Het ‘anders toewijzen’ van huurwoningen in Utrecht |
|
Sandra Beckerman (SP) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
![]() |
Kent u het bericht dat woningcorporatie Portaal in de wijk Overvecht op een andere manier huurhuizen wil toewijzen, namelijk door mensen te selecteren die wat voor de buren willen doen?1 Wat is uw reactie daarop?
Ja.
Zie antwoord op vraag 2.
In hoeverre is het wettelijk toegestaan om op een dergelijke manier extra eisen te stellen aan nieuwe bewoners? Door wie worden deze extra voorwaarden bepaald en waar ligt volgens u de grens van deze extra voorwaarden?
Woningcorporaties moeten bij hun maatschappelijke taak om personen te huisvesten die vanwege omstandigheden moeilijkheden ondervinden bij het vinden van passende huisvesting, voldoen aan de vigerende wet en regelgeving. Indien in de gemeente een huisvestingsverordening van kracht is, op basis van de Huisvestingswet 2014, zijn de woningcorporaties gebonden aan onder meer de regels die in de gemeentelijke huisvestingsverordening zijn opgenomen, waaronder de vergunningverlening en de urgentie van bepaalde doelgroepen. Tevens kunnen er tussen corporaties, gemeente en huurdersorganisatie (aanvullende) prestatieafspraken zijn gemaakt over toewijzing, bijvoorbeeld om in bepaalde wijken en complexen tot een betere mix te komen van sociaal draagkrachtige en minder draagkrachtige huishoudens. Overeenkomstig de Woningwet dienen woningcorporaties passend toe te wijzen voor de huurtoeslagdoelgroep en moeten zij voldoen aan de opgenomen toewijzingsregels voor de DAEB-tak. Binnen de toewijzingsregels van de Woningwet is ruimte voor additionele voorwaarden bij toewijzing van huurwoningen. Woningcorporaties maken hier regelmatig gebruik van om invloed uit te oefenen op het type huurder in bepaalde complexen of wijken. Dit gebeurt doorgaans in afstemming met de gemeenten en huurdersorganisaties, al dan niet vastgelegd in prestatieafspraken. Daarbij geldt dat er geen discriminerende eisen mogen worden gesteld, bijvoorbeeld ten aanzien van ras of geslacht. Daar ligt de grens zoals dat in onze Grondwet en in internationale verdragen is vastgelegd.
Zijn er andere plekken in het land waar woningcorporaties extra eisen of voorwaarden stellen aan nieuwe huurders?
Ja een voorbeeld hiervan is onder meer het project «Westeinde 88–90» van woningcorporatie Welwonen uit Enkhuizen, waarbij een motivatiebrief en een gesprek noodzakelijk zijn om in aanmerking te komen voor een huurwoning. Alle toekomstige bewoners kunnen samen gebruik maken van de aan te leggen (moes)tuin aan het water.
Ook bij woningcorporatie Woonbedrijf is gewerkt met «anders toewijzen». Het project Space-S voorziet in gezamenlijke voorzieningen zoals een buurthuis, woonkamer, daktuinen en een gedeelde fietsenstalling. Bewoners konden in aanmerking komen voor een woning door zich tijdens de bouw van de woningen betrokken te tonen bij het wonen. Zo kon men bijvoorbeeld op bijeenkomsten meedenken over de inrichting van de daktuinen.
Als laatste voorbeeld hanteert woningcorporatie Habion het «anders toewijzen» voor het project LIFE 39. Voor deze woningen worden huurders gezocht die met elkaar willen wonen en aansluiting vinden op basis van levensstijl. Er worden aanvullende voorwaarden gesteld ten aanzien van leefstijl en motivatie waarover een commissie oordeelt. Ook in dit project is het «klaarstaan voor de ander» en «betrokkenheid tonen» onderdeel van de voorwaarden.
Wat zijn de ervaringen van dit «anders toewijzen» bij de twee nieuwe projecten van Portaal en waarom wordt het nu toegepast in de bestaande woningen? Zo ja, kunt u toelichten welke maatregelen dat zijn?
De corporatie geeft aan dat door de instroom van kwetsbare bewoners, sprake is van een steeds verder toenemende druk op de leefbaarheid in sommige wijken en buurten. Met «Anders toewijzen» tracht de corporatie hier een antwoord op te formuleren. «Anders toewijzen» past Portaal toe in o.a. de projecten Place2BU (Utrecht), Majella Wonen (Utrecht) en Meander (Nieuwegein). Het betreft nieuwe projecten waar statushouders, mensen die uitstromen uit de maatschappelijke opvang en gemotiveerde jongeren samenwonen en samenleven. De jongeren wordt gevraagd om een motivatiebrief te schrijven waarbij ze aangeven wat ze kunnen en willen betekenen voor hun buren. Portaal geeft aan dat de ervaringen van deze manier van toewijzen goed zijn. Ervaring leert dat zowel de «reguliere» huurders, de statushouders en de mensen die uitstromen uit de maatschappelijke opvang aangeven het wonen in een dergelijk gemengd wonen-project als een meerwaarde te zien.
In gesprekken tussen corporaties en de gemeente Utrecht over de aanpak in Overvecht is het idee geopperd om de succesfactoren van het concept «gemengd wonen» te vertalen naar een bestaand complex in Overvecht. Het project zou kunnen leiden tot meer krachtige huurders die zich als «goede buur» willen opstellen, waardoor in deze complexen de leefbaarheid duurzaam kan worden verbeterd. Portaal heeft het complex aan de Bangkokdreef geselecteerd om hiermee te experimenteren. Hierbij bevraagt de woningcorporatie aspirant-huurders of zij via een motivatiebrief willen aangeven wat zij als «goede buur» kunnen betekenen. Een aantal van de woningen wordt daarnaast specifiek toegewezen aan hogere inkomens binnen de vrije ruimte in de DAEB-tak.
Welke maatregelen kunnen de gemeente en de woningcorporatie(s) nemen om de leefbaarheid in de wijk te verbeteren, nu er geen wijkenbeleid meer is vanuit de landelijke overheid en via de Woningwet de mogelijkheden voor corporaties zijn verkleind? Welke maatregelen nemen de gemeente en corporatie(s) wel? Kunt u uw antwoord toelichten?
Gemeenten kunnen in hun woonbeleid aangeven wat zij verwachten van corporaties als het om inzet op leefbaarheid gaat voor zover dat de taak van corporaties is. Corporaties, gemeenten en huurdersorganisaties kunnen hier dan vervolgens prestatieafspraken over maken. In prestatieafspraken moet ook worden vastgelegd als corporaties meer dan het normbedrag per verhuureenheid willen inzetten (€ 129,13 in 2019). In de herziene Woningwet is opgenomen dat leefbaarheidsactiviteiten van corporaties beter gericht moeten zijn op de eigen bewoners en de wijk waarin zij wonen. Corporaties kunnen nog steeds bijdragen aan woonmaatschappelijk werk, de aanleg en het onderhoud van kleinschalige infrastructuur in de directe woonomgeving van het eigen bezit, een schone woonomgeving, de groenvoorziening en activiteiten verrichten om overlast te voorkomen en veiligheid te vergroten. Corporaties zetten veelal huismeesters in en dragen bij aan wijkteams/sociale teams. In 2017 werd landelijk ongeveer € 230 miljoen door corporaties uitgegeven aan leefbaarheidsactiviteiten.
Problemen met de toekenning van de kwaliteitsgelden verpleeghuiszorg |
|
Maarten Hijink (SP) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
![]() |
Wat vindt u ervan dat zorgorganisatie Accolade Zorg anticiperend op de bedoeling om met de kwaliteitsgelden de kwaliteit van de zorg te verbeteren, in 2018 al gestart is met het werven van personeel?1
Met ingang van 2017 heb ik extra middelen beschikbaar gesteld om het kwaliteitskader verpleeghuiszorg te implementeren. Landelijk gezien is er een bedrag van € 100 miljoen in 2017 en een bedrag van € 435 miljoen vanaf 2018 structureel in de tarieven verwerkt. Daar bovenop heb ik in 2019 een landelijk kwaliteitsbudget beschikbaar gesteld van € 600 miljoen, dat in 2020 verder oploopt naar € 1.100 miljoen. De zorgorganisatie Accolade Zorg geeft aan dat zij in 2018 al is gestart met het werven van extra personeel, anticiperend op de bedoeling om met de kwaliteitsgelden de kwaliteit van de zorg te verbeteren. De extra middelen die opgenomen zijn in de basistarieven 2017 en 2018 zijn echter ook bedoeld om extra personeel te werven.
Wat vindt u van de handelwijze van het zorgkantoor die geen kwaliteitsgelden beschikbaar wil stellen, omdat de zorginstelling in 2018 al personeel had geworven, dus daarmee niet in aanmerking komen voor het kwaliteitsbudget van 2019? Kunt u uw antwoord toelichten?
Naar aanleiding van de brief van Accolade Zorg is vanuit VWS contact opgenomen met deze zorgorganisatie en met het zorgkantoor. Dit gesprek heeft geleid tot de constatering dat Accolade Zorg met het werven van extra zorgpersoneel in 2018 de extra middelen voor de implementatie van het kwaliteitskader goed heeft besteed. Accolade Zorg heeft in 2018 gemiddeld 22 fte extra zorgverleners ingezet. Uit het gesprek is ook naar voren gekomen dat het zorgkantoor aan Accolade Zorg een kwaliteitsbudget voor 2019 heeft toegekend dat rekening houdt met de kosten voor het extra personeel dat in de loop van 2018 is aangenomen. Ook Accolade Zorg is dus – net zoals alle verpleeghuizen in Nederland – in aanmerking gekomen voor het kwaliteitsbudget 2019. De hoogte van het toegekende budget is daarbij conform het landelijke zorginkoopbeleid door het zorgkantoor bepaald op basis van het kwaliteitsplan en de bijbehorende meerjarenbegroting voor de inzet van extra zorgpersoneel en andere investeringen in het kwaliteitskader. De handelwijze van het zorgkantoor die in de vraag wordt verondersteld, is dus niet aan de orde.
Vindt u het acceptabel dat starre regelgeving van het zorgkantoor deze zorginstelling dwingt om te bezuinigen, terwijl zij vooruitlopend op het streven om meer personeel in de zorg te werven aan de wens van u en de Tweede Kamer voldoet? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zoals ik heb aangegeven bij antwoord 2 heeft Accolade Zorg de extra middelen voor het kwaliteitskader in 2018 goed besteed. Met de inzet van 22 extra fte aan zorgmedewerkers heeft zij conform de bedoeling belangrijke stappen gezet op weg naar de volledige implementatie van het kwaliteitskader.
Tegelijkertijd kwam uit het gesprek naar voren dat de afspraken in het landelijke inkoopbeleid voor 2019 in het bijzondere geval van Accolade Zorg mogelijk leiden tot een onbedoelde verlaging van het kwaliteitsbudget. De bijzondere situatie is dat er in het basisjaar 2018 sprake was van een negatief exploitatieresultaat door de combinatie van (1) volledige benutting van de beschikbaar gestelde extra middelen voor het kwaliteitskader voor de inzet van extra zorgpersoneel in 2018 en (2) incidenteel hogere personeelskosten in 2018 vanwege tijdelijke extra inhuur en inzet voor personeel wegens specifieke situaties in de bedrijfsvoering (zoals verbouwingen, verhuizingen en ziekteverzuim). In een dergelijke bijzondere situatie leiden de incidenteel hogere personeelskosten tot een vertekend beeld in het basisjaar 2018. Doordat de omvang van het kwaliteitsbudget 2019 wordt gebaseerd op de extra personeelsinzet ten opzichte van het basisjaar 2018, is het in de beschreven bijzondere situatie dan erg lastig om het exploitatieresultaat in 2019 op orde te brengen.
In de bestuurlijke afspraken over het kwaliteitsbudget 2020 tussen ActiZ en ZN is onderkend dat de regels voor het kwaliteitsbudget op een aantal punten een belemmering vormden om maatwerk te leveren. In 2020 is er meer ruimte om gemotiveerd af te wijken. Dit kan ook met terugwerkende kracht voor 2019. In de aanvullingen op het landelijk inkoopbeleid voor 2020 is dit opgenomen. Het zorgkantoor heeft aangegeven op korte termijn samen met Accolade Zorg te bezien of en op welke wijze er voor deze zorgaanbieder gemotiveerd kan worden afgeweken (met terugwerkende kracht naar 2019). Een en ander altijd met het doel van het kwaliteitskader in ogenschouw houdend.
Bent u bereid om in gesprek te gaan met het zorgkantoor om te kijken hoe deze discussie tussen zorginstelling en zorgkantoor kan worden opgelost? Zo nee, kunt u toelichten waarom niet?
Zie antwoord 3. De bestuurlijke afspraken over het kwaliteitsbudget 2020 bieden het zorgkantoor meer ruimte voor maatwerk. Op grond daarvan gaat het zorgkantoor in gesprek met de genoemde zorginstelling.
Krijgt u meer meldingen van zorginstellingen die in 2018 extra personeel hebben aangenomen en die van het zorgkantoor te horen krijgen dat deze niet gefinancierd kunnen worden uit het kwaliteitsbudget? Welke gevolgen heeft dit voor het aantrekken van nieuwe medewerkers?
Er zijn meerdere signalen, waarbij zorgaanbieders aangeven dat ze in 2018 extra personeel hebben aangenomen en dit niet gefinancierd krijgen vanuit het kwaliteitsbudget. Vanaf 2018 is er structureel € 435 miljoen in de tarieven verwerkt, waarmee dit personeel gefinancierd kan worden. Daarnaast heeft het zorgkantoor de ruimte om bijvoorbeeld bij voorinvesteringen in bijzondere gevallen afspraken te maken om ten laste van de 85% een compensatie te verstrekken. Dit kan met terugwerkend kracht voor 2019.
De samenwerking met Armenië |
|
Kees van der Staaij (SGP), Pieter Omtzigt (CDA), Joël Voordewind (CU), Martijn van Helvert (CDA) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD), Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD) |
|
![]() ![]() ![]() |
Herinnert u zich dat u als Minister-President van Nederland voor het eerst in enige decennia de nieuwe Minister-President van Armenië van harte heeft gefeliciteerd bij zijn benoeming na de fluwelen revolutie en vrije en eerlijke verkiezingen?
Ja. Het is goed gebruik felicitatiebrieven te sturen bij het aantreden van staatshoofden en regeringsleiders van landen waarmee Nederland diplomatieke betrekkingen onderhoudt. Het kabinet stuurde ook in 2016 een felicitatiebrief bij het aantreden van Karen Karapetyan als Minister-President van Armenië.
Bent u bereid om deze samenwerking op zowel economisch terrein als ontwikkeling van een democratische rechtsorde en van een democratisch land in onze gezamenlijke kiesgroepen in het IMF en de Wereldbank vorm te geven door een ambassade in Armenië te openen?
Het kabinet is bereid om de samenwerking met Armenië op de genoemde terreinen verder vorm te geven. Het openen van een ambassade in Jerevan is op dit moment niet aan de orde.
In het regeerakkoord zijn middelen opgenomen voor de uitbreiding en versterking van het postennet (EUR 10 miljoen in 2018 en oplopend tot EUR 40 miljoen structureel vanaf 2021). Deze extra middelen volgen op een inkrimping van het postennet als gevolg van eerdere taakstellingen. Het kabinet heeft besloten posten te versterken dan wel te openen die uitvoering geven aan de volgende prioriteiten in het regeerakkoord: economische groeikansen, veiligheid, stabiliteit en armoedebestrijding, migratie en versterkte inzet op Europa. Op basis van deze prioriteiten en gezien de beperkte middelen is destijds voorrang gegeven aan het versterken dan wel openen van posten elders ter wereld. Uw Kamer is hierover op 8 oktober 2018 geïnformeerd middels de brief over de uitbreiding en versterking van het postennet in 2019–2021 (Kamerstuk 32 734, nr. 32).
Dit neemt niet weg dat het kabinet zich zal inzetten om de positieve dynamiek na de politieke transitie in Armenië verder te ondersteunen. Armenië komt in aanmerking voor verschillende bilaterale programma’s. Deze programma’s zijn grotendeels vraag gestuurd. Dat maakt daadwerkelijke steun ook afhankelijk van concrete plannen van Armeense zijde en belangstelling van zowel Nederlandse als Armeense betrokkenen. Nederland bekijkt zowel in EU-verband als bilateraal en in nauwe samenwerking met de Armeense autoriteiten of, en zo ja waar, steun kan worden geïntensiveerd. Om de extra inspanningen in goede banen te leiden heeft het kabinet besloten de capaciteit van de Nederlandse ambassade in Georgië (mede geaccrediteerd voor Armenië) te versterken met een lokale medewerker.
Tot slot is het van belang op te merken dat NL al op verschillende manieren steun biedt aan Armenië. Op economisch terrein is er een omvangrijke FMO portefeuille van EUR 173 miljoen en er lopen verschillende RVO projecten ten behoeve van private sector ontwikkeling. Armenië maakt deel uit van de Nederlandse kiesgroep in de Wereldbank, IMF en EBRD. Mede in het kader van deze kiesgroeprelatie financieren de ministeries van Financiën en van Buitenlandse Zaken aanzienlijke technische steun die wordt verleend door het IMF, de Nederlandsche Bank en deskundigen van het Ministerie van Financiën. Verder zet Nederland zich via Matra en het Mensenrechtenfonds in op de bevordering van mensenrechten en rechtsstatelijkheid. Zo is er in Armenië sinds 2014 een project ter bevordering van vrijheid van godsdienst, dat regionaal belangstelling geniet en wordt nauw samenwerkt met het Armeense Ministerie van Justitie en de Ombudsman bij bevordering van antidiscriminatie. Tot slot draagt Nederland bij aan de steun die Armenië ontvangt vanuit de Europese Unie en de internationale financiële instellingen.
