Het bericht 'Nieuwe’ geul klaar maar werkt nog niet’ |
|
Remco Dijkstra (VVD), Aukje de Vries (VVD), Erik Ziengs (VVD) |
|
Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD), Stientje van Veldhoven (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel ««Nieuwe» geul klaar maar werkt nog niet»?1
Ja.
Kunt u aangeven, nu deze eerste bochtafsnijding is gerealiseerd, wat de oorspronkelijk beoogde tijdwinst van deze bochtafsnijding is, wanneer dit zichtbaar moeten zijn en hoe gemonitord wordt of het in de praktijk ook zo uitwerkt?
De bochtafsnijding maakt onderdeel uit van een pakket aan maatregelen om de betrouwbaarheid van de verbinding Holwerd-Ameland te verbeteren (zie ook antwoord 5). Het ontwerp en de ligging van de bochtafsnijding Vloedgeul is in overleg met de belangrijkste stakeholders, waaronder Wagenborg Passagiersdiensten (WPD), de gemeente Ameland en andere gebruikers van de vaargeul tot stand gekomen. De vaarroute is met deze bochtafsnijding 800 meter korter geworden en de beoogde vaartijdwinst is 4 tot 6 minuten. Een kortere vaarroute is echter geen garantie voor het voorkomen van vertragingen. De vaartijd blijft namelijk, zeker in de Waddenzee, sterk afhankelijk van wind, stroming en waterstanden. Op dit moment kan nog niet worden vastgesteld of de beoogde vaartijdwinst is gerealiseerd. Op de monitoring wordt ingegaan bij de antwoorden op vragen 3 en 4.
Op welke termijn zouden de resultaten van de bochtafsnijding, waarvan Rijkswaterstaat heeft aangegeven dat de natuur nu haar werk moet doen en van een U-vorm een V-vorm moet maken, zichtbaar moeten kunnen zijn en wordt bekend of het werkt? Hoe wordt dit in de gaten gehouden c.q. gemonitord?
De nieuwe geul is binnen de kaders van de vigerende regelgeving voor natuur uitgebaggerd tot de maximaal mogelijke afmetingen van 60 meter breed en 4 meter diep. De hellingen en taluds van de geul worden vervolgens op natuurlijke wijze door de stroming gevormd. Hoe snel de natuur zijn werk doet, is lastig voorspelbaar en onder andere afhankelijk van de stroomsnelheid ter plekke. De ontwikkelingen van de vaargeul worden wekelijks gemonitord door middel van lodingen (dieptemetingen). De breedte en diepte van de Vloedgeul worden ondertussen door onderhoudsbaggerwerk op niveau gehouden. Daarnaast wordt op dit moment een meetcampagne voorbereid waarbij ook de stroomsnelheden en sedimentsamenstelling in kaart worden gebracht. Deze monitoring geeft inzicht in de gevolgen voor het onderhoudsbaggerwerk en het verdere gedrag van de nieuwe geul.
Kunt u, aangezien na de realisatie van de bochtafsnijding er nog steeds vertragingen geconstateerd zijn, de komende tijd tot het eerstvolgende algemeen overleg Wadden op 26 juni 2019 de vertragingen bij de veerdienst Nes – Holwerd monitoren, analyseren en de Kamer daarover voorafgaand aan het algemeen overleg informeren?
De door uw Kamer gevraagde informatie is niet tijdig beschikbaar voor het Algemeen Overleg Wadden van 26 juni 2019. Conform de vervoerconcessie Waddenveren verstrekt WPD elk kwartaal gegevens over de punctualiteit van de veerdienst aan de concessieverlener. Op die manier worden de vertragingen gemonitord. Bij de verzending van het vervoerplan van WPD voor 2020 door de Staatssecretaris aan uw Kamer (conform concessie vóór 1 oktober 2019), zal tevens stilgestaan worden bij de vraag of de situatie is verbeterd sinds de openstelling van de Vloedgeul in april 2019.
Kunt u aangeven wat de planning is van de overige maatregelen om vertragingen te voorkomen voor de vaargeul Ameland en wat de beoogde impact zou moeten zijn om vertragingen in de toekomst te verminderen c.q. tegen te gaan? Wat is de stand van zaken met betrekking tot de plannen voor en realisatie van een tweede bochtafsnijding?
Over de overige maatregelen om de betrouwbaarheid van de verbinding Holwerd-Ameland voor de korte termijn te verbeteren bent u eerder geïnformeerd, voor het eerst op 19 december 2016 (Kamerstuk 31 409, nr. 131) en voor het laatst op 27 september 2018 (Kamerstuk 27 625, nr. 454). Deze maatregelen zijn inmiddels uitgevoerd of in gang gezet.
In de brief van 19 december 2016 is gemeld dat met het pakket aan maatregelen de vertragingen voor de korte termijn grotendeels kunnen worden opgelost. In de brief van 27 september 2018 is gemeld dat de prestaties uit de eerste helft van 2018, ondanks de inspanningen van WPD en Rijkswaterstaat, nog geen verbetering lieten zien. Daarom heeft de Staatssecretaris Rijkswaterstaat gevraagd onderzoek te laten doen naar de oorzaken van de vertragingen. Over de resultaten van dit onderzoek zal de Staatssecretaris u bij de bij antwoord 4 genoemde verzending van het vervoerplan 2020 informeren.
De voorbereiding voor de tweede bochtafsnijding bij Reegeul-Oost is gestart. Hiervoor wordt, net als voor de Vloedgeul, een uitgebreid vergunningentraject doorlopen met publicatie en inzagetermijnen, aanbesteding en -indien vergunbaar- realisatie. Bij positief doorlopen van alle procedures voor het verwerven van de noodzakelijke vergunningen zou deze bochtafsnijding Reegeul-Oost eind 2020 gereed kunnen zijn. De ervaringen van de bochtafsnijding Vloedgeul worden meegenomen in het ontwerp.
Wanneer is er meer zicht op een mogelijke (middel-)lange termijn en toekomstbestendige oplossing voor de verbinding Nes – Holwerd?
Zoals ik u eerder heb gemeld in de brief van 27 september 2018 is het proces gestart om te komen tot een langetermijnvisie voor een duurzame, betrouwbare en toekomstbestendige verbinding tussen Ameland en de vaste wal na 2029. Dit in samenwerking met de eilandbewoners en -ondernemers, gemeente Ameland, gemeente Noardeast Fryslân, provincie Fryslân en betrokken maatschappelijke organisaties. De eerste resultaten worden in het najaar van 2019 verwacht.
Kunt u de vragen kort (maar tijdig) voor het eerstvolgende algemeen overleg Wadden op 26 juni 2019 beantwoorden om een zo actueel mogelijk overzicht te hebben voor het algemeen overleg?
Ja.
Het bericht ‘Saoedi-Arabië executeert 37 gevangenen om terrorisme’ |
|
Sadet Karabulut , Sjoerd Sjoerdsma (D66), Bram van Ojik (GL), Lilianne Ploumen (PvdA) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
![]() ![]() ![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Saoedi-Arabië executeert 37 gevangenen om terrorisme» van 23 april 2019?1
Ja.
Heeft u namens Nederland uit afkeuring uitgesproken over het uitvoeren van de doodstraf? Heeft u in EU-verband aangedrongen op een afkeurende reactie richting Saoedi-Arabië? Zo nee, waarom niet?
Nederland beschouwt de doodstraf als een wrede en inhumane wijze van bestraffing. De straf is onomkeerbaar. Daarnaast is niet bewezen dat de doodstraf afschrikwekkend werkt. Nederland streeft naar wereldwijde afschaffing van de doodstraf en draagt dit internationaal uit. Nederland heeft zich in EU-verband hard gemaakt voor een publieke veroordeling van deze executies. Deze verklaring werd op 24 april jl. door de woordvoerder van Hoge Vertegenwoordiger Mogherini gepubliceerd en het Ministerie van Buitenlandse Zaken heeft de verklaring via sociale media verder verspreid. De verklaring benadrukt zorgen over gebrek aan eerlijke rechtsgang en veroordeelt specifiek het executeren van mensen die ten tijde van de misdrijven waarvan zij beschuldigd werden minderjarig waren.
Wat is uw oordeel over het feit dat op één dag bij zoveel mensen de doodstraf is uitgevoerd? Wat is uw oordeel over het feit dat het Saoedische persburea SPA expliciet noemt dat in één van de 37 gevallen de veroordeelde gekruisigd is?
Het kabinet betreurt de 37 executies die dinsdag 23 april jl. hebben plaatsgevonden ten zeerste. Nederland is ten allen tijde tegenstander van de doodstraf. Het aantal executies – het hoogste in Saoedi-Arabië uitgevoerde doodstraffen op één dag sinds 2016 – en het gruwelijke detail van de kruisiging versterken de internationale en Nederlandse verontwaardiging.
Wat is uw opvatting over de antiterrorismewet die in 2014 in Saoedi Arabië is aangenomen en volgens welke wet onder meer verstoring van de openbare orde, de nationale eenheid in gevaar brengen of de reputatie, het aanzien van het land schaden en zelfs het oproepen tot deelname aan protesten of groepspetities, terroristische daden zijn?
De strijd tegen internationaal terrorisme is voor Nederland en Saoedi-Arabië een gedeeld belang. Nederland werkt met Saoedi-Arabië samen in de anti-ISIS-coalitie en het Global Counterterrorism Forum (GCTF). Dit neemt niet weg dat Nederland zorgen heeft over de implementatie en de brede interpretatie van de antiterrorismewet die in 2014 in Saoedi Arabië is aangenomen. In de afgelopen jaren is deze wet onder andere gebruikt om mensenrechtenverdedigers te arresteren en veroordelen. Daarnaast beperkt de wet de vrijheid van meningsuiting, waar ook vrije nieuwsvergaring en veiligheid van journalisten onder vallen, en de vrijheid van vereniging en vergadering in Saoedi-Arabië. Nederland heeft Saoedi-Arabië hierop aangesproken, onder meer tijdens de Universal Periodic Review van november 2018 en als medeondertekenaar van een gezamenlijke verklaring over Saoedi-Arabië in de VN-Mensenrechtenraad op 7 maart jl.
Ziet u een toename in arrestaties en veroordelingen van het aantal mensen dat de overheid bekritiseert sinds de invoering van de antiterrorismewet in 2014? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoeveel van de ter dood gebrachte mensen zijn schuldig aan terrorisme volgens de definitie van de Saoedische antiterrorismewet?
Door gebrek aan transparantie van het Saoedische rechtssysteem is vaak niet bekend op basis van welke wet mensen worden gearresteerd of veroordeeld. Wel is duidelijk dat de antiterrorismewet uit 2014 regelmatig wordt ingezet om mensen te detineren. De wet hanteert een zeer brede definitie van terrorisme. De speciaal rapporteur van de VN voor de bevordering en bescherming van mensenrechten en fundamentele vrijheden in de strijd tegen terrorisme concludeerde dit in 2017 ook in zijn eindrapport.2
Omdat uitspraken vaak niet openbaar zijn, is het moeilijk om met zekerheid vast te stellen hoeveel mensen ter dood zijn gebracht op grond van de antiterrorismewetgeving. Amnesty International concludeert in het Global Report on Death Sentences and Executions dat de meeste doodstraffen worden uitgevoerd voor moord, drugshandel of verkrachting.3
Kunt u aangeven of de van terrorisme beschuldigde ter dood veroordeelden zijn veroordeeld door het Saoedische Speciale Strafhof dat zich bezighoudt met «terrorisme» en waarvan bekend is dat zij tientallen mensenrechtenverdedigers en activisten lange gevangenisstraffen op heeft gelegd?
Ja, de 37 mensen die op 23 april werden geëxecuteerd zijn veroordeeld door het Speciale Strafhof voor terrorisme.
Heeft u uw zorgen kenbaar gemaakt over mensen die nu vastzitten in Saoedi-Arabië, waarvan voor sommigen nog niet eens bekend is op grond van welke aanklacht zij zijn opgepakt, voor de mogelijkheid dat zij beschuldigd zullen worden van aan terrorisme gerelateerde misdrijven of het «aannemen van extremistische terroristische ideologieën en het vormen van terroristische cellen»? Zo nee, waarom niet?
Nederland spreekt zich met regelmaat uit over mensenrechten in Saoedi-Arabië, waaronder het belang van eerlijke rechtsgang, vrijheid van meningsuiting en een divers en inclusief maatschappelijk middenveld. Zoals gesteld in de antwoorden op schriftelijke vragen van 3 april jl. (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2018–2019, nr. 2162) gebeurt dit tijdens bilaterale gesprekken op alle politieke niveaus. Daarnaast stelt Nederland deze onderwerpen ook aan de orde in multilaterale fora zoals de Mensenrechtenraad en tijdens het proces van de Universal Periodic Review.
Heeft u de indruk dat de Saoedische overheid met deze grootschalige executies een signaal wil afgeven aan mensenrechtenverdedigers, activisten en journalisten? Zo nee, waarom niet?
De achterliggende intenties van de Saoedische overheid van deze executies zijn mij niet bekend. Wel is duidelijk dat de ruimte voor mensenrechtenverdedigers, activisten en journalisten in Saoedi-Arabië substantieel is afgenomen.
Heeft u overwogen de mogelijkheden van sancties of andere maatregelen tegen Saoedi-Arabië met uw Europese ambtsgenoten te bespreken? Zo nee, waarom niet?
Zoals hierboven beschreven spreekt Nederland Saoedi-Arabië via bilaterale kanalen en in de daarvoor bestemde multilaterale fora aan op de noodzaak de mensenrechtensituatie te verbeteren en tegen de uitvoering van de doodstraf, en zal dat blijven doen. Voor het instellen van sancties is internationaal brede politieke overeenstemming nodig. Dit is voor Saoedi-Arabië op dit moment niet het geval.
Het bericht ‘Amper beleid bij forse groei buurtpreventie door burgers’ |
|
Maarten Groothuizen (D66), Monica den Boer (D66) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Amper beleid bij forse groei buurtpreventie door burgers»?1
Ja.
Klopt het dat ongeveer 700 patrouillerende teams en 3.500 buurtapps actief zijn in Nederland? Kunt u inzicht geven in de exacte aantallen van patrouillerende teams en buurtapps in Nederland?2
Volgens het rapport « De burger kijkt mee» zijn er 653 actieve lopende teams geregistreerd en 2.939 buurtapp-groepen.3 Andere bronnen noemen andere aantallen,4 die ik niet kan verifiëren. Ik heb geen aanvullende cijfers over aantallen buurtpreventiegroepen dan wel buurtapp-groepen, omdat dit niet wordt geregistreerd van overheidswege.
Hoe verklaart u de toename van de inzet van buurtpreventieapps en -teams? Wat vindt u van deze toename? Acht u dit verantwoord? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Uit het in antwoord 2 genoemde onderzoek blijkt dat een deel van de gemeenten buurtpreventie binnen hun grenzen volop stimuleren. Het rapport focust zich met name op de vraag hoe gemeenten beleidsmatig omgaan met buurtpreventie. Ik heb kennis genomen van de toename zoals geconstateerd in dit onderzoek. Burgerparticipatie is een positieve ontwikkeling maar kent ook aandachtspunten zoals beschreven in het bovengenoemde rapport.
