Schade ontstaan door het afsluiten van een lekkende gasput |
|
Sandra Beckerman (SP) |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht dat de Nederlandse Aardolie Maatschappij (NAM) klaar is met de werkzaamheden aan de oude gasput in Monster en dat de grond na drie maanden monitoren overgedragen wordt aan de gemeente?1 Wat is hierop uw reactie?
Ja, ik ben bekend met het bericht. De lekkende gasput is onlangs door NAM op grond van de daarvoor geldende regelgeving afgesloten. NAM heeft twee nieuwe cementpluggen geplaatst om de lekkage te stoppen. Om na te gaan of de lekkage is gestopt, zal gedurende een periode van drie maanden de druk in de putmond worden gemeten. Ook wordt er in de grond nabij de put een meting gedaan. Als uit de metingen is gebleken dat de lekkage is gestopt, dan zal het terrein weer worden vrijgegeven voor verder gebruik.
Beseft u dat de NAM bij het sluiten van een lekkende gasput in Monster forse schades heeft veroorzaakt aan woningen van omwonenden? Wat vindt u daarvan?
Ik ben op de hoogte dat er tijdens de werkzaamheden schade is ontstaan aan woningen van omwonenden. De omwonenden hebben dit kenbaar gemaakt bij NAM, de gemeente Westland en SodM. Deze schades vallen onder mijnbouwschade. Op grond van de nu nog bestaande regelgeving kunnen mensen zich melden bij NAM. NAM heeft toegezegd de schade te betalen en heeft ook zelf de omwonenden erop gewezen dat zij een claim kunnen indienen. NAM heeft in overleg met de schademelders besloten om een lokale aannemer te betrekken bij de schade-inspecties. Nu de werkzaamheden aan de gasput zijn afgerond, is NAM begonnen in overleg met de bewoners de schade af te handelen.
Vallen deze schades onder mijnbouwschade? Bij wie kunnen deze mensen zich nu melden?
Zie antwoord vraag 2.
Waardoor zijn deze schades exact ontstaan? Heeft de NAM bij haar werkzaamheden voldoende rekening gehouden met de omwonenden?
Er zijn nabij de afgesloten gasput woningen gebouwd. De dichtstbijzijnde woning staat op 30 meter afstand. Dit is een unieke situatie. Deze woningen hebben een ondiepe fundering (zonder heipalen) en zijn daardoor gevoelig voor trillingen. Bij de aanvang van de reparatie van de lekkende gasput heeft NAM een standaard techniek gebruikt waarbij trillingen zijn ontstaan. Ook een eenmalige test van een noodafsluiter heeft trillingen in de bodem veroorzaakt. De trillingen hebben geleid tot schade aan enkele huizen.
NAM heeft gedurende het project contact onderhouden met de omwonenden en de gemeente. De omwonenden konden via een meldpunt problemen melden.
SodM heeft, nadat er een aantal problemen was gemeld, NAM verzocht om een meet- en regelprotocol in te stellen waarin eisen en normen op het gebied van geluid, trillingen en uitstoot zijn vastgelegd. Tijdens de werkzaamheden heeft SodM toezicht gehouden op het naleven van het meet- en regelprotocol. Op het moment dat er toch overlast ontstond, werden de normen in het protocol scherper gesteld.
NAM heeft daarnaast de werkmethoden en werktijden gewijzigd met als doel de schade en overlast zoveel mogelijk te beperken. Ook zijn bewoners op voorhand geïnformeerd wanneer er een activiteit gepland was die mogelijk tot hinder zou kunnen leiden.
Hoe wordt in de toekomst voorkomen dat bij het dichten van lekken in oude gas- en olieputten schade ontstaat aan woningen en andere gebouwen?
NAM heeft tijdens het plannen en opzetten van het reparatieproject veel overleg gehad met omgeving. Hierbij is met name op overlast door geluid, licht en verkeer gelet. De mogelijke impact van trillingen en geuroverlast op de nabijheid van de woningen is achteraf gezien onvoldoende ingeschat. Tijdens het project is de geplande werkwijze daarom aangepast. NAM zal de opgedane ervaringen in dit project bij eventuele toekomstige saneringen gebruiken. Men heeft nu een beter inzicht in de impact van de verschillende reparatiemethoden op de omgeving. Dit geldt ook voor de wijze waarop de omgeving wordt betrokken. SodM zal ook de geleerde lessen betrekken in het toezicht op dergelijke werkzaamheden.
Bent u met de NAM in gesprek over de ontstane schade, over mogelijke oplossingen en het in de toekomt voorkomen van dit probleem?
Mijn departement heeft contact met alle mijnbouwondernemingen over het voorkomen en afhandelen van eventuele mijnbouwschade. Ik ben niet specifiek in gesprek over de schade die is ontstaan in Monster. Ik heb geen aanwijzingen dat NAM probeert om onder haar verantwoordelijkheid uit te komen. NAM heeft aangegeven dat zij verantwoordelijkheid neemt voor de ontstane schade en zal deze op een adequate manier en tot tevredenheid van de omwonenden afhandelen. Dit proces is nu gaande.
Bent u bekend dat ook in Monster de NAM probeert onder de verantwoordelijkheid uit te komen?
Zie antwoord vraag 6.
Deelt u de mening dat ook inwoners van Monster gecompenseerd zouden moeten worden voor de uren die gestoken worden in het thuisblijven van werk voor de komst van schade-experts?
Ik ben van mening dat de schade gecompenseerd moet worden. NAM heeft aangegeven dat men de kosten zal vergoeden die horen bij de schadeafhandeling. Hieronder valt ook een reële thuisblijfvergoeding. NAM volgt hierbij dezelfde aanpak als de Tijdelijke Commissie Mijnbouwschade Groningen (TCMG).
Bent u bekend met het feit dat gemeente Westland na drie maanden monitoring, woningen wil gaan bouwen op deze ondergrond? Wie is er verantwoordelijk en aansprakelijk voor de grond na deze drie maanden wanneer de gemeente de grond heeft verkocht aan projectontwikkelaars?
Ja, ik ben bekend met dit voornemen. Indien er schade optreedt als gevolg van verontreiniging van lucht, water of bodem door het lekken van een gasput is, overeenkomstig de Mijnbouwwet en -regelgeving en het Burgerlijk Wetboek, in beginsel de houder van de vergunning daarvoor aansprakelijk. Deze aansprakelijkheid laat onverlet dat er ook andere partijen, zoals lokale overheden of ontwikkelaars, aansprakelijk kunnen zijn voor de schade die voortvloeit uit de keuzes die zij maken over het bebouwen van de grond in de wetenschap dat er zich een afgesloten put bevindt, en het al dan niet treffen van (voldoende) risicobeperkende maatregelen. Dit onder andere op basis van het Burgerlijk Wetboek, de Wet ruimtelijke ordening, Woningwet en Bouwbesluit.
Deelt u de mening dat na verschillende lekkages drie maanden monitoring zeer kort is? Staat u nog achter de beantwoording van 5 februari 2019 van eerder gestelde schriftelijke vragen over methaanlekkages, waarin u aangeeft dat het risico voor de lange periode relatief onbekend zijn?2
Nee, ik deel die mening niet. De driemaandenperiode heeft enkel betrekking op de kortetermijnrisico’s gerelateerd aan de uitgevoerde afsluitwerkzaamheden. Doorgaans zullen bij een volgens de wet en industrienormen afgesloten put eventuele tekortkomingen binnen een periode van drie maanden aan het licht komen.
Ik sta achter mijn beantwoording over risico-ontwikkeling over de lange termijn. Zoals aangegeven in de brief3 van 5 februari 2019, is het belangrijk om dit risico goed in te schatten en aan de hand daarvan een eventueel monitoringsbeleid in te richten.
Hoe staat het met het onderzoek van Staatstoezicht op de Mijnen (SodM) naar de nazorg van afgesloten putten? Zijn er al resultaten van dit onderzoek? Zo nee, wanneer kunnen we die verwachten?
SodM heeft bij 185 verlaten putten luchtmetingen uitgevoerd. In de nabijheid van geen enkele put is gas aangetroffen. Vervolgens heeft de Universiteit Utrecht metingen uitgevoerd in de grond met behulp van een andere methode. Daarbij is in een aantal gevallen wel gas aangetroffen. Alleen in Monster kon de oorzaak aan een bestaande gasput worden toegeschreven. Bij de andere gevallen was de oorzaak gelegen aan een gasleiding of aan gas dat natuurlijk vrijkomt uit veenlagen. SodM heeft TNO een standaard meetprotocol laten ontwikkelen om gasemissies te monitoren, en aan het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) gevraagd om de mogelijke effecten van het gas op de omgeving in kaart te brengen. In het kader van het Kennisprogramma Effecten Mijnbouw (KEM) is een onderzoek uitgezet om beter inzicht te krijgen in de risico’s van verlaten putten in relatie tot hun omgeving. Het KEM-onderzoek kijkt naar methaanmigraties langs putten en langs geologische breuken. Na afronding van de Europese aanbesteding zal in de zomer van 2019 het onderzoek kunnen starten. De verwachte doorlooptijd van het onderzoek is 18 maanden. De resultaten van dit onderzoek zullen naar verwachting begin 2021 worden gepubliceerd.
Wordt er grondonderzoek gedaan voordat de grond als bouwgrond wordt gebruikt? Wordt er bij gevonden vervuiling dan ook gesaneerd?
NAM zal de locatie opleveren zoals zij hem heeft overgenomen van de gemeente Westland. Op dit moment wordt de locatie afgebroken en opgeruimd en zijn er geen indicaties dat er bodemverontreiniging is opgetreden door de werkzaamheden van NAM ten behoeve van het stoppen van de gaslekkage. Indien dit wel het geval is, dan zal NAM de ontstane bodemverontreiniging moeten saneren.
Hoe is de stand van zaken bij de uitvoering van de motie over monitoring van oude gas- en olieputten?3 Hoever is dus het plan om monitoring van de oude gas-en olieputten te verbeteren? Kunt u een tijdlijn maken?
Zoals aangegeven in de beantwoording van vraag 11 is een eerste stap gezet met het door TNO ontwikkelde standaard meetprotocol. Uitgaande van het standaard meetprotocol zijn gebieden gedefinieerd waarvoor een meetprogramma kan worden gemaakt. SodM zal medio 2019 toetsen of het meetprotocol goed functioneert. Vervolgens zullen in de tweede helft van 2019 afspraken met de sector worden gemaakt over een meetprogramma. Uitgaande van de resultaten van dit programma kan in 2020 een monitoringsbeleid worden ingericht.
Het bericht dat Brunei extreme straffen invoert, onder meer de doodstraf voor homoseksuele handelingen |
|
Isabelle Diks (GL), Bram van Ojik (GL), Nevin Özütok (GL) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD), Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met het feit dat Brunei extreme straffen heeft ingevoerd, waaronder de doodstraf voor homoseksuele handelingen, ondanks onder andere een oproep van de Verenigde Naties dit niet te doen?1
Ja.
Deelt u de mening dat het absoluut verwerpelijk is dat Brunei deze extreme straffen invoert, en zeker de doodstraf voor homoseksuele handelingen?
Het kabinet heeft met veel zorg kennis genomen van het besluit van Brunei om fase 2 en 3 van de Penal Code in te voeren. De nieuwe strafwetgeving heeft een nadelige invloed op een aantal kwetsbare groepen in Brunei, waaronder LHBTI’s, vrouwen en kinderen. In een publiek statement heb ik mij uitgesproken tegen de invoering van de inhumane straffen en Brunei opgeroepen de invoering van de straffen tegen te houden. Op 5 mei jl. gaf de sultan van Brunei in een speech aan dat het de facto moratorium op de doodstraf, dat geldt voor de common law, tevens zal gelden voor de syariah. Daarbij gaf hij ook aan dat het land het VN-Verdrag tegen foltering en andere wrede, onmenselijke en onterende behandeling of bestraffing (UNCAT) zal ratificeren.
De Nederlandse regering is principieel tegen de doodstraf. Bovendien is de bescherming van de gelijke rechten van LHBTI’s prioriteit in het Nederlandse mensenrechtenbeleid. Nederland zet zich in internationale fora en in bilaterale relaties stelselmatig in voor de bescherming en bevordering van gelijke rechten van LHBTI’s. Belangrijk onderdeel daarvan, naast de bevordering van sociale acceptatie en het tegengaan van discriminatie, is de afschaffing van de strafbaarstelling van homoseksualiteit.
Heeft u kennisgenomen van de oproep van LHBTI-belangenorganisatie COC aan de regering om meer actie te ondernemen Brunei zover te krijgen om de wetgeving niet in voeren, dan wel terug te draaien?
Ja.
Bent u bereid om, net als Duitsland, de ambassadeur van Brunei voor Nederland (gezeteld in Brussel) te ontbieden en het bezwaar tegen de straffen uit te spreken? Zo ja, bent u bereid dit voor 1 mei 2019 te doen en hierover te rapporteren aan de Kamer?
Het kabinet heeft met veel zorg kennisgenomen van het besluit van Brunei om fase 2 en 3 van de Syariah Penal Codein te voeren. Voordat de invoering plaatsvond, heb ik publiekelijk mijn zorgen uitgesproken over de invoering van inhumane straffen en Brunei opgeroepen de invoering van de straffen tegen te houden. Deze boodschap is tevens op 2 april jl. op hoog ambtelijk niveau overgebracht aan de Bruneise ambassadeur.
Mede op aandringen van Nederland heeft de EU-woordvoerder namens de EU Hoge Vertegenwoordiger een verklaring uitgebracht.3 Daarnaast heeft Nederland zich in de Equal Rights Coalition ingezet voor een verklaring over de situatie in Brunei, die op 12 april is gepubliceerd met steun van 36 landen.4
Nederland heeft in de Raad Buitenlandse Zaken van 8 april jl. zorgen uitgesproken over het besluit van de regering van Brunei om strafverzwaringen van de Syariah Penal Code in te voeren, met inbegrip van inhumane straffen. Nederland heeft benadrukt dat Brunei zich aan zijn internationale en regionale verplichtingen ten aanzien van mensenrechten dient te houden en riep EU-lidstaten op zich hierover eensgezind uit te spreken, onder andere tijdens de Universal Periodic Review van de Mensenrechtenraad over Brunei in mei. In Europees verband wordt op korte termijn verder gesproken over eventuele verdere stappen om Brunei te bewegen om van uitvoering af te zien.
Bent u bereid per direct de huidige wapenhandel met Brunei, in 2017 voor 1,26 miljoen euro voor componenten voor wapens en munitie en componenten voor «overige militaire goederen» (ten opzichte van slechts 0,10 miljoen euro in 2016), stop te zetten? Zo ja, bent u bereid om hierover voor 1 mei 2019 te rapporteren aan de Kamer?
In 2017 bedroeg de vergunning waarde voor export van militaire goederen naar Brunei € 1.363.254. In 2016 was dat € 98.490. In alle gevallen ging het om onderdelen voor radar- en C3- (command, control, communication) systemen t.b.v. de marine van Brunei. In 2018 (en vooralsnog in 2019) zijn er geen militaire goederen vanuit Nederland naar Brunei geëxporteerd.
Alle vergunningaanvragen voor de export van strategische goederen naar niet-EU/NAVO+-landen2 ondergaan een grondige toetsingsprocedure waarbij het risico op de inzet van deze goederen bij eventuele mensenrechtenschendingen wordt gewogen. In het geval van Brunei betekent dit dat er, ook bij toekomstige aanvragen, zeer zorgvuldig wordt onderzocht of o.a. de goederen op enige manier kunnen worden ingezet bij het uitvoeren van de doodstraf of bij de vervolging van LHBTI’s. Als daar een duidelijk risico toe bestaat, wordt de vergunning niet toegekend. Om die reden acht het kabinet het op dit moment niet noodzakelijk om een moratorium af te kondigen op de export van strategische goederen naar Brunei. Exportcontrole is geen strafmiddel maar dient om te voorkomen dat goederen worden ingezet t.b.v. ongewenste doeleinden.
Ziet u andere mogelijkheden om uiting en opvolging te geven aan de afkeuring van Nederland over de invoering van de extreme straffen?
