wettelijke bepalingen over de minimaal aan te houden afstanden tussen gronden waarop gewassen worden geteeld en nabijgelegen woningen.
In de jurisprudentie over bestemmingsplannen wordt, bij nieuwe planologische beslissingen, als vuistregel een afstand van 50 meter tussen gevoelige functies en agrarische bedrijvigheid waarbij gewasbeschermingsmiddelen worden gebruikt, een zo genaamde «spuitvrije» zone, aanvaardbaar geacht. Deze afstand en de mogelijkheid om een dergelijke zone in een bestemmingsplan op te nemen kan per ruimtelijke ontwikkeling, locatie of teelt verschillen. In een bepaalde situatie kan dus ook een andere afstand toereikend zijn om een aanvaardbaar woon- en leefklimaat te garanderen. Uit het blootstellingsonderzoek blijkt echter niet dat onaanvaardbare gezondheidsrisico’s optreden als woningen op minder dan 50 meter staan van het perceel waar gewasbeschermingsmiddelen worden gebruikt.
Is het op grond van goede ruimtelijke ordening en/of het voorzorgsprincipe mogelijk beperkingen te stellen aan het gebruik van agrarische gronden, opdat het gebruik van die agrarische grond zodanig is dat belendende gronden die bestemd zijn voor een woonfunctie gevrijwaard blijven van blootstelling aan bestrijdingsmiddelen? Zo ja, welke zijn dat? Zo nee, bent u bereid de regelgeving zodanig aan te passen dat gemeenten de mogelijkheid en bevoegdheid verkrijgen om voorschriften op te stellen die dienen tot betere bescherming van gronden met een woonfunctie tegen blootstelling aan bestrijdingsmiddelen?
Zie antwoord vraag 3.
Oplichters die in het bezet zijn van gegevens van Kinderpardon-aanvragers |
|
Bram van Ojik (GL) |
|
Mark Harbers (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht van de Immigratie en Naturalisatie Dienst (IND) dat aanvragers van een vergunning in het kader van het Kinderpardon worden gebeld door oplichters die hen verzoeken leges te betalen?1
Ja.
Hoe kan het, dat oplichters weten wie er een aanvraag heeft gedaan bij de IND?
Het is niet bekend hoe oplichters zouden weten wie er een aanvraag heeft gedaan bij de IND. Op 22 februari 2019 is de IND gebeld door een medewerker van Vluchtelingenwerk Nederland (VWN) met de melding dat een gezin benaderd zou zijn door een persoon met een 088-nummer, die zich voordeed als IND-medewerker, over de betaling van leges. Het gezin vertrouwde het verhaal niet en heeft geen leges betaald. Er is dus geen sprake van oplichting als zodanig en om deze reden heeft VWN geen aangifte gedaan.
Naar aanleiding van deze melding is op de IND website gemeld dat de IND geen telefonisch contact opneemt om te verzoeken de leges te betalen. Ook zijn de medewerkers telefonie en webcare direct hiervan op de hoogte gesteld, om zo alert te zijn op eventuele nieuwe meldingen.
Eind maart gaf een IND-medewerker aan dat er weer drie meldingen binnen waren gekomen. Vervolgens is op 2 april 2019 op de IND-website een prominenter bericht geplaatst met een waarschuwing voor deze praktijk. Op de site wordt benadrukt dat de IND niet met herkenbare nummers belt en ook niet telefonisch verzoekt leges te betalen.
Tegelijkertijd is nader onderzoek gestart naar de herkomst van de meldingen. Uiteindelijk bleek dat de drie «nieuwe» meldingen allen te herleiden waren tot de oorspronkelijke melding van 22 februari 2019. Desalniettemin blijft de IND alert.
Bent u bereid een onderzoek in te laten stellen naar de herkomst van deze oplichting? Zo nee, waarom niet?
Omdat geen sprake is van oplichting, is er geen aangifte gedaan. Wel verricht het Bureau Integriteit van de IND met nadere informatie van VWN onderzoek naar deze melding.
Het staken van reddingsacties op de Middellandse Zee |
|
Jasper van Dijk (SP) |
|
Mark Harbers (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Waarom is de inzet van zeeschepen in het kader van operatie Sophia beëindigd?1
Kortheidshalve verwijs ik u naar de beantwoording van vergelijkbare vragen hierover die uw Kamer op 29 maart 2019 is toegestuurd.2
Hoe wordt het redden van drenkelingen en het aanpakken van smokkelaars gewaarborgd, nu operatie Sophia geen zeeschepen meer inzet?
Zie antwoord vraag 1.
Klopt het dat de twee overgebleven zeeschepen helikopters aan boord hadden alsmede voorzieningen om medische hulp te kunnen verlenen?2
Zowel het Italiaanse fregat Luigi Rizzo als het Spaanse schip Rayohadden helikopters aan boord met casualty evacuation(CASEVAC)-capaciteit. Daarnaast beschikten beide schepen over Role 1-medische faciliteiten, waarmee eerste hulp en direct levensreddende handelingen verricht konden worden.
Op welke wijze wordt het optreden van de Libische kustwacht gecontroleerd en gemonitord, nu de laatste twee zeeschepen niet meer uitvaren?
Zie antwoord vraag 1.
Hebben inwoners van Libië recht op asiel in Europa, in het bijzonder nu de situatie in dat land escaleert?3
Iedereen heeft het recht om asiel te vragenin de EU, ongeacht zijn of haar nationaliteit. De vraag of iemand recht heeft op asiel wordt vervolgens in zorgvuldige asielprocedures beoordeeld. Over het algemeen maken Libiërs in veel mindere mate gebruik van de levensgevaarlijke oversteek naar Europa. In de periode augustus 2018 tot en met januari 2019 zijn circa 280 eerste asielaanvragen door Libiërs ingediend in de gehele EU plus Noorwegen, Zwitserland, IJsland en Liechtenstein. Verhoudingsgewijs wordt het merendeel ingewilligd.6 De verwachting is dat bij een verdere escalatie van het geweld, Libiërs eerder naar de buurlanden zullen uitwijken dan de oversteek zullen wagen, zoals ook in 2014 en 2015 het geval was. Verreweg de grootste groep mensen die vanuit Libië in Italië aankomt, heeft niet de Libische nationaliteit.
Het is duidelijk dat de situatie in Libië zorgwekkend is. De recente ontwikkelingen waarbij gevechten zijn ontstaan en het geweld toeneemt, baren het kabinet grote zorgen. Nederland geeft steun aan de VN, die actief bemiddelt tussen de Libische partijen. Het is van groot belang om zo snel mogelijk te komen tot de-escalatie, een staakt-het-vuren in conflictgebieden en een nieuwe politieke dialoog. Ook dringt Nederland in multilaterale fora voortdurend aan op effectieve samenwerking binnen de internationale gemeenschap en vraagt aandacht voor de verslechterde humanitaire situatie. Het kabinet volgt de ontwikkelingen nauwgezet.
Wat is uw oplossing voor het «ongemakkelijke dilemma» dat Libiërs die recht hebben op asiel geen asiel kunnen aanvragen in Europa? Waar moeten zij volgens u naartoe?4
Zie antwoord vraag 5.
Deelt u de mening dat het onaanvaardbaar is dat opvarenden met steun van de EU door de Libische kustwacht in mensonwaardige detentiecentra worden vastgezet? Zo nee, waarom niet?
Wanneer de Libische kustwacht mensen op zee van onzeewaardige bootjes haalt, ligt het voor de hand dat zij naar Libië worden teruggebracht. Ontscheping vindt doorgaans plaats in aanwezigheid van o.a. UNHCR en IOM, waarna betrokkenen meestal naar detentiecentra worden overgebracht. Een groot deel van hen vertrekt vervolgens met steun van IOM vrijwillig naar hun landen van herkomst. Om hier beter zicht op te krijgen, dringt het kabinet samen met internationale partners bij de Libische autoriteiten aan op de invoering van een registratiesysteem.
Bij reddingen door de Libische Kustwacht in de Libische search and rescue (SAR-) zone is er geen sprake van refoulement – of in die zin van terugkeer – omdat de betrokken personen onder de rechtsmacht van de Libische autoriteiten zijn gebleven.
Het is duidelijk dat de situatie in de detentiecentra uiterst zorgwekkend is. Daarom steunt het kabinet alle internationale inspanningen om de situatie in deze centra te verbeteren en alternatieven te organiseren met het uiteindelijk doel om deze centra te sluiten. Hierover wordt met regelmaat met uw Kamer gewisseld.7
Gelet op de huidige ontwikkelingen is het zaak om vluchtelingen en migranten uit de detentiecentra te krijgen die in de gevarenzone in Tripoli liggen. Daar werken IOM en UNHCR hard aan, met steun van de EU.
Deelt u de mening dat het beginsel van non-refoulement wordt geschonden wanneer opvarenden (ook van buiten de Libische territoriale wateren) door de Libische kustwacht worden opgevangen en teruggebracht naar Libië? Zo ja, wat onderneemt u hiertegen?
Zie antwoord vraag 7.
Deelt u de mening dat drenkelingen gered moeten worden en dat de EU werk moet maken van een structurele oplossing van onvrijwillige migratie door aanpak van de grondoorzaken? Zo ja, wanneer gaat u hiermee beginnen?
Het kabinet zet zich al langer in voor een structurele oplossing voor de ontscheping van drenkelingen in de EU.8 Daarnaast meent het kabinet dat samenwerking op dit terrein ook moet worden geïntensiveerd met partners in Noord-Afrika.9 Een mechanisme in zowel de EU als in andere landen rond de Middellandse Zee zal echter niet de volledige oplossing zijn.
Zoals uw Kamer bekend voert het kabinet een integrale migratie agenda uit.10 Veel elementen komen overeen met de gezamenlijke Europese aanpak die zich inderdaad eveneens richt op de aanpak van grondoorzaken voor irreguliere migratie en het versterken van bescherming en opvang van vluchtelingen in de regio. Zowel het kabinet als de EU hebben hier veel middelen voor beschikbaar gesteld en investeren hier ook in.11 Daarnaast richten het kabinet en de EU zich op de aanpak van illegale migratie inclusief mensensmokkel en -handel, versterking van grensbeheer, het bevorderen van het gebruik van bestaande legale migratiekanalen en het verbeteren van terugkeersamenwerking. Over de voortgang van de Europese aanpak wordt uw Kamer met enige regelmaat geïnformeerd. 12
Schade ontstaan door het afsluiten van een lekkende gasput |
|
Sandra Beckerman (SP) |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht dat de Nederlandse Aardolie Maatschappij (NAM) klaar is met de werkzaamheden aan de oude gasput in Monster en dat de grond na drie maanden monitoren overgedragen wordt aan de gemeente?1 Wat is hierop uw reactie?
