Het artikel ‘Speciale opvang voor jihad-kinderen bij terugkeer in Nederland’ |
|
Judith Tielen (VVD), Antoinette Laan-Geselschap (VVD) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA), Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het artikel in het Parool met de bovengenoemde titel?1
Ja.
Bent u het eens dat terugkeerders uit IS-gebied een potentiële bedreiging vormen voor de veiligheid van onze vrije en open samenleving en dat dit ook geldt voor kinderen van IS-terroristen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat gaat u doen om terugkeer van IS-terroristen en hun nazaten te voorkomen?
Kinderen die zijn meegenomen door hun ouders naar ISIS-gebied of daar geboren zijn, moeten in eerste instantie worden gezien als slachtoffers. Het is schrijnend dat deze veelal jonge kinderen zijn blootgesteld aan ernstige omstandigheden.
In de publicatie «kinderen van ISIS» van de AIVD en de NCTV is geschreven dat van de minderjarigen die een gevechtsopleiding hebben gekregen, of gevechtservaring hebben opgedaan, een dreiging kan uitgaan. Het is mogelijk dat minderjarigen vanaf 9 jaar hieraan onderworpen zijn.
Indien de kinderen van uitreizigers de Nederlandse nationaliteit hebben, of aanspraak hebben op de Nederlandse nationaliteit, dan hebben zij recht om terug te keren naar Nederland. Een Nederlander kan toegang tot Nederland niet worden ontzegd.
Klopt de berichtgeving in het artikel over een «speciale opvanglocatie» die door de Raad voor de Kinderbescherming is ingericht, waar teruggekeerde kinderen uit IS-gebied worden opgevangen en geobserveerd? Zo ja, waarom is de Raad voor de Kinderbescherming overgegaan tot het inrichten van een dergelijke opvanglocatie?
De RvdK heeft geen locaties opgericht. Gemeenten zijn verantwoordelijk voor een kwantitatief en kwalitatief toereikend aanbod van opvang en hulp. Kinderen worden opgevangen in een instelling gespecialiseerd in opvang van getraumatiseerde kinderen uit oorlogsgebied (de Horizon). Dit kan variëren van opvang in pleegzorg tot in gesloten jeugdzorgvoorziening. Op deze locaties kunnen kinderen nauwlettend gevolgd worden. Het doel is na te gaan of en wat voor trauma’s de kinderen hebben opgelopen en welke (intensieve) zorg vervolgens nodig is. De RvdK adviseert de kinderrechter over welke opvang en welke vormen van jeugdhulp deze kinderen nodig hebben.
Welke activiteiten bent u van plan om te laten plaatsvinden op deze opvanglocatie? Wat is daarvan de doelstelling? Welke andere (overheids)organisaties zijn betrokken bij de inrichting van deze opvanglocatie?
Zie antwoord vraag 3.
Op basis van welke (wetenschappelijke) evidence wordt beoordeeld of, en in welke mate een individuele terugkeerder een bedreiging vormt voor de veiligheid van onze samenleving? Op welke wijze worden factoren als leeftijd en netwerk daarin meegenomen?
In het Landelijke Adviesteam Minderjarige terugkeerders (LAT) zitten o.a. traumaexperts en duidingsdeskundigen (m.b.t. ideologie) en de Raad voor de Kinderbescherming (RvdK). In een multidisciplinair overleg stellen zij een geïntegreerd advies op, voor de kinderrechter en de jeugdbeschermer die regie voert over de opvang en behandeling van het kind. Meegewogen wordt de leeftijd en het risico dat kinderen mogelijk onderworpen zijn aan gevechtstraining. Bij jongere kinderen wordt vooral gekeken naar het netwerk waarin zij thuiskomen en of zij hierin opgevangen kunnen worden. Het netwerk wordt onderzocht. Kinderen die een schoolgaande leeftijd hebben, zullen bij aankomst worden geobserveerd in een bestaande specialistische jeugdhulpinstelling.
Op basis van welke (wetenschappelijke) evidence wordt beoordeeld of het mogelijk is om deze potentiële bedreiging te «behandelen» en daarmee te elimineren? Op welke wijze worden factoren als leeftijd en netwerk daarin meegenomen?
De kinderrechter besluit op basis van rapportage en advies van de RvdK of een beschermingsmaatregel opgelegd moet worden o.a. (voorlopige) ondertoezichtstelling, (voorlopige) voogdij en/of een machtiging uithuisplaatsing. De gecertificeerde instelling (jeugdbescherming) voert de door de kinderrechter opgelegde maatregel uit. Jeugdbeschermers houden in de gaten of de juiste hulpverlening gewaarborgd is en het goed blijft gaan met het kind en het netwerk. Zij werken daarin samen met gemeentelijke casusoverleggen en specialistische jeugdhulpinstellingen. De GI’s kunnen beschikken over radicaliseringsexpertise. Deze expertise is in ontwikkeling. Er is nog niet veel ervaring met minderjarige terugkeerders, omdat weinig minderjarigen zijn teruggekeerd uit jihadistisch strijdgebied. Bestaande ervaringen uit andere disciplines (trauma, kindsoldaten, loverboys) van de jeugdzorg kunnen ook worden ingezet voor minderjarige terugkeerders.
Het gebrekkige toezicht op de data van patiënten |
|
Lilianne Ploumen (PvdA), John Kerstens (PvdA) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA), Bruno Bruins (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD), Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
|
|
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht in NRC Handelsblad: «Patiëntendata hebben strenger toezicht nodig»?1
Ja.
Wat is uw reactie op dit bericht?
Ik hecht bij de verwerking van medische gegevens het grootste belang aan informatiebeveiliging en privacybescherming. Patiënten moeten kunnen vertrouwen op een veilige bescherming van hun gegevens zoals vastgelegd in wet- en regelgeving, waaronder de Algemene Verordening Gegevensbescherming (AVG) en de Wet op de geneeskundige behandelovereenkomst (Wgbo). De verantwoordelijkheid hiervoor ligt in de eerste plaats bij de zorgaanbieders. Zij moeten zorgen voor organisatorische en technische maatregelen om voldoende waarborgen te bieden bij het verwerken en opslaan van patiëntgegevens. Sinds 1 januari 2018 is het werken volgens en voldoen aan de NEN-normen 7510, 7512 en 7513 verplicht gesteld in het Besluit Elektronische Gegevensverwerking Zorgaanbieders. Het is goed dat zorgverleners zich daar bewust van zijn. Mijn doel is er aan bij te dragen dat de Nederlandse zorg, lerend van de praktijk, tot steeds betere uitkomsten kan komen met behoud van informatiebeveiliging en privacybescherming. Het anonimiseren van herleidbare persoonsgegevens tot geanonimiseerde niet herleidbare gegevens is één van de vele maatregelen die kunnen worden genomen om de privacy van de patiënt te beschermen. De AVG is dan niet meer van toepassing (Grond 26 van de AVG).
Ik zal uw Kamer op verschillende momenten informeren over het borgen van de persoonlijke levenssfeer van patiënten:
Deelt u de mening dat patiënten er zeker van moeten kunnen zijn dat hun gegevens beschermd worden? Welke verantwoordelijkheid heeft u ambtshalve in het beschermen van deze gegevens en welke maatregelen kunt u treffen?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u bevestigen dat het Amerikaanse bedrijf Epic, dat achter de patiëntenbeheer-software zit, toegang heeft tot geanonimiseerde patiëntendata? Hoe lang weet u dit al?
Naar aanleiding van het NRC artikel en uw vragen heb ik contact gezocht met het Amerikaanse bedrijf en het Amsterdam UMC. Het bedrijf geeft aan dat het systeem waarnaar in het NRC artikel wordt verwezen niet wordt aangeboden in Nederland. Het Amsterdam UMC geeft ook aan dat zij en de ziekenhuizen die met dezelfde software leverancier werken dit systeem niet gebruiken.
Ziekenhuizen dragen zelf de verantwoordelijkheid voor hun software voor patiëntenbeheer en hetgeen ze afspreken met de leveranciers in hun contracten. Uiteraard moeten zij hierbij voldoen aan de geldende wet- en regelgeving. Elk ziekenhuis gebruikt software van verschillende leveranciers, bijvoorbeeld voor de verwerking van dossiers, labuitslagen, genetica en beeldmateriaal. Het gaat dan ook te ver om die systemen individueel te benoemen.
Van welke software maken de overige ziekenhuizen in Nederland gebruik voor hun patiëntenbeheer? Geldt hiervoor eveneens dat het bedrijf achter de software de data van patiënten kan gebruiken?
Zie antwoord vraag 4.