Zie antwoord vraag 4.
Oplichters die in het bezet zijn van gegevens van Kinderpardon-aanvragers |
|
Bram van Ojik (GL) |
|
Mark Harbers (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht van de Immigratie en Naturalisatie Dienst (IND) dat aanvragers van een vergunning in het kader van het Kinderpardon worden gebeld door oplichters die hen verzoeken leges te betalen?1
Ja.
Hoe kan het, dat oplichters weten wie er een aanvraag heeft gedaan bij de IND?
Het is niet bekend hoe oplichters zouden weten wie er een aanvraag heeft gedaan bij de IND. Op 22 februari 2019 is de IND gebeld door een medewerker van Vluchtelingenwerk Nederland (VWN) met de melding dat een gezin benaderd zou zijn door een persoon met een 088-nummer, die zich voordeed als IND-medewerker, over de betaling van leges. Het gezin vertrouwde het verhaal niet en heeft geen leges betaald. Er is dus geen sprake van oplichting als zodanig en om deze reden heeft VWN geen aangifte gedaan.
Naar aanleiding van deze melding is op de IND website gemeld dat de IND geen telefonisch contact opneemt om te verzoeken de leges te betalen. Ook zijn de medewerkers telefonie en webcare direct hiervan op de hoogte gesteld, om zo alert te zijn op eventuele nieuwe meldingen.
Eind maart gaf een IND-medewerker aan dat er weer drie meldingen binnen waren gekomen. Vervolgens is op 2 april 2019 op de IND-website een prominenter bericht geplaatst met een waarschuwing voor deze praktijk. Op de site wordt benadrukt dat de IND niet met herkenbare nummers belt en ook niet telefonisch verzoekt leges te betalen.
Tegelijkertijd is nader onderzoek gestart naar de herkomst van de meldingen. Uiteindelijk bleek dat de drie «nieuwe» meldingen allen te herleiden waren tot de oorspronkelijke melding van 22 februari 2019. Desalniettemin blijft de IND alert.
Bent u bereid een onderzoek in te laten stellen naar de herkomst van deze oplichting? Zo nee, waarom niet?
Omdat geen sprake is van oplichting, is er geen aangifte gedaan. Wel verricht het Bureau Integriteit van de IND met nadere informatie van VWN onderzoek naar deze melding.
Schuldenlast |
|
Evert Jan Slootweg (CDA), René Peters (CDA) |
|
Tamara van Ark (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Schulden een blok aan het been»?1
Ja.
Klopt de berekening in het artikel dat de kosten voor de samenleving een ton bedragen wanneer een gezin een daadwerkelijke probleemschuld heeft van 42.000 euro?
De maatschappelijke kosten en de gemiddelde probleemschuld die het artikel noemt, komen uit bekende en betrouwbare bronnen. Omdat verschillende gegevens en methoden zijn gebruikt, kunnen de getallen niet aan elkaar worden gekoppeld.
Het rapport «Overkoepelende blik op de omvang en preventie van schulden in Nederland» van het NIBUD beschrijft dat met een huishouden dat een verhoogd risico heeft op problematische schulden gemiddeld ongeveer € 100.000 maatschappelijke kosten samenhangen in een periode van tien jaar. Het NIBUD citeert eerder onderzoek.2 De berekende maatschappelijke kosten zijn niet alleen incassokosten, misgelopen vorderingen en huisuitzettingen, maar ook gederfde inkomsten op het BBP, ziekteverzuim, uitkeringen en kosten van re-integratie, maatschappelijke ondersteuning en schuldhulpverlening.
De NVVK (Vereniging voor Schuldhulpverlening en Sociaal Bankieren) meldt in het Jaarverslag 2017 dat de gemiddelde schuld van mensen die schuldhulp krijgen € 42.000 is.
Wat vindt u van de stelling in het artikel dat hulpverlening in de jeugdzorg, verslavingszorg, onderwijsinspectie en maatschappelijk werk geen «zier» oplevert zolang de uitzichtloosheid van de schulden blijven bestaan?
Deze uitspraak illustreert het bekende en breed gedragen inzicht dat zowel schulden moeten worden opgelost, als de daarmee samenhangende problemen aangepakt, zoals werkloosheid of laaggeletterdheid.
In hoeverre wijken de voorwaarden om in aanmerking te komen voor de Wet schuldsanering natuurlijke personen (WSNP), de zogeheten wettelijke schuldsanering, af van de nieuwste wetenschappelijke inzichten dat mensen door stress niet in staat zijn om het benodigde papierwerk aan te leveren?
Wanneer schuldenaren geen schuldregeling kunnen treffen met hun schuldeisers, is er de mogelijkheid om toelating tot de wettelijke schuldsanering te verzoeken bij een rechtbank. Tijdens het minnelijke schuldhulpverleningstraject is het benodigde papierwerk al verzameld. Hulpverleners helpen mensen met schulden daarbij en bereiden zo nodig ook een verzoek voor de wettelijke schuldsanering voor. De gemeente of de door de gemeente ingeschakelde schuldhulpverleningsorganisatie moet immers verklaren dat het minnelijke traject niet is gelukt. In sommige gevallen begeleiden hulpverleners mensen vervolgens ook tijdens de hoorzitting. Dit neemt niet weg dat betere informatievoorziening van en meer informatie-uitwisseling tussen organisaties in de schulden- en incassoketen mensen met schulden zouden helpen. Met dit doel heb ik een wijziging van de Wet gemeentelijke schuldhulpverlening voorgesteld.3
Past de mogelijkheid om gericht schulden kwijt te schelden in het instrumentarium van bestaande wetten om mensen met problematische schulden te helpen en maatschappelijk kosten te besparen?
Het artikel citeert mijn mening over een generaal schuldenpardon correct:
Er zijn goede alternatieven voor een generaal schuldenpardon: Om mensen met schulden te helpen onderhandelen schuldhulpverleners vaak en met succes met schuldeisers om een groter of kleiner deel van de schulden kwijt te schelden. Dat gaat op vrijwillige basis. Als de vrijwillige route geen oplossing geeft, kan de rechter in de wettelijke schuldsanering zorgen voor een schone lei. Gemeenten kunnen bij de rechter ook vragen om een moratorium, zodat de schuldeisers alle incassoacties tijdelijk staken en de schuldenaar tot rust kan komen.
Wat vindt u van de aanbeveling om mensen die grote kans maken op problematische schulden, preventief verplicht onder bewind te plaatsen, omdat omgaan met geld in deze complexe samenleving voor hen te ingewikkeld is geworden?
De aanbeveling om mensen preventief onder bewind te stellen wordt in het artikel gekoppeld aan een generaal schuldenpardon: er wordt voor gepleit om mensen na een dergelijk pardon preventief onder bewind te plaatsen. In de beantwoording van vraag 5 heb ik mijn visie op een generaal schuldenpardon gegeven.
Ik ben er geen voorstander van mensen die een grote kans hebben op problematische schulden verplicht onder bewind te stellen.
Uitgangspunt in het burgerlijke recht is dat iemand zelf beslissingen neemt. Bewind is een ingrijpende maatregel, omdat iemand niet meer zelfstandig kan beslissen over zijn financiën.
Er zijn veel mensen die zelf, vrijwillig, bewind aanvragen. Naast bewind zijn er verschillende andere manieren waarop mensen met problematische schulden kunnen worden geholpen. Zo kunnen mensen worden geholpen met budgetbeheer, waarin zorg wordt gedragen voor het betalen van vaste lasten, en kunnen gemeenten schulden overnemen, zodat rust wordt gebracht doordat iemand nog maar één schuldeiser heeft.
Verder heeft het kabinet een wetsvoorstel in voorbereiding dat gemeenten de mogelijkheid geeft advies aan de rechter te verstrekken in de procedure rond schuldenbewind. Het adviesrecht moet gemeenten beter in staat stellen hun regierol bij schuldhulpverlening te vervullen, door de betrokkene gemeentelijke ondersteuning bij schuldenproblematiek aan te bieden en de rechter daarvan door middel van het advies in kennis te stellen. Ten tweede biedt het adviesrecht de rechter de mogelijkheid om alternatieve vormen van ondersteuning af te wegen bij de beoordeling van het verzoek tot instelling van schuldenbewind.
Bovendien komt artikel 1 van het Eerste Protocol bij het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (het Protocol) in het geding als iemand verplicht zijn zeggenschap over zijn huis, inkomen en ander vermogen verliest. Op grond van artikel 1 van het Protocol heeft eenieder recht op ongestoord genot van zijn eigendom. Eigendom kan kort gezegd slechts worden ontnomen in het algemeen belang en onder de voorwaarden voorzien in de wet.
In het licht van het voorgaande vind ik het niet wenselijk om verplicht bewind bij wet mogelijk te maken.
Indien dit nu niet mogelijk is welke wetten zouden moeten worden aangepast om mensen vrijwillig of soms verplicht onder bewindvoering te plaatsen, ten einde problematische schulden te voorkomen?
Zie antwoord vraag 6.
Hoeveel mensen zitten in problematische schulden die jonger zijn dan 25 jaar?
Landelijke representatieve cijfers over de omvang van schuldenproblematiek in Nederland uitgesplitst naar achtergrondkenmerken van huishoudens ontbreken op dit moment. Het CBS heeft in opdracht van SZW een onderzoeksmethodiek ontwikkeld om betrouwbare cijfers over de omvang en achtergronden van schuldenproblematiek in Nederland te verkrijgen op basis van beschikbare databestanden.4 Het CBS voert momenteel het eerste onderzoek uit naar schuldenproblematiek in Nederland op basis van deze methodiek. Publicatie verwacht ik in de eerste helft van 2020.
Hoeveel kinderen groeien op in een gezin met problematische schulden? Hoeveel kinderen waren dat 5 jaar terug?
Zie antwoord vraag 8.
Hoeveel kinderen groeien op in een gezin met problematische schulden in Duitsland, België en Denemarken?
Over het aantal kinderen dat in deze landen opgroeit in gezinnen met problematische schulden zijn mij geen cijfers bekend.
Zijn er EU-landen waar het gericht kwijtschelden van problematische schulden tot het instrumentarium van de overheid hoort? Zo ja, wat zijn daar de resultaten van het gebruik van dat instrument?
In het rapport «Verkennend onderzoek naar Europese incassomodellen»5 heb ik een vergelijking laten maken van de Nederlandse situatie met die in België, Duitsland, Spanje, Verenigd Koninkrijk en Zweden. Hieruit blijkt dat minnelijke en wettelijke schuldsanering, waarbij grotere of kleinere delen van schulden worden kwijtgescholden, ook in andere EU-landen voorkomen. De onderzoekers hebben een aantal potentiële lessen gevonden om de Nederlandse situatie te optimaliseren. Die lessen gaan over samenwerking tussen de betrokken organisaties en informatie-uitwisseling en niet over kwijtschelden van problematische schulden.
Het bericht ‘VVD en CDA zien geen heil in terughalen IS-kinderen’ |
|
Attje Kuiken (PvdA), Joël Voordewind (CU), Lilianne Ploumen (PvdA) |
|
Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (D66), Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
![]() ![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «VVD en CDA zien geen heil in terughalen IS-kinderen»?1
Ja.
Kunt u toelichten welke stappen vrouwen en hun kinderen die vastgehouden worden in Syrië, moeten zetten om zich zelfstandig te kunnen melden bij een Nederlandse ambassade of consulaat in Turkije of Irak?
Nederland heeft geen diplomatieke vertegenwoordiging in Syrië en heeft mede hierdoor slecht zicht op de situatie ter plaatse. Het lijdt geen twijfel dat het moeilijk is voor vrouwen en hun kinderen om zelfstandig een diplomatieke vertegenwoordiging te bereiken. Het is wel voorgekomen dat vrouwen en hun kinderen zelfstandig, via verschillende routes, diplomatieke posten in de regio hebben bereikt. De risico’s van reizen in gevaarlijk en volatiel gebied blijven echter aanwezig.
Is het mogelijk voor vrouwen en kinderen die vastzitten in kampen in Syrië, om zonder enige vorm van hulp zelfstandig naar Turkije of Irak te reizen? Zo ja, welke risico’s lopen ze daarbij?
Zie antwoord vraag 2.
Weet u hoe de ongeveer 65 minderjarige kinderen zijn verspreid over de verschillende kampen in Syrië?
Ten aanzien van de verspreiding van de kinderen van uitreizigers verwijzen wij u naar de informatie die de AIVD hierover heeft gepubliceerd op de website: https://www.aivd.nl/onderwerpen/terrorisme/dreiging/uitreizigers-terugkeerders-en-thuisblijvers.
Op welke manier kunnen de ongeveer 65 minderjarige kinderen zich zelfstandig verplaatsen naar een Nederlandse ambassade of consulaat in Turkije of Irak?
Mede gezien de jonge leeftijd van veel in Syrië aanwezige kinderen met een Nederlandse link, is het voor hen nagenoeg onmogelijk zelfstandig een Nederlandse ambassade of consulaat in Turkije of Irak te bereiken. Dit geldt des te meer vanwege de gevaren van reizen in volatiel gebied.
Hoe is volgens de Wereld Gezondheidsorganisatie WHO, de VN-vluchtelingenorganisatie UNHCR en niet-gouvernementele organisaties (ngo's) ter plaatse de situatie in de kampen waarin de vrouwen en kinderen nu vastzitten? Wat zijn wat u betreft de minimale vereisten voor opvang in die kampen? Heeft de VN inmiddels volledige toegang tot deze kampen?
De algehele situatie in de kampen, vooral in Al-Hol kamp, is volgens humanitaire organisaties ter plaatse nog steeds zeer slecht. In Al-Hol kamp bevinden zich volgens de laatst bekende cijfers 73.477 mensen (10 mei 2019), terwijl het kamp oorspronkelijk is opgezet voor 10.000 personen. Ondanks dat de toegang voor VN organisaties en NGO’s is verbeterd in de delen waar de ontheemden worden opgevangen, blijft toegang tot de afgezonderde «annexen» waar de buitenlandse vrouwen en kinderen verblijven, beperkt. Een aantal humanitaire organisaties heeft recentelijk toegang verkregen, maar vaak is dit op «ad hoc» basis waardoor het leveren van uitgebreide en constante dienstverlening bemoeilijkt wordt en hulp beperkt wordt tot de hoogstnodige activiteiten. Vanwege de zware overbevolking en limieten in capaciteit van de humanitaire organisaties die aanwezig zijn in het kamp wordt er niet voldaan aan de minimum vereisten voor opvang in Al-Hol kamp.
Om de humanitaire hulp te kunnen opschalen wordt er vanuit de zogenaamde humanitaire pooled funds een additionele bijdrage vrijgemaakt van 16 mln. dollar, hier kunnen zowel VN organisaties als NGO’s aanspraak op maken. Nederland is 1 van de donoren van deze fondsen. Het doel van deze hulp is een verbetering van de levensomstandigheden ter plaatse. Volgens OCHA zijn nu (14 mei 2019) geen additionele fondsen nodig voor Noordoost Syrië.
Wat is uw reactie op het aanbod van het Rode Kruis om de kinderen naar het consulaat in Erbil te brengen?
Het Rode Kruis heeft in de media aangegeven2 dat het aan de Nederlandse overheid is om te besluiten of volwassenen en kinderen worden teruggehaald en onder welke voorwaarden. Het internationale Rode Kruis heeft ook aangegeven alleen met instemming van het Syrische regime in Damascus -met wie Nederland geen diplomatieke betrekkingen onderhoudt- deze rol te kunnen spelen. Het terughalen van kinderen kan niet los worden gezien van hun ouders, aangezien het scheiden van kinderen en ouders in beginsel onwenselijk is en juridisch complex ligt. In de afweging om al dan niet bijstand te verlenen aan kinderen wordt daarom naast de belangen van de kinderen ook gekeken naar andere aspecten, zoals internationale diplomatieke verhoudingen, de veiligheidssituatie in de regio en de veiligheid van de betrokken ouder. Daarnaast geldt dat de terugkeer van de ouders van minderjarigen gevolgen heeft voor de nationale veiligheid. Zoals uit de veiligheidsanalyse blijkt die de Minister van Justitie en Veiligheid uw kamer heeft toegezonden op 6 december 2018 (Kamerstuk 29 754, nr. 483) betekent het actief terughalen van minderjarigen dat mogelijk ook personen terugkeren van wie zeker een deel nog steeds de jihadistische ideologie aanhangt, en/of deel heeft genomen aan de jihadstrijd en/of een trauma heeft opgelopen. Zoals de Minister van Buitenlandse Zaken ook stelde in het debat met uw Kamer op 11 juni jl., leiden al deze overwegingen ertoe dat het kabinet niet actief inzet op het terughalen van volwassen uitreizigers en hun minderjarige kinderen die in onveilige gebieden in Syrië en Irak verblijven.
