Het bericht 'Dochtertje van Nederlandse Syriëganger overleden in vluchtelingenkamp' |
|
Attje Kuiken (PvdA), Lilianne Ploumen (PvdA) |
|
Grapperhaus , Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD), Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
![]() |
Heeft u kennis genomen van het bericht «Dochtertje van Nederlandse Syriëganger overleden in vluchtelingenkamp»?1
Bent u bekend met de omstandigheden waaronder vrouwen en kinderen zich in kamp Al Hol bevinden? En zo ja, wat is uw oordeel over deze omstandigheden?
De humanitaire omstandigheden in kamp Al Hol zijn buitengewoon schrijnend. De strijd rond Baghouz heeft grote aantallen personen – die IS-gebied zijn ontvlucht – op de been gebracht, veel van hen zijn in kamp Al Hol ondergebracht. Helaas zien we dat kinderen het eerste slachtoffer zijn van de slechte omstandigheden waaronder mensen in dit kamp verblijven. Over de humanitaire situatie in de kampen in Noordoost Syrië zijn contacten met internationale hulporganisaties waaronder het (Internationale) Rode Kruis.
Bent u bereid kinderen met Nederlandse wortels terug te halen naar Nederland? En zo nee, waarom niet? En zo ja, op welke termijn denkt u hier uitvoering aan te kunnen geven?
Nederland onderneemt geen actie gericht op of ondersteunend aan het actief terughalen van Nederlandse uitreizigers. De ouders zijn primair verantwoordelijk voor de veiligheid en het welzijn van de kinderen. Zoals eerder aangegeven, kan het terughalen van kinderen niet los worden gezien van hun ouders en is het scheiden van kinderen en ouders in beginsel onwenselijk en ligt dit juridisch complex. Daarnaast is de Nederlandse ambassade in Damascus gesloten en heeft de Nederlandse overheid geen diplomatieke betrekkingen met Syrië. De Nederlandse overheid verleent geen (consulaire) bijstand in Syrië.
Bent u inmiddels in overleg met Koerdische instanties over het terughalen van de Nederlandse vrouwen en in het bijzonder de kinderen?
Zowel in de brief over het terughalen van Nederlandse Syriëgangers d.d. 21 februari 2019 (Kamerstuk 29 754, nr. 492) als in de brief «toezeggingen n.a.v. AO 21 maart terrorisme» d.d. 16 april 2019 (Kamerstuk 29 754, nr. 499) is reeds gemeld dat er contact is geweest met de Benelux-vertegenwoordiging van de Democratic Federation of Northern Syria. Deze organisatie maakt deel uit van de Syrian Democratic Forces (SDF) die de kampen in Noordoost Syrië beheren. Nederland heeft in deze contacten het staande beleid toegelicht: i.c. Nederland zet niet in op het actief ophalen van Nederlandse uitreizigers in Syrië. Nederland verleent (consulaire) bijstand volgens de reguliere kaders gericht op een gecontroleerde terugkeer naar Nederland, indien een Nederlandse uitreiziger zich meldt bij een Nederlandse diplomatieke vertegenwoordiging in de regio. Ditzelfde geldt voor vrouwen en kinderen.
Het bericht ‘ABN-AMRO-economen: bouw is miljarden kwijt door fouten’ |
|
Daniel Koerhuis (VVD), Jessica van Eijs (D66) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66), Raymond Knops (staatssecretaris binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() ![]() |
Kent u het bericht «ABN-AMRO-economen: bouw is miljarden kwijt door fouten»?1
Ja.
Deelt u de mening dat het het van belang is om faalkosten in de bouwsector terug te dringen, gezien de opgave die onder meer in de Woonagenda 2018–2021 voorligt?
Ja.
Op welke wijze kan het kabinet een bijdrage leveren aan een cultuuromslag in de sector om onnodige verspilling te voorkomen, gegeven dat het rapport van ABN-AMRO stelt dat «faalkosten hardnekkig blijven, en een bijna geaccepteerde inefficiëntie zijn in de bouwsector»?
Faalkosten is een thema dat al enige decennia de aandacht van de bouwsector heeft. Het beperken van de faalkosten blijkt echter niet eenvoudig, doordat het bestaande systeem hiervoor onvoldoende prikkels geeft aan bouwbedrijven. Het ABN-AMRO-rapport noemt de complexiteit van het bouwproces, met veel verschillende partijen en bijbehorende communicatie- en afstemmingsproblemen, een gebrekkige voorbereiding en tijdsdruk als hoofdoorzaken van faalkosten. De interne kwaliteitscontrolesystemen van bouwbedrijven zijn niet zodanig dat faalkosten hiermee worden voorkomen. Factoren die met faalkosten samenhangen zijn overigens ook de complexiteit van het product en tekortkomingen in het huidige stelsel van toezicht op de bouw. Ook deze factoren komen in de studie aan de orde.
Naar mijn mening is de aangewezen wijze om bij te dragen aan het beperken van faalkosten, het creëren van een stelsel met voldoende prikkels voor bouwbedrijven om betere kwaliteit te leveren. Het wetsvoorstel Kwaliteitsborging voor het bouwen beoogt zo’n stelsel, dat tevens kan bijdragen aan de noodzakelijke cultuuromslag in de sector.
In hoeverre levert de Wet kwaliteitsborging bouwen die momenteel ter goedkeuring in de Eerste Kamer wordt behandeld een bijdrage aan het terugbrengen van de relatief hoge faalkosten in de bouw? Welke eventuele aanvullende maatregelen acht u noodzakelijk om faalkosten in de bouw te reduceren?
Met het wetsvoorstel Kwaliteitsborging voor het bouwen beoog ik onder andere om scherpere prikkels voor bouwbedrijven te introduceren om betere bouwkwaliteit te realiseren. Zo zal de onafhankelijke kwaliteitsborgerscherper toezicht houden op de op de bouwplaats gerealiseerde kwaliteit van bouwwerken. Het stelsel zal daarnaast bouwbedrijven stimuleren om de kosten van kwaliteitsborging te beperken door te investeren in eigen, goed werkende, kwaliteitscontrolesystemen. Hiermee kunnen bouwbedrijven, gedurende het bouwproces, hun eigen werk controleren om fouten te voorkomen. Dit wordt gestimuleerd, doordat een kwaliteitsborger wiens werk hierdoor eenvoudiger wordt, lagere tarieven kan rekenen aan bedrijven die minder bouwfouten maken.
Verder wordt met het wetsvoorstel de aansprakelijkheid voor aannemers zodanig aangescherpt dat aannemers aansprakelijk worden voor al die gebreken die aan hen zijn toe te rekenen. Zij kunnen hun aansprakelijkheid niet langer ontlopen met de redenering dat een opdrachtgever een aan de aannemer toe te rekenen gebrek bij oplevering zelf had kunnen ontdekken. Ook dit stimuleert aannemers om de kwaliteit van hun werk goed te controleren.
Naar mijn oordeel bevat het wetsvoorstel hiermee effectieve maatregelen om de bouwkwaliteit te verbeteren en tegelijkertijd de faalkosten in de bouwsector terug te brengen. Uit evaluaties van proefprojecten blijkt dat dit reële en realiseerbare verwachtingen zijn. Het ABN-AMRO-rapport verwijst naar projecten waaruit een vergelijkbare conclusie kan worden getrokken.
Op welke wijze kan het kabinet een bijdrage leveren aan het verbeteren van standaarden in de sector, aangezien het gebrek aan standaardisatie en samenwerking in het rapport wordt aangegeven als een van de oorzaken van relatief hoge faalkosten?
Met standaardisatie wordt, naar ik begrijp, bedoeld dat onderdelen van bouwwerken op productielocaties worden gemaakt, waarna deze onderdelen vervolgens naar de bouwplaats worden gebracht en aldaar in elkaar worden gezet. Volgens sommige deskundigen kan deze productiemethode een goede impuls voor kwaliteitsverbetering en beperking van faalkosten betekenen omdat het aantal partijen dat ieder op hun eigen moment een onderdeel van een bouwwerk vervaardigt door deze werkwijze wordt beperkt. Ik verwacht dat het beoogde stelsel van kwaliteitsborging vanwege de impuls die ervan uitgaat voor de bouwkwaliteit ook bouwconcepten zoals modulair bouwen en prefab bouwen kan stimuleren. Dit omdat hiermee, mits juist toegepast, voor bouwbedrijven een betere kwaliteit kan worden gerealiseerd.
Deelt u de mening dat nieuwe bouwconcepten, zoals modulair- en prefab bouwen, een bijdrage kunnen leveren aan het terugdringen van faalkosten in de bouw? Zo ja, wat doet u om dergelijke concepten te stimuleren?
Concepten als modulair en prefab bouwen kunnen inderdaad een bijdrage leveren aan het verbeteren van de kwaliteit en terugdringen van faalkosten in de bouw. Zo kunnen nieuwe concepten bijdragen aan het beperken van capaciteitstekorten aan arbeidskrachten en aan de wens om het productietempo van nieuwbouw te verhogen. Ook kunnen, doordat minder partijen betrokken zijn, afstemmingsproblemen en daarmee samenhangende bouwfouten worden voorkomen. Hierbij is dan echter wel noodzakelijk dat ook bij modulair en prefab bouwen de kwaliteit van hetgeen wordt vervaardigd op adequate wijze wordt gecontroleerd. Wanneer dergelijke controles achterwege blijven, kennen productiemethodes als modulair en prefab bouwen echter ook risico’s. Zo is een risico, dat een fout in het gestandaardiseerde productieproces zich blijft herhalen, zolang deze niet worden ontdekt. Ook is van belang dat erop wordt toegezien dat deze bouwproducten dan wel gefabriceerde onderdelen op de juiste wijze in het uiteindelijke bouwwerk worden toegepast. Ik heb hier eerder op gewezen naar aanleiding van vragen over de toepassing van bouwproducten of onderdelen van bouwwerken waarvoor een kwaliteitsverklaring of een vergelijkbare verklaring is afgegeven. Zo zullen bouwproducten en -onderdelen juist dienen te worden geplaatst in het grotere geheel van het betreffende bouwwerk. Ook zal rekening dienen te worden gehouden met mogelijke gevolgen van de effecten van de omgeving op het te realiseren bouwwerk. Denk bijvoorbeeld aan de mogelijkheid van verzakkingen van een bouwwerk wanneer onvoldoende rekening is gehouden met het soort ondergrond waarop deze wordt geplaatst. Gecombineerd met adequate kwaliteitscontroles kunnen deze concepten derhalve een positieve bijdrage leveren.
Het is primair aan bouwbedrijven, opdrachtgevers en het bouwonderwijs om in nieuwe bouwconcepten te investeren en zo de mogelijkheden van nieuwe bouwconcepten te benutten. Er zijn hiervoor ook initiatieven, zoals in Eindhoven, die via de Woondeal Eindhoven door mij worden gestimuleerd.
Overigens worden in de ABN-AMRO-studie vaker andere factoren genoemd die kunnen bijdragen aan het verminderen van faalkosten, zoals het werken met vast personeel, betere samenwerking tussen partijen en meer aandacht voor kwaliteit.
Herkent u het in het rapport beschreven risico dat bouwbedrijven ten tijde van laagconjunctuur bewust te laag inschrijven op aanbestedingen, waarna bedrijven minder kwaliteit leveren om kosten te drukken? Deelt u de mening dat dit een onwenselijke gang van zaken is? In hoeverre is het mogelijk hieraan iets te doen met de regelgeving vanuit de rijksoverheid over aanbestedingen?
Bedrijven handelen onder invloed van marktomstandigheden. De omschreven wijze van handelen kan gegeven de marktomstandigheden voor bedrijven rationeel zijn, al zijn er gelukkig veel bedrijven die ook ten tijde van de crisis zijn blijven inzetten op kwaliteit. Het ABN-AMRO-rapport laat zien dat in tijden van laagconjunctuur deze werkwijze voorkomt. Tegelijkertijd geeft het rapport aan dat in periodes van laagconjunctuur de faalkosten lager lijken te liggen dan in tijden van hoogconjunctuur.
Om kostenbesparingen ten koste van de bouwkwaliteit te voorkomen bevat de bouwtechnische regelgeving in hoofdstukken 3 tot en met 6 van het Bouwbesluit de kwaliteitseisen waaraan bouwwerken dienen te voldoen. Daarnaast is het aan contractspartijen om elkaar aan te spreken wanneer het bouwwerk niet voldoet aan hetgeen contractueel door partijen is overeengekomen.
In het wetsvoorstel Kwaliteitsborging voor het bouwen is een aanscherping van de aansprakelijkheid van de bouwer opgenomen, die het voor een opdrachtgever mogelijk maakt om met succes bouwbedrijven aan te spreken op gebreken ten opzichte van hetgeen civielrechtelijk is overeengekomen. Een aannemer wordt met deze wijziging aansprakelijk voor alle gebreken voor zover deze aan hem zijn toe te rekenen.
Hoe wordt door middel van de bouwagenda en bijbehorende overlegstructuren gewerkt aan het verbeteren van bovenstaande punten, zoals inefficiëntie, faalkosten, standaardisering, samenwerking? Wat zijn de resultaten van de bouwagenda op deze aspecten tot nu toe?
Het kabinet heeft ruim twee jaar geleden het initiatief genomen tot de Bouwagenda om doorbraken te realiseren in het vernieuwingsproces van de bouw. Stijging van de productiviteit en reductie van faalkosten maken hier onderdeel van uit. In de Bouwagenda werken overheden en de bouwsector nauw samen aan zogeheten roadmaps en thema’s om knelpunten en vraagstukken in de bouwsector aan te pakken.
De Bouwagenda draagt bijvoorbeeld bij aan de oprichting van het Bouwtechniek Innovatiecentrum (BTIC). In dit publiek-private samenwerkingsverband gaan overheid, kennisinstellingen en brancheorganisaties gezamenlijk een kennisagenda voor de bouw- en technieksector ontwikkelen, projecten en programma’s initiëren die hieraan invulling geven, alsmede kennisoverdracht organiseren.
Via de Bouwagenda wordt ook ingezet op de digitalisering van het bouwproces. Het ontwikkelen van één gezamenlijke digitale taal is noodzakelijk om de communicatie tussen opdrachtgevers en opdrachtnemers te verbeteren, faalkosten te minimaliseren en inefficiënties in het proces snel op te sporen. Daartoe heeft de Bouwagenda het initiatief genomen tot de «Digitaliseringsdeal Gebouwde Omgeving» die op 11 april 2019 is ondertekend. Het is een samenwerking waarbinnen bestaande initiatieven op het gebied van digitalisering worden gebundeld en verder ontwikkeld. Er ligt voor het eerst een sector brede aanpak met commitment van partijen vanuit de gehele bouwketen -van architecten tot facilitairmanagers- om de digitalisering van de bouw in goede banen te leiden.
Ook wordt er gewerkt aan slimmere manieren van aanbesteden waarbij opdrachtgevers en opdrachtnemers op basis van vertrouwen kennis delen en samenwerken, om beter de vragen in een aanbesteding te kunnen formuleren.
De Bouwagenda publiceert regelmatig over de voortgang van alle 17 roadmaps en thema’s op www.debouwagenda.com.
Op welke wijze borgt het kabinet dat bij projecten met het Rijk als opdrachtgever de faalkosten zo laag mogelijk worden gehouden, gegeven dat deze volgens het rapport kunnen ontstaan wanneer de klantbehoefte niet voldoende duidelijk is of verandert in de loop van het proces?
De eerste aanbeveling uit het rapport over de faalkosten in de bouwsector gaat over een goede voorbereiding: de fase waarin het ontwerp wordt gemaakt en waarin het project wordt voorbereid. «Meer tijd besteden aan de wensen van de opdrachtgever, een realistische planning en identificering van risico’s bij de start van het proces zorgen voor minder onzekerheid en (wijzigings)kosten in de uitvoeringsfase.» Deze aanbeveling sluit aan bij de aanbevelingen uit het onderzoek van PwC naar de kostenbeheersing bij bijzondere en specialistische huisvestingsprojecten waarover u op 18 december 2018 door de Staatssecretaris van BZK bent geïnformeerd. Daarbij gaat het om aanpassing in de projectfasering van het moment van vaststelling van (definitief) budget en meer aandacht voor specifieke risico’s in de initiatief- en definitiefase. De Staatssecretaris heeft aangegeven dat hij de aanbevelingen overneemt. Daarnaast is ook het toepassen van het Bouwwerkinformatiemodel (BIM) een goede manier om de faalkosten in de bouw te reduceren. Digitalisering en automatisering helpen bij het terugdringen van fouten en het verlagen van de kosten. Om de toepassing van BIM te bevorderen is op 11 april 2019 eerdergenoemde DigidealGo ondertekend. Daarin worden sectorbrede afspraken gemaakt over de uitwisseling, eigenaarschap en organisatie van data en informatie in de bouw.
Kunt u deze vragen één voor één en binnen drie weken beantwoorden?
De vragen zijn zo spoedig als mogelijk beantwoord.
Uitbuiting van arbeidsmigranten |
|
Jasper van Dijk (SP) |
|
Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (D66) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op het bericht «Nederland doet te weinig voor Poolse werknemers»?1
Ik begrijp de reactie van de Poolse ambassadeur goed en ik denk dat hij een terecht punt maakt. Iedereen in Nederland heeft recht op een eerlijke, gezonde en veilige woon- en werkplek. Situaties van onderbetaling, onveilige arbeidsomstandigheden en slechte huisvesting moeten worden aangepakt.
Is het waar dat de Poolse ambassadeur drie keer bij u heeft aangeklopt over misstanden? Wat heeft u hiermee gedaan?
Ik heb met de Poolse ambassadeur gesproken over de positie van Poolse werknemers in Nederland. Ik blijf in gesprek met Polen om de situatie van Poolse arbeidsmigranten te verbeteren.
Deelt u de mening dat de Inspectie SZW (ISZW) «niet de mensen heeft» om toe te zien op misstanden? Zo nee, waarom greep de Inspectie dan niet in na een ernstige melding over een chloorlek in een kas?