Ja, ik ben bekend met het bericht. De lekkende gasput is onlangs door NAM op grond van de daarvoor geldende regelgeving afgesloten. NAM heeft twee nieuwe cementpluggen geplaatst om de lekkage te stoppen. Om na te gaan of de lekkage is gestopt, zal gedurende een periode van drie maanden de druk in de putmond worden gemeten. Ook wordt er in de grond nabij de put een meting gedaan. Als uit de metingen is gebleken dat de lekkage is gestopt, dan zal het terrein weer worden vrijgegeven voor verder gebruik.
Beseft u dat de NAM bij het sluiten van een lekkende gasput in Monster forse schades heeft veroorzaakt aan woningen van omwonenden? Wat vindt u daarvan?
Ik ben op de hoogte dat er tijdens de werkzaamheden schade is ontstaan aan woningen van omwonenden. De omwonenden hebben dit kenbaar gemaakt bij NAM, de gemeente Westland en SodM. Deze schades vallen onder mijnbouwschade. Op grond van de nu nog bestaande regelgeving kunnen mensen zich melden bij NAM. NAM heeft toegezegd de schade te betalen en heeft ook zelf de omwonenden erop gewezen dat zij een claim kunnen indienen. NAM heeft in overleg met de schademelders besloten om een lokale aannemer te betrekken bij de schade-inspecties. Nu de werkzaamheden aan de gasput zijn afgerond, is NAM begonnen in overleg met de bewoners de schade af te handelen.
Vallen deze schades onder mijnbouwschade? Bij wie kunnen deze mensen zich nu melden?
Zie antwoord vraag 2.
Waardoor zijn deze schades exact ontstaan? Heeft de NAM bij haar werkzaamheden voldoende rekening gehouden met de omwonenden?
Er zijn nabij de afgesloten gasput woningen gebouwd. De dichtstbijzijnde woning staat op 30 meter afstand. Dit is een unieke situatie. Deze woningen hebben een ondiepe fundering (zonder heipalen) en zijn daardoor gevoelig voor trillingen. Bij de aanvang van de reparatie van de lekkende gasput heeft NAM een standaard techniek gebruikt waarbij trillingen zijn ontstaan. Ook een eenmalige test van een noodafsluiter heeft trillingen in de bodem veroorzaakt. De trillingen hebben geleid tot schade aan enkele huizen.
NAM heeft gedurende het project contact onderhouden met de omwonenden en de gemeente. De omwonenden konden via een meldpunt problemen melden.
SodM heeft, nadat er een aantal problemen was gemeld, NAM verzocht om een meet- en regelprotocol in te stellen waarin eisen en normen op het gebied van geluid, trillingen en uitstoot zijn vastgelegd. Tijdens de werkzaamheden heeft SodM toezicht gehouden op het naleven van het meet- en regelprotocol. Op het moment dat er toch overlast ontstond, werden de normen in het protocol scherper gesteld.
NAM heeft daarnaast de werkmethoden en werktijden gewijzigd met als doel de schade en overlast zoveel mogelijk te beperken. Ook zijn bewoners op voorhand geïnformeerd wanneer er een activiteit gepland was die mogelijk tot hinder zou kunnen leiden.
Hoe wordt in de toekomst voorkomen dat bij het dichten van lekken in oude gas- en olieputten schade ontstaat aan woningen en andere gebouwen?
NAM heeft tijdens het plannen en opzetten van het reparatieproject veel overleg gehad met omgeving. Hierbij is met name op overlast door geluid, licht en verkeer gelet. De mogelijke impact van trillingen en geuroverlast op de nabijheid van de woningen is achteraf gezien onvoldoende ingeschat. Tijdens het project is de geplande werkwijze daarom aangepast. NAM zal de opgedane ervaringen in dit project bij eventuele toekomstige saneringen gebruiken. Men heeft nu een beter inzicht in de impact van de verschillende reparatiemethoden op de omgeving. Dit geldt ook voor de wijze waarop de omgeving wordt betrokken. SodM zal ook de geleerde lessen betrekken in het toezicht op dergelijke werkzaamheden.
Bent u met de NAM in gesprek over de ontstane schade, over mogelijke oplossingen en het in de toekomt voorkomen van dit probleem?
Mijn departement heeft contact met alle mijnbouwondernemingen over het voorkomen en afhandelen van eventuele mijnbouwschade. Ik ben niet specifiek in gesprek over de schade die is ontstaan in Monster. Ik heb geen aanwijzingen dat NAM probeert om onder haar verantwoordelijkheid uit te komen. NAM heeft aangegeven dat zij verantwoordelijkheid neemt voor de ontstane schade en zal deze op een adequate manier en tot tevredenheid van de omwonenden afhandelen. Dit proces is nu gaande.
Bent u bekend dat ook in Monster de NAM probeert onder de verantwoordelijkheid uit te komen?
Zie antwoord vraag 6.
Deelt u de mening dat ook inwoners van Monster gecompenseerd zouden moeten worden voor de uren die gestoken worden in het thuisblijven van werk voor de komst van schade-experts?
Ik ben van mening dat de schade gecompenseerd moet worden. NAM heeft aangegeven dat men de kosten zal vergoeden die horen bij de schadeafhandeling. Hieronder valt ook een reële thuisblijfvergoeding. NAM volgt hierbij dezelfde aanpak als de Tijdelijke Commissie Mijnbouwschade Groningen (TCMG).
Bent u bekend met het feit dat gemeente Westland na drie maanden monitoring, woningen wil gaan bouwen op deze ondergrond? Wie is er verantwoordelijk en aansprakelijk voor de grond na deze drie maanden wanneer de gemeente de grond heeft verkocht aan projectontwikkelaars?
Ja, ik ben bekend met dit voornemen. Indien er schade optreedt als gevolg van verontreiniging van lucht, water of bodem door het lekken van een gasput is, overeenkomstig de Mijnbouwwet en -regelgeving en het Burgerlijk Wetboek, in beginsel de houder van de vergunning daarvoor aansprakelijk. Deze aansprakelijkheid laat onverlet dat er ook andere partijen, zoals lokale overheden of ontwikkelaars, aansprakelijk kunnen zijn voor de schade die voortvloeit uit de keuzes die zij maken over het bebouwen van de grond in de wetenschap dat er zich een afgesloten put bevindt, en het al dan niet treffen van (voldoende) risicobeperkende maatregelen. Dit onder andere op basis van het Burgerlijk Wetboek, de Wet ruimtelijke ordening, Woningwet en Bouwbesluit.
Deelt u de mening dat na verschillende lekkages drie maanden monitoring zeer kort is? Staat u nog achter de beantwoording van 5 februari 2019 van eerder gestelde schriftelijke vragen over methaanlekkages, waarin u aangeeft dat het risico voor de lange periode relatief onbekend zijn?2
Nee, ik deel die mening niet. De driemaandenperiode heeft enkel betrekking op de kortetermijnrisico’s gerelateerd aan de uitgevoerde afsluitwerkzaamheden. Doorgaans zullen bij een volgens de wet en industrienormen afgesloten put eventuele tekortkomingen binnen een periode van drie maanden aan het licht komen.
Ik sta achter mijn beantwoording over risico-ontwikkeling over de lange termijn. Zoals aangegeven in de brief3 van 5 februari 2019, is het belangrijk om dit risico goed in te schatten en aan de hand daarvan een eventueel monitoringsbeleid in te richten.
Hoe staat het met het onderzoek van Staatstoezicht op de Mijnen (SodM) naar de nazorg van afgesloten putten? Zijn er al resultaten van dit onderzoek? Zo nee, wanneer kunnen we die verwachten?
SodM heeft bij 185 verlaten putten luchtmetingen uitgevoerd. In de nabijheid van geen enkele put is gas aangetroffen. Vervolgens heeft de Universiteit Utrecht metingen uitgevoerd in de grond met behulp van een andere methode. Daarbij is in een aantal gevallen wel gas aangetroffen. Alleen in Monster kon de oorzaak aan een bestaande gasput worden toegeschreven. Bij de andere gevallen was de oorzaak gelegen aan een gasleiding of aan gas dat natuurlijk vrijkomt uit veenlagen. SodM heeft TNO een standaard meetprotocol laten ontwikkelen om gasemissies te monitoren, en aan het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) gevraagd om de mogelijke effecten van het gas op de omgeving in kaart te brengen. In het kader van het Kennisprogramma Effecten Mijnbouw (KEM) is een onderzoek uitgezet om beter inzicht te krijgen in de risico’s van verlaten putten in relatie tot hun omgeving. Het KEM-onderzoek kijkt naar methaanmigraties langs putten en langs geologische breuken. Na afronding van de Europese aanbesteding zal in de zomer van 2019 het onderzoek kunnen starten. De verwachte doorlooptijd van het onderzoek is 18 maanden. De resultaten van dit onderzoek zullen naar verwachting begin 2021 worden gepubliceerd.
Wordt er grondonderzoek gedaan voordat de grond als bouwgrond wordt gebruikt? Wordt er bij gevonden vervuiling dan ook gesaneerd?
NAM zal de locatie opleveren zoals zij hem heeft overgenomen van de gemeente Westland. Op dit moment wordt de locatie afgebroken en opgeruimd en zijn er geen indicaties dat er bodemverontreiniging is opgetreden door de werkzaamheden van NAM ten behoeve van het stoppen van de gaslekkage. Indien dit wel het geval is, dan zal NAM de ontstane bodemverontreiniging moeten saneren.
Hoe is de stand van zaken bij de uitvoering van de motie over monitoring van oude gas- en olieputten?3 Hoever is dus het plan om monitoring van de oude gas-en olieputten te verbeteren? Kunt u een tijdlijn maken?
Zoals aangegeven in de beantwoording van vraag 11 is een eerste stap gezet met het door TNO ontwikkelde standaard meetprotocol. Uitgaande van het standaard meetprotocol zijn gebieden gedefinieerd waarvoor een meetprogramma kan worden gemaakt. SodM zal medio 2019 toetsen of het meetprotocol goed functioneert. Vervolgens zullen in de tweede helft van 2019 afspraken met de sector worden gemaakt over een meetprogramma. Uitgaande van de resultaten van dit programma kan in 2020 een monitoringsbeleid worden ingericht.