Op basis van welke informatie neemt u aan dat alle vrouwen en kinderen die zich nu in de kampen bevinden, extremisten zijn? Is het mogelijk dat zich onder deze vrouwen en kinderen niet-extremisten bevinden?
Zoals bekend loopt tegen alle onderkende personen, die vanuit Nederland zijn uitgereisd naar strijdgebieden in Syrië en Irak een strafrechtelijk onderzoek. Het OM heeft hen wereldwijd gesignaleerd met het oog op aanhouding en uitlevering aan Nederland. Dit geldt ook voor de Nederlandse vrouwen die zich nu in kampen bevinden. Het OM onderzoekt of en zo ja, welke misdaden door uitreizigers begaan zijn en bepaalt, in samenwerking met de veiligheidsdiensten, welke dreiging er van een persoon uitgaat. Het kabinet ziet de kinderen in deze kwestie in de eerste plaats als slachtoffer, zoals ook aangegeven in de brief van de Minister van Justitie en Veiligheid van 6 december jl. (Kamerstuk 29 754 nr. 483).
Is het mogelijk dat (een deel van) deze vrouwen en kinderen zich om een andere reden dan deelname aan een terroristische organisatie in Syrië bevonden en terecht gekomen zijn in de kampen juist vanwege het gevaar van IS? Zo ja, hoeveel van die vrouwen en kinderen zitten vast in de kampen in Syrië?
Zie antwoord vraag 8.
Bent u in overleg met uw internationale collega’s om een internationaal tribunaal op te richten om Syriëgangers te berechten teneinde de impasse te doorbreken? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet hecht grote waarde aan het tegengaan van straffeloosheid. Nederland wijst continu op de noodzaak hiertoe, in lijn met de motie Van Helvert cs. over de bestrijding van IS (Kamerstuk 34 775 nr. 20) en de motie Voordewind cs. over de erkenning van genocide door IS (Kamerstuk 32 623 nr. 193), o.a. als covoorzitter van de Foreign Terrorist Fighter(FTF)-werkgroep van de anti-IS coalitie en in VN-verband. Ook internationaal is er veel aandacht voor het verantwoordelijk houden van ISIS-strijders voor hun verschrikkelijke daden, waaronder mogelijk genocide. Om dat te bereiken moeten we echter nog een hoop obstakels overwinnen. Hoewel veel landen het eens zijn dat berechting noodzakelijk is, bestaat er nog geen consensus over de manier waarop tot berechting moet worden gekomen. Daarnaast blijven verschillende praktische, juridische en financiële vraagstukken nog onbeantwoord; vooral ten aanzien van de locatie van het tribunaal, de locatie van de detentie, de bewijsvoering, de voorbereidingstijd en duurzame financiering van een dergelijk tribunaal. Het kabinet heeft daarom de Extern Volkenrechtelijk Adviseur gevraagd aan welke voorwaarden een op te richten internationaal tribunaal zou moeten voldoen om op effectieve en legitieme wijze leden van ISIS te berechten en wat dat betekent op politiek, juridisch en praktisch gebied.
Nederland blijft dus op zoek naar manieren om tot vervolging en berechting van ISIS misdadigers te komen. Dit doen we natuurlijk met onze internationale partners. Zo heeft de Minister van Buitenlandse Zaken op 23 mei jl. in New York de landen van de VN Veiligheidsraad opgeroepen om over te gaan tot actie en een informele bijeenkomst georganiseerd met experts uit een aantal partnerlanden. Hieruit kwam naar voren dat veel landen worstelen met de vervolging van ISIS-strijders nu een door de VN gemandateerd tribunaal via de weg van de VN Veiligheidsraad onwaarschijnlijk blijkt. Ook het feit dat Irak niet partij wil worden bij het Statuut van Rome, en dat het tot nu toe niet bereid is om de doodstraf op te geven bij de berechting van ISIS-strijders zijn moeilijkheden waar deze landen tegenaan lopen. Ondanks deze complicaties blijft het kabinet zich inzetten voor berechting in de regio en wordt in gesprek met partnerlanden bekeken wat opties kunnen zijn voor bijvoorbeeld een internationaal tribunaal.
De uitkomsten van de bijeenkomst in New York, de expertbijeenkomst die op 3 juni jl. in Zweden plaatsvond en het advies van de Extern Volkenrechtelijk Adviseur vormen de basis voor een ministeriele bijeenkomst en marge van de Algemene Vergadering van de VN in september as. die Nederland zal organiseren. In de tussentijd is het zaak zoveel mogelijk bewijs te vergaren ten behoeve van toekomstige berechting. In dit kader steunt Nederland organisaties die gespecialiseerd zijn in het vergaren van bewijsmateriaal en het International Impartial Independent Mechanism(IIIM). Deze zogenaamde bewijzenbank documenteert misdaden begaan in Syrië, zodat op enig moment vervolging kan plaatsvinden, ongeacht door wie die misdaden zijn begaan.
Ouderen in het aardbevingsgebied |
|
Sandra Beckerman (SP) |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Bent u zich bewust van de situatie van ouderen die zelfstandig wonen in het aardbevingsgebied? Realiseert u zich dat zelfstandig wonende, minder zelfredzame ouderen, meer tijd nodig hebben een woning uit te komen bij een beving? Wat is daarop uw reactie?1
De veiligheid van alle Groningers, oud én jong, staat voor mij voorop. De aanpak van het kabinet is er de afgelopen jaren op gericht om de veiligheidsrisico’s en de schade voor de Groningers zoveel mogelijk te beperken. Leven, wonen en werken in Groningen moet even veilig zijn als op andere plekken in Nederland.
De veiligheidsnorm van 10-5is daarvoor de basis. Dit betekent dat de kans om te overlijden ten gevolgen van het bezwijken van (delen van) een gebouw door een aardbeving voor een individu niet groter mag zijn dan 1 op de 100.000 (per jaar). In de versterkingsoperatie wordt gekeken naar de technische eigenschappen van een gebouw. Bij de beoordeling of versterkingsmaatregelen nodig zijn, wordt gebruikgemaakt van de Nederlandse Praktijk Richtlijn (NPR). In de NPR worden conform reguliere bouwregelgeving zogeheten «Consequence Classes» gehanteerd. Hiermee worden aanvullende veiligheidsfactoren geïntroduceerd voor gebouwen die van groot belang zijn voor het functioneren van de maatschappij, of daar waar het bezwijken van een gebouw effect heeft voor een grote groep personen of aanzienlijke economische of sociale gevolgen voor de omgeving heeft. Zo wordt zwaarder versterkt dan voor de norm voor het individueel risico noodzakelijk is. Op basis van de NPR wordt per type gebouw door experts bepaald van welke Consequence Class sprake is. Dit is niet aan mij als Minister.
Erkent u dat ouderen in Groningen, net als elders in Nederland, in staat moeten worden gesteld zo lang mogelijk zelfstandig te blijven wonen? Beseft u dat dit betekent dat u uw beleid moet aanpassen? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet wil inderdaad ouderen overal in Nederland helpen in hun vertrouwde omgeving zelfstandig oud te worden, met een goede kwaliteit van leven. Dit beleid staat geformuleerd in het Programma Langer Thuis. In de versterkingsopgave staat veiligheid voorop, alle inspanningen zijn er dan ook op gericht om gebouwen veilig te maken. Bij voorkeur worden beide uitgangspunten gecombineerd. Het is mogelijk om bij de versterking een huis meteen levensloopbestendig te maken als de eigenaar dit wenst. Dit gebeurt ook al op verschillende plekken, zo bouwt Woningcorporatie Acantus bijvoorbeeld voor alle 386 huizen die gesloopt worden in Delfzijl Noord een levensloopbestendige woning terug.
Zijn woningen van zelfstandig wonende ouderen in het gebied in beeld? Om hoeveel woningen gaat het? Hoeveel van deze woningen komen als hoge prioriteit uit het model Hazard and Risk Assessment (HRA)? Hoeveel van deze woningen waren voorheen wel in beeld, maar komen nu niet uit het HRA-model? Gaan deze panden nu versneld geïnspecteerd en versterkt worden?
De woningen die voor opname en beoordeling in aanmerking komen, zijn in beeld bij de gemeenten. Ik heb er echter geen inzicht in welke van deze woningen bewoond worden door ouderen.
Is er specifiek onderzoek gedaan naar ouderen in het aardbevingsgebied? Vindt u dat er genoeg aandacht is voor deze groep mensen? Waarom vallen thuiszorg ontvangende ouderen niet onder het zorgprogramma (Bevings-)bestendige zorg in Groningen?2
De gezondheidsgevolgen van de aardbevingsproblematiek in Groningen zijn in verschillende onderzoeken gevolgd waarbij ook ouderen een plek hebben.
Ouderen waren bijvoorbeeld onderdeel van de GGD Gezondheidsmonitor Volwassenen en Ouderen in 2016. Met deze monitor is regionale en lokale uitsplitsing van de gezondheidsgegevens mogelijk en dit biedt de mogelijkheid regionaal en lokaal gezondheidsbeleid hier op af te stemmen. Er is dus voldoende aandacht voor ouderen binnen de bestaande onderzoeken.
De zorgvisie «(Bevings-)bestendige zorg, Toekomstperspectief en versterken» ligt ten grondslag aan «Het Groninger Zorgakkoord». De zorgvisie is een invulling van het zorglandschap met een blik naar de toekomst, waarin keuzes worden gemaakt voor zorginfrastructuur ten aanzien van gebouwen. De visie heeft in hoofdzaak als reikwijdte de slimme versterking van gebouwen voor zorg met verblijf. Thuiszorg valt dan ook buiten de reikwijdte van de visie.
Bent u bereid de panden waarin kwetsbare, minder zelfredzame mensen wonen, te zien als zorggebouw, waarvoor hogere veiligheidseisen gelden (zoals staat vermeld in het plan van aanpak van de Nationaal Coördinator Groningen) en daarom te laten versterken? Zo nee, waarom niet? Zo ja, kunnen deze woningen dan gelijk ook levensloopbestendig gemaakt worden?3
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u zich voorstellen dat het stopzetten van zowel de gehele versterkingsoperatie als het project Eigen Initiatief voor ouderen zeer pijnlijk is, gezien hun levensverwachting? Deelt u de mening dat wachten voor hen een grote impact heeft? Wat gaat u doen om deze mensen tegemoet te komen? Ouderen kunnen toch niet wachten op uw vertragingen?
Er is nooit besloten de versterking stop te zetten. Terwijl gewerkt is aan het nieuwe plan van aanpak, heeft de versterking dan ook niet stilgelegen. Deze nieuwe aanpak, waarbij de hoogste prioriteit wordt gegeven aan de versterking van de meest risicovolle woningen, moet juist leiden tot een flinke versnelling in de uitvoering van de versterking die nog nodig is. Het is tevens onjuist dat het project Eigen Initiatief is stopgezet. Er komt voorlopig alleen geen nieuwe ronde Eigen Initiatief. Eigen Initiatief past namelijk niet bij de versterking nieuwe stijl waarin prioritering plaats vindt op basis van risicoanalyse. Voor iedereen die nu in Eigen Initiatief zit, heeft dit geen consequenties: de uitvoering loopt gewoon door. Samen met de belanghebbenden in de regio ben ik momenteel aan het bekijken binnen welke randvoorwaarden een vorm van versterking in eigen beheer alsnog gerealiseerd kan worden.
Wat is uw reactie op bijvoorbeeld dat mevrouw V. van 87 jaar, alleenstaand, slechtziend en slecht ter been, toe is aan aanpassing van de woning en al gestart was met Eigen Initiatief en dus voldeed aan de criteria, maar helaas nu moet wachten op een aangepaste woning omdat u alles stopzet? Betekent het feit dat deze woning geen hoger risico heeft volgens het HRA-model, dat mevrouw V. de rest van haar leven niet langer zelfstandig kan wonen?
Zonder op individuele gevallen in te kunnen gaan, kan ik in algemene zin zeggen dat het project Eigen Initiatief niet is stopgezet. Het wordt onverkort uitgevoerd voor alle deelnemers in het programma.
Een bericht op facebook |
|
Aukje de Vries (VVD), Chantal Nijkerken-de Haan (VVD) |
|
Tamara van Ark (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht van de heer Van Steenbergen over een cadeau in de vorm van een geldbedrag van zijn werkgever in verband met een 12,5 jarig werkjubileum?1
Ja, ik heb aandachtig kennisgenomen van het verhaal.
Deelt u de mening dat werken moet lonen?
Ja.
Deelt u de mening dat het niet de bedoeling kan zijn dat iemand met een aanvullende Wajonguitkering die jarenlang werkt bij een werkgever en daarvoor een eenmalig extraatje krijgt, dit extraatje dan direct wordt afgenomen door het UWV door een korting door te voeren op zijn Wajonguitkering?
Ja. Ik kan me goed voorstellen dat het wrang is dat iemand een eenmalige beloning na jarenlange inzet voor een werkgever gelijk moet inleveren. Ik snap de verontwaardiging daarover.
Heeft het UWV volgens de regels gehandeld met betrekking tot het terugvorderen van de uitkering?
Het UWV is een zelfstandig bestuursorgaan met eigen verantwoordelijkheid voor de uitvoering van onder meer de Wajong. Ik kan daarom niet reageren op individuele gevallen.
In de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten zijn de regels voor inkomensondersteuning voor mensen in de oWajong, Wajong2010 en Wajong2015 opgenomen. Als een Wajonger inkomen uit arbeid ontvangt, wordt het inkomen door UWV verrekend met de uitkering conform de regels voor inkomensondersteuning waar de betrokkene onder valt. In lagere regelgeving (Algemeen inkomensbesluit en regeling samenloop) is vastgelegd welke inkomensbestanddelen UWV moet verrekenen met de uitkering. In de meest voorkomende gevallen bepaalt het loon in de zin van de Wet op de loonbelasting 1964 het inkomen.
Een uitkering of verstrekking die eenmalig wordt toegekend na het bereiken van een diensttijd van ten minste 25 jaar of ten minste 40 jaar behoort op grond van artikel 11, eerste lid, onderdeel o, op de Wet op de loonbelasting 1964 niet tot het loon. Aangezien een uitkering of verstrekking die eenmalig wordt toegekend na het bereiken van een diensttijd van ten minste 25 jaar of ten minste 40 jaar niet tot het loon behoort, maakt deze geen onderdeel uit van het inkomen dat op grond van het Algemeen inkomensbesluit of de Regeling samenloop verrekend moet worden met de Wajong-uitkering. Als gevolg hiervan kan een Wajonger de betreffende beloning in zijn geheel houden. Een eenmalige verstrekking bij ten minste 12,5 jaar in dienst is op basis van de Wet op de loonbelasting niet vrijgesteld. Dergelijke uitkeringen zijn loon in de zin van de wet op de loonbelasting en vallen daarmee onder het inkomensbegrip zoals dat in het Algemeen Inkomensbesluit en de Regeling samenloop zijn opgenomen. Dat betekent dat UWV dergelijke uitkeringen moet verrekenen met de Wajong-uitkering.