Nee, die mening deel ik niet. De Inspectie SZW krijgt in deze kabinetsperiode een fikse uitbreiding. Die is gebaseerd op de afwegingen die zijn neergelegd in het Inspectie Control Framework2 en waarover in het regeerakkoord besluiten zijn vastgelegd. De versterking van de Inspectie SZW is bedoeld om de ICF-indicatoren zoals verwoord in de begroting te verbeteren. Op het terrein van de arbeidsomstandigheden houdt dit onder meer in dat er naar wordt gestreefd de balans tussen capaciteitsinzet op actieve inspecties en reactieve onderzoeken, zoals ongevalsonderzoek en meldingen, te herstellen.3
De versterking laat onverlet dat de werkwijze van de Inspectie SZW risicogericht was en is. Dit betekent dat een melding niet automatisch aanleiding geeft tot onderzoek. Dit houdt verband met het feit dat in de wettelijke gekozen systematiek de verantwoordelijkheid voor veilige en gezonde werkomstandigheden bij de werkgever ligt. De beoordeling van meldingen heeft tot doel de capaciteit zo effectief mogelijk in te zetten op de meest relevante zaken. Daarbij wordt bezien of een melding een meldingsplichtig ongeval betreft overeenkomstig wet- en regelgeving, bijvoorbeeld omdat een werknemer blijvend letsel ondervindt of er sprake is van ziekenhuisopname.
Deelt u de volgende oproep van de ambassadeur: «ga gewoon die werkplekken bezoeken en leg dan boetes op»? Zo ja, hoeveel bezoeken aan bedrijven met veel arbeidsmigranten gaat de Inspectie SZW komend jaar afleggen?
Het is onjuist dat de Inspectie SZW 800 inspecteurs en maar twee aandachtspunten heeft. Inzicht in de werkwijze van de Inspectie SZW wordt jaarlijks verschaft in de het jaarplan en jaarverslag. Bijgaand treft u een tabel aan die eerder in een technisch overleg met uw Kamer, eind 2017, is gebruikt om inzicht te geven welke sancties gegeven kunnen worden:
De Inspectie SZW houdt risicogericht toezicht op de naleving van de arbeidswetgeving, zoals de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag, de Arbeidstijdenwet en de Arbeidsomstandighedenwet. Daarmee wil de Inspectie SZW een zo groot mogelijk maatschappelijk effect bereiken. De Inspectie SZW inspecteert daar waar naar verwachting de risico’s het grootst zijn. Dit doet de Inspectie SZW in 17 programma’s, waaronder het programma Agrarisch en Groene sector en het programma Uitzendbureaus.
Afhankelijk van de motieven van de werkgever om relevante wet- en regelgeving wel of niet na te leven, zet Inspectie SZW op maat gesneden interventies in. Het gaat bijvoorbeeld om communicatie of zelfinspecties, branchebeïnvloeding en druk op de keten van bedrijven (opdrachtgevers, -nemers, onderaannemers etc.). Als verschillende interventies onvoldoende effect hebben en gevallen van notoire overtreders of incidentele zeer ernstige misstanden zich blijven voordoen, wordt zwaardere handhaving ingezet, zoals het opleggen van boetes en het stilleggen van werkzaamheden van een bedrijf met als doel om bij de betrokken bedrijven een gedragsverandering te realiseren. Bestuursrecht en strafrecht worden gericht ingezet om criminele en ondermijnende activiteiten aan te pakken. Opsporing wordt ingezet als een strafrechtelijke aanpak het meeste effect oplevert.
In het regeerakkoord is 50 miljoen euro aan extra middelen vrijgemaakt voor de handhavingsketen van de Inspectie SZW. De formatie groeit naar circa 1.550 fte in 2022. De versterking zal voor een groot deel ingezet worden op het thema eerlijk werk, waaronder arbeidsuitbuiting en onderbetaling. Op dit moment zijn bij de Inspectie SZW circa. 1.250 fte werkzaam. Zoals in eerdere jaarstukken verwoord, is voor de voortbrenging van het inspectiewerk een aantal disciplines werkzaam binnen de Inspectie SZW. Het betreft met name inspecteurs, rechercheurs, analisten, onderzoekers, handhavingsspecialisten, front office medewerkers, boete opleggers, projectleiders en (personeels)managers.
Mede naar aanleiding van onderzoek van ABD topconsult is in het jaarverslag 2016 een gedetailleerd overzicht van de disciplines binnen de Inspectie SZW gegeven. De meest recente versie van dit overzicht, waarin de functieverdeling in 2022 zichtbaar is, staat in het Meerjarenplan 2019–2022 van de Inspectie SZW en is hieronder afgebeeld.4
In het jaarverslag 2018 is ingegaan op de groei van de Inspectie in 2018. In het jaarplan 2019 is ingegaan op de groei de komende jaren. In de antwoorden op de vragen voor het WGO rond de jaarverantwoording zal op de getalsmatige ontwikkeling nader worden ingegaan.
Binnen het domein eerlijk werk (arbeidsuitbuiting en onderbetaling), zijn 1947 inspecties uitgevoerd zoals gerapporteerd in het jaarverslag 2018.5 De aantallen zijn een uitvloeisel van de programmering en geen doel op zich. De Inspectie SZW heeft de afgelopen jaren juist geïnvesteerd in risicogestuurd en effectgericht programmatisch werken. De Inspectie SZW stuurt daarom op het behalen van resultaten die bijdragen aan gezond, veilig en eerlijk werk en bestaanszekerheid voor iedereen. Bij de inzet van mensen en middelen zijn afwegingen rondom maatschappelijk effect ook nu al vaak bepalend. Een bovenmatige focus op kengetallen, zoals aantallen inspecties, biedt daarom onvoldoende inzicht in de bijdrage van de Inspectie SZW aan het gewenste maatschappelijk effect.6
Is het waar dat de Inspectie SZW achthonderd inspecteurs heeft? Klopt het dat zij twee aparte aandachtspunten hebben, te weten malafide uitzendbureaus en de agrarische sector? Kunt u inzicht verschaffen in hun werkwijze? Hoeveel bedrijven bezoeken zij per jaar? Welke sancties kunnen zij opleggen?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u het eens met de ambassadeur als hij zegt dat «Nederland te maken heeft met een „parallelle samenleving» van buitenlandse werknemers, die onzichtbaar zijn voor de meeste Nederlanders?» Deelt u de mening dat maatregelen nodig zijn om hier een eind aan te maken?
Arbeidsmigranten, die seizoenswerk verrichten, verblijven vaak een korte periode in Nederland om geld te verdienen om vervolgens weer terug naar het land van herkomst te gaan. Door de focus op werk vindt er weinig interactie met Nederlanders buiten de werkomgeving plaats. Wat betreft de specifieke groep waar het in het artikel om gaat, Poolse werknemers, laat het rapport «Bouwend aan een toekomst in Nederland» (2018) zien dat een grote groep Poolse werknemers zich langdurig in Nederland vestigt. Het rapport schetst een betrekkelijk gunstig beeld van de sociaaleconomische positie van deze groep. In de kabinetsreactie van 1 oktober 2018 op dit rapport7 heeft het kabinet onder meer gewezen op inspanningen om de sociaaleconomische positie van Poolse werknemers te versterken, alsmede het belang van taal om in contact te komen met Nederlanders. Het kabinet heeft aandacht voor taalontwikkeling en de aanpak van laaggeletterdheid van zowel burgers voor wie Nederlands de moedertaal is als van burgers voor wie Nederlands een tweede taal is. Via het actieprogramma «Tel mee met taal» – en het aanbod volwasseneneducatie van gemeenten – kunnen ook Poolse arbeidsmigranten werken aan hun Nederlandse taalvaardigheid. Op 18 maart jl. heeft uw Kamer een brief ontvangen waarin het Kabinet aangeeft dat de aanpak van laaggeletterdheid en taalachterstanden de komende jaren verder wordt versterkt: in de periode 2020–2024 is hier ruim 425 miljoen euro voor beschikbaar. Dat is ruim € 35 miljoen méér dan in de periode 2015–2019.8
Erkent u dat arbeidsmigranten niet zelden door uitzendbureaus worden uitgebuit, mede vanwege hun afhankelijke positie?
Uitzendbureaus bieden vaak een combinatie aan van werk, transport en een woning voor arbeidsmigranten. Hiermee wordt een arbeidsmigrant gefaciliteerd bij komst naar Nederland. Deze faciliterende rol kan zeker in het begin, bij aankomst in Nederland, arbeidsmigranten op weg helpen. Een sterke afhankelijkheidsrelatie tussen een arbeidsmigrant en een uitzendbureau wanneer iemand al langere tijd in Nederland is, acht ik echter niet wenselijk.
Wat onderneemt u om een eind te maken aan de slechte behandeling van arbeidsmigranten? Bent u bereid een vergunningsplicht voor uitzendbureaus in te voeren, zodat malafide uitzendbureaus geweerd kunnen worden?
De vergunningplicht voor uitzendbureaus is in 1998 afgeschaft, omdat bleek dat ook een vergunningstelsel malafiditeit niet kon voorkomen, terwijl het wel veel administratieve lasten voor bedrijven en de overheid tot gevolg had. Het huidige private keurmerk (SNA) omvat een publiek-private samenwerking, waardoor Inspectie SZW en Belastingdienst signalen krijgen van SNA en SNCU, die Inspectie SZW en Belastingdienst helpen bij de handhaving.
De Inspectie SZW controleert op de naleving van arbeidswetten en zet o.a. in op de aanpak van arbeidsuitbuiting en malafide uitzendbureaus. Het kabinet heeft 50,5 miljoen euro per jaar vrijgemaakt voor versterking van de handhavingsketen van de Inspectie SZW.
In de brief met een reactie op het artikel «Hoe Oost-Europese migranten worden uitgebuit in Nederland» zal ik verder ingaan in de maatregelen die we ondernemen om misstanden rondom arbeidsmigranten aan te pakken.
Bent u bereid een «Meldpunt Arbeidsuitbuiting» in te stellen, zodat arbeidsmigranten misstanden eenvoudig kunnen melden?
Arbeidsmigranten kunnen misstanden nu al telefonisch of online melden bij de Inspectie SZW. De meldingsformulieren zijn online beschikbaar in het Pools, Bulgaars, Spaans, Roemeens, Engels en Portugees. Meldingen van arbeidsuitbuiting kunnen eventueel ook bij Meld Misdaad Anoniem worden gedaan. Ik zie geen toegevoegde waarde in een extra meldpunt voor arbeidsuitbuiting.
Wanneer komt uw brief met een reactie op het artikel «Hoe Oost-Europese migranten worden uitgebuit in Nederland»?2
Ik zal voor het zomerreces met een brief komen in reactie op het NRC-artikel.
Deelt u de mening dat het onacceptabel is dat er in Nederland bedrijven zijn die willens en wetens profiteren van de diensten van malafide uitzendbureaus?
Ik vind het onacceptabel dat er bedrijven zijn die bewust profiteren van de diensten van malafide uitzenders. De Inspectie SZW controleert daarom niet alleen de malafide uitzendbureaus, maar gaat ook langs bij de inleners waar uitzendkrachten werkzaam zijn.
De Inspectie SZW heeft een intensieve aanpak op malafide uitzendbureaus. Daarnaast kan de Inspectie SZW verzocht worden onderzoek te doen naar de naleving van de Wet allocatie arbeid door intermediairs (Waadi) als het vermoeden bestaat dat de ter beschikking gestelde arbeidskracht niet de beloning zoals die geldt bij de inlener ontvangt conform artikel 8 Waadi. Met het onderzoeksresultaat kunnen sociale partners vervolgstappen ondernemen om naleving af te dwingen.
Met de invoering van ketenaansprakelijkheid voor loon, per 1 juli 2015, is het voorts mogelijk geworden bij onderbetaling tegelijkertijd de werkgever en diens opdrachtgever hoofdelijk aansprakelijk te stellen voor de voldoening van het achterstallige loon. Wanneer de loonvordering bij genoemde partijen niet kan worden geëffectueerd, kan de werknemer naar alle volgende schakels in een opdrachtketen gaan. Uiteindelijk kan hij de hoofdopdrachtgever aansprakelijk stellen voor de voldoening van het achterstallige loon.
Gaat u maatregelen nemen tegen genoemde bedrijven? Zo ja, wanneer? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 11.
Erkent u dat zelfregulering en keurmerken niet functioneren, aangezien malafide uitzendbureaus erin slagen om zichzelf aangesloten te houden?
Zie antwoord vraag 8.
Deelt u de mening dat malafide bedrijven, door een totaal gebrek aan handhaving, wegkomen met de beschreven wantoestanden?
Zie antwoord vraag 8.
Wanneer gaat u handhaven op het bedrijf Efficient at Work, dat nog steeds werkt met de omstreden sloten op de thermostaat inclusief bijbehorende boetes (zie eerdere Kamervragen van 16 november 2017)3?
Ik kan mij niet uitlaten over de vraag of de Inspectie SZW in specifieke gevallen onderzoek doet. Gemeenten zijn verantwoordelijk voor huisvesting. De Inspectie SZW is verantwoordelijk voor het toezicht en de handhaving van de arbeidswetten. Indien de Inspectie SZW signalen ontvangt dat sprake is van misstanden, bijvoorbeeld ten aanzien van slechte huisvesting, worden deze signalen gedeeld met de betreffende gemeente.
Zoals ik in mijn eerdere brief11 heb aangegeven kunnen controles van de Inspectie SZW het gevolg hebben dat de gemeente met het uitzendbureau in gesprek gaat zodat passende maatregelen genomen kunnen worden.
Indien gemeenten een vermoeden hebben van arbeidsuitbuiting en/of ernstige benadeling van werknemers, kunnen zij dit melden bij de Inspectie SZW. De Inspectie SZW kan vervolgens besluiten om in het kader van haar risicogerichte aanpak een nader onderzoek in te stellen.
Wat vindt u van de nogal willekeurige boetes aan arbeidsmigranten, onder andere door uitzendbureaus Voorne Putten en Axidus, bijvoorbeeld voor het niet opruimen van een kamer?
Er van uitgaande dat het uitzendbureau tevens ook de verhuurder is, is het voor verhuurders toegestaan om in hun huurcontracten dan wel in de algemene voorwaarden bij de huurcontracten boetebepalingen op te nemen voor het geval een huurder bepaalde afspraken omtrent «huisregels» niet nakomt. De hoogte van de boete hoeft niet gelijk te zijn aan de gemaakte kosten. De huurder tekent hier bij het aangaan van de huurovereenkomst voor. Uiteraard dienen de regels redelijk te zijn, en is het aan de rechter om dit te beoordelen. Indien er in de huurovereenkomst geen afspraken zijn gemaakt mag de verhuurder geen boete uitdelen.
Wanneer gaat u boetes opleggen aan deze uitzendbureaus in plaats van dat zij ongeoorloofde boetes opleggen aan hun mensen?
Afhankelijk van de motieven van de werkgever om relevante wet- en regelgeving wel of niet na te leven zet Inspectie SZW op maat gesneden interventies in. Een boete opleggen is één van de mogelijkheden van de Inspectie SZW. Indien uit de feiten en omstandigheden van een onderzoek blijkt dat een werkgever boetes inhoudt of verrekent met het Wml, dan treedt de Inspectie SZW op. Over de vraag of er in specifieke gevallen boetes zijn opgelegd kan ik geen uitspraken doen.
Op de website www.inspectieresultatenszw.nl is een overzicht te vinden van bedrijven die sinds 1 januari 2016 zijn geïnspecteerd door de Inspectie SZW op de wetgeving WAV, Wml en WAADI. Per bedrijf wordt onder andere aangegeven op welke wetten gecontroleerd is, op welke locatie de inspectie is uitgevoerd, en of er wel of geen overtredingen zijn geconstateerd.
Wat onderneemt u tegen de enorme huurprijzen, bijvoorbeeld van 3.200 euro per maand voor een vijfkamerwoning?
Het tekort op de woningmarkt leidt tot hogere huurprijzen, specifiek in de vrije sector waar huurprijzen niet zijn gereguleerd. Genoemde prijs lijkt echter niet alleen de schaarste als oorzaak te hebben, maar ook als exces bestempeld te kunnen worden. Dat vind ik onwenselijk.
Op regionaal en lokaal niveau hebben gemeenten en de provincie het voortouw om te zorgen voor voldoende woningaanbod dat aansluit bij de behoefte. Op landelijk niveau werkt de Minister van BZK met betrokken partijen aan het vergroten van de woningvoorraad. Dat gebeurt onder meer via de acties uit de Nationale woonagenda 2018–2021. Daarnaast beoogt de Minister van BZK om dit voorjaar woondeals te sluiten met de regio’s met de grootste druk op de woningmarkt en waar de bouwopgave het grootst is. Onderdeel van die woondeals zijn de bouwopgave en de aanpak van de krapte op de woningmarkt.
Daarnaast kunnen huurders hun huur laten toetsen bij de Huurcommissie. In de vrije sector kan dit de eerste zes maanden en wordt vervolgens gecontroleerd of er terecht een geliberaliseerde huur wordt gevraagd. De Huurcommissie doet een uitspraak over de aanvangshuur. Indien zij oordeelt dat de huurprijs in het gereguleerde segment valt, moet de moet de huur naar beneden worden gebracht.
Hoe rijmt u werkdagen van 16 uur per dag, bij drie graden celsius, met fatsoenlijke arbeidsomstandigheden?
De genoemde wantoestanden en erbarmelijke arbeidsomstandigheden baren mij zorgen. Daarom gaat er ook structureel meer geld naar de Inspectie SZW om wantoestanden op te sporen en aan te pakken.
Begrijpt u dat mensen deze wantoestanden als moderne slavernij bestempelen? Hoe kunt u als verantwoordelijk Minister nog rustig slapen?
Zie antwoord vraag 19.
Indien u geen vergunningenstelsel voor uitzendbureaus wilt invoeren, hoe gaat u dan een eind maken aan deze schaamteloze uitbuiting?
Zie antwoord vraag 8.
Wat onderneemt u richting gemeenten om ervoor te zorgen dat er dusdanig wordt gecontroleerd dat aan deze misstanden een eind komt?
Gemeenten hebben verschillende mogelijkheden om de huisvestingssituatie van arbeidsmigranten te controleren. Bouw- en woningtoezicht kan controleren op de kwaliteit van de woning op basis van het Bouwbesluit. Samen met mijn collega van BZK ondersteun ik lokale partijen door kennis te delen over het op een goede, kwalitatieve manier huisvesten van deze groep werknemers die in het land wordt opgedaan. Tegelijkertijd onderzoekt de Minister van BZK met gemeenten en sectorpartijen van de aanpak Goed Verhuurderschap welke gerichte acties of aanvullingen in wet- en regelgeving verder wenselijk en noodzakelijk zijn om Goed Verhuurderschap te stimuleren en huisjesmelkers aan te pakken.
Wat onderneemt u om zicht te krijgen op «spookmigranten» die wel ergens wonen, maar nergens staan ingeschreven?
Over de problematiek van registratie van arbeidsmigranten in de Basisregistratie Personen ben ik in overleg met het Ministerie van BZK.
Bent u bereid om de in het artikel genoemde uitzendbureaus te onderzoeken, inclusief onaangekondigde inspectiebezoeken?