Herinnert u zich dat u schreef dat u de samenwerking waardeert in het kader van het EU-Armenia Comprehensive and Enhanced Partnership Agreement (CEPA), dat in november 2017 getekend is?
Ja.
Wanneer wordt het wetsvoorstel ter goedkeuring van dit verdrag voorgelegd aan de Staten-Generaal? Is het wetsvoorstel al naar de Raad van State gestuurd? Zo nee, wat is de reden van de vertraging?
Het kabinet werkt met voorrang aan het opstellen van een memorie van toelichting (MvT) bij de Brede en versterkte Partnerschapsovereenkomst tussen de Europese Unie en Armenië. Het kabinet hecht zeer aan een zorgvuldig wetgevingstraject. De MvT zal in de eerste helft van dit jaar aan de Raad van State worden voorgelegd.
Klopt het dat Nederland een fysieke diplomatieke vertegenwoordiging heeft in alle lidstaten van de Raad van Europa, behalve Armenië en Montenegro (en een paar microstaatjes)?
Van de 47 landen die lid zijn van de Raad van Europa heeft Nederland in zes landen geen fysieke diplomatieke vertegenwoordiging. Armenië, Montenegro en IJsland horen daarbij. Deze landen vallen evenwel onder het resort van de Nederlandse diplomatieke vertegenwoordiging in nabije landen.
De afgelopen Provinciale Statenverkiezingen |
|
Tobias van Gent (VVD), Albert van den Bosch (VVD), Helma Lodders (VVD) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
![]() |
Kent u het bericht over de kosten van de hertelling van stemmen in de provincie Flevoland?1
Ja.
Wie betaalt de kosten van een hertelling van stemmen bij de verkiezingen die in Nederland worden gehouden?
De organisatie van verkiezingen is een wettelijke taak van gemeenten, die in medebewind wordt uitgevoerd. Inderdaad ontvangen gemeenten daarvoor jaarlijks middelen via de algemene uitkering uit het gemeentefonds. Het uitvoeren van een eventuele hertelling (en dus ook de bekostiging daarvan) is onderdeel van de organisatie van de verkiezing. Immers, zowel het centraal stembureau – in het kader van de vaststelling van de uitslag – als het vertegenwoordigend orgaan – in het kader van de beoordeling van de geldigheid van de verkiezing – kunnen besluiten dat een hertelling nodig is.
Is het waar dat gemeenten vanuit het gemeentefonds middelen krijgen voor de organisatie van verkiezingen waaruit ook de kosten van de hertellingen gefinancierd worden? Worden gemeenten geacht ook de kosten voor hertellingen voor hun rekening te nemen indien de hertelling door provincie of waterschap wordt aangevraagd? Zo ja, kunt u aangeven waar dit in de wet of beleidsregel is opgenomen? Zo nee, kunt u aangeven wie dan verantwoordelijk is voor de kosten en waar dit in de wet of beleidsregel is terug te vinden?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u, indien de kosten voor de hertelling van de stemmen voor rekening van in dit geval de provincie Flevoland komen, aangeven of het provinciebestuur kan sturen om de kosten zo laag mogelijk te houden? Zo ja, op welke manier is dit vastgelegd? Zo nee, vindt u dit een wenselijke ontwikkeling?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat elektronisch tellen van stemmen het proces van hertelling danig had kunnen versnellen, de kosten zou verlagen en de kans op hertellingen zou hebben verkleind? Zo nee, waarom niet?
Hoe lang een telling duurt, wordt in belangrijke mate bepaald door het stembiljet. De grootte van het huidige stembiljet maakt de (handmatige) telling ervan tijdrovend. Voor elektronisch tellen is een ander stembiljet nodig. In mijn brief van 15 juni 2018 heb ik geschreven stappen te willen zetten om te kunnen experimenten met een nieuw stembiljet.2 Ik heb u hierover recent voorstellen gedaan.3 De stembiljetten waarmee ik wil experimenteren, tellen handmatig veel sneller dan het huidige stembiljet. Testen wijzen dat uit.4 Deze stembiljetten zijn ook geschikt om elektronisch te tellen, op de manier die is geadviseerd door de Commissie onderzoek elektronisch stemmen in het stemlokaal (Commissie-Van Beek).5
Hoe lang het elektronisch tellen van de stembiljetten duurt, hangt af van een aantal factoren, waaronder de duur van de controle die nodig is om vast te stellen dat de elektronische telling integer is verlopen.6 Ook wat de kosten betreft is de vergelijking met handmatig tellen niet makkelijk te maken. Een deel van de kosten zal waarschijnlijk voor elektronisch en handmatig tellen hetzelfde zijn, zoals de kosten voor de tellocatie. Een ander deel van de kosten zal verschillen. Mogelijk zijn er voor elektronisch tellen minder mensen nodig, maar daar staat tegenover dat er ondersteuning nodig zal zijn voor het geval er storingen zijn met de telsystemen.
In de voorliggende casus (hertelling in Flevoland) zou elektronisch tellen de kans op een hertelling naar mijn mening niet hebben verkleind. Aanleiding voor de hertelling was immers niet dat er aanwijsbare telfouten zouden zijn gemaakt, maar het feit dat een van de partijen slechts enkele stemmen tekortkwam voor een restzetel. Ook bij elektronisch tellen is een dergelijke uitslag mogelijk.
Bent u bereid te kijken naar een snelle invoer van elektronisch tellen van stemmen? Zo ja, op welke termijn kunnen we hier meer over vernemen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 5.
Misbruik van de landelijke regeling huisvesting statushouders om uitgeprocedeerde asielzoekers te huisvesten |
|
Daniel Koerhuis (VVD) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Sociaal experiment voor huisvesting van statushouders loopt uit op drama»?1
Ja.
Is het waar dat aan het sociale experiment voor de huisvesting van statushouders in Almere subsidie is toegekend vanuit de landelijke regeling huisvesting statushouders?2 Zo ja, hoeveel subsidie is er toegekend, wat zijn de criteria geweest op basis waarvan deze subsidie is toegekend en hoeveel van deze subsidie is inmiddels uitbetaald?
Ja, ten behoeve van het betreffende project in Almere is voor de huisvesting van 81 statushouders een beroep gedaan op de Tijdelijke Regeling Stimulering Huisvesting Vergunninghouders (TRSHV). Begin april is € 62.500,- aan de eigenaar toegekend en uitbetaald voor de huisvesting van tien vergunninghouders.
Deze regeling kent twee fasen. In de eerste fase wordt, voorafgaand aan de realisatie van het project, door RVO een budgetreserveringsverklaring afgegeven. In de tweede fase wordt, na realisatie van het project en bij de eerste bewoning, de definitieve subsidieaanvraag getoetst door de gemeente en RVO.
Onderhavige aanvraag is getoetst aan de criteria die zijn opgenomen in de TRSHV. Daarbij is bij aanvang van de bewoning in de Basisregistratie Personen (BRP) getoetst of de vergunninghouders waren ingeschreven op het betreffende adres. De subsidieregeling vereist verder dat de woonvoorziening ten minste vijf jaar bestaat.
Is het waar dat er 94 mensen gehuisvest zijn met het sociaal experiment, terwijl er maar 44 mensen ingeschreven zijn bij de gemeente Almere?3 Zo ja, in hoeverre zijn er uitgeprocedeerde asielzoekers gehuisvest?
Het klopt dat de gemeente Almere 44 personen heeft ingeschreven, woonachtig aan de Bostuin in Almere. Het aantal van 94 is volgens de gemeente niet waarschijnlijk, omdat sprake is van in totaal 81 kamers die niet allemaal bewoond waren. Bij regelmatige controles door de gemeente Almere zijn in totaal vier ongedocumenteerde personen aangetroffen, die naar zeggen van de verhuurder daar niet woonachtig waren, maar daar tijdelijk verbleven om te klussen. De gemeente Almere heeft laten weten de standaardprocedure te hebben gevolgd, door deze personen door te verwijzen naar de vreemdelingen opvanglocatie te Ter Apel.
In hoeverre is de landelijke regeling gebruikt om uitgeprocedeerde asielzoekers te huisvesten in dit geval? Welke maatregelen heeft u genomen en is het geld teruggevorderd?
Niet. Er is geen subsidie toegekend aan de huisvesting van uitgeprocedeerde asielzoekers.
Heeft u onderzocht of er andere gevallen zijn waarbij de landelijke regeling is misbruikt om uitgeprocedeerde asielzoekers te huisvesten? Zo ja, wat was de uitkomst hiervan en welke maatregelen heeft u toen genomen? Zo nee, kunt u dit alsnog onderzoeken en de Kamer spoedig informeren?
Dat is niet aan de orde. Er wordt getoetst aan inschrijving in de BRP. Uitgeprocedeerde asielzoekers kunnen zich niet inschrijven.
Op welke momenten controleert u of de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland of de landelijke regeling huisvesting statushouders is misbruikt? Worden daarbij inspecties op locatie uitgevoerd? Zo nee, kunt u dit alsnog uitvoeren?
Iedere subsidieaanvraag wordt door RVO getoetst aan de in de regeling gestelde criteria. Zoals aangegeven vereist de subsidieregeling dat de woonvoorziening ten minste vijf jaar bestaat. Dit wordt aan het einde van deze periode getoetst. Na deze toetsing stelt RVO de subsidie ambtshalve vast. Als niet aan de verplichtingen van de stimuleringsregeling is voldaan, stelt RVO de subsidie vast op € 0 en wordt het voorschot teruggevorderd.
Hoe staat het met de pilots voor flexibele, tijdelijke en sobere woonoplossingen voor statushouders en welke gemeenten hebben een aanvraag gedaan? Welke maatregelen neemt u om te voorkomen dat de pilots niet goed gebruikt worden?
Ik heb in 2018 € 3 miljoen beschikbaar gesteld om via een beperkt aantal verschillende pilots te experimenteren met huisvestingsoplossingen die de aansluiting tussen asielopvang, huisvesting en integratie moeten verbeteren. Te denken valt aan het tijdelijk en gemixt huisvesten van verschillende doelgroepen waardoor flexibele huisvestingscapaciteit ontstaat en aan opvangoplossingen in de buurt van de gemeente van uitplaatsing zodat al tijdig met de integratie kan worden gestart.
De uitvoering van de pilots wordt momenteel voorbereid door BZK, JenV en COA i.s.m. IPO en VNG en verschillende gemeenten. De verwachting is dat de eerste pilots in 2019 starten. Een onderzoeksbureau zal vanaf het begin aangehaakt zijn om de voortgang en uitkomsten te monitoren.
De pilot van Legal Guard en de overeenkomst met de Raad voor Rechtsbijstand |
|
Michiel van Nispen |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Herinnert u zich uw eerdere antwoorden op Kamervragen over de start van de pilot consumentenzaken met Legal Guard?1
Ja
Bent u bekend met het WOB-verzoek waarmee een kopie van de overeenkomst tussen Achmea en de Raad voor Rechtsbijstand is verkregen waarover «@strafarresten» informatie op Twitter publiceerde?2
Ja, hier ben ik van op de hoogte.
Wat kost deze pilot in totaal en door wie worden deze kosten betaald?
De kosten worden door de Raad voor Rechtsbijstand betaald. De totale kosten van de pilot zijn nog niet bekend, aangezien deze net is gestart. Wel heeft de Raad voor Rechtsbijstand in de door haar gesloten overeenkomst Pilot Consumentenrecht 2019–2020 (zie https://www.rvr.org/binaries/content/assets/rvrorg/informatie-over-de-raad/besluit-wob-verzoek-d.d.-12-april-2019.pdf) een vergoedingensystematiek met Legal Guard afgesproken, die er als volgt uit ziet:
De kosten per zaak zijn als volgt:
indien de diensten in maximaal 200 zaken worden verleend: € 929,– per zaak;
indien de diensten in minimaal 201 tot ten hoogste 400 zaken worden verleend: € 703,– per zaak;
indien de diensten in minimaal 401 tot ten hoogste 600 zaken worden verleend: € 667,– per zaak;
indien de diensten in meer dan 600 zaken worden verleend: € 626,– per zaak.
Kunt u uw antwoord nuanceren dat de klankbordgroep, die de pilot begeleidt, bestaat uit vertegenwoordigers van maatschappelijke organisaties in de consumentensector en de Nederlandse Orde van Advocaten, gelet op het feit dat de Nederlandse Orde van Advocaten zich haastte publiekelijk te melden geen deelnemer te zijn aan deze pilot (en slechts 1 beleidsmedewerker als waarnemer in de klankbordgroep te hebben), en de Consumentenbond heeft geweigerd zitting te nemen omdat zij de pilot ziet als bezuinigingsmaatregel waarvan onduidelijk is of die leidt tot een betere toegang tot het recht? Wat zegt dit volgens u?
De Raad voor Rechtsbijstand heeft verschillende maatschappelijke organisaties benaderd voor deelname aan de klankbordgroep. De Nederlandse Orde van Advocaten heeft aan de bestuurder van de Raad voor Rechtsbijstand laten weten als waarnemer aan de klankbordgroep deel te willen nemen. De Raad heeft ingestemd met deze waarnemersrol.
De Raad voor Rechtsbijstand betreurt het dat de Consumentenbond heeft geweigerd zitting te nemen in de klankbordgroep. Deelname aan de klankbordgroep biedt immers de mogelijkheid om in detail mee te kijken naar de pilot en deze te begeleiden. Daarnaast vraagt het lidmaatschap geen commitment van de leden ten aanzien van de uitkomsten van de pilot of mijn beleidsvoornemens. De Consumentenbond ziet dit anders. De Raad voor Rechtsbijstand respecteert de keuze van de Consumentenbond.
Is bewust gekozen voor een maximum van 750 zaken vanwege het feit dat de pilot daarmee onder de aanbestedingsgrenzen zou vallen? Waarom wilde u deze pilot per se niet aanbesteden?
De besluitvorming over het wel of niet aanbesteden van de pilot valt buiten mijn verantwoordelijkheid. De pilot is tot stand gekomen op initiatief van de Raad voor Rechtsbijstand en wordt onder de verantwoordelijkheid van de Raad voor Rechtsbijstand uitgevoerd. Het is echter juist dat de Raad voor Rechtsbijstand bewust heeft gekozen voor een maximum van 750 zaken. Het doel van de pilot is leerervaring opdoen met een aanbieder van juridische dienstverlening – in casu een rechtsbijstandverzekeraar – die geen deel uitmaakt van het huidige stelsel van rechtsbijstand. Om voldoende, significante data over de werkwijze van deze aanbieder te kunnen genereren, heeft de Raad voor Rechtsbijstand gekozen voor deze omvang van zaken in de pilot.
Weet u zeker dat het initiatief voor deze pilot bij de Raad voor Rechtsbijstand lag en dit geen idee van Achmea was?
Het contact tussen de Raad voor Rechtsbijstand en Achmea loopt al sinds 2016 toen de Raad voor Rechtsbijstand voornemens was om in hun Rechtwijzerapplicatie een platform te bouwen voor huurgeschillen. Dit is toen om diverse redenen niet doorgegaan. De Raad voor Rechtsbijstand heeft het contact met Achmea gehouden om te onderzoeken of er op een andere wijze samengewerkt kan worden rond gestandaardiseerde hulp. Gaandeweg is het idee voor een pilot op het gebied van het consumentenrecht ontstaan.
Waarom vindt u het moeilijk een vergelijking te maken tussen de vergoeding die in deze pilot per zaak is afgesproken en de vergoeding die bij een vergelijkbare zaak aan een sociaal advocaat toekomt? Het klopt toch dat een bedrag van minimaal 626 euro per zaak wordt betaald, ook voor de zaken waarin heel weinig werk verricht hoeft te worden? Ook klopt het toch dat Legal Guard geen aanvullende proceshandelingen hoeft te verrichten en juristen in mag zetten die niet aan dezelfde opleidings- en kwaliteitseisen als sociaal advocaten hoeven te voldoen? Het is toch zo dat Legal Guard de proceskosten wederpartij en buitengerechtelijke incassokosten mag houden terwijl advocaten die procederen op toevoeging die af moeten dragen, en dat Legal Guard het voordeel heeft dat het geld aan het begin van de zaak wordt uitgekeerd terwijl sociaal advocaten daar vaak heel lang op moeten wachten? Erkent u inmiddels dat de vergoedingen aan Legal Guard hoger zijn en dat daarnaast betere voorwaarden gelden dan voor sociaal advocaten in vergelijkbare zaken?
De Raad voor Rechtsbijstand betaalt geen forfaitaire vergoeding, maar een tarief op basis van de eerder genoemde staffel (zie antwoord vraag 3). Hierdoor kan ervaring worden opgedaan met een andere manier van bekostigen. De aanname is dat de meeste zaken via module 1 en 2 van het arrangement kunnen worden afgehandeld waardoor de kosten voor een groter volume (van 750 zaken) in beeld kunnen worden gebracht. Dat is een ander uitgangspunt dan de forfaitaire vergoeding en daardoor niet vergelijkbaar. Voor het nieuwe stelsel wil ik onderzoeken hoe er meer voor oplossingsrichtingen kan worden betaald in plaats van forfaitaire uren, zodat de oplossing meer centraal staat. Deze pilot doet daarmee een eerste ervaring op.