De regels voor inkomensondersteuning voor mensen in de oWajong, Wajong2010 en Wajong2015 wil ik verbeteren en eenvoudiger maken. De regels zijn er voor de mensen, niet andersom. Ik heb een wetsvoorstel gemaakt met maatregelen die er onder meer voor moeten zorgen dat (meer) werken loont. Voor mij staat voorop dat mensen met een Wajonguitkering zeker moeten zijn van inkomensondersteuning. Zij moeten geholpen worden bij het hebben en houden van werk, zich kunnen ontwikkelen en worden beloond als ze meer gaan werken.
Kunt u aangeven op basis van welke beleids-/uitvoeringsregel het UWV is overgegaan tot het terugvorderen van de uitkering?
Zie antwoord vraag 4.
Op basis van welke beleids-/uitvoeringsregelregel mag een extraatje ten behoeve van een 25 of 40 jarig dienstverband wel gehouden worden door de ontvanger?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u bekend met de aangenomen motie-Nijkerken-de Haan/Peters?2
Ja.
Bent u bereid gelijk aan de motie ook een vrijstelling van extra’s boven het maandinkomen (bonus, dertiende maand, eindejaarsuitkering enz.) mee te nemen in de verdere uitwerking van de Wet vereenvoudiging Wajong die u binnenkort naar de Kamer stuurt?
Als huidige invulling van de motie Nijkerken-De Haan en Peters3 wordt met de voorgestelde harmonisering van de regels voor inkomensondersteuning geregeld dat Wajongers in ieder geval minimaal 30 procent van de extra's boven het maandinkomen behouden. Binnen het huidige wettelijke kader is het niet mogelijk om extra’s boven het maandinkomen zoals bonussen en gratificaties volledig vrij te stellen. Een dertiende maand of eindejaarsuitkering op basis van een cao zijn onderdeel van het reguliere inkomen.
Het uitzonderen van extra’s boven het maandinkomen van het loon, zoals het geval is met een uitkering of verstrekking die wordt toegekend na het bereiken van een diensttijd van 25 en 40-jarig, vergt een wijziging van de Wet op de loonbelasting 1964. Een dergelijke wijziging is generiek van aard en heeft gevolgen voor alle wet- en regelgeving waarin voor de definitie van loon wordt aangesloten bij de Wet op de loonbelasting 1964. Bonussen en gratificaties zouden daarbij voor alle werknemers moeten worden uitgesloten van loonbelasting.
Het vrijstellen van extra’s boven het maandinkomen vergt dat UWV kan beschikken over betrouwbare gegevens over de feitelijke hoogte van deze extra’s. Dit is momenteel niet mogelijk omdat in de loonaangifte geen onderscheid wordt gemaakt in het vaste loon en eventuele extra’s. Zowel loon als een eenmalige bonus of gratificatie wordt door een werkgever als loon verantwoord. Dit betekent dat eenmalige uitkeringen, zoals een bonus of gratificatie in de Polisadministratie niet afzonderlijk inzichtelijk zijn. Dit probleem geldt niet voor de gratificaties bij 25 en 40 jaar, omdat deze geen onderdeel van het loon uitmaken. Het is daarom voor UWV niet mogelijk om op basis van de Polisadministratie extra’s die Wajongers boven het maandinkomen ontvangen vrij te stellen van verrekening met de uitkering. Aanpassen van de loonaangifte om daarmee deze extra’s wel in de Polisadministratie in beeld te brengen zorgt voor een substantiële toename van de administratieve lasten voor alle werkgevers en acht ik daarom niet opportuun.
Ik constateer dat de betrouwbare gegevens die voor het vrijstellen van extra’s die Wajongers boven het maandinkomen ontvangen noodzakelijk zijn, op dit moment niet beschikbaar zijn. Aanpassing van de Wet op de loonbelasting of aanpassing van de loonaangifte om de extra’s boven het maandinkomen van het loon wel in beeld te brengen acht ik op dit moment niet opportuun.
Ik ben bereid om conform de motie Nijkerken-De Haan en Peters4 en de motie Van Brenk c.s.5 in overleg met UWV te verkennen of er uitvoerbare en handhaafbare alternatieven zijn. Bijvoorbeeld het samenstellen van een limitatieve lijst met extra’s boven het maandinkomen die niet verrekend worden met de uitkering. Ik streef ernaar u voorafgaand aan de behandeling van het wetsvoorstel vereenvoudiging Wajong in de Tweede Kamer te informeren over de voortgang.
De militaire oefening van Turkije en Rusland op de Zwarte Zee |
|
Martijn van Helvert (CDA) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
![]() |
Hoe beoordeelt u de berichtgeving dat de Turkse en Russische marines een gezamenlijke oefening gehouden hebben op de Zwarte Zee?1
Turkije heeft in maart jl. een grootscheepse nationale oefening «Mavi Vatan 2019» gehouden in alle aan Turkije grenzende zeeën. Het is niet bekend of, en zo ja, welke oefeningen er samen met de Russische marine zijn uitgevoerd. Zie ook antwoord op vraag 2.
Is het waar dat een Turks korvet en een mijnenveger deel hebben genomen aan deze oefening in de buurt van de Russische havenplaats Novorossiysk of is dit Russisch nepnieuws?
De twee Turkse schepen maakten deel uit van de grotere oefening «Mavi Vatan 2019». Tijdens deze oefening hebben de twee schepen een havenbezoek gebracht aan Novorossiysk. Het is niet ongebruikelijk dat bij aankomst of bij vertrek een dergelijk havenbezoek ook wordt benut om met in de buurt aanwezige schepen onderling procedures te beoefenen. Of en welke onderlinge oefeningen er zijn geweest is niet bekend.
Heeft de oefening plaatsgevonden vlakbij de Straat van Kerch, waar Rusland de zee van Azov voor Oekraïne afsloot, een Oekraïens schip ramde, schepen beschoot en in beslag genomen heeft en marinepersoneel gevangen heeft genomen?
Voor zover bekend hebben de genoemde schepen niet vlakbij de Straat van Kertsj geoefend.
Hoe beoordeelt u deze oefening, in een periode dat binnen de NAVO discussie plaatsvindt over een grotere rol in de Zwarte Zee regio, in samenwerking met partnerlanden als Oekraïne en Georgië, juist vanwege de toegenomen dreiging vanuit Rusland?
Zie ook vraag 2. In het algemeen heeft het kabinet zorgen omtrent de Russische opstelling en militaire opbouw in de regio. Om die reden is het kabinet ook voorstander van een verdieping van de samenwerking in het Zwarte Zee gebied binnen de NAVO enerzijds en tussen de NAVO en Georgië en Oekraïne anderzijds.
Vindt u het houden van een gezamenlijke militaire oefening met Rusland, naast de crisis over de aanschaf van Russische S-400 luchtverdedigingssystemen, een NAVO-bondgenoot waardig? Zo ja, waarom?
Sinds 2014 is de praktische en militaire samenwerking tussen NAVO en Rusland opgeschort. Nederland deelt de Amerikaanse zorgen over de levering van het S-400 systeem aan Turkije en heeft meermaals de zorgen bilateraal en in NAVO-verband uitgesproken, conform de motie van het lid Van Helvert c.s. (Kamerstuk 28 676, nr. 294) d.d. 5 juli 2018.
Bent u bereid opheldering te vragen bij Turkije en deze oefening te adresseren binnen de NAVO?
Het kabinet is bereid hierover bij Turkije navraag te doen. In gesprekken binnen de NAVO en met Turkije wordt het belang van NAVO eenheid t.o.v. Rusland voortdurend benadrukt.
Bent u bereid, mede in het licht van de motie-Van Helvert c.s., de Turkse toenadering tot Rusland te veroordelen?2
Zie antwoord op vraag 5 en 6.
Het bericht dat de VS Turkije uit F-35 programma dreigen te gooien om Russische raketten |
|
Martijn van Helvert (CDA), Hanke Bruins Slot (CDA) |
|
Mona Keijzer (staatssecretaris economische zaken) (CDA), Barbara Visser (staatssecretaris defensie) (VVD), Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
![]() |
Kent u de berichtgeving dat de VS besloten hebben de levering van F-35-apparatuur aan Turkije te staken?1 Hoe beoordeelt u deze berichtgeving?
Bent u het eens met de reden die de Amerikanen hiervoor aanvoeren, namelijk de voorgenomen aanschaf door Turkije van Russische S-400 luchtverdedigingssystemen? Deelt u de opvatting dat deze aanschaf «onacceptabel» is en een bedreiging vormt voor de F-35?2
Hoe beoordeelt u, mede in het licht van de motie-Van Helvert c.s.3, het gedrag van de Turkse president Erdogan, die blijft weigeren om af te zien van deze aanschaf? Is het waar dat Erdogan zelfs opperde in de toekomst mogelijk ook nog het modernere Russische S-500-systeem te kopen?
Acht u de kans reëel dat de VS, naast het stopzetten van het leveren van apparatuur aan Turkije, ook de Turkse industriële participatie in het F-35 programma stopzetten?
De Amerikaanse overheid heeft Nederland begin april jl. geïnformeerd dat indien Turkije niet afziet van de levering, de VS dan zullen overwegen sancties in te stellen onder Countering America's Adversaries Through Sanctions Act (CAATSA). Tevens kan de deelname van Turkije als partner in het F-35 programma potentieel in gevaar komen. Daarnaast hebben de VS het F-35 Joint Program Office (JPO) opdracht gegeven om activiteiten te initiëren om tot alternatieve toeleveranciers te komen voor componenten die in Turkije worden geproduceerd.
Is het waar dat Lockheed Martin al druk op zoek is naar alternatieve toeleveranciers voor onderdelen van de F-35 productielijn?
Zie antwoord vraag 4.
Welke kansen en mogelijkheden ziet u voor de Nederlandse industrie om wegvallende Turkse participatie in het F-35 programma over te nemen? Bent u bereid deze proactief te helpen benutten? Zo nee, waarom niet?
Zoals ik heb vermeld maken de Amerikanen zich zorgen over de levering van het Russische S-400 luchtverdedigingssysteem aan Turkije. Nederland onderhoudt nauw contact met de VS over deze kwestie. Het is onwenselijk om in dit stadium openlijk te speculeren over mogelijke vervolgstappen in het programma. Turkije is op dit moment immers partner in het F-35 programma.
Het bericht ‘Mensenrechten in Iran gruwelijk geschonden’ |
|
Sadet Karabulut , Joël Voordewind (CU), Lilianne Ploumen (PvdA), Kirsten van den Hul (PvdA) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
![]() ![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Mensenrechten in Iran gruwelijk geschonden»?1
Ja.
Kunt u ingaan op de verslechterende mensenrechtensituatie in Iran na de atoomdeal? Zo nee, waarom niet?
Zoals bekend baart de mensenrechtensituatie in Iran al lang grote zorgen en is er sprake van een neerwaartse trend. Het kabinet heeft zorgen over de rechtspraak en toegang tot rechtsbijstand, arbitraire detentie van vreedzame activisten, slechte omstandigheden van gevangen en executies van daders die ten tijde van de misdaad minderjarig waren. Ook wordt door de Iraanse autoriteiten geregeld hard opgetreden tegen demonstranten, waaronder milieuactivisten en vrouwenrechtenactivisten die protest voeren tegen het verplicht dragen van de hoofddoek, zoals Nasrin Sotoudeh.
Het kabinet gebruikt verschillende middelen om deze situatie publiekelijk en bilateraal bij de Iraanse autoriteiten aan de orde te stellen, zoals bij de laatste zitting van de Mensenrechtenraad in maart waar Iran werd opgeroepen om de mensenrechtensituatie te verbeteren en zorg te dragen voor respect voor fundamentele rechten in het land.
Deelt u de zorgen over het toenemende aantal executies en het toenemende harde optreden van de Iraanse overheid?
Voor zover bekend is het aantal executies in Iran in 2018 afgenomen ten opzichte van het voorgaande jaar. In 2018 werden er 223 mensen geëxecuteerd tegenover 429 in 2017. De daling is het gevolg van een wetswijzing waardoor geweldloze drugsdelicten niet langer met de doodstraf worden bestraft. Dit neemt niet weg dat het aantal executies in Iran nog steeds alarmerend hoog is. Met name de zaken waarin daders ten tijde van de misdaad minderjarig waren zijn zorgwekkend.
Hoe denkt u over het optreden van de zedenpolitie in Iran?
De zedenpolitie spreekt burgers aan wanneer zij zich in het openbaar niet aan de Islamitische en bij wet vastgelegde kledings- en gedragsvoorschriften houden. Arrestaties en ook hardhandig optreden van de zedenpolitie komt voor. Dergelijke strikte voorschriften en handhavingsmethodes passen niet in het Nederlandse beeld van een open en vrije samenleving.
Welke middelen heeft u om het Iraanse regime te wijzen op de internationale verplichtingen tot het naleven van de mensenrechten? Op welke wijze zet u deze middelen in?
Via multilaterale instrumenten zoals de Mensenrechtenraad, de Universal Periodic Review (die later dit jaar gepland staat) en de Derde Commissie van de Algemene Vergadering van de VN stelt het kabinet de slechte mensenrechtensituatie in Iran geregeld aan de orde. Ook roepen Nederland en internationale partners Iran in deze fora op de situatie te verbeteren.
De Nederlandse zorgen worden ook rechtstreeks met de Iraanse autoriteiten besproken, zowel in Teheran als in bilaterale contacten. Dit heb ik in mijn gesprek met ambtsgenoot Zarif van Iran in september 2018 ook gedaan. Dit geldt ook voor de jaarlijkse Mensenrechtendialoog die de Europese Unie heeft met Iran. In EU-verband zijn er tevens sancties ingesteld tegen personen in Iran tegen wie overtuigende aanwijzingen zijn dat zij zich schuldig hebben gemaakt aan mensenrechtenschendingen.
Heeft u zich, al dan niet in Europees verband, uitgelaten over de benoeming van de Ebrahim Raesi tot hoofd van de Iraanse rechterlijke macht? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet gaat niet over benoemingen in andere landen. Dat is aan het land zelf. Het is bekend dat Dhr. Raesi als zeer conservatief te boek staat en dat tegen hem beschuldigingen van mensenrechtenschendingen zijn gemaakt. Het hoofd van de rechterlijke macht in Iran wordt bij wet door de Opperste Leider benoemd.
Wat zegt deze benoeming over de onafhankelijkheid val de Iraanse rechterlijke macht?
Zie antwoord vraag 6.
Op welke manier gaat u aandacht vragen in internationaal en EU-verband voor de toenemende repressie in Iran?
Het kabinet zal zich op de genoemde manieren blijven inzetten voor respect voor mensenrechten in Iran. Zowel in Europees, multilateraal als bilateraal verband zal Nederland Iran blijven oproepen tot naleven van internationale mensenrechtenstandaarden. De verslechterende mensenrechtensituatie in Iran heeft de blijvende aandacht van het kabinet.
Het commentaar 'Analyse: Curaçao staat voor kantelpunt' |
|
Chris van Dam (CDA) |
|
Raymond Knops (staatssecretaris binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() |
Hebt u kennisgenomen van het commentaar «Analyse: Curaçao staat voor kantelpunt»?1
Ja.
Is het waar dat de regering van Curaçao een brief heeft gezonden aan de Rijksministerraad, waarin gevraagd wordt om toepassing van artikel 25, eerste lid, van de Rijkswet financieel toezicht Curaçao en Sint Maarten (Rft)? Indien dit waar is, bent u dan bereid deze brief ter kennis van de Tweede Kamer te brengen?
Door de regering van Curaçao is een brief gezonden aan de Rijksministerraad over dit onderwerp. Deze brief maakt onderdeel uit van de beraadslaging over toepassing van art 25 Rft. Ik ben bereid na behandeling in de Rijksministerraad de brief aan uw Kamer te zenden.
Welke mogelijkheden heeft de Rijksministerraad naast het geven van een aanwijzing (artikel 13 Rft) en het verlenen van een tijdelijke ontheffing van de begrotingsnormen in verband met het herstel van schade veroorzaakt door buitengewone gebeurtenissen (artikel 25 Rft) om de begroting van een van de landen van het Koninkrijk financieel te beïnvloeden, op orde te brengen?