Indien uw informatiepositie u niet in staat stelt vraag 3 en 4 diepgaand te beantwoorden, vindt u dan dat u hier onderzoek naar zou moeten doen om de persoonlijke levenssfeer van patiënten te garanderen?
Zie antwoord vraag 2.
Wat vindt u ervan dat patiëntendata voor digitale toepassingen minder goed beschermd worden dan patiëntendata die wordt gebruikt voor «analoge onderzoeken»?
De bescherming die de AVG biedt, maakt geen onderscheid tussen digitaal of analoog. Die is voor beide categorieën van toepassing.
Welke aanvullende maatregelen kunt u mogelijk treffen om patiëntendata voor digitale toepassingen beter te beschermen?
In de beantwoording van de vorige vragen heb ik aangegeven dat er al veel wettelijk geregeld is. Zoals eerder aangeven in de beantwoording van vraag 6 kom ik nog dit jaar bij u terug op de bescherming van patientendata voor digitale toepassingen.
Wat vindt u ervan dat patiënten er niet over worden geïnformeerd dat hun data voor grootschalig onderzoek worden gebruikt? Bent u van mening dat dit wel zou moeten en dat patiënten de keuze tot deelname voorgelegd zouden moeten krijgen?
In de situatie bij het Amsterdam UMC die u aanhaalt hebben betrokken partijen mij gemeld dat er geen sprake is van het delen van data.
Voor wetenschappelijk onderzoek moet voor zover mogelijk gebruik gemaakt worden van geanonimiseerde niet herleidbare gegevens of van toestemming van de betreffende patiënten. Bij geanonimiseerde data is de AVG niet van toepassing (Grond 26 van de AVG). De AVG en de WGBO bieden de mogelijkheid om onder strikte voorwaarden onderzoek te doen zonder toestemming. Hier hoort onder andere bij dat de gevraagde gegevens noodzakelijk en passend moeten zijn voor het doel waarvoor deze gevraagd worden, dat de patiënt geïnformeerd moet worden over het gebruik van de eigen data, en dat voldaan wordt aan andere voorwaarden die door wet- en regelgeving worden gesteld.
Welke mogelijke risico’s voor de toegankelijkheid tot de zorg ziet u indien enkele bedrijven in de toekomst een monopolie hebben op belangrijke digitale zorgtoepassingen?
Ik vind het belangrijk dat zorgaanbieders en hun toeleveranciers zich onderscheiden op toegevoegde waarde en slimme diensten voor de patiënt en niet op het bezit van data.
Ik vind het dan ook mooi om te zien dat het bedrijfsleven, patiënten, zorgverzekeraars en de zorgverleners de handen in een slaan om digitale gegevensuitwisseling in de zorg te bevorderen en het manifest Samen Vooruit: een ambitie voor gegevensuitwisseling in de zorg2 hebben opgesteld.
Verder heb ik in de derde brief elektronische gegevensuitwisseling in de zorg (Kamerstukken II, vergaderjaar 2018–2019, 27 529, nr. 189) aangegeven dat ik stap voor stap voor steeds meer gegevensuitwisselingen in de zorg wettelijk verplicht wil stellen dat deze digitaal plaatsvindt. Dit zal aangewezen zorgaanbieders verplichten om gezondheidsdata volgens een vast format te delen met anderen en daarmee zal het risico op een monopoliepositie worden verkleind.
Tot slot is in Nederland reeds de, op Europese wetgeving gebaseerde, Mededingingswet van kracht. Hierin is onder meer een verbod op misbruik van een economische machtspositie opgenomen. De ACM ziet hier als onafhankelijke toezichthouder op toe.
Vindt u dat de Nederlandse overheid beleid zou moeten maken om ervoor te zorgen dat van deze monopoliepositie geen misbruik kan worden gemaakt? Welke mogelijkheden ziet u daartoe?
Zie antwoord vraag 10.
Het gebruik van biostimulanten |
|
Helma Lodders (VVD) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, visserij, voedselzekerheid en natuur) (CU) |
|
|
|
|
Bent u bekend met de verschillende artikelen op Boerderij.nl over biostimulanten?1 2. Klopt het dat er op dit moment meer dan 1.000 biostimulanten op de markt zijn?
Ja.
Welke instantie(s) houden toezicht op gebruik, verkoop, werking, risico’s en dergelijke van biostimulanten?
De term biostimulant is momenteel geen wettelijk omschreven term en de markt wordt hierop momenteel niet gemonitord. Ik heb dan ook geen inzicht in hoeveel producten onder deze noemer op de markt zijn.
Klopt het dat op het etiket van biostimulanten niet hoeft te worden vermeld welke ingrediënten zoals bijvoorbeeld kruidenextracten, etherische oliën of micro-organismen toegevoegd zijn aan de biostimulanten? Waarom hoeven deze ingrediënten niet vermeld te worden op het etiket?
Het toezicht op wat onder biostimulanten wordt begrepen is op dit moment nog beperkt. De NVWA houdt toezicht op bemestingsproducten en ook op hetgeen als biostimulanten wordt verhandeld, door te bezien of er geen gewasbeschermingsmiddelen onder deze naam worden verhandeld. Dit zal veranderen wanneer de nieuwe Europese Meststoffenverordening (EU 2019/1009) geïmplementeerd en van kracht is. Op dat moment kan de NVWA als toezichthouder ook controleren of wat onder biostimulanten wordt begrepen en vermarkt voldoet aan de eisen die op Europees niveau gesteld zijn.
Als het etiket niet hoeft te vermelden welke ingrediënten in een biostimulant aanwezig zijn, hoe kan een gebruiker dan de mogelijke risico’s of gevolgen van het gebruik van een biostimulant inschatten?
Op dit moment is de markt voor biostimulanten nog niet gereguleerd. Er zijn daarom geen eisen aan het etiket. Dit zal veranderen wanneer de nieuwe Europese Meststoffenverordening geïmplementeerd en van kracht is. Biostimulanten die dan op de markt gebracht worden moeten een etiket hebben dat voldoet aan de eisen, zoals benoemd in bijlage 3 van deze verordening. De Europese Commissie richt momenteel een werkgroep in die een richtsnoer gaat formuleren voor hoe het etiket er uit moet gaan zien voor bemestingsproducten.
Kunt u toelichten hoe het proces van implementatie van de recent in Brussel aangenomen Europese Meststoffenverordening eruit gaat zien? Wanneer is het voornemen om deze aanpassing in Nederland te implementeren? Wie is verantwoordelijk voor het voorbereidende werk? Wanneer is duidelijk hoe een dossier van een biostimulant (met gewasbeschermende werking) moet worden opgebouwd?
Het is de verantwoordelijkheid van de producent om een veilig product te maken en de consument goed te informeren. Biostimulanten die op de markt gebracht worden mogen geen effect hebben op plaagorganismen, want dan wordt het product gezien als een gewasbeschermingsmiddel. Het is de verantwoordelijkheid van de consument om zich goed te laten informeren en dit mee te nemen in de afweging om het product aan te schaffen en te gebruiken. Als de nieuwe Europese Meststoffenverordening geïmplementeerd en van kracht is, dan moeten biostimulanten die op de markt gebracht worden voldoen aan de eisen die in bijlage 3 van deze verordening worden gesteld.
Deelt u de mening dat het gebruik van biostimulanten veilig moet plaatsvinden en dat voorkomen moet worden dat de sector te maken krijgt met schadelijke gevolgen van het gebruik van ingrediënten waarvan zij niet kunnen weten dat deze in een biostimulant verwerkt zijn, waarmee de sector in het geheel in een negatief daglicht komt te staan?
De op 5 juni 2019 gepubliceerde nieuwe Europese Meststoffenverordening (EU 2019/1009) is voor het grootste deel met ingang van 16 juli 2022 van toepassing. Enkele onderdelen zullen eerder al van toepassing zijn, waaronder de onderdelen gericht op de nationale instantie die de conformiteit beoordeelt die al per 16 april 2020 van kracht zullen zijn en de bevoegdheid van de Commissie sinds 25 juni 2019 om bepaalde uitvoeringshandelingen vast te stellen. Op 16 juli 2022 zal de nieuwe verordening volledig van kracht en van toepassing zijn. Pas dan komt de vorige Europese Meststoffenverordening (EU 2003/2003) te vervallen. In deze drie jaar tijd dienen lidstaten een proces van conformiteitsbeoordeling te hebben ingericht. Daarnaast dient het Europese standaardisatie bureau (CEN) standaarden te ontwikkelen voor de essentiële eisen, die in de verordening aan producten en grondstoffen worden gesteld. De Europese Commissie zal een mandaat aan CEN geven om deze standaarden te ontwikkelen.