Zoals reeds eerder opgemerkt houdt de Inspectie SZW risicogericht toezicht op de naleving van de arbeidswetgeving. Dit doet zij op eigen initiatief en naar aanleiding van meldingen. Eventuele inspecties worden in beginsel altijd onaangekondigd verricht.
Bent u bereid om arbeidsmigratie veel beter te reguleren, conform het Actieplan Arbeidsmigratie van de SP?
Arbeidsmigranten leveren een belangrijke bijdrage aan onze economie en hebben het recht om in Nederland te wonen en te werken onder fatsoenlijke omstandigheden. In de brief die ik voor het zomerreces naar uw Kamer stuur zal ik ook aandacht besteden aan punten die worden genoemd in het Actieplan Arbeidsmigratie van de SP.
Het bericht dat ‘de sterfte van kalfjes op 1200 boerderijen schrikbarend hoog is’ |
|
Tjeerd de Groot (D66) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Slechte verzorging kalfjes: sterfte op 1200 boerderijen schrikbarend hoog»?1
Ja, ik ben bekend met dit bericht.
Kunt u nader uiteenzetten of de constatering klopt dat er 1200 boerderijen zijn waarbij de kalversterfte hoger is dan 20 procent? Zo nee, waarom niet?
Deze zorgelijke cijfers in het artikel zijn afkomstig uit de I&R databank runderen. De cijfers uit de I&R-databank betreft kalveren op alle type rundveebedrijven, zoals melkveebedrijven, vleesveebedrijven, opfokbedrijven en kalvermesterijen maar ook hobbymatige houders. In de analyse die is uitgevoerd op verzoek van RTL zijn de rundveebedrijven meegenomen waar meer dan 20 kalveren per jaar zijn geboren in 2018, met een sterftepercentage van meer dan 20% onder de kalveren tot 14 dagen leeftijd. In dit percentage zitten zowel doodgeboren kalveren als kalveren die als levend geboren zijn geregistreerd en vervolgens gestorven voor de leeftijd van 14 dagen. Uit deze analyse blijkt inderdaad dat op ruim 1.200 bedrijven (1.265) de kalversterfte boven de 20% ligt. Dit is zorgelijk en daarom heb ik de zorg voor jonge dieren tot een van mijn speerpunten benoemd in mijn beleidsbrief dierenwelzijn van 4 oktober 2018. De verantwoordelijkheid om deze cijfers te laten dalen wordt gelukkig ook gevoeld door de sector. De meeste bedrijven doen het gelukkig goed, maar het zijn er teveel waar het nog niet goed genoeg gaat.
Kunt u toelichten wie verantwoordelijk is voor het toezicht en de handhaving als het gaat om het welzijn van jong vee en kalversterfte?
Het toezicht en de handhaving op het gebied van dierenwelzijn op primaire bedrijven met landbouwhuisdieren is belegd bij de NVWA, dus ook voor jongvee en kalveren.
Kunt u toelichten hoe de genoemde cijfers van RTL zich verhouden tot het sectorale actieplan Vitaal Kalf?
Juist omdat uit de basismonitoring diergezondheid al eerder bleek dat de kalversterfte hoog is heeft de sector verschillende private initiatieven gestart. Ik verwijs u hierbij ook naar de Kamerbrief (Kamerstuk 28 286, nr. 1052), waarbij deze antwoorden als bijlage zijn bijgevoegd.
Het sectorale initiatief Vitaal, Gezond en Duurzaam Kalf, dat in 2016 is opgesteld door de melkveehouderij, kalverhouderij en collectieve kalverhandel gezamenlijk, is één van deze initiatieven. Binnen dit initiatief zijn een aantal onderzoekslijnen gestart, zijn kennisnetwerken omtrent kalveropfok opgezet, en is het Kalf Volg Systeem (KVS) opgezet om te komen tot een optimale zorg voor het kalf door de gehele keten.
Het Kalf Volg Systeem is vanaf 1 januari 2018 verplicht gesteld in de zuivelkwaliteitssystemen en ook de andere initiatieven die ik in de Kamerbrief beschrijf zijn op die datum gestart. Het duurt enige tijd voordat de resultaten in de cijfers zichtbaar zullen zijn, mede omdat er wordt gewerkt met jaargemiddelden van de individuele bedrijven.
Deelt u de mening dat dit onacceptabel is en dat er een actieplan voor deze 1200 boerderijen opgesteld moet worden?
Ik ben bezorgd over de cijfers en vind dat alle kalveren de beste zorg verdienen. De sector is ook doordrongen van het belang om de sterftecijfers naar beneden te krijgen. Daarom is naast het initiatief Vitaal, Duurzaam en Gezond Kalf, door de zuivelsector een tweetal aanvullende maatregelen genomen.
Op dit moment worden melkveebedrijven waar meer dan 20% van de kalveren tot 14 dagen leeftijd sterft door hun zuivelonderneming aangeschreven om samen met hun dierenarts aan de slag te gaan om de sterfte terug te dringen. Bedrijven met een sterfte boven de 25% zijn bovendien verplicht een plan van aanpak op te stellen met hun dierenarts. Deze aanpak is gefaseerd ingevoerd waarbij de grens waarboven een plan van aanpak moet worden opgesteld telkens naar beneden wordt bijgesteld. De uitvoering van dit plan wordt gecontroleerd door de controle-instantie van het zuivelkwaliteitssysteem.
Daarnaast is de sector een vrijwillige benchmark gestart, het KalfOK-systeem. Binnen deze benchmark krijgen veehouders inzicht in de kwaliteit van de jongvee-opfok. Naast sterfte, worden ook zaken als antibioticumgebruik en diergezondheid meegenomen. Ongeveer 85% van de melkveebedrijven doet al mee, wat voor mij laat zien dat de urgentie in de sector wordt gezien.
In mijn stand van zaken brief dierenwelzijn dit voorjaar zal ik deze initiatieven uitgebreider toelichten.
Bent u bereid om nu de regie te pakken om de kalversterfte fors terug te dringen en op korte termijn met een actieplan vanuit het ministerie te komen? Zo nee, waarom niet?
Ik maak me zeker zorgen over de cijfers en ik blijf daarom in gesprek met de sector om de sterfte naar beneden te brengen. Daarnaast wil ik de sector ruimte geven om de al ingezette maatregelen verder door te voeren. In de gesprekken die ik voer met betrekking tot de opgaven voor de verduurzaming van de melkveehouderij, wil ik samen met de sector concrete doelstellingen vastleggen als het gaat om de zorg voor jonge kalveren en afspreken wat er aanvullend nodig is om deze doelstelling ook te realiseren. Hierover wordt u deze zomer nader geïnformeerd.
Kunt u toelichten welke extra stappen u gaat nemen om de sterfte van kalfjes op de genoemde 1200 boerderijen op korte termijn permanent omlaag te brengen?
Zie antwoord vraag 6.
Veroordelingen van activisten in de Rif |
|
Lilianne Ploumen (PvdA), Sadet Karabulut |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
![]() |
Bent u ermee bekend dat de eerder opgelegde lange gevangenisstraffen tegen activisten in de Rif in Marokko, waaronder tegen protestleider Zafzafi, in stand worden gehouden en herinnert u zich uw reactie vorig jaar toen de straffen voor het eerst uitgesproken werden?1
Ik ben bekend met de uitspraken in hoger beroep die geen wijziging bevatten van de opgelegde gevangenisstraffen. Medewerkers van de Nederlandse ambassade hebben op mijn verzoek de rechtszaak bijgewoond. In de brief aan uw Kamer van 5 september 2018 (Kamerstuk 32 735, nr. 208) gaf het kabinet een uitgebreid oordeel over deze kwestie.
Deelt u de analyse van mensenrechtenorganisaties dat de rechtsgang niet eerlijk was en veel te hoge straffen zijn opgelegd, en dat in feite politieke processen zijn gevoerd tegen onschuldige mensen? Zo nee, waarom niet?
Graag verwijs ik naar mijn brief van 5 september jl. inzake de veroordelingen van de Rif activisten, waarin het Kabinet is ingegaan op de rechtsgang en behandeling van gevangenen. Er is nog cassatie mogelijk. Het is nog te vroeg om een definitief oordeel te geven over de gehele procesgang.
Bent u nu wel bereid contact op te nemen met uw collega’s in Marokko om deze gang van zaken te veroordelen en op te roepen tot vrijlating van politieke gevangenen? Zo nee, waartoe bent u dan wel bereid?
Tijdens mijn bezoek aan Marokko in april 2018 heb ik reeds gesproken met zowel Minister van Buitenlandse Zaken Bourita als regeringsleider Othmani over de situatie in de Rif. Ook hoogambtelijk wordt deze kwestie aangekaart. De Marokkaanse autoriteiten zijn voldoende op de hoogte van de eerdere Nederlandse reactie op de vonnissen van afgelopen juni 2018 (referte ook ons kamerdebat, Kamerstuk 34 775 V, nr. 87).
Bent u bereid de Marokkaanse ambassadeur te ontbieden om te pleiten voor vrijlating van de politieke gevangenen?
Ik vind het niet opportuun om de Marokkaanse ambassadeur over deze kwestie te ontbieden aangezien de Marokkaanse autoriteiten zeer goed bekend zijn met de eerdere Nederlandse reactie van juni jl. (Kamerstuk 34 775 V, nr. 87) en september (Kamerstuk 32 735, nr. 208).
De mogelijke verhuizing van interceptieschotels uit Burum |
|
Kathalijne Buitenweg (GL), Isabelle Diks (GL) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66), Ank Bijleveld (minister defensie) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Kabinet botst met MIVD»?1
Ja.
Klopt het dat er bij het kabinet ergernis bestaat over het uitblijven van een voorstel vanuit de veiligheidsdiensten voor het verhuizen van de interceptieschotels in Burum in verband met de uitrol van het 5G-netwerk?
Nee.
In welke mate heeft u overleg gevoerd met de veiligheidsdiensten over het belang van het verrichten van interceptie-operaties op het eigen soevereine grondgebied? Heeft u dit belang meegewogen in het besluit om de diensten op te dragen een voorstel te maken voor het verhuizen van de schotels?
In de brief die de Staatssecretaris van Economische Zaken en Klimaat (EZK) uw Kamer op 24 december jl. mede namens de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (BZK) en mij heeft toegestuurd (Kamerstuk 24 095, nr. 459), hebben wij op basis van het TNO-rapport geconcludeerd dat co-existentie van satellietinterceptie in Burum en 5G niet mogelijk is zonder de uitrol van 5G of van satellietinterceptie ernstig te hinderen.
De verwachtingen van de volgende generatie mobiele communicatie (5G) zijn groot. Tegelijkertijd levert de interceptie van satellietcommunicatie een onmisbare bron van informatie op die van belang is voor de nationale veiligheid en de ondersteuning van de krijgsmacht. Het kabinet zoekt daarom naar een oplossing die recht doet aan enerzijds het economische en maatschappelijke belang van de invoering van 5G in Nederland en anderzijds het belang van de nationale veiligheid en de ondersteuning van de krijgsmacht.
Alle inzet is er op gericht om tijdig, dat wil zeggen vóór september 2022, een alternatief voor de satellietinterceptie te realiseren. Er is vertrouwen dat dat gaat slagen. Mocht dit alternatief niet tijdig gerealiseerd zijn, dan kan het noodzakelijk zijn om voor een korte periode overbruggingsmaatregelen te treffen. Voorafgaand aan de consultatie van de veilingregeling van de Multibandveiling van de 700, 1400 en 2100 MHz-banden zal duidelijkheid worden gegeven over het alternatief voor het satellietgrondstation in Burum. Naar de huidige stand van zaken lijkt een oplossing in het kader van internationale samenwerking voor het deel van de activiteiten dat als gevolg van de uitrol van 5G niet langer vanuit Burum zou kunnen worden uitgevoerd, haalbaar. Vanzelfsprekend zijn de Wiv 2017 en de bijbehorende waarborgen ook van toepassing op deze samenwerking. Ik kan vanwege de in dit verband vereiste vertrouwelijkheid verder geen uitspraken doen over de precieze invulling van deze internationale samenwerking. De Kamer zal nader worden geïnformeerd op de daartoe geëigende wijze.
Wanneer verwacht u een voorstel over de verhuizing van de interceptieschotels aan de Kamer voor te leggen?
Zie antwoord vraag 3.
Stelt u de Kamer in staat om mee te beslissen over het definitieve besluit tot verhuizing van de schotels? Zo ja, op welke wijze? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u voornemens een grondige analyse uit te voeren om, behalve de economische gevolgen, ook risico’s voor de nationale veiligheid, de geopolitieke en de juridische implicaties rond het verplaatsen van de interceptieschotels naar het buitenland in kaart te brengen? Zo ja, wanneer ontvangt de Kamer de uitkomsten van deze analyse? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Het verkopen van bespaarde CO2 rechten door autofabrikant Tesla aan Fiat-Chrysler |
|
Erik Ziengs (VVD), Helma Lodders (VVD), Pieter Omtzigt (CDA) |
|
Stientje van Veldhoven (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (D66), Menno Snel (staatssecretaris financiën) (D66) |
|
![]() ![]() |
Bent u bekend met het artikel «Vervuilend Fiat-Chrysler drukt de uitstoot door schijnconstructie met Tesla»?1
Ja.
Klopt het bericht dat Fiat Chrysler Automobiles (FCA) honderden miljoenen euro’s aan Tesla betaalt om te ontkomen aan boetes van de Europese Unie (EU)? Zo ja, sinds wanneer bent u hiervan op de hoogte?
De Europese regelgeving2 staat al sinds 2007 toe dat fabrikanten die beter presteren dan de gemiddelde EU-norm deze overprestatie mogen verkopen aan fabrikanten die achterlopen en nog niet voldoen aan het Europees gemiddelde, mits onder de streep alle in de EU verkochte voertuigen gemiddeld niet meer uitstoten dan de toegestane norm. Het kabinet is niet op de hoogte van het exacte bedrag dat tussen bepaalde fabrikanten hiermee is gemoeid.
Wat vindt u van deze schijnconstructies?
In de relevante Europese regelgeving is deze mogelijkheid sinds 2007 verankerd. De achterliggende gedachte is dat innovatieve fabrikanten die vooroplopen met zuinige auto’s of alternatieve aandrijflijnen de beschikking krijgen over financiële middelen die afkomstig zijn van fabrikanten die innovatie uitstellen. Dit is een werkzame prikkel voor verdere verduurzaming. In alle gevallen wordt de gemiddelde afgesproken norm in de EU gehaald. Het kabinet ziet het liefst dat alle fabrikanten op eigen kracht toewerken naar emissievrije voertuigen en dat de norm afzonderlijk gehaald wordt.
Wat vindt u van de situatie dat de EU dit soort afspraken toestaat?
Zie antwoord vraag 3.
Klopt het dat er vanaf volgend jaar nieuwe regels gaan gelden waarbij de gemiddelde uitstoot van alle auto’s die een fabrikant in de EU wil verkopen niet meer dan 95 gram CO2 per kilometer mag zijn? Kunt u aangeven of bij deze nieuwe regels deze schijnconstructie nog steeds kan werken? Zo ja, wat vindt u hiervan en wat heeft u gedaan om deze schijnconstructie te voorkomen? Zo nee, kunt u aangeven waaruit blijkt dat deze schijnconstructies niet meer toegestaan zijn?
In 2020 moet 95% van alle nieuw verkochte personenauto’s voldoen aan de gemiddelde CO2-uitstoot per voertuig van 95 gram per kilometer. Een jaar later, in 2021, geldt deze norm voor 100% van alle personenvoertuigen. Deze norm is een gemiddelde. Elke fabrikant heeft een eigen norm. Sommige fabrikanten hebben dus een norm die een paar gram lager ligt en anderen hebben een norm die een paar gram hoger ligt. Dit heeft te maken met de massa van personenvoertuigen en de diversiteit in de modellenportefeuille van de verschillende fabrikanten. De genoemde constructie, pooling genaamd, is ook in 2020 en de daaropvolgende jaren geoorloofd. Fabrikanten mogen dus een pool vormen waarbij de gemiddelde uitstoot de norm niet mag overschrijden. Binnen de pool mogen sommige modellen meer uitstoten, mits dit gecompenseerd wordt door modellen die minder uitstoten. Het kabinet ziet het liefst dat alle fabrikanten op eigen kracht toewerken naar emissievrije voertuigen en dat de norm afzonderlijk gehaald wordt.
Hoe lang zijn deze schijnconstructies gaande? Zijn er meer voorbeelden van andere fabrikanten?
Sinds het begin van deze wetgeving in 2007 is pooling toegestaan. Er zijn in het verleden meer voorbeelden geweest van andere fabrikanten. Bekend zijn pools binnen de eigen merken van een fabrikant (Volkswagen groep, waaronder Volkswagen, Audi, Seat, Skoda en Porsche). Tussen concurrerende fabrikanten, zoals in dit recente geval, komt pooling niet vaak voor. Er moet dan immers
worden betaald aan een concurrerend bedrijf. Dit overwegen fabrikanten als laatste maatregel om de nog hogere boetes te voorkomen.
Klopt het dat als Nederland erin slaagt om de gemiddelde uitstoot van auto’s onder de 95 gram CO2 per kilometer (of een andere limiet die door de EU wordt vastgesteld), te duwen via beleid, de autofabrikanten die zuinige auto’s verkopen, de extra besparing kunnen verkopen aan andere fabrikanten (landen) die daar niet in slagen, zodat er in de hele EU niets extra’s bespaard wordt door het waterbedeffect?
Deze verordening betreft een gemiddelde EU-norm per autofabrikant. Dat houdt in dat de uitstoot van alle nieuwverkopen van een specifieke fabrikant in bepaalde landen lager kan zijn dan in andere landen. Het verkopen van veel elektrische of zeer zuinige auto’s in bijvoorbeeld Nederland stelt de fabrikanten theoretisch in staat om minder zuinige voertuigen in andere EU-landen te verkopen, maar deze ruimte wordt in de toekomst wel steeds kleiner omdat de EU-norm dusdanig is aangescherpt dat fabrikanten gedwongen zijn om in de gehele EU veel elektrische voertuigen te verkopen om aan de norm te kunnen voldoen. Veel fabrikanten hebben immers al grote moeite om de bestaande norm te halen met conventionele benzine- en dieselauto’s. Daar komt bij dat de Nederlandse markt te klein is in vergelijking met de Europese om hier dusdanig veel voordeel uit te halen dat de EU-norm wordt gehaald. In 2025 moet de gemiddelde uitstoot met 15% dalen in vergelijking met 2021. In 2030 moet de gemiddelde CO2-uitstoot zelfs 37,5% lager zijn ten opzichte van 2021. Zonder grootschalige verkoop van plug-in hybride auto’s en volledig elektrische auto’s in de hele EU gaan fabrikanten die normen niet meer halen. Daarnaast geldt nog de verplichting van lidstaten om de uitstoot op hun grondgebied te verlagen. Zie hiervoor ook het antwoord op vraag 8.