Voor wat betreft de opleidingseisen geldt dat de juristen van Legal Guard geen advocaat zijn; zij voldoen dan ook niet aan dezelfde opleidings-en kwaliteitseisen als sociale advocaten. De juristen van Legal Guard moeten voldoen aan de Kwaliteitscode Rechtsbijstand en de door de werkgever gestelde eisen.
Bij het nieuwe stelsel wil ik kwaliteitscriteria stellen aan pakketten/oplossingsrichtingen die voor de rechtshulp gelden ongeacht of die wordt verleend door een advocaat.
Wat betreft de proceskosten en buitengerechtelijke incassokosten is het inderdaad zo dat Legal Guard deze kosten mag houden. Het is eveneens juist dat het geld aan het begin van de zaak wordt uitgekeerd. Deze afspraken zijn door de Raad voor Rechtsbijstand in het kader van deze specifieke pilot gemaakt.
Wat moet een rechtszoekende doen als het werk voor Legal Guard erop zit na het opstellen van één processtuk en één zitting, maar de zaak nog niet is afgerond? Moet dan alsnog een advocaat worden ingeschakeld en wat betekent dat dan voor de vergoeding voor de rest van het werk?
De Raad voor Rechtsbijstand stelt zich op het standpunt dat burgers die aan de pilot deelnemen geen nadeel mogen ondervinden door deelname aan de pilot. Mocht een zaak niet kunnen worden afgerond binnen de dienstverlening van Legal Guard, dan kan de burger zich tot de Raad voor Rechtsbijstand wenden voor een reguliere toevoeging.
Waarom vindt u het gerechtvaardigd dat rechtszoekenden bij sociaal advocaten hogere eigen bijdragen moeten betalen dan in deze pilot? Begrijpt u de opmerking dat dit een vorm van «concurrentievervalsing» is?
De Raad voor Rechtsbijstand heeft deze lagere bijdrage bepaald om deelname aan de pilot te stimuleren. De werkwijze in de pilot is ook voor rechtzoekenden iets nieuws en daarmee minder vertrouwd. De lagere eigen bijdrage is bedoeld om mensen te prikkelen om mee te doen met de pilot. Een dergelijke bepaling is mogelijk in de Wet op de rechtsbijstand. Ik verwijs u naar artikel 4 van het Besluit toevoeging mediation waarin ook voor mediation een dergelijke prikkel bestaat. De lagere bijdrage geldt in dit geval specifiek voor deze pilot en is daarom geen «concurrentievervalsing». Het staat de rechtszoekende in een consumentengeschil vrij om deel te nemen aan de pilot of voor een reguliere toevoeging te kiezen.
Kunt u uw antwoord op vraag 7 (1) nog eens bekijken, waarin u stelt dat de normen en eisen aan de juristen van Legal Guard gelijk zijn aan die voor advocaten werkzaam in de sociale advocatuur? Erkent u dat advocaten onder tuchtrecht staan en aan veel meer opleidings- en kwaliteitseisen gebonden zijn? Zo ja, waarom schrijft u dat dan niet op? Zo nee, kunt u aantonen dat de normen en eisen voor de juristen van Legal Guard hieraan gelijk zijn?
U heeft gelijk dat advocaten onder tuchtrecht staan en de juristen bij Legal Guard die geen advocaat zijn, niet. Voor advocaten die in dienst zijn van Achmea gelden de Advocatenwet en tuchtrechtelijke gedragsregels.
De juristen van Legal Guard voldoen, voorzover van toepassing, aan de Kwaliteitscode Rechtsbijstand. Daarnaast heeft de Raad voor Rechtsbijstand in haar overeenkomst met Achmea serviceafspraken opgenomen over de dienstverlening van Legal Guard. Wat betreft klachten, klantsignalen en geschillen wordt de interne procedure van Achmea gehanteerd. De klachtenprocedure voldoet tenminste aan de Kifid-richtlijnen interne klachtprocedure. De Tuchtraad Assurantiën toetst bij klachten het handelen en/of nalaten van de rechtsbijstandsverzekeraar onder meer aan de Kwaliteitscode Rechtsbijstand.
Waarom heeft de Raad voor Rechtsbijstand in deze overeenkomst de inspanningsverplichting op zich genomen om deze pilot zichtbaar te ondersteunen, te promoten en waar mogelijk van alle vormen van aandacht te voorzien? Waarom kan Achmea niet voor zichzelf reclame maken?
Om voldoende significante data voor een evaluatie te genereren, is het van belang dat er voldoende zaken in de pilot worden behandeld. De Raad voor Rechtsbijstand heeft daarom de inspanningsverplichting op zich genomen om de pilot zichtbaar te ondersteunen. De Raad voor Rechtsbijstand wil via het Juridisch Loket, Rechtwijzer.nl en door het informeren van ketenpartners bekendheid voor de pilot genereren. Afhankelijk van de instroom van zaken behoudt de Raad voor Rechtsbijstand zich het recht voor om andere middelen in te zetten. Daarbij laat de Raad voor Rechtsbijstand weten dat niet gedacht moet worden aan commerciële reclamecampagnes.
Waarover is precies geheimhouding tussen Legal Guard en de Raad voor Rechtsbijstand afgesproken?
Er is geheimhouding afgesproken over de vaste projectkosten en gegevens die herleidbaar zijn tot personen werkzaam bij de Raad voor Rechtsbijstand en Legal Guard, of betrokken bij de pilot.
Kunt u deze vragen afzonderlijk beantwoorden?
Ja.
Het bericht ‘Steenmarters teisteren auto’s bij Tjongerschans’ |
|
Aukje de Vries (VVD), Arne Weverling (VVD) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Steenmarters teisteren auto’s bij Tjongerschans»?1
Ja.
Hoe groot is de overlast van steenmarters landelijk op dit moment en hoe groot is de schade die steenmarters landelijk aanrichten?
De schade die beschermde diersoorten veroorzaken aan de landbouw en aan de natuur wordt landelijk bijgehouden door BIJ12 (Unit Faunafonds). Van de steenmarter zijn echter geen meldingen van dergelijke schade bekend, alleen van incidentele schade aan particuliere bezittingen. Dergelijke schade komt echter niet voor de wettelijke tegemoetkoming in schade door beschermde diersoorten in aanmerking. Daardoor is er geen landelijk overzicht van de schade en de overlast die steenmarters veroorzaken. Wel is mij bekend dat de provincie Friesland weliswaar geen harde cijfers heeft over de aantallen steenmarters en de schade die zij aanrichten, maar dat de provincie zich wel bewust is van een stijgend aantal klachten van particulieren in de afgelopen jaren. Mij is ook bekend dat in een weidevogelgebied een pilot loopt (waarbij een ontheffing is verleend voor het vangen en doden van steenmarters), waarbij gekeken wordt naar de effecten van predatie.
Welke problemen en schade veroorzaken marters naast de schade bij auto’s, zoals wordt genoemd in het artikel, bijvoorbeeld in de agrarische sector (zoals doden van kippen) of de natuur (zoals het leeghalen van nesten van weidevogels)?
Zie antwoord vraag 2.
Wat doet u op dit moment om de overlast en schade van steenmarters aan te pakken en in te perken?
De schade en overlast die steenmarters veroorzaken hebben met name betrekking op particuliere bezittingen en gebouwen. Deze vorm van schade valt buiten de wettelijke regeling op grond van de Wet natuurbescherming voor tegemoetkoming in de schade, veroorzaakt door beschermde diersoorten. Dergelijke tegemoetkomingen zijn alleen bedoeld voor schade aan de landbouw en aan de natuur. Particulieren zijn zelf verantwoordelijk voor het beschermen van hun bezittingen via het nemen van preventieve maatregelen. Op de website van BIJ12 worden voorbeelden genoemd van preventieve maatregelen voor marterachtigen. Verder wordt ook verwezen naar gemeentelijk marterbeheerplannen en ondersteunend afschot van steenmarters in het kader van faunabeheerplannen, die door de provincie worden vastgesteld.
Hoe wordt de overlast en schade van steenmarters in andere landen aangepakt en bestreden?
De steenmarter is in Duitsland niet beschermd. In België wel, daar worden met name preventieve maatregelen genomen om de overlast en schade in te perken, zoals het afdichten van zolders of het gebruik van afschrikmiddelen.
Welke mogelijkheden hebben gemeenten, provincies en ondernemers om maatregelen te nemen om overlast en schade door steenmarters te kunnen bestrijden?
Zie mijn antwoord op vraag 4. De provincies kunnen aanvullende maatregelen treffen om overlast en schade van steenmarters te bestrijden. Daartoe kunnen zij bijvoorbeeld soorten op provinciale vrijstellingslijsten zetten als de mate van schade aan de landbouw en de natuur daar aanleiding toe geeft. Gemeenten en ondernemers kunnen in overleg met de provincies preventieve maatregelen nemen.
In hoeverre wordt van de mogelijkheden die er zijn voldoende gebruik gemaakt? Hoe kunt u ervoor zorgen dat gemeenten en provincies meer maatregelen nemen en meer mogelijkheden benutten?
Zie antwoord vraag 6.
Wat wilt u extra gaan doen om de overlast en schade van steenmarters te beperken? Welke maatregelen wilt u daarvoor nemen?
De provincies hebben voldoende mogelijkheden om in overleg met gemeenten om passende maatregelen te treffen. De ontwikkeling van de populatie steenmarters in Nederland wordt gemonitord in het kader van het Netwerk Ecologische Monitoring.
Bent u bereid om de incidenten en problemen met steenmarters te gaan monitoren (in overleg met de provincies) om zo de ontwikkelingen landelijk in kaart te hebben en daarop te kunnen inspelen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 8.
Bent u bereid om steenmarters op de lijst met te bejagen diersoorten te plaatsen? Zo ja, wanneer kan dit geregeld zijn? Zo nee, waarom niet en welke mogelijkheden wilt u gemeenten en provincies dan bieden voor het oplossen van dit probleem?
De steenmarter is een beschermde soort op grond van de wet Natuurbescherming. De provincies zijn verantwoordelijk en hebben de mogelijkheden om in overleg met gemeenten om passende maatregelen te treffen. Op dit moment zie ik geen aanleiding om de soort op de landelijke vrijstellingslijst te zetten.
Het bericht ‘VN: 1.500 migranten in levensgevaar in Libië’ |
|
Joël Voordewind (CU), Sjoerd Sjoerdsma (D66), Maarten Groothuizen (D66), Attje Kuiken (PvdA) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD), Mark Harbers (VVD) |
|
![]() ![]() ![]() |
Kent u het bericht «VN: 1.500 migranten in levensgevaar in Libië»?1
Ja.
Hoe beoordeelt u het bericht dat ongeveer 1.500 migranten die vastzitten in detentiecentra ten zuiden van Tripoli in levensgevaar verkeren door geweld?2
Hoe beoordeelt u het bericht dat de VN tot nu toe slechts 400 vluchtelingen en migranten heeft kunnen verplaatsen uit de detentiecentra in het zuiden van Tripoli, Ain Zara en Abu Selim, waar de gevechten plaatsvinden?3
Kunt u bevestigen dat er nog zeker 3.000 migranten zijn gedetineerd op plaatsen waar wordt gevochten?4
Heeft u kennisgenomen van het bericht dat het leger en de politie in Tripoli de gedetineerde migranten dwingen deel te nemen aan het conflict?5 Kunt u dit bericht bevestigen? Zo ja, hoe beoordeelt u dit bericht?
Deze berichten zijn tot op heden niet bevestigd door de internationale gemeenschap. Het kabinet geeft steun aan de VN die actief bemiddelt tussen de Libische partijen. Het is van groot belang om zo snel mogelijk te komen tot de-escalatie, een staakt-het-vuren in conflictgebieden en een nieuwe politieke dialoog. Daarbij vraagt het kabinet samen met onze partners blijvend aandacht voor respect voor het internationaal humanitair recht en het afleggen van verantwoording, zodat mogelijke oorlogsmisdaden niet ongestraft blijven. Het moge duidelijk zijn dat de gedwongen inzet van burgers in gevechten te allen tijde een schending is van het internationaal humanitair recht.
Op welke wijze volgt Nederland de ontwikkelingen in Libië? Welke bevindingen zijn daarbij gedaan? Welke maatregelen worden internationaal genomen teneinde migranten die klem zitten door de gevechten te assisteren? Is daarbij speciaal oog voor de positie van kinderen? Zo nee, waarom niet?
Deelt u de mening dat het gedwongen inzetten van migranten bij de strijd mogelijk een misdaad is? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke stappen kunt u zetten teneinde deze misdaden te laten onderzoeken en te laten berechten?
Zie antwoord vraag 5.
Bent u van plan in de Europese Unie te pleiten voor de evacuatie van deze vluchtelingen en migranten? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe beoordeelt u de steun voor een dergelijk plan?
De EU steunt op verschillende manieren de inspanningen om te zorgen dat de situatie van deze groep vluchtelingen en migranten verbetert en zij Libië kunnen verlaten. Naar aanleiding van de oproep van UNHCR aan de gehele internationale gemeenschap zijn meerdere landen, waaronder ook EU lidstaten, in actie gekomen. Naar aanleiding van eerdere oproepen, is bekend dat meerdere EU lidstaten, waaronder ook Nederland, maatregelen hebben getroffen om geplande hervestigingen van vluchtelingen via het Emergency Transit Mechanisme te versnellen. Ook buiten de Europese Unie bekijken meerdere landen hoe zij hier aan kunnen bijdragen. Verder heeft de EU aanvullende steun beschikbaar gesteld aan UNHCR, IOM, en andere VN-organisaties om hun belangrijk werk in Libië voort te kunnen zetten en steunt de EU, de inspanningen van de VN om bij de strijdende partijen aan te dringen op een staakt het vuren c.q. humanitaire pauze.
Bent u bereid politieke en diplomatieke middelen in te zetten teneinde deze migranten bij te staan? Zo ja, welke politieke en diplomatieke middelen ziet u voor zich? Zo nee, kunt u uitleggen waarom u kiest deze middelen niet in te zetten?
Zoals hierboven aangegeven vraagt het kabinet in verschillende internationale overleggen aandacht voor de verslechterde humanitaire situatie in Libië en die van de vluchtelingen en migranten in de detentiecentra in het bijzonder. Op dit moment beziet het kabinet de mogelijkheid om aanvullend financiële steun te geven aan organisaties die deze groep in Libië op dit moment bijstaan, als ook initiatieven in andere landen om deze groep mogelijk op te vangen. De organisaties moeten daarvoor wel voldoende capaciteit hebben. Ook zal het kabinet bij belangrijke herkomstlanden aandringen op de (consulaire) evacuatie van hun onderdanen zoals vaak gebruikelijk is in conflictsituaties. Waar mogelijk zal Nederland deze steunen. Het kabinet volgt de ontwikkelingen rondom de recente oproep van UNHCR en de lopende hervestigingsinspanningen via het ETM nauwgezet, mede met het oog op de mogelijkheden om landen in de regio die geëvacueerde migranten uit Libië opvangen te ondersteunen.
Het bericht dat private equity goed is voor recordaantal overnames in Nederlandse zorg |
|
Evert Jan Slootweg (CDA) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Opnieuw slaat een Frans beursfonds toe op de Nederlandse zorgmarkt» ?1
Ja.
Kunt u een vergelijking maken van de tarieven die in buitenland, bijvoorbeeld België, Duitsland en Frankrijk, worden gevraagd voor dezelfde type serviceflats als Korian in Nederland levert?
Ik heb geen informatie die mij in staat stelt een vergelijking te maken tussen serviceflats, als daarvan al een definitie is te geven, in de genoemde landen. Overigens is Korian op dit moment nog niet actief in Nederland. Korian heeft het voornemen kenbaar gemaakt om eigenaar te worden van Stepping Stones, een Nederlandse organisatie die circa dertien jaar in Nederland actief is in de zorg voor dementerende ouderen. Hierbij zullen de aandelen van de private equity investeerder overgedragen worden aan Korian.
Klopt het dat veel van deze private ouderenzorginstellingen eigenlijk niets meer zijn dan seniorenwoningen met een servicepakket?
In een aantal van deze private ouderenzorginitiatieven, zoals ook die van Stepping Stones, wordt intensieve 24-uurs zorg geleverd in een beschermde kleinschalige woonomgeving. Navraag bij Stepping Stones wijst uit dat zij deze zorg voornamelijk aan dementerende ouderen leveren. Stepping Stones heeft aangegeven dat dit conform de richtlijnen van de Wlz en in samenspraak met de zorgkantoren en het kwaliteitskader gebeurt.
Klopt het dat als mensen meer zorg nodig hebben dan het aangeboden servicepakket zij zelf zorg moeten aanvragen en er boven op huur plus servicekosten nog de eigen bijdragen en kosten voor de verpleegzorg komen in het kader van bijvoorbeeld de de Wet langdurige zorg(Wlz)?
Mensen die zorg nodig hebben betalen de gebruikelijke eigen bijdrage(s) die horen bij de leveringsvorm van zorg. Stepping Stones heeft aangegeven dat zorg wordt geleverd conform het indicatiebesluit van het CIZ en dat de geleverde zorguren vallen binnen het kader van dit indicatiebesluit.