Het Ministerie van LNV werkt aan de nationale implementatie van de nieuwe verordening, waarbij de eerste actie zal zijn om een nationale autoriteit aan te wijzen, waar aangemelde instanties (zgn. Notifying bodies) zich kunnen melden om bemestingsproducten te gaan keuren. Het is het voornemen om per 16 april 2020 bij ministeriële regeling op grond van de Meststoffenwet de nationale autoriteit aan te wijzen en de aanmelding van deze instanties geborgd te hebben. Daarnaast wordt in de komende maanden bezien welke overige aanpassingen er aan de Meststoffenregelgeving nodig zijn voor verdere implementatie.
Producten die vallen onder de Europese Gewasbeschermingsmiddelenverordening (EU 1107/2009) vallen buiten de reikwijdte van de nieuwe Europese Meststoffenverordening. Er wordt derhalve een strikt onderscheid gemaakt tussen gewasbeschermingsmiddelen en bemestingsproducten. Producten die een gewasbeschermende functie hebben kunnen niet als bemestingsproduct op de markt gebracht worden, het is alleen mogelijk om als gewasbeschermingsmiddel op de markt te komen.
Klopt het dat Bacillus amyloliquefaciens MBI 600 gebruikt wordt in «groene» gewasbeschermingsmiddelen? Wordt deze bacteriestam ook gebruikt in biostimulanten? Zo ja, op welke manier kan een gebruiker of controle-instantie zien dat deze bacteriestam is toegevoegd aan bijvoorbeeld een biostimulant? Klopt het dat deze bacterie-strain resistent is tegen diverse antibiotica die in de gezondheidszorg als klinisch relevant worden beschouwd? Wat vindt u van dit gebruik? Ziet u een risico dat deze resistente bacterie volvelds gespoten wordt? Zo ja, waarom is dit toegestaan? Zo nee, kunt u dit wetenschappelijk onderbouwen? Zo nee, op basis van welke informatie vindt u dit gebruik niet schadelijk?
Ik ben van mening dat een producent een product dat veilig is voor mens, dier en milieu op de markt moet brengen. Ik vind ook dat een consument er goed aan doet zich goed te informeren voordat men een product gebruikt.
Worden er meerdere Bacillus-stammen gebruikt in de «groene» gewasbescherming of biostimulanten? Hebben deze stammen een toelatingsprocedure bij het College voor de toelating van gewasbeschermingsmiddelen en biociden (Ctgb) doorlopen? Zo nee, is er bepaald of één of meerdere stammen resistent zijn? Zo nee, waarom niet?
In de risicobeoordeling door EFSA is geconstateerd dat Bacillus amyloliquefaciens MBI 600 niet pathogeen is voor de mens en dat er voldoende antibiotica beschikbaar zijn voor behandeling mocht een infectie toch optreden. EFSA constateerde dat deze stam resistent is tegen 6 antibiotica. Het is niet bevestigd dat deze resistenties zijn verkregen via genoverdracht en een risico zouden vormen. Op die basis hebben de lidstaten, waaronder Nederland, ingestemd met de goedkeuring van deze stam.
Klopt het dat er biostimulanten op de markt zijn met het micro-organisme Aspergillus niger? Bent u op de hoogte dat Aspergillus niger bij mensen één van de meest voorkomende oorzaken van otomycosis, een schimmelinfectie in het oor, is? Klopt het en wat vindt u ervan dat dit micro-organisme zonder toelating gebruikt mag worden?
Er zijn meerdere niet-pathogene Bacillus-stammen goedgekeurd als werkzame stof en toegelaten in gewasbeschermingsmiddelen. Hiervoor is de toelatingsprocedure bij het Ctgb doorlopen. In Nederland gaat het om vier Bacillus soorten: B. amyloliquefaciens (drie verschillende stammen), B. firmus, B. pumilus, B. thuringiensis (drie subspecies). Antimicrobiële resistentie is een onderdeel van de risicobeoordeling. In de EU wordt op dit moment gewerkt aan een richtsnoer voor de beoordeling van antimicrobiële resistentie, waarmee meer duidelijkheid komt over de data die aanvragers moeten aanleveren en hoe risicobeoordelaars deze moeten beoordelen. Nederland heeft daarin een actieve bijdrage. De verwachting is dat dit richtsnoer dit jaar wordt vastgesteld in het SCoPAFF.
Zijn er nog andere micro-organismen (zoals bijvoorbeeld Pseudomonas chlororaphis stam MA342, Bacillus pulilis stam QST 2808, Trichoderma asperellum (stam T34) en Streptomyces K61) die gebruikt kunnen worden in een biostimulans? Zo ja, zijn deze onderzocht en wat zijn daar de risico’s van?
Er worden producten met Aspergillus niger op de markt gebracht. Deze natuurlijke schimmel komt algemeen voor op vruchten en groenten, zoals druiven, abrikozen, uien en pinda’s. Naast de toepassing als biostimulant kent de schimmel ook industriële toepassingen in de voedingsindustrie. Aspergillus niger is in 2017 door de COGEM beoordeeld als niet pathogeen voor mens, dier, plant, schimmel, virus en arthropoden. Dit product kan als biostimulant op de markt gebracht worden. Biostimulanten zijn niet gereguleerd en kennen dus geen toelatingsprocedure.
Op welke manier wordt er internationaal (ook buiten Europa) samengewerkt om de kennis op dit onderwerp te vergroten en gebruik te maken van elkaars onderzoek (methode)?
Ja, er worden nog meer micro-organismen als biostimulant op de markt gebracht. Micro-organismen die als biostimulant op de markt gebracht worden kennen op dit moment nog geen toetsingskader. Overigens hebben de vier genoemde micro-organismen allen een beoordelingsprocedure als gewasbeschermingsmiddel doorlopen. Het Ctgb heeft de mogelijke risico’s voor gewasbeschermingsmiddelen op basis van deze stoffen voor mens, dier en milieu beoordeeld en geoordeeld dat deze gewasbeschermingsmiddelen veilig gebruikt kunnen worden met inachtneming van de wettelijke gebruiksvoorschriften. In de toekomst zal met de inwerkingtreding van de nieuwe Europese Meststoffenverordening een strikte scheiding komen voor micro-organismen die als biostimulant en als gewasbeschermingsmiddel op de markt gebracht worden. Alleen de micro-organismen die in bijlage II van de nieuwe Meststoffenverordening worden benoemd kunnen als biostimulant op de markt gebracht worden.
Bent u bekend met het Amerikaanse Generally Recognized As Safe (GRAS)-systeem? Wat vindt u van dit beoordelingssysteem? Is het GRAS-systeem een goede werkwijze waarbij beoordeeld wordt of een product of productgroepen veilig zijn voor mens, dier en milieu om deze dan op de GRAS-lijst te plaatsen zodat de land- en tuinbouw deze producten transparant kan gebruiken?
In Nederland wordt zeer beperkt onderzoek gedaan naar biostimulanten, uitgezonderd micro-organismen (PlantGrowth Promoting Rhizobacteria en voor biologische bestrijding). De nadruk van het wetenschappelijke onderzoek voor diverse biostimulanten ligt in Zuid-Europa. Deze ontwikkelingen worden door Nederlandse wetenschappers wel gevolgd. In Nederland ligt de nadruk voornamelijk op abiotische stress (bijv. droogte) en de verbeterde opname van voedingsstoffen door de wortel bij bedrijven als Ecostyle en Koppert.
Sluit deze werkwijze en gedachtegang niet veel beter aan bij het innoveren van plantweerbaarheid die onze land- en tuinbouwers nodig hebben? Zo nee, waaruit blijkt dit?
Het Amerikaanse GRAS-systeem is gericht op voedseladditieven. De GRAS-status zondert een voedingsmiddel uit van de in de VS geldende verplichting tot toelating voor gebruik als voedseladditief. Een voedingsmiddel kan een GRAS-status krijgen als uit historisch gebruik of uit wetenschappelijke analyses blijkt dat het gebruik van het voedingsmiddel als voedseladditief veilig is. Het GRAS-systeem heeft geen relatie met gewasbeschermingsmiddelen of biostimulanten.
Wat vindt het Ctgb van deze GRAS-systematiek? Wordt deze aanpak al vaker gebruikt?