De Rijkswet financieel toezicht voorziet in de mogelijkheid voor de raad van Ministers van het Koninkrijk om op aanbeveling van het College financieel toezicht (Cft) een aanwijzing te geven als er ondanks signaleren en adviseren naar het oordeel van het Cft sprake blijft van een afwijking van de normen in artikel 15. Dit kan op het gebied van geldleningen (artikel 16), uitvoering van beleidsvoornemens (artikel 17), de verantwoordingsinformatie (artikel 18) en als gevolg van ontwikkelingen in de collectieve sector (artikel 24).
Welke procedure volgt de Rijksministerraad voor de behandeling van een verzoek om toepassing van artikel 25 Rft en op welke termijn zal de Rijksministerraad over dit verzoek een uitspraak doen? Beperken de overwegingen in de Rijksministerraad zich enkel tot het door Curaçaos gedane verzoek of zal tijdens die behandeling ook gekeken worden naar andere opties, zoals het geven van een aanwijzing ex artikel 13 Rft?
De Rijksministerraad dient nu het verzoek om toepassing van artikel 25 Rft in behandeling te nemen en zal bij de besluitvorming alle relevante informatie betrekken. Ik kan niet op deze besluitvorming vooruitlopen.
Bent u bereid de Kamer te informeren over het besluit van de Rijksministerraad op het verzoek van de regering van Curaçao?
Ik zal uw Kamer informeren wanneer de beraadslaging is afgerond. Op dit moment kan ik echter nog niet voorzien op welke termijn dit zal zijn.
Ongewenste post |
|
William Moorlag (PvdA) |
|
Mona Keijzer (staatssecretaris economische zaken) (CDA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Stop met brieven-terreur»?1
Ja.
Deelt u de mening dat burgers en bedrijven die dat niet willen verschoond moeten kunnen blijven van ongeadresseerde post, ook al is die gericht aan «bewoners van dit pand» of gelijkwaardige bewoordingen? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Ik ben het met u eens dat het belangrijk is dat burgers en bedrijven controle hebben over de mate waarin hun gegevens worden gebruikt voor het versturen van reclamedrukwerk. Burgers en bedrijven kunnen deze controle op verschillende manieren uitoefenen.
Als burgers en bedrijven ongeadresseerd reclamedrukwerk niet op prijs stellen, kunnen zij gebruik maken van een sticker bij de deur. Door een zogenaamde «Nee-Nee»-sticker op de brievenbus te plakken wordt ongeadresseerd reclamedrukwerk en huis-aan-huisbladen geblokkeerd. Met een «Nee-Ja»-sticker wordt alleen ongeadresseerd reclamedrukwerk geblokkeerd.
Wanneer burgers en bedrijven geen geadresseerde reclamepost wensen te ontvangen, kunnen zij hun adres inschrijven in het Nationaal Postregister. Met een inschrijving in dit register kunnen burgers en bedrijven eenvoudig en zonder kosten zelf kiezen welke geadresseerde reclamepost zij wensen te ontvangen. Middels zelfregulering heeft de betrokken sector zichzelf verplicht de registraties in dit register te respecteren. De Stichting Reclame Code ziet toe op de naleving van deze zelfregulering. Burgers die een klacht hebben over dit register kunnen bij de Reclame Code Commissie een klacht indienen.
De registratie in het Postregister geldt niet voor organisaties waarbij de geadresseerde klant is (geweest). Om reclamedrukwerk van deze organisaties te blokkeren kan gebruikt gemaakt worden van het zogeheten «recht van bezwaar». Dit is een wettelijk instrument op basis van de Algemene Verordening Gegevensbescherming (AVG) waarvan de betrokkene bij de organisatie kan melden dat hij of zij de reclamepost niet langer op prijs stelt. De organisatie moet vervolgens zorgen dat er geen reclamepost meer wordt verstuurd.
Ik ben van mening dat we in Nederland op deze manier met zelfregulering en een wettelijk instrument goed hebben geborgd dat mensen zich van zowel geadresseerd als ongeadresseerd reclamedrukwerk kunnen vrijwaren.
Deelt u de opvatting dat het bieden van goede mogelijkheden aan de burgers om ongewenste post te weren milieuwinst oplevert (onder andere minder papierverspilling) en bijdraagt aan het welzijn van burgers, in het bijzonder het deel van de burgerij dat zich meer of minder mateloos ergert aan ongewenste post in de brievenbus? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de opvatting dat de mogelijkheden die burgers hebben om dergelijke post nu te kunnen weren onvoldoende bekendheid genieten en niet toereikend zijn? Zo nee, waarom niet?
Onder meer de rijksoverheid, Postfilter (beheerder van het Nationaal Postregister), Consuwijzer en de Consumentenbond bieden via hun websites openbare informatie over de mogelijkheden om reclamedrukwerk te blokkeren. Wanneer burgers of bedrijven op zoek gaan naar informatie over de mogelijkheden om reclamedrukwerk te blokkeren is dit naar mijn mening goed beschikbaar. Bovendien is deze informatie, zoals uiteengezet in antwoord 2 en 3, wat mij betreft toereikend.
Deelt u de mening dat, naar het voorbeeld van en in navolging op uw plannen ten aanzien van telemarketing, er een opt-insysteem moet komen waarbij burgers of bedrijven die niet voor genoemde post opteren die voortaan niet meer zullen ontvangen? Zo ja, op welke termijn gaat u hiervoor zorgen? Zo nee, waarom niet?
In mijn Consumentenagenda heb ik aangekondigd een opt-in regime voor telemarketing te gaan introduceren. Telemarketing is een van de grootste problemen en irritaties onder consumenten. De Autoriteit Consument en Markt (ACM) en de Consumentenbond ontvangen al jaren veel klachten. Belangenorganisaties en leden van uw Kamer hebben meerdere keren aandacht gevraagd voor de situatie. Ik heb geen signalen gekregen dat er in het geval van reclamepost ook sprake is van een probleem van dergelijke omvang. Daarnaast heb ik in de beantwoording van vraag 2 en 3 geconstateerd dat burgers en bedrijven goede mogelijkheden wordt geboden om reclamedrukwerk te blokkeren. Ik zie daarom op dit moment geen reden om ook voor reclamepost een opt-in regime te introduceren.
Bent u bereid om met consumentenorganisaties in overleg te treden om te bezien op welke wijze een opt-insysteem geïntroduceerd kan worden, of andere adequate maatregelen kunnen worden getroffen om de positie van consumenten beter te beschermen? Zo ja, wanneer en wilt u dan de uitkomsten delen met de Kamer? Zo nee, waarom niet?
Zoals ik in het antwoord op vraag 5 heb toegelicht, zie ik op dit moment geen aanleiding om voor reclamepost een opt-in systeem te introduceren, of andere maatregelen te treffen.
Het bericht ‘Regeling die moet zorgen voor meer banen, houdt lonen laag’ |
|
Jasper van Dijk |
|
Tamara van Ark (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD) |
|
Kent u de uitzending van EenVandaag: «Regeling die moet zorgen voor meer banen, houdt lonen laag»?1 Wat is uw reactie daarop?
Ja. Ik ga het effect van de regeling op de werkgelegenheid laten onderzoeken en zal uw Kamer daarover voor het eind van dit jaar informeren.
Wat vindt u ervan dat mensen niet aan het minimumloon kunnen ontsnappen en geen loonsverhoging krijgen, vanwege de regeling lage-inkomensvoordeel (het LIV), ook bekend als «de Primarkpremie»? Erkent u de perverse prikkel om de lonen laag te houden?
Ik heb geen signalen ontvangen die de stelling onderschrijven dat het LIV een loonsverhoging in de weg zou staan. In het eerste kwartaal van 2019 zijn de cao-lonen (per uur inclusief bijzondere beloningen) met 2,2 procent toegenomen. Dat is gelijk aan de loonontwikkeling over het laatste halfjaar van 2018.2. Bovendien stijgen de uurloongrenzen van het LIV elk jaar mee met de gemiddelde contractloonstijging van het minimumloon. Dus bij een dergelijke loonstijging blijft het recht op LIV bestaan. Aan de andere kant is de regeling pas recent ingevoerd en er zijn daarom nog geen harde cijfers bekend over de effecten op de loonvorming.
Kunt u onderbouwen dat het LIV heeft gezorgd voor meer banen? Om hoeveel extra banen gaat het? Waren deze banen er niet gekomen als het LIV er niet was geweest?
Het CPB verwacht ex ante, naast het behoud van banen, een positief werkgelegenheidseffect van circa 7000 extra voltijdsbanen. Er zijn ex post nog geen harde cijfers beschikbaar over het effect van het LIV op de werkgelegenheid. Ik ga het effect van de regeling op de werkgelegenheid daarom laten onderzoeken en zal uw Kamer daarover voor het eind van dit jaar informeren.
Wat is uw reactie op de uitspraak van econoom Alfred Kleinknecht, dat het vooral om banen gaat die mensen ook zonder subsidie zouden krijgen?
Lagere loonkosten leiden, volgens de economische wetten, tot meer arbeidsvraag. Het LIV leidt daarom tot extra werkgelegenheid. Dit wordt ook bevestigd door het CPB in de publicatie «Kansrijk Arbeidsmarktbeleid3». Harde cijfers over de werkgelegenheidseffecten zijn er echter nog niet, want het betreft een nieuwe regeling. Ik ga het effect van de regeling op de werkgelegenheid daarom laten onderzoeken en zal uw Kamer daarover voor het eind van dit jaar informeren.
Onderschrijft u de uitspraak van econoom Kleinknecht dat het LIV – ter waarde van een half miljard euro – een nogal dure vorm van werkverschaffing is? Zo nee, waarom niet?
Het CPB verwacht, naast het behoud van banen, een positief werkgelegenheidseffect van circa 7000 extra voltijdsbanen. De daarmee gepaard gaande lastenverlichting voor werkgevers bedraagt € 0,5 miljard. Het LIV past binnen de ambitie die het kabinet heeft om de lasten op arbeid te verlagen en de economische groei te bevorderen, om zo meer mensen aan het werk te helpen. Het doel van het LIV is om over de hele linie de loonkosten van werknemers aan de onderkant van de arbeidsmarkt te verlagen en hierdoor de werkgelegenheid te stimuleren.
Klopt het dat de Hema 1,6 miljoen euro aan LIV-subsidie heeft gekregen, de Primark 2,5 miljoen euro en de Bijenkorf 800.000 euro? Kunt u een overzicht geven van de twintig grootste ontvangers van het LIV en van het jeugd-LIV?
De beschikkingen op basis van de Wet tegemoetkomingen loondomein (Wtl) zijn niet openbaar. Het gaat bij de beschikkingen om bedrijfsvertrouwelijke informatie. Ik kan u daarom geen informatie geven over individuele bedrijven.
Hoeveel mensen zijn werkzaam in de sociale werkvoorziening dankzij het LIV?
Ook mensen die werkzaam zijn in de sociale werkvoorziening, kunnen profiteren van het LIV, zolang zij tussen 100% en 125% van het minimumloon verdienen en meer dan 1.224 uur per jaar werken. Om hoeveel personen het gaat is niet bekend.
Bent u bereid de LIV-regeling af te schaffen, als deze regeling slechts uitpakt als een «Primarksubsidie», ofwel een prikkel om de lonen laag te houden? Bent u bereid om dit geld in te zetten voor nuttige zaken, zoals een verhoging van het minimumloon?
Er zijn op dit moment geen harde cijfers bekend over de werkgelegenheidseffecten van het LIV.
Ik ga het effect van de regeling op de werkgelegenheid daarom laten onderzoeken en zal uw Kamer daarover voor het eind van dit jaar informeren.
De beantwoording op vragen inzake het bericht ‘Verval in de gymzaal: kapotte trampolines en turnbruggen’ |
|
Albert van den Bosch (VVD), Rudmer Heerema (VVD) |
|
Arie Slob (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CU), Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
![]() |
Kunt u bevestigen dat de gemeente volgens artikel 117 en 136 van de wet op het primair onderwijs in alle gevallen verantwoordelijk is voor financiering van het gebruik en de instandhouding van de accommodatie en schoolbesturen verantwoordelijk zijn voor een veilige leeromgeving voor haar leraren? Op welke wijze kunnen scholen de gemeente aanspreken op hun financiële verantwoordelijkheid?1 Hoe vaak is het voorgekomen dat scholen hun gemeente op deze verantwoordelijkheid aanspreken? Is het mogelijk om informatie te verspreiden over de route die via de gemeenten bewandeld moet worden om ondeugdelijk materiaal zo snel mogelijk te vervangen?
Het klopt dat uit de artikelen 117 en 136 van de Wet op het primair onderwijs (Wpo) voortvloeit dat de gemeente verantwoordelijk is voor financiering van het gebruik en de instandhouding van de accommodatie. De verantwoordelijkheid van het schoolbestuur voor de veiligheid en gezondheid van werknemers is echter verankerd in artikel 3 van de Arbeidsomstandighedenwet en artikel 5 van de Arbowet.
Scholen hebben op verschillende momenten en op verschillende wijzen contact met de gemeente, bij dit contact kunnen zij de financiële verplichting en de verantwoordelijkheid die daarbij hoort daar aan de orde stellen.
Mocht dit niet afdoende zijn, dan is er eveneens een formele weg bij wet geregeld. De financiële verantwoordelijkheid van gemeenten uit zich in het vaststellen van de hoogte van de bekostiging van scholen voor bewegingsonderwijs. Dit besluit over de hoogte van de bekostiging is een gemeentelijk besluit en valt derhalve onder de algemene wet bestuursrecht. In deze wet is een mogelijkheid tot bezwaar en beroep opgenomen waar scholen gebruik van kunnen maken.
Ik heb geen inzicht in hoe vaak het is voorgekomen dat scholen hun gemeente op deze verantwoordelijkheid aanspreken.
Alle wetten in Nederland zijn openbaar, bezwaarprocedures worden als algemeen bekend beschouwd. Het attenderen van scholen op de bezwaarprocedures past beter bij de aard van de belangenverenigingen. Wel zal ik dit – de bekendheid van deze routes bij besturen – opnemen in mijn reguliere overleg met de PO-Raad.
Is in het aangehaalde onderzoek van het Mulierinstituut, waaruit blijkt dat 80% van de schoolleiders [n=788] tevreden was over het beschikbare gymmateriaal, ook gekeken of de docenten lichamelijke opvoeding deze mening delen?2 Klopt het dat op 20% van de scholen het gymmateriaal onvoldoende goed is? Klopt het bij extrapolatie van deze cijfers dat ongeveer 400.000 leerlingen gymles krijgen in een zaal met ondeugdelijk gymmateriaal?
Het Mulierinstituut heeft in haar onderzoek geen docenten bevraagd. Uit een recente peiling3 van de Koninklijke Vereniging Lichamelijke Opvoeding onder vakleerkrachten bewegingsonderwijs [n=205] in het PO blijkt dat 78 procent van deze leerkrachten tevreden is met de zaal en de inventaris.
Door het Mulierinstituut is er is alleen onderzoek gedaan naar de tevredenheid van gymnastiekdocenten over het aan hen ter beschikking gestelde materiaal. Twintig procent van de gymnastiekdocenten is ontevreden. Deze ontevredenheid kan ook zijn gelegen in bijvoorbeeld aanvullende wensen en behoeften van docenten ten aanzien van het materiaal, waarmee niet is gezegd dat het gymmateriaal op zichzelf onvoldoende goed is.
Zoals hierboven gezegd is het niet vastgesteld dat 20 procent van het gymmateriaal onvoldoende is. Daarmee is eveneens niet vastgesteld dat 20 procent van de leerlingen bewegingsonderwijs krijgt in een zaal met ondeugdelijk gymmateriaal.
Wilt u onderzoek instellen naar welke gemeenten niet of niet tijdig ondeugdelijk gymmateriaal vervangen, terwijl ze hier zoals u zelf aangeeft volgens artikelen 117 en 136 van de wet op het primair onderwijs voor verantwoordelijk zijn?
Op dit moment zie ik geen reden om naar deze punten onderzoek te laten verrichten. Het betreft hier een gemeentelijke aangelegenheid en hiervoor gaan we uit van horizontaal toezicht, zoals is vastgelegd in de Wet revitalisering generiek toezicht. Op lokaal niveau zijn voldoende mogelijkheden om het vraagstuk aan de orde te stellen.