Klopt het dat de huur en servicekosten die het Franse beursgenoteerde zorgorganisatie Korian vraagt tussen de 1.750 en 3.200 euro per maand liggen?
De genoemde bedragen van 1.750 en 3.200 euro uit het artikel betreffen de tarieven die Stepping Stones, de partij die Korian wenst over te nemen, in rekening brengt. De genoemde tarieven komen overeen met die van de website van Stepping Stones. Stepping Stones vraagt gemiddeld € 2.500,– per maand voor de woon-, en servicekosten, afhankelijk van de grootte en ligging van het appartement. De tarieven die Korian elders in rekening brengt zijn mij niet bekend.
Bent u van mening dat de Nederlandse Zorgautoriteit (Nza) bij dergelijke overnames moet kunnen toetsen op de gevolgen voor de kwaliteit en betaalbaarheid van de zorg? Waarom vindt u van wel of waarom van niet?
Zoals ik uw Kamer heb geïnformeerd in mijn brief van 22 oktober 2018, onderzoeken de Minister voor Medische Zorg en Sport, de Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport en ik momenteel concrete suggesties van de ACM, de NZa en de IGJ om het zorgspecifieke fusietoezicht aan te scherpen.[1] Ik streef ernaar uw Kamer hier voor de zomer over te informeren.
Wat is de rol van de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IJG) bij dit soort private zorginstellingen?
De Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd ziet erop toe dat het kwaliteitsniveau van geleverde zorg bij zorginstellingen voldoet aan de wettelijke standaarden.
Welke wetten en welke artikelen daarin zouden gewijzigd moeten worden om de Nza en IJG deze mogelijkheden te geven?
Zie het antwoord op vraag 6.
Kunt u deze vragen gezamenlijk met Kamervragen die gesteld zijn op 14 maart 2019 in verband met het bericht uit het Financieel Dagblad dat «private equity» goed is voor een recordaantal overnames beantwoorden?
De beantwoording van de Kamervragen die gesteld zijn op 14 maart 2019 was reeds aan uw Kamer verzonden toen deze nieuwe Kamervragen mij bereikten. De vragen konden daarom niet gezamenlijk worden beantwoord.
Kunnen deze vragen binnen vier weken worden beantwoord?
Ja.
Het item 'Inspectie tikt Defensie op de vingers voor omgang gevaarlijke stoffen' |
|
Hanke Bruins Slot (CDA) |
|
Barbara Visser (staatssecretaris defensie) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van de uitzending van Nieuwsuur van vrijdag 12 april 2019 over het onderwerp «Inspectie tikt Defensie op de vingers voor omgang gevaarlijke stoffen»?1
Ja.
Wat is de reden dat u in antwoord op eerdere vragen over de inspecties bij Defensie door de Inspectie Sociale Zaken en Werkgelegenheid (Inspectie SZW) slechts aangaf dat de inspectie «zaken geconstateerd heeft die verbeterd moeten worden. Deels betreft het bewustzijn voor de hygiëne op de werkvloer. Soms moeten een aantal zaken worden uitgevoerd die wij ook in het plan van aanpak hadden opgenomen»?2
De Inspectie van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (hierna: Inspectie SZW) heeft bij Defensie inspecties uitgevoerd op drie locaties: bij het Logistiek Centrum Woensdrecht (LCW), bij de Mechanische Centrale Werkplaats in Leusden en bij de Koninklijke Marine in Den Helder. De Inspectie heeft een aantal overtredingen geconstateerd en ze heeft op 15 april 2019 een vervolgbezoek gebracht aan het LCW naar aanleiding van de constateringen uit het rapport van december 2018. Daarmee is het nog een lopend traject. Voor een nadere toelichting op de constateringen van de Inspectie SZW verwijs ik u naar het antwoord op de vragen 1 en 7 van het lid Karabulut (SP), ingezonden 18 april 2019 (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2018–2019, nr. 2826).
Tijdens het Algemeen Overleg Personeel op 12 maart 2019 en het VAO chroom-6 op 9 april 2019 (Kamerstuk 35 000 X, nr. 71) heb ik de hoofdlijnen gedeeld. Het betreft immers een lopend handhavingstraject. De geconstateerde overtredingen staan niet ter discussie. De Inspectie houdt ons scherp en wijst ons op onze verantwoordelijkheden (zie ook het jaarverslag van de Inspectie SZW over 2018 van 7 mei 2019, 35 000 XV, nr. 91). Uiteraard trekken we ons deze constateringen aan, willen we deze oplossen en in de toekomst voorkomen. Niettemin waren ze ook voor een deel te verwachten (met uitzondering van de zogenoemde hygiëne). Defensie bevindt zich namelijk momenteel in een intensief verbetertraject, zoals ook opgenomen in het plan van aanpak «Beheersing Chroom-6» (35 000 X, nr. 70). Dat lopende traject is niet alleen noodzakelijk, maar ook omvangrijk en ambitieus. Het traject is in ontwikkeling, waarbij stap voor stap verbeteringen worden doorgevoerd, gericht op het toepassen van de arbeidshygiënische strategie (via A. substitutie, B. technische maatregelen, C. organisatorische maatregelen, D. persoonlijke beschermingsmaatregelen).
De planning is vooralsnog om eind 2020 de in het plan van aanpak «Beheersing Chroom-6» genoemde maatregelen en daarmee de gedane constateringen opgelost te hebben. De in dit plan genoemde infrastructurele aanpassingen voor de Afdeling Techniek van de Mechanische Centrale Werkplaats in Leusden (gereed 2021) en het onderzoek naar het toepassen van spuitrobots (gereed 2022) vergen echter meer tijd. Bij de begroting wordt u over de voortgang geïnformeerd.
Ik onderstreep dat juist ten aanzien van het werken met chroom-6 de laatste jaren bij Defensie veel metingen zijn uitgevoerd, ook om de kwaliteit van de (persoonlijke) beschermingsmiddelen te valideren. Maar Defensie is er nog niet en dat is de reden dat de komende jaren met prioriteit een inhaalslag wordt gemaakt. De consequentie daarvan is wel dat ook bij toekomstige inspecties niet kan worden uitgesloten dat de Inspectie SZW dergelijke bevindingen blijft doen. Dat is onbevredigend en Defensie neemt dan ook passende (tijdelijke) mitigerende maatregelen (zoals afzuiging, aparte voorbewerkingsruimtes en persoonlijke bescherming) om blootstelling boven de grenswaarden te voorkomen. Defensie heeft in 2018 onderzoek laten uitvoeren door de interne arbodienst Coördinatiecentrum Expertise Arbeidsomstandigheden en Gezondheid (CEAG). Uit het CEAG-rapport blijkt dat afdoende maatregelen worden genomen om veilig te kunnen werken. Daarnaast moet het genoemde verbetertraject in het kader van het plan van aanpak «Beheersing Chroom-6» leiden tot meer structurele borging van de gezondheid en veiligheid van het personeel. De kern hierbij is dat er structureel veilig wordt gewerkt waarbij het doel is hoger te komen in de arbeidshygiënische strategie.
Waarom heeft u niet duidelijker aangegeven dat u een groot aantal waarschuwingen van de Inspectie SZW opgelegd heeft gekregen op het gebied van de inspanningsverplichting CM-stoffen, de aard van de blootstelling aan chroom-6, CMR-stoffen en overige gevaarlijke stoffen en de mate en duur van de blootstelling aan chroom-6?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe beoordeelt u deze waarschuwingen na al die jaren waarin Defensie tekortgeschoten is? Wat gaat u ermee doen?
Zie antwoord vraag 2.
Wat gaat u doen aan de constatering van de Inspectie SZW in de openbaargemaakte rapporten dat «niet kon worden aangetoond dat het gebruik van deze stoffen, inclusief de overige CM-stoffen op deze afdeling, strikt noodzakelijk is en vervanging van CM-stoffen door niet of minder gevaarlijke stoffen technisch niet uitvoerbaar is»? Heeft u dit inmiddels opgelost? Zo nee, waarom niet?
Dit is een lopend traject waarover ik geen uitspraak kan doen. Ik verwijs u voor de reactie op de geconstateerde overtredingen, bijvoorbeeld de vervanging van CMR-stoffen en blootstelling, naar het antwoord op de vragen 1 en 7 van het lid Karabulut (SP).
Wat heeft u inmiddels met de constatering van de Inspectie SZW gedaan dat Defensie geen beoordeling van de blootstelling kon tonen, waardoor niet aangetoond kon worden dat de blootstelling voldoende beheerst is?
Zie antwoord vraag 5.
Het bericht dat oud-minister Opstelten het ‘minder Marokkanen-proces heeft beïnvloed’ |
|
Geert Wilders (PVV) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
![]() |
Kunt u voor 100% uitsluiten dat er op enig moment door de toenmalige Minister van Veiligheid en Justitie, de heer Opstelten, een mening is gegeven aan het openbaar ministerie (OM) dan wel aan (de voorzitter van) het College van procureurs-generaal over de eventuele vervolging van Geert Wilders? Kunt u dit keer wel specifiek op deze vraag in gaan en deze apart beantwoorden?
Zoals in de antwoorden op Kamervragen van het lid Wilders van 12 november 2018 is aangegeven1, is bij onderzoek in de mij ter beschikking staande documenten en bij navraag van de toenmalige betrokkenen niet gebleken van een (formele) aanwijzing van de toenmalig Minister van Veiligheid en Justitie ex artikel 127 en 128 Wet RO, noch anderszins van een verzoek tot vervolging van de heer Wilders. Ook van het geven van een mening door de toenmalig Minister aan het OM in het algemeen of (de voorzitter van) het College van procureurs-generaal in het bijzonder, over de eventuele vervolging van de heer Wilders, voorafgaande aan het moment dat de beslissing over de vervolging bekend werd gemaakt, is uit dit onderzoek niet gebleken. Bij het onderzoek is een ambtsbericht van 10 september 2014 aangetroffen waarin mijn ambtsvoorganger door het College van procureurs-generaal is geïnformeerd over de door het OM genomen beslissing over de vervolging.
Kunt u voor 100% uitsluiten dat er op enig moment door de toenmalige Minister van Veiligheid en Justitie, de heer Opstelten, een persoonlijke opvatting kenbaar is aan het OM dan wel aan (de voorzitter van) het College van procureurs-generaal over de eventuele vervolging van Geert Wilders? Kunt u dit keer wel specifiek op deze vraag in gaan en apart beantwoorden?
In het onderzoek, zoals genoemd in het antwoord op vraag 1, is uit de mij ter beschikking staande documenten en bij navraag van de toenmalig betrokkenen niet gebleken dat de toenmalig Minister van Veiligheid en Justitie een persoonlijke opvatting heeft kenbaar gemaakt aan het OM in het algemeen dan wel aan (de voorzitter van) het College van procureurs-generaal in het bijzonder, voorafgaande aan het moment dat de vervolgingsbeslissing bekend werd gemaakt, over de eventuele vervolging van de heer Wilders.
Kunt u voor 100% uitsluiten dat er op enig moment door de toenmalige Minister van Veiligheid en Justitie, de heer Opstelten, een oordeel is gegeven aan het OM dan wel aan (de voorzitter van) het College van procureurs-generaal over de eventuele vervolging van Geert Wilders? Kunt u dit keer wel specifiek op deze vraag in gaan en apart beantwoorden?
In het onderzoek, zoals genoemd in het antwoord op vraag 1, is uit de mij ter beschikking staande documenten en bij navraag van de toenmalig betrokkenen niet gebleken dat de toenmalig Minister van Veiligheid en Justitie een oordeel heeft gegeven aan het OM in het algemeen dan wel aan (de voorzitter van) het College van procureurs-generaal in het bijzonder over de eventuele vervolging van de heer Wilders.
Wat verstaat u onder «persoonlijke opvatting» en «miscommunicatie» in het antwoord op vraag 9?1 Heeft u aanwijzingen dat dergelijke opvattingen door ambtenaren zijn doorgegeven aan het OM, dan wel dat er «miscommunicatie» over is ontstaan? Kunt u concrete voorbeelden noemen?
Ik heb geen aanwijzingen dat er persoonlijke opvattingen ten aanzien van de vervolgingsbeslissing zijn doorgegeven aan het OM danwel dat er sprake is geweest van miscommunicatie. Met een «persoonlijke opvatting» heb ik bedoeld een persoonlijke mening die niet noodzakelijkerwijs het beleid van de Minister van Justitie en Veiligheid reflecteert. Met «miscommunicatie» heb ik bedoeld dat de ontvanger een boodschap anders ontvangt dan dat de zender van de boodschap deze heeft bedoeld. Aangezien ik geen enkele aanwijzing heb aangetroffen dat hiervan sprake zou zijn, kan ik evenmin concrete voorbeelden noemen.
Welke onderzoeksvraag is gesteld in het kader van de zoekslag in de digitale systemen van het bestuursdepartement en het OM? Wie heeft het onderzoek naar deze documenten uitgevoerd? Aan wie is verslag uitbracht van dit onderzoek? Kunt u de Kamer een afschrift doen toekomen van dit onderzoek en alle documenten die hierbij horen? Zo nee, kunt u het afschrift dan toezenden aan het Hof belast met de behandeling van de zaak Wilders?
Het onderzoek binnen mijn departement is uitgevoerd door de betrokken ambtenaren bij de behandeling van het Wob-verzoek over deze zaak en bij de Kamervragen van het lid Wilders van 12 november 2018. Voor het onderzoek is gezocht naar documenten die betrekking hebben op correspondentie over de vervolgingsbeslissing van het OM. Daarnaast is navraag gedaan bij de toenmalig betrokkenen.
Ik ben zowel over het Wob-verzoek als over de zoekslag voor de Kamervragen van 12 november 2018 geïnformeerd.
In het antwoord op vraag 3 van de Kamervragen van het lid Wilders van 12 november 2018 heb ik uiteengezet welke documenten zijn aangetroffen.3 Het betreft het ambtsbericht van 10 september 2014 middels welke de Minister door het Openbaar Ministerie werd geïnformeerd over de door het OM zelfstandig genomen vervolgingsbeslissing. In de beantwoording van de eerdere Kamervragen heb ik eveneens melding gemaakt van interne correspondentie waarmee dit ambtsbericht aan mijn voorganger is aangeboden. Dat betreft een nota en enkele e-mails ter voorbereiding van die nota tussen ambtenaren van het departement. Verder betreft het twee ambtsberichten van oktober en december 2014 van het College van procureurs-generaal van na de vervolgingsbeslissing, een korte aantekening van een regulier periodiek overleg van 2 april 2014 tussen de toenmalig Minister van Veiligheid en Justitie en de toenmalig voorzitter van het College, een memo inzake de beveiliging rondom een eventuele rechtszaak en een persbericht.
Ik zal deze stukken niet aan het Hof sturen, aangezien het aan het Hof is om stukken aan het strafdossier toe te voegen, al dan niet op verzoek van het OM dan/wel de verdediging.
In het antwoord op de Kamervragen van 12 november 2018 is de tekst van de korte aantekening openbaar gemaakt. De ambtsberichten, de memo van het OM inzake de beveiliging en de intern ambtelijke correspondentie maak ik niet openbaar.
In ambtsberichten en memo’s van het OM informeert het College de Minister van Justitie en Veiligheid, gelet op de ministeriële verantwoordelijkheid, in alle vertrouwelijkheid over bepaalde gevoelige zaken en onderwerpen. Ook de nota en de daarbij behorende e-mailberichten maak ik niet openbaar. Ambtenaren moeten zich veilig weten om onbelast informatie met elkaar en met de politieke leiding van het departement te delen. Dit uitgangspunt is wezenlijk voor de functievervulling van ambtenaren. De verstrekking van ambtelijk notaverkeer is niet verenigbaar met het wezenlijke belang dat is gemoeid met een goede besluitvorming die wordt gediend door de vertrouwelijkheid van een vrije en open gedachtewisseling. Daarnaast bevat de nota grotendeels informatie die afkomstig is uit het ambtsbericht van 10 september 2014. Openbaarmaking van dergelijke gegevens kan de strafrechtelijke opsporing en vervolging frustreren. Daarom verstrek ik in het algemeen geen informatie over een strafrechtelijke procedure die nog loopt. Voorkomen moet worden dat informatieverstrekking buiten de strafrechtketen om, zoals aan uw Kamer, gevolgen heeft – gelet op het vereiste van een eerlijke procesgang in het algemeen en het vermoeden van onschuld in het bijzonder – voor een (in dit geval nog lopende) zaak.4
Met welke (voormalig) ambtenaren van het toenmalige Ministerie van Veiligheid en Justitie (V&J) dan wel het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (BZK) dan wel een ander departement en/of het OM is contact opgenomen ter gelegenheid van de beantwoording van de Kamervragen en waarom?
Voor de beantwoording van de Kamervragen van 12 november 2018 is op mijn departement en op het departement van BZK naast een zoektocht in de (digitale) systemen navraag gedaan bij medewerkers die betrokken waren bij het Wob-verzoek en bij (oud-) medewerkers die ten tijde van de ambtsberichten in de parafeerlijn zaten of contactpersoon waren voor het ontvangen van de ambtsberichten.
Met welke (voormalig) ambtenaren van het toenmalige Ministerie van V&J, dan wel BZK dan wel een ander departement en/ of het OM is contact opgenomen naar aanleiding van het WOB-verzoek van RTL en waarom?