De goedkeuring van werkzame stoffen en de toelating van gewasbeschermingsmiddelen is gereguleerd via Verordening (EC) 1107/2009. Deze verordening biedt geen ruimte voor een GRAS-systeem, zoals dat bestaat in de VS voor voedseladditieven. Wel voorziet de verordening in de mogelijkheid om stoffen die gebruikt worden voor andere doeleinden (bijvoorbeeld als voedingsmiddel) en daarvoor veilig zijn bevonden, via een vereenvoudigde procedure goed te keuren als basisstof. De aanvrager kan bij de aanvraag informatie indienen over historisch veilig gebruik en andere wetenschappelijke informatie om aan te tonen dat de basisstof veilig kan worden gebruikt om gewassen te beschermen. Na goedkeuring op Europees niveau mag de basisstof dan in de land- en tuinbouw worden gebruikt conform de vastgestelde voorschriften. Er is dan geen toelating meer vereist. In die zin biedt de verordening dus een systematiek die enkele overeenkomsten vertoont met het GRAS-systeem.
Hoe oordeelt u over het initiatief rondom het Algemeen Beschouwd Als Veilig (ABAV)-keurmerk dat privaat alvast met het Amerikaanse systeem aan de slag is gegaan? Bent u bereid om samen met het Ctgb een samenwerking aan te gaan om dit keurmerk (of een soortgelijk aan GRAS) te gebruiken? Zo nee, waarom niet?
De GRAS-systematiek in de VS is gericht op voedingsmiddelen die gebruikt worden als voedingsadditief. In beide gevallen wordt de stof geconsumeerd, waardoor veilig gebruik als voedingsmiddel ook kan duiden op een veilig gebruik als voedingsadditief. Bij het gebruik van stoffen voor verschillende doeleinden, zoals het gebruik van een voedingsmiddel voor gewasbeschermingsdoeleinden, moet ook rekening worden gehouden met andere blootstellingsroutes en de effecten daarvan, zoals effecten op het milieu en andere vormen van blootstelling van mens en dier (bijvoorbeeld via inademing). De bestaande procedure voor de goedkeuring van basisstoffen in Verordening (EC) 1107/2009 voorziet in een beoordeling daarvan.
Hoe gaat u de recent aangenomen motie Ziengs/Lodders (Kamerstuk 27 858, nr. 468) waarin u verzocht wordt de procedure tot toelating van biologische gewasbeschermingsmiddelen te versnellen door gebruik te maken van de informatie van landen waar deze middelen al zijn goedgekeurd uitvoeren? Bent u bereid om hiervoor ook naar het GRAS-systeem te kijken? Zo nee, waarom niet?
Zover mij bekend is er geen privaat ABAV-keurmerk. Wel is er in het verleden een privaat initiatief verkend om tot zo’n keurmerk of ABAV lijst te komen, maar het draagvlak daarvoor in de sector ontbrak. Inmiddels is met de nieuwe meststoffenverordening meer duidelijkheid gekomen over de status en beoordelingscriteria voor biostimulanten en de afbakening ten opzichte van gewasbeschermingsmiddelen. Ook is meer ervaring opgedaan met de Europese goedkeuringsprocedure voor basisstoffen in het kader van gewasbeschermingsverordening (EG) 1107/2009. Vooralsnog zie ik geen aanleiding of meerwaarde voor een ABAV keurmerk voor werkzame stoffen die claimen een effect te hebben op de groei van planten (biostimulant) of weerstand van planten tegen plagen en ziekten (gewasbeschermingsmiddel) omdat dit in EU-regelgeving is vastgelegd. Het Ctgb heeft mij laten weten tot dezelfde conclusie te komen.
Eerder is Skal gemaand tot het opschonen van de meststoffenlijst. Kunt u bevestigen dat de meststoffenlijst voldoet aan de geldende wet- en regelgeving? Zo nee, waarom niet en wanneer is deze lijst wel op orde?
In antwoorden op vragen van de leden van de VVD-fractie, gesteld tijdens het Schriftelijk Overleg over de geannoteerde agenda van de Landbouw- en Visserijraad van 15 juli 2019 heb ik uw Kamer geïnformeerd hoe ik uitvoering geef aan de motie Ziengs/Lodders via de REFIT van Verordening (EC) 1107/2009 over het op de markt brengen van gewasbeschermingsmiddelen en daarbinnen het goedkeuringsproces van laagrisico stoffen. Voor een reactie op het GRAS-systeem verwijs ik naar mijn antwoorden op de vragen 13, 14 en 15.
Controleert en handhaaft de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) op leveranciers van biostimulanten die een gewasbeschermingsclaim uitdragen met hun biostimulant? Zo ja, hoeveel controles hebben er in 2017, 2018 en de eerste helft van 2019 plaatsgevonden? Hoeveel overtredingen of onvolkomenheden zijn er in deze perioden geconstateerd en wat waren de sancties? Zo nee, waarom is hier (ook na melding door derden) niet overgegaan tot controles?
Er is er voortdurende afstemming tussen Skal en de NVWA over de wijze waarop wet- en regelgeving zich ontwikkelt en de impact die dat heeft op meststoffen die in de biologische landbouw gebruikt mogen worden. Voor de evaluatie van nieuwe stoffen maakt Skal gebruik van FiBL Zwitserland. FiBL is een organisatie die al jaren ervaring heeft met het beoordelen van inputs voor de biologische sector in andere landen. Op de inputlijst meststoffen van Skal staan wettelijk toegelaten meststoffen die binnen de biologische sector gebruikt mogen worden. Meststoffen bevatten nutriënten die per definitie zijn uitgesloten als gewasbeschermingsmiddelen. Hoe ver bedrijven kunnen gaan in claims van de indirecte effecten van nutriënten op de plantgezondheid en daarmee op de weerbaarheid tegen ziekten en plagen wordt op dit moment in samenspraak met de NVWA uitgewerkt.
Wilt u deze vragen één voor één beantwoorden?
Ja, de NVWA controleert en handhaaft leveranciers van biostimulanten die een gewasbeschermingsclaim uitdragen met hun biostimulant. Dat houdt in dat de NVWA handhaaft op middelen met een gewasbeschermingsclaim die niet door het Ctgb zijn beoordeeld en toegelaten. Hier kunnen ook middelen die als biostimulant verkocht worden onder vallen.
De NVWA ontvangt jaarlijks meerdere meldingen van middelen met een gewasbeschermingsclaim. In 2017 zijn zeven inspecties gericht uitgevoerd op middelen die mogelijk een gewasbeschermingsclaim hebben, maar geen toelating. Daarnaast is tijdens de reguliere inspecties in 2017 extra aandacht geschonken aan biostimulanten en andere «groene middelen» als voorbereiding van een handhavingsprogramma.
In één geval werd een overtreding geconstateerd en een schriftelijke waarschuwing gegeven. De ervaring met de inspecties leerde dat meer helderheid over het al dan niet mogen verkopen en gebruiken van veel van deze middelen noodzakelijk was om te kunnen handhaven. Met het vervallen van de lijst Regeling Uitzondering Bestrijdingsmiddelen (RUB-lijst) in 2018 is duidelijker geworden welke van deze middelen een toelating behoeven.
De handhaving van middelen met een gewasbeschermingsclaim is complex.
In afwachting van noodzakelijke aanvullende helderheid over de te volgen handelwijze en communicatie ten aanzien van de voorwaarden waaronder producten op de markt gebracht mogen worden, zijn in de periode 2018 tot heden alleen de meest urgente meldingen opgevolgd.
De periode 2018 – begin 2019 is gestart met communicatie richting leveranciers en producenten. Naar aanleiding van deze communicatie heeft een producent een breed verkocht product uit de markt genomen.
Vanaf medio 2019 wordt vanuit de NVWA gecommuniceerd over de voorwaarden waaronder producten op de markt gebracht mogen worden. Tevens zullen vanaf het najaar van 2019 de overige meldingen gefaseerd opgepakt worden.
De berichten inzake bewapening van boswachters |
|
Antoinette Laan-Geselschap (VVD), Arne Weverling (VVD) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA), Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, visserij, voedselzekerheid en natuur) (CU) |
|
|
|
|
Kent u de berichten «Noord-Hollandse boswachters moeten na tien jaar wapenstok en pepperspray inleveren, crimineel heeft vrij spel in natuurgebieden»1 en «Boswachters Recreatie Noord-Holland krijgen wapenstok en pepperspray terug»2?
Ja.
Herinnert u zich het Besluit van de Minister voor Rechtsbescherming van 2 juli 2019 nr. BOACAT2019/034, strekkende tot aanwijzing van buitengewoon opsporingsambtenaren bij de Recreatie Noord-Holland N.V.?3
Ja.