Hoe groot is het effect van het stimuleren van elektrisch rijden in het Klimaatakkoord (in bespaarde tonnen CO2) in de EU (en dus niet alleen in Nederland) nadat rekening gehouden is met het waterbedeffect in de EU?
De Europese verordening inzake CO2-normen voor personenauto’s en bestelwagens, waarin normen tot en met 2030 zijn vastgelegd, levert in de Nederlandse context een besparing op van ca. 1,9 Mton. Deze besparing is al ingecalculeerd in de nationale energieverkenningen van 2017 en draagt dus zodoende niet additioneel bij aan de doelen van het Klimaatakkoord. Het additionele emissiereductie-effect van de maatregelen ter stimulering van elektrisch rijden, zoals voorgesteld in het Ontwerp Klimaatakkoord, zijn door het Planbureau voor de Leefomgeving geraamd op 2,4 Mton.
PBL heeft in de doorrekening van het klimaatakkoord aangegeven dat Europese normen in theorie een waterbedeffect kunnen veroorzaken. Het effect vanuit Nederland is daarbij klein, gezien de omvang van ons marktaandeel in Europa. Nederland heeft een aandeel van net geen 3% op het totale EU-wagenpark.
Het kabinet (en andere partijen aan de mobiliteitstafel) zetten zich onverminderd in voor stringentere EU-normen. Echter, zolang Europese normering op zich zelf niet genoeg effect heeft om de kabinetsdoelen van 2030 te halen, blijft nationaal stimuleren nodig en effectief. Bovendien is het nationaal effect van het stimuleren van elektrische rijden breder dan alleen CO2-effect. Ook luchtkwaliteit en geluidsoverlast verbeteren.
PBL heeft berekend dat er voor het mobiliteitspakket geen sprake is van nationale kosten, maar nationale baten. Deze nationale opbrengsten vloeien vooral voort uit lagere brandstof- en onderhoudskosten voor eigenaren van elektrische voertuigen.
In de EU is afgesproken om voor 2030 het klimaatdoel van ten minste 40% te halen. Dat wordt via het emissiehandelssysteem (ETS) en het niet-ETS deel geïmplementeerd. Alle landen van de EU zijn verplicht om hun nationale 2030 niet-ETS (Effort-sharing) doel, die de sectoren mobiliteit, gebouwde omgeving, landbouw en overige broeikasgassen omvat, te halen. Nederland zet zich om de klimaatdoelen in de EU aan te scherpen en zet daarbij met gelijkgezinde landen in om voor 2050 klimaatneutraliteit te realiseren en het doel voor 2030 van ten minste 40% op te hogen naar 55%.
Wilt u deze vragen voor de hoorzitting over elektrisch rijden en het CARbonTAX-model op 16 april 2019 en een voor een beantwoorden?
Ja. We hebben de vragen op 16 april beantwoord. Helaas lukte het door de afstemming niet dit voor de start van de hoorzitting aan uw Kamer te doen toekomen.
Het bericht dat in Brunei nieuwe shariawetten zijn ingevoerd |
|
Joost Sneller (D66), Sjoerd Sjoerdsma (D66) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Sultan Brunei wijkt niet voor kritiek op nieuwe shariawetten»?1
Ja.
Deelt u de mening dat het schandalig is dat in Brunei LHBTI-liefde wordt beschouwd als een misdaad?
Het kabinet heeft met veel zorg kennis genomen van het besluit van Brunei om fase 2 en 3 van de Syariah Penal Code in te voeren. De nieuwe strafwetgeving heeft een nadelige invloed op een aantal kwetsbare groepen in Brunei, waaronder LHBTI’s, vrouwen en kinderen. In een publiek statement heb ik mij uitgesproken tegen de invoering van de inhumane straffen en Brunei opgeroepen de invoering van de straffen tegen te houden. Op 5 mei jl. gaf de sultan van Brunei in een speech aan dat het de facto moratorium op de doodstraf, dat geldt voor de common law, tevens zal gelden voor de syariah. Daarbij gaf hij ook aan dat het land het VN-Verdrag tegen foltering en andere wrede, onmenselijke en onterende behandeling of bestraffing (UNCAT) zal ratificeren.
Gelijke rechten van LHBTI’s is een prioriteit in het Nederlandse mensenrechtenbeleid. Nederland zet zich in internationale fora en in bilaterale relaties stelselmatig in voor de bescherming en bevordering van gelijke rechten van LHBTI’s. Belangrijk onderdeel daarvan, naast de bevordering van sociale acceptatie en het tegengaan van discriminatie, is de afschaffing van de strafbaarstelling van homoseksualiteit.
Na de invoering van fase 1 van de wetgeving in 2014 en de negatieve reacties van de internationale gemeenschap die daarop volgden, heeft Brunei de invoering van fase 2 en 3 uitgesteld, maar nooit afgezien van invoering. Wel lijkt Brunei er thans voor gekozen te hebben minder ruchtbaarheid te geven aan de invoering van fases 2 en 3.
Bent u het eens dat het barbaars is dat in Brunei is besloten de doodstraf per steniging in te voeren voor seks tussen mensen van hetzelfde geslacht? Hoe duidt u deze beslissing van de regering in Brunei?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u het eens dat het belangrijk is dat Nederland opkomt voor LHBTI-rechten wereldwijd?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid de ambassadeur van Brunei om uitleg te vragen over deze nieuw ingetreden wetgeving? Zo nee, waarom niet?
Graag verwijs ik u naar de beantwoording van de schriftelijke vragen gesteld door de leden Özütok, Van Ojik en Diks (GroenLinks) over het bericht dat Brunei extreme straffen invoert, onder meer de doodstraf voor homoseksuele handelingen, met het kenmerk: 2019Z06852. In die antwoorden deed ik verslag van de diplomatieke inspanningen van Nederland (aanspreken ambassadeur, met succes aandringen op een EU-verklaring, aankaarten in de Raad Buitenlandse Zaken, aan de orde stellen in de mensenrechtenraad).
Klopt het dat Prinses Beatrix (destijds Koningin Beatrix) de sultan van Brunei, Hassanal Bolkiah, de onderscheiding Ridder Grootkruis in de Orde van de Nederlandse Leeuw heeft verleend?
Ja.
Bent u het eens dat het onwenselijk is dat een persoon die verantwoordelijk is voor het invoeren van dergelijke wetgeving een dergelijke onderscheiding heeft?
Ik ben het met u eens dat het onwenselijk is als er controverse bestaat rondom een onderscheiding. Een dergelijke onderscheiding die is gegeven naar aanleiding van het staatsbezoek in 2013 uit naam van de Nederlandse regering heeft een verbindend karakter tussen twee staten en samenlevingen. De uitwisseling van onderscheidingen bij staatsbezoeken dient om de goede relatie tussen beide landen op dat moment verder te bekrachtigen. Voor dergelijke onderscheidingen is wederkerigheid een belangrijk uitgangspunt.
Bent u bereid te onderzoeken of deze onderscheiding kan worden ingetrokken? Zo nee, waarom niet?
Volgens de wetgeving kan een onderscheiding alleen worden ingetrokken als de gedecoreerde persoon veroordeeld is tot een onherroepelijke gevangenisstraf van minimaal één jaar. Dit is geregeld in artikel 12, lid 2 van de Wet instelling van de Orde van de Nederlandse Leeuw.
Indien het niet mogelijk is om deze onderscheiding in te trekken, bent u dan bereid de regels omtrent onderscheidingen zodanig aan te scherpen dat deze kunnen worden ingetrokken indien de ontvanger het internationaal recht schendt?
Onderscheidingen die tijdens staatsbezoeken uit hoofde van de Nederlandse regering worden verleend, zijn een diplomatiek instrument om de relaties tussen twee staten en samenlevingen te markeren. Staatsbezoeken bieden de mogelijkheid om de relatie in den brede, waaronder ook de kritischere vraagstukken (zoals bijvoorbeeld op het terrein van mensenrechten en internationaal recht) aan de orde te stellen.
Ik ben van mening dat het verruimen van intrekkingsgronden van onderscheidingen niet zal bijdragen aan een betere inhoudelijke discussie met het betrokken land over het respecteren van het internationaal recht.
Het artikel ‘Tweede ondernemer zwicht na dreigbrief van windmolenactivisten: 'U krijgt 48 uur'’ |
|
Matthijs Sienot (D66), Maarten Groothuizen (D66) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA), Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Tweede ondernemer zwicht na dreigbrief van windmolenactivisten: «U krijgt 48 uur»»?1
Ja.
Deelt u, gelet op het feit dat dit het tweede geval in korte tijd is, de mening dat ondernemers in vrijheid en veiligheid dienen te kunnen ondernemen en zeker op dit belangrijke onderwerp als klimaatbeleid?
Ja, deze mening deel ik. Iedere vorm van bedreiging, intimidatie is niet acceptabel.
Welke signalen ontvangt u rondom agressie en intimidatie bij windenergiegebieden en verwacht u herhaling?
Zoals eerder aangegeven in de beantwoording van Kamervragen2, worden delicten die worden gepleegd in relatie tot windmolens door de politie niet geregistreerd onder een aparte code. Ik kan uw Kamer daarom geen overzicht van meldingen geven. Bij de plannen voor deze windmolens is sprake van lokale weerstand, waarbij burgers hebben geprotesteerd en gebruik hebben gemaakt van de wettelijke mogelijkheden voor inspraak en beroep. Een zeer klein deel houdt zich bezig met acties waarbij de wet wordt overtreden, zoals het bedreigen van ondernemers en bestuurders. Voorbeelden van deze extremistische acties staan beschreven in het dreigingsbeeld terrorisme Nederland nr. 48.3 In dit beeld is ook opgenomen dat het protest tegen windmolens met name in gemeenten in de provincies Drenthe en Groningen buitenwettelijke vormen aanneemt. Op diverse niveaus zijn er contacten tussen het Rijk en deze twee provincies over deze gebeurtenissen.
Wat doet u om dergelijke dreigementen tegen te gaan en weerstand niet te laten escaleren naar dreiging en intimidatie?
Zoals ik eerder al aangaf in antwoord op Kamervragen van de leden Yesilgöz-Zegerius en Laan-Geselschap van 20 september 20184, zijn personen en organisaties bij elke dreiging primair zelf verantwoordelijk voor hun veiligheid. Als dreiging en risico hiertoe aanleiding geven worden aanvullende beveiligingsmaatregelen genomen door het lokale gezag. Hierbij is de inschatting van de dreiging en het risico leidend voor het vaststellen van het beoogde weerstandsniveau en de bijbehorende beveiligingsmaatregelen.
Ik roep ondernemers die worden bedreigd op om aangifte te doen zodat politie en justitie onderzoek kunnen doen en zodat we tegen dit soort dreigementen kunnen optreden.
Wat doet u om ondernemers te beschermen tegen doelgerichte intimidatie?
Zie antwoord vraag 4.
Welke gevolgen verwacht u dat dreigingen zoals deze hebben voor de ontwikkeling van duurzame energieprojecten in Nederland?
Iedereen heeft de mogelijkheid om bezwaar te maken en actie te voeren tegen windmolens. Dit mag echter niet zover gaan dat er strafbare feiten worden gepleegd. Iedere vorm van bedreiging, intimidatie en vernieling is onacceptabel. Het is aan de politie en het Openbaar Ministerie om deze zaken te onderzoeken. Ik wil daarom geen uitspraken doen over eventuele gevolgen voor de ontwikkeling van duurzame energieprojecten in Nederland. Zie verder ook mijn antwoord op vraag 7.
Wat doet u om het draagvlak onder bewoners voor hernieuwbare energieprojecten te vergroten?
De lokale weerstand tegen de twee windparken in het Noorden van het land laat zien dat het van groot belang is om de omgeving goed te betrekken bij het ontwikkelen van wind- of zonneparken. In het kader van het ontwerpKlimaatakkoord is afgesproken dat er Regionale Energiestrategieën opgesteld worden door de regio’s. Met behulp van Regionale Energiestrategieën staan gemeenten en provincies thans aan de lat voor het maken van ruimtelijke afwegingen en de bijbehorende ruimtelijke inpassing. Dit doet men met nauwe betrokkenheid van maatschappelijke organisaties, burgers en andere stakeholders.
Het is van belang dat de lusten en lasten van energieprojecten evenwichtig gespreid worden. Dit kan bijvoorbeeld door burgers en bedrijven de mogelijkheid te geven mede-eigenaar te worden van een wind- of zonnepark. In het ontwerpKlimaatakkoord is in dit verband het streven opgenomen om in de komende jaren te komen tot 50% eigendom van de productie van wind- of zonneparken van de lokale omgeving (burgers en bedrijven).
Het bericht ‘Een woonwijk tussen dijk en rivier? ‘Dan kun je net zo goed op ijs bouwen’ |
|
Suzanne Kröger (GL) |
|
Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Een woonwijk tussen dijk en rivier? «Dan kun je net zo goed op ijs bouwen»» van EenVandaag?1
Ja.
Heeft Professor Vellinga niet ook gelijk – in aanvulling op uw reactie in het wetgevingsoverleg Water op 26 november 2018, waarin u aangaf dat het plan voor de buitendijkse woningen binnen alle veiligheidsnormen valt – als hij stelt dat de veiligheidsnormen voor buitendijkse woningen niet meer aan de eisen van deze tijd voldoen?
Het Rijk is verantwoordelijk voor de kaders voor buitendijkse ontwikkelingen in het rivierbed. Zoals ik in mijn brief naar aanleiding van het WGO Water (Kamerstuk 35 000 J, nr. 30) heb gemeld worden initiatieven die in het rivierbed worden uitgevoerd getoetst aan de Beleidsregels grote rivieren (Bgr) en moeten zij voldoen aan titel 2.4 Grote rivieren van het Barro. Doelen zijn het waarborgen van de afvoer- en bergingscapaciteit van de rivieren en het vrijhouden van buitendijkse ruimte voor toekomstige rivierverruimende maatregelen. Het initiatief in de uiterwaarden bij Arnhem voldoet aan de gestelde kaders en levert per saldo meer ruimte voor de rivier op.
Voor activiteiten en bebouwing (zoals woningen) in buitendijks gebied gelden geen wettelijke veiligheidsnormen voor bescherming tegen hoogwater. De gemeente is verantwoordelijk voor de beoordeling van de veiligheidssituatie in buitendijks gebied, de noodzaak van eventuele aanvullende maatregelen om onevenredige schade te voorkomen en draagt zorg voor een situatie die voldoende veilig is voor de toekomstige bewoners. De gemeente is tevens verantwoordelijk voor afstemming met de veiligheidsregio over evacuatieroutes. Bewoners en gebruikers van buitendijkse gebieden zijn zelf verantwoordelijk voor het treffen van maatregelen om de gevolgen van overstromingen te beperken en dragen zelf risico voor waterschade.
Bent u het eens met Professor Vellinga en de Deltacommissaris als zij stellen dat de norm voor de Rijn naar 22.000 kuub per seconde moet? Is dat niet iets wat in ieder geval onderzocht zou moeten onderzoeken, voordat bouwen in of aan de uiterwaarden kan worden toegestaan? Wat zou een dergelijke hoeveelheid water doen met de reeds bestaande bebouwing en gebieden die nu nog als veilig gelden?
Nee. Bij de nieuwe waterveiligheidsnormen wordt, in lijn met het advies van de Deltacommissaris, uitgegaan van een maximale afvoer van de Rijn van 18.000m3/s bij Lobith, waarbij rekening wordt gehouden met klimaatverandering. Dit is gebaseerd op diverse studies naar de (maximale) afvoer en eerder gedeeld met uw Kamer (Kamerstuk 31 710, nr. 44). De maximale afvoer is in 2016 bevestigd door het Expertise Netwerk Waterveiligheid (ENW) en recente berekeningen door Deltares.
Alle primaire keringen die het binnendijkse gebied beschermen worden beoordeeld en ontworpen met de laatste inzichten over de afvoer van de Rijn. Voor buitendijks gebied verwijs ik naar het antwoord op vraag 2.
Zijn de gevolgen van de buitendijkse veranderingen bij Arnhem ook onderzocht op de effecten boven- en benedenstrooms en op andere wateren die met de Rijn in verbinding staan? Wie is verantwoordelijk voor het geheel, boven- en benedenstrooms en de gevolgen van de verschillende plannen?
Het Rijk is verantwoordelijk voor het waarborgen van de afvoer- en bergingscapaciteit van de rivieren. De gevolgen van de buitendijkse ontwikkeling op de waterstand bij een extreme afvoer (en daarmee de waterveiligheid) zijn in beeld gebracht door de initiatiefnemer en beoordeeld door Rijkswaterstaat. De conclusie van de beoordeling is dat het plan tot netto circa 10 cm waterstandsverlaging leidt, met doorwerking in de bovenstroomse richting tot op het Pannerdensch kanaal. Er zijn geen effecten op de waterstand benedenstrooms van het plangebied en in andere riviertakken die met de (Neder)-Rijn in verbinding staan.
Is het bouwplan van Arnhem meegenomen in de verplichtte klimaatstresstest van de gemeente?
Nee, dat is niet gebeurd. Arnhem heeft de stresstest al enige tijd geleden uitgevoerd (tussen 2010 en 2015). In die stresstest is het bouwplan Stadsblokken-Meinerswijk niet meegenomen, omdat het buitendijks ligt. Alleen binnendijkse gebieden zijn meegenomen in de stresstest.
Het project heeft wel een uitgebreide watertoets doorlopen in samenwerking met, en getoetst door alle waterpartijen; Waterschap Rivierenland, de Veiligheidsregio en Rijkswaterstaat.