Het bericht ‘VVD en CDA zien geen heil in terughalen IS-kinderen’ |
|
Attje Kuiken (PvdA), Joël Voordewind (CU), Lilianne Ploumen (PvdA) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD), Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (D66) |
|
![]() ![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «VVD en CDA zien geen heil in terughalen IS-kinderen»?1
Ja.
Kunt u toelichten welke stappen vrouwen en hun kinderen die vastgehouden worden in Syrië, moeten zetten om zich zelfstandig te kunnen melden bij een Nederlandse ambassade of consulaat in Turkije of Irak?
Nederland heeft geen diplomatieke vertegenwoordiging in Syrië en heeft mede hierdoor slecht zicht op de situatie ter plaatse. Het lijdt geen twijfel dat het moeilijk is voor vrouwen en hun kinderen om zelfstandig een diplomatieke vertegenwoordiging te bereiken. Het is wel voorgekomen dat vrouwen en hun kinderen zelfstandig, via verschillende routes, diplomatieke posten in de regio hebben bereikt. De risico’s van reizen in gevaarlijk en volatiel gebied blijven echter aanwezig.
Is het mogelijk voor vrouwen en kinderen die vastzitten in kampen in Syrië, om zonder enige vorm van hulp zelfstandig naar Turkije of Irak te reizen? Zo ja, welke risico’s lopen ze daarbij?
Zie antwoord vraag 2.
Weet u hoe de ongeveer 65 minderjarige kinderen zijn verspreid over de verschillende kampen in Syrië?
Ten aanzien van de verspreiding van de kinderen van uitreizigers verwijzen wij u naar de informatie die de AIVD hierover heeft gepubliceerd op de website: https://www.aivd.nl/onderwerpen/terrorisme/dreiging/uitreizigers-terugkeerders-en-thuisblijvers.
Op welke manier kunnen de ongeveer 65 minderjarige kinderen zich zelfstandig verplaatsen naar een Nederlandse ambassade of consulaat in Turkije of Irak?
Mede gezien de jonge leeftijd van veel in Syrië aanwezige kinderen met een Nederlandse link, is het voor hen nagenoeg onmogelijk zelfstandig een Nederlandse ambassade of consulaat in Turkije of Irak te bereiken. Dit geldt des te meer vanwege de gevaren van reizen in volatiel gebied.
Hoe is volgens de Wereld Gezondheidsorganisatie WHO, de VN-vluchtelingenorganisatie UNHCR en niet-gouvernementele organisaties (ngo's) ter plaatse de situatie in de kampen waarin de vrouwen en kinderen nu vastzitten? Wat zijn wat u betreft de minimale vereisten voor opvang in die kampen? Heeft de VN inmiddels volledige toegang tot deze kampen?
De algehele situatie in de kampen, vooral in Al-Hol kamp, is volgens humanitaire organisaties ter plaatse nog steeds zeer slecht. In Al-Hol kamp bevinden zich volgens de laatst bekende cijfers 73.477 mensen (10 mei 2019), terwijl het kamp oorspronkelijk is opgezet voor 10.000 personen. Ondanks dat de toegang voor VN organisaties en NGO’s is verbeterd in de delen waar de ontheemden worden opgevangen, blijft toegang tot de afgezonderde «annexen» waar de buitenlandse vrouwen en kinderen verblijven, beperkt. Een aantal humanitaire organisaties heeft recentelijk toegang verkregen, maar vaak is dit op «ad hoc» basis waardoor het leveren van uitgebreide en constante dienstverlening bemoeilijkt wordt en hulp beperkt wordt tot de hoogstnodige activiteiten. Vanwege de zware overbevolking en limieten in capaciteit van de humanitaire organisaties die aanwezig zijn in het kamp wordt er niet voldaan aan de minimum vereisten voor opvang in Al-Hol kamp.
Om de humanitaire hulp te kunnen opschalen wordt er vanuit de zogenaamde humanitaire pooled funds een additionele bijdrage vrijgemaakt van 16 mln. dollar, hier kunnen zowel VN organisaties als NGO’s aanspraak op maken. Nederland is 1 van de donoren van deze fondsen. Het doel van deze hulp is een verbetering van de levensomstandigheden ter plaatse. Volgens OCHA zijn nu (14 mei 2019) geen additionele fondsen nodig voor Noordoost Syrië.
Wat is uw reactie op het aanbod van het Rode Kruis om de kinderen naar het consulaat in Erbil te brengen?
Het Rode Kruis heeft in de media aangegeven2 dat het aan de Nederlandse overheid is om te besluiten of volwassenen en kinderen worden teruggehaald en onder welke voorwaarden. Het internationale Rode Kruis heeft ook aangegeven alleen met instemming van het Syrische regime in Damascus -met wie Nederland geen diplomatieke betrekkingen onderhoudt- deze rol te kunnen spelen. Het terughalen van kinderen kan niet los worden gezien van hun ouders, aangezien het scheiden van kinderen en ouders in beginsel onwenselijk is en juridisch complex ligt. In de afweging om al dan niet bijstand te verlenen aan kinderen wordt daarom naast de belangen van de kinderen ook gekeken naar andere aspecten, zoals internationale diplomatieke verhoudingen, de veiligheidssituatie in de regio en de veiligheid van de betrokken ouder. Daarnaast geldt dat de terugkeer van de ouders van minderjarigen gevolgen heeft voor de nationale veiligheid. Zoals uit de veiligheidsanalyse blijkt die de Minister van Justitie en Veiligheid uw kamer heeft toegezonden op 6 december 2018 (Kamerstuk 29 754, nr. 483) betekent het actief terughalen van minderjarigen dat mogelijk ook personen terugkeren van wie zeker een deel nog steeds de jihadistische ideologie aanhangt, en/of deel heeft genomen aan de jihadstrijd en/of een trauma heeft opgelopen. Zoals de Minister van Buitenlandse Zaken ook stelde in het debat met uw Kamer op 11 juni jl., leiden al deze overwegingen ertoe dat het kabinet niet actief inzet op het terughalen van volwassen uitreizigers en hun minderjarige kinderen die in onveilige gebieden in Syrië en Irak verblijven.
Op basis van welke informatie neemt u aan dat alle vrouwen en kinderen die zich nu in de kampen bevinden, extremisten zijn? Is het mogelijk dat zich onder deze vrouwen en kinderen niet-extremisten bevinden?
Zoals bekend loopt tegen alle onderkende personen, die vanuit Nederland zijn uitgereisd naar strijdgebieden in Syrië en Irak een strafrechtelijk onderzoek. Het OM heeft hen wereldwijd gesignaleerd met het oog op aanhouding en uitlevering aan Nederland. Dit geldt ook voor de Nederlandse vrouwen die zich nu in kampen bevinden. Het OM onderzoekt of en zo ja, welke misdaden door uitreizigers begaan zijn en bepaalt, in samenwerking met de veiligheidsdiensten, welke dreiging er van een persoon uitgaat. Het kabinet ziet de kinderen in deze kwestie in de eerste plaats als slachtoffer, zoals ook aangegeven in de brief van de Minister van Justitie en Veiligheid van 6 december jl. (Kamerstuk 29 754 nr. 483).
Is het mogelijk dat (een deel van) deze vrouwen en kinderen zich om een andere reden dan deelname aan een terroristische organisatie in Syrië bevonden en terecht gekomen zijn in de kampen juist vanwege het gevaar van IS? Zo ja, hoeveel van die vrouwen en kinderen zitten vast in de kampen in Syrië?
Zie antwoord vraag 8.
Bent u in overleg met uw internationale collega’s om een internationaal tribunaal op te richten om Syriëgangers te berechten teneinde de impasse te doorbreken? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet hecht grote waarde aan het tegengaan van straffeloosheid. Nederland wijst continu op de noodzaak hiertoe, in lijn met de motie Van Helvert cs. over de bestrijding van IS (Kamerstuk 34 775 nr. 20) en de motie Voordewind cs. over de erkenning van genocide door IS (Kamerstuk 32 623 nr. 193), o.a. als covoorzitter van de Foreign Terrorist Fighter(FTF)-werkgroep van de anti-IS coalitie en in VN-verband. Ook internationaal is er veel aandacht voor het verantwoordelijk houden van ISIS-strijders voor hun verschrikkelijke daden, waaronder mogelijk genocide. Om dat te bereiken moeten we echter nog een hoop obstakels overwinnen. Hoewel veel landen het eens zijn dat berechting noodzakelijk is, bestaat er nog geen consensus over de manier waarop tot berechting moet worden gekomen. Daarnaast blijven verschillende praktische, juridische en financiële vraagstukken nog onbeantwoord; vooral ten aanzien van de locatie van het tribunaal, de locatie van de detentie, de bewijsvoering, de voorbereidingstijd en duurzame financiering van een dergelijk tribunaal. Het kabinet heeft daarom de Extern Volkenrechtelijk Adviseur gevraagd aan welke voorwaarden een op te richten internationaal tribunaal zou moeten voldoen om op effectieve en legitieme wijze leden van ISIS te berechten en wat dat betekent op politiek, juridisch en praktisch gebied.
Nederland blijft dus op zoek naar manieren om tot vervolging en berechting van ISIS misdadigers te komen. Dit doen we natuurlijk met onze internationale partners. Zo heeft de Minister van Buitenlandse Zaken op 23 mei jl. in New York de landen van de VN Veiligheidsraad opgeroepen om over te gaan tot actie en een informele bijeenkomst georganiseerd met experts uit een aantal partnerlanden. Hieruit kwam naar voren dat veel landen worstelen met de vervolging van ISIS-strijders nu een door de VN gemandateerd tribunaal via de weg van de VN Veiligheidsraad onwaarschijnlijk blijkt. Ook het feit dat Irak niet partij wil worden bij het Statuut van Rome, en dat het tot nu toe niet bereid is om de doodstraf op te geven bij de berechting van ISIS-strijders zijn moeilijkheden waar deze landen tegenaan lopen. Ondanks deze complicaties blijft het kabinet zich inzetten voor berechting in de regio en wordt in gesprek met partnerlanden bekeken wat opties kunnen zijn voor bijvoorbeeld een internationaal tribunaal.