Wat vindt u ervan dat gemeenten buurtpreventieapps en -teams stimuleren, zonder dat daarvoor een (wettelijk) kader wordt gebruikt en zonder dat in de gaten wordt gehouden wat deze apps en teams precies doen? Welke mogelijkheden ziet u om dit te verbeteren?
Het eerder genoemde onderzoek, laat een divers beeld zien over verschillende gemeenten. Sommige gemeenten stimuleren buurtpreventieapps en buurtpreventieteams, terwijl andere hier minder actief op zijn. Hoe gemeenten hiermee omgaan behoort tot het domein van het lokale veiligheidsbeleid, en zal doorgaans sterk samenhangen met lokale behoeften en omstandigheden. In zijn algemeenheid worden burgerinitiatieven lokaal positief gewaardeerd en ik deel deze positieve waardering. De opkomst van deze buurtpreventieapps en buurtpreventieteams sluit ook aan bij de ambities van de gebiedsgebonden politieinzet.
Burgers zijn, binnen de grenzen van de wet, vrij om, al dan niet in collectief verband, vorm te geven aan bescherming van hun directe leefomgeving. Zo kunnen zij behulpzaam zijn bij het vroegtijdig signaleren van «verdachte gedragingen», die mogelijk duiden op een misdrijf en bij het aandragen van bewijs. Hierbij spelen de sterk toegenomen digitale mogelijkheden een belangrijke rol, zoals het maken van foto’s van verdachte situaties met een mobiele telefoon. Ook kunnen zij als getuige van een strafbaar feit optreden en bij ontdekking op heterdaad een verdachte aanhouden en overdragen aan het bevoegd gezag. Daarbij geldt uiteraard dat burgers zich dienen te houden aan de wettelijke grenzen en dient eigenrichting, uitlokking en mogelijke vooringenomenheid te worden voorkomen. Op 4 juli jl. zond de Minister van Justitie en veiligheid u het halfjaarbericht politie. In de bijlage voortgang Ontwikkelagenda opsporing is uitgebreid ingegaan op de verdere uitvoering van de motie Van Dam en Den Boer. Daarbij is onderscheid gemaakt tussen burgerhandhaving en burgeropsporing.
Deelt u de mening dat ondanks dat het goed is dat burgers meer betrokken worden bij de veiligheid in hun buurt, hiervoor wel bepaalde regels en randvoorwaarden of een landelijke richtlijn ingesteld moeten worden, om te voorkomen dat burgers zelf gaan bepalen wat wel en niet toelaatbaar is? Zo ja, welke mogelijkheden ziet u hiervoor en wanneer gaat u dit oppakken? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Hoe staat het in dat licht met de uitvoering van de motie van de leden Van Dam en Den Boer over landelijk beleid voor burgerinitiatieven op het vlak van handhaving en opsporing?3
Zie antwoord vraag 4.
Hoeveel incidenten zijn bij u bekend die gerelateerd zijn aan het optreden van buurtpreventieapps en/of -teams? In hoeverre kunt u hier een trend signaleren?
Ik heb geen overzicht van het aantal incidenten dat gerelateerd is aan het optreden van buurtpreventieteams. In het rapport worden enkele voorbeelden van incidenten genoemd.
Hoe schat u het risico in dat door de inzet van buurtpreventieapps en -teams de kans op etnisch profileren door burgers toeneemt? Welke maatregelen ziet u om dit zoveel mogelijk te voorkomen en/of tegen te gaan?
Het onderzoek «De burger kijkt mee» doet geen harde uitspraken over de eventuele toename van de risico's op etnisch profileren door burgers. Wel is dit iets om alert op te zijn voor diegenen die op lokaal niveau samenwerken met deze teams. Ik zal dit punt dan ook meenemen in mijn gesprek met onder andere de VNG en de Nationale Politie.
Deelt u de mening van onderzoeker Vasco Lub van het Centrum voor Criminaliteitspreventie en Veiligheid dat het goed zou zijn als gemeenten meer trainingen gaan geven over dit onderwerp, en daarbij niet alleen aandacht schenken aan praktische zaken maar ook aan thema’s zoals etnisch profileren? Zo ja, hoe gaat u dit doen? Zo nee, waarom niet?4
Ik zal deze punten in een bespreking met de VNG aan de orde stellen en hierbij ook het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijkrelaties betrekken.
In hoeverre ziet u een duidelijke scheiding waar buurtpreventieapps en -teams wel en niet ingezet zouden mogen worden? Zo ja, acht u het – in samenspraak met de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties – nodig hierover met gemeenten in gesprek te gaan? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 9.
In hoeverre is in beeld wat het effect is van buurtpreventieapps en -teams op de vermindering van criminaliteit? Heeft u hier cijfers van? Zo ja, bent u bereid deze met de Kamer te delen?
Het onderzoek doet geen harde uitspraken over een verband tussen vermindering van criminaliteit en buurtpreventie. De causaliteit hierbij is überhaupt lastig vast te stellen. In eerder onderzoek is wel geconstateerd dat WhatsApp-projecten in Tilburg hebben bijgedragen aan een significante afname van het aantal woninginbraken.7 Dit betreft onderzoek naar een specifiek delict, en doet geen uitspraken over vermindering van criminaliteit in zijn algemeenheid.
Hoe verhouden volgens u buurtpreventieapps en -teams zich tot de politie en buitengewoon opsporingsambtenaren (boa’s) als het gaat om zorgdragen voor veiligheid in buurten? Kunt u hierbij specifiek ingaan op het geweldsmonopolie van de politie en het risico op eigenrichting waar onderzoeker Lub voor waarschuwt?
In het domein Openbare Ruimte, waar buurtpreventie de meeste raakvlakken mee heeft, is het uitgangspunt dat de boa en politie complementair hun taak uitvoeren, waarbij de boa zich richt op de aantasting van de leefbaarheid door overtredingen die overlast veroorzaken en tot kleine ergernissen leiden. De boa treedt in principe op in situaties zonder een te verwachten gevaarzetting. Bij geweld of dreigend geweld doet hij of zij een beroep op de politie. Het lijdt daarmee geen twijfel dat het geweldsmonopolie jegens burgers exclusief bij de politie ligt, onder gezag van de burgemeester of de officier van justitie.
Buurtpreventieteams hebben primair een signalerende functie voor bedreigingen van de veiligheid, en slechts in uitzonderlijke gevallen van het betrappen op heterdaad kan de burger zelf optreden. De werkzaamheden van de politie en boa’s gaan hand-in-hand- met de signalerende functie van buurtpreventieteams en liggen in elkaars verlengde.
Eigenrichting door burgers kan niet worden getolereerd. In het gesprek met de VNG zal ik bovenstaande aan de orde stellen.
Het bericht ‘UNHCR evacueert honderden vluchtelingen uit kamp bij Tripoli’ |
|
Kirsten van den Hul (PvdA) |
|
Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (D66) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «UNHCR evacueert honderden vluchtelingen uit kamp bij Tripoli»?1
Ja.
Heeft u contact gehad met de VN-Vluchtelingenorganisatie UNHCR over de situatie in de vluchtelingenkampen in Libië die – in de woorden van Matthew Brook van de UNHCR-missie in Libië – nog nooit zo gevaarlijk is geweest en dat het van levensbelang is dat vluchtelingen die in gevaar zijn worden vrijgelaten en geëvacueerd? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat kunt en gaat u doen om deze vluchtelingen te helpen?
Graag verwijs ik u naar de beantwoording van gestelde vragen door uw Kamer aan de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid en de Minister van Buitenlandse Zaken op 23 april jl. waar op deze vragen nader wordt ingegaan.2
Wat vindt u van de oproep van Amnesty International om te (laten) onderzoeken onder welke omstandigheden de twaalf migranten gewond zijn geraakt?
Het kabinet betreurt het voorval in het Qasr Ben Ghasir detentiecentrum. Nederland vindt het belangrijk dat alle partijen bij een gewapend conflict zich aan het internationaal recht houden. Mogelijke schendingen hiervan moeten in de eerste plaats worden onderzocht en personen verantwoordelijk voor deze schendingen mogen niet ongestraft blijven. Het kabinet benadrukt dan ook het belang van strafrechtelijk onderzoek en daarmee de noodzaak voor het afleggen van verantwoording.
Heeft het verzoek van Italië via de Europese Unie (EU), u inmiddels bereikt? Zo ja, op welke manier gaat u zich in EU-verband inzetten? Zo nee, bent u bereid zelf overleg op Europees niveau te initiëren?
Voor zover bekend bij het kabinet heeft Italië een verzoek aan de Europese Commissie gedaan, niet aan de lidstaten. Het kabinet is niet bekend met de inhoud van het verzoek of een eventuele reactie van de Europese Commissie. Uiteraard volgt het kabinet de situatie in Libië nauwlettend. Ten aanzien van de inzet van het kabinet verwijs ik kortheidshalve naar de beantwoording van vergelijkbare vragen gesteld op 23 april jl.3
Wat is uw reactie op de situatie bij het detentiekamp in de buitenwijk Tajoura, waar vluchtelingen die de mogelijkheid om te vluchten is geboden, het kamp niet durven te verlaten uit angst dat ze in gevechten rond de hoofdstad terechtkomen? Ziet u mogelijkheden om deze vluchtelingen in veiligheid te brengen?
Sinds het uitbreken van het geweld rondom Tripoli, is de onveiligheid in detentiecentra toegenomen, zo ook in het detentiecentrum in de buitenwijk Tajoura. In de avond van 7 mei heeft er een luchtaanval plaatsgevonden gericht op een munitieopslagplaats van de militie die het detentiecentrum in Tajoura onder controle heeft. Er zijn geen gewonden gevallen, maar dit incident benadrukt de zorgwekkende situatie van migranten en vluchtelingen in detentiecentra die zich in conflictzones bevinden. Ten aanzien van de mogelijkheden om vluchtelingen in detentiecentra in veiligheid te brengen, verwijs ik kortheidshalve naar de beantwoording van vergelijkbare vragen gesteld op 23 april jl.4
Ziet u mogelijkheden om de UNHCR te ondersteunen om de 3.000 mensen die nog vastzitten in kampen in veiligheid te brengen?
Zie antwoord vraag 2.
De mogelijke inzet van niet-duurzame biobrandstoffen zoals palmolie binnen het ontwerp-Klimaatakkoord |
|
Suzanne Kröger (GL) |
|
Stientje van Veldhoven (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (D66) |
|
![]() |
Op welke wijze wordt verankerd dat er geen biobrandstoffen, geproduceerd uit palm- en sojaolie, in Nederland worden ingezet?
In het ontwerp-Klimaatakkoord is afgesproken dat de huidige praktijk waarbij geen inzet plaatsvindt van biobrandstoffen geproduceerd uit palm- en sojaolie in Nederland, wordt voortgezet.
Hoe voorkomt u dat vóór het tweede kwartaal van 2020, wanneer het duurzaamheidskader biomassa wordt opgeleverd, niet-duurzame biobrandstoffen worden ingezet vanwege de grote vraag naar biobrandstoffen in het ontwerpKlimaatakkoord?
Tot en met 2020 geldt de huidige wet- en regelgeving met betrekking tot hernieuwbare energie vervoer, waaronder de wettelijke limiet van 5% voor conventionele biobrandstoffen. Ondertussen werken we aan de implementatie van de REDII in nationale wetgeving. Daarbij zullen waar mogelijk de afspraken uit het ontwerp-Klimaatakkoord worden meegenomen.
Zijn de duurzaamheidscriteria voor biobrandstoffen in transport uit de Renewable Energie Directive II (RED II) van toepassing op alle gebruik van biobrandstoffen in transport? Of gelden deze criteria alléén op de biobrandstoffen die geboekt worden als hernieuwbare energie?
Alle biobrandstoffen die in Nederland worden ingezet voor klimaatambities voor de verschillende transportsectoren worden overeenkomstig de RED II ook ingezet voor het behalen van de jaarverplichting hernieuwbare energie vervoer. Omdat biobrandstoffen duurder zijn dan fossiele brandstoffen is het economisch onrendabel om gebruikte biobrandstoffen niet in te zetten voor de jaarverplichting. Er is dus geen onderscheid tussen het gebruik van biobrandstoffen in transport en de biobrandstoffen die worden ingezet voor de jaarverplichting hernieuwbare energie vervoer. Alle biobrandstoffen moeten minimaal voldoen aan de duurzaamheidscriteria van REDII en de afspraken in het ontwerp-Klimaatakkoord. Naar ik weet worden er geen biobrandstoffen gebruikt in andere sectoren dan de transportsector.
Interpreteert u de zin «De huidige praktijk waarbij geen inzet plaatsvindt van biobrandstoffen geproduceerd uit palm- en sojaolie in Nederland, wordt voortgezet» in het ontwerpKlimaatakkoord als het volledige uitsluiten van de inzet van deze brandstoffen vanwege het akkoord, of als het uitsluiten van deze brandstoffen voor de hernieuwbare energiedoelstelling in de transportsector?
Zie antwoord vraag 3.
Op welke wijze gaat u garanderen dat de inzet van biobrandstoffen, onder meer vanwege het ontwerpKlimaatakkoord, niet leidt tot ontbossing?
In het ontwerp-Klimaatakkoord is afgesproken dat na 2020 in ieder geval niet meer additionele biobrandstoffen uit voedsel- en voedergewassen in Nederland worden ingezet dan het niveau van 2020. Dit zal bij de implementatie van de RED II in nationale regelgeving worden verankerd. Dit betekent dat na 2020 geen extra biobrandstoffen van voedsel- en voedergewassen op de Nederlandse markt komen. Verder is in het ontwerp-Klimaatakkoord opgenomen dat over biobrandstoffen van landbouwgewassen (niet zijnde voedsel- en voedergewassen) met een laag ILUC-risico in het licht van het duurzaamheidskader afspraken worden gemaakt en tot die tijd geen biobrandstoffen van deze gewassen worden ingezet. Deze afspraken beogen mede dat de biobrandstoffen die in Nederland ingezet worden na 2020 niet tot extra ontbossing leiden.
Kunt u deze vragen beantwoorden voor het algemeen overleg Duurzaam vervoer op 14 mei 2019 plaatsvindt?
Ja.
Betere samenwerking tussen banken in de strijd tegen witwassen |
|
Henk Nijboer (PvdA), Attje Kuiken (PvdA) |
|
Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het interview van de heer Elderson van De Nederlandsche Bank (DNB) in Trouw over de bestrijding van witwassen?1
Ja, daar ben ik mee bekend.
Welke eisen worden aan banken gesteld bij de acceptatie van nieuwe klanten? Moeten zij controleren van welke bank deze komt?