Het oordeel van de VN dat mensenrechten worden aangetast door beleggers |
|
Sandra Beckerman |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
Wat is uw reactie op het oordeel van de Verenigde Naties dat mensenrechten worden aangetast door beleggers vanwege de manier waarop zij huizen opkopen en bewoners behandelen? Welke consequenties verbindt u aan dit belangrijke oordeel?1
Het hebben van een dak boven je hoofd is een belangrijk recht en mede daarom stevig verankerd in onze Grondwet. De Verenigde Naties heeft het bedrijf Blackstone, de regeringen van de Verenigde Staten, Zweden, Spanje, Denemarken en Tsjechië per brief benaderd over hun zorgen over de positie van huurders in die landen. De VN vraagt daarbij aandacht voor onmiddellijke gedwongen huisuitzettingen van huurders bij late betalingen van huren, betalingen van servicekosten voor oneigenlijke doeleinden zoals de behandeling van een bezwaar van een huurder door de verhuurder, excessieve huurverhogingen voor zittende huurders en huisuitzettingen van huurders vanwege bestemmingswijzigingen van wooncomplexen. De VN ziet deze praktijken als voorbeelden van mensenrechtenschendingen in de huurwoningmarkten. Het is goed dat de VN internationaal pleit voor betere bescherming van de positie van huurders. De praktijken die de VN benoemt zijn voorbeelden die in Nederland niet zomaar kunnen vanwege onze goede huurbescherming. Met de stevige Nederlandse huurbescherming en mijn aanpak van excessief verhuurgedrag wil ik voorkomen dat de praktijken, zoals die door de VN zijn benoemd, ook in de toekomst geen voet aan de grond kunnen krijgen in Nederland.
Wat is uw (morele) oordeel over het feit dat de Amerikaanse investeerder Blackstone voor zeker 200 mln. euro aan huurpanden wil opkopen van particuliere beleggers in Amsterdam en Rotterdam?2
Er zijn berichten dat de Amerikaanse investeerder Blackstone voor 200 miljoen euro panden heeft gekocht van particuliere verhuurders in de steden Rotterdam en Amsterdam om zelf te verhuren3. Er is nog weinig bekend over deze specifieke casus. Blackstone zou op de vastgoedmarkt vanuit twee takken opereren, een tak die op kortere termijn hoog rendement verwacht en bereid is daarvoor risico’s te nemen, en een tak die langjarige investeringen doet. Volgens het FD4 investeert Blackstone in Nederland met kapitaal van institutionele beleggers, zoals pensioenfondsen, en willen zij een langjarige, duurzame verbinding aangaan met de Nederlandse woningmarkt. Het behalen van rendement is op zichzelf geen verkeerd verschijnsel in een normale markt. Een stabiel beleggingsklimaat is ook nodig voor de beschikbaarheid van voldoende kapitaal om woningen te kunnen bouwen. Wel is het belangrijk dat dit niet ten koste gaat van de betaalbaarheid en kwaliteit van huurwoningen, en dat de bescherming van de rechtpositie van huurders gewaarborgd blijft. Huurbescherming en goed verhuurgedrag zijn voor mij belangrijke prioriteiten, ik zet mij in om dat in stand te houden en stevig te verankeren voor de toekomst.
In welke Nederlandse gemeenten gaat Blackstone huurhuizen opkopen of heeft dit al gedaan, en zijn hier sociale huurwoningen bij?
Volgens het FD5 heeft Blackstone 240 woningen gekocht in Amsterdam en 200 woningen in Rotterdam. Daarnaast zijn 70 commerciële vastgoedlocaties, zoals winkels, gekocht. Hier zitten geen woningen van woningcorporaties tussen, dat is bevestigd door de Autoriteit woningcorporaties.
Is het waar dat de investeerder zich vooral richt op «ondergewaardeerde huizen», wat volgens de VN betekent dat die nu nog betaalbaar zijn voor de bewoners? Hoe verhoudt deze werkwijze zich tot de problemen die Blackstone elders al veroorzaakt heeft?
Volgens het FD6 wil Blackstone de gekochte huurpanden effectiever gaan verhuren, door bijvoorbeeld leegstaande kelders en zolders in appartementen te veranderen. Samen met de aanpak van achterstallig onderhoud moet dat circa 50 extra appartementen opleveren. Ook wil Blackstone de appartementen verduurzamen.
De VN geeft aan dat Blackstone in andere landen ondergewaardeerde woningen koopt, deze opknapt om vervolgens een veelvoud van de oorspronkelijke huur te vragen. Als huurders dit niet kunnen betalen volgt huisuitzetting. Anders dan de berichtgeving in het FD heb ik verder geen zicht op de specifieke casus en wat Blackstone van plan zou zijn met de woningen in Nederland. Zoals eerder aangegeven worden de praktijken zoals door de VN benoemd in Nederland bestreden dankzij onze goede huurbescherming. Ook beleggers moeten bijdragen aan een betaalbaar, toegankelijk en leefbaar woonmilieu. In de nieuwbouw en bestaande bouw. Ongeacht of het kapitaal van de belegger uit het binnenland of het buitenland komt.
Een (nieuwe) verhuurder kan niet zomaar de huur van een zittende huurder verhogen, ook niet bij een geliberaliseerd contract in de vrije huursector. Ook hoeft een zittende huurder niet te accepteren dat woningverbeteringen worden aangebracht. Een verhuurder moet voor complexgewijze renovaties toestemming krijgen van 70 procent van de huurders, en voor individuele renovaties van alle huurders. Huurverhogingen zijn mogelijk op twee manieren: via een (indexerings)clausule in het huurcontract of via een aanbod van een nieuw huurcontract. Als er in het huurcontract een (indexerings)clausule is opgenomen, dan is de jaarlijkse huurverhoging al aan het begin van de huur overeengekomen. In het huurcontract staat dan vermeld voor welk percentage of welk inflatiepercentage is gekozen. De huurder kan bezwaar maken bij de verhuurder als deze een ander (hoger) percentage gebruikt dan in het huurcontract is vermeld. De verhuurder komt dan namelijk het contract niet na. Als er geen (indexerings)clausule in het huurcontract staat, dan kan de verhuurder alleen de huur verhogen door een nieuw huurcontract aan te bieden met een hogere huurprijs. Als de huurder hier niet mee instemt, dan zal uiteindelijk de rechter moeten beoordelen of het aanbod voor een nieuw huurcontract redelijk is geweest. De huurbescherming is goed geregeld in Nederland, een huurder kan niet zomaar uit een woning worden gezet.
Is het terecht dat (buitenlandse) investeerders rekenen op nog meer prijsstijgingen? In hoeverre vindt u dit rechtvaardig ten opzichte van huurders, starters en potentiële huiseigenaren die hun huurprijzen onbetaalbaar zien worden en/of niet in staat zijn een koophuis te bemachtigen?
Onlangs zijn er diverse berichten gewijd aan het mogelijk afkoelen van de woningmarkt. De NVM geeft aan dat prijzen van woningen nog steeds stijgen, maar minder hard dan eerder het geval was7. De Nederlandsche Bank schat in dat de prijzen van bestaande koopwoningen in 2018 met 9,0% gestegen zijn, in 2019 met 5,5% zullen stijgen en in 2020 met 2,8%8.
Diverse groepen hebben moeite om een passende woning te vinden, vooral in de grote stad. Op landelijk niveau is de positie van starters niet verslechterd ten opzichte van de jaren voor de crisis. Ook blijven starters de grootste groep kopers in de vier grote steden, al nemen de activiteiten van beleggers daar gestaag toe en die van koopstarters het laatste jaar juist af. Lokaal kan mogelijk sprake zijn van verdringing. Ik volg de toegankelijkheid voor deze groep, en ook andere groepen, daarom nauw. Naast mogelijke verdringing zie ik dat door een toenemende krapte het aantal beschikbare betaalbare woningen voor groepen als starters lokaal sterk afneemt.
Woningen moeten beschikbaar blijven om in te wonen, of dat nu huur is of koop. Door passende en betaalbare woningen bij te bouwen zullen groepen als starters langjarig worden geholpen. Daarvoor zijn investeringen nodig, ook van beleggers. Beleggers moeten daarom nog steeds een marktconform rendement kunnen halen. Ik zet mij ervoor in om de excessieve rendementen die leiden tot woekerhuren tegen te gaan. Om dit te bereiken werk ik een mogelijke «noodknop» uit. De «noodknop» kan het voor gemeenten lokaal mogelijk maken om de aanvangshuurprijs in de vrije sector te maximeren op basis van een percentage van de WOZ-waarde. Ik ben mij ervan bewust dat deze maatregel ingrijpend is, zelfs met het stellen van wettelijke kaders. Daarom is het belangrijk om deze optie zorgvuldig verder uit werken. Dit doe ik door middel van twee onderzoeken die voor de zomer gereed zijn. Ook heb ik een onderzoek uitgezet naar de vraag of sprake is van een prijseffect op woningen door particuliere beleggers in stedelijke gebieden. Een mogelijk prijsopdrijvend effect kan een aanwijzing zijn voor de verdringing van starters van de woningmarkt.
Welke andere plannen hebben Blackstone, of andere (internationale) beleggers, met Nederlandse huurwoningen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ik heb geen zicht op plannen van beleggers met Nederlandse huurwoningen. Diverse gemeenten maken prestatieafspraken met beleggers voor nieuwe toevoegingen aan de lokale woningvoorraad. Het «Utrechts Biedboek Middenhuur» is hier een mooi voorbeeld van. In de provincie Utrecht slaan beleggers, woningcorporaties en ontwikkelaars de handen ineen om de komende jaren 7.000 middenhuurwoningen bij te bouwen. Afspraken over hoe dit te realiseren, staan in het biedboek. Verder is bij de verkoop van corporatiewoningen aan derden, zoals beleggers, vooraf een oordeel van de onafhankelijke Autoriteit woningcorporaties nodig.
Bent u bereid om, bij het door u toegezegde onderzoek naar particuliere beleggers op de woningmarkt, ook de rol van megafirma’s als Blackstone of Round Hill Capital te betrekken? Zo nee, waarom niet, mede gezien het feit dat het bij 60% ging om handel tussen beleggers onderling en dat huurwoningen de grootste categorie zijn geworden op de vastgoedbeleggingsmarkt volgens Capital Value?3
In het aangehaalde onderzoek naar particuliere beleggers op de woningmarkt wordt specifiek gekeken naar de aankopen van bestaande koopwoningen door particuliere beleggers. Onderzocht wordt in welke mate de aankopen van bestaande koopwoningen door particuliere beleggers leiden tot een prijseffect. Eventuele prijseffecten van transacties tussen beleggers onderling vormen dus geen onderdeel van dit onderzoek. Wel heb ik naast dit onderzoek het CBS en Kadaster gevraagd de kenmerken van particuliere verhuurders en de aan- en verkoopstromen tussen koop, particuliere en sociale verhuur nader in beeld te brengen (zie bijvoorbeeld Staat van de Woningmarkt 2018).
Welke andere maatregelen dan de onderzoeken die u heeft aangekondigd, neemt u om ervoor te zorgen dat huizen waar mensen wonen niet veranderen in puur financiële instrumenten voor particuliere of buitenlandse beleggers? Met andere woorden, hoe gaat u ervoor zorgen dat hoge rendementen niet ten koste gaan van de betaalbaarheid, de kwaliteit van woningen en de rechten van huurders? Op welke termijn zijn maatregelen te verwachten?4
Het is belangrijk zowel meer middenhuur toe te voegen als excessen aan te pakken. Ik houd scherp in de gaten waar bijsturing noodzakelijk en proportioneel is. Aan de bijsturing werk ik via diverse sporen. Want beleggers die in hun rol als verhuurders excessief gedrag vertonen moeten aangepakt worden. Hiervoor werk ik samen met stakeholders aan de aanpak «goed verhuurderschap». Ik heb u onlangs via een brief11 geïnformeerd over de goede samenwerking met partijen. We werken aan het versterken van bestaande regelgeving, en indien nodig nieuwe regelgeving, voor de aanpak van huisjesmelkers. Investeringen in uitbreiding van het woningaanbod blijven noodzakelijk. Investeerders moeten daarom nog steeds een marktconform rendement kunnen halen en ook in de toekomst blijven investeren in nieuwe woningen. Echter, excessieve rendementen die leiden tot woekerhuren wil ik tegengaan. Zoals gezegd werk ik in het kader van de motie Van Eijs/Ronnes de mogelijkheden voor een «noodknop» uit en zal daar ook verder onderzoek naar doen. Deze onderzoeken zijn voor de zomer gereed. Ook overweeg ik het puntenaantal voor de WOZ in het woningwaarderingsstelsel te maximeren. Ik heb dat benoemd in mijn brief van 22 februari jl.12. Daarnaast vind ik het van belang om goed in beeld te krijgen wat de toenemende activiteiten van beleggers betekenen voor de toegankelijkheid en financiële stabiliteit van de woningmarkt. Samen met het Kadaster, Amsterdam Business School Finance Group van de Universiteit van Amsterdam en de Nederlandsche Bank onderzoek ik daarom in hoeverre sprake is van een prijseffect op woningen door particuliere beleggers in stedelijke gebieden. Dit geeft ook inzichten over de mogelijke verdringing van koopstarters uit de markt. Ook gaat het kabinet verkennen of een differentiatie van de overdrachtsbelasting voor starters en beleggers op een doelmatige, doeltreffende en uitvoerbare wijze mogelijk is en zal in het door de Staatssecretaris van Financiën aangekondigde onderzoek naar bouwstenen voor verbetering van het belastingstelsel13 wordt onderzocht of huurinkomsten op een andere manier kunnen worden belast.
Het is ook van belang dat de rol van gemeenten in de samenstelling van de woonvoorraad wordt verstevigd. Hiervoor werk ik via diverse sporen. Zo onderzoekt Platform 31 het gebruik van de bestemmingscategorie sociale koop voor nieuwbouwwoningen, om woningen door gemeenten duurzaam toe te wijzen aan onder andere starters. In 2017 is het besluit ruimtelijke ordening al aangepast, waardoor gemeenten nu in het bestemmingsplan voor nieuwbouw middenhuur als bestemmingscategorie kunnen opnemen. Ook kijk ik samen met diverse gemeenten naar de (on)mogelijkheden van een woonplicht in de bestaande bouw. In de woondeals maak ik verder afspraken hoe meer middenhuurwoningen toegevoegd kunnen worden aan de voorraad. Het is aannemelijk dat een verruimd aanbod van huurwoningen de huurprijzen minder snel zal doen stijgen.
Bent u bereid om de WOZ-waarde uit het huurpuntenstelsel te halen, zodat de prikkel verdwijnt om huizenprijzen en huurprijzen op te drijven? Zo nee, waarom niet en aan welke begrenzing van de WOZ-waarde in het woningwaarderingsstelsel denkt u dan?
Zoals ik heb aangegeven in mijn brief van 22 februari jl. (32 847, nr. 470), overweeg ik het maximeren van het aandeel dat de WOZ-waarde kan hebben in het totaal aantal punten volgens het woningwaarderingsstelsel. Vooralsnog denk ik aan een WOZ-maximum van circa een derde. Ik bezie deze maatregel in overleg met relevante sectorpartijen als Vastgoed Belang, IVBN, Aedes, de Woonbond, VNG en de gebieden waar een begrenzing op het aandeel WOZ tot effecten kan leiden.
Bent u bereid uw standpunt over de zelfbewoningsplicht te herzien, en tegemoet te komen aan de wens van bijna de helft van de Kamer die dit wel als een goed instrument ziet om gemeenten als mogelijkheid mee te geven in de «gereedschapskist» van gemeenten, zoals u het heeft genoemd?5 6
Gemeenten beschikken over diverse instrumenten om indien nodig lokaal te sturen op de beschikbaarheid van woningen. Er zijn gemeenten die gebruik maken van de huidige privaatrechtelijke bevoegdheden als eigenaar van de grond om voor nieuwbouw een vorm van zelfbewoningsplicht af te dwingen, via bijvoorbeeld een anterieure overeenkomst of erfpachtvoorwaarden. Ik hoor van diverse gemeenten dat zij zoekende zijn naar verdergaande bevoegdheden. Ik heb bedenkingen bij de proportionaliteit van een generieke woonplicht. Desalniettemin heb ik de Tweede Kamer toegezegd te bezien hoe de juridische belemmeringen voor gemeenten die wensen hun koopwoningen beter dan nu te beschermen tegen bepaalde vormen van verhuur, bijvoorbeeld in oudere stadswijken, kunnen worden weggenomen met betrekking tot een zelfbewoningsplicht voor bestaande koopwoningen. Hierbij heb ik oog voor het eigendomsrecht, het recht op vrijheid van vestiging en vrije verkeer van kapitaal. Ik ben daarvoor in gesprek met diverse gemeenten.
Wilt u per direct de overheidswebsite om buitenlandse beleggers aan te trekken om Nederlandse volkshuisvesting op te kopen, «Investing in Dutch Housing», uit de lucht halen? Zo nee, waarom niet?7
In zowel de huur- als de koopsector is sprake van schaarste in het betaalbare woningaanbod. De komende jaren zijn daarom veel extra woningen nodig, in het bijzonder in het middenhuursegment. Ook de vraag naar hypotheken zal bij een groeiende woningvoorraad stijgen. Voor beiden is financiering nodig. Marktpartijen kunnen via hun investeringen een bijdrage leveren aan het realiseren van deze extra woningen of de funding van nieuwe hypotheken. Het is belangrijk dat er voldoende financiering beschikbaar is en blijft voor de woningmarkt: daar kunnen zowel binnen- als buitenlandse marktpartijen voor zorgen. Een website vind ik een goed middel om feitelijke informatie over de mogelijkheden op en de werking van de Nederlandse woningmarkt te delen. Vanuit efficiencyoverwegingen ben ik van plan om dit jaar de website «investing in Dutch housing» te integreren in de website «woningmarktbeleid.nl» of «government.nl».
Bent u bereid om elke vraag afzonderlijk te beantwoorden en deze niet te clusteren zoals u vaak doet?
Ja.
Het bericht ‘Europa pakt Oekraïense kippenvleesexport aan’ |
|
Wybren van Haga (VVD), Helma Lodders (VVD) |
|
Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (D66), Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Europa pakt Oekraïense kippenvleesexport aan»?1
Ja.
Kunt u aangeven hoe een verdrievoudiging (van 20.000 ton naar 70.000 ton) van het quotum kippenvlees in verhouding staat tot het wegvallen van de invoerheffing op kippenborsten waar vleugel en vel nog aanzitten?
Na het afsluiten van het Associatieakkoord is door Oekraïense producenten op onvoorziene wijze gebruik gemaakt van de mogelijkheid om een nieuw deelstuk (borstkap met vleugel) tariefvrij naar de EU te exporteren. De tarieflijnen (GN codes 0207 13 70 en 0207 14 70) waar dit nieuwe deelstuk nu onder geplaats is, zijn destijds niet opgenomen in de quotaregeling voor kippenvlees, omdat de handel in deze restcategorieën pluimveevlees gering was. Door vervolgens deze nieuwe deelstukken pas binnen de EU, in Nederland en in Slowakije, te bewerken tot kipfilet, vallen deze buiten de quotaregering voor kipfilet. Hierdoor is de import van pluimveevlees uit Oekraïne vanaf 2016 explosief toegenomen. Eind 2018 bedroeg de totale import van pluimveevlees van Oekraïne naar de EU meer dan 123.000 ton. De import op het nieuwe deelstuk (GN codes 0207 13 70 en 0207 14 70) bedroeg in 2018 55.565 ton. Een overzicht van de import van pluimveevlees is te vinden op de website van de Europese Commissie2.