De uitkomsten van de bijeenkomst in New York, de expertbijeenkomst die op 3 juni jl. in Zweden plaatsvond en het advies van de Extern Volkenrechtelijk Adviseur vormen de basis voor een ministeriele bijeenkomst en marge van de Algemene Vergadering van de VN in september as. die Nederland zal organiseren. In de tussentijd is het zaak zoveel mogelijk bewijs te vergaren ten behoeve van toekomstige berechting. In dit kader steunt Nederland organisaties die gespecialiseerd zijn in het vergaren van bewijsmateriaal en het International Impartial Independent Mechanism(IIIM). Deze zogenaamde bewijzenbank documenteert misdaden begaan in Syrië, zodat op enig moment vervolging kan plaatsvinden, ongeacht door wie die misdaden zijn begaan.
Schuldenlast |
|
Evert Jan Slootweg (CDA), René Peters (CDA) |
|
Tamara van Ark (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Schulden een blok aan het been»?1
Ja.
Klopt de berekening in het artikel dat de kosten voor de samenleving een ton bedragen wanneer een gezin een daadwerkelijke probleemschuld heeft van 42.000 euro?
De maatschappelijke kosten en de gemiddelde probleemschuld die het artikel noemt, komen uit bekende en betrouwbare bronnen. Omdat verschillende gegevens en methoden zijn gebruikt, kunnen de getallen niet aan elkaar worden gekoppeld.
Het rapport «Overkoepelende blik op de omvang en preventie van schulden in Nederland» van het NIBUD beschrijft dat met een huishouden dat een verhoogd risico heeft op problematische schulden gemiddeld ongeveer € 100.000 maatschappelijke kosten samenhangen in een periode van tien jaar. Het NIBUD citeert eerder onderzoek.2 De berekende maatschappelijke kosten zijn niet alleen incassokosten, misgelopen vorderingen en huisuitzettingen, maar ook gederfde inkomsten op het BBP, ziekteverzuim, uitkeringen en kosten van re-integratie, maatschappelijke ondersteuning en schuldhulpverlening.
De NVVK (Vereniging voor Schuldhulpverlening en Sociaal Bankieren) meldt in het Jaarverslag 2017 dat de gemiddelde schuld van mensen die schuldhulp krijgen € 42.000 is.
Wat vindt u van de stelling in het artikel dat hulpverlening in de jeugdzorg, verslavingszorg, onderwijsinspectie en maatschappelijk werk geen «zier» oplevert zolang de uitzichtloosheid van de schulden blijven bestaan?
Deze uitspraak illustreert het bekende en breed gedragen inzicht dat zowel schulden moeten worden opgelost, als de daarmee samenhangende problemen aangepakt, zoals werkloosheid of laaggeletterdheid.
In hoeverre wijken de voorwaarden om in aanmerking te komen voor de Wet schuldsanering natuurlijke personen (WSNP), de zogeheten wettelijke schuldsanering, af van de nieuwste wetenschappelijke inzichten dat mensen door stress niet in staat zijn om het benodigde papierwerk aan te leveren?
Wanneer schuldenaren geen schuldregeling kunnen treffen met hun schuldeisers, is er de mogelijkheid om toelating tot de wettelijke schuldsanering te verzoeken bij een rechtbank. Tijdens het minnelijke schuldhulpverleningstraject is het benodigde papierwerk al verzameld. Hulpverleners helpen mensen met schulden daarbij en bereiden zo nodig ook een verzoek voor de wettelijke schuldsanering voor. De gemeente of de door de gemeente ingeschakelde schuldhulpverleningsorganisatie moet immers verklaren dat het minnelijke traject niet is gelukt. In sommige gevallen begeleiden hulpverleners mensen vervolgens ook tijdens de hoorzitting. Dit neemt niet weg dat betere informatievoorziening van en meer informatie-uitwisseling tussen organisaties in de schulden- en incassoketen mensen met schulden zouden helpen. Met dit doel heb ik een wijziging van de Wet gemeentelijke schuldhulpverlening voorgesteld.3
Past de mogelijkheid om gericht schulden kwijt te schelden in het instrumentarium van bestaande wetten om mensen met problematische schulden te helpen en maatschappelijk kosten te besparen?
Het artikel citeert mijn mening over een generaal schuldenpardon correct:
Er zijn goede alternatieven voor een generaal schuldenpardon: Om mensen met schulden te helpen onderhandelen schuldhulpverleners vaak en met succes met schuldeisers om een groter of kleiner deel van de schulden kwijt te schelden. Dat gaat op vrijwillige basis. Als de vrijwillige route geen oplossing geeft, kan de rechter in de wettelijke schuldsanering zorgen voor een schone lei. Gemeenten kunnen bij de rechter ook vragen om een moratorium, zodat de schuldeisers alle incassoacties tijdelijk staken en de schuldenaar tot rust kan komen.
Wat vindt u van de aanbeveling om mensen die grote kans maken op problematische schulden, preventief verplicht onder bewind te plaatsen, omdat omgaan met geld in deze complexe samenleving voor hen te ingewikkeld is geworden?
De aanbeveling om mensen preventief onder bewind te stellen wordt in het artikel gekoppeld aan een generaal schuldenpardon: er wordt voor gepleit om mensen na een dergelijk pardon preventief onder bewind te plaatsen. In de beantwoording van vraag 5 heb ik mijn visie op een generaal schuldenpardon gegeven.
Ik ben er geen voorstander van mensen die een grote kans hebben op problematische schulden verplicht onder bewind te stellen.
Uitgangspunt in het burgerlijke recht is dat iemand zelf beslissingen neemt. Bewind is een ingrijpende maatregel, omdat iemand niet meer zelfstandig kan beslissen over zijn financiën.
Er zijn veel mensen die zelf, vrijwillig, bewind aanvragen. Naast bewind zijn er verschillende andere manieren waarop mensen met problematische schulden kunnen worden geholpen. Zo kunnen mensen worden geholpen met budgetbeheer, waarin zorg wordt gedragen voor het betalen van vaste lasten, en kunnen gemeenten schulden overnemen, zodat rust wordt gebracht doordat iemand nog maar één schuldeiser heeft.
Verder heeft het kabinet een wetsvoorstel in voorbereiding dat gemeenten de mogelijkheid geeft advies aan de rechter te verstrekken in de procedure rond schuldenbewind. Het adviesrecht moet gemeenten beter in staat stellen hun regierol bij schuldhulpverlening te vervullen, door de betrokkene gemeentelijke ondersteuning bij schuldenproblematiek aan te bieden en de rechter daarvan door middel van het advies in kennis te stellen. Ten tweede biedt het adviesrecht de rechter de mogelijkheid om alternatieve vormen van ondersteuning af te wegen bij de beoordeling van het verzoek tot instelling van schuldenbewind.
Bovendien komt artikel 1 van het Eerste Protocol bij het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (het Protocol) in het geding als iemand verplicht zijn zeggenschap over zijn huis, inkomen en ander vermogen verliest. Op grond van artikel 1 van het Protocol heeft eenieder recht op ongestoord genot van zijn eigendom. Eigendom kan kort gezegd slechts worden ontnomen in het algemeen belang en onder de voorwaarden voorzien in de wet.
In het licht van het voorgaande vind ik het niet wenselijk om verplicht bewind bij wet mogelijk te maken.
Indien dit nu niet mogelijk is welke wetten zouden moeten worden aangepast om mensen vrijwillig of soms verplicht onder bewindvoering te plaatsen, ten einde problematische schulden te voorkomen?
Zie antwoord vraag 6.
Hoeveel mensen zitten in problematische schulden die jonger zijn dan 25 jaar?
Landelijke representatieve cijfers over de omvang van schuldenproblematiek in Nederland uitgesplitst naar achtergrondkenmerken van huishoudens ontbreken op dit moment. Het CBS heeft in opdracht van SZW een onderzoeksmethodiek ontwikkeld om betrouwbare cijfers over de omvang en achtergronden van schuldenproblematiek in Nederland te verkrijgen op basis van beschikbare databestanden.4 Het CBS voert momenteel het eerste onderzoek uit naar schuldenproblematiek in Nederland op basis van deze methodiek. Publicatie verwacht ik in de eerste helft van 2020.
Hoeveel kinderen groeien op in een gezin met problematische schulden? Hoeveel kinderen waren dat 5 jaar terug?
Zie antwoord vraag 8.
Hoeveel kinderen groeien op in een gezin met problematische schulden in Duitsland, België en Denemarken?
Over het aantal kinderen dat in deze landen opgroeit in gezinnen met problematische schulden zijn mij geen cijfers bekend.
Zijn er EU-landen waar het gericht kwijtschelden van problematische schulden tot het instrumentarium van de overheid hoort? Zo ja, wat zijn daar de resultaten van het gebruik van dat instrument?
In het rapport «Verkennend onderzoek naar Europese incassomodellen»5 heb ik een vergelijking laten maken van de Nederlandse situatie met die in België, Duitsland, Spanje, Verenigd Koninkrijk en Zweden. Hieruit blijkt dat minnelijke en wettelijke schuldsanering, waarbij grotere of kleinere delen van schulden worden kwijtgescholden, ook in andere EU-landen voorkomen. De onderzoekers hebben een aantal potentiële lessen gevonden om de Nederlandse situatie te optimaliseren. Die lessen gaan over samenwerking tussen de betrokken organisaties en informatie-uitwisseling en niet over kwijtschelden van problematische schulden.
Extra belastingdruk voor scholen die het lerarentekort proberen op te vangen middels een RTC |
|
Roelof Bisschop (SGP), Michel Rog (CDA), Pieter Omtzigt (CDA), Chris Stoffer (SGP) |
|
Menno Snel (staatssecretaris financiën) (D66), Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
![]() ![]() |
Bent u bekend met de oprichting van Regionale Transfer Centra (hierna: RTC) in het primair onderwijs1 en het feit dat het Ministerie van SZW dit aanmoedigt middels subsidiegelden2?
Ja, in de periode 2014–2016 hebben het Arbeidsmarktplatform PO en het Vervangingsfonds/ Participatiefonds (Vf/Pf) gezamenlijk het project Sectorplan PO uitgevoerd. Dat is destijds met cofinanciering (stimuleringssubsidie) van het Ministerie van SZW gebeurd. Onderdeel van dit plan vormde de oprichting van regionale transfercentra (RTC’s). In RTC’s werken schoolbesturen in de regio samen onder andere door middel van gezamenlijk ingerichte inval- en flexpools. Hierbij wordt vanuit het collectief voorzien in de matching van vraag en aanbod van invalkrachten bij de scholen van de deelnemende schoolbesturen. De invalkrachten zijn of komen hierbij in dienst van één van deze schoolbesturen. De invalkrachten komen niet in dienst van een RTC en worden ook niet door een RTC uitgeleend. Inmiddels functioneren er 12 RTC’s en een aantal andere niet-commerciële invalpools. Er is geen sprake meer van rijkssubsidie. De RTC’s worden in stand gehouden en bekostigd door de deelnemende schoolbesturen.