De eisen voor het accepteren van nieuwe klanten zijn opgenomen in de Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme (Wwft). De Wwft verplicht banken om, voor het aangaan van een zakelijke relatie of het verrichten van een incidentele transactie, onderzoek te verrichten naar de cliënt. Dit kunnen zowel natuurlijke personen als rechtspersonen zijn. Het cliëntenonderzoek bevat de volgende verplichtingen:
Het cliëntenonderzoek moet risicogebaseerd worden toegepast. In situaties waarin er een aantoonbaar laag risico bestaat, kunnen banken volstaan met een vereenvoudigd cliëntenonderzoek. De Wwft bevat ook situaties waarin banken verscherpt cliëntenonderzoek moeten verrichten. Die opsomming is niet limitatief. De bank dient zelf in te schatten of er sprake is van een verhoogd risico. Als dat het geval is, moet de bank aanvullende maatregelen nemen. Banken hebben in beginsel geen wettelijke plicht om te controleren of cliënten van een andere bank afkomstig zijn. Het achterliggende doel van het cliëntenonderzoek is om te bepalen in hoeverre de cliënt voldoet aan het door de bank opgestelde risicoprofiel. Het is dan van belang om voldoende kennis te vergaren over de cliënt. Daarbij kan het relevant zijn om te kijken naar de bredere context, waarbij ook eerdere dienstverlening een rol kan spelen.
In hoeverre zijn banken verplicht informatie op te vragen over nieuwe klanten bij voorgaande banken en instellingen?
Banken zijn niet verplicht om informatie op te vragen over nieuwe cliënten bij voorgaande banken of andere financiële ondernemingen. Op grond van de Wwft is het mogelijk om informatie over cliënten en hun transacties te delen tussen financiële ondernemingen uit dezelfde categorie, mits het informatie betreft over een cliënt van beide instellingen en een transactie waarbij beide financiële ondernemingen betrokken zijn. Op grond van deze bepaling kunnen banken die dezelfde cliënt hebben onderling informatie uitwisselen over transacties van deze cliënt. Indien één van die banken een melding heeft gedaan bij de Financiële Inlichtingen Eenheid (FIU-Nederland) omdat de transactie verband lijkt te houden met witwassen of terrorismefinanciering, kan dit worden doorgegeven aan de andere bank. Ook kan de ene bank doorgeven aan de andere bank dat zij naar aanleiding van deze melding een intern onderzoek heeft uitgevoerd naar het witwassen van geld of financieren van terrorisme door de cliënt.
Banken kunnen dus onder voorwaarden informatie uitwisselen over transacties. Zij kunnen geen informatie uitwisselen over bankrekeningen, hypotheken en andere financiële producten.
Wat vindt u van het idee om banken meer informatie over klanten uit te laten wisselen indien die klanten worden verdacht van witwassen? Overweegt u een verplichting tot informatieoverdracht bij vermoedens van witwassen?
Zoals aangekondigd in de agenda financiële sector, ben ik momenteel bezig met een onderzoek naar gegevensdeling om de effectiviteit van het cliëntenonderzoek en de monitoring van transacties te vergroten. Daarbij kijk ik onder andere naar de suggestie van banken om meer informatie over cliënten te kunnen uitwisselen en naar de mogelijkheid van een meldpunt voor of register met ongebruikelijke klanten. Ik versta daaronder klanten die een hoog risico vormen, dat wil zeggen klanten waarvan de bank of FIU-Nederland aanleiding heeft om te veronderstellen dat deze betrokken zijn bij witwassen of financieren van terrorisme. Ik onderzoek niet alleen de juridische (on)mogelijkheden en de toegevoegde waarde voor de effectiviteit van het cliëntenonderzoek en de transactiemonitoring, maar ook de proportionaliteit en wenselijkheid van de informatie-uitwisseling. Bij de beoordeling van dit laatste aspect kunnen bijvoorbeeld privacyoverwegingen een rol spelen. De uitkomsten van dit onderzoek worden opgenomen in het plan van aanpak tegen witwassen dat ik, samen met mijn ambtsgenoot van Justitie en Veiligheid, voor de zomer naar de Tweede Kamer zal sturen.
In hoeverre wisselen banken informatie uit over bankrekeningen, hypotheken en andere financiële producten indien zij vermoedens hebben van witwassen?
Zie antwoord vraag 3.
Welke mogelijkheden ziet u voor een zwarte lijst voor mensen die zijn veroordeeld voor witwassen, zodat deze mensen nog slechts gebruik kunnen maken van basale financiële diensten, zoals een betaalrekening?
Zie antwoord vraag 4.
Mutliculti-les Utrechtse ambtenaren |
|
Albert van den Bosch (VVD) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Utrechtse ambtenaren moeten op multiculti-les»?1
Ja.
Bent u, net als de wethouder Voortman van GroenLinks, van mening dat het een gemeentelijke taak is om multiculti-lessen aan ambtenaren op te dringen? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Het is aan de gemeente zelf om keuzes te maken over de opleiding van gemeentelijke ambtenaren.
Hoe beoordeelt u het functioneren van gemeentelijke ambtenaren die zich hard inzetten voor hun gemeente? Onderschrijft u bijvoorbeeld dit soort lokale initiatieven waarbij ambtenaren deelnemen aan multiculti-lessen om te werken aan hun vooroordelen?
Het is niet aan het Rijk om het functioneren van gemeentelijke ambtenaren te beoordelen. Ook het ontplooien van dit soort lokale initiatieven is een keuze van de gemeente zelf. Wel onderschrijft het kabinet het belang van een diverse en inclusieve overheid.
Bent u bereid inzichtelijk te maken van welke middelen het «actieplan diversiteit en inclusie» van de gemeente Utrecht betaald wordt en of er eventueel Rijksgelden met dit plan gemoeid zijn? Kunt u dit met de Kamer delen?
Het actieplan wordt betaald uit de algemene middelen van de gemeente Utrecht. Gemeenten leggen over de besteding van algemene middelen verantwoording af aan de gemeenteraad, niet aan het Rijk.
In hoeverre heeft dit dure plan invloed op de deelonderhandelingen ten aanzien van het sociale domein binnen het gemeentefonds nu de gemeente Utrecht kennelijk voldoende middelen heeft voor multicultibeleid met dure cursussen, trainingen, bijeenkomsten, «gesprekskoffers» en «gereedschapskisten», onderzoeksbureaus, themadirecteuren en managers?
Bij financiering via algemene middelen geldt dat er geen directe koppeling mogelijk is tussen inkomsten en uitgaven van gemeenten. Dit vanwege de vrije bestedingsruimte van gemeenten en mogelijke andere inkomsten. Daarom zie ik geen relatie met de gesprekken tussen het Rijk en de VNG over de toereikendheid van de gemeentelijke budgetten voor het sociaal domein.
Bent u van mening dat bij overschrijding van de kosten binnen het sociale domein in de gemeentelijke begroting van Utrecht, het Rijk nimmer over zou moeten gaan tot het verhogen van de Rijksbijdrage aan het gemeentefonds, zolang multiculti-lessen en dit soort actieplannen deel uitmaken van het sociale beleid? Zo nee, waarom niet?
Zie het antwoord op vraag 5.
Wat gaat uw inzet zijn om dit soort gemeentelijke projecten als de multiculti-lessen binnen het «actieplan diversiteit en inclusie», die de gemeentelijke belastingen alleen maar verder doen stijgen, een halt toe te roepen?
Ik zie hier geen rol voor mijzelf. Zie ook het antwoord op vraag 2.
Het bericht ‘Lege tank niet beboet’ |
|
Remco Dijkstra (VVD) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA), Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het artikel «Lege tank niet beboet»?1
Ja.
Is bekend hoe vaak voertuigen met een lege tank komen te staan langs de snelweg of autoweg? Zijn die gegevens bij autobergers of bij Rijkswaterstaat bekend?
Nee, die gegevens zijn niet bekend. Er vindt vanuit Rijkswaterstaat geen aparte registratie plaats van voertuigen, die met een lege tank komen te staan. In dergelijke situaties op het hoofdwegennet registreert Rijkswaterstaat het voertuig onder een bredere definitie als «pechgeval».
Rijkswaterstaat ontvangt vanuit de bergers aanvullende informatie over pechgevallen op het gehele wegennet, inclusief onderliggend wegennet. Deze registratie is echter niet volledig. Bergers kunnen naar eigen inzicht een speciale reden van het pechgeval noteren, waaronder een lege tank. Ook hiermee is echter niet aan te geven hoe vaak dit voorkomt omdat dit alle wegen betreffen en een eigen inzicht van de berger is.
Deelt u de mening dat dit gevaarlijk kan zijn voor overige weggebruikers en kan leiden tot serieuze ongevallen?
Ja, het met een lege tank op de vluchtstrook staan kan gevaarlijk zijn. Bestuurders moeten zich bewust zijn van de gevaren die het op kan leveren voor henzelf, de passagiers, overige weggebruikers en de hulpdiensten als politie, weginspecteurs en/of bergers als ze stil komen te staan op de snelweg en/of moeten uitwijken naar de vluchtstrook.
Er is geen sluitende registratie beschikbaar van ongevallen op het hoofdwegennet op de vluchtstrook. Er wordt geregistreerd waar voertuigen zijn aangetroffen, niet op welke strook het ongeluk heeft plaatsgevonden. De politie registreert niet of een auto op de vluchtstrook of langs de weg is aangereden.
Hoeveel ongevallen zijn u bekend waarbij auto's op de vluchtstrook of langs de weg zijn aangereden?
Zie antwoord vraag 3.
Deelt u de mening dat een lege tank of accu te vermijden valt, en dus dat het dus de eigen verantwoordelijkheid van de bestuurder hoort te zijn om te voorkomen dat deze stilvalt door een lege tank of accu?
Een lege tank of accu is in principe te voorkomen. Ik ga er vanuit dat een bestuurder niet expres met een lege tank of accu komt te staan. Vrijwel elke auto is immers uitgerust met een waarschuwingslampje en indicator van het brandstofverbruik om de bestuurder daarop attent te maken. Hierbij dient wel opgemerkt te worden dat ook in deze systemen defecten kunnen optreden. Daarnaast is de actieradius, zeker bij elektrische auto’s, mede afhankelijk van files, wind en temperatuur. In die zin is het feit dat je gewaarschuwd wordt niet altijd voldoende: je moet wel de kans hebben (gekregen) om de accu of tank te vullen. Er kan dus niet gesteld worden dat het in alle gevallen te vermijden is.
Welk gevolg verbindt u aan de uitspraak van het Gerechtshof in Leeuwarden waarin brandstofgebrek is aangeduid als een noodgeval? Kunt u daarbij ingaan op de omstandigheid dat vrijwel iedere auto is voorzien van diverse waarschuwingslampjes en digitale brandstofverbruiksindicatoren?
Zoals ik bij het antwoord op vraag 5 heb aangegeven, kunnen waarschuwingslampjes en digitale brandstofindicatoren niet altijd voorkomen dat iemand met een lege tank komt te staan. De uitspraak van het Hof was dat er in de casus die voorlag sprake was van een objectief waarneembare noodsituatie waarbij de (verkeers-)veiligheid in het geding was. Op het moment dat de betrokkene zonder benzine kwam te staan en hij om die reden niet meer verder kon rijden bleef voor hem geen andere mogelijkheid over dan op de vluchtstrook te gaan staan. Derhalve was er volgens het hof geen sprake van overtreding van artikel 43, derde lid, Reglement verkeersregels en verkeerstekens (RVV) 1990. Als gevolg van deze uitspraak zal er normaal gesproken geen boete meer volgen voor het stilstaan op de vluchtstrook met een brandstofprobleem op grond van artikel 43, derde lid, Reglement verkeersregels en verkeerstekens (RVV) 1990.
Hoe denkt u erover in de wetgeving een onderscheid te gaan maken tussen technische mankementen die onvermijdelijk zijn en dit soort nalatigheid die te voorkomen is door als automobilist tijdig een pomp- of oplaadstation op te zoeken?
Dit is in de praktijk lastig uitvoerbaar. De politie zal dan aan moeten tonen dat er sprake is van nalatigheid. Wat daarbij van belang is, is dat ook technische mankementen het gevolg kunnen zijn van gebrekkig onderhoud. De politie moet dan telkens vaststellen of er sprake is van verwijtbaarheid. Ik verwacht dat dit lastig te bewijzen zal zijn.
Wat denkt u ervan om de oude boete te herintroduceren voor mensen die vanwege een vermijdbaar brandstof- of acculaadtekort stil komen te vallen op snelwegen en autowegen en daarmee zichzelf en anderen in groot gevaar brengen? Of wat zijn uw alternatieven?
Het ligt niet voor de hand een boete te (her)introduceren voor vermijdbaar stil komen te staan. Zoals aangegeven bij het antwoord op vraag 7 zal dit lastig te bewijzen zijn. Als er echt sprake is van gevaarlijk gedrag kan op grond van artikel 5 van de Wegenverkeerswet worden opgetreden.
Het bericht ‘Mozambique: Cyclone Victims Forced to Trade Sex for Food’ |
|
Kirsten van den Hul (PvdA) |
|
Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (D66) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Mozambique: Cyclone Victims Forced to Trade Sex for Food»?1
Ja.
Heeft u contact gehad met de Human Rights Watch over de verhalen van slachtoffers, bewoners en hulpverleners over lokale gemeenschapsleiders, die misbruik maken van hun machtspositie bij de distributie van voedsel? Zo ja, wat is uw reactie over deze opstelling van de lokale gemeenschapsleiders? Zo nee, bent u bereid dit op korte termijn te doen?
De Nederlandse ambassade in Mozambique heeft gesproken met de onderzoeksjournalist van Human Rights Watch (HRW) die de berichten over machtsmisbruik door lokale gemeenschapsleiders in Mozambique naar buiten bracht.
Misbruik door lokale gemeenschapsleiders van hun machtspositie bij voedseldistributie is volstrekt onacceptabel. Nederland is van mening dat lokale leiders die zich schuldig maken aan machtsmisbruik binnen het Mozambikaanse rechtssysteem moeten worden berecht en bestraft. Nederland vraagt via verschillende kanalen aandacht voor de positie van kwetsbare mensen en gaat het gesprek met de overheid aan om misbruik aan te kaarten en om concrete maatregelen te vragen.
Deelt u de mening dat met name de positie van vrouwen en kinderen in omstandigheden zoals die zich nu in Mozambique voordoen bijzonder kwetsbaar is en het van groot belang is dat zij bescherming krijgen?
Ja, die mening deel ik. Om misbruik van vrouwen en kinderen te voorkomen en tegen te gaan zijn door de VN de Prevention of Sexual Exploitation and Abuse(PSEA)-richtlijnen ontwikkeld. VN-instellingen, partnerorganisaties en de lokale overheid moeten zich aan deze richtlijnen houden. De richtlijnen schrijven voor wanneer en door wie actie moet worden ondernomen in geval van machtsmisbruik.
Maakt u zich zorgen om de situatie van honderdduizenden vrouwen die door de gevolgen van de cycloon kwetsbaar zijn voor mishandeling, ook met het oog op de volgende cycloon die deze regio bedreigt?
Ik maak mij inderdaad grote zorgen over (seksueel) geweld, machtsmisbruik en uitbuiting waar vrouwen in dergelijke noodsituaties mee te maken kunnen krijgen. Nederland zet zich samen met diverse (internationale) partners actief in voor bestrijding van grensoverschrijdend gedrag in de hulpsector. Vanuit het principe van «zero tolerance for inaction» volgt Nederland nauwgezet of door betrokken organisaties adequaat wordt gehandeld conform de gemaakte afspraken, ook in Mozambique. Zie Kamerbrief d.d. 15 november 2018, (Kamerstuk 35 000-XVII, nr. 10) getiteld Rapportage over bestrijding seksueel grensoverschrijdend gedrag bij hulp- en OS-organisaties2.