Deelt u de mening dat boswachters en andere buitengewoon opsporingsambtenaren in het buitengebied, de zogenaamde groene BOA’s, een zeer waardevolle bijdrage leveren aan het houden van toezicht in het buitengebied?
Ja, deze meningen deel ik.
Het bredere vraagstuk rondom een adequate handhaving in het buitengebied komt aan de orde in het plan van aanpak «Versterking van toezicht en handhaving in het buitengebied» (Kamerstuk 33 576, nr. 138) dat ik samen met mijn ambtgenoot van LNV op 30 oktober 2018 naar de Kamer heb gestuurd. Ik heb de Kamer toegezegd om begin 2020 over de voortgang hiervan te rapporteren. In de uitwerking van het plan van aanpak wordt ook gekeken naar de uitrusting van boa’s.
Deelt u voorts de mening dat groene BOA’s de beschikking moeten hebben over de juiste instrumenten om hun taak uit te voeren?
Zie antwoord vraag 3.
Kunt u uitgebreid toelichten waarom het besluit is genomen dat een bepaald aantal boswachters opeens hun wapenstok en pepperspray moesten inleveren? Kunt u hierbij ook ingaan op de totstandkoming van het negatieve advies van de politie en het openbaar ministerie, dat mede heeft geleid tot het besluit?
De procedure voor de aanvraag of verlenging van een akte van opsporingsbevoegdheid met toekenning van geweldsmiddelen en de beoordelingscriteria is geregeld in het Besluit buitengewoon opsporingsambtenaar (https://wetten.overheid.nl/BWBR0007013/2018-07-01) en de Beleidsregels buitengewoon opsporingsambtenaar (https://wetten.overheid.nl/BWBR0039766/2018-10-26). Samengevat is de aanvraagprocedure als volgt ingericht. De aanvragende instantie vraagt de korpschef en de hoofdofficier van justitie advies ten aanzien van de noodzaak van de gevraagde opsporingsbevoegdheid en toekenning van geweldsmiddelen. De aanvragende instantie stuurt vervolgens – ingeval van verlenging uiterlijk drie maanden voor het verlopen van de geldigheidsduur – de aanvraag, samen met de adviezen, aan de Minister voor Rechtsbescherming (Dienst Justis). Zo spoedig mogelijk doch in elk geval binnen drie maanden wordt daarop beslist. Tegen dit besluit kan de aanvragende instantie in bezwaar en beroep.
In dit specifieke geval is op 6 juni 2019 een aanvraag tot verlenging van het categoriale besluit van 24 juni 2014, BOACAT2014/036 ingediend. Gelet op het gegeven dat het bestaande categoriale besluit op 7 juli 2019 zou aflopen en daarmee de opsporingsbevoegdheid zou komen te vervallen is, na overleg met de aanvrager, de ingediende aanvraag met spoed beoordeeld. Omdat de toezichthouders in dit geval negatief hadden geadviseerd over het toekennen van de wapenstok en de pepperspray, is het categoriaal besluit (bij besluit van 2 juli 2019, nr. BOACAT2019/034) verlengd met enkel de toekenning van het geweldsmiddel handboeien. Hiermee is het vervallen van de opsporingsbevoegdheid per 7 juli 2019 voorkomen. Een zorgvuldig te nemen besluit omtrent toekenning van de pepperspray en de wapenstok vergde meer tijd. Omdat de procedure ten aanzien van een eventuele toekenning van deze geweldsmiddelen nog loopt, onthoud ik mij van een nadere toelichting op deze zaak.
Kunt u aangeven waarom een aantal dagen later voornoemd besluit is teruggedraaid?
Er is – verwijzend naar mijn antwoord op de vragen 5 en 7 – geen sprake van het terugdraaien van voornoemd categoriaal besluit. Er zijn mij geen andere soortgelijke gevallen bekend. De huidige procedures zijn duidelijk genoeg en ik zie op dit moment geen aanleiding deze te verduidelijken
Ik heb periodiek overleg met de boa-bonden. Daarin komen thema’s aan bod die mijn verantwoordelijkheid raken. Het thema veiligheid van boa’s en welke bewapening daarbij passend is, kan in algemene zin in een volgend overleg met de boa-bonden worden besproken.
Kunt u aangeven hoe de huidige procedure van vergunningverlening ingericht is?
Zie antwoord vraag 5.
Kan, naar aanleiding van het teruggedraaide besluit, de conclusie getrokken worden dat de huidige procedures met betrekking tot het aanvragen van geweldsmiddelen niet duidelijk genoeg zijn? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat gaat u doen om deze procedures te verduidelijken zodat groene BOA’s de Nederlandse buitengebieden op een adequate manier kunnen blijven beschermen?
Zie antwoord vraag 6.
Bent u bereid met de Nederlandse BOA Bond (NBB) in overleg te treden over voornoemde situatie en afspraken te maken hoe dit in de toekomst kan worden voorkomen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 6.
Bent u bekend met soortgelijke situaties die zich in het verleden hebben voorgedaan? Zo ja, kan in deze gevallen worden bekeken of een herbeoordeling op zijn plaats is?
Zie antwoord vraag 6.
Het bericht dat Nederland acht of negen extra F35-straaljagers gaat kopen |
|
Gabriëlle Popken (PVV) |
|
Barbara Visser (staatssecretaris defensie) (VVD) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht «Nederland gaat acht of negen extra F35-straaljagers kopen»?1
Ja.
Waarom moet de Kamer hiervan via de media kennisnemen? Kunt u aangeven hoe dit zich verhoudt met de transparantiebelofte uit de Defensienota 2018 en de informatieverplichting uit de Regeling Grote Projecten? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet heeft in de Voorjaarsnota (Kamerstuk 35 210, nr. 1) besloten om de defensie-uitgaven structureel te verhogen met € 162 miljoen extra per jaar en daarnaast ook extra geld beschikbaar te stellen voor investeringen. De politieke intentie voor deze investeringen was reeds aangekondigd in het Nationaal Plan, dat in december 2018 door de Minister-President is ingediend bij de NAVO. In dit plan staan prioritaire capaciteitendoelstellingen die aansluiten bij de capaciteitendoelstellingen van de NAVO.
Uw Kamer is met de antwoorden naar aanleiding van de wijziging van de begrotingsstaten van het Ministerie van Defensie voor het jaar 2019 (Kamerstuk 35 210 X, nr. 5) geïnformeerd dat de beschikbare middelen worden geïnvesteerd in:
Tot slot zal een deel van de aanvullende beschikbare middelen in ons personeel worden geïnvesteerd.
Daarbij is aangegeven dat uw Kamer uiterlijk in de komende begroting nader wordt geïnformeerd over de concrete invulling van deze ambities.
Bij de daadwerkelijke invulling van de extra aantallen F-35 vliegtuigen zal uw Kamer daarover vooraf worden geïnformeerd, conform de (recent gewijzigde) uitgangspuntennotitie groot project Verwerving F-35 (kenmerk 2019Z03999/2019D09255), zoals vastgesteld in de procedurevergadering van de vaste commissie voor Defensie van 7 maart 2019. Eventuele extra toestellen vallen binnen de reikwijdte van het groot project Verwerving F-35.
In hoeverre klopt de berichtgeving dat u 8 of 9 «vliegende Titanic’s» wilt aanschaffen? Kunt u aangeven waarom Defensie onduidelijk blijft over het werkelijk aantal aan te schaffen «vliegende Titanic’s»? Kunt u ook aangeven hoeveel «vliegende Titanic’s» u werkelijk wilt aanschaffen? Zo nee, waarom niet?
In antwoord op deze vraag verwijzen wij graag naar het antwoord op vraag 2.
Kunt u limitatief aangeven hoeveel kosten en budgettaire gevolgen verband houden met de aanschaf van 8 «vliegende Titanic’s» versus 9 «vliegende Titanic’s»? Kunt u daarbij ook aangeven waaruit deze kosten en budgettaire gevolgen bestaan? Zo nee, waarom niet?
Bij de daadwerkelijke invulling van de extra aantallen F-35 vliegtuigen zal uw Kamer daarover vooraf worden geïnformeerd inclusief een commercieel vertrouwelijke bijlage met daarin de geraamde kosten (zie ons antwoord op vraag 2).
Bent u bekend met het bericht «Minister-President Rutte en ministers Blok en Bruins naar de Verenigde Staten voor bezoek Witte Huis en handelsmissie Boston»?2
Ja.
Kunt u aangeven of tijdens de voorbereiding en het bezoek aan het Witte Huis en de handelsmissie in Boston besprekingen zijn gevoerd of toezeggingen zijn gedaan in het kader van de «vliegende Titanic»? Kunt u daarbij ook aangeven waaruit deze besprekingen en toezeggingen bestaan en welke gevolgen deze hebben voor Defensie? Zo nee, waarom niet?