Nadat deze onvoorziene marktverstoring werd vastgesteld heeft de Commissie onderzocht welke mogelijkheden er zijn om de import te beteugelen. Er bleek maar één oplossing mogelijk: opnieuw onderhandelen met Oekraïne om deze twee tarieflijnen onder het tariefquotum te brengen. Hierop heeft de Raad een mandaat gegeven aan de Europese Commissie om met Oekraïne in onderhandelingen te treden om de stijging van deze import aan banden te leggen. De Europese Commissie heeft met Oekraïne onderhandeld over aanpassing van het Associatieverdrag.
Kunt u een uitgebreide toelichting geven of en hoe dit besluit in lijn ligt met het standpunt van het kabinet om spoedig een oplossing te vinden voor overmatige export van kippenvlees?
Zie antwoord vraag 2.
Klopt het dat, ook al komt de wetgevingsperiode (legislatuur) van het huidige Europese parlement tot een eind, de Raad en het Europees parlement in moeten stemmen met een amendement op het associatieverdrag? Zo ja, deelt u de mening dat een voorlopige toepassing van dit amendement (dus daarmee vooruitlopen op de uitkomst van de triloog) op het associatieverdrag dus ook niet zou moeten plaatsvinden zonder instemming van het Europees parlement en de Raad? Zo nee, waarom niet?
De Raad heeft op 20 december 2018 een besluit vastgesteld waarbij de Europese Commissie is gemachtigd om met Oekraïne te onderhandelen over de aanpassing van de bestaande tariefregeling voor vlees van pluimvee.
De verwachting is dat de Europese Commissie op korte termijn een voorstel zal doen aan de Raad voor een besluit tot ondertekening van het bereikte akkoord. Dit besluit kan eventueel gepaard gaan met een besluit tot voorlopige toepassing van het akkoord, in afwachting van de uiteindelijke inwerkingtreding. Dit vereist aan EU-zijde enkel instemming van de Raad. Aan Oekraïense zijde moet het Oekraïense parlement de herziene overeenkomst goedkeuren. De uiteindelijke inwerkingtreding van het akkoord vereist aan Uniezijde dat de Raad een besluit tot sluiting van het akkoord door de Unie vaststelt. Voorafgaand aan de vaststelling van dat besluit door de Raad is goedkeuring van het Europees parlement vereist.
Deelt u de zorg dat met het vooruitlopen op de uitkomst van de stemming over het amendement op het associatieverdrag een onzekere periode aanbreekt tot het aantreden van een nieuw Europees parlement? Zijn er door u mogelijkheden onderzocht om sneller tot een definitieve oplossing te komen over de aanpak van overmatige export van kippenvlees? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke oplossingen zijn gepasseerd?
Zie antwoord vraag 4.
Deelt u de zorgen over de mate en snelheid waarmee kippenvlees dat tegen lagere standaarden wordt geproduceerd, de Europese markt verovert en is hier sprake van marktverstoring? Zo ja, wat bent u bereid hier, al dan niet met gelijkgestemde landen binnen de EU, aan te doen?
Het kabinet streeft naar een gelijk speelveld tussen de Europese en Oekraïense pluimveesector middels het Associatieakkoord. Zoals ook aangegeven in antwoorden op Kamervragen van het lid Van Raan (PvdD)3, moeten alle naar de EU geëxporteerde producten, dus ook het pluimveevlees uit Oekraïne, voldoen aan Europese eisen op het gebied van plant- en diergezondheid, voedselveiligheid en etikettering. In de EU geïmporteerde producten hoeven niet te voldoen aan productie-eisen van de EU, als houderijsystemen en dierenwelzijnsstandaarden, tenzij er met derde landen afspraken over zijn gemaakt.
In het Associatieakkoord tussen de Europese Unie en Oekraïne is afgesproken dat Oekraïne zich zal inspannen om zijn wetgeving in overeenstemming te brengen met die van de EU, ook op het terrein van dierenwelzijn en diergezondheid. Tijdens de Europese Unie-Oekraïne Associatieraad op 17 november 2018 heeft de Europese Commissie Oekraïne opgeroepen om de overeenstemming met de sanitaire en fytosanitaire (SPS) en dierenwelzijnswetgeving te bespoedigen door het actieplan sneller uit te voeren. In de totstandkoming van de gezamenlijke EU-positie voor deze Associatieraad heeft het kabinet hier specifiek op aangedrongen. Nederland zal hier op blijven aandringen.
Eind vorig jaar is tussen de Europese Unie en Oekraïne overeenstemming bereikt over de SPS-strategie ter implementatie van het Associatieakkoord. In 2018 heeft de Oekraïense overheidsautoriteit voor voedselveiligheid en consumentbescherming de officiële controles hervat op voedsel, veevoer, diergezondheid en dierenwelzijn. Ook de aanpassing van SPS regel- en wetgeving werd in 2018 aanzienlijk versneld. Van de 250 benodigde maatregelen zijn er 17 aangenomen en 140 zitten in het Oekraïense goedkeuringsproces. De nieuwe wet op voedselveiligheid en hygiëne treedt naar verwachting begin 2020 in werking. De Europese Commissie constateert dat het besluitvormingsproces nog niet is afgerond voor veterinaire certificaten voor kipproducten. Ook dierenwelzijn, vooral voor pluimvee dat Oekraïne exporteert naar de EU, behoeft meer aandacht en het kabinet zal bij de Europese Commissie en bij de Oekraïense overheid hierop blijven aandringen.
Kunt u aangeven welke stappen Oekraïne reeds heeft genomen om zoals afgesproken binnen het associatieverdrag te komen tot vergelijkbare standaarden? Zo ja, hoe wordt hier op toegezien? Bent u bereid als deze ontwikkelingen achter blijven om met eventueel gelijk gestemde landen binnen de EU aan te dringen op versnelling? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 6.
Bent u bereid in de Raad tegen het amendement te pleiten? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet zal het voorstel van de Europese Commissie, na beschikbaar stellen, bestuderen en op basis hiervan een definitief standpunt innemen. Bij het bepalen van het standpunt zal uiteraard de motie Ouwehand (Kamerstuk 21 501-20, nr. 1448), die op 25 april 2019 is aangenomen, worden betrokken. Vooruitlopend hierop heeft de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit op 25 april 2019 een brief aan Commissaris Hogan gestuurd waarin zorgen worden geuit over de voorlopige uitkomst van de onderhandelingen, in het bijzonder de mogelijke vergroting van het quotum voor pluimveevlees, en het belang van spoedige implementatie door Oekraïne van SPS- en dierenwelzijnsregelgeving van de EU. De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit heeft deze zorgen ook uitgesproken in de Landbouwraad van 15 april 2019. Bijgaand treft u een afschrift aan van deze brief.
Kunt u deze vragen een voor een, en gezien de problematiek, zo snel mogelijk beantwoorden?
Voor de vragen waarop het antwoord overlapt, zijn de antwoorden samengevoegd.
De arrestatie van een 9-jarige Palestijn |
|
Sadet Karabulut |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Israeli troops detained a 9-year-old Palestinian at school. It’s «becoming normal», locals say»?1
Ja.
Klopt het dat onlangs een negenjarige Palestijnse jongen in zijn basisschool in bezet gebied is gearresteerd door Israëlische militairen en dat leraren daarbij zijn bedreigd? Wat is u hierover bekend?
Volgens de Israëlische mensenrechtenorganisatie B’Tselem rende een negenjarige Palestijnse jongen nadat de lessen waren afgelopen samen met zijn broertje van zeven terug de school in. Zij werden even later gevolgd door Israëlische militairen die stelden dat de jongens stenen zouden hebben gegooid. Na een woordenwisseling tussen Israëlische militairen en werknemers van de school is de jongen iets minder dan een uur door Israëlische veiligheidsdiensten vastgehouden op een nabijgelegen militaire controlepost.
Kunt u bevestigen dat het veel vaker gebeurt dat kinderen op school worden gearresteerd door het Israëlische leger? Welk beeld heeft u van de omvang hiervan?
Volgens cijfers van de Israëlische Dienst Justitiële Inrichtingen werden in 2018 maandelijks gemiddeld 271 Palestijnse kinderen vastgehouden in Israël en de Palestijnse Gebieden vanwege vermeende veiligheidsdelicten. Deze cijfers zijn gebaseerd op een maandelijkse telling. Hierdoor is het totale aantal detenties niet vast te stellen, onder meer doordat kortdurende detenties zoals in dit geval niet meegenomen worden in deze tellingen. Er zijn geen officiële Israëlische cijfers bekend over aantallen aanhoudingen op of nabij scholen. De VN verzamelt data hieromtrent. In 2018 documenteerde de VN op de Westelijke Jordaanoever, inclusief Oost-Jeruzalem, de arrestatie of aanhouding van 65 leerlingen op school, onderweg hier vandaan of naartoe. In 2017 betrof dit aantal 27.
Wat vindt u ervan dat een bezettingsleger de school van de negenjarige binnendringt en daarmee de veilige omgeving die een school moet zijn schendt, kennelijk omdat de jongen een steen zou hebben gegooid, wat wordt ontkend? Deelt u mijn opvatting dat dit ongehoord is?
De behandeling van Palestijnse kinderen door Israël is een bron van zorg. De Nederlandse regering hecht aan de strikte naleving van de rechten van het kind door Israël. Dat wordt in multilaterale fora, zoals bij de Universal Peer Review van Israël in de VN Mensenrechtenraad, en in bilaterale contacten met Israël uitgedragen. Ook in EU-verband wordt de behandeling van Palestijnse kinderen door Israël geagendeerd bij de Israëlische autoriteiten. Vorig jaar hebben de EU Heads of Missionin Jeruzalem en Ramallah een gezamenlijke verklaring uitgebracht, waarin zorgen worden uitgesproken over de omstandigheden van de arrestatie van Palestijnse minderjarigen. In de verklaring spreekt de EU Israël aan op zijn internationaalrechtelijke verplichtingen ten aanzien van de rechten van het kind.
Nederland speelt een voortrekkersrol bij de bescherming van de rechten van minderjarige Palestijnen in Israëlische detentie. De Nederlandse ambassade in Tel Aviv is samen met het Verenigd Koninkrijk trekker van de EU-werkgroep die zich inzet voor de bescherming van de rechten van deze kwetsbare groep, inclusief aandacht voor de veiligheid op scholen. Daarnaast steunt het kabinet activiteiten ter bescherming van de rechten van Palestijnse minderjarigen in Israëlische detentie.
Hoe verhoudt, naar uw mening, mede gezien het feit dat de negenjarige verdachte na een verhoor van een uur al werd vrijgelaten, het argument van de veiligheid van Israël zich tot het recht van kinderen op een veilige leeromgeving?
De VN waarschuwde begin dit jaar in een gezamenlijke verklaring van de Humanitaire Coördinator in de Palestijnse Gebieden, UNICEF en UNESCO over de negatieve impact van onder meer het hoge aantal incidenten in scholen en de dreigende sloop van Palestijnse scholen. Het kabinet deelt deze zorgen. Nederland dringt daarom bij Israël aan op strikte eerbiediging van de rechten van het kind, in overeenstemming met het humanitair oorlogsrecht en de mensenrechten, in het bijzonder de bepalingen van het VN Verdrag inzake de rechten van het kind.
Volgens UNICEF heeft het Israëlische leger laten weten dat er een militair besluit is dat hen verbiedt scholen binnen te gaan. UNICEF heeft dit besluit ondanks verzoeken hiertoe niet in kunnen zien. Dergelijke richtlijnen, indien toegepast, zouden volgens het kabinet een stap in de goede richting zijn.
Bent u bereid de Israëlische autoriteiten aan te spreken en te verzoeken een veilige leer- en leefomgeving voor Palestijnse kinderen te garanderen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Het bericht dat Brunei extreme straffen invoert, onder meer de doodstraf voor homoseksuele handelingen |
|
Isabelle Diks (GL), Bram van Ojik (GL), Nevin Özütok (GL) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD), Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met het feit dat Brunei extreme straffen heeft ingevoerd, waaronder de doodstraf voor homoseksuele handelingen, ondanks onder andere een oproep van de Verenigde Naties dit niet te doen?1
Ja.
Deelt u de mening dat het absoluut verwerpelijk is dat Brunei deze extreme straffen invoert, en zeker de doodstraf voor homoseksuele handelingen?
Het kabinet heeft met veel zorg kennis genomen van het besluit van Brunei om fase 2 en 3 van de Penal Code in te voeren. De nieuwe strafwetgeving heeft een nadelige invloed op een aantal kwetsbare groepen in Brunei, waaronder LHBTI’s, vrouwen en kinderen. In een publiek statement heb ik mij uitgesproken tegen de invoering van de inhumane straffen en Brunei opgeroepen de invoering van de straffen tegen te houden. Op 5 mei jl. gaf de sultan van Brunei in een speech aan dat het de facto moratorium op de doodstraf, dat geldt voor de common law, tevens zal gelden voor de syariah. Daarbij gaf hij ook aan dat het land het VN-Verdrag tegen foltering en andere wrede, onmenselijke en onterende behandeling of bestraffing (UNCAT) zal ratificeren.
De Nederlandse regering is principieel tegen de doodstraf. Bovendien is de bescherming van de gelijke rechten van LHBTI’s prioriteit in het Nederlandse mensenrechtenbeleid. Nederland zet zich in internationale fora en in bilaterale relaties stelselmatig in voor de bescherming en bevordering van gelijke rechten van LHBTI’s. Belangrijk onderdeel daarvan, naast de bevordering van sociale acceptatie en het tegengaan van discriminatie, is de afschaffing van de strafbaarstelling van homoseksualiteit.
Heeft u kennisgenomen van de oproep van LHBTI-belangenorganisatie COC aan de regering om meer actie te ondernemen Brunei zover te krijgen om de wetgeving niet in voeren, dan wel terug te draaien?
Ja.
Bent u bereid om, net als Duitsland, de ambassadeur van Brunei voor Nederland (gezeteld in Brussel) te ontbieden en het bezwaar tegen de straffen uit te spreken? Zo ja, bent u bereid dit voor 1 mei 2019 te doen en hierover te rapporteren aan de Kamer?
Het kabinet heeft met veel zorg kennisgenomen van het besluit van Brunei om fase 2 en 3 van de Syariah Penal Codein te voeren. Voordat de invoering plaatsvond, heb ik publiekelijk mijn zorgen uitgesproken over de invoering van inhumane straffen en Brunei opgeroepen de invoering van de straffen tegen te houden. Deze boodschap is tevens op 2 april jl. op hoog ambtelijk niveau overgebracht aan de Bruneise ambassadeur.
Mede op aandringen van Nederland heeft de EU-woordvoerder namens de EU Hoge Vertegenwoordiger een verklaring uitgebracht.3 Daarnaast heeft Nederland zich in de Equal Rights Coalition ingezet voor een verklaring over de situatie in Brunei, die op 12 april is gepubliceerd met steun van 36 landen.4
Nederland heeft in de Raad Buitenlandse Zaken van 8 april jl. zorgen uitgesproken over het besluit van de regering van Brunei om strafverzwaringen van de Syariah Penal Code in te voeren, met inbegrip van inhumane straffen. Nederland heeft benadrukt dat Brunei zich aan zijn internationale en regionale verplichtingen ten aanzien van mensenrechten dient te houden en riep EU-lidstaten op zich hierover eensgezind uit te spreken, onder andere tijdens de Universal Periodic Review van de Mensenrechtenraad over Brunei in mei. In Europees verband wordt op korte termijn verder gesproken over eventuele verdere stappen om Brunei te bewegen om van uitvoering af te zien.
Bent u bereid per direct de huidige wapenhandel met Brunei, in 2017 voor 1,26 miljoen euro voor componenten voor wapens en munitie en componenten voor «overige militaire goederen» (ten opzichte van slechts 0,10 miljoen euro in 2016), stop te zetten? Zo ja, bent u bereid om hierover voor 1 mei 2019 te rapporteren aan de Kamer?
In 2017 bedroeg de vergunning waarde voor export van militaire goederen naar Brunei € 1.363.254. In 2016 was dat € 98.490. In alle gevallen ging het om onderdelen voor radar- en C3- (command, control, communication) systemen t.b.v. de marine van Brunei. In 2018 (en vooralsnog in 2019) zijn er geen militaire goederen vanuit Nederland naar Brunei geëxporteerd.
Alle vergunningaanvragen voor de export van strategische goederen naar niet-EU/NAVO+-landen2 ondergaan een grondige toetsingsprocedure waarbij het risico op de inzet van deze goederen bij eventuele mensenrechtenschendingen wordt gewogen. In het geval van Brunei betekent dit dat er, ook bij toekomstige aanvragen, zeer zorgvuldig wordt onderzocht of o.a. de goederen op enige manier kunnen worden ingezet bij het uitvoeren van de doodstraf of bij de vervolging van LHBTI’s. Als daar een duidelijk risico toe bestaat, wordt de vergunning niet toegekend. Om die reden acht het kabinet het op dit moment niet noodzakelijk om een moratorium af te kondigen op de export van strategische goederen naar Brunei. Exportcontrole is geen strafmiddel maar dient om te voorkomen dat goederen worden ingezet t.b.v. ongewenste doeleinden.
Ziet u andere mogelijkheden om uiting en opvolging te geven aan de afkeuring van Nederland over de invoering van de extreme straffen?
Zie antwoord vraag 4.
Het artikel ‘Wie temt het datamonster in de auto-industrie?’ |
|
Rutger Schonis (D66), Kees Verhoeven (D66) |
|
Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Wie temt het datamonster in de auto-industrie?»1
Ja.
Kunt u toelichten wat het standpunt is van Nederland met betrekking tot de plannen van de Europese Commissie om de verkeersveiligheid te verbeteren door middel van dataopslag, camera’s en sensors in auto’s?
Nederland is hier voorstander van, zoals 28 juni jl. aangegeven in reactie op de EU-strategie voor geautomatiseerd vervoer (Kamerstuk 22 112, nr. 2596). Een toenemend gebruik van sensoren en data, is een logisch gevolg van de opkomst van connected en geautomatiseerd wegvervoer en biedt volop kansen voor onze mobiliteitsuitdagingen. Nederland is trekker van de internationale proef die anonieme voertuigdata, via privacy & security by design, gebruikt voor het detecteren van verkeersonveilige situaties.