Hoe verhouden de leidende beginselen van de Verenigde Naties (VN) inzake interne verplaatsing die bepalen dat ontheemden het recht hebben om bescherming en humanitaire hulp te vragen en te ontvangen van autoriteiten zich tot het machtsmisbruik door lokale leiders dat zich in sommige gebieden in Mozambique nu voordoet?
De hulpverlening in Mozambique wordt geleid door het Mozambikaanse Instituut voor Rampenmanagement (INGC) met ondersteuning van de VN en andere internationale organisaties, zoals het Rode Kruis. Het beleid van de VN en andere hulporganisaties is om voedsel- en noodhulppakketten direct onder getroffenen te verdelen en niet via lokale gemeenschapsleiders. Naast de internationale hulp bestaat er een aanzienlijke stroom van hulpgoederen die door Mozambikaanse burgers, bedrijven en de Mozambikaanse overheid zelf ter beschikking worden gesteld aan slachtoffers. Deze goederen worden grotendeels buiten de VN en internationale organisaties om gedistribueerd.
De VN voert een Zero Tolerance beleid aangaande seksuele exploitatie en uitbuiting. De VN wijst alle betrokken partijen continu op de richtlijnen met betrekking tot PSEA en de verplichting om klachtenmechanismes op te zetten. Helaas lijken, volgens de berichten van Human Rights Watch, lokale leiders toch misbruik te hebben gemaakt van de situatie van hulpbehoevenden.
Sinds het verschijnen van de berichten heeft de VN het beleid rondom PSEA in Mozambique verder aangescherpt en bespreekt de VN dit op verschillende niveaus met de Mozambikaanse overheid. De VN heeft reeds in een vroeg stadium honderden hulpverleners en medewerkers van de Mozambikaanse overheid en het maatschappelijk middenveld getraind op het gebied van PSEA. Ook zijn PSEAfocal points ingesteld voor ondersteuning van mogelijke slachtoffers.
Ook het Mozambikaanse INGC onderschrijft het PSEA-protocol. De getroffen bevolking is doormiddel van een poster campagne van het INGC en de VN in diverse talen geïnformeerd dat het een misdaad is om seksuele diensten in ruil voor hulp te vragen.
Heeft u contact opgenomen of gaat u – in bilateraal of multilateraal verband – contact opnemen met uw Mozambikaanse ambtsgenoot om dit machtsmisbruik te onderzoeken en maatregelen te treffen?
De Nederlandse Ambassadeur in Mozambique zal de zorgen over machtsmisbruik op korte termijn in bilateraal verband opbrengen tijdens een gesprek met Mozambikaanse Minister van Gender, Kinderzaken en Sociale Zaken. De Nederlandse Ambassadeur zal in dit gesprek benadrukken dat daders vervolgd moeten worden en slachtoffers van de ramp bescherming moet worden geboden tegen dergelijk machtsmisbruik.
Ook heeft de ambassade de berichten, direct nadat deze uitkwamen, met de VN en EU-vertegenwoordigers in Mozambique besproken. De VN heeft, met steun van Nederland, de Mozambikaanse autoriteiten verzocht om een officieel onderzoek in te stellen en aangedrongen op aanvullende maatregelen om misbruik door lokale ambtenaren te voorkomen.
Daarnaast zal de Ambassadeur op korte termijn de getroffen regio’s opnieuw bezoeken en spreken met de lokale bevolking en maatschappelijke organisaties over de situatie waarin vrouwen verkeren, de problemen die vrouwen ervaren en mogelijke oplossingen.
Heeft u contact gehad met het VN Wereldvoedselprogramma over mogelijke maatregelen die de distributie van voedsel en het opstellen van distributielijsten onttrekken aan de macht van de lokale leiders? Zo nee, waarom niet? Zo ja, zijn er mogelijkheden om dit te doen en zo ja, ziet u mogelijkheden om hiervoor in internationaal verband steun te vergaren?
De Nederlandse Permanente Vertegenwoordiging in Rome heeft naar aanleiding van de berichtgeving direct contact opgenomen met het VN Wereldvoedselprogramma. Zoals aangegeven is het beleid van de VN, en dus ook van het VN Wereldvoedselprogramma, om voedsel- en noodhulppakketten direct onder getroffenen te verdelen en niet over te laten aan lokale leiders. Het WFP heeft direct een onderzoek ingesteld, dat bevestigde dat medewerkers van VN-agentschappen en gelieerde hulporganisaties niet betrokken zijn geweest bij deze praktijken.
Het VN Wereldvoedselprogramma intensiveerde het contact met de Mozambikaanse autoriteiten over concrete maatregelen om misstanden te bij voedseldistributie door lokale leiders te voorkomen.
Deelt u de trieste constatering dat wanneer vrouwen meer betrokken zouden zijn bij en meer invloed zouden hebben op de voedseldistributie en de samenstelling van de distributielijsten veel gevallen van misbruik zouden zijn voorkomen?
Ja, ik deel die constatering. Volgens de Mozambikaanse richtlijnen dient noodhulp te worden gedistribueerd via een dorpscomité bestaande uit vijf mannen en vijf vrouwen. In de beginfase van de huidige noodsituatie blijkt dit echter niet altijd te zijn gebeurd, bijvoorbeeld bij voedseldroppings. In de gesprekken van Nederland met de Mozambikaanse autoriteiten en betrokken organisaties wordt het belang van evenwichtige representatie benadrukt en gezocht naar mogelijkheden om vrouwen meer bij het distributieproces te betrekken.
Wat zouden naar uw mening de internationale partners, met name de VN, kunnen doen om meer toezicht te houden op het gedrag van lokale ambtenaren tijdens de distributie van humanitaire hulp?
De VN en internationale partners hebben een belangrijke rol in het bewust maken van slachtoffers van rampen over hun rechten, het organiseren van klachtensystemen en het voorkomen van misbruik bij hulpverlening. Ook dringen zij aan bij de nationale overheid om een Zero Tolerance beleid te voeren. In geval van wangedrag is het van belang dat altijd de dialoog wordt aangegaan met de overheid en betrokken organisaties en aangedrongen op concrete stappen om de schuldigen aan te pakken en herhaling te voorkomen.
Een aangenomen resolutie door de VN-Mensenrechtenraad |
|
Wim-Jan Renkema (GL) |
|
Tamara van Ark (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Three resolutions with an impact on children’s rights adopted by Human Rights Council»?1
Ja.
Bent u bekend met het feit dat de Mensenrechtenraad van de Verenigde Naties (VN) een resolutie heeft aangenomen die oproept tot volledige implementatie van het Internationaal Verdrag voor de Rechten van het Kind (IVRK) door alle partijen («It calls on States to renew efforts towards the full implementation of the UNCRC by all parties and ratification by non-party States and to raise awareness of the UNCRC as well as to increase action with respect to the right of the child»)?
Ja.
Wat gaat u doen om deze resolutie uit te voeren? Welke hernieuwde inzet gaat u plegen om het verdrag volledig te implementeren?
De resolutie is niet-bindend en wijzigt de bestaande verdragsverplichtingen niet. Het is wel een goede herinnering voor staten dat de rechten van het kind belangrijk zijn.
Zoals aangegeven in de brief van de Minister van Buitenlandse Zaken van 29 mei 2019, vindt er in VN-verband op dit moment een uitgebreide evaluatie plaats over het functioneren van de VN-verdragscomités. Het kabinet wacht deze evaluatie af alvorens een besluit te nemen over ondertekening en ratificatie van de facultatieve protocollen bij het Internationaal Verdrag inzake Economische, Sociale en Culturele Rechten, het VN-Verdrag Handicap en het VN-Kinderrechtenverdrag.
Bent u bereid om naar aanleiding van deze resolutie het voorbehoud op artikel 26 het IRVK op te heffen?
Artikel 26 van het Internationaal Verdrag inzake de rechten van het kind (IVRK) erkent het recht van elk kind op sociale zekerheid. Nederland heeft het gehele Verdrag ondertekend en geratificeerd. Het voorbehoud bij artikel 26 ontkent het recht op sociale zekerheid van het kind niet. Het voorbehoud beoogt enkel te voorkomen dat Nederlandse rechters een rechtstreeks werkend zelfstandig recht op sociale zekerheid van het kind in deze bepaling lezen. Dit is nodig omdat de Nederlandse rechter aan het verdrag zelf toetst en niet aan de Grondwet. Het voorbehoud staat de naleving van het verdrag niet in de weg noch de verplichting om een adequate levenstandaard voor het kind te waarborgen (artikel 27). Het recht van een kind op voorzieningen voor sociale zekerheid is een afgeleid recht op voldoende voorzieningen voor sociale zekerheid van de ouders. De kinderbijslag en het kindgebonden budget zijn voorzieningen voor ouders, waar kinderen in Nederland geen zelfstandig recht op hebben. Ik zie derhalve geen reden om het voorbehoud op te heffen.
Wist u dat de Eurocommissaris Moscovici afgelopen januari met voormalig premier van het Verenigd Koninkrijk de heer Blair en de Hongaarse miljardair de heer George Soros geheime gesprekken heeft gevoerd in de achterkamertjes van het World Economic Forum in Davos over een tweede Brexit-referendum?1
Nee.
Zo ja, waarom heeft u de Tweede Kamer hier niet over geïnformeerd? Zo nee, wat vindt u van dit onderhoud?
Eurocommissaris Moscovici heeft gedurende het World Economic Forum in Davos verschillende gesprekken gevoerd. Het is aan de Europese Commissie zelf om de afweging te maken met wie Eurocommissarissen wel of niet spreken.
Erkent u dat de werkwijze van de Europese Commissie het streven om te komen tot goede afspraken tussen de overgebleven 27 landen van de Europese Unie (EU27) en het Verenigd Koninkrijk in het kader van de Brexit ondermijnt? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het is aan de Europese Commissie zelf om te beoordelen met wie Eurocommissarissen wel of niet spreken. Het mandaat met de inzet van de EU27 voor de Brexit-onderhandelingen is vastgelegd in de richtsnoeren van de Europese Raad in artikel 50 samenstelling van 29 april 20172, 15 december 20173, 23 maart 20184 en in de gedetailleerde onderhandelingsrichtsnoeren van de Raad Algemene Zaken in artikel 50 samenstelling van 22 mei 20175 en 29 januari 20186. De genoemde gesprekken doen geenszins afbreuk aan dit mandaat. Zowel de Europese Commissie als de EU-lidstaten beseffen hoe belangrijk de EU27-eenheid is om gezamenlijke doelen te kunnen bereiken. Tot op heden is het de Europese Commissie, die namens de EU27 onderhandelt met het VK, goed gelukt om die EU27-eenheid te bewaren.
Op welke wijze wordt de zogenaamde eenheid van het optreden van EU27 ondermijnd door dit gesprek door de Eurocommissaris? Kunt u uw antwoord toelichten?
Op geen enkele wijze. Voor een toelichting zie het antwoord op vraag 3.
Welke verklaring heeft u voor het feit dat deze afspraken niet conform de interne regels van de Europese Commissie niet gepubliceerd zijn op de daarvoor bestemde website?
De leden van de Europese Commissie maken informatie openbaar over alle bijeenkomsten die zij en leden van hun kabinet met organisaties of als zelfstandige werkzame personen hebben gehouden over kwesties die verband houden met beleidsvorming en beleidsuitvoering in de Unie, overeenkomstig de bepalingen van Commissiebesluit C(2014) 9051 van 25 November 2014. De openbaar te maken informatie bestaat uit de datum en de plaats van de bijeenkomst, de naam van het lid van de Europese Commissie en/of van het lid van zijn of haar kabinet, de naam van de organisatie of als zelfstandige werkzame persoon en het onderwerp van de bijeenkomst. In ditzelfde besluit is tevens een aantal uitzonderingen geformuleerd waaronder deze informatie niet openbaar hoeft te worden gemaakt. Het kabinet heeft geen reden om aan te nemen dat de Europese Commissie hier onterecht gebruik heeft gemaakt van een van deze uitzonderingen.
Vindt u het terecht dat de Europese Commissie verklaart dat de besluitvorming zwaarder weegt dan het publieke belang van transparantie in deze context? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het is aan de Europese Commissie om deze afweging te maken. Deze afweging heeft de Europese Commissie toegelicht in een brief aan EUobserver7, ook te vinden in het artikel van EUoberver waar u in uw vragen aan refereert. Het kabinet heeft geen reden om aan te nemen dat de Europese Commissie hier een onjuiste afweging heeft gemaakt. De Europese Ombudsman, mevrouw O’Reilly, oordeelt overigens dat het niveau van transparantie dat de Europese Commissie bezigt in de Brexit-onderhandelingen zeer hoog is.8
Deelt u de mening dat het publiek maken van afspraken en het vrijgeven van documenten het publieke belang juist dient? Zo ja, wat gaat u doen om de Europese Commissie te wijzen op deze omissie? Zo nee, waarom niet?
Het is bij uw Kamer bekend dat het kabinet veel waarde hecht aan transparantie van het Europese besluitvormingsproces. Zo zet het kabinet zich in voor, meer transparantie in de triloogfase, proactieve openbaarmaking van documenten in het wetgevende besluitvormingsproces, een standaardpraktijk voor de toepassing en een tussentijdse herbeoordeling van documenten met beperkte toegang (zogenoemde limité-markering), het zo spoedig openbaar maken van die documenten en een Interinstitutioneel akkoord inzake een verplicht transparantieregister. Die inzet zal het kabinet voortzetten binnen de nieuwe EU-legislatuur.9
Deelt u de mening dat de werkwijze van de Europese Commissie de transparantie van het Europese besluitvormingsproces en daarmee de legitimiteit van de Europese Unie ondermijnt? Zo ja, op welke wijze gaat u de Europese Commissie hierop aanspreken en zich inspannen voor meer transparantie? Zo nee, waarom niet?
Nee. Ik verwijs u hierbij naar het antwoord op vraag 7.
Wat vindt u ervan dat ook Eurocommissaris Timmermans gesproken heeft met het Tony Blair Instituut for Global Change en de CEO van Apple, Tim Cook?
De Europese Commissie is verantwoordelijk voor haar eigen optreden. Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 2 is het daarin aan de Europese Commissie zelf om de afweging te maken met wie Eurocommissarissen wel of niet spreken.
Hoe kan het dat er geen notulen beschikbaar zijn van deze bijeenkomsten? Deelt u de mening dat dit onwenselijk is? Kunt u uw antwoord toelichten?
Commissiebesluit C(2014) 9051 van 25 November 2014 geeft aan welke informatie over bijeenkomsten die leden van de Commissie en leden van hun kabinet met organisaties of als zelfstandige werkzame personen hebben gehouden over kwesties die verband houden met beleidsvorming en beleidsuitvoering in de Unie openbaar dient te worden gemaakt en onder welke voorwaarden. Dit besluit bevat geen verplichting tot het maken van notulen. In hoeverre van een bepaald overleg notulen worden gemaakt valt onder de verantwoordelijkheid van de Europese Commissie zelf. Dit laat onverlet dat het Reglement van Orde van de Commissie wel vereist dat van vergaderingen van de Commissie notulen worden gemaakt (artikel 11). Van een vergadering van de Commissie is hier geen sprake.