De intentie voor de aanschaf van extra F-35’s, zoals die ook met uw Kamer is gedeeld, is bekend bij onze internationale partners. In de voorbereiding op het bezoek aan de VS is gesproken over het voornemen om met een deel van de additionele middelen uit de voorjaarsbesluitvorming additionele F-35’s aan te schaffen. Dat is ook door Minister-President Rutte in het gesprek met de Amerikaanse president kenbaar gemaakt. Zoals wij in antwoord op vraag 4 meldden, zullen wij bij de daadwerkelijke aanpassing van de aantallen F-35 vliegtuigen uw Kamer daarover vooraf informeren.
Kunt u aangeven of de NAVO en/of de Amerikaanse regering, politiek en wapenlobby besprekingen hebben gevoerd met Defensie over de aanschaf van extra «vliegende Titanic's»? Kunt u daarbij ook aangeven waaruit deze besprekingen bestaan? Zo nee, waarom niet?
Zie mijn antwoord op vraag 6.
Deelt u de zorg dat de aanschaf van extra «vliegende Titanic's» alleen zorgt voor nog meer problemen binnen Defensie, temeer nu de «vliegende Titanic» kampt met technische problemen en ouderdomsverschijnselen en de echte vijand – namelijk de import van mohammedanen – alleen aangepakt kan worden door strenge grensbewaking? Zo nee, waarom niet?
Nederland verwerft 37 vijfde generatie F-35 jachtvliegtuigen, die in 2024 alle taken van de inmiddels verouderde F-16 vliegtuigen gaan overnemen. De verwerving van de F-35 betekent een aanzienlijke versterking van de Nederlandse krijgsmacht, zodat Defensie nog beter in staat is de grondwettelijke taken uit te voeren.
Vindt u het niet beschamend en ronduit verwerpelijk dat u in strijd handelt met uw belofte dat defensiepersoneel op de eerste plaats staat, zolang u het vrijgekomen defensiebudget wel besteedt aan de aanschaf van extra «vliegende Titanic’s», maar niet besteedt aan het verbeteren van de arbeidsvoorwaarden van defensiepersoneel en veilig materiaal? Zo nee, waarom niet?
Het geld dat vrijkomt met de Voorjaarsnota wordt in verschillende zaken geïnvesteerd. Zoals wij in ons antwoord op vraag 2 aangaven, zal een deel van de beschikbare middelen in ons personeel worden geïnvesteerd. Het personeel van Defensie staat altijd op de eerste plaats en derhalve hebben wij ons sterk gemaakt voor een arbeidsvoorwaardenakkoord dat in het belang is van de mensen in onze organisatie die allen waardevol werk verrichten.
Daarnaast merken wij graag op dat Defensie bij investeringen voor het personeel altijd het beste materieel voor de beste prijs voorstaat. De verwerving van de F-35 betekent een aanzienlijke versterking van de krijgsmacht en verschaft onze militairen het beste materieel voor de uitoefening van hun taken.
Kunt u begrijpen dat de plotselinge aanschaf van extra «vliegende Titanic’s» en het niet volledig willen investeren in de geprioriteerde personeelsproblemen en materiaalproblemen het vermoeden doet ontstaan dat de Lockheed-affaire uit 1976 een vervolg krijgt en/of Defensie gedwongen wordt bij te springen in het JSF-project, nu Turkije recentelijk geschrapt is uit het JSF-project? Bent u bereid deze vermoedens weg te nemen door de Kamer en het defensiepersoneel inzage te geven in alle besluiten, voorbereidingshandelingen en correspondentie die verband houden met de aanschaf van extra «vliegende Titanic's»? Zo nee, waarom niet?
Zoals wij eerder meldden, zullen wij bij de daadwerkelijke aanpassing van de aantallen toestellen uw Kamer vooraf informeren, conform de (recent gewijzigde) uitgangspuntennotitie groot project Verwerving F-35. Daarnaast informeren wij uw Kamer met de jaarlijkse voortgangsrapportage Verwerving F-35 over de belangrijkste ontwikkelingen binnen het project ten aanzien van product, tijd, geld en risico’s. In de eerstvolgende rapportage die u uiterlijk met Prinsjesdag ontvangt, zullen wij zover bekend ook de gevolgen van de schorsing van partnerland Turkije voor het groot project Verwerving F-35 met u delen.
Bent u bereid af te zien van de aanschaf van extra «vliegende Titanic’s» en het vrijgekomen defensiebudget te investeren in een goede arbeidsvoorwaarden voor defensiepersoneel, veilig materiaal en extra grensbewaking? Zo nee, waarom niet?
Zoals wij eerder in de beantwoording van uw vragen meldden, heeft het kabinet de intentie tot investeringen en prioritaire capaciteitendoelstellingen met uw Kamer gedeeld. Tevens is uw Kamer geïnformeerd waaraan de extra middelen uit de Voorjaarsnota worden besteed.
Bent u bereid, indien bovenstaande vragen niet (volledig) kunnen worden beantwoord vanwege privacy- en geheimhoudingsredenen, deze gegevens te anonimiseren en/of toestemming te vragen aan de betrokkenen en/of de Regeling vertrouwelijke stukken van toepassing te verklaren? Zo nee, waarom niet en hoe verhoudt zich dit met uw inlichtingenplicht?
De wijze van rapporteren over het groot project Verwerving F-35 is opgetekend in de uitgangspuntennotitie groot project Verwerving F-35, zoals vastgesteld in de procedurevergadering van de vaste commissie voor Defensie van 7 maart 2019.
Daarin is vastgelegd dat u uiterlijk op Prinsjesdag de jaarlijkse voortgangsrapportage project Verwerving F-35 ontvangt en tevens elk voorjaar, uiterlijk tegelijkertijd met het Defensie jaarplan, de financiële verantwoording tegemoet kunt zien.
Kunt u bovenstaande vragen apart beantwoorden, ook indien samenhang bestaat tussen de vragen? Zo nee, waarom niet?
Ja.
Het bericht ‘Duizenden veehouders nog in ongewis over fosfaatrechten’ |
|
Helma Lodders (VVD), Jaco Geurts (CDA) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, visserij, voedselzekerheid en natuur) (CU) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht «Duizenden veehouders nog in ongewis over fosfaatrechten»?1
Ja.
Wat vindt u van de situatie dat nog steeds duizenden veehouders in het ongewisse zijn over de toewijzing van fosfaatrechten en van de onzekerheid die dit zowel bedrijfsmatig als privé met zich meebrengt?
Ik begrijp dat de afwachting van een beslissing op bezwaar of beroep voor veehouders onzekerheden met zich brengt. RVO.nl handelt de bezwaarschriften zo snel mogelijk af. Dit moet wel zorgvuldig gebeuren. Het actuele beeld d.d. 2 september 2019 is dat er 8.677 bezwaren zijn ingediend. Hiervan zijn er 7.147 afgehandeld. Er zijn nog 1.530 bezwaren in behandeling. Er is nog altijd een instroom van nieuwe bezwaarschriften, maar de voorraad van het aantal bezwaarschriften dat in behandeling is daalt.
Circa 45% van de nog openstaande bezwaarschriften vergt een beoordeling of er sprake is van een individuele disproportionele last. Het overige deel van de bezwaren is afkomstig uit de vleesveesector. Hier speelt het vraagstuk welke runderen vallen onder de definitie van melkvee in de Meststoffenwet, waarover het College van Beroep voor het bedrijfsleven (CBb) recent enkele uitspraken heeft gedaan.
Binnen de groep van 1.530 bezwaarschriften die nog in behandeling zijn, zijn er 368 bezwaarschriften waarbij een landbouwer heeft aangegeven dat er sprake is van een knelgeval. Deze dossiers overlappen, met uitzondering van 31 stuks, met de hierboven genoemde categorieën. De beoordeling van het knelgeval wordt meegenomen in de afhandeling van het bezwaarschrift. Er zijn binnen deze groep van 368 ondernemers nog 7 bezwaarschriften waarbij een landbouwer nog gegevens dient aan te leveren voor de beoordeling van het knelgeval. Met alle 7 ondernemers is goed overleg en zijn individuele afspraken gemaakt over de termijn voor het aanleveren van de benodigde gegevens.