Deelt u de mening dat een RTC als bovenbestuurlijke samenwerkingsvorm een goed middel is om boventallig personeel in het onderwijs voor de sector te behouden en de instroom in de WW in krimpregio’s te voorkomen door middel van begeleiding van werk naar werk?
De RTC’s zijn opgericht in tijden van grote leerlingendaling en daarmee samenhangende personeelsoverschotten in het primair onderwijs. In deze periode hebben zij een aanwijsbare bijdrage geleverd om de instroom in de WW te beperken. De focus van de samenwerkende schoolbesturen en daarmee RTC’s, is en wordt inmiddels verlegd naar het zoeken van (regionale) oplossingen voor het lerarentekort. Samenwerking tussen schoolbesturen is daarbij namelijk van groot belang in zowel het aanboren en werven van nieuwe (zij)instroom als het behouden van zittend personeel. Door de verbindende functie die RTC’s in deze samenwerking vervullen, zijn zij een waardevol instrument.
Is er voor de heffing van omzetbelasting een verschil tussen het matchen van personeel (waarbij het onderwijsgevend personeel niet in dienst is van het RTC maar op de loonlijst staat van de aangesloten schoolbesturen) en het ter beschikking stellen van personeel (waarbij het onderwijsgevend personeel in dienst is van bijvoorbeeld een uitzendbureau)?
Ja, een dienst die enkel bestaat uit het tegen vergoeding matchen of bemiddelen bij het plaatsen van personeel is niet gelijk aan een dienst die bestaat uit het tegen vergoeding feitelijk ter beschikking stellen van personeel. Beide diensten zijn belast met btw tenzij een vrijstelling van toepassing is.
Om te bereiken dat het voor de onderwijssector duidelijk is wanneer een dienst die bestaat uit het uitlenen van personeel onder de btw-onderwijsvrijstelling valt, zijn de eerder in de rechtspraak geformuleerde criteria samengevat en toegelicht in een beleidsbesluit d.d. 14 december 2018 (nr. 2018–22809). Dit besluit biedt voor de praktijk een duidelijk en praktisch toepasbaar kader voor het uitlenen van personeel in het onderwijs. Het ter beschikking stellen door onderwijsinstellingen van onderwijzend personeel is onder voorwaarden aan te merken als een nauw met het verzorgen van onderwijs samenhangende prestatie. Er is sprake van een nauw met het verzorgen van onderwijs samenhangende prestatie als:
Als bij het uitlenen van onderwijzend personeel tussen schoolbesturen binnen deze kaders wordt gehandeld, blijft btw-heffing ter zake achterwege.
Is er voor de heffing van omzetbelasting een verschil tussen instellingen die uitsluitend de matchingskosten in rekening brengen aan het aangesloten schoolbestuur of instellingen die een commerciële vergoeding in rekening brengen?
De Belastingdienst heeft het standpunt ingenomen dat de bemiddelingsdiensten van een RTC bij het plaatsen van personeel niet kunnen delen in de koepelvrijstelling. In dit geval staat overigens niet ter discussie dat het feitelijk tegen vergoeding ter beschikking stellen van personeel tussen schoolbesturen veelal onder de btw-onderwijsvrijstelling valt (ik verwijs naar mijn antwoord op vraag 3), onder meer vanwege het feit dat het uitlenen van dit personeel onontbeerlijk is voor het verlenen van onderwijs.
De koepelvrijstelling houdt kortweg in dat een samenwerkingsverband (ook wel: koepel) bepaalde diensten vrijgesteld van btw kan verrichten aan zijn leden. De koepelvrijstelling is in de Wet OB opgenomen in artikel 11, eerste lid, onderdeel u. Voor de toepassing van de koepelvrijstelling gelden de volgende voorwaarden:
Bij personeelsbemiddelingsdiensten die een koepel verricht stuit toepassing van de koepelvrijstelling af op de hiervoor genoemde onderdelen c en e.
Ad c. In Europese jurisprudentie wordt bevestigd dat de koepelvrijstelling alleen van toepassing kan zijn als de dienst van de koepel rechtstreeks of direct nodig is voor de uitoefening van onderwijs. De bemiddelingsdienst die een RTC biedt aan de aangesloten instellingen is, anders dan de feitelijke uitlening zelf, niet direct en rechtstreeks noodzakelijk voor het geven van onderwijs.
Ad e. Toepassing van de koepelvrijstelling mag niet leiden tot concurrentieverstoring. De activiteiten die een RTC verricht – voor zover het bemiddelingsdiensten betreft – staan in concurrentie met bijvoorbeeld «recruitment bureaus» waar onderwijspersoneel niet in loondienst is of met gelijksoortige intermediairs. Net als een RTC verricht dit type ondernemers personeelsbemiddelingsdiensten.
Gelet op de voorwaarde onder d. bestaat er inderdaad verschil tussen het uitsluitend in rekening brengen van de kosten die de koepel voor bemiddeling/matching maakt en het in rekening brengen van een commerciële vergoeding (kosten + winstopslag) voor die dienst.
Klopt het dat de Belastingdienst recent het standpunt heeft ingenomen dat matching niet rechtstreeks nodig is voor de onderwijsprestatie van de onderwijsinstelling en dat daarom de koepelvrijstelling niet van toepassing is voor RTC’s? Kunt u dit standpunt motiveren, aangezien onderwijzend personeel essentieel is om onderwijs te kunnen geven en basisscholen moeite hebben om voldoende gekwalificeerde onderwijzers voor de klas te krijgen?
Zie antwoord vraag 4.
Klopt het dat de Belastingdienst recent het standpunt heeft ingenomen dat het matchen van personeel gelijk moet worden gesteld aan het ter beschikking van personeel en daarom als concurrerende activiteit van de koepelvrijstelling is uitgesloten?
Zie antwoord vraag 4.
Hoe verhoudt dit standpunt zich tot de definitie van het ter beschikking stellen van personeel in het besluit van 14 december 2018 met nr. 2018-22809 namelijk: de situatie waarin de uitlener personeel ter beschikking stelt aan de inlener waarbij dat personeel onder toezicht of leiding van de inlener arbeid verricht?
Toepassing van de onderwijsvrijstelling op de uitlening van personeel tussen onderwijsinstellingen staat in dit geval niet ter discussie.
Hoe kan een belastingplichtige te weten komen dat onder het ter beschikking stellen van personeel ook moet worden begrepen het matchen van personeel en hoe verhoudt dit zich tot het rechtszekerheidsbeginsel? Hoe verhoudt dit zich tot de uitspraak van Hof Amsterdam van 12 augustus 19853?
Het ter beschikking stellen van personeel is een andere dienst dan het bemiddelen c.q. matchen bij het plaatsen van personeel (zie het antwoord op vraag 3). In zijn algemeenheid geldt dat een belastingplichtige zich in vooroverleg kan wenden tot de inspecteur ten einde zekerheid te krijgen inzake de btw-heffing over de prestaties die hij verricht. De uitspraak van Hof Amsterdam ziet op een andere situatie dan bij de RTC’s aan de orde is. In de casus bij Hof Amsterdam was de koepel degene die tegen vergoeding personeel uitleende aan zijn leden. Naar aanleiding van deze uitspraak is het uitlenen van personeel in artikel 9a van de Uitvoeringsbeschikking omzetbelasting 1968 expliciet uitgesloten van de toepassing van de koepelvrijstelling.
Herinnert u zich de mededeling in het algemeen overleg btw bij samenwerkingsverbanden bij gemeenten van uw voorganger, dat de Belastingdienst in het kader van de vormgeving van samenwerkingsverbanden, om te voorkomen dat het samenwerken leidt tot een additionele btw-last gemeenten heeft «aangeboden ze hier zo goed mogelijk bij te assisteren, als een soort denktank, op een serviceachtige manier»?4
Ja, in het Algemeen Overleg van 20 november 2014 heeft mijn ambtsvoorganger gezegd: «De Belastingdienst is erbij gebaat dat de wet op een nette manier wordt nageleefd zonder te veel gedoe, zonder te veel administratieve lasten en zonder te veel btw-last. In dat verband heeft de Belastingdienst gemeenten aangeboden ze hier zo goed mogelijk bij te assisteren, als een soort denktank, op een servicecenterachtige manier. Met al te veel complexiteit heeft namelijk niet alleen de gemeente een probleem maar ook de Belastingdienst. Elke ingewikkeldheid die aan gene zijde wordt opgezet, moet aan deze zijde weer worden geïnterpreteerd».
Deelt u de mening dat het ongewenst is dat schoolbesturen vanwege de samenwerking via een RTC voor de matchingsactiviteiten tegen een extra btw-last oplopen terwijl zij samenwerken om tekorten in het onderwijs zo efficiënt mogelijk tegen te gaan?
In zijn algemeenheid vind ik het niet gewenst dat schoolbesturen bij inspanningen om tekorten in het onderwijs zo efficiënt mogelijk tegen te gaan met extra kosten worden geconfronteerd. Btw-heffing vloeit echter voort uit Europese en nationale wet- en regelgeving en dat kan niet zonder meer terzijde worden geschoven. In aansluiting op het antwoord op vraag 9 zijn de Minister voor Basis- en Voortgezet onderwijs en Media en ik bereid om in samenspraak met de PO-raad en een vertegenwoordiging van het landelijk overleg van RTC’s te bekijken of er mogelijkheden zijn binnen de kaders van wet- en regelgeving om btw-heffing te voorkomen bij samenwerking om personeelstekorten, waaronder ook die voor invalkrachten, in het onderwijs te verkleinen.
Bent u bereid bij scholenkoepels op eenzelfde manier mee te denken op welke manier zij kunnen samenwerken om personeelstekorten te verkleinen zonder dat dit leidt tot additionele btw-lasten?
Zie antwoord vraag 10.