Kunt u aangeven of u de bemoeienis van de Europese Commissie, door meerdere Eurocommissarissen gepast vindt – zeker in het kader van de discussie over buitenlandse bemoeienis met verkiezingen?2 Kunt u uw antwoord toelichten?
De Europese Commissie is verantwoordelijk voor haar eigen optreden. Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 2 is het daarin aan de Europese Commissie zelf om de afweging te maken met wie Eurocommissarissen wel of niet spreken.
Erkent u dat het beeld dat de beïnvloeding van buitenlandse mogendheden met onze verkiezingen of politieke positie in een ander daglicht komt staan nu blijkt dat Europese partijen zich fijntjes laten sponsoren door – voornamelijk – Amerikaanse bedrijven en denktanks? Kunt u uw antwoord toelichten?3
Graag verwijst het kabinet naar de beantwoording van eerdere Kamervragen over dit onderwerp.12
Hoe oordeelt u over het feit dat Eurocommissaris Timmermans recent beslissende onderhandelingen met het Europees parlement en de Raad over een lobbyregister heeft afgezegd en de facto daarmee heeft opgeblazen? Kunt u uw antwoord toelichten?4
In september 2016 heeft de Europese Commissie een voorstel gepubliceerd voor een Interinstitutioneel akkoord voor een verplicht transparantieregister. De Europese Commissie stelt voor om een gezamenlijk transparantieregister voor de Europese Commissie, de Raad en het Europees parlement te creëren, waarin belangenvertegenwoordigers ingeschreven moeten staan alvorens zij bepaalde interacties met de drie instellingen aan mogen gaan. Ook bevat het voorstel een bijbehorende gedragscode voor deze belangenvertegenwoordigers.
De gesprekken omtrent een Interinstitutioneel akkoord inzake een verplicht transparantieregister zullen niet afgerond worden onder de huidige EU-legislatuur. Het kabinet betreurt dit. Het kabinet is positief over het voorstel van de Europese Commissie.14 Voor het kabinet is het essentieel dat het verplichte transparantieregister zo snel mogelijk van toepassing is op de Raad, het Europees parlement en de Europese Commissie. Daartoe zal het kabinet ervoor pleiten dat dit voorstel terug op tafel komt in de nieuwe legislatuur.
Deelt u de mening dat bovenstaande voorbeelden opmerkelijk zijn voor een kandidaat die in de running is om de volgende voorzitter van de Europese Commissie te worden en die naar eigen zeggen transparantie hoog in het vaandel heeft?
Het kabinet doet geen uitspraken over de politieke campagne van een kandidaat-Europarlementariër.
Kunt u deze vragen apart beantwoorden?
Ja.
Het bericht 'Directeur Victorie vergokte ruim 1,5 miljoen euro zorggeld in Enschedees casino' |
|
Fleur Agema (PVV) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Directeur Victorie vergokte ruim 1,5 miljoen euro zorggeld in Enschedees casino»?1
Ja.
Bent u geschrokken van dit bericht? Zo nee, waarom niet?
Het is schokkend om te vernemen dat geld, dat bedoeld is voor zorg aan kwetsbare mensen, wordt besteed aan zaken die niet zorg gerelateerd zijn. Er zijn helaas personen die willens en wetens misbruik maken van zorggelden. Dit dupeert patiënten, verzekerden en de belastingbetaler en zet de solidariteit en betaalbaarheid van het stelsel onder druk; het ondermijnt het draagvlak van ons zorgstelsel. Geld voor de zorg moet besteed worden aan zorg en aan niets anders.
Hoe kan het dat de directeur van het Almelose zorgbureau Vicotrie in vijf jaar tijd ruim 1,5 miljoen zorggeld vergokte?
De Sociale Recherche Twente (SRT) en de toezichthouders Wmo doen periodiek controleonderzoek bij alle aanbieders van Beschermd Wonen. Hiermee toetst de gemeente de kwaliteit van de verleende zorg. Naar aanleiding van een melding over misstanden bij Victorie startte de SRT eind augustus 2018 versneld een diepgaander onderzoek naar deze zorgaanbieder. Bij de aanbestedingsprocedure inkoop ondersteuning Jeugdwet en Wmo in oktober 2018 kreeg Victorie al geen contract meer. In deze procedure golden strengere selectiecriteria voor alle aanbieders van zorg. Het onderzoek uit 2018 laat misstanden zien over de periode van drie jaar: 2016, 2017 en 2018. De gemeente Almelo heeft, zodra zij de eerste signalen daartoe ontving, direct gereageerd en een onderzoek ingesteld. Voor die tijd heeft de gemeente Almelo geen signalen ontvangen en was er geen aanleiding om een onderzoek in te stellen.
Hoe kan het dat deze directeur vijf jaar lang haar gang kon gaan met het vergokken van geld bestemd voor de zorg?
Zie antwoord vraag 3.
Op welke wijze zijn cliënten gedupeerd door deze roof van zorggeld dat voor hun zorg was bedoeld? Graag een uitgebreid overzicht.
Een uitgebreid overzicht van de kwalitatieve schade die cliënten hebben opgelopen is er niet. Er is aandacht voor de borging van de kwaliteit van de zorg: de gemeente Almelo en het CIMOT, de centrale toegang tot maatschappelijke opvang en beschermd wonen in Twente, bespreken met cliënten van Victorie of en welke vervangende zorg nodig is en welke instellingen die zorg kunnen leveren. De IGJ houdt de situatie nauwlettend in de gaten. Naar aanleiding van de huidige berichtgeving is de IGJ bezig met nader onderzoek. De deskundigheid van het personeel zal hierbij een aandachtpunt zijn. In lijn met het afsprakenkader toezicht sociaal domein, onderhoudt de IGJ hierover contact met de Wmo Toezichthouder en het zorgkantoor.
Hoe gaat de u ervoor zorgen dat deze 1,5 miljoen euro zorggeld terugkomt?
De verantwoordelijkheid voor het terughalen van de 1,5 miljoen euro aan zorggeld ligt bij de gemeente Almelo. De gemeente Almelo heeft aangifte gedaan van zorgfraude en bekijkt de juridische mogelijkheden om tot terugvordering over te gaan van de 1,5 miljoen euro aan zorggeld. Dat proces loopt nog. Ook heeft het OM deze zaak in behandeling.
Het bericht dat buitenlandse bedrijven Europese partijen sponsoren |
|
Renske Leijten (SP), Ronald van Raak (SP) |
|
Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA), Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66), Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
![]() |
Deelt u de mening dat het kopen van invloed van (buitenlandse) bedrijven op politieke partijen onwenselijk is? Zo nee, waarom niet?1
Politieke partijen spelen een cruciale rol in de democratie en zij moeten die rol in volledige onafhankelijkheid kunnen uitoefenen. Ik deel daarom de mening dat het kopen van invloed op politieke partijen, of dat nu is door bedrijven of door andere organisaties, zeer onwenselijk is. In het regeerakkoord is in dit kader bepaald dat voorkomen moet worden dat onwenselijke invloed wordt gekocht met buitenlandse geldstromen naar binnenlandse politieke, maatschappelijke en religieuze organisaties. Voor nationale politieke partijen is de transparantie van giften reeds geregeld in de Wet financiering politieke partijen (Wfpp). Gelet op het toegenomen risico van buitenlandse beïnvloeding zal het kabinet in aanvulling op de bestaande transparantieregels in de Wfpp giften van buiten de EU verbieden (met uitzondering van giften van in het buitenland woonachtige Nederlandse kiesgerechtigden) en volledige transparantie eisen over giften uit andere EU-landen. Dit wetsvoorstel is nu in voorbereiding en zal na de zomer in procedure worden gebracht.
Follow the Money gebruikt de term «lobbycontacten» voor een gesignaleerde praktijk waarbij Amerikaanse bedrijven in contact zouden kunnen komen met Europese partijen en politici in ruil voor giften. Op Europees niveau worden giften aan Europese politieke partijen en stichtingen gereguleerd door de Verordening nr. 1141/2014 betreffende het statuut en de financiering van Europese politieke partijen en Europese politieke stichtingen. Op basis van deze Verordening is er een onafhankelijke Autoriteit die zich bezighoudt met de registratie van giften, het toezicht op financiering en het opleggen van sancties aan Europese politieke partijen en Europese politieke stichtingen. Het is aan deze Autoriteit om de door Follow the Money genoemde voorbeelden te beoordelen en, indien nodig, maatregelen te nemen.
Deelt u de mening dat het verkopen van «lobbycontracten» aan Amerikaanse bedrijven van Europese partijen onwenselijk is? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
Vindt u het wenselijk dat grote bedrijven zoals Facebook en Google een standje hebben op een partijcongres van een politieke partij? Zo ja, waarom?
Zie antwoord vraag 1.
Sluit het kabinet zich aan bij de Franse president Macron dat samenwerken met een Europese partij die zich laat sponsoren door onder andere Monsanto/Bayer onwenselijk is, niet in de laatste plaats omdat het politiek kwetsbaar maakt? Zo nee, waarom niet?2
Het betreft hier een voorbeeld waarbij een nationale partij zich onder bepaalde voorwaarden wel of niet wil aansluiten bij een Europese partij. Wel of niet aansluiten bij een Europese partij is een eigen overweging van een politieke partij en het kabinet hecht grote waarde aan de onafhankelijke positie van politieke partijen.
Wat gaat u doen om het onmogelijk te maken dat via Nederlandse brievenbusmaatschappijen en schimmige constructies invloed gekocht wordt bij Europese politieke partijen?
Verordening nr. 1141/2014 kent momenteel al bepalingen over buitenlandse financiering van Europese politieke partijen. Verdere aanpassing van deze regels vereist een wijziging van deze verordening. Het moment om dit ter discussie te stellen is wanneer het Europees parlement, na raadpleging van de Autoriteit, uiterlijk op 31 december 2021 een verslag publiceert met een evaluatie van de toepassing van de huidige verordening. De Commissie dient uiterlijk zes maanden na de publicatie van het verslag van het Europees parlement een eigen verslag in over de toepassing van deze verordening met, indien nodig, een wetgevingsvoorstel tot wijziging van deze verordening. Dit zou de geëigende weg zijn om de regels ten aanzien van buitenlandse financiering van partijen te herzien, ook als het gaat om de door u gesignaleerde vraagstukken.
Gaat het kabinet zich ook inzetten om buitenlandse financiering van Europese politieke partijen tegen te gaan? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke manier?
Zie antwoord vraag 5.
Hoe gaat u zich inzetten om de financiering van Europese politieke partijen transparanter te maken?
Zie antwoord vraag 5.
Hoe gaat u zich inzetten om de financiering van Europese politieke partijen door bedrijven onmogelijk te maken?
Zie antwoord vraag 5.
Het bericht ‘Open letter on climate-related financial risks’ |
|
Bart Snels (GL), Tom van der Lee (GL) |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD), Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA) |
|
![]() |
Heeft u de open brief gelezen van vertegenwoordigers van drie centrale banken met daarin vier aanbevelingen voor beleidsmakers en de financiële sector rondom de aanpak van klimaatverandering?1
Ja.
Kunt u een reactie geven op deze aanbevelingen?
Het rapport waarop de open brief is gebaseerd, bundelt de kennis van 34 centrale banken en toezichthouders over klimaatrisico’s die financiële instellingen lopen. Deze centrale banken en toezichthouders zijn verenigd in het Network for Greening the Financial System (NGFS). Daarmee zijn de aanbevelingen een waardevolle toevoeging in het debat over de aanpak van de risico’s van klimaatverandering. Ik deel de mening dat van belang is dat financiële risico’s van klimaatverandering en transitie worden aangepakt en dat hierop adequaat beleid wordt gevoerd. In zijn algemeenheid kan ik mij daarom goed vinden in de gedane aanbevelingen.
De eerste aanbeveling van het NGFS, met betrekking tot het integreren van klimaatgerelateerde financiële risico’s in toezicht op financiële stabiliteit en instellingen, is in lijn met het streven van dit kabinet. Zoals ik heb aangegeven in mijn agenda financiële sector, moedigt dit kabinet DNB en de AFM aan om duurzaamheidsvraagstukken verder te integreren in het toezicht. Hierop zijn al belangrijke stappen gezet. DNB besteedt reeds aandacht aan fysieke risico’s van klimaatverandering in reguliere stresstesten voor schadeverzekeraars. Ook heeft DNB al klimaatstresstesten uitgevoerd, waarbij de gevolgen van de energietransitie voor het Nederlands financieel systeem in kaart zijn gebracht. De overheid is actief in gesprek met de financiële sector over het vergroenen van het financiële systeem. Binnen het Klimaatakkoord hebben financiële instellingen afgesproken om het CO2-gehalte van relevante financieringen en beleggingen te meten. Vanaf het boekjaar 2020 rapporteren zij daarover publiekelijk. Gezien de grensoverschrijdende dynamiek van klimaatverandering en financiële markten, is een Europese en mondiale aanpak in dit vraagstuk van belang. Ik maak mij dan ook – samen met DNB en de AFM – in Europees en internationaal verband hard voor het integreren van klimaatrisico’s in het risicobeheer van banken, alsmede in het toezicht. Op dat vlak zijn de laatste maanden goede stappen gezet. Zo is zowel in de herziening van het kapitaaleisenraamwerk voor banken, als in de herziening van de Europese toezichthoudende autoriteiten aandacht gekomen voor duurzaamheidsrisico’s.
Met de tweede aanbeveling wordt de intentie getoond van de centrale banken om zelf het voortouw te nemen in het integreren van duurzaamheid in het investeringsbeleid. DNB heeft als eerste centrale bank de Principles for Responsible Investment (PRI) ondertekend. Hiermee committeert DNB zich aan de integratie van duurzaamheid in het beleggingsbeleid van de eigen reserves. Dit kan de financiële sector stimuleren om maatschappelijk verantwoord te beleggen. Ook de Nederlandse overheid zelf wil het goede voorbeeld geven. Nederland geeft met ingang van dit jaar groene staatsobligaties uit. Hiermee wordt de verdere ontwikkeling van de markt voor groene financiering gesteund.
Als derde beveelt het NGFS aan dat publieke autoriteiten klimaatgerelateerde data moeten delen en waar mogelijk openbaar moet maken. Goede data en plausibele scenario’s zijn essentieel om de financiële sector te kunnen laten anticiperen op de risico’s van klimaatverandering en de transitie. Hierin ligt een belangrijke rol voor financiële instellingen en toezichthouders. De financiële sector heeft bij het Klimaatakkoord laten zien deze rol zelf op te pakken. Zoals eerder genoemd is hierin onder andere afgesproken om het CO2-gehalte van relevante financieringen en beleggingen te meten. Het kabinet ziet het belang van informatie bij het anticiperen op klimaatverandering en de bijbehorende energietransitie en zet zich in voor het verbeteren van de toegankelijkheid van data en scenario’s voor financiële instellingen. Dit komt terug in de verkenning naar de markt voor duurzame financiering, die naar aanleiding van de motie van de Tweede Kamerleden Slootweg en Bruins wordt uitgevoerd.