Voorafgaand aan het Wob-verzoek zijn door RTL persvragen gesteld. Voor het beantwoorden van deze vragen zijn de betrokken (oud-) medewerkers waaronder de toenmalig SG en dgRR, bevraagd. Overigens is ook mijn toenmalige ambtsvoorganger bevraagd. Voor de behandeling van het Wob-verzoek zijn deze personen niet opnieuw bevraagd maar is wederom in de (digitale) systemen gezocht.
Is het gebruikelijk dat voormalig ambtenaren van het toenmalige Ministerie van V&J en het Ministerie van BZK rechtsbijstand wordt geboden in het geval ze moeten getuigen in een rechtszaak? Zo ja, wat is de wettelijke basis hiervoor?
Een getuige heeft het recht zich voor te bereiden op een getuigengehoor bij de rechter. Dat is niet anders voor mensen die werkzaam zijn (geweest) bij een van de twee ministeries. Het is inderdaad binnen deze ministeries gebruikelijk dat op grond van goed werkgeverschap (artikel 125ter Ambtenarenwet) in dergelijke gevallen bijstand wordt aangeboden. Onderdeel daarvan is dat de persoon die werkzaam is (geweest) gevraagd wordt of hij/zij behoefte heeft aan juridische bijstand (zie in dit verband ook artikel 69 ARAR). Het gaat dan om de vergoeding van redelijkerwijs te maken kosten van rechtsbijstand en alleen voor zover de aangelegenheid verband houdt met de toenmalige functie en verantwoordelijkheid.
Is het gebruikelijk dat voormalig ambtenaren en bewindspersonen van het toenmalige Ministerie van V&J een dossier met relevante stukken wordt aangeboden ter voorbereiding? Wat is de wettelijke basis hiervoor?
Ja, voormalige ambtenaren en bewindspersonen wordt gevraagd of men ter voorbereiding relevante stukken wil inzien. Dat kan betrekking hebben op openbare stukken of ambtelijke stukken waar men destijds persoonlijk kennis van heeft genomen. Ik verwijs naar het antwoord op vraag 8 voor de wettelijke basis.
Kunt u aangeven welke kosten er tot nu toe gemaakt zijn door het Ministerie van Justitie en Veiligheid (J&V) en/of BZK aan de verleende rechtsbijstand voor getuigen in de zaak Wilders?
In het kader van de onderhavige rechtszaak zijn getuigen die werkzaam zijn (geweest) voor één van de ministeries door verschillende advocatenkantoren bijgestaan. Ik verwijs hierbij naar het antwoord op vraag 8. Deze rechtsbijstand heeft het Ministerie van Justitie en Veiligheid en het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties – bij elkaar opgeteld – in totaal 8.193,15 euro (incl. btw) gekost.
Wat vindt u van het feit dat het Ministerie van J&V getuigen in de zaak Wilders actief heeft benaderd met het oog op hun aankomende verhoor?
Zoals hierboven beschreven vind ik het van goed werkgeverschap getuigen als (voormalig) ambtenaren en bewindslieden worden benaderd door hun (voormalig) werkgever indien zij zich geconfronteerd zien met aangelegenheden die verband houden met hun (toenmalige) functie.
Kunt u uitsluiten dat er op enige manier vanuit het Ministerie van J&V dan wel het Ministerie van BZK of een ander ministerie regie dan wel sturing heeft plaatsgevonden op de voorbereiding van de getuigenverhoren in de zaak Wilders?
Voor de betrokkenheid van de genoemde departementen verwijs ik u naar mijn antwoorden op de vragen 8 en 9. Het is zo nodig aan het gerechtshof om de betrouwbaarheid van getuigen in een specifieke rechtszaak te beoordelen.
Kunt u toelichten hoe uw ambtsvoorganger, de heer Opstelten en de toenmalige voorzitter van het College van procureurs-generaal het periodieke overleg voorbereidden? Middels welke documenten gebeurde dit, welke functionarissen waren betrokken bij dit overleg en wie werden er over de uitkomsten van dit overleg geïnformeerd?
Op 10 januari jl. heeft het gerechtshof besloten getuigen te horen aangaande de gestelde inmenging van de toenmalig Minister van Veiligheid en Justitie bij de vervolgingsbeslissing in de zaak waar deze Kamervragen op zien. Ik ga er vanuit dat het periodieke overleg onderwerp is geweest tijdens deze verhoren en daarmee onderwerp is in de lopende strafzaak. Ik kan hierdoor niet specifiek op het periodieke overleg ingaan bij deze vraag en de vragen 14, 15 en 16.
In zijn algemeenheid kan ik aangeven dat ter voorbereiding van het overleg een agenda werd en wordt opgesteld. Aan de hand van deze agenda inclusief eventueel onderliggende stukken als een ambtsbericht en begeleidende nota, wordt het overleg gevoerd. Het is een overleg tussen de Minister van Justitie en Veiligheid en de voorzitter van het College waarbij deze twee functionarissen ambtelijk worden ondersteund en waarbij er wordt teruggekoppeld aan betrokken ambtenaren voor zover relevant.
Is het voorgekomen dat deze gevoelige zaak van de heer Wilders in het periodiek overleg met de voorzitter van het College procureurs-generaal met iemand anders van de zijde van het voormalige Ministerie van V&J is besproken dan de (toenmaligd) Minister, secretaris-generaal of directeur-generaal? Zo ja, met wie?
Ik verwijs u naar mijn antwoord op vraag 13.
Welke personen waren er aanwezig bij het periodiek overleg van 2 april 2014 waar de korte aantekening werd gemaakt die is opgedoken «Wilders – procedure besproken – 1.000 aangiften» waaraan u refereerde in de beantwoording van vraag 3?
Ik verwijs u naar mijn antwoord op vraag 13.
Komt het voor dat er tijdens het periodiek overleg sprake is van een gedachtewisseling in plaats van alleen informatievoorziening?
Ik verwijs u naar mijn antwoord op vraag 13.
Wat is er exact besproken tijdens het periodiek overleg op 2 april 2014? Welke aspecten van de «procedure» zijn besproken? Is het aangifteproces aan de orde geweest? Was het aan de (toenmalige) Minister van V&J om te kijken of dit aangifteproces goed liep?
Op 10 januari jl. heeft het gerechtshof besloten getuigen te horen aangaande de gestelde inmenging van de toenmalig Minister van Veiligheid en Justitie bij de vervolgingsbeslissing in de zaak waar deze Kamervragen op zien. Nu deze zaak onder de rechter is, kan ik hier niet op ingaan.
Hoe kan het dat er tijdens het bovengenoemde periodieke overleg op 2 april 2014, blijkens de korte aantekening, is gesproken van 1000 aangiften terwijl het OM een dag later, op 3 april 2014, met een persbericht bekend maakte dat de politie-eenheid Den Haag die de aangiftestroom uit het hele land coördineerde, tot en met woensdag 2 april 2014 ruim 5000 aangiften tegen Geert Wilders had verwerkt? Is de toenmalige Minister van V&J indertijd verkeerd ingelicht door de toenmalige voorzitter van het College van procureurs-generaal?
Ik verwijs naar het antwoord op vraag 17.
Zijn er nog andere periodieke overleggen geweest waarop deze kwestie, in welke vorm dan ook, is besproken? Zo ja, wanneer, wat is er besproken en wie waren er aanwezig?
Uit het onderzoek, zoals genoemd in het antwoord op vraag 1, is niet gebleken dat er, voor de beslissing over de vervolging, hierover is gesproken tijdens andere periodieke overleggen.
Op 25 sept 2014, dus na de beslissing over vervolging, is over de zaak gesproken. Zie verder het antwoord op vraag 26.
Klopt het dat er in de begeleidende nota bij het ambtsbericht van 10 september 2014 een (korte) samenvatting staat van het bijbehorende ambtsbericht?
Ja.
Klopt het dat er in deze nota een ambtelijk advies staat over hoe om te gaan met het ambtsbericht?
Ja. Het doel van de nota is het ambtsbericht te duiden voor de Minister.
Klopt het dat in de betreffende nota positief is geoordeeld over het ambtsbericht van het OM?
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 5 maak ik deze nota niet openbaar. Ik kan dan ook niet ingaan op deze vraag.
Klopt het dat er in de betreffende nota melding wordt gemaakt van het aantal aangiften en klachten?
Ja.
Klopt het dat de nota een advies geeft om wel of niet met de toenmalige Minister van V&J nader over het ambtsbericht te spreken?
Zoals in het antwoord op vraag 5 aangegeven maak ik deze nota niet openbaar. Ik kan dan ook niet ingaan op deze vraag.
Klopt het dat de nota bij het ambtsbericht van 10 september 2014 is opgesteld door ambtenaren vallend onder het Directoraat-Generaal Rechtspleging en Rechtshandhaving? Zo nee, door wie dan wel? Zo ja, hoe verhoudt dat zich dan tot uw antwoord op vraag 18 van de Kamervragen waarin u stelt dat «uit de onder vraag 3 beschreven onderzoeken is mij niet gebleken van dergelijke notities»?
Dat klopt. De nota is in het antwoord op vraag 3 van de hiervoor genoemde vragen vermeld, middels de zin «Het genoemde ambtsbericht is middels interne correspondentie aan mijn ambtsvoorganger aangeboden».
Heeft de toenmalige Minister van V&J, formeel dan wel informeel, overleg gevoerd met zijn ambtenaren of anderen over het ambtsbericht van 10 september 2014 met bijbehorende nota na ontvangst van deze stukken? Zo ja, wanneer, waarom en met wie?
Naar aanleiding van het ambtsbericht en de begeleidende nota heeft er een overleg plaatsgevonden op 25 september 2014 tussen de toenmalig Minister van Veiligheid en Justitie en de voorzitter van het College waarbij deze twee functionarissen ambtelijk worden ondersteund.
Bent u bereid de begeleidende nota van 3,5 pagina bij het ambtsbericht van 10 september 2014 in afschrift bij de beantwoording van deze Kamervragen toe te voegen? Zo nee, kunt u deze nota dan aan het Hof belast met de behandeling van deze zaak zenden? Zo nee, waarom niet?
Nee. Ambtenaren moeten zich veilig weten om onbelast informatie met elkaar en met de politieke leiding van het departement te delen. Dit uitgangspunt is wezenlijk voor de functievervulling van ambtenaren. De verstrekking van ambtelijk notaverkeer is niet verenigbaar met het wezenlijke belang dat is gemoeid met een goede besluitvorming die wordt gediend door de vertrouwelijkheid van een vrije en open gedachtewisseling. Daarnaast bevat de nota grotendeels informatie die afkomstig is uit het ambtsbericht van 10 september 2014. Openbaarmaking van dergelijke gegevens kan de strafrechtelijke opsporing en vervolging frustreren. Daarom verstrek ik in het algemeen geen informatie over een strafrechtelijke procedure die nog loopt. Voorkomen moet worden dat informatieverstrekking buiten de strafrechtketen om, zoals aan uw Kamer, gevolgen heeft – gelet op het vereiste van een eerlijke procesgang in het algemeen en het vermoeden van onschuld in het bijzonder – voor een (in dit geval nog lopende) zaak.5
Ik zal deze stukken ook niet aan het Hof sturen waar de zaak wordt behandeld. Het is aan het Hof om stukken aan het strafdossier toe te voegen, al dan niet op verzoek van het OM dan wel de verdediging.
Behelst het ambtsbericht van 10 september 2014 de vervolgingsbeslissing of een voornemen tot vervolging? In geval het een voornemen betreft, waar hing dat voornemen vanaf?
Nadat het besluit door het OM was genomen, informeerde het OM door middel van het ambtsbericht mijn ambtsvoorganger over het genomen besluit tot vervolging.
Bedoelde u met «interne correspondentie» in antwoord op vraag drie van de Kamervragen de begeleidende nota die door ambtenaren werd opgesteld bij het ambtsbericht?
Ja.
Wat is de status van een dergelijke nota? Hoe wordt deze geclassificeerd in termen van geheim / vertrouwelijk etc.? Wat is de wettelijke basis hiervoor?
In het algemeen zijn nota’s interne stukken die worden opgesteld ten behoeve van intern beraad tussen ambtenaren en tussen ambtenaren en de politieke leiding. Nota’s bij ambtsberichten bevatten een samenvatting van het betreffende ambtsbericht en, indien van toepassing, een uitzetting van het eerdere verloop van een zaak of casus en achtergronden. Ambtsberichten zijn vertrouwelijk, de nota’s bij deze ambtsberichten zijn vanwege de inhoud ook vertrouwelijk. Dit volgt uit artikel 4 onder d van het Besluit Voorschrift Informatiebeveiliging Rijksdienst Bijzondere Informatie 2013.
Hoeveel ambtsberichten zijn er door het OM uitgebracht aan de toenmalige Minister van V&J over (welke aspect dan ook) van de onderhavige kwestie Wilders?
Zoals in het antwoord op vraag 3 van de Kamervragen van het lid Wilders van 12 november 2018 staat vermeld, heeft het College naast het ambtsbericht van 10 september 2014 ook een ambtsbericht aan mijn ambtsvoorganger gestuurd op 7 oktober 2014 en één op 17 december 2014.
Hoeveel begeleidende nota’s bij deze ambtsberichten zijn er opgesteld door ambtenaren (van welk departement dan ook) over deze kwestie Wilders?
Er zijn twee nota’s opgesteld.
Kunt u daarnaast per nota aangeven uit hoeveel pagina’s deze bestaat?
Er is een nota van vier pagina’s en een nota van twee pagina’s.
Wie hebben er momenteel inzage in de begeleidende nota’s bij de ambtsberichten die over, welke aspect dan ook, van de onderhavige zaak Wilders aan de toenmalig Minister van V&J zijn verzonden?
Vanwege de vertrouwelijkheid van de inhoud van deze nota’s heeft slechts een beperkt aantal ambtenaren van mijn departement toegang tot deze nota’s.
Mogen getuigen vrijelijk verklaren uit een dergelijke ambtelijke nota bij een ambtsbericht? Zo nee, waarom niet?
Getuigen zijn verplicht te verklaren, tenzij er sprake is van een verschoningsrecht (artikelen 217–219b Sv). Ook heeft de rechter de mogelijkheid om vragen te beletten (artikelen 187b en 293 SV) en heeft de raadsheer-commissaris de mogelijkheid te voorkomen dat antwoorden op vragen ter kennis komen van de advocaat-generaal of de verdachte en zijn raadsman op de in artikel 187d Sv genoemde gronden. Het is aan de rechter in de desbetreffende zaak om hierover te beslissen.
Bent u bereid alle ambtsberichten / begeleidende nota’s / memo’s / interne correspondentie / notities over onderhavige kwestie Wilders als bijlage voegen bij de beantwoording van deze Kamervragen? Zo nee, bent u dan bereid deze aan het Hof belast met de behandeling van deze zaak te zenden? Zo nee, waarom niet?
Ik verwijs naar het antwoord op vraag 27.
Is er tijdens of en marge van de ministerraad van 21 maart 2014, twee dagen na de uitspraken van de heer Wilders, formeel dan wel informeel gesproken over deze uitspraken? Zo ja, wat is er besproken?
Op grond van het reglement van orde van de ministerraad is hetgeen besproken is tijdens de ministerraad vertrouwelijk. Ik kan dan ook geen mededelingen doen van hetgeen daar al dan niet besproken is. Van wat er en marge van de ministerraad is besproken draag ik geen wetenschap noch worden daar verslagen van gemaakt.
Heeft de toenmalige vicepremier, de heer Asscher, die zich negatief uitsprak over de uitspraken van de heer Wilders tijdens de persconferentie na afloop van deze ministerraad waar hij – naar eigen zeggen – namens het voltallige kabinet sprak, indertijd daadwerkelijk namens het voltallige kabinet gesproken? Zo ja, met wie en wanneer is dit kabinetsstandpunt besproken, formeel dan wel informeel? Is dit ook vastgelegd?
Ja. Zie verder het antwoord op vraag 37.
Is de onderhavige kwestie, formeel dan wel informeel, op een ander moment aan de orde geweest tijdens of en marge van een ministerraad?
Zie het antwoord op vraag 37.
Is er ooit een zogenaamde «blauwe brief» verzonden over onderhavige kwestie Wilders? Zo ja, door welke bewindspersoon, wie was de ontvanger, wanneer en waarover ging deze «blauwe brief»?
Uit het in antwoord 1 genoemde onderzoek in de mij ter beschikking staande documenten is niet gebleken dat er vanuit het Ministerie van Justitie en Veiligheid een blauwe brief is gestuurd.
Heeft u op enig moment, met wie dan ook, formeel dan wel informeel overleg gehad over de zaak Pechtold (uitspraak over Russen)? Zo ja, met wie, wanneer en wat was de strekking van dat overleg?
Deze zaak heeft niet als formeel agendapunt geagendeerd gestaan tijdens een overleg maar het OM heeft mij bij wijze van mededeling wel geïnformeerd over deze zaak.
Is de kwestie Pechtold, formeel dan wel informeel, aan de orde gekomen tijdens een periodiek overleg tussen de Minister van J&V en de voorzitter van het College van procureurs-generaal? Zo ja, wanneer en wat is er besproken?
De zaak zoals genoemd in vraag 41 is niet als formeel agendapunt besproken tijdens een regulier periodiek overleg tussen mij en de voorzitter van het College. Zoals in het antwoord op vraag 41 aangegeven, heeft het OM mij wel bij wijze van mededeling geïnformeerd dat deze zaak aan de orde was.
Is de kwestie Pechtold aan de orde gekomen op het bewindspersonenoverleg van het CDA, formeel dan wel informeel?