De twijfels van het bedrijfsleven over de kosten van het klimaatbeleid |
|
Chris Stoffer (SGP), Thierry Baudet (FVD) |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() ![]() |
Heeft u kennisgenomen van de twijfels en vragen van VNO-NCW en MKB-Nederland over de gehanteerde veronderstellingen en modelberekeningen bij het ontwerpKlimaatakkoord (OKA) en de doorrekening ervan?1
Ja. Op 1 april ontving ik een brief van VNO-NCW en MKB-Nederland met vragen over de doorrekeningen het Klimaatakkoord door het PBL en het Centraal Planbureau (CPB), aangevuld met een aantal op zichzelf staande verzoeken. Voor mijn reactie op deze brief verwijs ik graag naar het afschrift van mijn reactiebrief dat ik op 4 juni jl. aan uw Kamer heb doen toekomen (Kamerstuk 32 813, nr. 328).
Deelt u de mening dat betrouwbare informatie en een integraal beeld van de haalbaarheid en betaalbaarheid van het klimaatbeleid essentieel zijn voor het draagvlak voor de energietransitie?
Ja. Daarom heeft het kabinet het voorstel voor hoofdlijnen van een Klimaatakkoord en het ontwerpKlimaatakkoord, zoals overeengekomen door een brede vertegenwoordiging van maatschappelijke partijen, laten doorrekenen door het PBL en het CPB.
Waarom rekent het Planbureau voor de Leefomgeving (PBL) met een aanzienlijk lagere omvang van de gemiddelde investeringskosten per woning dan het Economisch Instituut voor de Bouw (15.000 versus 30.000 euro)?
Daar zijn de volgende verklaringen voor te geven:
1. Het PBL heeft nationale investeringskosten gerapporteerd. Dit zijn kosten exclusief btw en andere belastingen.
2. Het ontwerpKlimaatakkoord gaat uit van kosteneffectieve, woonlastenneutrale verbouwingen. Het PBL heeft dit geïnterpreteerd als renovaties met «standaard» isolatiemaatregelen, zoals reguliere vloer-, dak- en spouwmuurisolatie en HR++ ramen. Dergelijke maatregelen vragen veel lagere investeringen dan vergaande isolatieconcepten waarbij woningen naar nieuwbouwkwaliteit of Nul-op-de-meter-niveau worden gerenoveerd.
3. In veel woningen is al eens eerder na-geïsoleerd. Dat betekent dat niet in elke woning elke isolatiemaatregel nog moet worden toegepast. Hier heeft het PBL rekening mee gehouden in haar berekeningen.
4. Partijen streven in het ontwerpKlimaatakkoord naar aanzienlijke kostendaling. Dit is meegenomen in bovenkant van de bandbreedte in de analyse van PBL.
Hoe robuust acht u het OKA-uitgangspunt van woonlastenneutraliteit, gezien de gerede twijfels over de kosten van het verduurzamen van woningen?
In antwoord op vraag 3 ben ik ingegaan op de kosten van het verduurzamen van woningen. Woonlastenneutraliteit is één van de uitgangspunten zoals geformuleerd in het ontwerpKlimaatakkoord. Woningen woonlastenneutraal verduurzamen kan worden bereikt door middel van kostenreductie van (isolatie)maatregelen. Kostenreductie is mogelijk door opschaling via aanbod- en vraagbundeling, digitalisering en innovatie. Daarnaast is gunstige financiering noodzakelijk voor woonlastenneutrale verduurzaming van woningen. Hier zal op verschillende manieren in voorzien worden. Zoals aangegeven in mijn brief van 21 december jl. (Kamerstuk 32 813, nr. 263) zal het Burgerlijk Wetboek worden aangepast om gebouwgebonden financiering mogelijk te maken. In het definitieve Klimaatakkoord wordt besloten over de vormgeving van een Warmtefonds. Daarnaast wordt de investeringssubsidie duurzame energie (ISDE) gecontinueerd.
Wat gaat u doen om de lasten van de verduurzaming van de gebouwde omgeving voor huishoudens en ondernemers binnen de perken te houden?
Eén van de uitgangspunten van het kabinet is dat de energietransitie voor huishoudens haalbaar en betaalbaar moet zijn. Het kabinet voorziet in een samenhangend pakket van maatregelen om mensen bij de verduurzaming van hun woning te helpen, adviseren en financieel te ondersteunen. Zoals aangekondigd in de kabinetsreactie op de doorrekening van het PBL en het CPB (Kamerstuk 32 813, nr. 307) heeft het kabinet daarnaast besloten de Opslag Duurzame Energie (ODE) voor huishoudens aanzienlijk te verlagen en zo een betere balans aan te brengen in de lastenverdeling tussen huishoudens en bedrijven. Daarnaast staat in de het ontwerpKlimaatakkoord dat partijen via innovatie en efficiencyverbetering werken aan 20–40% kostenreductie. Daling van de kosten is van groot belang om de transitie haalbaar en betaalbaar te maken, voor zowel huishoudens als ondernemers.
Behouden woningeigenaren in de toekomst de vrijheid om te beslissen over investeringen in verduurzaming van hun woning?
In het ontwerpKlimaatakkoord is opgenomen dat voor verbouwingen, waarbij maar één of enkele bouwdelen worden aangepakt (zoals dak, gevel, vloer), streefwaarden voor isolatie worden vastgesteld. Deze komen naast een standaard (in kWh per m2 per jaar) voor de gehele woning. De standaard wordt gebaseerd op de bouwkundige/technische mogelijkheden in combinatie met de financiële haalbaarheid. De streefwaarden voor bouwdelen dragen bij aan het halen van de standaard.
De hoogte van de standaard en de streefwaarden wordt nog bezien samen met de betrokken stakeholders. De streefwaarden zijn geen wettelijke verplichting, maar geven mensen die hun woning verbouwen inzicht in wat gelet op de toekomst een verstandige en spijtvrije verbouwing is.
De rijksoverheid, energieloketten, consumentenorganisaties, financiële instellingen, adviseurs, makelaars en aanbieders zullen, gebruikmakend van zoveel mogelijk bestaande informatiekanalen, woningeigenaren en huurders breed informeren over de standaard en de streefwaarden. De rijksoverheid zal de standaard (en streefwaarden) integreren in de bouwregelgeving.
Waarom zijn een aantal maatregelen met een significante impact op de CO2-reductie in de industrie, zoals het subsidiëren van nieuwe technieken met behulp van de SDE++-regeling en het beschikbaar stellen van extra SDE++-budgetten bij achterblijvende reductie, niet meegenomen in de doorrekening van het PBL?
Het PBL geeft aan het subsidiëren van nieuwe technieken met behulp van de SDE++, waaronder afvang en opslag van CO2, elektrificatie en procesefficiencyverbeteringen, wel te hebben meegenomen in de doorrekening. Het PBL heeft de stimulering van hybride-elektrificatie via de SDE++ niet meegenomen in de doorrekening, omdat er op dit punt nog niet voldoende informatie beschikbaar was in het ontwerpKlimaatakkoord voor een doorrekening. Het PBL geeft verder aan dat er onzekerheid is over met welke technische maatregelen en tegen welk kostenniveau emissiereducties bereikt kunnen worden. Het PBL is, overeenkomstig met de indicatieve sectorale verdeling van de SDE++ middelen uit het OKA, uitgegaan van maximaal € 550 miljoen SDE++ subsidiemiddelen voor de CO2-reducerende maatregelen in de industrie (naast bestaande SDE++ middelen voor duurzame warmte) en heeft geen rekening gehouden met de in het ontwerpKlimaatakkoord aangegeven mogelijkheden voor € 150 miljoen extra middelen en € 340 miljoen voorfinanciering. Dit omdat de wijze en het moment waarop die extra middelen beschikbaar zouden komen naar het oordeel van het PBL op het moment van de doorrekening nog niet duidelijk genoeg was.
Wat is het effect als deze maatregelen wel worden meegenomen?
Het PBL hanteert een bandbreedte in het te verwachten effect van het ontwerpKlimaatakkoord, van 6 Mton (onderkant van de bandbreedte) tot 14 Mton (bovenkant van de bandbreedte). Het PBL stelt dat bij het meenemen van extra middelen boven op de € 550 miljoen binnen de SDE++ de emissiereductie bij de bovenkant van de bandbreedte hoger zou zijn uitgevallen, maar bij de onderkant van de bandbreedte niet noodzakelijkerwijs.
De effectiviteit van de SDE++ is immers niet alleen afhankelijk van het beschikbare budget, maar ook van de mate waarin bedrijven van de SDE++ gebruik maken en bereid zijn om laag in te schrijven op de tenders.
Dit wordt weer beïnvloed door de effectiviteit van een CO2-heffing en de hoogte van de ETS-prijzen.
Wanneer komt u met de uitwerking van deze maatregelen, zodat de CO2-reductie hiermee alsnog kan worden behaald?
Uw Kamer is op 26 april jl. geïnformeerd over de stand van zaken van de verbreding van de SDE+ naar de SDE++ (Kamerstuk 31 239, nr. 300). Daarnaast heeft het kabinet op 13 maart jl. (Kamerstuk 32 813, nr. 307) de uitwerking van een verstandige CO2-heffing aangekondigd, waar op dit moment hard aan wordt gewerkt.
Wat is de oorzaak voor de relatief lage inschatting van de hoogte van de investeringskosten voor de industrie door het PBL ten opzichte van de inschatting door Navigant?2
PBL geeft aan dat er onzekerheid is over met welke technische maatregelen en tegen welk kostenniveau emissiereducties bereikt kunnen worden. Met name is er onzekerheid over de kosten van de inpassing van nieuwe CO2-reducerende technologieën in bestaande situaties. Verschillende aannamen door het PBL en Navigant zouden een deel van het verschil kunnen verklaren. Verder heeft PBL de meerkosten ten opzichte van bestaand beleid berekend, terwijl door Navigant ook de kosten van het huidige beleid worden meegenomen (Navigant rekent dus met investeringen behorend bij 19,4 Mton reductie in plaats van die behorend bij 6 tot 14 Mton door PBL). Ook dit verklaart waarom de kostenschattingen van PBL lager liggen dan van Navigant.
Wat gaat u doen om de investeringskosten voor verduurzaming in de industrie binnen de perken te houden?
In het ontwerpKlimaatakkoord is de afspraak opgenomen om samen met de industrie te investeren in innovatie-opties in de industrie. Het streven is om de kosten van maatregelen met 20% naar beneden te brengen door innovatie te richten op kostenreductie van klimaatmaatregelen. Uit de klimaatenvelop is de komende jaren oplopend € 68 tot € 100 miljoen per jaar beschikbaar voor de industrie.
Daarnaast staat er nu al een aantal subsidieregelingen open voor de industrie gericht op innovatie en demonstratie van nieuwe technologie, zoals bijvoorbeeld nieuwe waterstoftechnologie. De verbrede SDE++ zal kunnen worden gebruikt om een deel van de meerkosten van technieken voor verduurzaming van de industrie af te dekken.