Tot slot beveelt het NGFS aan om kennis en bewustzijn op te bouwen en te delen binnen de financiële sector. De afgelopen jaren zijn er goede stappen gezet op dit vlak. Het Platform voor Duurzame Financiering, het Network for Greening the Financial System en de recent opgerichte Coalitie van ministers van Financiën voor Klimaatactie zijn sprekende voorbeelden van platformen die kennisopbouw en -deling faciliteren. Op dit vlak is het belangrijk om internationaal samen te werken en om in gesprek te blijven met de financiële sector.
Het NGFS geeft ook twee bredere overwegingen mee. Als eerste stelt het netwerk dat het essentieel is dat internationaal consistent wordt gerapporteerd over klimaatrisico’s. Onder andere de Task Force on Climate-related Financial Disclosures (TCFD) heeft hier al goede eerste stappen ingezet. De Europese Commissie gaat richtsnoeren inzake niet-financiële informatie herzien in lijn met aanbevelingen van de TCFD. De tweede brede aanbeveling roept op om samen te werken bij het ontwikkelen van een classificatiesysteem om te bepalen welke economische activiteiten groen zijn. Zoals eerder aangekondigd in het BNC-fiche over het Actieplan Duurzame Financiering, wordt momenteel gewerkt aan een gezamenlijke taxonomie voor duurzame activiteiten in de EU. Een gedeeld begrip van wat onder duurzaamheid verstaan wordt in de financiële sector, draagt bij aan vergelijkbaarheid en consistentie van financiële producten. Dit helpt om de markt voor duurzame financiering te bevorderen.
Bent u bereid om, voor zover u dat nog niet heeft gedaan, contact te leggen met Network for Greening the Financial System (NGFS) en intensief met hen samen te werken rondom de vergroening van de financiële sector?
Hoewel de invloed van het werk van het NGFS niet beperkt is tot zijn leden, is het NGFS een netwerk van centrale banken en toezichthouders. Ministers van Financiën zijn hier dus niet direct bij betrokken. DNB is een van de oprichters van het netwerk. Het kabinet moedigt DNB aan dat het zich onder andere via dit netwerk inspant voor de vergroening van het financiële systeem. Ik sta in goed contact met DNB en volg het werk van het NGFS met interesse. Zelf neem ik deel aan de recent opgerichte Coalitie van ministers van Financiën voor Klimaatactie. Als onderdeel van deze coalitie zal gesproken worden over de vergroening van het financieel systeem en de aanpak van klimaat- en transitierisico’s. Nederland zal de Coalitie onder andere gebruiken om de initiatieven die in Nederland worden ontplooid internationaal op de kaart te zetten. Ook ziet Nederland ruimte om via deze coalitie te werken aan verdere standaardisatie van meetmethodes voor klimaatimpact van financiële instellingen. In EU verband wordt veelvuldig gesproken over de vergroening van de financiële sector. De taxonomie, genoemd bij het antwoord op vraag 2, is hier een voorbeeld van. Zoals het antwoord op vraag 2 laat zien, worden er al goede stappen gezet op wat het NGFS aanbeveelt.
In hoeverre voldoet de Nederlandse overheid al aan de derde aanbeveling over openheid van data? Zijn er op dit punt verbeteringen mogelijk? Werken bijvoorbeeld de Waterschappen, onderzoeksinstituten en het Planbureau voor de Leefomgeving (PBL) actief samen met banken aan risico-analyses?
De Nederlandse overheid zet zich breed in voor het ontsluiten van kennis. Met betrekking tot klimaatrisico’s gebeurt dit onder ander via de Klimaateffectatlas. In deze atlas kan iedereen opzoeken wat de klimaateffecten binnen Nederland zijn voor specifieke gebieden. De Klimaateffectatlas is gebaseerd op alle relevante beschikbare data van onder andere het Centraal Bureau voor de Statistiek, het Planbureau voor de Leefomgeving, de Vrije Universiteit, Deltares, Rijkswaterstaat, de Universiteit van Wageningen en het Koninklijk Nederlands Meteorologisch Instituut.
Er wordt veel werk verricht op het gebied van klimaat gerelateerde data en de klimaatrisico’s die de sector loopt. Onder het Platform Duurzame Financiering, waar ook het Rijk bij aan is gesloten, valt een werkgroep die klimaatrisico’s vertaalt in effecten voor de financiële sector. Deze werkgroep roept bedrijven op om te rapporteren over de impact van klimaatverandering op hun bedrijfsvoering. Daarbij kunnen financiële instellingen ook gebruikmaken van de rapportages van de Task Force on Climate-related Financial Disclosures (TCFD). De TCFD-rapportages bieden investeerders eenvoudig te vergelijken data op sector- en bedrijfsniveau.
Verder staat in het Klimaatakkoord dat de financiële sector zal rapporteren over de klimaateffecten van hun portefeuille, en uiterlijk in 2022 een klimaatdoel zullen stellen ten aanzien van die portefeuille. Op dit moment is er nog geen eenduidige methode hiertoe. De ondertekenaars van het commitment verbinden zich aan een proces om de resultaten vergelijkbaar te maken en stappen te zetten om de meting te verbeteren en te verdiepen. Ik onderschrijf het belang van deze ontwikkeling. Ik verwacht dat dit de sector zal helpen bij het verdiepen van de kennis en hen in staat zal stellen betere klimaatgerelateerde beslissingen te nemen.
Bent u bereid om samen met de financiële markt de juiste data te ontsluiten om de financiële sector te ondersteunen bij het maken van klimaatgerelateerde beslissingen?
Zie antwoord vraag 4.
Is er in internationaal verband regelmatig overleg over vergroening van de financiële sector? Zo ja, bent u bereid de aanbevelingen van NGFS tijdens deze overleggen actief naar voren te brengen?
Zie antwoord vraag 3.
De nieuwe versterkingsaanpak |
|
Henk Nijboer (PvdA), Sandra Beckerman |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht uit het Dagblad van het Noorden (DvhN) van 25 april 2019 over de nieuwe versterkingsaanpak?1 Wat is hierop uw reactie?
Ja. Mijn reactie hierop treft u aan in onderstaande antwoorden.
Waarom is het stuk al wel bekend bij media maar nog niet bij Kamerleden? Vindt u dit een wenselijke situatie? Zo ja, waarom? Zo nee, wat gaat u hieraan doen? Kunt u het stuk direct delen met de Kamer?
Tijdens het bestuurlijk overleg van 11 maart 2019 hebben het Rijk en de regionale overheden de uitgangspunten vastgesteld voor de governance van de versterkingsaanpak voor gebouwen die onder de publieke aanpak vallen. Bij brief van 13 maart 2019 (Kamerstuk 33 529, nr. 587) heb ik deze met u gedeeld en aangegeven dat deze afspraken op korte termijn in overleg met de regionale overheden zouden worden uitgewerkt in een beleidsregel. Ik betreur het dat zeer vroege concepten van de beleidsregel bij de media terecht zijn gekomen. Ik heb het definitieve Besluit versterken gebouwen Groningen inmiddels op 17 mei jl. aan uw Kamer gestuurd.
Hoe bent u tot deze nieuwe beleidsregels gekomen? Wat was uw motivatie om deze zo te formuleren? Wat gaat dit volgens u betekenen voor het versterkingsproces?
De beleidsregel is gebaseerd op de uitgangspunten governance die op 11 maart jl. met de regio zijn overeengekomen. De beleidsregel heeft de vorm van een besluit (Besluit versterken gebouwen Groningen, hierna: besluit). Hiermee geef ik invulling aan mijn wettelijke taak om versterkingsmaatregelen te nemen. Daarnaast is het een instellingsbesluit voor een onafhankelijke commissie die onder andere gaat vaststellen of een gebouw aan de veiligheidsnorm voldoet en geeft het besluit de processtappen weer die worden doorlopen voor de versterking van een gebouw.
Bent u het eens met de typering van DvhN dat deze «versterkingsmachinerie» uitgebreider en ingewikkelder is dan de huidige aanpak? Kunt u dat toelichten?
Nee, daar ben ik het niet mee eens. De versterking verliep bijna onwerkbaar complex, waarbij NAM tot voor kort nog deel uitmaakte van de keten. De Nationaal Coördinator Groningen (NCG) en de gemeenten communiceren met de bewoner, de NCG meldt de noodzakelijke versterking aan het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat (EZK), die vervolgens instructie geeft aan NAM, die op zijn beurt opdracht geeft aan het Centrum Veilig Wonen (CVW) en die dan weer terugkomt bij dezelfde bewoner. Dit wordt een veel korter proces waarin NAM en EZK geen operationele of besluitvormende rol meer hebben. Bovendien komt de oordeelsvorming over de noodzakelijke versterking van een pand te liggen bij een onafhankelijke veiligheidsexperts zonder enig ander (budgettair) belang.
Klopt het dat er acht beleidsmatige en juridische stappen zijn uitgewerkt die nodig zijn om tot de daadwerkelijke versterking van een dorp of wijk te komen? Kunt u dat toelichten?
Het versterkingsproces bestaat uit diverse informele en formele processtappen.
In deze processtappen wordt enerzijds invulling gegeven aan de noodzaak om onveilige gebouwen te versterken en anderzijds worden de belangen van de diverse betrokken partijen gewaarborgd. Binnen een publieke aansturing moet bovendien aan de algemene beginselen van behoorlijk bestuur worden voldaan hetgeen randvoorwaarden stelt aan het proces. Dit is in het belang van alle betrokken partijen.
Klopt het dat de u – en niet de inwoner of de gemeente – uiteindelijk beslist of de versterking doorgaat? Wat vindt u van de opmerking van wethouder Bé Schollema in DvhN dat dit hem stoort? Bent u bereidt dit aan te passen? Wilt u uw antwoord ook hier toelichten?
Dat klopt niet. De Minister van EZK is er wettelijk verantwoordelijk voor dat de veiligheid wordt geborgd. De feitelijke beoordeling van individuele gebouwen en het vaststellen van de benodigde maatregelen worden op afstand van de Minister gezet en in handen gesteld van onafhankelijke experts zonder enig ander (budgettair) belang.
Zoals afgesproken tussen de betrokken bestuurlijke partijen is het de intentie om bij wet te regelen dat de commissie met onafhankelijke experts onderdeel wordt van hetzelfde zelfstandig bestuursorgaan dat wordt opgericht voor de schadeafhandeling. Tevens is afgesproken dat het vaststellen van het versterkingsbesluit en het opdrachtgeverschap van de uitvoeringsorganisatie in een wettelijke regeling worden ondergebracht bij de gemeenten. De gemeenten krijgen in het besluit zelf het materieel opdrachtgeverschap van de versterking door het opstellen en regulier aanpassen van het lokale plan van aanpak.
De eigenaar van een gebouw heeft uiteindelijk altijd het laatste woord over de versterking van dat gebouw, met uitzondering van acuut onveilige situaties. In dat laatste geval kan de gemeente optreden op basis van de Woningwet.
Klopt het dat in het conceptbesluit staat dat het Rijk het besluit om te versterken zelfs helemaal kan terugdraaien? Kunt u zich vinden in de opmerking van wethouder Bé Schollema in DvhN dat dit conceptbesluit daarom terug moet naar de tekentafel?
Zie mijn antwoord bij vraag 6. Dit klopt niet.
Klopt het dat wanneer eigenaren het niet eens zijn met de gang van zaken er alsnog een besluit wordt genomen over de versterking van zijn/haar huis die de wensen van de eigenaren benadert? Hoe verhoudt zich dit tot uw eerdere opmerking dat het bewoners zeggenschap moeten hebben over hun eigen huis?
Bij de uitwerking van de versterkingsmaatregelen werkt de uitvoeringsorganisatie nauw samen met de eigenaar om de versterkingsmaatregelen in te passen in de woning. Uitgangspunt is dat de uitvoeringsorganisatie en de eigenaar tot overeenstemming komen over de inhoud van het versterkingsbesluit. Als het niet mogelijk blijkt om de wensen van de eigenaar te verwerken binnen de gegeven randvoorwaarden, wordt een versterkingsbesluit vastgesteld dat de wensen van de eigenaar zoveel mogelijk benadert. Hiertegen staat bezwaar en beroep open. De eigenaar heeft ook in dat geval het laatste woord over de versterking. Zonder diens goedkeuring worden geen maatregelen uitgevoerd.
Bent u het met Susan Top eens dat deze beleidsregels nog meer kopzorgen voor Groningers oplevert? Zo nee, waarom niet? Kunt u dan aangeven hoe dit tot ontzorging en minimale belasting van Groningers leidt?2
De onzekerheid over het versterken van gebouwen in Groningen levert veel zorgen op. De aardbeving bij Westerwijtwerd vorige week laat dit weer zien.
Het besluit Versterken is een noodzakelijke voorwaarde om de versterking publiek uit te voeren en zo mogelijk te versnellen. Hiermee wordt een belangrijke stap gezet om op dit punt de zorgen van de Groningers weg te nemen. Het besluit geeft de eigenaar de mogelijkheid om zelf mee te denken over de maatregelen in zijn huis. Ook kan hij afzien van versterken. Er zijn dus diverse keuzemomenten voor de eigenaar die bedoeld zijn om de belangen van de eigenaar centraal te stellen. Hij kan er echter ook voor kiezen om geen gebruik te maken van deze keuzemogelijkheden en de uitvoering over te laten aan de NCG.
Bent u het met de uitspraak van Susan Top eens dat het «slikken of stikken» wordt voor de bewoners en zij in dit proces als sluitstuk worden gezien? Bent u met het Gasberaad van mening dat de bewoners straks worden overgeleverd een de technocratische beoordelingskaders waar ze geen invloed op kunnen uitoefenen? Waarom staat de inwoner weer niet centraal?
De bewoner staat in het hele versterkingsproces centraal. Het proces in het besluit is zodanig ingericht dat de bewoner en de eigenaar vroegtijdig worden betrokken bij de uitwerking van maatregelen. Het besluit maakt inzichtelijk welke stappen worden genomen en welke rechten de eigenaren en bewoners hebben. Hierdoor wordt de positie van de eigenaar en bewoner sterker.
Waarom laat u de Nederlandse Aardolie Maatschappij (NAM) en Centrum Veilig Wonen (CVW) een rol spelen in de versterking? De NAM zou toch uit het systeem gaan?
NAM is opdrachtgever van CVW op basis van een contract dat eind 2019 afloopt. Alle betrokken partijen zijn het erover eens dat NAM geen rol meer moet spelen in de versterkingsoperatie. Voorzien is dat de NCG-organisatie en het CVW opgaan in één publieke organisatie. Voor het jaar 2019 is afgesproken dat, in afwachting van de formalisering hiervan, de NAM zich al volledig conformeert aan het met de regio afgesproken versterkingsbeleid en dat CVW al wordt aangestuurd door de NCG. Gelijktijdig met het Besluit versterken gebouwen Groningen is een aantal overeenkomsten in werking getreden die hier nadere invulling aan geven. Met de NAM heb ik afspraken gemaakt zodat de NCG het CVW operationeel kan aansturen. NCG en CVW hebben hierover ook onderlinge werkafspraken gemaakt. Deze overeenkomsten heb ik met uw Kamer gedeeld. Hiermee is NAM uit de aansturing van de versterkingsoperatie gehaald.
Klopt het dat de nieuwe regels zijn bedacht om de staat juridisch goed af te dekken tegen mogelijke aansprakelijkheidsclaims?