Deelt u de mening dat er een onafhankelijke toezichthouder moet komen om de veiligheid van de door de autofabrikanten verzamelde informatie te verzekeren?
In Nederland zijn er onafhankelijke toezichthouders die actief zijn op het gebied van voertuigdata: de Autoriteit Persoonsgegevens en de RDW. De RDW heeft hier een wettelijke taak in het toelaten van voertuigen waarbij veilig functioneren incl. dataprotectie, nu en in de komende jaren, een integraal onderdeel is van het functioneren op de openbare weg. Op grond van de kaderverordening
EU/2018/858 krijgt de Europese Commissie een nieuwe eigenstandige rol, naast die van de nationale autoriteiten voor toelating van en toezicht op (ook in gebruiksfase) bepaalde type motorvoertuigen.
Bent u ermee bekend dat verzekeraars deze data gebruiken om hun premies te koppelen aan rijgedrag?
Ja.
Deelt u de mening dat de privacy van mensen niet in geding mag komen door het «datamonster» en hoe gaat u de privacy van de gebruiker/bestuurder bewaken?
Dataprotectie en privacy zijn fundamentele rechten die zeker bewaakt worden. De AVG biedt daarvoor een goede basis en de Nationale en Europese autoriteiten voor persoonsgegevens houden daar toezicht op. De Autoriteit Persoonsgegevens houdt toezicht op de naleving van de wettelijke regels voor bescherming van persoonsgegevens. Het is aan haar om te oordelen of de AVG wordt nageleefd. Bij de Autoriteit Persoonsgegevens heb ik deze ontwikkeling van communicatie met- en data uit- voertuigen vorig jaar aangekaart en zij hebben dit onlangs opgenomen als een van hun topprioriteiten in de European Data Protection Board.
Kunt u een overzicht geven van de verschillende soorten data die nieuwe auto’s verzamelen en delen met autofabrikanten of derden?
Er zijn meerdere publicaties over dit onderwerp. De meeste op Europees niveau zoals het TRL onderzoek «Access to In-Vehicle data and resources»»2. Op dit moment wordt in opdracht van mij en het Ministerie van EZK aanvullend onderzoek gedaan naar de ontwikkelingen op dit terrein.
Een volledig overzicht van alle gegevens die alle typen auto’s genereren en opslaan kan ik niet geven. Er worden verschillende typen data verzameld door autofabrikanten. Het betreft enerzijds data die niet privacygevoelig zijn en iets zeggen over de staat van het voertuig (bijvoorbeeld technische foutmeldingen) en anderzijds data die iets zeggen over een persoon en die, als die data herleidbaar zijn tot die persoon, privacygevoelig zijn (bijvoorbeeld bezochte plaatsen en ander verplaatsingsgedrag of persoonlijke kenmerken). De meeste data die voertuigen en de fabrikanten verzamelen zijn vooralsnog van technische aard en niet zonder meer herleidbaar tot natuurlijke personen.
Kunt u daarbij aangeven in hoeverre het gaat om persoonsgegevens?
Zie antwoord op vraag 6. Voor het verwerken van persoonsgegevens geeft de geldende Europese wetgeving regels, zoals de informatieplicht. De informatieplicht houdt in dat de fabrikant vooraf meedeelt aan de klant welke data hij wil verwerken, en met welke doeleinden de verwerking plaatsvindt en nadere informatie verstrekt voor zover dat gelet op de aard van de gegevens, de omstandigheden waaronder ze worden verkregen of het gebruik dat ervan wordt gemaakt nodig is om tegenover de betrokkene een behoorlijke en zorgvuldige verwerking en opslag te waarborgen. De betrokkene kan zo zijn recht op inzage, correctie, verwijdering van of verzet tegen het verwerken van de persoonsgegevens uitoefenen.
Welke mogelijkheden hebben mensen om ervoor te kiezen data die hun auto verzamelt niet te delen? Hoe kunnen mensen concreet die keuze maken? Kunnen mensen ook na aankoop van een nieuwe auto hun keuzes voor het delen van data wijzigen? Zo ja, hoe? Hoe zit het met de aankoop van tweedehands auto’s?
Ook hiervoor geldt de eerdere genoemde informatieplicht. In het eerdere genoemde ECORYS-onderzoek in opdracht van mij en het Ministerie van EZK worden deze mogelijkheden onderzocht. Op de uitkomsten wil ik echter niet vooruitlopen. Het is wel duidelijk dat er grote verschillen zijn in de wijze waarop dit gebeurt. Mijn uitgangspunt is een zo groot mogelijke keuzevrijheid en maximale transparantie.
Bent u bekend met de motie van de leden Verhoeven en van Nispen over de uitvoering van de additionele taken door de AP – Uitvoeringswet Algemene verordening gegevensbescherming (Kamerstuk 34 851, nr. 23)? Wanneer wordt de Kamer hierover geïnformeerd?
Dit voorjaar zal de kamer een reactie worden toegezonden op de motie van leden Verhoeven en Van Nispen waarin de kamer zal worden geïnformeerd over de capaciteit en de middelen van de AP in relatie tot haar taken door mijn collega Sander Dekker, Minister voor Rechtsbescherming.
Advocaten die de toegang tot de Verenigde Staten wordt geweigerd |
|
Attje Kuiken (PvdA), Lilianne Ploumen (PvdA) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD), Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Angst voor inreisverbod VS: advocaten stoppen met verdediging terreurverdachten»?1
Ja, dat bericht ken ik.
Deelt u de mening dat advocaten vrij moeten zijn in het uitoefenen van hun beroep en daarbij ongeacht de aard van de verdenking cliënten moeten kunnen bijstaan? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Ja, ik deel die mening. Advocaten moeten vrij zijn in de uitoefening van hun beroep, gelet op de belangrijke rol die zij spelen in de verwezenlijking van het recht van verdachten op een eerlijk proces. Advocaten moeten niet worden beoordeeld op hun betrokkenheid in strafzaken bij de verdediging van hun cliënten.
Deelt u de mening dat indien advocaten belemmeringen ondervinden of moeten vrezen ten aanzien van hun reisgedrag dat zij daarmee ook belemmerd worden in het uitoefenen van hun beroep? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Advocaten moeten hun beroep kunnen uitoefenen zonder dat dit repercussies voor hen heeft. Mocht aan iemand de toegang worden geweigerd tot een land louter omdat hij/zij advocaat is en bepaalde zaken behandelt, dan zou die betreffende advocaat hierdoor belemmerd kunnen worden in het uitoefenen van het beroep.
Acht u het mogelijk dat de Verenigde Staten advocaten, die terreurverdachten bijstaan, de toegang tot het land ontzeggen? Zo ja, over welke informatie of signalen dienaangaande beschikt u? Zo nee, waarom acht u dit niet mogelijk?
Over het bij vraag 1 genoemde bericht sta ik in contact met de Nederlandse Orde van Advocaten (hierna: NOvA). De NOvA heeft de gerezen vermoedens bij ons kenbaar gemaakt. Deze vormden aanleiding om contact op te nemen met de Amerikaanse autoriteiten en om opheldering te vragen.
Vooropgesteld zij dat de VS op basis van hun soevereiniteit zelf beslist over de criteria voor toelating tot hun grondgebied. Het volgende beleid is van toepassing bij een aanvraag van een ESTA of een visum. Houders van een Nederlands paspoort die naar de VS reizen moeten beschikken over een ESTA (bewijs dat zonder visum naar de VS gereisd mag worden) of een Amerikaans visum. Navraag bij de Amerikaanse autoriteiten leert dat een aanvraag voor een ESTA of visum wordt getoetst aan de hand van vele verschillende criteria. Indien een ESTA-aanvraag wordt geweigerd, dient een visum aangevraagd te worden via het Amerikaanse Consulaat Generaal in Amsterdam. In algemene zin geldt dat een reeks van gronden bestaat waarop een visumaanvraag van een individu afgewezen kan worden.
Als reactie op onze vragen hebben de Amerikaanse autoriteiten verwezen naar bovenstaand beleid en aangegeven dat Amerikaanse wet- en regelgeving hen niet in staat stelt om op individuele gevallen in te gaan.
Ook publiekelijk heeft de VS als reactie op het bericht genoemd onder 1 aangegeven dat het beroep van iemand geen grond vormt om de toegang tot de VS te weigeren. Er wordt altijd gekeken naar meerdere criteria, zoals bijvoorbeeld de connecties en een reisgeschiedenis van iemand.
We zullen deze situatie blijven monitoren en het Ministerie van Justitie en Veiligheid staat hierover in nauw contact met de Nederlandse Orde van Advocaten.
Wilt u met de Amerikaanse ambassadeur in Nederland in overleg treden over het beleid van de Verenigde Staten ten aanzien van het toelaten van advocaten die terreurverdachten bijstaan en de Kamer van de uitkomst daarvan op de hoogte stellen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Het bericht ‘Piloot F-16 over strijd tegen IS: Mijn grootste angst was pech’ |
|
Salima Belhaj (D66) |
|
Ank Bijleveld (minister defensie) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het interview in het AD met een F16-piloot d.d. 21 februari 2019, over zijn ervaringen gedurende de luchtaanvallen op IS waaraan hij in de periode 2014–2016 als piloot deelnam?1
Ja.
Hoe verhoudt het in het openbaar treden van een F16-piloot over luchtaanvallen op IS zich tot het eerdere weigeren van het Ministerie van Defensie om data en locaties van luchtaanvallen te delen of zelfs het aantal burgerslachtoffers te noemen?
Hetgeen door de F16-piloot in kwestie is gezegd over de luchtcampagne komt overeen met het type informatie dat reeds door het Ministerie van Defensie met de Kamer is en wordt gedeeld. De piloot in kwestie noemt uit veiligheidsoverwegingen geen specifieke data en/of locaties van luchtaanvallen en spreekt niet over specifieke aantallen burgerslachtoffers. Uw Kamer is reeds openbaar en vertrouwelijk geïnformeerd over het feit dat het Ministerie van Defensie in de eerste inzetperiode (oktober 2014 tot en met juni 2016) drie gevallen heeft onderzocht waarbij er mogelijk sprake was van burgerslachtoffers, en dat het OM onderzoek heeft ingesteld naar vier gevallen, inclusief de drie door het Ministerie van Defensie onderzochte gevallen (Kamerstuk 27 925, nr. 629). In geen geval zag het OM uiteindelijk aanleiding voor vervolgonderzoek. In de tweede inzetperiode (januari 2018 tot en met december 2018) heeft het Ministerie van Defensie geen aanleiding gezien om onderzoeken in te stellen. Het OM heeft, voor zover bekend, in dezelfde periode geen aanvullende onderzoeken ingesteld naar gevallen waarbij er mogelijk sprake was van burgerslachtoffers.
Kunt u duiden in hoeverre de operationele veiligheid nu in het geding komt bij openbaar treden over de luchtaanvallen?2
De Nederlandse F-16 bijdrage in 2018 was voorzien voor de duur van één jaar en is volgens plan beëindigd op 31 december 2018. Aansluitend aan de beëindiging werd de redeployment fase ingezet, die in de tweede helft van februari 2019 werd afgesloten met het vertrek van het laatste transportvliegtuig uit Jordanië. Er is daarmee geen sprake van het in gevaar komen van de operationele veiligheid.
Acht u publieke transparantie omtrent burgerslachtoffers van belang? Kunt u toelichten of en in hoeverre Defensie hieraan nu voldoet?
Het kabinet acht het van het allergrootste belang dat bij de inzet van F-16’s het risico op nevenschade en burgerslachtoffers minimaal is. Het voorkomen van nevenschade en burgerslachtoffers heeft voor Nederland, evenals voor de anti-ISIS coalitie in brede zin, de hoogste prioriteit. Over het uiterst zorgvuldige targeting process van de coalitie en daarmee ook van Nederland is uw Kamer eerder reeds geïnformeerd (o.a. Kamerstuk 27 925, nr. 629).
Kunnen, met het oog op publieke transparantie, de data en locaties van luchtaanvallen alsnog worden vrijgegeven nu de missie is voltooid? Zo ja, kunt u dat schematisch weergeven? Zo nee, kunt u dit nader toelichten?
In het kader van transparantie gaf het Ministerie van Defensie gedurende de inzet van de F-16’s in 2018 in openbare weekoverzichten op haar website reeds meer informatie vrij over de inzet, zover dit in het kader van de operationele veiligheid mogelijk was. Ook is de Kamer per brief geïnformeerd over het totaal aantal gevlogen missies en het aantal keer dat daarbij sprake was van de inzet van wapens in de inzetperiode 2014–2016 (Kamerstuk 27 925, nr. 629) en de inzetperiode in 2018 (Kamerstuk 2019Z08204). Bij het vrijgeven van informatie over militaire inzet blijft in algemene zin altijd de afweging tussen transparantie en nationale en operationele veiligheid leidend. In dit kader kiest het kabinet ervoor om geen specifieke details vrij te geven over data en/of locaties van luchtaanvallen gedurende de inzetperiode van de F-16’s in Irak en Oost-Syrië.
Deelt u de mening dat, zonder het vrijgeven van de data en locaties van de bombardementen, slachtoffers niet kunnen achterhalen of en in welke gevallen Nederlandse toestellen verantwoordelijk waren voor eventuele burgerslachtoffers?
In eerste instantie moeten Iraakse burgers terecht kunnen bij de Iraakse autoriteiten. Daarnaast houdt op het Amerikaanse hoofdkwartier CENTCOM een team zich fulltime bezig met (het onderzoeken van) meldingen van mogelijke burgerslachtoffers. Dit team werkt nauw samen met onder andere Airwars. Maandelijks publiceert de coalitie een openbaar overzicht dat ingaat op meldingen van mogelijke burgerslachtoffers als gevolg van coalitieoptreden. Voor veel van de meldingen aan het adres van de coalitie ontbreekt echter voldoende bewijs om ze te kunnen verifiëren.
Levensbedreigend ziek zijn en lang op de wachtlijst staan |
|
Lisa Westerveld (GL) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «13 jaar en levensbedreigend ziek: 9 maanden wachten» van Remke van Staveren, gepubliceerd door Hart voor de GGZ op 2 april?1
Ja. In dit verband wil ik mij excuseren voor het feit dat ik uw vragen niet eerder beantwoord heb.
Bent u van het bericht geschrokken? Zo ja, beseft u zich dat deze situatie geen uitzondering is?
Ja, ik ben erg geschrokken van dit bericht. Ik realiseer me terdege, dat een dergelijke situatie vaker voorkomt.
Heeft u de brief van moeder Marieke gelezen en beantwoord?
Ik heb de zeer indrukwekkende brief van de moeder gelezen en ik heb mijn medewerkers gevraagd actie te ondernemen. Uiteindelijk is via een medewerker van het regionaal expertteam een behandelplek voor het meisje gevonden. Ik heb vervolgens zelf in juli met de moeder contact gehad.
Ontvangt u vaker brieven van dergelijke aard en beantwoordt u dergelijke brieven altijd? Zo nee, waarom niet en waarom deze brief juist wel?
Ik ontvang regelmatig brieven over de zorg, en dat betreft zowel de zorg voor volwassen als de zorg voor jongeren. Ik probeer de brieven zelf te beantwoorden of door mijn medewerkers te laten behandelen.
In de brief staat dat uit eindeloos rondbellen blijkt dat de behandelcapiciteit van de GGZ veel te klein is; bent u het met die constatering eens?
Er kunnen diverse knelpunten optreden bij het zoeken van de juiste behandelplek voor kinderen en jongeren met een eetstoornis. Zo is het behandelaanbod niet altijd goed in beeld, wordt de zorgstandaard niet altijd nageleefd en kan ook sprake zijn van onvoldoende behandelcapaciteit in een regio.
Ik wil daarom een structurele verbetering van de gehele keten van de zorg voor kinderen en jongeren met eetstoornissen, in het bijzonder voor anorexia nervosa. U heeft een brief met het voorstel en advies voor de landelijke ketenaanpak voor eetstoornissen voor de komende jaren ontvangen1. De bouwstenen die in dit plan van aanpak staan, zijn oplossingen voor bovengenoemde knelpunten; zoals een actueel overzicht van het behandelaanbod, de inrichting van regionale expertise centra voor eetstoornissen en de uitwerking van kwaliteitscriteria voor netwerkzorg. Zie in dit verband ook mijn antwoord op vraag 9.
Heeft u er zicht op hoeveel jongeren met levensbedreigende eetstoornissen er op een wachtlijst staan? Kunt u deze informatie de Kamer doen toekomen en daarbij ook ingaan op hoe lang ze op de wachtlijst staan?
Ik heb geen zicht op hoeveel jongeren met levensbedreigende eetstoornissen of levensbedreigende psychische aandoeningen op een wachtlijst staan. Ook is bij mij niet bekend of de wachtlijsten voor jongeren met complexe psychische problemen toe- of afnemen. Er bestaat geen landelijk overzicht van wachtlijsten en wachttijden.
Ik heb met gemeenten afgesproken dat zij met hun aanbieders afspraken moeten maken over hoe om te gaan met wachttijden. Het gaat om een regionale aanpak van wachtlijsten. Een wachtlijstaanpak in de regio was tevens voorwaarde om in aanmerking te komen voor het Transformatiefonds. Het ondersteuningsteam Zorg voor de Jeugd (OZJ) ondersteunt regio’s met het (verbeteren) van de regionale aanpak. Met behulp van data krijgen de regio’s beter in beeld wat er in de regio bijdraagt aan wachttijden en wachtlijsten.
Hoeveel jongeren met andere levensbedreigende psychische aandoeningen staan op een wachtlijst? Hoe lang staan zij gemiddeld op deze wachtlijst?
Zie antwoord vraag 6.
Is bekend of wachtlijsten voor jongeren met complexe psychische problemen toe- of afnemen?
Zie antwoord vraag 6.
Algemeen bekend is dat stoornissen in een beginfase beter te behandelen zijn; wat gaat u er aan doen om de wachtlijsten te verkorten, zodat jongeren met ernstige psychische aandoeningen eerder behandeld kunnen worden?
Ik vind het belangrijk dat juist voor jongeren met complexe problematiek, zoals ernstige psychische aandoeningen, goede hulp tijdig beschikbaar is. Daarom ga ik een aantal regionale expertisecentra voor gespecialiseerde jeugdhulp inrichten. Met het amendement van mevrouw Westerveld en de heer Klaver wordt in 2020 hier een bedrag voor 11,5 miljoen voor vrijgemaakt. Structureel gaat het om een bedrag van 26 miljoen. Deze expertisecentra gaan zich richten op meerdere specialismen en het bieden van integrale vormen van jeugdhulp, en moeten ook bijdragen aan een verbetering in de gehele keten, van basisjeugdhulp tot zeer gespecialiseerde hulp. Het eerder signaleren en het eerder inzetten van passende hulp zorgt voor het verkorten van wachtlijsten.