Wat gaat u doen om het draagvlak voor de energietransitie onder burgers en bedrijven te vergroten?
Conform de motie Mulder c.s. (Kamerstuk 30 196, nr. 586) geldt maatschappelijk draagvlak als een van de kaders van het kabinet voor het Klimaatakkoord. Naast de haalbaar- en betaalbaarheid (zie het antwoord op vraag 5) zijn ruimtelijke inpassing en participatie hiervoor van belang. Twee belangrijke instrumenten waardoor burgers en bedrijven een actieve rol kunnen spelen bij het uitwerken van de transitie in hun lokale leefomgeving zijn de wijkgerichte aanpak in de gebouwde omgeving en de vormgeving van de Regionale Energiestrategieën (RES). Participatie is een cruciaal onderdeel van de wijkgerichte aanpak. Het Rijk gaat daarom samen met de VNG een handreiking voor participatie bij de wijkgerichte aanpak opstellen. Verder worden ervaringen van gemeenten gedeeld in het Kennis- en Leerprogramma. Daarnaast is het kabinet voornemens om burgerparticipatie, conform de motie Jetten c.s. (Kamerstuk 30 196, nr. 578), mede vorm te geven met een brede publieksaanpak en koepelcampagne, die gericht is op het geven van handelingsperspectief aan burgers en bedrijven.
Bent u, gezien de verschillende vraagtekens bij de doorrekening van het PBL en het belang van voldoende draagvlak voor de energietransitie, bereid meer inzicht te (laten) geven in de berekeningen en aannames van het PBL?
Ik deel het belang van openbare en toetsbare modellen. Het PBL werkt via het eigen werkprogramma voortdurend aan het verbeteren van de kwaliteit en transparantie van de modellen. Het werkprogramma 2019 van het PBL gaat bijvoorbeeld zowel in op de kwaliteit van modellen in enge zin (het verbeteren van de documentatie over modellen en publiceren over de modellen in wetenschappelijke artikelen) als op de wisselwerking met externe stakeholders Een goed voorbeeld daarvan is het MIDDEN-model waar samen met universiteiten en TNO gewerkt wordt aan een model dat een beter inzicht geeft in de reductieopties binnen de industrie.
Bijlage: Ontwikkeling van de emissie van broeikasgassen tussen 1990 en het 2030 (NEV 2017)
Tabel 1 geeft de emissie van broeikasgassen in 1990, 2015, 2017 en het 2030 (NEV 2017), en de reducties ten opzichte van 1990. De gerealiseerde emissies tot en met 2017 zijn gebaseerd op de meest recente emissiestatistieken van de emissieregistratie (ER, 20193; National Inventory Report 20194).
De geraamde emissie in 2030 betreft het zogenaamde basispad 2030 dat is gebaseerd op een scenariovariant uit de NEV 20175. In het basispad richting 2030 is het vastgestelde en voorgenomen beleid uit de NEV 2017 meegenomen, maar zonder nieuwe openstellingen onder de SDE+ regeling vanaf 20206. Dit basispad is mede gebruikt in de PBL-analyses «Effecten Ontwerp Klimaatakkoord7» en de analyse van het «Voorstel voor Hoofdlijnen voor een Klimaatakkoord8». In de KEV 2019 wordt een nieuwe emissieraming voor 2030 opgesteld.
Sector
Broeikasgasemissies
[megaton CO2-equivalenten]
Reductie van broeikasgasemissies ten opzichte van 1990 [procent]1
Realisaties [emissieregistratie, 2019]
Raming [NEV 2017 basispad]
Realisaties [emissieregistratie, 2019]
Raming [NEV 2017 basispad]
1990
2015
2017
2030
2015
2017
2030
Elektriciteit
39,6
53,3
48,5
32,6
– 35%
– 22%
18%
Industrie
87,0
56,4
57,7
50,0
35%
34%
43%
Gebouwde omgeving
29,9
24,5
24,6
18,7
18%
18%
37%
Mobiliteit
32,3
34,7
35,5
32,4
-8%
– 10%
– 1%
Landbouw
32,9
27,0
27,4
24,2
18%
17%
26%
Landgebruik
6,5
5,6
5,6
6,9
14%
14%
– 7%
Totaal, zonder landgebruik
221,7
196,0
193,7
158,0
12%
13%
29%
Totaal, met landgebruik
228,2
201,7
199,3
164,9
12%
13%
28%
Een negatief getal betekent een stijging ten opzichte van 1990.
Ongewenste post |
|
William Moorlag (PvdA) |
|
Mona Keijzer (staatssecretaris economische zaken) (CDA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Stop met brieven-terreur»?1
Ja.
Deelt u de mening dat burgers en bedrijven die dat niet willen verschoond moeten kunnen blijven van ongeadresseerde post, ook al is die gericht aan «bewoners van dit pand» of gelijkwaardige bewoordingen? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Ik ben het met u eens dat het belangrijk is dat burgers en bedrijven controle hebben over de mate waarin hun gegevens worden gebruikt voor het versturen van reclamedrukwerk. Burgers en bedrijven kunnen deze controle op verschillende manieren uitoefenen.
Als burgers en bedrijven ongeadresseerd reclamedrukwerk niet op prijs stellen, kunnen zij gebruik maken van een sticker bij de deur. Door een zogenaamde «Nee-Nee»-sticker op de brievenbus te plakken wordt ongeadresseerd reclamedrukwerk en huis-aan-huisbladen geblokkeerd. Met een «Nee-Ja»-sticker wordt alleen ongeadresseerd reclamedrukwerk geblokkeerd.
Wanneer burgers en bedrijven geen geadresseerde reclamepost wensen te ontvangen, kunnen zij hun adres inschrijven in het Nationaal Postregister. Met een inschrijving in dit register kunnen burgers en bedrijven eenvoudig en zonder kosten zelf kiezen welke geadresseerde reclamepost zij wensen te ontvangen. Middels zelfregulering heeft de betrokken sector zichzelf verplicht de registraties in dit register te respecteren. De Stichting Reclame Code ziet toe op de naleving van deze zelfregulering. Burgers die een klacht hebben over dit register kunnen bij de Reclame Code Commissie een klacht indienen.
De registratie in het Postregister geldt niet voor organisaties waarbij de geadresseerde klant is (geweest). Om reclamedrukwerk van deze organisaties te blokkeren kan gebruikt gemaakt worden van het zogeheten «recht van bezwaar». Dit is een wettelijk instrument op basis van de Algemene Verordening Gegevensbescherming (AVG) waarvan de betrokkene bij de organisatie kan melden dat hij of zij de reclamepost niet langer op prijs stelt. De organisatie moet vervolgens zorgen dat er geen reclamepost meer wordt verstuurd.
Ik ben van mening dat we in Nederland op deze manier met zelfregulering en een wettelijk instrument goed hebben geborgd dat mensen zich van zowel geadresseerd als ongeadresseerd reclamedrukwerk kunnen vrijwaren.
Deelt u de opvatting dat het bieden van goede mogelijkheden aan de burgers om ongewenste post te weren milieuwinst oplevert (onder andere minder papierverspilling) en bijdraagt aan het welzijn van burgers, in het bijzonder het deel van de burgerij dat zich meer of minder mateloos ergert aan ongewenste post in de brievenbus? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de opvatting dat de mogelijkheden die burgers hebben om dergelijke post nu te kunnen weren onvoldoende bekendheid genieten en niet toereikend zijn? Zo nee, waarom niet?
Onder meer de rijksoverheid, Postfilter (beheerder van het Nationaal Postregister), Consuwijzer en de Consumentenbond bieden via hun websites openbare informatie over de mogelijkheden om reclamedrukwerk te blokkeren. Wanneer burgers of bedrijven op zoek gaan naar informatie over de mogelijkheden om reclamedrukwerk te blokkeren is dit naar mijn mening goed beschikbaar. Bovendien is deze informatie, zoals uiteengezet in antwoord 2 en 3, wat mij betreft toereikend.
Deelt u de mening dat, naar het voorbeeld van en in navolging op uw plannen ten aanzien van telemarketing, er een opt-insysteem moet komen waarbij burgers of bedrijven die niet voor genoemde post opteren die voortaan niet meer zullen ontvangen? Zo ja, op welke termijn gaat u hiervoor zorgen? Zo nee, waarom niet?
In mijn Consumentenagenda heb ik aangekondigd een opt-in regime voor telemarketing te gaan introduceren. Telemarketing is een van de grootste problemen en irritaties onder consumenten. De Autoriteit Consument en Markt (ACM) en de Consumentenbond ontvangen al jaren veel klachten. Belangenorganisaties en leden van uw Kamer hebben meerdere keren aandacht gevraagd voor de situatie. Ik heb geen signalen gekregen dat er in het geval van reclamepost ook sprake is van een probleem van dergelijke omvang. Daarnaast heb ik in de beantwoording van vraag 2 en 3 geconstateerd dat burgers en bedrijven goede mogelijkheden wordt geboden om reclamedrukwerk te blokkeren. Ik zie daarom op dit moment geen reden om ook voor reclamepost een opt-in regime te introduceren.
Bent u bereid om met consumentenorganisaties in overleg te treden om te bezien op welke wijze een opt-insysteem geïntroduceerd kan worden, of andere adequate maatregelen kunnen worden getroffen om de positie van consumenten beter te beschermen? Zo ja, wanneer en wilt u dan de uitkomsten delen met de Kamer? Zo nee, waarom niet?
Zoals ik in het antwoord op vraag 5 heb toegelicht, zie ik op dit moment geen aanleiding om voor reclamepost een opt-in systeem te introduceren, of andere maatregelen te treffen.
Het bericht ‘Amerikaanse kerncentrales in Saoedi-Arabië, en Urenco?’ |
|
Bram van Ojik (GL), Tom van der Lee (GL) |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD), Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Amerikaanse kerncentrales in Saoedi-Arabië, en Urenco?»?1
Ja.
Klopt het dat de Verenigde Staten nucleaire technologie aan Saoedi-Arabië gaan verkopen? Wat is uw oordeel over deze zet in het kader van de moord op de journalist Jamal Khashoggi en de (wapen)embargo’s die daarna door meerdere landen, zoals Duitsland2, zijn ingesteld?