Nee.
Werd de kwestie Pechtold beschouwd als een zogenaamde «gevoelige zaak»?
Ja, in navolging van het OM is deze zaak als gevoelige zaak beschouwd.
Zijn er ambtsberichten door het OM aan u uitgebracht over de zaak Pechtold? Zo ja, wanneer en werd dat ambtsbericht vergezeld van een begeleidende nota? Zo ja, wat was het ambtelijk advies?
Ja, ik ben door het College bij ambtsbericht van 29 maart 2018 geïnformeerd over deze zaak. Er is bij dit ambtsbericht geen nota opgesteld maar in het digitale systeem van mijn departement waarmee ik dit ambtsbericht heb ontvangen, is een korte samenvatting van het ambtsbericht opgenomen. Deze tekst bevat geen ambtelijk advies.
Kunt u een limitatieve opsomming maken van alle ambtsberichten / begeleidende nota’s, memo, notities, notulen of welke vorm van schriftelijke vastlegging dan ook over de kwestie Pechtold?
Over de zaak van de heer Pechtold, naar aanleiding van diens uitspraken over Russen, heb ik, zoals in het antwoord op vraag 45 aangegeven, een ambtsbericht ontvangen van het College. Daarnaast bevindt zich op mijn departement een e-mail d.d. 4 april 2018 tussen een medewerker van het OM en een ambtenaar van mijn departement met in de bijlage een e-mail d.d. 4 april 2018 van het OM aan de voorlichter van D66 van de Tweede Kamer met als bijlage de sepotbeslissing van de officier van justitie. Onder deze mail bevindt zich een e-mail van 28 maart 2018 tussen medewerkers van het OM. Tot slot een e-mail d.d. 30 maart 2018 tussen ambtenaren van mijn departement.
Bent u bereid de aangetroffen stukken als bijlage voegen bij de beantwoording van deze Kamervragen? Zo nee, bent u bereid deze stukken toe te zenden aan het Hof belast met de behandeling van de zaak Wilders? Zo nee, waarom niet?
Voor het ambtsbericht verwijs ik naar het antwoord op vraag 27. Voor wat betreft de e-mails kan ik u melden dat deze gaan over het bekendmaken van de sepotbeslissing aan de woordvoerder van D66, de aangevers en over het bekendmaken van deze beslissing in een persbericht.
Bent u bereid voorts alle formele dan wel informele contacten over de kwestie Pechtold met bewindspersonen of anderen op een rijtje zetten?
In het antwoord op vraag 46 treft u aan welke (digitale) contacten er hebben plaatsgevonden in deze zaak.
Bent u bereid deze vragen zo spoedig mogelijk, maar uiterlijk binnen de gestelde termijn van drie weken beantwoorden?
De vragen zijn zo snel als mogelijk beantwoord.
Het bericht dat Defensie wederom teleurstelt bij het CAO overleg |
|
Gabriëlle Popken (PVV) |
|
Barbara Visser (staatssecretaris defensie) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht dat de inzet van Defensie wederom teleurstelt bij het cao-overleg?1
Ja, ik ben bekend met het bericht.
Bent u bekend met het feit dat Defensie de vakbonden verplicht om het cao-voorstel van Defensie geheim te houden, terwijl de vakbonden het cao-voorstel willen vrijgeven?
Defensie en de vakbonden zijn gezamenlijk verantwoordelijk voor het welslagen van de besprekingen. In lijn met het Besluit Georganiseerd Overleg Defensie (art.26) is bij de start van de onderhandelingen afgesproken niet extern te communiceren over de inzet van de onderhandelingen. Partijen moeten immers de vrijheid en ruimte hebben om in vertrouwelijkheid te praten over een akkoord, zoals dat in onderhandelingen over arbeidsvoorwaarden altijd gebeurt.
Op verzoek van het personeel om meer inzicht en duidelijkheid te verkrijgen over de gesprekken met de vakbonden, onder andere naar aanleiding van de recente publicaties van de inzetbrieven door de vakbonden, heb ik besloten om onze medewerkers te informeren over de inzet van Defensie. Dit is intern en extern gecommuniceerd op 14 mei jl. Met deze inzet wordt hopelijk de basis gelegd voor de verdere onderhandelingen met de vakbonden.
Kunt u aangeven waarom Defensie het cao-voorstel geheim wil houden? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat de Kamer en het Defensiepersoneel gebaat zijn bij een sterke informatievoorziening, vooral nu Defensie kampt met grote problemen, u en de Minister dramatisch scoorden bij de BNR-enquête en de Defensienota 2018 pleit voor een transparante en zichtbare organisatie? Zo ja, kunt u aangeven wat u gaat doen om de Kamer en het Defensiepersoneel openheid van zaken te geven over het cao-voorstel? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Schaamt u zich niet dat u het Defensiepersoneel voortdurend in de kou laat staan en in onzekerheid laat verkeren over zijn arbeidsvoorwaarden, terwijl er al ontzettend veel onzekerheid bestaat over ongezonde arbeidsomstandigheden, slecht materieel, vreselijke gewelds-en misbruikincidenten en onhygiënische kazernes?
Zie antwoord vraag 2.
Mogelijke selectiviteit bij de NOS |
|
Martin Bosma (PVV) |
|
Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht van CBS News waarin wordt gemeld dat er definitief geen bewijs is voor de samenzweringstheorie dat er door Amerikanen (die al dan niet betrokken waren bij de campagne van Donald J. Trump) met de Russen werd samengewerkt om de verkiezingen te beïnvloeden?1
Ja.
Bent u bekend met de bepalingen in de mediawet die voorschrijven dat de publieke media evenwichtig, pluriform, gevarieerd en kwalitatief hoogstaand dienen te zijn en dat zij op evenwichtige wijze een beeld van de samenleving dienen te geven en dat ze horen te voldoen aan hoge journalistieke en professionele kwaliteitseisen?
Ja.
Ziet u het als uw taak om als Minister erop toe te zien dat wetten in Nederland, zoals de Mediawet, worden nageleefd?
Zoals het u bekend is, is het de taak van daartoe aangewezen toezichthouders om toezicht te houden op de naleving van wetten. Wat betreft de media, zowel de omroep als de geschreven pers, is de journalistieke kwaliteit onderwerp van zelfregulering zoals de journalistieke codes van de Raad voor de Journalistiek en het Genootschap van Hoofdredacteuren.
Vindt u dat de Mediawet wordt nageleefd als excuses van de NOS uitblijven voor de foutieve berichtgeving van de afgelopen jaren met betrekking tot Trump en «de Russen», dit tevens in het licht van een eerdere situatie waarbij de NOS wél excuses maakte voor de verslaglegging van een PVV-activiteit?2
De journalistieke inhoud en kwaliteit van berichtgeving en de afweging om tot correctie en/of het aanbieden van excuses over te gaan, is de autonome verantwoordelijkheid van de omroep en onderworpen aan de journalistieke normen die de sector bij wijze van zelfregulering heeft bepaald.
De berichten ‘Grondspeculant belemmert bouwplannen van gemeenten’, ‘Dubieuze handel in kavels veel omvangrijker dan gedacht’ en ‘Niemand wil bouwen op versnipperde grond’ |
|
Joost Sneller (D66), Jessica van Eijs (D66) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66), Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het berichten «Grondspeculant belemmert bouwplannen van gemeenten»1, «Dubieuze handel in kavels veel omvangrijker dan gedacht»2 en «Niemand wil bouwen op versnipperde grond»?3
Ja.
In hoeverre herkent u de bevindingen dat minstens twintig gemeenten bouwplannen bemoeilijkt zien door grondspeculatie?
Ik onderken dat speculatie van gronden kan leiden tot vertraging van een project. Ik kan echter niet beoordelen in hoeverre en in hoeveel gemeenten daadwerkelijk door grondspeculatie concrete (harde) bouwplannen worden bemoeilijkt. Uit de betreffende berichten komt een beeld naar voren dat het veelal agrarische gronden betreft waarop (nog) geen woonbestemming of bedrijfsbestemming in een bestemmingsplan is voorzien en ook geen concrete plannen bestaan om deze in de nabije toekomst een woon- of bedrijfsbestemming toe te kennen.
Deelt u de mening dat het onwenselijk is wanneer gemeenten in hun bouwplannen worden belemmerd door grondspeculatie?
Ik acht het betreurenswaardig als door grote prijsstijgingen van bouwgronden – al dan niet ten gevolge van grondspeculatie – met name woningbouwplannen geen doorgang vinden. Als woningbouwplannen worden belemmerd door het meermaals doorverkopen van de grond uitsluitend met het oogmerk van speculatie en zonder dat dit bijdraagt aan door een gemeente beoogde woningbouw, is dat mijns inziens geen goede ontwikkeling.
In hoeverre zijn gemeenten voldoende op de hoogte van de mogelijkheden die de Wet voorkeursrecht gemeenten (Wvg) biedt? Zo nee, wat kunt u doen om bekendheid hieromtrent te vergroten? Hebben gemeenten hiermee afdoende instrumentarium om versnippering van grond tegen te gaan?
Ik heb geen signalen ontvangen dat gemeenten onvoldoende bekend zijn met de Wet voorkeursrecht gemeenten. In het kader van de implementatie van de Aanvullingswet grondeigendom Omgevingswet, waarin het voorkeursrecht is ondergebracht, zal ik volgend jaar het grondeigendomsinstrumentarium sowieso opnieuw onder de aandacht gaan brengen.
Het voorkeursrecht kan een effectief instrument zijn voor gemeenten. Met het vestigen van een voorkeursrecht bepaalt een gemeenteraad dat een eigenaar grond die hij wil verkopen eerst aan de gemeente moet aanbieden, waardoor ongunstige verkaveling of versnippering van gronden en speculatie met gronden kan worden tegengegaan.
In hoeverre is er sprake van een lacune in de Wvg, wanneer dergelijke gronden als landbouwgrond worden aangeboden? Klopt het dat dergelijke gronden niet onder het voorkeursrecht van gemeenten binnen de Wvg vallen?
Een voorkeursrecht kan worden gevestigd op een onroerende zaak die deel uitmaakt van een locatie waaraan in een structuurvisie of bestemmingsplan een niet-agrarische bestemming is toegekend en waarvan het gebruik afwijkt van die bestemming. Gedacht kan worden aan een agrarisch gebied waaraan in een bestemmingsplan de bestemming wonen is toegekend.
Het is dus mogelijk om een voorkeursrecht ook te vestigen op agrarische gronden. Voorwaarde is wel dat de gemeenteraad in een structuurvisie of bestemmingsplan vooruitlopend daarop in het besluit tot het vestigen van een voorkeursrecht, een niet-agrarische bestemming aan de betreffende gronden toekent. De eigenaar mag de betreffende gronden dan niet aan een derde verkopen, maar moet deze eerst aan de gemeente (provincie of Staat) aanbieden. Daaraan doet niet af of een eigenaar deze gronden als agrarische gronden wil aanbieden.
In hoeverre verandert de hierboven gestelde juridische situatie bij inwerkingtreding van de Omgevingswet (specifiek aanvullingswet grondeigendom)?
In het wetsvoorstel voor de Aanvullingswet grondeigendom Omgevingswet is als uitgangpunt gehanteerd om de reikwijdte van het voorkeursrecht zo min mogelijk te wijzigen. Wel moet worden opgemerkt dat de term «functie» in de Aanvullingswet een ruimere betekenis heeft dan het huidige planologische begrip «bestemming» in de Wet voorkeursrecht gemeenten. Daardoor zou dit tot een beperkte verruiming van de mogelijkheden voor vestiging van een voorkeursrecht kunnen leiden. De juridische situatie wijzigt verder niet.
Onderkent u dat speculanten hun bedrijfsmodel zodanig hebben aangepast dat speculatiegrond niet langer onder toezicht van de Autoriteit Financiële Markten (AFM) valt? Vindt u dit een wenselijke ontwikkeling? Zo nee, wat kunt u doen om dergelijke speculatieve activiteiten wederom onder het toezicht van de AFM te latenvallen?
Grond wordt al langer aangeboden als product waarin kan worden belegd. De AFM heeft consumenten in het verleden meermaals op de risico’s hiervan gewezen. Grond kan een beleggingsobject zijn zoals bedoeld in de Wet op het financieel toezicht (Wft). Voor het aanbieden van een beleggingsobject geldt een vergunningsplicht en er vindt doorlopend toezicht plaats door de AFM. Het is mij bekend dat er aanbieders van grond zijn die de aanbieding zodanig structuren dat geen sprake is van een beleggingsobject.
Om te kwalificeren als beleggingsobject dient aan alle elementen van de definitie van beleggingsobject te worden voldaan. Eén van die elementen is dat «het beheer van het beleggingsobject hoofdzakelijk moet worden gedaan door een ander dan de verkrijger». Indien afgesproken wordt dat het beheer wordt gedaan door de verkrijger zelf dan kwalificeert de aangeboden grond niet als beleggingsobject en valt daarmee buiten het toezicht van de AFM. Wanneer op papier uitdrukkelijk wordt bepaald dat de consument het beheer van de zaak uitvoert en de praktijk is hiermee in overeenstemming, verschilt de investering in grond niet van een investering in overig vastgoed. Het staat de eigenaar van grond vrij om zijn grond te verpachten, net als dat de eigenaar van een pand dat mag verhuren. Er is in deze gevallen dan ook geen sprake van een beleggingsobject.
In de beantwoording4 van vragen van de leden Ronnes en Geurts (beiden CDA) heeft de Minister van Financiën reeds toegelicht dat de AFM en de Autoriteit Consument & Markt (ACM) in gevallen waar sprake is van oneerlijke handelspraktijken toezicht houden op grond van de wet handhaving consumentenbescherming (Whc). Een oneerlijke handelspraktijk is bijvoorbeeld het verstrekken van onjuiste, misleidende of onvolledige informatie. Het toezicht ligt bij de AFM wanneer sprake is van een financiële dienst of activiteit. Een financiële dienst of activiteit is bijvoorbeeld het aanbieden van beleggingsobjecten (bijvoorbeeld een perceel grond). Als geen sprake van is van een financiële dienst of activiteit, is de ACM bevoegd. Dit is bijvoorbeeld het geval bij het aanbieden van een grondperceel waarbij de consument het beheer van de zaak zelf uitvoert.
Ten slotte heeft de Minister van Financiën een wetsvoorstel in voorbereiding om de regels voor beleggingsobjecten aan te scherpen. Naar verwachting zal dit wetsvoorstel eind 2019 naar de Tweede Kamer worden gestuurd.
Kunt u deze vragen binnen drie weken beantwoorden?
Ja.
Kunt u uitgebreid toelichten wat er wordt bedoeld met de passage «burgeropsporing» in het jaarplan van het openbaar ministerie (OM) in Oost-Nederland?1 Wat houdt deze pilot precies in, dat burgers begeleid worden «om een compleet dossier bij het OM/politie aan te leveren op grond waarvan een vervolgingsbeslissing kan worden genomen?»2
De «ontwikkelagenda Opsporing» die ik bij brief van 14 november 2018 aan uw Kamer heb gestuurd, kondigt aan dat geëxperimenteerd gaat worden met pilots en proeftuinen op betrokkenheid van burgers bij de opsporing.3 Het voornemen van het Openbaar Ministerie (OM) Oost-Nederland en van de politie past binnen de kaders van deze ontwikkelagenda. Burgers worden betrokken bij het verzamelen van informatie, binnen de grenzen van de wet, gericht op het completeren van een dossier ten behoeve van de door het OM te nemen vervolgingsbeslissing. Bij deze pilot staat voorop dat burgers blijven binnen de wettelijke kaders, de privacy respecteren en niet op de stoel van de rechter gaan zitten.
De politie en het OM zien een toename van burgerinitiatieven op het gebied van onderzoek naar mogelijk strafbare feiten. Burgers zijn, bijvoorbeeld door nieuwe technologieën, meer en meer in staat om zelf onderzoekshandelingen te verrichten. Ook zien we dat burgers een sterke behoefte hebben om zelf bij te dragen aan de aanpak van misstanden.
Politie en het OM zien deze beweging en proberen daar op in te spelen. De opkomst van sterkere betrokkenheid van burgers bij de opsporing geeft kansen. Informatie van burgers zou immers kunnen leiden tot een snellere opheldering van misdrijven en zou ook kunnen leiden tot effectievere politie-inzet.
Waar is het voor nodig dat mensen worden opgeroepen voortaan dit opsporingswerk te doen? Spelen de bezuinigingen van de afgelopen jaren en de capaciteitsproblemen bij de politie en het OM hierbij een rol?
Nee, de bezuinigingen van de afgelopen jaren spelen geen rol bij deze pilot. Het kabinet investeert in de politie en in de opsporing. Opsporingscapaciteit is echter altijd eindig en het is van belang om deze zo nuttig mogelijk in te zetten. Informatie van burgers is vrijwel altijd cruciaal voor het oplossen van misdrijven. Het is van belang om een zo compleet mogelijk beeld te verkrijgen van alle beschikbare informatie om een zo effectief mogelijke inzet van opsporingscapaciteit te realiseren.
Wanneer is sprake van een compleet dossier, welke handelingen worden verwacht van mensen? Zijn de risico’s die kleven aan het zelf verrichten van opsporingswerk hierbij overwogen? Zo ja, op welke wijze?
Waaruit bestaat deze «begeleiding van de burger» precies?