Ook in de landelijke ketenaanpak van eetstoornissen zijn diverse maatregelen erop gericht om zo snel mogelijk een eetstoornis te herkennen, te begrijpen en eerder en beter te behandelen. Het gaat onder andere over; de implementatie van de zorgstandaard en scholing van professionals, onderzoek naar de invloed van (social) media en heldere afspraken in de regio over triage, verwijzing, samenwerking, consultatie en casuïstiekbespreking.
Ouderen in het aardbevingsgebied |
|
Sandra Beckerman |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
Bent u zich bewust van de situatie van ouderen die zelfstandig wonen in het aardbevingsgebied? Realiseert u zich dat zelfstandig wonende, minder zelfredzame ouderen, meer tijd nodig hebben een woning uit te komen bij een beving? Wat is daarop uw reactie?1
De veiligheid van alle Groningers, oud én jong, staat voor mij voorop. De aanpak van het kabinet is er de afgelopen jaren op gericht om de veiligheidsrisico’s en de schade voor de Groningers zoveel mogelijk te beperken. Leven, wonen en werken in Groningen moet even veilig zijn als op andere plekken in Nederland.
De veiligheidsnorm van 10-5is daarvoor de basis. Dit betekent dat de kans om te overlijden ten gevolgen van het bezwijken van (delen van) een gebouw door een aardbeving voor een individu niet groter mag zijn dan 1 op de 100.000 (per jaar). In de versterkingsoperatie wordt gekeken naar de technische eigenschappen van een gebouw. Bij de beoordeling of versterkingsmaatregelen nodig zijn, wordt gebruikgemaakt van de Nederlandse Praktijk Richtlijn (NPR). In de NPR worden conform reguliere bouwregelgeving zogeheten «Consequence Classes» gehanteerd. Hiermee worden aanvullende veiligheidsfactoren geïntroduceerd voor gebouwen die van groot belang zijn voor het functioneren van de maatschappij, of daar waar het bezwijken van een gebouw effect heeft voor een grote groep personen of aanzienlijke economische of sociale gevolgen voor de omgeving heeft. Zo wordt zwaarder versterkt dan voor de norm voor het individueel risico noodzakelijk is. Op basis van de NPR wordt per type gebouw door experts bepaald van welke Consequence Class sprake is. Dit is niet aan mij als Minister.
Erkent u dat ouderen in Groningen, net als elders in Nederland, in staat moeten worden gesteld zo lang mogelijk zelfstandig te blijven wonen? Beseft u dat dit betekent dat u uw beleid moet aanpassen? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet wil inderdaad ouderen overal in Nederland helpen in hun vertrouwde omgeving zelfstandig oud te worden, met een goede kwaliteit van leven. Dit beleid staat geformuleerd in het Programma Langer Thuis. In de versterkingsopgave staat veiligheid voorop, alle inspanningen zijn er dan ook op gericht om gebouwen veilig te maken. Bij voorkeur worden beide uitgangspunten gecombineerd. Het is mogelijk om bij de versterking een huis meteen levensloopbestendig te maken als de eigenaar dit wenst. Dit gebeurt ook al op verschillende plekken, zo bouwt Woningcorporatie Acantus bijvoorbeeld voor alle 386 huizen die gesloopt worden in Delfzijl Noord een levensloopbestendige woning terug.
Zijn woningen van zelfstandig wonende ouderen in het gebied in beeld? Om hoeveel woningen gaat het? Hoeveel van deze woningen komen als hoge prioriteit uit het model Hazard and Risk Assessment (HRA)? Hoeveel van deze woningen waren voorheen wel in beeld, maar komen nu niet uit het HRA-model? Gaan deze panden nu versneld geïnspecteerd en versterkt worden?
De woningen die voor opname en beoordeling in aanmerking komen, zijn in beeld bij de gemeenten. Ik heb er echter geen inzicht in welke van deze woningen bewoond worden door ouderen.
Is er specifiek onderzoek gedaan naar ouderen in het aardbevingsgebied? Vindt u dat er genoeg aandacht is voor deze groep mensen? Waarom vallen thuiszorg ontvangende ouderen niet onder het zorgprogramma (Bevings-)bestendige zorg in Groningen?2
De gezondheidsgevolgen van de aardbevingsproblematiek in Groningen zijn in verschillende onderzoeken gevolgd waarbij ook ouderen een plek hebben.
Ouderen waren bijvoorbeeld onderdeel van de GGD Gezondheidsmonitor Volwassenen en Ouderen in 2016. Met deze monitor is regionale en lokale uitsplitsing van de gezondheidsgegevens mogelijk en dit biedt de mogelijkheid regionaal en lokaal gezondheidsbeleid hier op af te stemmen. Er is dus voldoende aandacht voor ouderen binnen de bestaande onderzoeken.
De zorgvisie «(Bevings-)bestendige zorg, Toekomstperspectief en versterken» ligt ten grondslag aan «Het Groninger Zorgakkoord». De zorgvisie is een invulling van het zorglandschap met een blik naar de toekomst, waarin keuzes worden gemaakt voor zorginfrastructuur ten aanzien van gebouwen. De visie heeft in hoofdzaak als reikwijdte de slimme versterking van gebouwen voor zorg met verblijf. Thuiszorg valt dan ook buiten de reikwijdte van de visie.
Bent u bereid de panden waarin kwetsbare, minder zelfredzame mensen wonen, te zien als zorggebouw, waarvoor hogere veiligheidseisen gelden (zoals staat vermeld in het plan van aanpak van de Nationaal Coördinator Groningen) en daarom te laten versterken? Zo nee, waarom niet? Zo ja, kunnen deze woningen dan gelijk ook levensloopbestendig gemaakt worden?3
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u zich voorstellen dat het stopzetten van zowel de gehele versterkingsoperatie als het project Eigen Initiatief voor ouderen zeer pijnlijk is, gezien hun levensverwachting? Deelt u de mening dat wachten voor hen een grote impact heeft? Wat gaat u doen om deze mensen tegemoet te komen? Ouderen kunnen toch niet wachten op uw vertragingen?
Er is nooit besloten de versterking stop te zetten. Terwijl gewerkt is aan het nieuwe plan van aanpak, heeft de versterking dan ook niet stilgelegen. Deze nieuwe aanpak, waarbij de hoogste prioriteit wordt gegeven aan de versterking van de meest risicovolle woningen, moet juist leiden tot een flinke versnelling in de uitvoering van de versterking die nog nodig is. Het is tevens onjuist dat het project Eigen Initiatief is stopgezet. Er komt voorlopig alleen geen nieuwe ronde Eigen Initiatief. Eigen Initiatief past namelijk niet bij de versterking nieuwe stijl waarin prioritering plaats vindt op basis van risicoanalyse. Voor iedereen die nu in Eigen Initiatief zit, heeft dit geen consequenties: de uitvoering loopt gewoon door. Samen met de belanghebbenden in de regio ben ik momenteel aan het bekijken binnen welke randvoorwaarden een vorm van versterking in eigen beheer alsnog gerealiseerd kan worden.
Wat is uw reactie op bijvoorbeeld dat mevrouw V. van 87 jaar, alleenstaand, slechtziend en slecht ter been, toe is aan aanpassing van de woning en al gestart was met Eigen Initiatief en dus voldeed aan de criteria, maar helaas nu moet wachten op een aangepaste woning omdat u alles stopzet? Betekent het feit dat deze woning geen hoger risico heeft volgens het HRA-model, dat mevrouw V. de rest van haar leven niet langer zelfstandig kan wonen?
Zonder op individuele gevallen in te kunnen gaan, kan ik in algemene zin zeggen dat het project Eigen Initiatief niet is stopgezet. Het wordt onverkort uitgevoerd voor alle deelnemers in het programma.
Het bericht ‘VVD en CDA zien geen heil in terughalen IS-kinderen’ |
|
Attje Kuiken (PvdA), Joël Voordewind (CU), Lilianne Ploumen (PvdA) |
|
Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (D66), Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
![]() ![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «VVD en CDA zien geen heil in terughalen IS-kinderen»?1
Ja.
Kunt u toelichten welke stappen vrouwen en hun kinderen die vastgehouden worden in Syrië, moeten zetten om zich zelfstandig te kunnen melden bij een Nederlandse ambassade of consulaat in Turkije of Irak?
Nederland heeft geen diplomatieke vertegenwoordiging in Syrië en heeft mede hierdoor slecht zicht op de situatie ter plaatse. Het lijdt geen twijfel dat het moeilijk is voor vrouwen en hun kinderen om zelfstandig een diplomatieke vertegenwoordiging te bereiken. Het is wel voorgekomen dat vrouwen en hun kinderen zelfstandig, via verschillende routes, diplomatieke posten in de regio hebben bereikt. De risico’s van reizen in gevaarlijk en volatiel gebied blijven echter aanwezig.
Is het mogelijk voor vrouwen en kinderen die vastzitten in kampen in Syrië, om zonder enige vorm van hulp zelfstandig naar Turkije of Irak te reizen? Zo ja, welke risico’s lopen ze daarbij?
Zie antwoord vraag 2.
Weet u hoe de ongeveer 65 minderjarige kinderen zijn verspreid over de verschillende kampen in Syrië?
Ten aanzien van de verspreiding van de kinderen van uitreizigers verwijzen wij u naar de informatie die de AIVD hierover heeft gepubliceerd op de website: https://www.aivd.nl/onderwerpen/terrorisme/dreiging/uitreizigers-terugkeerders-en-thuisblijvers.
Op welke manier kunnen de ongeveer 65 minderjarige kinderen zich zelfstandig verplaatsen naar een Nederlandse ambassade of consulaat in Turkije of Irak?
Mede gezien de jonge leeftijd van veel in Syrië aanwezige kinderen met een Nederlandse link, is het voor hen nagenoeg onmogelijk zelfstandig een Nederlandse ambassade of consulaat in Turkije of Irak te bereiken. Dit geldt des te meer vanwege de gevaren van reizen in volatiel gebied.
Hoe is volgens de Wereld Gezondheidsorganisatie WHO, de VN-vluchtelingenorganisatie UNHCR en niet-gouvernementele organisaties (ngo's) ter plaatse de situatie in de kampen waarin de vrouwen en kinderen nu vastzitten? Wat zijn wat u betreft de minimale vereisten voor opvang in die kampen? Heeft de VN inmiddels volledige toegang tot deze kampen?
De algehele situatie in de kampen, vooral in Al-Hol kamp, is volgens humanitaire organisaties ter plaatse nog steeds zeer slecht. In Al-Hol kamp bevinden zich volgens de laatst bekende cijfers 73.477 mensen (10 mei 2019), terwijl het kamp oorspronkelijk is opgezet voor 10.000 personen. Ondanks dat de toegang voor VN organisaties en NGO’s is verbeterd in de delen waar de ontheemden worden opgevangen, blijft toegang tot de afgezonderde «annexen» waar de buitenlandse vrouwen en kinderen verblijven, beperkt. Een aantal humanitaire organisaties heeft recentelijk toegang verkregen, maar vaak is dit op «ad hoc» basis waardoor het leveren van uitgebreide en constante dienstverlening bemoeilijkt wordt en hulp beperkt wordt tot de hoogstnodige activiteiten. Vanwege de zware overbevolking en limieten in capaciteit van de humanitaire organisaties die aanwezig zijn in het kamp wordt er niet voldaan aan de minimum vereisten voor opvang in Al-Hol kamp.
Om de humanitaire hulp te kunnen opschalen wordt er vanuit de zogenaamde humanitaire pooled funds een additionele bijdrage vrijgemaakt van 16 mln. dollar, hier kunnen zowel VN organisaties als NGO’s aanspraak op maken. Nederland is 1 van de donoren van deze fondsen. Het doel van deze hulp is een verbetering van de levensomstandigheden ter plaatse. Volgens OCHA zijn nu (14 mei 2019) geen additionele fondsen nodig voor Noordoost Syrië.
Wat is uw reactie op het aanbod van het Rode Kruis om de kinderen naar het consulaat in Erbil te brengen?
Het Rode Kruis heeft in de media aangegeven2 dat het aan de Nederlandse overheid is om te besluiten of volwassenen en kinderen worden teruggehaald en onder welke voorwaarden. Het internationale Rode Kruis heeft ook aangegeven alleen met instemming van het Syrische regime in Damascus -met wie Nederland geen diplomatieke betrekkingen onderhoudt- deze rol te kunnen spelen. Het terughalen van kinderen kan niet los worden gezien van hun ouders, aangezien het scheiden van kinderen en ouders in beginsel onwenselijk is en juridisch complex ligt. In de afweging om al dan niet bijstand te verlenen aan kinderen wordt daarom naast de belangen van de kinderen ook gekeken naar andere aspecten, zoals internationale diplomatieke verhoudingen, de veiligheidssituatie in de regio en de veiligheid van de betrokken ouder. Daarnaast geldt dat de terugkeer van de ouders van minderjarigen gevolgen heeft voor de nationale veiligheid. Zoals uit de veiligheidsanalyse blijkt die de Minister van Justitie en Veiligheid uw kamer heeft toegezonden op 6 december 2018 (Kamerstuk 29 754, nr. 483) betekent het actief terughalen van minderjarigen dat mogelijk ook personen terugkeren van wie zeker een deel nog steeds de jihadistische ideologie aanhangt, en/of deel heeft genomen aan de jihadstrijd en/of een trauma heeft opgelopen. Zoals de Minister van Buitenlandse Zaken ook stelde in het debat met uw Kamer op 11 juni jl., leiden al deze overwegingen ertoe dat het kabinet niet actief inzet op het terughalen van volwassen uitreizigers en hun minderjarige kinderen die in onveilige gebieden in Syrië en Irak verblijven.
Op basis van welke informatie neemt u aan dat alle vrouwen en kinderen die zich nu in de kampen bevinden, extremisten zijn? Is het mogelijk dat zich onder deze vrouwen en kinderen niet-extremisten bevinden?
Zoals bekend loopt tegen alle onderkende personen, die vanuit Nederland zijn uitgereisd naar strijdgebieden in Syrië en Irak een strafrechtelijk onderzoek. Het OM heeft hen wereldwijd gesignaleerd met het oog op aanhouding en uitlevering aan Nederland. Dit geldt ook voor de Nederlandse vrouwen die zich nu in kampen bevinden. Het OM onderzoekt of en zo ja, welke misdaden door uitreizigers begaan zijn en bepaalt, in samenwerking met de veiligheidsdiensten, welke dreiging er van een persoon uitgaat. Het kabinet ziet de kinderen in deze kwestie in de eerste plaats als slachtoffer, zoals ook aangegeven in de brief van de Minister van Justitie en Veiligheid van 6 december jl. (Kamerstuk 29 754 nr. 483).
Is het mogelijk dat (een deel van) deze vrouwen en kinderen zich om een andere reden dan deelname aan een terroristische organisatie in Syrië bevonden en terecht gekomen zijn in de kampen juist vanwege het gevaar van IS? Zo ja, hoeveel van die vrouwen en kinderen zitten vast in de kampen in Syrië?
Zie antwoord vraag 8.
Bent u in overleg met uw internationale collega’s om een internationaal tribunaal op te richten om Syriëgangers te berechten teneinde de impasse te doorbreken? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet hecht grote waarde aan het tegengaan van straffeloosheid. Nederland wijst continu op de noodzaak hiertoe, in lijn met de motie Van Helvert cs. over de bestrijding van IS (Kamerstuk 34 775 nr. 20) en de motie Voordewind cs. over de erkenning van genocide door IS (Kamerstuk 32 623 nr. 193), o.a. als covoorzitter van de Foreign Terrorist Fighter(FTF)-werkgroep van de anti-IS coalitie en in VN-verband. Ook internationaal is er veel aandacht voor het verantwoordelijk houden van ISIS-strijders voor hun verschrikkelijke daden, waaronder mogelijk genocide. Om dat te bereiken moeten we echter nog een hoop obstakels overwinnen. Hoewel veel landen het eens zijn dat berechting noodzakelijk is, bestaat er nog geen consensus over de manier waarop tot berechting moet worden gekomen. Daarnaast blijven verschillende praktische, juridische en financiële vraagstukken nog onbeantwoord; vooral ten aanzien van de locatie van het tribunaal, de locatie van de detentie, de bewijsvoering, de voorbereidingstijd en duurzame financiering van een dergelijk tribunaal. Het kabinet heeft daarom de Extern Volkenrechtelijk Adviseur gevraagd aan welke voorwaarden een op te richten internationaal tribunaal zou moeten voldoen om op effectieve en legitieme wijze leden van ISIS te berechten en wat dat betekent op politiek, juridisch en praktisch gebied.
Nederland blijft dus op zoek naar manieren om tot vervolging en berechting van ISIS misdadigers te komen. Dit doen we natuurlijk met onze internationale partners. Zo heeft de Minister van Buitenlandse Zaken op 23 mei jl. in New York de landen van de VN Veiligheidsraad opgeroepen om over te gaan tot actie en een informele bijeenkomst georganiseerd met experts uit een aantal partnerlanden. Hieruit kwam naar voren dat veel landen worstelen met de vervolging van ISIS-strijders nu een door de VN gemandateerd tribunaal via de weg van de VN Veiligheidsraad onwaarschijnlijk blijkt. Ook het feit dat Irak niet partij wil worden bij het Statuut van Rome, en dat het tot nu toe niet bereid is om de doodstraf op te geven bij de berechting van ISIS-strijders zijn moeilijkheden waar deze landen tegenaan lopen. Ondanks deze complicaties blijft het kabinet zich inzetten voor berechting in de regio en wordt in gesprek met partnerlanden bekeken wat opties kunnen zijn voor bijvoorbeeld een internationaal tribunaal.
De uitkomsten van de bijeenkomst in New York, de expertbijeenkomst die op 3 juni jl. in Zweden plaatsvond en het advies van de Extern Volkenrechtelijk Adviseur vormen de basis voor een ministeriele bijeenkomst en marge van de Algemene Vergadering van de VN in september as. die Nederland zal organiseren. In de tussentijd is het zaak zoveel mogelijk bewijs te vergaren ten behoeve van toekomstige berechting. In dit kader steunt Nederland organisaties die gespecialiseerd zijn in het vergaren van bewijsmateriaal en het International Impartial Independent Mechanism(IIIM). Deze zogenaamde bewijzenbank documenteert misdaden begaan in Syrië, zodat op enig moment vervolging kan plaatsvinden, ongeacht door wie die misdaden zijn begaan.