Het beeld van de beroepsprocedures is dat er 1.513 beroepen zijn ingediend (stand van zaken 2 september 2019). Hiervan zijn er 482 afgehandeld. Er zijn nog 1.031 beroepen in behandeling bij het CBb. Het kabinet heeft extra middelen ter beschikking gesteld om deze zaken zo snel mogelijk af te handelen, zonder daarbij de zorgvuldigheid uit het oog te verliezen. Het CBb hanteert hiertoe sinds begin dit jaar een projectmatige aanpak, waarbij vergelijkbare zaken zo veel mogelijk gezamenlijk worden opgepakt.
Is u bekend dat melkveehouders bericht ontvangen dat de herbeoordeling niet tegelijkertijd met het lopende bezwaarschrift behandeld wordt en dat dat betekent dat de bezwaarprocedure stil komt te liggen tijdens de periode dat het aantal fosfaatrechten opnieuw beoordeeld wordt? Kunt u aangeven hoeveel tijd de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO) kan gebruiken om deze herbeoordeling plaats te laten vinden?
Het CBb heeft op 16 april 2019 en 25 juni 2019 uitspraken gedaan over de definitie van melkvee in de Meststoffenwet. De uitleg daarvan zoals gegeven in de beleidsregel bleek ten opzichte van de definitie in de Meststoffenwet te beperkt. Er zijn 1.045 lopende bezwaar- en beroepsprocedures die door deze uitspraken worden getroffen. Deze veehouders zullen een nieuw besluit ontvangen van RVO.nl. Voor een deel zal daarmee het probleem opgelost zijn. Voor veehouders die nog andere punten van bezwaar hadden, kan de lopende procedure na ontvangst van het nieuwe besluit worden voortgezet. De herbeoordeling is naar verwachting in het najaar van 2019 gereed.
Wat is de reden dat de herbeoordeling niet tegelijkertijd met de bezwaarprocedure wordt afgehandeld?
Zorgvuldigheid staat voorop bij het behandelen van de diverse procedures. Door eerst een nieuw besluit te nemen naar aanleiding van de uitspraken van het CBb, kunnen bezwaren tegen dit nieuwe besluit worden meegenomen in de lopende bezwaarprocedure en wordt voorkomen dat een landbouwer pas in beroep bezwaren kan uiten tegen het nieuwe besluit. Zodra een landbouwer een nieuw besluit heeft ontvangen, neemt RVO.nl contact op om afspraken te maken over de verdere afhandeling van het bezwaarschrift.
In het verslag van een schriftelijk overleg over de fosfaatrechtenregeling (Kamerstuk 33 037, nr. 359) stelt u dat een deel van de bezwaarmakers een beroep heeft gedaan op de knelgevallenregeling, en dat deze bezwaarmakers één besluit ontvangen waarin de zaken tezamen worden beoordeeld; kunt u aangeven hoeveel van de nog 1.672 lopende bezwaarprocedures een beroep hebben gedaan op de knelgevallenregeling? Komen deze gevallen boven op de zeven knelgevallen die nog beoordeeld moeten worden?
Ik verwijs naar mijn antwoord op vraag 2.
In het overzicht uit het eerder genoemde schriftelijk overleg wordt aangegeven dat 2.820 bedrijven zijn aangemeld voor de knelgevallenregeling, en dat voor 708 bedrijven de knelgevallenregeling geheel of gedeeltelijk is toegekend; kunt u aangeven hoeveel bedrijven te horen hebben gekregen dat zij niet in aanmerking komen voor de knelgevallenregeling? Zijn die zaken daarmee afgehandeld? Zo nee, hoeveel zaken lopen er nog?
Van de 2.820 bedrijven die zich hebben aangemeld, zijn er 703 geheel of gedeeltelijk toegekend en 1804 bedrijven hebben een afwijzing ontvangen. 14 ondernemers zijn in bezwaar gegaan tegen de beslissing over hun knelgeval. Tegen een toewijzing of een afwijzing in de bezwaarprocedure kan een landbouwer in beroep. In mijn antwoord op vraag 2 heb ik aangegeven dat er 368 lopende bezwaarschriften zijn waarin de ondernemer (alsnog) heeft aangegeven dat er sprake is van een knelgeval. Dit aantal van 368 omvat de 14 ondernemers die in bezwaar zijn gegaan tegen een eerdere beslissing over hun knelgeval.
Kunt u aangeven welke procesafspraken er gemaakt zijn met de bezwaarmakers?
Er zijn procesafspraken gemaakt met diverse gemachtigden en ondernemers over de termijn van het aanleveren van aanvullende informatie ter onderbouwing van het bezwaarschrift. In de meeste van deze afspraken is ook een termijn aangegeven waarbinnen de beslissing op bezwaar kan worden verwacht.
Wanneer bent u voornemens om (in lijn met de procesafspraken) veehouders duidelijkheid te bieden?
De grote hoeveelheid bezwaarschriften dient zorgvuldig te worden beoordeeld. Ik zie de gemaakte procesafspraken als leidraad voor de afhandeling van de bezwaarschriften.
Wat is de reden dat de beoordeling van de zeven bedrijven die in aanmerking willen komen voor de knelgevallenregeling uitblijft? Tot welke termijn kunnen de bedrijven de ontbrekende gegevens aanleveren? Klopt het dat deze bedrijven geen verdere bezwaarprocedures hebben lopen?
Ik verwijs naar mijn antwoord op vraag 2.
Aan allochtonen toe te rekenen kosten op het gebied van woning/huisvesting (sociale huurwoningen, huurtoeslag, subsidies etc.) |
|
Sietse Fritsma (PVV), Geert Wilders (PVV), Emiel van Dijk (PVV) |
|
Raymond Knops (staatssecretaris binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA), Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
|
|
|
Herinnert u zich de antwoorden van uw ambtsvoorganger op de Kamervragen van het lid Fritsma van 10 jaar geleden – 17 juli 2009 – over de kosten die voortvloeien uit de aanwezigheid van (niet-westerse) allochtonen in Nederland? Bent u bereid deze vragen nu wel van een gedegen inhoudelijk en financieel antwoord te voorzien?1
Ja die antwoorden herinner ik mij en zoals altijd ben ik zonder meer bereid uw vragen te beantwoorden, op basis van de informatie die mij daartoe ter beschikking staat. In het onderhavige geval ontbreekt mij die informatie en is het ook niet mogelijk om die – afgezien van de wenselijkheid – binnen een afzienbare termijn te genereren.
Kunt u aangeven welk deel van de aan woning/huisvesting gerelateerde kosten toe zijn te rekenen aan (niet-westerse) allochtonen? Hoe verhouden deze kosten zich tot de relatieve omvang van deze groep in de bevolking?
Nee, dat kan ik niet aangeven. Ik heb geen inzicht in welk deel van alle aan wonen/huisvesting gerelateerde kosten toe te rekenen zijn aan Nederlanders met een (westerse of niet-westerse) migratieachtergrond en kan dit ook niet berekenen.
Kunt u aangeven welk deel van alle aan wonen/huisvesting gerelateerde kosten toe zijn te rekenen aan (niet-westerse) allochtonen? Hoe verhouden deze kosten zich tot de relatieve omvang van deze groep in de bevolking? Welke rol spelen de leeftijdsopbouw van deze groep en andere relevante zaken als het relatief zware beroep op sociale woningbouw en oververtegenwoordiging van de groep in probleemwijken waar veel geld naartoe gaat, in de aan woning/huisvesting gerelateerde kosten die toe zijn te rekenen aan (niet-westerse) allochtonen?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u aangeven welke waardestijging de woningvoorraad in Nederland heeft doorgemaakt door verdere verkrapping van het aanbod vanwege het huisvesten van (niet westerse) allochtonen?
Nee. Ik heb daar geen data over beschikbaar en kan daar dus geen inzicht in bieden. En het is tevens de vraag in hoeverre er een causaal verband tussen deze twee factoren bestaat.
Hoe verhouden bedoelde kosten zich tot de opbrengsten die bedoelde groep oplevert op het terrein van huisvesting?
Zie het antwoord op vragen 2, 3 en 4.
Welke gegevens heeft u betrokken bij de bepaling van bovenstaande?
De gegevens die mij ter beschikking staan zijn de resultaten van het Woononderzoek 2018. Zie ook www.woononderzoek.nl. Daarnaast is navraag gedaan bij het CBS.
Kunt u de kosten uitsplitsen naar: dit jaar, de afgelopen 5 jaar en (geprognosticeerd) het komende jaar en de komende 5 jaar?
Zie het antwoord op vragen 2, 3 en 4.
Indien de hier gevraagde kosten niet exact zijn vast te stellen: wat is hier de reden van en kunt u in ieder geval een reële schatting maken? Zo nee, waarom niet?