Deelt u de mening dat mensen die het slachtoffer zijn van strafbare feiten niet zelf verantwoordelijk gehouden kunnen worden voor het vangen van de boeven?
Deelt u de mening dat opsporingswerk een overheidstaak is en dat dit zo moet blijven? Zo ja, wat betekent dit voor deze pilot?
Het bericht 'Heel zuur dat er door de politie niets aan gedaan wordt' |
|
Chris van Dam (CDA), Joba van den Berg-Jansen (CDA) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Heel zuur dat er door de politie niets aan gedaan wordt»?1
Ja.
Bent u bekend met het feit dat GPS-systemen van boeren gestolen worden? Kunt u aangeven op welke schaal deze GPS-systemen gestolen worden? Wordt er vaak aangifte gedaan van gestolen GPS-systemen? Zijn er verschillen op te merken tussen de verschillende regio’s?
Ja, ik ben bekend met dit fenomeen. Ik beschik niet over de gevraagde cijfers. Diefstal van GPS-systemen wordt niet onder een aparte code geregistreerd. Hierdoor zijn diefstallen van GPS-systemen in de registratiesystemen van de politie niet eenvoudig te onderscheiden van diefstallen waarbij andersoortige goederen zijn weggenomen. Het alsnog genereren van cijfers over het aantal diefstallen van GPS-systemen vergt dan ook (buitensporig) veel politiecapaciteit.
Kunt u aangeven wat de politie in Zeeland preventief als repressief doet om GPS-systeem diefstal tegen te gaan, dan wel bij een daadwerkelijke diefstal, de dader op te sporen?
Op de website van de politie zijn preventietips opgenomen om diefstal van GPS-systemen tegen te gaan. Boeren wordt geadviseerd om landbouwvoertuigen met een GPS-systeem in afgesloten stallen of loodsen te parkeren en indien mogelijk het GPS-systeem te demonteren wanneer deze niet wordt gebruikt. Daarnaast worden boeren opgeroepen om direct melding te doen van diefstal bij de politie en bij de leverancier of fabrikant van de apparatuur. Indien er aangifte wordt gedaan start de politie met een opsporingsonderzoek. Aangiftes moeten hiervoor bij voorkeur wel concrete opsporingsindicaties bevatten, zoals bijvoorbeeld camerabeelden.
Klopt het dat de politie in Zeeland gezegd heeft dat er geen prioriteit wordt gegeven aan het opsporen van de daders? Zo ja, wat vindt u daarvan? Hoe verhoudt zich dat tot het door u omschreven «burgercontact» van de politie in het halfjaarbericht van 27 juni 2018?2
De inzet van politie bij de opsporing van strafbare feiten wordt onder gezag van het Openbaar Ministerie (hierna: «OM») op basis van de Aanwijzing voor de opsporing geprioriteerd. Hierbij wordt de ernst van het feit, alsmede de aanwezigheid van opsporingsaanwijzingen die kunnen leiden tot opheldering van de zaak gewogen in de zogeheten stuur- en weegploegen onder het gezag van het OM. Op basis van dit kader en het daaruit voortkomende selectiviteitskader worden zaken geselecteerd en toegewezen voor forensisch onderzoek. Afhankelijk van de uitkomst van deze afweging doet de politie doorgaans zo snel mogelijk sporenonderzoek.
In de zaak die aanleiding was voor deze Kamervragen, is wel degelijk door de politie direct een opsporingsonderzoek begonnen. Er is sprake van een serie diefstallen van GPS-apparatuur. Daar waar sprake was van braakschade of kans op DNA-sporen is onderzoek gedaan door de afdeling forensische opsporing. Dit is niet standaard, maar afhankelijk van de prioritering en de afweging of het zinvol is om forensisch onderzoek te doen. Hierin verschilt dit niet van hoe andere diefstaldelicten worden beoordeeld.
Vindt u dat de politie een diefstal van dergelijke omvang kan bestempelen als lage prioriteit of dient te politie ten alle tijden opvolging te geven aan een diefstal van de omvang zoals omschreven in het artikel?
Zie antwoord vraag 4.
Doet de politie standaard sporenonderzoek bij de diefstal van GPS-systemen bij boeren? Op welke termijn doet de politie doorgaans sporenonderzoek? Wat zou een reden voor de politie kunnen zijn geen sporenonderzoek te doen? Hoe kan de politie beoordelen of een aangifte van diefstal kans van slagen heeft (dat wil zeggen: het opsporen van de dader) als er geen sporenonderzoek is gedaan?
Zie antwoord vraag 4.
Hoe kunnen boeren de geleden schade op de daders verhalen, als de politie niet bereid is opvolging te geven aan de aangifte? Wat wordt er gedaan om boeren bij dit proces te ondersteunen?
De politie zorgt, onder gezag van het OM, en in lijn met de geldende kaders waar mogelijk voor opsporing van de daders. In het geval aangiftes geen of te weinig concrete opsporingsindicaties bevatten en de politie te weinig informatie heeft om de verdachte op te sporen, doet zij voorlopig geen onderzoek of stopt het onderzoek. Boeren kunnen in die gevallen mogelijk een beroep doen op hun verzekering, afhankelijk van de door hen afgesloten verzekeringspolis.
Het bericht dat de EC een inbreukprocedure tegen Nederland is gestart over de IORP 2 richtlijn |
|
Roald van der Linde (VVD) |
|
Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Sociale Zaken: Melding over invoering IORP 2 te laat gedaan»?1
Ja.
Bent u er zeker van dat de richtlijn volledig is geïmplementeerd? Zo ja, welke actie heeft u ondernomen om dit misverstand weg te nemen? Zo nee, hoelang weet u dit al en waarom heeft u dit niet actief aan de Kamer gemeld?
Ja, ik kan bevestigen dat de Nederlandse wet- en regelgeving volledig in overeenstemming is gebracht met de richtlijn.
De richtlijn noodzaakte tot aanpassing van verschillende wetten (de Pensioenwet, de Wet verplichte beroepspensioenregeling en de Wet op het financieel toezicht) en besluiten (het Besluit financieel toetsingskader pensioenfondsen, het Besluit uitvoering Pensioenwet en Wet verplichte beroepspensioenregeling, het Besluit bekostiging financieel toezicht 2019, het Besluit prudentiële regels Wft, het Besluit Gedragstoezicht financiële ondernemingen Wft en het Besluit markttoegang financiële onderneming Wft).
De relevante implementatieregelgeving is opgesteld en op 29 december 2018 in het Staatsblad gepubliceerd (Stb. 2018, nrs. 515 t/m 517). De aangepaste regelgeving is op 13 januari 2019 in werking getreden. Nederland heeft hiermee voldaan aan de verplichting om de richtlijn tijdig en volledig om te zetten in nationale wet- en regelgeving.
In het antwoord op vraag 3 wordt ingegaan op het misverstand over de implementatiestatus van de richtlijn in Nederland en de acties die zijn ondernomen om dit misverstand weg te nemen.
Wat is de motivatie die de Europese Commissie (EC) geeft om een inbreukprocedure te starten en wat vindt u van die motivatie?
Waarom geeft u in de toelichting in het overzicht ingebrekestellingen van 31 maart 2019 aan dat de richtlijn niet tijdig is geïmplementeerd, terwijl de EC op haar website aangeeft dat een gedeeltelijke implementatie is gemeld door Nederland?2
In de ingebrekestelling wees de Europese Commissie op het verstrijken van de termijn voor omzetting van de richtlijn en dat er nog geen kennisgeving was ontvangen van de maatregelen die door Nederland zijn genomen ter volledige omzetting van de richtlijn. De toelichting in het overzicht ingebrekestellingen van 31 maart 2019 sluit hierbij aan.
Zoals toegelicht bij het antwoord op vraag 3 is het Nederland pas later (eind april) gebleken dat bij de notificatie op 19 maart 2019 onterecht is aangegeven dat sprake was van gedeeltelijke implementatie in plaats van volledige implementatie. Dit verklaart de informatie op de website van de Europese Commissie.
Wat gaat u doen om deze inbreukprocedure zo snel mogelijk te beëindigen?
Zoals toegelicht bij het antwoord op vraag 3 is er inmiddels zowel per brief als e-mail contact geweest met de Europese Commissie om het misverstand over de implementatiestatus van de richtlijn in Nederland op te helderen. De notificatie heeft inmiddels op de juiste wijze plaatsgevonden. Ik vertrouw erop dat er met het corrigeren van de melding in het digitale systeem geen aanleiding voor de Europese Commissie bestaat om de infractieprocedure tegen Nederland voort te zetten.
Kunt u deze vragen één voor één en binnen drie weken beantwoorden?
Hierbij ontvangt de antwoorden op de vragen binnen de gebruikelijke termijn van drie weken.
Het bericht ‘Omstreden kliniek opnieuw in de fout met verlof patiënten’ |
|
Gidi Markuszower (PVV) |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Omstreden kliniek opnieuw in de fout met verlof patiënten»?1 Klopt hetgeen hierin vermeld wordt?
Ik heb het bericht gelezen. In het betreffende artikel wordt geput uit een intern verslag. Het betreft notulen van een veiligheidsoverleg van begin maart 2019.
De kliniek heeft de afgelopen periode diverse verbeteringen doorgevoerd, mede naar aanleiding van eerder onderzoek door de inspecties. Bij die aanpak is veel meer aandacht voor intern overleg en evaluatie van situaties die zich voordoen in de kliniek, hetgeen onderdeel is geworden van het reguliere werkproces. Zo creëert de kliniek bewust ruimte om elkaar aan te spreken en elkaar scherp te houden hoe om te gaan met bepaalde situaties.
Het incident waarover het AD schreef, ging overigens om twee patiënten die, los van elkaar, met een begeleider op het terrein (150 meter van de kliniek) naar de geitjes gingen.2
Hoeveel «patiënten» met en zonder strafrechtelijke titel worden op dit moment vanuit de kliniek in Den Dolder met verlof gestuurd?
Ik kan dit alleen aangeven voor de patiënten die daar in het kader van een strafrechtelijke titel verblijven. Zij vallen onder mijn verantwoordelijkheid. Op 8 mei 2019 ging het om 61 patiënten bij FPA Utrecht te Den Dolder.
Kunt u uitleggen hoe het mogelijk is dat na de zaak Michael P. blijkbaar nog steeds rapportages van behandelaars verkeerd worden geïnterpreteerd? Hoe vaak zijn sinds de moord op Anne Faber tot op heden in de kliniek in Den Dolder rapportages van een behandelaar verkeerd geïnterpreteerd?
Zoals ik hiervoor al heb aangegeven betreft het genoemde voorval twee GGZ-patiënten. Vrijheden aan GGZ-patiënten die met een rechterlijke machtiging in de kliniek zijn geplaatst, worden toegekend door een BOPZ-arts van de kliniek. Ten aanzien van forensische patiënten in de FPA Utrecht zijn bij DJI geen voorvallen bekend waarbij vrijheden aan deze patiënten toegekend zijn zonder akkoord van de behandelaar.
Kunt u tevens uitleggen hoe het mogelijk is dat na de zaak Michael P. terecht vrijheden zijn ingetrokken maar, zo blijkt nu, zonder akkoord van de behandelaar die vrijheden weer zijn teruggegeven? Hoe vaak zijn sinds de moord op Anne Faber tot op heden in de kliniek in Den Dolder eerst vrijheden ingetrokken en daarna weer zonder akkoord van de behandelaar teruggegeven?
Zie antwoord vraag 3.
Deelt u de mening dat de kliniek in Den Dolder blijkbaar helemaal niets heeft geleerd van de zaak Michael P.? Zo nee, waarom niet?
Nee. Zoals ik hiervoor al heb aangegeven, vind ik dat de kliniek wel degelijk lering heeft getrokken uit de zaak Michael P. De kliniek organiseert een proces van evalueren en leren. De inspecties houden op mijn verzoek goed vinger aan de pols om erop toe te zien dat de ingezette verbeteringen ook beklijven.
Bent u bereid de maatschappij maximaal te beschermen en de kliniek in Den Dolder per direct te sluiten? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 5.
Het bericht ‘Moslimdocenten wilden mij weg hebben’ |
|
Machiel de Graaf (PVV), Geert Wilders (PVV), Harm Beertema (PVV) |
|
Arie Slob (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CU), Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Moslimdocenten wilden mij weg hebben»?1
Ja.
Zijn er nog meer gevallen bekend van leraren die het werken onmogelijk is gemaakt omdat ze kritiek op de islam hebben geuit, zoals eerder de praktijkleraar die is geschorst, omdat hij de profeet Mohammed beledigd zou hebben?2
Dergelijke gevallen zijn mij niet bekend.
Bent u van mening dat een docent het recht heeft zich, buitenschools, kritisch uit te laten over de islam, de immigratie- en de klimaatpolitiek?
Ja.
Deelt u de mening dat de 13 islamitische collega’s op het Sweelinck College in Amsterdam zich buitengewoon onverdraagzaam hebben opgesteld door een pressiegroep op te richten (zelfs met een woordvoerder) en een hetze te starten onder managers, bestuur en zelfs leerlingen, met als enig doel de betreffende docente het werken onmogelijk te maken en uiteindelijk uit de school weg te krijgen en zelfs geen mediation meer wilden aangaan?
Het past mij niet om daarover op basis van een krantenartikel een oordeel te vellen. De onderlinge verhouding tussen medewerkers op een school is primair de verantwoordelijkheid van de leiding van de desbetreffende school. Als er spanningen zijn tussen personeelsleden, mag in algemene zin van de schoolleiding worden verwacht dat zij bijdragen aan een oplossing, in het belang van de school en het welzijn van het personeel.
Deelt u de mening dat docenten, van welke denominatie of politieke overtuiging dan ook, democratische uitgangspunten naar hun leerlingen moeten uitdragen en stimuleren en het respecteren en tolereren van andere meningen dan de hunne actief moeten uitdragen? Zo ja, deelt u de mening dat er voor docenten die het recht op vrijheid van meningsuiting van een collega zo flagrant hebben geschonden, geen plaats is in het onderwijs dat tenslotte als kerntaak heeft om burgerschap te ontwikkelen?
Ja, er ligt een belangrijke taak bij leraren en scholen om hun leerlingen de waarden van onze democratische rechtsstaat bij te brengen. Daar hoort ook het respectvol omgaan met andersdenkenden bij.
Het past mij niet om daarover op basis van een krantenartikel een oordeel te vellen. De onderlinge verhouding tussen medewerkers op een school is primair de verantwoordelijkheid van de leiding van de desbetreffende school.
Deelt u de mening dat hetzelfde geldt voor onderwijsmanagers en -bestuurders die deze docente als een baksteen hebben laten vallen en daarmee hebben toegegeven aan islamitische haat en intolerantie? Zo ja, welke rechtspositionele actie gaat u nemen? Zo nee, waarom slaat u uw eigen regeringsbeleid in de wind?
Mij past op basis van een krantenartikel geen oordeel over vermeende handelwijzen van onderwijsmanagers en -bestuurders bij een individuele casus.
De miljoenen waardedaling van huizen door windparken |
|
Agnes Mulder (CDA), William Moorlag (PvdA), Sandra Beckerman (SP) |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() ![]() ![]() |
Kent u de uitzending van Argos van 13 april 2019 getiteld «De strijd om windpark N33»?1 Wat is hierop uw reactie?
Ja.
Erkent u de waardedaling van woningen rondom het Groningse windpark, zoals besproken in de uitzending? Zo nee, waarom niet? Zo ja, in hoeverre worden inwoners hiervoor gecompenseerd?
Op de prijsontwikkeling van een woning zijn meerdere factoren van invloed. De mogelijke waardedaling van woningen rond een windpark moet daarom per individueel geval worden bekeken. De door Argos berekende waardedaling is niet gebaseerd op onderzoek naar daadwerkelijke woningtransacties in Groningen, maar op gemiddelde WOZ-waarden. Vervolgens is op basis van onderzoek van VU Amsterdam een gemiddelde waardedaling binnen een afstand tot 2 km berekend. Dit onderzoek berekende een gemiddelde waardedaling van 1,4% binnen 2 km afstand van een windturbine. Op dit percentage heeft Argos na contact met de onderzoekers, een niet nader onderbouwde vermenigvuldigingsfactor van 2,5 toegepast. Er is daarmee sprake van een inschatting van de mogelijke waardedaling.
De landelijke planschaderegeling omvat een zorgvuldige procedure om tot vaststelling van de mogelijke planschade te komen. De initiatiefnemer van een project is aansprakelijk voor een tegemoetkoming in planschade, indien die optreedt als gevolg van het project. Verzoeken worden ingediend bij de betreffende gemeente en behandeld door de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO.nl). RVO.nl schakelt daarbij voor elke aanvraag een onafhankelijke planschadedeskundige in. Indien van toepassing, leidt de planschaderegeling tot de toekenning van een tegemoetkoming voor de eventueel vastgestelde planschade voor omwonende huiseigenaren. Hierbij valt binnen de huidige regeling in ieder geval 2% buiten het gecompenseerde bedrag.
Omdat de huidige planschaderegeling voorziet in deskundig en onafhankelijk onderzoek, zie ik geen aanleiding voor een collectief onderzoek gericht op de eventuele individuele planschade als gevolg van het windpark N33. Dit laat onverlet dat de gegevens waarop het genoemde onderzoek van de VU is gebaseerd verouderd zijn en dat het onderzoek daarmee aan actualisatie toe is. Ook gaat het alleen over windmolens, terwijl waardedaling mogelijk ook speelt bij zonneparken. Ik zal in overleg treden met de VU om invulling te geven aan de actualisatie. De actualisatie acht ik van belang om een breder, objectief en actueel beeld te krijgen van de waardeontwikkeling van huizen als gevolg van wind- en zonne-energie voor Nederland als geheel. Het komt dus niet in de plaats van onafhankelijk onderzoek dat plaatsvindt in het kader van planschadeprocedures.