Nee. Zoals ik hierboven heb aangegeven geef ik met dit besluit invulling aan mijn wettelijke taak om versterkingsmaatregelen te treffen.
Klopt het dat de rol van gemeenten formeel zo weinig mogelijk zal voorstellen? Kunt u dit toelichten?
Nee, dit klopt niet. In het bestuurlijk overleg van 11 maart 2019 is afgesproken dat de gemeenten zelf opdrachtgever worden van de uitvoering van de versterking. Een dergelijk verantwoordelijkheid en bevoegdheid kan alleen door een wet in formele zin bij de gemeentes worden neergelegd. In het besluit krijgen de gemeenten echter wel het materieel opdrachtgeverschap van de versterking door het opstellen en regulier aanpassen van het lokale plan van aanpak. Het besluit legt vast dat de uitvoeringsorganisatie en de commissie volgens de planning van het plan van aanpak van de gemeenten werken. Daarmee hebben de gemeenten een grote rol: zij zijn verantwoordelijk voor de planning en aansturing van de uitvoering van de versterking.
Wordt met de nieuwe aanpak recht gedaan aan de in december 2017 met algemene stemmen aangenomen motie Beckerman-cs (Kamerstuk 34 775 XIII, nr. 86), waarin de kamer uitsprak dat het zeer ongewenst is wanneer het CVW winst maakt? Waarom speelt het CVW als commercieel bedrijf een rol in deze nieuwe aanpak? Kunnen zij met de nieuwe aanpak winst blijven maken? Zo ja, waarom wordt niet gekozen voor een publieke instantie?
Met mijn brief van 17 mei jl. betreffende het Besluit versterken gebouwen Groningen heb ik uw Kamer bericht dat de NCG in staat wordt gesteld het CVW direct aan te sturen. De inrichting van de nieuwe publieke uitvoeringsorganisatie, en de eventuele rol van het CVW daarin, worden op dit moment bezien. Op termijn wil ik de NCG-organisatie en het CVW laten opgaan in één publieke organisatie.
Tegelijkertijd wil ik daarin nu, net als in mijn reactie op deze motie, geen valse verwachtingen scheppen. Ook in een publiek systeem zijn de capaciteit en kennis van private partijen met een winstoogmerk, zoals bijvoorbeeld aannemers en ingenieursbureaus, hard nodig. Mijn prioriteit ligt in die gevallen bij een snelle en zorgvuldige afhandeling van schade en uitvoering van de versterkingsoperatie.
Wat wordt de rol, de taak, de verantwoordelijkheid en de bevoegdheid van de Nationaal Coördinator Groningen (NCG)? Kunt u dit toelichten?
De NCG is als voorloper van de uitvoeringsorganisatie verantwoordelijk voor de uitvoering van de versterking (opname, beoordeling en uitvoering) conform de plannen van aanpak van de gemeenten en stuurt hiertoe de hele uitvoeringsketen aan. De NCG krijgt een ruim mandaat, zodat zij de versterking slagvaardig kan uitvoeren. Verder ondersteunt de NCG de tijdelijke commissie versterken bij de vaststelling van de risicoprofielen en normbesluiten. Ook ondersteunt de uitvoeringsorganisatie de gemeenten bij het opstellen van de plannen van aanpak.
Hoe verhoudt uw uitspraak dat 2019 het jaar van de uitvoering en witte busjes wordt zich tot de acht stappen die doorlopen moeten worden?
Het besluit geeft het kader waarmee een publieke organisatie de uitvoering in gang kan zetten. De eerste stappen in de uitvoering zijn al gezet. Op basis van de lokale plannen van aanpak van gemeenten worden de eerste opnames en beoordelingen onder publieke aansturing inmiddels uitgevoerd. Ik doe er alles aan om dit proces verder te versnellen, onder andere door in te zetten op vergroting van capaciteit in de uitvoering.
Hoe gaan gemeenten samen met de inwoners zelf aan goede plannen kunnen werken wanneer ze aan deze beleidsregels moeten voldoen? Bent u het met het Gasberaad eens dat gedupeerde bewoners steeds minder invloed kunnen uitoefenen, ook niet via hun bestuurders of belangenbehartigers? Zo nee, waar bestaat die invloed dan uit?
Ik herken dit beeld niet. Dit besluit brengt de gemeenten juist in positie doordat de plannen van aanpak van gemeenten leidend zijn voor de uitvoering (zie ook antwoord op vraag 13).
Bent u bereid de beleidsregels van de versterkingsaanpak te herzien? Zo nee, waarom niet? Zo ja, binnen welke termijn?
In overleg met de NCG en de regionale bestuurders houd ik de vinger aan de pols. Als in de uitvoering blijkt dat het besluit moet worden aangepast, zal ik dat doen. Daarnaast is een wetsvoorstel in voorbereiding waarin ik de nieuwste inzichten zal meenemen. Ik verwacht dat ik dit voorstel in het vierde kwartaal in consultatie zal brengen. Daarnaast is een evaluatiebepaling opgenomen in artikel 23 van het besluit.
Waarom kiest u keer op keer niet voor de inwoners van Groningen? Het moet u toch inmiddels bekend zijn dat het echt niet goed gaat met 10.000 inwoners van het land waar u verantwoordelijk voor bent als Minister? Wanneer gaat u naast de inwoners van Groningen staan?
Het besluit geeft invulling aan de gezamenlijke afspraken van het Rijk en regionale overheden voor de uitvoering van de versterking en daarmee duidelijkheid aan de Groningers. De belangen van de eigenaren en bewoners hebben een grote rol gespeeld bij dit besluit. Ook werk ik hard aan de maatregelen om de gaswinning terug te brengen waardoor het veiliger wordt in Groningen. Ik realiseer mij dat het besluit zelf niet betekent dat de versterking van gebouwen in Groningen meteen voorspoedig verloopt. Daarvoor spelen ook andere zaken een rol, zoals het uitbreiden van de capaciteit en het uitwerken van versnellingsmaatregelen. Hier werk ik aan samen met de NCG en regionale overheden, zodat we op 5 juni nieuwe afspraken kunnen maken. Ik houd u hiervan op de hoogte.
In februari 2018 beloofde u toch dat juist het wegnemen van stressfactoren uw hoogste prioriteit zou hebben? Hoe staat het met het wegnemen van stressfactoren bij mensen? Lukt dat? Gaat het ook beter met mensen? Zo ja, waar baseert u dat op?
De onderzoeken van de RuG in het kader van Gronings Perspectief en GGD Groningen laten de problemen zien in de regio. Mijn inzet is in de eerste plaats gericht op het wegnemen van de oorzaken van de stress. Dit doe ik onder andere door de gaswinning zo snel mogelijk terug te brengen, bijzondere aandacht te besteden aan begeleiding van de schademelders en mij bij de publieke aanpak van de versterking te richten op de meest risicovolle huizen. Tegelijkertijd hecht ik er belang aan de gezondheidsklachten voortvarend aan te pakken. Regio en Rijk zijn in gesprek over het GGD rapport «Aanpak gezondheidsgevolgen aardbevingen» en bekijken gezamenlijk hoe opvolging gegeven kan worden aan de voorgestelde aanbevelingen. Ik zal u daar binnenkort nader over informeren.
Wilt u de vragen afzonderlijk beantwoorden?
Ja.
Het bericht ‘RIVM scherpt vaccinatieadvies mazelen aan’ |
|
Rens Raemakers (D66), Martijn van Helvert (CDA), Sjoerd Sjoerdsma (D66) |
|
Paul Blokhuis (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU), Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
![]() ![]() |
Bent u bekend met het bericht dat luidt: «RIVM scherpt vaccinatieadvies mazelen aan»?1
Ja, ik ben bekend met dit bericht.
Hoe duidt u de beslissing van het RIVM om te adviseren dat baby’s al vanaf zes maanden een vaccinatie moeten krijgen als zij reizen naar landen met een verhoogd risico?
De vaccinatie-adviezen worden door het RIVM al vele jaren gegeven en ieder jaar aangepast naar aanleiding van de epidemiologie in de wereld. De adviezen zijn niet aangepast, slechts de lijst met landen waarvoor deze adviezen gelden is aangepast. De vaccinatie-adviezen per land worden gebaseerd op informatie van de WHO over de vaccinatiegraad in het betreffende land, het aantal gevallen van mazelen dat gerapporteerd wordt en de kwaliteit van de gezondheidszorg en -rapportages.
Er wordt onderscheid gemaakt tussen enerzijds landen waar mazelen nooit onder controle is geweest of landen waar grote, langdurige epidemieën zijn. Aan alle reizigers naar deze landen wordt geadviseerd om hun vaccinatiestatus op peil te brengen. Anderzijds zijn er in diverse landen en steden lokale uitbraken van mazelen. Daar wordt het op peil brengen van de vaccinatiestatus alleen geadviseerd als men nauw contact heeft met de lokale bevolking, zoals bij familiebezoek of logeren bij mensen thuis.
Bent u bereid naar analogie van de keuze van het RIVM ook de reisadviezen van het Ministerie van Buitenlandse Zaken aan te passen? Kunt u uw antwoord toelichten?
In de reisadviezen wordt voor de actuele veiligheidsrisico’s op het gebied van gezondheid verwezen naar de informatie van het Landelijk Coördinatiecentrum Reizigersadvisering (LCR). In het reisadvies voor Italië bijvoorbeeld, is onder het kopje «Gezondheid» een directe link opgenomen naar de gezondheidsinformatie voor Italië op de website van het LCR. Op deze pagina wordt specifiek melding gemaakt van het risico op besmetting met mazelen. Ook wordt het advies gegeven om vervroegde vaccinatie te overwegen voor kinderen tussen de 6 en 14 maanden indien men bij mensen thuis logeert.
Het ligt niet voor de hand de informatie over mazelen direct op te nemen in de reisadviezen. Het Ministerie van Buitenlandse Zaken is niet de autoriteit op het gebied van reizigersinformatie over gezondheid. Wanneer het ministerie de informatie van het LCR over gezondheid zou opnemen in de reisadviezen, bevordert dit de kans dat de gegeven informatie niet actueel is. Deze informatie wordt namelijk regelmatig aangepast door het LCR en zou dan steeds ook door BZ in het reisadvies moeten worden aangepast. Door direct naar het LCR te linken, komt de burger altijd terecht bij de meest actuele informatie.
Het Ministerie van Buitenlandse Zaken onderzoekt wel of het mogelijk is om de informatie van de LCR automatisch in de BZ Reisapp in te laden. Voor de online reisadviezen op www.nederlandwereldwijd.nl is dit vooralsnog niet haalbaar.
Het bericht dat de bezwaarschriften box 3 inkomstenbelasting 2018 wordt aangewezen als massaal bezwaar |
|
Helma Lodders (VVD) |
|
Menno Snel (staatssecretaris financiën) (D66) |
|
![]() |
Hoeveel belastingplichtigen hebben sinds 2013 (uitgesplitst per jaar) bezwaar – over de box 3-heffing in hun aanslag inkomstenbelasting – ingediend bij de Belastingdienst in het kader van de huidige massaal bezwaarprocedure en welk percentage van deze bezwaarschriften is rechtsgeldig?
In het kader van de massaalbezwaarprocedure is over het belastingjaar 2013 in 14.205 gevallen bezwaar gemaakt tegen de box 3-heffing in de aanslag inkomstenbelasting; over 2014 in 10.060 gevallen, over 2015 in 2.468, over 2016 in 1.186 en over 2017 in 60.745 gevallen. Over het belastingjaar 2018 zijn nog geen aantallen bekend. Nagenoeg alle bezwaarschriften voldeden aan de eisen van ontvankelijkheid. Slechts een gering aantal bezwaarschiften was te vroeg ingediend of was om andere redenen (nog) niet ontvankelijk.
Hoeveel box 3-belastingplichtigen hebben zich naar aanleiding van uw besluit van 26 juni 20151 dat belastingplichtigen, die uitsluitend de collectieve rechtsvraag aan de orde willen stellen, geen bezwaar meer hoeven te maken, gevoegd in deze collectieve zaak?
Na ommekomst van het besluit van 26 juni 2015 heeft een aantal belastingplichtigen nog bezwaar gemaakt. Deze groep bezwaarschriften is verdisconteerd in de bij het antwoord op vraag 1 genoemde aantallen. Het indienen van een bezwaarschrift was echter ingevolge het besluit niet meer noodzakelijk voor bezwaren tegen aanslagen over de jaren tot en met het belastingjaar 2016. Dit verklaart waarom die aantallen over 2015 en 2016 lager zijn dan over 2013 en 2014. Overigens betekent toepassing van de toenmalige regeling van artikel 25a van de AWR, zoals deze bepaling luidde op 26 juni 2015, onder meer dat als de Belastingdienst in hoogste nationale instantie niet geheel in het gelijk wordt gesteld, ook de aanslagen worden herzien van de belastingplichtige die geen bezwaarschriften heeft ingediend. Voorwaarde daarvoor is dat de betreffende aanslagen op het moment van de dagtekening van het besluit nog niet onherroepelijk vaststaan.2
Hoe verklaart u de wetswijziging in de massale bezwaarprocedures op grond waarvan belastingplichtigen nu wel individueel en tijdig bezwaar moeten maken tegen hun aanslag inkomstenbelasting?
De wijzigingen in de massaalbezwaarprocedure met ingang van 1 januari 2016 maakten deel uit van het wetsvoorstel «Overige fiscale maatregelen 2016». Met betrekking tot de bepaling dat belastingplichtigen nu individueel en tijdig bezwaar moeten maken is in de memorie van toelichting het navolgende vermeld: «De huidige massaal bezwaarprocedure bepaalt voorts dat als massaal aangewezen bezwaren steeds worden geacht ontvankelijk te zijn. Dit betekent dat belanghebbenden bij een massaal bezwaar gunstiger worden behandeld dan het geval is bij de gebruikelijke individuele afdoening, omdat bij een massaal bezwaar niet-tijdig ingediende bezwaarschriften toch worden behandeld. Het kabinet meent dat er geen rechtvaardiging is voor deze gunstigere behandeling. Als voorwaarde om mee te doen aan een massaal bezwaar wordt daarom opgenomen dat het bezwaar tijdig is ingediend. Is dat niet het geval, dan verklaart de inspecteur het bezwaar bij individuele uitspraak kennelijk niet-ontvankelijk."3
Hoeveel belastingplichtigen hebben bij de aangifte inkomstenbelasting 2017 aangegeven dat hun box 3-vermogen alleen bestaat uit bank- en/of spaartegoeden?
Nog niet alle aangiften inkomstenbelasting 2017 zijn ingediend. Er worden nog ruim 200.000 aangiften inkomstenbelasting 2017 verwacht (circa 2% van het totaal aantal), waarvan ongeveer 40.000 aangiften met box 3-vermogen. In de tot nu toe over belastingjaar 2017 ingediende aangiften heeft zo’n 40% van het aantal belastingplichtigen (circa 1,1 miljoen van de circa 2,8 miljoen) met box 3-vermogen uitsluitend spaargeld.
Vindt u de wetswijziging in de massale bezwaarprocedures, waardoor belastingplichtigen nu wel individueel en tijdig bezwaar moeten maken tegen hun aanslag inkomstenbelasting, een inperking van de rechten van individuele belastingplichtigen? Vindt u dit rechtvaardig? Zo ja waarom? Zo nee, waarom niet?