Bent u bereid om te onderzoeken of gemeenten die niet of niet tijdig ondeugdelijk gymmateriaal vervangen, gekort kunnen worden op de middelen die zij via het gemeentefonds voor deze vervanging ontvangen?
Op basis van de Financiële Verhoudingswet zijn de middelen uit het gemeentefonds vrij besteedbaar. Verantwoording over de besteding van de middelen wordt afgelegd aan de gemeenteraad. Het is daarom onwenselijk om gemeenten te korten op de middelen die zij ontvangen via het Gemeentefonds. Bovendien ontbreekt daarvoor een wettelijke basis.
Het bericht ‘Amerikaanse kerncentrales in Saoedi-Arabië, en Urenco?’ |
|
Bram van Ojik (GL), Tom van der Lee (GL) |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD), Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Amerikaanse kerncentrales in Saoedi-Arabië, en Urenco?»?1
Ja.
Klopt het dat de Verenigde Staten nucleaire technologie aan Saoedi-Arabië gaan verkopen? Wat is uw oordeel over deze zet in het kader van de moord op de journalist Jamal Khashoggi en de (wapen)embargo’s die daarna door meerdere landen, zoals Duitsland2, zijn ingesteld?
Saoedi-Arabië heeft kenbaar gemaakt de intentie te hebben om kernreactoren te bouwen voor het opwekken kernenergie. De kernenergie zou alleen voor vreedzame doeleinden worden gebruikt. Het gebruik van kernenergie voor vreedzame toepassingen is toegestaan onder het Non-proliferatieverdrag (NPV) waarbij Saoedi-Arabië partij is.
Verschillende media hebben gemeld dat de VS toestemming zou hebben gegeven voor het exporteren van nucleaire technologie naar Saoedi-Arabië, maar de Amerikaanse autoriteiten hebben dit niet bevestigd. Wel heeft de VS aangegeven in onderhandeling te zijn over uitvoer van nucleaire technologie voor vreedzame toepassingen naar Saoedi-Arabië.
Zoals bekend heeft de verschrikkelijke moord op journalist Jamal Khashoggi wereldwijd geleid tot politieke druk op Saoedi-Arabië en heeft een aantal landen het wapenexportbeleid herzien. Nederland is al langere tijd zeer terughoudend met het leveren van wapens aan Saoedi-Arabië vanwege de rol die Saoedi-Arabië speelt in het conflict in Jemen. Bestaande (wapen)embargo’s en restricties op wapenexportvergunningen hebben geen betrekking op het exporteren van nucleaire technologie voor vreedzaam gebruik.
Saoedi-Arabië is voor zover bekend niet bezig met het ontwikkelen van kernwapens. Kroonprins Mohammed Bin Salman heeft publiekelijk verklaard dat zijn land niet streeft naar een eigen kernwapen, maar als Iran een kernbom zou ontwikkelen, zou Saoedi-Arabië volgen. Dit zou in strijd zijn met het Non-Proliferatieverdrag (NPV) en zou een zorgelijke ontwikkeling zijn.
Hoe beoordeelt u de Amerikaanse zet om Saoedi-Arabië nucleaire technologie te gaan verkopen, gelet op het feit dat Saoedi-Arabië er geen geheim van maakt kernwapens te willen ontwikkelen? Deelt u de mening dat dit een zorgelijke ontwikkeling is? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Klopt het dat de kans groot is dat het Nederlandse staatsbedrijf Urenco daar verrijkt uranium voor zal leveren indien Saoedi-Arabië kerncentrales gaat bouwen, aangezien Urenco hetzelfde doet voor de Verenigde Arabische Emiraten?
Op de levering van (verrijkt) uranium door Urenco wordt – onder het Verdrag van Almelo – toezicht gehouden door het Joint Committee (JC) bestaande uit overheidsvertegenwoordigers van de drie verdragstaten Nederland, Duitsland en het Verenigd Koninkrijk. In het verdrag zijn verplichtingen opgenomen met betrekking tot non-proliferatie. Zo mag het door Urenco geleverde uranium uitsluiteind voor vreedzame doeleinden worden aangewend. Een van de taken van het JC is hierop toe te zien. Bij levering van verrijkt uranium van Urenco dient sprake te zijn van voldoende waarborg van vreedzaam gebruik en non-proliferatie. Zo dient het toezicht op vreedzaam gebruik van verrijkt uranium plaats te vinden onder het IAEA-verificatie- en controlemechanisme. Besluitvorming binnen het JC vindt plaats op basis van consensus. De beraadslagingen zijn vertrouwelijk. Wel kan ik u mededelen dat van levering aan Saoedi-Arabië geen sprake is.
Gezien het feit dat verrijkingscontracten vaak al jaren van te voren worden getekend, wordt er nu al onder het Verdrag van Almelo gesproken over mogelijke uraniumlevering aan Saoedi-Arabië? Zo nee, staat het binnenkort al op de agenda?
Zie antwoord vraag 4.
Heeft u zicht op deze situatie? Bent u bereid de situatie nauwkeurig in de gaten te houden en de Kamer hierover in te lichten? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u bereid om te verkennen wat de mogelijkheden zijn om te voorkomen dat Urenco verreikt uranium aan Saoedi-Arabië zal leveren, en de Kamer hierover in te lichten? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
De twijfels van het bedrijfsleven over de kosten van het klimaatbeleid |
|
Chris Stoffer (SGP), Thierry Baudet (FVD) |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() ![]() |
Heeft u kennisgenomen van de twijfels en vragen van VNO-NCW en MKB-Nederland over de gehanteerde veronderstellingen en modelberekeningen bij het ontwerpKlimaatakkoord (OKA) en de doorrekening ervan?1
Ja. Op 1 april ontving ik een brief van VNO-NCW en MKB-Nederland met vragen over de doorrekeningen het Klimaatakkoord door het PBL en het Centraal Planbureau (CPB), aangevuld met een aantal op zichzelf staande verzoeken. Voor mijn reactie op deze brief verwijs ik graag naar het afschrift van mijn reactiebrief dat ik op 4 juni jl. aan uw Kamer heb doen toekomen (Kamerstuk 32 813, nr. 328).
Deelt u de mening dat betrouwbare informatie en een integraal beeld van de haalbaarheid en betaalbaarheid van het klimaatbeleid essentieel zijn voor het draagvlak voor de energietransitie?
Ja. Daarom heeft het kabinet het voorstel voor hoofdlijnen van een Klimaatakkoord en het ontwerpKlimaatakkoord, zoals overeengekomen door een brede vertegenwoordiging van maatschappelijke partijen, laten doorrekenen door het PBL en het CPB.
Waarom rekent het Planbureau voor de Leefomgeving (PBL) met een aanzienlijk lagere omvang van de gemiddelde investeringskosten per woning dan het Economisch Instituut voor de Bouw (15.000 versus 30.000 euro)?
Daar zijn de volgende verklaringen voor te geven:
1. Het PBL heeft nationale investeringskosten gerapporteerd. Dit zijn kosten exclusief btw en andere belastingen.
2. Het ontwerpKlimaatakkoord gaat uit van kosteneffectieve, woonlastenneutrale verbouwingen. Het PBL heeft dit geïnterpreteerd als renovaties met «standaard» isolatiemaatregelen, zoals reguliere vloer-, dak- en spouwmuurisolatie en HR++ ramen. Dergelijke maatregelen vragen veel lagere investeringen dan vergaande isolatieconcepten waarbij woningen naar nieuwbouwkwaliteit of Nul-op-de-meter-niveau worden gerenoveerd.
3. In veel woningen is al eens eerder na-geïsoleerd. Dat betekent dat niet in elke woning elke isolatiemaatregel nog moet worden toegepast. Hier heeft het PBL rekening mee gehouden in haar berekeningen.
4. Partijen streven in het ontwerpKlimaatakkoord naar aanzienlijke kostendaling. Dit is meegenomen in bovenkant van de bandbreedte in de analyse van PBL.
Hoe robuust acht u het OKA-uitgangspunt van woonlastenneutraliteit, gezien de gerede twijfels over de kosten van het verduurzamen van woningen?
In antwoord op vraag 3 ben ik ingegaan op de kosten van het verduurzamen van woningen. Woonlastenneutraliteit is één van de uitgangspunten zoals geformuleerd in het ontwerpKlimaatakkoord. Woningen woonlastenneutraal verduurzamen kan worden bereikt door middel van kostenreductie van (isolatie)maatregelen. Kostenreductie is mogelijk door opschaling via aanbod- en vraagbundeling, digitalisering en innovatie. Daarnaast is gunstige financiering noodzakelijk voor woonlastenneutrale verduurzaming van woningen. Hier zal op verschillende manieren in voorzien worden. Zoals aangegeven in mijn brief van 21 december jl. (Kamerstuk 32 813, nr. 263) zal het Burgerlijk Wetboek worden aangepast om gebouwgebonden financiering mogelijk te maken. In het definitieve Klimaatakkoord wordt besloten over de vormgeving van een Warmtefonds. Daarnaast wordt de investeringssubsidie duurzame energie (ISDE) gecontinueerd.
Wat gaat u doen om de lasten van de verduurzaming van de gebouwde omgeving voor huishoudens en ondernemers binnen de perken te houden?
Eén van de uitgangspunten van het kabinet is dat de energietransitie voor huishoudens haalbaar en betaalbaar moet zijn. Het kabinet voorziet in een samenhangend pakket van maatregelen om mensen bij de verduurzaming van hun woning te helpen, adviseren en financieel te ondersteunen. Zoals aangekondigd in de kabinetsreactie op de doorrekening van het PBL en het CPB (Kamerstuk 32 813, nr. 307) heeft het kabinet daarnaast besloten de Opslag Duurzame Energie (ODE) voor huishoudens aanzienlijk te verlagen en zo een betere balans aan te brengen in de lastenverdeling tussen huishoudens en bedrijven. Daarnaast staat in de het ontwerpKlimaatakkoord dat partijen via innovatie en efficiencyverbetering werken aan 20–40% kostenreductie. Daling van de kosten is van groot belang om de transitie haalbaar en betaalbaar te maken, voor zowel huishoudens als ondernemers.
Behouden woningeigenaren in de toekomst de vrijheid om te beslissen over investeringen in verduurzaming van hun woning?
In het ontwerpKlimaatakkoord is opgenomen dat voor verbouwingen, waarbij maar één of enkele bouwdelen worden aangepakt (zoals dak, gevel, vloer), streefwaarden voor isolatie worden vastgesteld. Deze komen naast een standaard (in kWh per m2 per jaar) voor de gehele woning. De standaard wordt gebaseerd op de bouwkundige/technische mogelijkheden in combinatie met de financiële haalbaarheid. De streefwaarden voor bouwdelen dragen bij aan het halen van de standaard.
De hoogte van de standaard en de streefwaarden wordt nog bezien samen met de betrokken stakeholders. De streefwaarden zijn geen wettelijke verplichting, maar geven mensen die hun woning verbouwen inzicht in wat gelet op de toekomst een verstandige en spijtvrije verbouwing is.
De rijksoverheid, energieloketten, consumentenorganisaties, financiële instellingen, adviseurs, makelaars en aanbieders zullen, gebruikmakend van zoveel mogelijk bestaande informatiekanalen, woningeigenaren en huurders breed informeren over de standaard en de streefwaarden. De rijksoverheid zal de standaard (en streefwaarden) integreren in de bouwregelgeving.
Waarom zijn een aantal maatregelen met een significante impact op de CO2-reductie in de industrie, zoals het subsidiëren van nieuwe technieken met behulp van de SDE++-regeling en het beschikbaar stellen van extra SDE++-budgetten bij achterblijvende reductie, niet meegenomen in de doorrekening van het PBL?
Het PBL geeft aan het subsidiëren van nieuwe technieken met behulp van de SDE++, waaronder afvang en opslag van CO2, elektrificatie en procesefficiencyverbeteringen, wel te hebben meegenomen in de doorrekening. Het PBL heeft de stimulering van hybride-elektrificatie via de SDE++ niet meegenomen in de doorrekening, omdat er op dit punt nog niet voldoende informatie beschikbaar was in het ontwerpKlimaatakkoord voor een doorrekening. Het PBL geeft verder aan dat er onzekerheid is over met welke technische maatregelen en tegen welk kostenniveau emissiereducties bereikt kunnen worden. Het PBL is, overeenkomstig met de indicatieve sectorale verdeling van de SDE++ middelen uit het OKA, uitgegaan van maximaal € 550 miljoen SDE++ subsidiemiddelen voor de CO2-reducerende maatregelen in de industrie (naast bestaande SDE++ middelen voor duurzame warmte) en heeft geen rekening gehouden met de in het ontwerpKlimaatakkoord aangegeven mogelijkheden voor € 150 miljoen extra middelen en € 340 miljoen voorfinanciering. Dit omdat de wijze en het moment waarop die extra middelen beschikbaar zouden komen naar het oordeel van het PBL op het moment van de doorrekening nog niet duidelijk genoeg was.
Wat is het effect als deze maatregelen wel worden meegenomen?
Het PBL hanteert een bandbreedte in het te verwachten effect van het ontwerpKlimaatakkoord, van 6 Mton (onderkant van de bandbreedte) tot 14 Mton (bovenkant van de bandbreedte). Het PBL stelt dat bij het meenemen van extra middelen boven op de € 550 miljoen binnen de SDE++ de emissiereductie bij de bovenkant van de bandbreedte hoger zou zijn uitgevallen, maar bij de onderkant van de bandbreedte niet noodzakelijkerwijs.
De effectiviteit van de SDE++ is immers niet alleen afhankelijk van het beschikbare budget, maar ook van de mate waarin bedrijven van de SDE++ gebruik maken en bereid zijn om laag in te schrijven op de tenders.
Dit wordt weer beïnvloed door de effectiviteit van een CO2-heffing en de hoogte van de ETS-prijzen.
Wanneer komt u met de uitwerking van deze maatregelen, zodat de CO2-reductie hiermee alsnog kan worden behaald?
Uw Kamer is op 26 april jl. geïnformeerd over de stand van zaken van de verbreding van de SDE+ naar de SDE++ (Kamerstuk 31 239, nr. 300). Daarnaast heeft het kabinet op 13 maart jl. (Kamerstuk 32 813, nr. 307) de uitwerking van een verstandige CO2-heffing aangekondigd, waar op dit moment hard aan wordt gewerkt.
Wat is de oorzaak voor de relatief lage inschatting van de hoogte van de investeringskosten voor de industrie door het PBL ten opzichte van de inschatting door Navigant?2
PBL geeft aan dat er onzekerheid is over met welke technische maatregelen en tegen welk kostenniveau emissiereducties bereikt kunnen worden. Met name is er onzekerheid over de kosten van de inpassing van nieuwe CO2-reducerende technologieën in bestaande situaties. Verschillende aannamen door het PBL en Navigant zouden een deel van het verschil kunnen verklaren. Verder heeft PBL de meerkosten ten opzichte van bestaand beleid berekend, terwijl door Navigant ook de kosten van het huidige beleid worden meegenomen (Navigant rekent dus met investeringen behorend bij 19,4 Mton reductie in plaats van die behorend bij 6 tot 14 Mton door PBL). Ook dit verklaart waarom de kostenschattingen van PBL lager liggen dan van Navigant.
Wat gaat u doen om de investeringskosten voor verduurzaming in de industrie binnen de perken te houden?
In het ontwerpKlimaatakkoord is de afspraak opgenomen om samen met de industrie te investeren in innovatie-opties in de industrie. Het streven is om de kosten van maatregelen met 20% naar beneden te brengen door innovatie te richten op kostenreductie van klimaatmaatregelen. Uit de klimaatenvelop is de komende jaren oplopend € 68 tot € 100 miljoen per jaar beschikbaar voor de industrie.
Daarnaast staat er nu al een aantal subsidieregelingen open voor de industrie gericht op innovatie en demonstratie van nieuwe technologie, zoals bijvoorbeeld nieuwe waterstoftechnologie. De verbrede SDE++ zal kunnen worden gebruikt om een deel van de meerkosten van technieken voor verduurzaming van de industrie af te dekken.