Bent u bereid een nieuw, onafhankelijk onderzoek in te stellen naar de waardedaling van woningen rondom windparken? Deelt u de opvatting zoals geuit in de uitzending dat het zowel voor omwonenden van het windpark als voor de overheid effectiever en doelmatiger is om collectief, deskundig en onafhankelijk onderzoek te doen, in plaats van dat iedere eigenaar van een woning separaat een verzoek tot de vaststelling van planschade moet indienen en de gemeente ieder verzoek separaat moet beoordelen?
Zie antwoord vraag 2.
Wat zijn de afstanden van turbines tot woningen waar projectontwikkelaars zich wettelijk aan moeten houden? Wat is er geregeld voor inwoners die nabij een windmolen wonen?
Om het woon- en leefklimaat te beschermen van inwoners die nabij een windturbine wonen, zijn wettelijke normen vastgelegd voor de maximaal toelaatbare geluidbelasting en slagschaduw van windturbines op woningen of andere gevoelige objecten. In een Milieu Effect Rapport (MER) worden de milieu effecten onderzocht en wordt er getoetst aan deze normen. De onafhankelijke Commissie voor de milieueffectrapportage adviseert over de kwaliteit en de volledigheid van de onderzochte milieu informatie.
Wet- en regelgeving schrijven geen minimale afstand voor. De minimale afstand wordt bepaald door de maximaal toelaatbare geluidbelasting of slagschaduw op een woning. Om in de praktijk aan de geluids- of slagschaduwnormen te voldoen, moeten soms extra maatregelen worden getroffen zoals het tijdelijk stilzetten van een windturbine.
Deelt u de mening dat het lastig is voor omwonenden om hun recht te halen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Voor omwonenden zijn er verschillende momenten waarop inspraak mogelijk is. Ik wil hierbij onderscheid maken tussen inspraak op de beleidskaders en het concrete project waarop de Rijkscoördinatieregeling (RCR) van toepassing is.
Een RCR project ontstaat niet uit het niets. De beleidskaders voor windprojecten als windpark N33 komen voort uit de afgesproken doelstelling om 6.000 MW wind op land in 2030 te realiseren, die is vastgelegd in het Energieakkoord. Met provincies is toen afgesproken dat zij (zoek)gebieden voordragen voor windparken met een vermogen van meer dan 100 MW. Deze zijn door het Rijk vastgelegd in de Structuurvisie Wind op Land (Kamerstuk 33 612, A/nr. 23). Tussen 2009 en 2012 zijn in de voorbereiding op het opstellen van de Structuurvisie Windenergie op land maatschappelijke partijen, bedrijven en het brede publiek op diverse manieren betrokken (o.a. door burgerpanels, werkateliers met gemeenten en provincies, en bijeenkomsten georganiseerd door het Overlegorgaan Infrastructuur en Milieu). Daarnaast is het publiek met twee zienswijzenprocedures in de gelegenheid gesteld te reageren op de Structuurvisie Windenergie op land. Veelal hebben provincies ook informatiebijeenkomsten georganiseerd voorafgaand aan het vaststellen van de gebieden voor grootschalige windenergie. Tot slot is de structuurvisie twee keer in de Tweede Kamer besproken. Na de inwerkingtreding van de Structuurvisie Wind op Land lagen keuzes voor gebieden en voor techniek (windenergie) vast.
Ondanks het uitgebreide voortraject realiseer ik mij dat omwonenden niet altijd op de hoogte waren van de gemaakte keuzes op het moment dat men zich geconfronteerd zag met een concreet project. Daarom wil ik het besluitvormingsproces om te komen tot aanwijzing van gebieden anders gaan inrichten (zie ook de antwoorden bij de vragen 11 t/m 14). Dit neemt niet weg dat ik de huidige projecten uit het Energieakkoord wil continueren. Uitvoering hiervan is immers belangrijk om de afspraken uit het Energieakkoord te halen. Bovendien hebben veel van de projecten inmiddels een onherroepelijke vergunning en zijn al in realisatie of al in bedrijf.
Naast betrokkenheid bij het beleid is ook de betrokkenheid van omwonenden bij het project zelf aan de orde. De inspraakmogelijkheden en rechtsbescherming zijn geborgd in wet- en regelgeving en zijn in overeenstemming met de Europese eisen die gelden voor de kwaliteit van deze procedures. De RCR maakt inspraak eenvoudiger, omdat de vele vergunningen die nodig zijn via één loket en één inspraakprocedure verlopen. Onder de RCR worden al bij de start van de Milieueffectrapportage (MER) procedure en ook later in het besluitvormingsproces informatieavonden in het projectgebied georganiseerd voor omwonenden en andere mogelijk belanghebbende organisaties. Van deze informatieavonden wordt een kennisgeving geplaatst in huis-aan-huis bladen, in de Staatscourant en op een website van de rijksoverheid. Tijdens deze informatieavonden worden onder meer het proces en de inspraakmogelijkheden toegelicht. Ontwerpbesluiten en definitieve besluiten worden daarnaast fysiek ter inzage gelegd in de regio. Op het MER en op ontwerp-besluiten kunnen zowel schriftelijk als mondeling als digitaal zienswijzen worden ingediend. De inspraakreacties worden bij de besluitvorming betrokken, ook als dit soms honderden reacties betreft. Dit betekent niet dat altijd aan alle bezwaren van omwonenden tegemoet gekomen kan worden, wel dat van alle in zienswijzen genoemde onderwerpen zorgvuldig gemotiveerd wordt waarom bepaalde keuzes gemaakt worden. Verder vindt er altijd bestuurlijk overleg plaats met de bestuurders van de betrokken provincie en betrokken gemeente(n), waarbij de lokaal en/of regionaal levende aandachtspunten en zorgen worden ingebracht en besproken.
Na definitieve besluitvorming staat beroep tegen de besluiten open. De afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State toetst of er wordt voldaan aan de in Nederland geldende wettelijke normen en eisen.
Naast bovengenoemde formele mogelijkheden voor de toegang tot rechtsbescherming, zet ik mij in om de toegang tot informatie en tot de inspraakprocedure zo laagdrempelig mogelijk te houden. Ook wordt de omgeving vroegtijdig bij een projectvoornemen betrokken om zo de acceptatie voor een project te vergroten.
Dit alles betekent niet dat maatschappelijke acceptatie een vanzelfsprekende resultante is van het toepassen van participatie. Op lokaal niveau, waarbij omwonenden direct geraakt worden in hun belangen, is zelden van het begin af aan draagvlak voor projecten rond energiewinning. In breder opzicht geldt dat voor tal van ruimtelijke ontwikkelingen, zoals wegen, asielzoekerscentra en soms zelfs scholen. Nederland is een vol land en dit betekent dat we alle benodigde maatschappelijke activiteiten op een klein oppervlak moeten inpassen. Dit alles maakt dat we hiertoe alleen besluiten met toepassing van de wettelijke mogelijkheden van inspraak, aanvullende participatie en na zorgvuldige afweging van al deze belangen en inbreng.
Wat is uw reactie op opmerkingen in de uitzending over de Rijkscoördinatieregeling die het voor omwonenden erg ingewikkeld maakt om inspraak te hebben en bezwaar te maken? Herkent u het beeld dat uit de uitzending komt naar voren dat mensen in de praktijk geen invloed hebben? Zo ja, bent u bereid hier iets aan te doen?
Zie antwoord vraag 5.
Wat is uw reactie op de uitlatingen van de ambtenaar bij het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat dat het gebrek aan draagvlak bewijst dat de Rijkscoördinatieregeling nodig is?
Een reactie op deze uitlatingen, en op de functie van de Rijkscoördinatieregeling bij het realiseren van energieprojecten, is eerder al gegeven in de brief aan uw Kamer van 17 augustus 2015 (Kamerstuk 33 612, nr. 51).
Hoe ziet u dit in verband met de energietransitie in het geheel? Maakt u de afweging tussen waar het doel van de transitie voorop staat en waar winst voorop staat? Kunt u dat toelichten?
De energietransitie is een grote uitdaging voor ons allemaal. De RCR-procedure is een instrument dat de afgelopen periode vooral is ingezet bij de realisatie van grote energieprojecten van nationaal belang waarover afspraken waren gemaakt in het kader van het Energieakkoord en waarbij de daarvoor in aanmerking komende gebieden zijn opgenomen in de Structuurvisie Windenergie op land (2014), die ook met uw Kamer is besproken. Zie verder het antwoord op de vragen 11 t/m 14.
Wat is uw oordeel over hetgeen in de uitzending aangekaart wordt dat in overgrote mate voordelen en winsten aan ontwikkelaars en grondeigenaren toevallen, afgezet tegen het gegeven dat omwonenden geen voordeel aan de ontwikkeling van een windpark kunnen ontlenen en louter kampen met nadelen en verlies aan waarde van woningen?
Er zijn diverse voorbeelden dat ook grote energieprojecten – zoals windparken – worden gerealiseerd door een collectief van inwoners en grondeigenaren in plaats van door grote energiebedrijven van buiten de regio. Ik juich dit toe en zie een grote meerwaarde voor de regio in een dergelijke collectief initiatief.
Ook als een windpark wordt ontwikkeld door een energiebedrijf, vloeien opbrengsten voor een deel naar de regio via de mogelijkheid voor omwonenden om in het project te participeren, via de opbrengsten van gemeentelijke ozb en via het gebiedsfonds waaraan elke initiatiefnemer bijdraagt, conform de afspraken die de windsector in de branche-gedragscode heeft gemaakt. Ook kan de bouw van een windpark aanzienlijk bijdragen aan de regionale werkgelegenheid. Sinds de publicatie van het ontwerp-Klimaatakkoord zie ik bovendien dat veel grote energiebedrijven actief samenwerking zoeken met lokale coöperaties. Ook dat juich ik toe.
Hoe gaat u in de toekomst weerstand bij omwonenden tegen windmolens wegnemen?
De RCR is eind 2016 geëvalueerd. Deze evaluatie is toegestuurd aan uw Kamer (Kamerstuk 31 239, nr. 254). Onderdeel van de conclusie uit deze evaluatie was dat toepassing van de RCR leidt tot vergroting van risico’s t.a.v. maatschappelijke acceptatie wanneer er maatschappelijk en/of bestuurlijk discussie is over de nut en noodzaak van een initiatief. Onder andere deze conclusie van het rapport heeft geleid tot herijking van de inzet van de RCR. Nadat een melding voor de RCR is gedaan, treed ik eerst in overleg met de initiatiefnemer en medeoverheden. In gezamenlijkheid wordt vervolgens bepaald welke overheid het meest geschikt is om het bevoegd gezag te voeren voor een specifiek project. Dat kan betekenen dat de ruimtelijke inpassing van een project door de provincie of gemeente gebeurt, in plaats van door het Rijk met toepassing van de RCR-procedure. Voorwaarde is dat de RCR-procedure niet versnellend is ten opzichte van de decentrale route. Voorbeelden van projecten waar provincies of gemeenten de besluitvorming hebben gecoördineerd zijn Windpark A16 en een aantal zonneparken in het noorden van het land.
Richting de toekomst zie ik naast de herijking van de RCR nog enkele belangrijke verbeteringen die moeten leiden tot een grotere maatschappelijke acceptatie voor energieprojecten door sterker in te zetten op participatie. De RCR-procedure gaat op in het nieuwe instrument projectbesluit onder de Omgevingswet. Bij het projectbesluit is veel aandacht voor participatie.
In hoeverre bent u van oordeel dat de werking van de Rijkscoördinatieregeling (RCR) moet worden geëvalueerd en aangepast, gelet op het gegeven dat vooral windparken die worden gerealiseerd onder de werkingssfeer van de RCR op veel weerstand en verzet stuiten? Bent u bereid om de RCR onafhankelijk en op deskundige wijze te laten evalueren en aan te passen? Zo ja, op welke wijze? Zo nee, waarom niet?
In het ontwerp-Klimaatakkoord wordt participatie gezien als een cruciaal onderdeel om de energietransitie te laten slagen. Met betrekking tot participatie bij windparken zijn zowel de afspraken over de Regionale Energiestrategieën (RES-en) als de afspraken over participatie bij duurzame energieprojecten van belang. De RES-en, zoals die nu in 30 regio’s in Nederland worden opgesteld, hebben als doel om samen met de omgeving tot zowel landschappelijk als maatschappelijk gedragen locaties te komen voor toekomstige wind- en zonneparken. Hoe deze participatie precies wordt vormgegeven, zal per regio verschillen en zoveel mogelijk aansluiten bij de lokale kenmerken en wensen. Vanuit het Nationaal Programma RES wordt een handreiking opgesteld die onder meer handvatten biedt voor het participatieproces van de RES. De handreiking kan benut worden om de beoogde werkwijze voor participatie een expliciete plaats te geven in ruimtelijke plannen zoals omgevingsvisies, programma’s, omgevingsplannen en projectbesluiten. De Omgevingswet biedt bij de vaststelling van deze ruimtelijke plannen belangrijke waarborgen voor participatie.
In het ontwerp-Klimaatakkoord is verder opgenomen dat de initiatiefnemer van een duurzaam energieproject een proces doorloopt om te komen tot een wenselijke en haalbare vormgeving van participatie. Het bevoegd gezag controleert of de initiatiefnemer dit gesprek met de omgeving aangaat. De afspraken met de omgeving worden vastgelegd in een omgevingsovereenkomst. Deze afspraken betreffen zowel participatie in het proces als participatie in het eigendom van het project.
Het streven naar 50% lokaal eigendom van productie van hernieuwbare energie op land is een algemeen streven naar evenwichtige eigendomsverdeling in een gebied. Het gaat daarbij om kunnen (mee)investeren in projecten door partijen en burgers uit de omgeving, waarbij ook oog zal moeten zijn voor de risico’s die daarmee gepaard gaan. Achterliggende gedachte is dat lokaal eigendom gaat helpen om de realisatie van projecten voor hernieuwbare elektriciteit op land te laten slagen. In het kader van het ontwerp-Klimaatakkoord en de Green Deal Participatie van de Omgeving bij Duurzame Energieprojecten wordt gewerkt aan een handreiking voor participatie bij duurzame energieprojecten met daarin een scala aan mogelijkheden, ook wel aangeduid als: «participatiewaaier». Deze participatiewaaier maakt alle vormen van participatie inzichtelijk die initiatiefnemers aan de omgeving kunnen bieden. Daarbij gaat het zowel om participatie over het besluitvormingsproces als om financiële participatie, zoals financiële obligaties, eigendomsparticipatie, een omgevingsfonds of een combinatie hiervan. In het kader van de handreiking zal ook de wijze van (juridische) instrumentering worden uitgewerkt. Deze handreiking wordt na de zomer opgeleverd.
In hoeverre worden in het ontwerp Klimaatakkoord eisen gesteld aan participatie en compensatie van de omgeving van windparken?
Zie antwoord vraag 11.
In hoeverre bent u bereid inwoners van Nederland die bij een windpark in de buurt wonen tegemoet te komen door ze mede-eigenaar te laten zijn van dat windpark en ze zodoende mee te laten delen in de winsten?
Zie antwoord vraag 11.
Op welke wijze en op welke termijn gaat u dat effectueren in het licht van het ontwerp klimaatakkoord waarin is opgenomen dat in projecten voor tenminste 50 % moet kunnen worden geparticipeerd door inwoners en bij voorkeur omwonenden?
Zie antwoord vraag 11.
Wat vindt u van de geheimhoudingsclausule die grote energiebedrijven opleggen bij degenen die hun land verkopen?
Ik treed niet in privaatrechtelijke kwesties tussen grondeigenaar en ontwikkelaar. PBL gaat op mijn verzoek al sinds 2014 in de berekening van de basisbedragen niet meer uit van de werkelijke gemiddelde grondkosten maar van een jaarlijks met 10% dalend bedrag. Dit omdat ik wil voorkomen dat de SDE+ een prijsopdrijvend effect heeft op de grondkosten.
Vanzelfsprekend is het goed als PBL voor haar advisering over de SDE+ kan beschikken over zoveel mogelijk betrouwbare en openbare informatie. Tegelijkertijd wordt de openbaarheid begrensd vanwege concurrentiegevoelige bedrijfsinformatie. Binnen de kaders van de wet deelt RVO.nl de informatie met het PBL. Ik zie nu geen reden om hier aanvullende maatregelen te nemen.
Overigens zie ik in projecten steeds meer dat er door initiatiefnemers – zeker wanneer het coöperatieve ontwikkeling betreft – open kaart gespeeld wordt over grondvergoedingen en opbrengsten. Ik juich dat toe omdat transparantie hierover het draagvlak ten goede komt. Ik kan deze transparantie echter, gelet op de genoemde bedrijfsgevoelige informatie, niet juridisch afdwingen.
Bent u ook van mening dat transparantie bijdraagt aan het beter berekenen van de subsidie door het Planbureau voor de leefomgeving (PBL) en aan draagvlak voor de energietransitie? Zo ja, hoe gaat u daarvoor zorgen?
Zie antwoord vraag 15.