Saoedi-Arabië heeft kenbaar gemaakt de intentie te hebben om kernreactoren te bouwen voor het opwekken kernenergie. De kernenergie zou alleen voor vreedzame doeleinden worden gebruikt. Het gebruik van kernenergie voor vreedzame toepassingen is toegestaan onder het Non-proliferatieverdrag (NPV) waarbij Saoedi-Arabië partij is.
Verschillende media hebben gemeld dat de VS toestemming zou hebben gegeven voor het exporteren van nucleaire technologie naar Saoedi-Arabië, maar de Amerikaanse autoriteiten hebben dit niet bevestigd. Wel heeft de VS aangegeven in onderhandeling te zijn over uitvoer van nucleaire technologie voor vreedzame toepassingen naar Saoedi-Arabië.
Zoals bekend heeft de verschrikkelijke moord op journalist Jamal Khashoggi wereldwijd geleid tot politieke druk op Saoedi-Arabië en heeft een aantal landen het wapenexportbeleid herzien. Nederland is al langere tijd zeer terughoudend met het leveren van wapens aan Saoedi-Arabië vanwege de rol die Saoedi-Arabië speelt in het conflict in Jemen. Bestaande (wapen)embargo’s en restricties op wapenexportvergunningen hebben geen betrekking op het exporteren van nucleaire technologie voor vreedzaam gebruik.
Saoedi-Arabië is voor zover bekend niet bezig met het ontwikkelen van kernwapens. Kroonprins Mohammed Bin Salman heeft publiekelijk verklaard dat zijn land niet streeft naar een eigen kernwapen, maar als Iran een kernbom zou ontwikkelen, zou Saoedi-Arabië volgen. Dit zou in strijd zijn met het Non-Proliferatieverdrag (NPV) en zou een zorgelijke ontwikkeling zijn.
Hoe beoordeelt u de Amerikaanse zet om Saoedi-Arabië nucleaire technologie te gaan verkopen, gelet op het feit dat Saoedi-Arabië er geen geheim van maakt kernwapens te willen ontwikkelen? Deelt u de mening dat dit een zorgelijke ontwikkeling is? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Klopt het dat de kans groot is dat het Nederlandse staatsbedrijf Urenco daar verrijkt uranium voor zal leveren indien Saoedi-Arabië kerncentrales gaat bouwen, aangezien Urenco hetzelfde doet voor de Verenigde Arabische Emiraten?
Op de levering van (verrijkt) uranium door Urenco wordt – onder het Verdrag van Almelo – toezicht gehouden door het Joint Committee (JC) bestaande uit overheidsvertegenwoordigers van de drie verdragstaten Nederland, Duitsland en het Verenigd Koninkrijk. In het verdrag zijn verplichtingen opgenomen met betrekking tot non-proliferatie. Zo mag het door Urenco geleverde uranium uitsluiteind voor vreedzame doeleinden worden aangewend. Een van de taken van het JC is hierop toe te zien. Bij levering van verrijkt uranium van Urenco dient sprake te zijn van voldoende waarborg van vreedzaam gebruik en non-proliferatie. Zo dient het toezicht op vreedzaam gebruik van verrijkt uranium plaats te vinden onder het IAEA-verificatie- en controlemechanisme. Besluitvorming binnen het JC vindt plaats op basis van consensus. De beraadslagingen zijn vertrouwelijk. Wel kan ik u mededelen dat van levering aan Saoedi-Arabië geen sprake is.
Gezien het feit dat verrijkingscontracten vaak al jaren van te voren worden getekend, wordt er nu al onder het Verdrag van Almelo gesproken over mogelijke uraniumlevering aan Saoedi-Arabië? Zo nee, staat het binnenkort al op de agenda?
Zie antwoord vraag 4.
Heeft u zicht op deze situatie? Bent u bereid de situatie nauwkeurig in de gaten te houden en de Kamer hierover in te lichten? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u bereid om te verkennen wat de mogelijkheden zijn om te voorkomen dat Urenco verreikt uranium aan Saoedi-Arabië zal leveren, en de Kamer hierover in te lichten? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
De milieuschade van houtstook die vele malen hoger is dan de milieuschade door aardgas of stookolie |
|
Frank Wassenberg (PvdD) |
|
Stientje van Veldhoven (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (D66), Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Kent u de studie van onderzoeksbureau CE-Delft over de milieuschadekosten van verschillende typen woningverwarming, waaruit blijkt dat houtstook veel malen schadelijker is dan het stoken van aardgas of stookolie?1
Ja.
Vindt u het zorgwekkend dat het verwarmen van woningen met een open haard 250 keer schadelijker is dan verwarming met moderne gasinstallaties? Verandert deze conclusie uw visie op het stoken van hout? Zo ja, op welke wijze? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet snapt de bezorgdheid over de milieuschade van open haarden. Het is echter belangrijk om onderscheid te maken tussen de verschillende manieren om energie op te wekken uit biomassa. Een verstandige inzet van duurzame biomassa kan een bijdrage leveren aan het realiseren van de klimaatopgave en houdt rekening met het milieu. De inzet van het kabinet is om toe te werken naar een zo hoogwaardig en schoon mogelijke inzet van uitsluitend duurzame biomassa.
Vanwege het effect op de luchtkwaliteit is in het ontwerp-Klimaatakkoord aangekondigd dat het kabinet als onderdeel van de evaluatie van de ISDE kritisch zal kijken naar de wenselijkheid van verdere stimulering van kleinschalige verbranding van biomassa. Daarnaast wordt momenteel gewerkt aan het versneld invoeren van de emissie-eisen van de Ecodesign-richtlijn voor houtkachels. Verdere maatregelen om emissies van houtstook te beperken om negatieve gezondheidseffecten te verminderen, zullen worden opgenomen in het Schone Lucht Akkoord.
Onderschrijft u de conclusie dat zelfs de meest moderne houtkachels en houtketels een milieuschade kennen die een factor 5 tot 12 hoger is dan de milieuschadekosten van de schoonste gasgestookte alternatieven? Is dit inzicht nieuw voor u?
Ik heb kennis genomen van de conclusies uit het onderzoek. Het is goed dat de milieuschadekosten in deze studie zo gedetailleerd op een rij zijn gezet. De conclusies komen op hoofdlijnen overeen met de inzichten van het kabinet.
Onderschrijft u de conclusie dat het gebruik van hout voor woningverwarming in zijn totaliteit verantwoordelijk is voor ongeveer 50% van de totale milieuschadekosten, ondanks het feit dat houtstook maar wordt toegepast in 1,6% van de huishoudens als hoofdverwarming en in 19,1% van de huishoudens als bij- of sfeerverwarming? Is dit inzicht nieuw voor u?
Zie antwoord vraag 3.
Onderschrijft u de conclusie dat als de CO2-emmissies van houtstook niet worden meegerekend, de milieukosten slechts met 3% zullen afnemen? Is dit inzicht nieuw voor u?
Zie antwoord vraag 3.
Onderschrijft u de conclusie dat de schadekosten van houtpellets uit Canada en Noord-Amerika extra schadelijk zijn? Kunt u aangeven hoeveel van deze pellets jaarlijks geïmporteerd voor (industriële) houtstook? Zo nee, waarom niet?
Het is feitelijk correct dat de indirecte emissies van houtpellets uit Noord-Amerika relatief hoger zijn vanwege de langere afstand waarover deze worden getransporteerd en het feit dat dit transport nog overwegend wordt uitgevoerd met fossiele brandstoffen. De totale import van houtpellets uit Noord-Amerika (Canada, de VS en Mexico) naar Nederland betrof in 2018 15,8 mln kg (€ 2,7 mln). Deze zijn niet ingezet voor bij- en meestook in kolencentrales. Er is niet aan te geven waar deze pellets wel voor zijn ingezet, noch of deze weer worden geëxporteerd, omdat dit niet wordt bijgehouden.
Deelt u de mening dat houtpellets uit deze landen geweerd zouden moeten worden? Zo nee, waarom niet?
Nee. Het is strijdig met WTO-regels om importbeperkingen voor houtpellets uit deze landen op te leggen vanwege de transportafstand.
Deelt u de mening dat het onterecht is dat het gebruik van pelletkachels en biomassaketels als duurzame woningverwarming zijn geclassificeerd? Zo nee, waarom niet?
Van overheidswege wordt het gebruik van pelletkachels en biomassaketels niet generiek als duurzame woningverwarming geclassificeerd. In de nieuwe bepalingsmethode voor de energieprestatie van gebouwen waar het Bouwbesluit vanaf 2020 naar gaat verwijzen (de NTA 8800), krijgen grote inrichtingen die biomassa gebruiken en moeten voldoen aan eisen uit de Wet milieubeheer score 0, kleinere kachels en ketels die voldoen aan bepaalde eisen krijgen score 0,5 en de overige pelletkachels krijgen score 1. Score 0 geldt als duurzaam, score 1 als niet duurzaam.
Deelt u de mening dat het niet langer te rechtvaardigen valt dat de overheid pelletkachels en biomassaketels subsidieert en promoot als duurzame energiebronnen? Zo nee, waarom niet?
Zoals in het antwoord op vraag 2 is aangegeven, zal het kabinet als onderdeel van de evaluatie van de ISDE kritisch kijken naar de wenselijkheid van verdere stimulering van kleinschalige verbranding van biomassa.
Bent u bereid om het stoken van houtkorrels in de communicatie van de rijksoverheid niet langer aan te merken als klimaatvriendelijk? Zo nee, waarom niet?
Nee, er kan niet generiek worden gesteld dat het stoken van houtkorrels niet klimaatvriendelijk is. Volgens de VN-richtlijn voor de rapportage van broeikasgasemissies wordt de inzet van biomassa voor energie als klimaatneutraal beschouwd. Zoals beschreven in antwoord 2 is de inzet van het kabinet om toe te werken naar een zo hoogwaardig mogelijke inzet van duurzame biomassa. Hiermee wordt het klimaateffect zo groot mogelijk.
Bent u bereid deze subsidie zo snel mogelijk af te schaffen en ten goede te laten komen aan energiebesparing of warmtepompen? Zo nee, waarom niet?
Zoals in het antwoord op vraag 2 is aangegeven, zal het kabinet als onderdeel van de evaluatie van de ISDE kritisch kijken naar de wenselijkheid van verdere stimulering van kleinschalige verbranding van biomassa. Indien wordt besloten de subsidie niet langer beschikbaar te stellen voor biomassatoepassingen, zal de subsidie worden ingezet voor andere klimaatmaatregelen, binnen de budgettaire kaders en in lijn met het (ontwerp)Klimaatakkoord.