Zoals in het antwoord op vraag 3 is vermeld, is de genoemde wetswijziging bedoeld om de behandeling van belastingplichtigen bij een massaal bezwaar gelijk te trekken met de behandeling van belanghebbenden bij de gebruikelijke individuele afdoening. Dit betekent dat een ieder die het niet met zijn aanslag eens is individueel, tijdig en correct bezwaar moet maken, ongeacht of er al dan niet sprake is van aanwijzing als massaal bezwaar. Uit het oogpunt van gelijke behandeling acht ik dit rechtvaardig.
Overigens wordt veel ruchtbaarheid (ik verwijs naar het antwoord op vraag 7) gegeven aan het feit dat er een massaalbezwaarprocedure loopt, waardoor een belastingplichtige hiervan op de hoogte kan zijn. Vervolgens kan de belastingplichtige zijn deelname aan de massaalbezwaarprocedure laagdrempelig veiligstellen. Zo kan met betrekking tot de huidige massaalbezwaarprocedure ten aanzien van de box 3-heffing in de definitieve aanslag inkomstenbelasting 2018 de motivering van het bezwaarschrift beperkt blijven tot het argument dat «de box 3-heffing een inbreuk op het eigendomsrecht is». Eventueel kan een belanghebbende eerst binnen de bezwaartermijn een zogenoemd pro forma bezwaarschrift indienen, waarna de inspecteur hem aanvullend vier weken zal geven om het bezwaarschrift alsnog te motiveren.
Hoe verhoudt deze wetswijziging zich tot uw antwoorden op de schriftelijke vragen van het lid Lodders (VVD) over het bericht «Rechtsbescherming belastingbetalers verdient verbetering»2?
Welke (communicatie)inspanningen heeft de Belastingdienst sinds begin juni 2018 ondernomen om het belastingplichtigen eenvoudig te maken om tijdig en individueel bezwaar aan te tekenen tegen box 3-heffing in de aangifte 2017? Acht u dit voldoende? Zo ja, waarom? Zo nee, wat gaat u doen om het voor belastingplichtigen eenvoudiger te maken om tijdig en individueel bezwaar aan te tekenen tegen de box 3-heffing in de aangifte inkomstenbelasting 2018?
Een belastingplichtige die bezwaar wil maken tegen de box3-heffing 2017 moet dat zowel tijdig als individueel doen. Om ervoor te zorgen dat dit voldoende bekend én eenvoudig is, heeft de Belastingdienst het volgende ondernomen. Ten eerste is het mogelijk gemaakt eenvoudig online bezwaar te maken tegen de box 3-heffing 2017. Ook is een nieuwsbericht op de website van de Belastingdienst geplaatst. Daarnaast zijn de gebruikelijke kanalen (sociale media en klantendienst) voor het verspreiden van deze boodschap ingezet. Één en ander heeft in de pers brede aandacht gekregen. Tot slot heeft de Belastingdienst fiscaal dienstverleners en hun koepels ingelicht. Met deze aanpak is volgens mij voldoende verzekerd dat belastingplichtigen op de hoogte zijn en dat degenen die dat willen, eenvoudig tijdig en individueel bezwaar kunnen maken.
Voor 2018 zijn vergelijkbare inspanningen gedaan en is het weer mogelijk online bezwaar te maken tegen de box 3-heffing 2018.
Bent u voornemens om ook de massaal bezwaarprocedure op te nemen in het voorstel – dat de Kamer binnen twee maanden ontvangt – voor een extern onderzoek naar mogelijkheden tot verbetering van de praktische rechtsbescherming van de burger in belasting- dan wel toeslagzaken (conform de aangenomen motie van het lid Omtzigt3)?
Over de wijze waarop ik invulling wil gaan geven aan deze motie wordt u nader geïnformeerd.
Heeft de Belastingdienst/belastinginspecteur de bevoegdheid om bezwaar aan te houden van die belastingplichtigen in een massaal bezwaarprocedure die, na het uitprocederen van de collectieve rechtsvraag over de box 3-heffing in de aanslag inkomstenbelasting 2017 en 2018, alsnog een beroep willen doen op individuele feiten en omstandigheden?
Als in een bezwaarschrift zowel de rechtsvraag waarop de massaalbezwaarprocedure ziet als andere elementen zijn opgenomen wordt het bezwaarschrift gesplitst, en worden de andere elementen in beginsel afgedaan binnen de termijnen zoals genoemd in artikel 7:10 van de Algemene wet bestuursrecht.
Aanhouding van de uitspraak kan slechts plaatsvinden onder de voorwaarden, genoemd in § 10 van het Besluit Fiscaal Bestuursrecht. Ik merk daarbij op dat bij individuele feiten en omstandigheden de mogelijkheid van aanhouden afstuit op lid 2 van deze paragraaf («Het moet gaan om een rechtsvraag waarin de individuele omstandigheden van belanghebbenden geen rol spelen»).
Wilt u de vragen één voor één beantwoorden?
Ja.
De informele Transportraad van 26-27 maart 2019 |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (VVD), Remco Dijkstra (VVD) |
|
Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD), Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Draagt de in het verslag van de informele Transportraad van 26–27 maart 2019 in Boekarest (Kamerstuk 21 501-33, nr. 761) beschreven aanscherping van CO2-normen voor zware bedrijfsvoertuigen en het feit dat de aangenomen EU-verordening leidt tot een extra 0,9 Mton CO2-reductie bovenop de Nationale Energieverkenning 2017, volgens u bij aan de bijdrage van 7,3 Mton die staat voor de sector mobiliteit binnen het nationale klimaatakkoord?
Ja, volgens de doorrekening van het ontwerpKlimaatakkoord van PBL dragen de verhoogde normen voor bestel- en vrachtauto’s 0,9 tot 1,4 Mton bij aan de reductiedoelstelling in 2030.
Hoe beoordeelt u de constatering uit hetzelfde verslag dat ook de verhoogde ambities voor personen- (37,5%) en bestelwagens (31%) niet extra bijdragen aan het dichten van het beleidsgat in 2030, omdat deze verordening al wel in de Nationale Energieverkenning (NEV) 2017 was meegenomen? Kunt u aangeven hoe het kan dat er in de NEV 2017 al van uit is gegaan deze in te calculeren, terwijl u ook schrijft dat het uitzonderlijk is dat Europa tot aanscherping van bronbeleid is gekomen? Zo nee, waarom niet? Hoeveel draagt deze verhoogde ambitie in Mton bij volgens de NEV 2017 en is dat op dit moment nog actueel? Kunt u deze ambitie vertalen in Mton en dit meenemen in de komende NEV? Zo nee, waarom niet?
In de NEV 2017 is gerekend met de voorgenomen normering voor personenauto’s vanaf 2025. In november 2017 heeft de Europese Commissie een voorstel gepresenteerd voor aanscherping van de CO2-normen voor personen- en bestelauto’s per 2025 en 2030. Dit voorstel was niet tijdig beschikbaar om in de NEV 2017 mee te nemen. In plaats daarvan is in de NEV 2017, net als in eerdere edities, een voorgenomen verlaging van de CO2-norm voor nieuwe personenauto’s verondersteld naar 73 g/km per 2025, ofwel een aanscherping van 23% ten opzichte van de norm voor 2021. Dit is gebaseerd op een communicatie van de Europese Commissie uit 2014 waarin is aangegeven dat voor het jaar 2025 een CO2-norm voor personenauto’s zal worden verkend in de range van 68–78 g/km (http://register.consilium.europa.eu/doc/srv?l=EN&f=ST%206642%202014%20ADD%201%20REV%201). Voor 2030 was in het basispad geen verdere aanscherping van normen voor personenauto’s verondersteld.
De EU is in december 2018 een aanscherping van de CO2-normen voor personenauto’s overeengekomen van 15 procent voor 2025 en van 37,5 procent voor 2030 ten opzichte van de normen die in 2021 gelden. Daarmee is de nieuwe norm voor 2025 minder streng dan eerder aangenomen, maar is de norm voor 2030 duidelijk strenger. De onzekerheid in consumentengedrag en de onzekerheid in de wijze waarop fabrikanten precies zullen voldoen aan de norm (meer of minder elektrische auto’s) leidt tot een bandbreedte van +0,7 tot -0,7 Mton.
Voor bestel- en vrachtauto’s was een veronderstelde norm niet beschikbaar voor de NEV 2017. De scherpere Europese normen leiden naar verwachting tot 0,9–1,4 Mton minder broeikasgasemissies in 2030.
De aangescherpte CO2-normen voor personen-, bestel- en vrachtauto’s zullen ook in de Klimaat- en Energieverkenning (KEV) van 2019 worden meegenomen.
Aangezien de NEV 2017 slechts een verkenning is en het beleid later pas concreet wordt, bent u bereid de ambities voor personen- en bestelwagens mee te laten tellen in de totale opgave van 7,3 Mton? Zo ja, hoe verwerkt u dat? Zo nee, waarom niet?
Zie voor het antwoord de antwoorden op vraag 1 en vraag 2.
Deelt u de mening dat om de klimaatdoelstellingen voor mobiliteit te halen, het belangrijk is dat deze en verschillende andere interessante en kosteneffectieve oplossingen wel moeten mogen meetellen als deze ten goede komen aan vermindering van de CO2-uitstoot? Hoe en op welk moment kunnen wij die alternatieven het beste aandragen?
Ja, ik deel deze mening. In het ontwerpKlimaatakkoord zijn kosteneffectieve voorstellen gedaan om invulling te geven aan de reductiedoelstelling voor de mobiliteitssector van 7,3 Mton. Het kabinet werkt op dit moment aan de uitwerking. U wordt door de Minister van Economische Zaken en Klimaat geïnformeerd.
Bibliotheken die met sluiting worden bedreigd |
|
Lodewijk Asscher (PvdA) |
|
Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met de uitzending van EenVandaag over het verdwijnen van 30 bibliotheken?1
Ja.
Bent u het ermee eens dat een bibliotheek een belangrijke basisvoorziening is voor gemeenten die bijdraagt aan de ontwikkeling van kinderen, het culturele aanbod van gemeenten, het tegengaan van laaggeletterdheid en sociale samenhang? Bent u het ermee eens dat het daarom belangrijk is dat iedere inwoner van Nederlander toegang moet hebben tot een bibliotheek in de omgeving?
Ja. De Wet stelsel openbare bibliotheekvoorzieningen (Wsob) heeft als uitgangspunt dat iedere inwoner van Nederland toegang heeft tot informatie en cultuur en gebruik moet kunnen maken van de fysieke en digitale diensten van de openbare bibliotheek.
Deelt u de mening dat het zorgwekkend is dat zo’n 30 bibliotheken met sluiting worden bedreigd als gevolg van stijgende zorgkosten?
Het verdwijnen van bibliotheekvestigingen vermindert de toegang tot de openbare bibliotheek, zeker als het de enige vestiging in een gemeente betreft. Op basis van de betreffende uitzending valt niet in algemene zin vast te stellen welke budgettaire ontwikkelingen en welke gemeentelijke afwegingen leiden tot het besluit een bibliotheekvestiging te sluiten.
Herinnert u zich de motie-Asscher c.s. over behoud bibliotheken kleine kernen die vorig jaar Kamerbreed is aangenomen?2 Hoe staat het met de voortgang van de daaruit voortgekomen stimuleringssubsidie? Hoeveel gemeenten hebben een aanvraag ingediend voor de daaruit voortgekomen stimuleringssubsidie?
Ja, momenteel wordt gewerkt aan de uitvoering van deze motie. Met de VNG, het IPO, de Vereniging van Openbare Bibliotheken, de Koninklijke Bibliotheek en de Stichting Samenwerkende Provinciale Ondersteuningsinstellingen Nederland is een aanpak besproken om de meest kansrijke gemeenten te selecteren. Dat heeft een longlist van circa 40 gemeenten opgeleverd. Binnen de specificaties van de motie wordt dit teruggebracht tot een shortlist van 10 à 15 gemeenten. Een verkenner bezoekt deze gemeenten om te beoordelen of ondersteuning nodig en mogelijk is. Selectiecriteria zijn o.a.: kleine kernen, bestuurlijk commitment van de gemeente (liefst financieel), regionale spreiding, geen compensatie voor gemeentelijke bezuinigingen, voorrang voor plekken waar de bibliotheek verdwenen is en weer terug kan komen, voorzieningen conform Wsob. De planning is erop gericht om voor de zomer tot een definitieve selectie te komen.
Is de stimuleringssubsidie onder gemeenten voldoende bekend? Zo nee, bent u bereid om deze stimuleringssubsidie actief onder de aandacht te brengen van gemeenten?
Uit de hoeveelheid reacties en de publiciteit over de motie in het veld kan worden opgemaakt dat de stimuleringssubsidie voldoende bekend is.
Bent u bereid versneld maatregelen te nemen die de sluiting van deze bibliotheken kan worden voorkomen?
Conform de bestuurlijke verhoudingen uit de Wsob zijn gemeenten verantwoordelijk voor de lokale bibliotheekvoorzieningen. Het rijk geeft in de jaren 2019–2021 een stimulans door middel van de motie Asscher, maar kan de ondersteuning van het lokale bibliotheekwerk niet structureel tot zijn verantwoordelijkheid maken. De evaluatie van de Wsob, die eind dit jaar zal verschijnen, zal de staat van het Nederlandse bibliotheeknetwerk in kaart brengen.
Het bericht dat de politie in Limburg negen islamitische nachtmaaltijden organiseert |
|
Geert Wilders (PVV), Machiel de Graaf (PVV) |
|
Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (D66), Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het feit dat de politie in Limburg negen islamitische nachtmaaltijden organiseert?1
Ja.
Deelt u de mening dat het idioot is dat de politie zich bezighoudt met activiteiten die de islam promoten? Zo nee, waarom niet?
De politie is van iedereen. Dit vraagt om een open, transparante en verbindende houding ten opzichte van alle groepen in onze samenleving. Het is van belang dat de politie neutraal blijft en contacten heeft met alle geledingen van de samenleving. Daarnaast is het een groot voordeel als politiemensen kennis hebben van de verschillende sociaal-culturele omgevingen waarin zij optreden. Dit vertaalt zich naar beleid om verschillende doelgroepen in de maatschappij te bereiken. De wijze waarop het beleid lokaal het beste vorm gegeven kan worden en met welke activiteiten dat gepaard gaat, laat ik aan de politie-eenheden zelf. De eenheden organiseren verschillende activiteiten gericht op verschillende doelgroepen, waaronder herdenkingen, culturele festiviteiten en religieuze vieringen zoals pasar malam, Chanoeka, kwakoefestival, en kerstvieringen.
Ook de politie-eenheid Limburg onderneemt uiteenlopende activiteiten, van deelname aan de Roze Zaterdag in Venlo tot de organisatie van Iftar-maaltijden. Ik ben hier voorstander van, omdat de deelname van de politie aan dergelijke activiteiten zorgt voor nauwere verbinding met de samenleving, en daarmee een versterking van het gezag.
Bent u bereid te stoppen met islampromotie, alle islamitische nachtmaaltijden die de politie wil organiseren in ons land te annuleren en in plaats daarvan werk te maken van de aanpak van criminaliteit en de-islamisering? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.