Wat gaat u doen om het draagvlak voor de energietransitie onder burgers en bedrijven te vergroten?
Conform de motie Mulder c.s. (Kamerstuk 30 196, nr. 586) geldt maatschappelijk draagvlak als een van de kaders van het kabinet voor het Klimaatakkoord. Naast de haalbaar- en betaalbaarheid (zie het antwoord op vraag 5) zijn ruimtelijke inpassing en participatie hiervoor van belang. Twee belangrijke instrumenten waardoor burgers en bedrijven een actieve rol kunnen spelen bij het uitwerken van de transitie in hun lokale leefomgeving zijn de wijkgerichte aanpak in de gebouwde omgeving en de vormgeving van de Regionale Energiestrategieën (RES). Participatie is een cruciaal onderdeel van de wijkgerichte aanpak. Het Rijk gaat daarom samen met de VNG een handreiking voor participatie bij de wijkgerichte aanpak opstellen. Verder worden ervaringen van gemeenten gedeeld in het Kennis- en Leerprogramma. Daarnaast is het kabinet voornemens om burgerparticipatie, conform de motie Jetten c.s. (Kamerstuk 30 196, nr. 578), mede vorm te geven met een brede publieksaanpak en koepelcampagne, die gericht is op het geven van handelingsperspectief aan burgers en bedrijven.
Bent u, gezien de verschillende vraagtekens bij de doorrekening van het PBL en het belang van voldoende draagvlak voor de energietransitie, bereid meer inzicht te (laten) geven in de berekeningen en aannames van het PBL?
Ik deel het belang van openbare en toetsbare modellen. Het PBL werkt via het eigen werkprogramma voortdurend aan het verbeteren van de kwaliteit en transparantie van de modellen. Het werkprogramma 2019 van het PBL gaat bijvoorbeeld zowel in op de kwaliteit van modellen in enge zin (het verbeteren van de documentatie over modellen en publiceren over de modellen in wetenschappelijke artikelen) als op de wisselwerking met externe stakeholders Een goed voorbeeld daarvan is het MIDDEN-model waar samen met universiteiten en TNO gewerkt wordt aan een model dat een beter inzicht geeft in de reductieopties binnen de industrie.
Bijlage: Ontwikkeling van de emissie van broeikasgassen tussen 1990 en het 2030 (NEV 2017)
Tabel 1 geeft de emissie van broeikasgassen in 1990, 2015, 2017 en het 2030 (NEV 2017), en de reducties ten opzichte van 1990. De gerealiseerde emissies tot en met 2017 zijn gebaseerd op de meest recente emissiestatistieken van de emissieregistratie (ER, 20193; National Inventory Report 20194).
De geraamde emissie in 2030 betreft het zogenaamde basispad 2030 dat is gebaseerd op een scenariovariant uit de NEV 20175. In het basispad richting 2030 is het vastgestelde en voorgenomen beleid uit de NEV 2017 meegenomen, maar zonder nieuwe openstellingen onder de SDE+ regeling vanaf 20206. Dit basispad is mede gebruikt in de PBL-analyses «Effecten Ontwerp Klimaatakkoord7» en de analyse van het «Voorstel voor Hoofdlijnen voor een Klimaatakkoord8». In de KEV 2019 wordt een nieuwe emissieraming voor 2030 opgesteld.
Sector
Broeikasgasemissies
[megaton CO2-equivalenten]
Reductie van broeikasgasemissies ten opzichte van 1990 [procent]1
Realisaties [emissieregistratie, 2019]
Raming [NEV 2017 basispad]
Realisaties [emissieregistratie, 2019]
Raming [NEV 2017 basispad]
1990
2015
2017
2030
2015
2017
2030
Elektriciteit
39,6
53,3
48,5
32,6
– 35%
– 22%
18%
Industrie
87,0
56,4
57,7
50,0
35%
34%
43%
Gebouwde omgeving
29,9
24,5
24,6
18,7
18%
18%
37%
Mobiliteit
32,3
34,7
35,5
32,4
-8%
– 10%
– 1%
Landbouw
32,9
27,0
27,4
24,2
18%
17%
26%
Landgebruik
6,5
5,6
5,6
6,9
14%
14%
– 7%
Totaal, zonder landgebruik
221,7
196,0
193,7
158,0
12%
13%
29%
Totaal, met landgebruik
228,2
201,7
199,3
164,9
12%
13%
28%
Een negatief getal betekent een stijging ten opzichte van 1990.
Een breed plan voor technisch onderwijs dat volgens ondernemersorganisatie Techniek Nederland nu nodig is |
|
William Moorlag (PvdA), Kirsten van den Hul (PvdA) |
|
Mona Keijzer (staatssecretaris economische zaken) (CDA), Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
![]() |
Erkent u de zorgen van de voorzitter van Techniek Nederland over het misverstand dat nog altijd teveel jongeren, ouders, docenten en beleidsmakers het algemeen vormend onderwijs zien als de snelste weg naar succes, maar het onderwijs daardoor massaal mensen opleidt voor beroepen die er straks niet meer zijn?1
Ik erken dat er grote behoefte is aan vakmensen en er zijn in ons onderwijssysteem verschillende routes om daar te komen. Dit kabinet vindt het dan ook van belang om scholen te ondersteunen door het verbeteren van de overgangen tussen primair onderwijs, voortgezet onderwijs, middelbaar beroepsonderwijs en hoger onderwijs, zodat zoveel mogelijk jongeren op een plek in het onderwijs terecht komen, die het beste bij hen past en die hen kansen geeft op een goed arbeidsmarktperspectief (zie ook verder bij antwoord op vraag 3). Tegelijkertijd zie ik dat het goed gaat met jongeren op de arbeidsmarkt, zowel uit het mbo als uit het hoger onderwijs: onze jeugdwerkloosheid is zeer laag, lager dan die van vergelijkbare landen. Daarnaast schat de OECD de negatieve effecten van bijv. robotisering relatief laag in voor Nederland: 11,4% loopt een risico. Daarbij stelt de OECD dat de kans groot is dat nieuwe technologie ook veel nieuwe banen zal creëren.2 Het beeld dat het onderwijs massaal opleidt voor verdwijnende beroepen deel ik niet. Waar beroepen wel verdwijnen of veranderen, is het zaak dat mensen zich blijven ontwikkelen zodat zij inzetbaar blijven. Dit kabinet ondersteunt dit met maatregelen op het terrein van Leven Lang Ontwikkelen.
Deelt u zijn analyse dat wij in een Vierde Industriële Revolutie verzeild zijn geraakt, waarin juist de maakindustrie en technisch vakmanschap van vitaal belang zijn?
Ik deel deze analyse. In een eerdere brief aan uw Kamer benoemt dit kabinet dit ook3.
Hoe beoordeelt u zijn pleidooi voor een «Breed Technisch Onderwijsplan»?
De heer Terpstra beschrijft een breed spectrum aan maatregelen.
Ik juich hybride docenten toe en daarom is dit ook een onderdeel van het plan van aanpak lerarentekort. Hier is uw Kamer al eerder over geïnformeerd4. Ook in het kader van het Techniekpact is er met het concept van «hybride docenten» geëxperimenteerd. Een hybride docent is iemand die deels een aanstelling als docent heeft en deels een aanstelling in het bedrijfsleven. Het is ongewenst voor de continuïteit en planning van zowel scholen als bedrijven als alle docenten hybride zijn. Het is voor docenten wel van groot belang dat ze goed op de hoogte zijn van wat er in het bedrijfsleven speelt. Middelen als docentenstages en hybride leeromgevingen zijn, naast hybride docentschap, daar ook uitstekend geschikt voor.
Een hybride leeromgeving of hybride onderwijs houdt in dat het onderwijs zo is ontworpen dat het schoolse leren wordt verbonden en verweven met het leren in de beroepspraktijk. Het is heel goed als leerlingen in het beroepsonderwijs kennismaken met de praktijk in bedrijven. Daarom is cofinanciering van het bedrijfsleven een vereiste binnen de investering in het technisch vmbo. Met deze investering stimuleer ik dat leerlingen ook een deel van het beroepsgerichte onderwijs in de praktijk leren.
Verder heeft ook het programma Sterk beroepsonderwijs aandacht voor leren in de praktijk. Zo zullen de gemengde en theoretische leerwegen van het vmbo samengebracht worden in één leerweg waarbinnen elke jongere praktijkgericht onderwijs volgt. Zo zorgen we ervoor dat vmbo’ers uit de gemengde en theoretische leerwegen beter zijn voorbereid op het vervolgonderwijs (mbo en havo) en dat alle leerwegen in het vmbo aansluiten bij jongeren met verschillende leerstijlen. Op termijn levert dit een bijdrage aan het verkleinen van de maatschappelijke kloof tussen beroepsonderwijs en algemeen vormend onderwijs. Ook ontvangt uw Kamer dit najaar een wetsvoorstel dat vo-scholen, mbo-instellingen en arbeidsmarktpartijen in de gelegenheid stelt samen te kunnen werken om het beroepsonderwijs meer als één geheel vorm te geven. Zo kunnen we ervoor zorgen dat er in de toekomst een voldoende divers aanbod aan beroepsonderwijs is van hoog niveau dat aansluit op de wensen van de (regionale) arbeidsmarkt.
Over de studentenstops bij technische studies is uw Kamer al eerder geïnformeerd5. Een numerus fixus bij technische opleidingen kan tijdelijk nodig zijn om de kwaliteit van een opleiding te waarborgen, maar ik verwacht van hogescholen en universiteiten dat zij het maximale doen om een numerus fixus ook zo snel mogelijk weer in te trekken. In het wetsvoorstel Taal en Toegankelijkheid, dat uw Kamer in het najaar ontvangt, wordt een onderbouwing gevraagd voor het instellen van een numerus fixus. Bij de herziening van de bekostiging van het hoger onderwijs is er specifieke aandacht voor de knelpunten van de technische opleidingen. Op 15 mei is het advies van commissie Van Rijn over de herziening gepresenteerd en ik zal hier voor 21 juni op reageren.
Ten slotte dringt de heer Terpstra aan op arbeidsmarktrelevante financiering van opleidingen. Dit lijkt mij in relatie tot het beoogde doel geen nuttig of wenselijk middel. Het huidige onderwijsstelsel voorziet al in zowel de kwalitatieve als kwantitatieve aansluiting van het onderwijs op de arbeidsmarkt. Dit stelsel bewijst zich, gezien de zeer lage jeugdwerkloosheid6. Zowel in het vo, mbo als hoger onderwijs werken we aan het verbeteren van loopbaanoriëntatie en -begeleiding (LOB):
Daarnaast zijn er al bestaande maatregelen in het vo, mbo en hoger onderwijs om de aansluiting van het onderwijs op de arbeidsmarkt te verbeteren. Bijvoorbeeld:
Wat is in het bijzonder uw reactie op zijn voorstellen om
Zie hiervoor het antwoord op vraag 3.
Bent u bereid om de voorstellen over te nemen en in overleg te treden met Techniek Nederland over de uitwerking en uitvoering van de voorstellen? Zo nee, waarom niet?
De zorgen rondom de vraag naar technisch opgeleid personeel adresseert dit kabinet binnen het Techniekpact. Uw kamer wordt voor eind mei nader geïnformeerd over de voortzetting van het Techniekpact. Techniek Nederland zit bij het Techniekpact aan tafel.
Daarbij moeten we beseffen dat er meerdere sectoren op de arbeidsmarkt zijn die kampen met een personeelstekort, zoals de onderwijssector zelf. De voorstellen van Techniek Nederland moeten in dat bredere perspectief worden bezien. Mijn collega’s en ik blijven vanzelfsprekend in gesprek met de heer Terpstra en andere (technische) werkgeverspartijen, zodat wij ook in de toekomst kunnen samenwerken aan passende oplossingen voor de aansluiting van het onderwijs op de arbeidsmarkt.
Werkgevers kunnen eraan bijdragen te laten zien hoe mooi een loopbaan vanuit het technisch beroepsonderwijs kan zijn. Het technische bedrijfsleven kan bijdragen aan een hogere instroom van jongeren door zichzelf als aantrekkelijke werkgever te positioneren en zo jongeren aan te trekken tot een loopbaan in de techniek of technologie. Een goed voorbeeld daarvan is bijvoorbeeld de Carrière Startgarantie, die het Rotterdamse bedrijfsleven in samenwerking met STC en het Techniek College Rotterdam geeft aan studenten in procestechniek, maintenance en Civiele techniek/Infra. Door deze garantie zijn studenten verzekerd van een stageplaats, extra begeleiding via een mentor uit het bedrijfsleven en een carrièrestart in de sector na het behalen van een diploma.
Verdwenen Vietnamese kinderen |
|
Jasper van Dijk |
|
Mark Harbers (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Kent u de uitzending van het programma Argos over verdwenen Vietnamese minderjarigen?1 Wat is uw oordeel daarover?
Ja. De in de uitzending van Argos besproken signalen waren mij reeds bekend en zijn zorgelijk.
Klopt het dat meer dan 10.000 kinderen na aankomst in Europa zijn verdwenen?
Ik herken het genoemde aantal. Het is een inschatting die door Europol is gemaakt over 2015. Er bestaan echter geen betrouwbare Europese cijfers over het aantal minderjarige vreemdelingen die met onbekende bestemming zijn vertrokken. Ik kan dit aantal dan ook niet verifiëren.
Klopt het voorts dat volgens de cijfers van het Centraal Orgaan opvang Asielzoekers (COA) de afgelopen vijf jaar in Nederland meer dan duizend kinderen zijn verdwenen? Om hoeveel kinderen gaat het exact?
Dat klopt. Tussen 2014 en februari 2019 zijn ongeveer 1400 alleenstaande minderjarige vreemdelingen (amv’s) zelfstandig zonder toezicht vertrokken uit opvanglocaties.
2014
2015
2016
2017
2018
2019
100
160
300
360
380
110
Bron: KMI+; tot en met februari 2019. Afgerond op tientallen.
Hoe groot is de groep kinderen die met onbekende bestemming uit de beschermde opvang is verdwenen? Hoeveel van de kinderen zijn van Vietnamese afkomst?
Tussen 2014 en februari 2019 zijn ongeveer 50 amv’s zelfstandig zonder toezicht vertrokken uit de beschermde opvang. Ongeveer 40 hiervan hadden de Vietnamese nationaliteit.
2014
2015
2016
2017
2018
2019
0
< 10
30
10
10
0
Bron: KMI+; tot en met februari 2019. Afgerond op tientallen.
Klopt het dat Vietnamese kinderen als een bijzondere groep gezien worden binnen het COA omdat zij een grote kans hebben slachtoffer te worden van mensenhandel?
Het klopt dat er speciale maatregelen zijn genomen voor Vietnamese amv’s. Bij aankomst in Ter Apel krijgen alle amv’s een voogd van Stichting Nidos toegewezen. De voogd bepaalt in welke vorm van opvang de amv wordt geplaatst. Bij signalen van slachtofferschap mensenhandel wordt de amv in de beschermde opvang geplaatst. Vietnamese amv’s worden op dit moment standaard in de beschermde opvang geplaatst. Daarnaast is voor deze specifieke groep met Nidos de afspraak gemaakt dat Nidos voor jongeren met de Vietnamese nationaliteit een machtiging voor gesloten opvang jeugdzorg kan aanvragen bij de rechter als de verwachting er is dat zij de opvang vroegtijdig gaan verlaten. Een dergelijke machtiging is bij enkele jongeren aangevraagd en voor een beperkte termijn verkregen.
Klopt het dat Vietnamese kinderen zonder uitzondering in beschermde opvang worden geplaatst omdat zij een zeer grote kans maken slachtoffer te worden van mensenhandel?
Zie antwoord vraag 5.
Deelt u de mening dat het onacceptabel is dat alleenstaande minderjarigen voor wie de overheid een zorgplicht heeft, met onbekende bestemming uit een beschermde opvang kunnen verdwijnen, terwijl zij in die opvang werden geplaatst omdat zij bescherming nodig hadden?
Zoals ik aan uw Kamer heb gemeld (bijvoorbeeld in de beantwoording van Kamervragen van de leden Bouali en Groothuizen van 14 december 2018), kan ik verdwijningen uit de opvang nooit helemaal tegengaan. Reguliere opvang van amv’s vindt plaats in een open setting. Hoewel in de beschermde opvang extra beschermingsmaatregelen worden getroffen, zoals extra toezicht, is ook deze vorm van opvang geen gesloten setting. Dat betekent dus ook dat amv’s de opvang kunnen verlaten.
Vermeende signalen van mensenhandel bij Vietnamese amv’s hebben in 2016 geleid tot een onderzoek van de Landelijke Recherche, in gezamenlijkheid met de Koninklijke Marechaussee en het Team Mensenhandel en Mensensmokkel van de politie Noord-Nederland. Dit onderzoek heeft niet geleid tot vaststelling van strafbare feiten. In veel gevallen bleek bovendien geen sprake van minderjarigheid. Over dit onderzoek, het zogeheten Pasadena-onderzoek, heeft mijn voorganger uw Kamer bij brief van 5 september 2016 (vergaderjaar 2015–2016, 27 062, nr. 103) geïnformeerd.
Het bovenstaande neemt niet weg dat ik signalen, zoals in het programma Argos naar voren gebracht, altijd serieus neem. De komende maanden zal het EMM als expertisecentrum een fenomeenonderzoek doen naar enerzijds de verdwijningen van Vietnamese amv’s uit de beschermde opvang en anderzijds de betrokkenheid van vreemdelingen met de Vietnamese nationaliteit bij mensenhandel en mensensmokkel in Nederland. Daarnaast laat ik een analyse uitvoeren van binnen de migratieketen beschikbare gegevens over de verdwijningen van amv’s (dus niet alleen amv’s met de Vietnamese nationaliteit) uit amv-opvangvoorzieningen. Over dit onderzoek en deze analyse heb ik uw Kamer bij brief van 24 april jl. geïnformeerd.2 De resultaten daarvan zullen dit najaar gereed zijn.
Zoals ik ook nader toelicht in mijn brief van 24 april jl. zet Nederland zich in toenemende mate in om door internationale samenwerking migratiecriminaliteit en mensenhandel te voorkomen en te bestrijden. Zo wordt Nederland trekker van het Europol-project EMPACT THB («Trafficking Human Beings»), waarin Europese operationele samenwerking tegen mensenhandel plaatsvindt.
Wat doet u teneinde te achterhalen wie deze kinderen zijn, waar zij exact vandaan komen, waar hun familie is en wat de exacte reden is waarom zij in Nederland zijn en of daarbij sprake is van mensenhandel?
Zie antwoord vraag 7.
Hoe lang bent u al op de hoogte van deze problematiek?
Zie antwoord vraag 7.
Wat heeft u ondernomen teneinde deze afschuwelijke vorm van mensenhandel te bestrijden dan wel bloot te leggen?
Zie antwoord vraag 7.
Bent u bereid een onderzoek in te stellen naar deze problematiek? Zo ja, wanneer krijgen wij hiervan de resultaten?
Zie antwoord vraag 7.
Deelt u de mening dat de Nederlandse overheid er alles aan moet doen te voorkomen dat in de toekomst nog meer kinderen met onbekende bestemming verdwijnen en dat menskracht en middelen daarbij geen beperking zouden mogen zijn?
Zie antwoord vraag 7.
Realiseert u zich dat als u niet in staat bent om deze Vietnamese kinderen te beschermen, u daarmee onbedoeld een keten van mensenhandel in stand houdt? Zo nee, hoe rijmt u dat met de feiten?
Zie antwoord vraag 7.
Bent u bereid de opsporing van deze kinderen ook internationaal te bevorderen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat gaat u ondernemen?
Zie antwoord vraag 7.
Het bericht ‘Meer dwangarbeid Eritrea door EU’ |
|
Isabelle Diks (GL) |
|
Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Meer dwangarbeid Eritrea door EU»?1
Ja.
Hoe beoordeelt u de stellingname van Stichting Mensenrechten voor Eritreeërs dat de investering van 20 miljoen in de infrastructuur in Eritrea leidt tot meer dwangarbeid?
Ik ben van mening dat het project niet leidt tot meer dwangarbeid. Voor dit specifieke project financiert de EU alleen de aanschaf van materiaal en uitrusting die benodigd zijn voor de modernisering van een verbindingsweg met Ethiopië. Eritrea is al bezig met werkzaamheden aan deze verbindingsweg. Een deel van de mensen die aan het project werken, doet dat als dienstplichtige binnen de bestaande nationale dienstplicht, maar er werken ook technici van de overheid en mensen uit de lokale gemeenschap aan het project. Allen worden betaald voor hun arbeid.
Hoe beoordeelt u de stellingname van advocaat Emiel Jurjens dat met deze investering het systeem van gedwongen dienstplicht in Eritrea wordt genormaliseerd?
De nationale dienstplicht in Eritrea bestaat sinds 1995 en is sinds de oorlog met Ethiopië (1998–2000) langdurig van aard. Een groot deel van de dienstplichtigen werkt in de civiele sector. Leraren, artsen, verpleegkundigen, ambtenaren, werknemers van staatsbedrijven vallen onder de civiele dienstplicht en krijgen salarissen. Volgens schattingen is minder dan een kwart van alle dienstplichtigen bij het leger ingedeeld en wordt een deel hiervan ingezet bij infrastructurele projecten. Deze militaire dienstplichtigen krijgen soldij, onderdak en voedsel.
Nederland is tegen de langdurige dienstplicht in Eritrea en heeft het land, ook in EU-verband, herhaaldelijk opgeroepen om deze te hervormen (terug naar 18 maanden dienstplicht en demobilisatie van huidige dienstplichtigen).
Dit specifieke project normaliseert het systeem van de langdurige dienstplicht niet, maar beoogt juist om op den duur bij te dragen aan het hervormen ervan. Deze investering maakt deel uit van de tweesporenbenadering van de EU ten aanzien van Eritrea: politieke dialoog met Eritrea over hervormingen (in het bijzonder op het gebied van mensenrechten en de langdurige dienstplicht) en EU-steun gericht op regionale economische integratie en het creëren van werkgelegenheid. De Eritrese autoriteiten hebben in gesprekken met de EU de intentie uitgesproken om de langdurige dienstplicht terug te brengen naar 18 maanden en een groot aantal dienstplichtigen te demobiliseren. Voor Eritrea zijn economische ontwikkeling en groei van de werkgelegenheid noodzakelijke voorwaarden voor deze hervorming, evenals bestendiging van de vrede met Ethiopië. Hier wil de EU met deze investering aan bijdragen.
Hoe is het risico op de inzet van dwangarbeid en slavernij meegewogen in het Nederlandse besluit om de investering uit het EU Africa Fund in Eritrea te steunen?
Nederland is tegen de inzet van dwangarbeid en slavernij en kritisch over de wijze waarop de langdurige dienstplicht in Eritrea gestalte krijgt. Nederland heeft zich daarom van meet af aan kritisch opgesteld ten aanzien van dit EU-project en erop aangedrongen dat de EU goede afspraken maakt over de arbeidsomstandigheden en eerlijke salarissen voor medewerkers aan het project. Ook dringt Nederland erop aan dat Eritrea op korte termijn concrete voortgang boekt met de noodzakelijke hervormingen. Dit heb ik op 2 april jl. nog bij Eurocommissaris Mimica benadrukt. De Secretaris-Generaal van het Ministerie van Buitenlandse Zaken heeft tijdens haar bezoek aan Eritrea op 1 mei de genoemde boodschappen eveneens uitdragen.
Zijn er situaties denkbaar waarin u het acceptabel acht dat Europees ontwikkelingsgeld wordt besteed aan dwangarbeid of slavernij?
Nee, dit acht ik niet acceptabel.
Deelt u de mening dat dwangarbeid niet bijdraagt aan de versterking van het vredesproces, maar dit juist zal frustreren?
De dienstplicht in Eritrea is sinds de oorlog met Ethiopië langdurig van aard. Voor Eritrea is bestendiging van de vrede met Ethiopië een belangrijke voorwaarde om de dienstplicht terug te brengen naar 18 maanden en de dienstplichtigen te demobiliseren. In de visie van Eritrea is het niet de langdurige dienstplicht die de bestendiging van de vrede frustreert, maar de conflictueuze relatie met Ethiopië die de hervorming van de dienstplicht in de weg staat. Met dit project wil de EU bijdragen aan voorwaarden om hervorming van de langdurige dienstplicht mogelijk te maken.
Heeft de EU afspraken gemaakt met Eritrea over mensenrechten in relatie tot deze investering? Zo ja, welke, en hoe wordt op de naleving hiervan toegezien?
De EU heeft, mede dankzij Nederlands aandringen, met Eritrea afspraken gemaakt over arbeidsomstandigheden en betaling van redelijke salarissen aan alle medewerkers aan het project. De EU-delegatie in Eritrea en de projectuitvoerder UNOPS (United Nations Office for Project Services) zullen het project monitoren, in het bijzonder ook op genoemde aspecten. De EU heeft met Eritrea tevens afgesproken om geregeld politieke dialoog te voeren over o.a. binnenlandse hervormingen en verbetering van de mensenrechten in Eritrea. Deze dialoog is gekoppeld aan EU-ontwikkelingssteun aan Eritrea in de EU-tweesporenbenadering t.a.v. Eritrea.
Kunt u aangeven hoe voorkomen wordt dat de werkgelegenheid die met deze investering uit het EU Africa Fund zou moeten worden gerealiseerd, wordt vervuld door middel van dwangarbeid of slavernij?
Een deel van de mensen die aan het project werken doet dat als dienstplichtige binnen de bestaande nationale dienstplicht. Zij worden betaald voor hun arbeid net als de technici van de overheid en de mensen uit de lokale gemeenschap die ook aan het project werken. Zie ook antwoord 2.
Kunt u uitleggen hoe u genoemd krantenbericht kan rijmen met uw beantwoording over dit onderwerp bij het algemeen overleg Toekomst Europese Ontwikkelingssamenwerking d.d. 7 maart 2019 en uw toezegging dat er vanuit het Africa Trust Fund zeker geen geld direct naar de Eritrese overheid zou gaan? Het aanleggen van wegen in een land is toch geen particuliere taak, maar een publieke?
Deze investering vanuit het EU-Africa Trust Fund gaat niet naar de Eritrese overheid maar loopt via de VN-organisatie UNOPS, die de genoemde materialen en uitrusting zal aanschaffen. De EU financiert met dit project dus geen arbeidskrachten die meewerken aan de weg.
Bent u bereid bij de Europese Commissie te pleiten voor opschorting van deze investering, zolang er geen harde garanties zijn dat de investering niet bijdraagt aan het in stand houden of bevorderen van dwangarbeid of slavernij? Zo nee, waarom niet?
Nederland steunt de tweesporenbenadering van de EU in Eritrea en steunt dit project, dat gericht is op regionale economische integratie en het creëren van werkgelegenheid, waardoor het uiteindelijk eveneens beoogt bij te dragen aan het hervormen van de langdurige dienstplicht. Uiteraard blijft Nederland de EU-inzet in Eritrea kritisch volgen en erop toezien dat de gekozen benadering daadwerkelijk leidt tot een serieuze politieke dialoog over binnenlandse hervormingen en verbetering van de mensenrechten in Eritrea.
De algemene ledenvergadering van de Koninklijke Bond van Oranjeverenigingen en het manifest ‘Versterk vrijwilligerswerk’ |
|
Harry van der Molen (CDA), Hanke Bruins Slot (CDA) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA), Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
![]() |
Heeft u kennis genomen van het manifest «Versterk vrijwilligerswerk» van de Koninklijke Bond van Oranjeverenigingen?1
Ja.
Ondersteunt u de doelstelling van de Koninklijke Bond van Oranjeverenigingen om de band tussen de Nederlandse samenleving en het Oranjehuis te versterken?
Ja, wij zijn van mening dat de activiteiten die Oranjeverenigingen organiseren een positieve bijdrage leveren aan verbinding en verbroedering in de samenleving. We waarderen het waardevolle werk dat de vrijwilligers van Oranjeverenigingen verrichten om deze activiteiten tot een succes te maken.
Deelt u de mening dat Oranjeverenigingen met bijvoorbeeld de viering van Koningsdag en de herdenking op 4 mei en de viering van 5 mei bijdragen aan de verbinding en de verbroedering in de samenleving?
Zie antwoord vraag 2.
Herkent u de zorgen van de voorzitter van de landelijke Oranjebond over de toegenomen regeldruk die de organisatie van de activiteiten van de Oranjeverenigingen onder druk zet?2
Vrijwilligersorganisaties, zoals Oranjeverenigingen, kunnen te maken krijgen met wetten en regels die belemmerend werken. Dit heeft onder andere te maken met (nieuwe) regelgeving ten aanzien van veiligheid, privacy en aansprakelijkheid.
Het kabinet heeft diverse maatregelen genomen die het eenvoudiger maken om vrijwilligers te vinden en te binden, zoals de nieuwe regeling WW en vrijwilligers-werk, de regeling Gratis VOG voor vrijwilligers en de ophoging van de maximaal onbelaste vrijwilligersvergoeding per 1 januari 2019. Het kabinet onderzoekt daarnaast andere mogelijkheden om de regeldruk bij het organiseren van evenementen verder te verminderen.3
Wat vindt u van de vijf punten uit het manifest «Versterk vrijwilligerswerk» van de Koninklijke Bond van Oranjeverenigingen? Zou u apart op elk van de vijf punten willen reageren?
Heeft u al samen met gemeenten een schrapsessie met vrijwilligers georganiseerd?3 Welke resultaten heeft dit opgeleverd? En welke acties heeft u, de VNG dan wel de gemeenten genomen om de regeldruk voor vrijwilligers te verminderen en hen meer erkenning en waardering te geven?
Begin dit jaar zijn de leden van het wet- en regelgeving expertnetwerk vrijwilligerswerk, dat is ingericht door de Vereniging Nederlandse Organisaties Vrijwilligerswerk (NOV), gevraagd om een overzicht te geven van urgente knelpunten en belemmeringen die hun oorsprong vinden in landelijke wet- en regelgeving. Hier zijn geen urgente knelpunten en belemmeringen uit naar voren gekomen. Dit voorjaar wordt met de NOV besproken op welke wijze verder invulling gegeven kan worden aan de in het Regeerakkoord aangekondigde schrapsessies. In ieder geval zal tijdens de nog te organiseren regionale bijeenkomsten vrijwilligerswerkbeleid, die onderdeel zijn van het programma Langer Thuis, aandacht zijn voor belemmeringen die vrijwilligers en vrijwilligersorganisaties ervaren.
Bij de beantwoording op de vragen 4 en 5.3 hebben we aangegeven welke acties het kabinet en de VNG onder andere in gang hebben gezet om de regeldruk voor vrijwilligers te verminderen en hen meer erkenning en waardering te geven.
Op welke wijze heeft u de aanbevelingen van het toenmalige Actal over het verminderen van regeldruk bij evenementen aan de VNG voorgelegd, zoals u eerder aan de Tweede Kamer heeft toegezegd?4 Tot welke resultaten heeft dit geleid op het gebied van: Wilt u per punt een overzicht geven van de genomen acties/maatregelen?
De meer algemene aanbevelingen van Actal zijn nader geconcretiseerd in het rapport Vermindering regeldruk evenementen.Dit rapport bevat praktische handvatten voor gemeenten en zal in nader overleg met provincies en gemeenten worden gebruikt om de regeldruk bij het organiseren van evenementen verder te verminderen.7
Bent u bereid om vanuit uw ministeries samen met de VNG een gezamenlijk actieplan tegen onnodige bureaucratie bij evenementen op te stellen?
Zie het antwoord op vraag 5.5
Kunt u deze schriftelijke vragen voor Koningsdag 2019 beantwoorden?
Nee. Omdat voor het beantwoorden van de vragen afstemming nodig was met verschillende departementen en de VNG is dit niet gelukt.