Er wordt geen centrale administratie bijgehouden met als doel inzicht te verkrijgen in alle aan wonen/huisvesting gerelateerde kosten en welk deel daarvan aan Nederlanders met een (westerse of niet-westerse) migratieachtergrond is toe te rekenen. Ook zijn de antwoorden niet herleidbaar uit andere registraties of onderzoeken. Omdat veel verschillende organisaties een rol in de uitvoering van taken op het gebied van huisvesting en wonen (gemeenten, corporaties, provincies, private verhuurders, etc.) is ook geen reële inschatting te maken.
Het bericht ‘Commando’s: ’de Baas’ heeft veel dodelijke aanslagen voorkomen’ |
|
Salima Belhaj (D66) |
|
Ank Bijleveld (minister defensie) (CDA) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht «Commando’s «de Baas» heeft veel dodelijke aanslagen voorkomen»?1
Ja.
Klopt het dat «de Baas», ook wel bekend als «Windhond32», werkzaam was voor de Militaire Inlichtingen- en Veiligheidsdienst (MIVD)?
De MIVD verricht onderzoeken in het belang van de nationale veiligheid. In dat kader verzamelt de MIVD onder meer inlichtingen over mogelijke dreigingen tegen uitgezonden eenheden in het buitenland. Deze inlichtingen verkrijgt de MIVD uit verschillende soorten bronnen, waaronder menselijke bronnen. Over de activiteiten van de MIVD en de eventuele inzet van menselijke bronnen kan ik in het openbaar geen mededelingen doen.
In zijn algemeenheid kan ik zeggen dat bij de MIVD zorgvuldigheid centraal staat als het gaat om het zoeken, het rekruteren, het onderhouden en het uiteindelijk afbouwen van een relatie met een bron. Die zorgvuldigheid is nodig omdat deze informanten en agenten niet zelden een groot persoonlijk risico lopen door het delen van informatie die we nodig hebben om onze militairen veilig te houden.
Ik verwijs u ook naar de beantwoording van vragen van het lid Karabulut over dit onderwerp (vergaderjaar 2018–2019 nr. 1153).
Klopt het dat Windhond32 de locaties en tijdstippen van honderden IEDs (geïmproviseerde explosieven), raketaanslagen en hinderlagen wist te melden waardoor vele (Nederlandse) slachtoffers voorkomen zijn?
Zie antwoord vraag 2.
Klopt het dat Windhond32 informatie had bemachtigd die een positieve invloed had op de veiligheid in Europa?
Zie antwoord vraag 2.
Klopt het dat Windhond32 zeven jaar lang grote risico’s heeft gelopen en zich in veel extreem gevaarlijke netwerken heeft begeven om de veiligheid van Nederlandse militairen te vergroten?
Zie antwoord vraag 2.
Klopt het dat zijn familie heeft moeten onderduiken als gevolg van zijn werkzaamheden voor de MIVD?
Zie antwoord vraag 2.
Klopt het dat hij momenteel gediagnosticeerd is met post-traumatische stress stoornis (PTSS)? Klopt het dat Defensie hem niet wil bijstaan met de (financiering van de) behandeling? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Hebt u een brandbrief van leden van het Korps Commando Troepen ontvangen over Windhond32? Klopt het dat deze brief de enorme bijdrage van Windhond32 bevestigt? Wat was uw antwoord op deze brief?
Op 10 december 2018 heb ik een ongedateerde brief ontvangen. Deze brief is niet ondertekend zodat een gericht antwoord niet mogelijk is.
Klopt het dat de MIVD Windhond32 heeft gewezen op een krantenartikel waarin staat dat Nederland Afghanen die voor de Afghaanse veiligheidsdienst hebben gewerkt mogen uitzetten? Was dit bedoeld om Windhond32 onder druk te zetten gezien zijn verleden? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Klopt het dat Windhond32 schulden heeft gemaakt tijdens zijn dienstverband bij de MIVD en de afronding van dat verband? Klopt het dat er een verschil van mening bestaat tussen Windhond32 en de MIVD over de afronding van (de financiering van) operationale contacten en activiteiten? Klopt het dat Windhond32 als gevolg daarvan additionele schulden heeft gemaakt? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u het eens met leden van het Korps Commando Troepen die schrijven dat de inzet van Windhond32 voor Nederland openlijke erkenning en waardering verdient? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 8.
Bent u bereid Windhond32 en zijn familie te ontvangen voor een persoonlijk gesprek? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Kosten van OCW-voorzieningen voor allochtonen |
|
Geert Wilders (PVV), Sietse Fritsma (PVV), Emiel van Dijk (PVV) |
|
Arie Slob (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CU), Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
|
|
|
Herinnert u zich de antwoorden van uw ambtsvoorganger op de Kamervragen van het lid Fritsma van tien jaar geleden, 17 juli 20091, over de kosten die voortvloeien uit de aanwezigheid van (niet-westerse) allochtonen in Nederland? Bent u bereid deze vragen nu wel van een gedegen inhoudelijk en financieel antwoord te voorzien?
Ja; wij zullen deze vragen opnieuw beantwoorden.
Kunt u aangeven welk deel van al het onderwijs wordt aangewend voor (niet-westerse) allochtonen, gelet op het aandeel van deze groep in de (jeugdige) bevolking van ons land, en hoe deze groep is verdeeld over de diverse onderwijstypen?
Het aandeel leerlingen en studenten met een niet-westerse migratieachtergrond was op peildatum 1 oktober 2018: PO: 18,6%, VO: 17,8%, MBO: 21,9%, HBO: 16,5% en WO: 15,3%.
Op 1 oktober 2018 volgden 3.736.500 mensen één van deze typen onderwijs, onder wie 683.110 mensen met een niet-westerse migratieachtergrond. Dat is 18,3% van het totaal aantal onderwijsvolgenden op die datum.
Kunt u aangeven wat de weerslag hiervan is in de kosten die hierdoor ten aanzien van (niet-westerse) allochtonen worden gemaakt?
Het aandeel leerlingen en studenten met een niet-westerse migratieachtergrond kan niet worden doorvertaald naar een aandeel in de kosten. Dit komt door het systeem van lumpsum bekostiging in het onderwijs. Binnen de lumpsum worden bedragen niet geoormerkt voor bepaalde groepen en er wordt door de onderwijsinstellingen ook niet verantwoord naar herkomst van de leerlingen en studenten.
In welke mate worden extra kosten voor allochtone leerlingen gemaakt in de sfeer van bijvoorbeeld het tegengaan van spijbelen en schooluitval (gelet op oververtegenwoordiging hierin van allochtone leerlingen)? En hoe hoog zijn deze kosten?
In de kosten van de aanpak van spijbelen en voortijdig schoolverlaten wordt geen onderscheid gemaakt naar doelgroepen. Iedere leerling of student valt onder deze regelingen. Wel kunnen scholen in het speciaal basisonderwijs en (voortgezet) speciaal onderwijs extra personele bekostiging ontvangen voor leerlingen die tot een culturele minderheid behoren. Voor het schooljaar 2019–2020 is hiervoor € 45,5 miljoen beschikbaar. Ook krijgen basisscholen extra materiele bekostiging voor Nederlands onderwijs aan anderstaligen. Dit bedraagt € 4,5 miljoen in 2019. Soortgelijke regelingen bestaan al sinds de jaren tachtig. Daarnaast is er in het primair en voortgezet onderwijs (aanvullende) bekostiging voor nieuwkomers die bijdraagt aan de verbetering van de kwaliteit van het onderwijs aan nieuwkomers. In 2019 is hiervoor € 90 miljoen beschikbaar. Ook voor al deze regelingen geldt dat er geen onderscheid gemaakt wordt naar doelgroepen. Via deze regelingen is extra bekostiging beschikbaar voor zowel leerlingen met een (niet-westerse) migratieachtergrond als expats en vreemdelingen.
In het hoger onderwijs was tien jaar geleden een bedrag van € 12,8 miljoen structureel geoormerkt voor het verbeteren van het studiesucces van Nederlandse studenten met een niet-westerse achtergrond. Dat bedrag maakt nu onderdeel uit van de Rijksbijdrage voor ho-instellingen. Via een bijdrage aan de Stichting UAF is voor de begeleiding en ondersteuning van vluchtelingen die zich voorbereiden op een studie in het middelbaar beroepsonderwijs en het hoger onderwijs jaarlijks € 2,8 miljoen beschikbaar.
In welke mate worden kosten op het gebied van cultuur, media, kinderopvang en emancipatie gemaakt voor (niet-westerse) allochtonen, gelet op het aandeel van deze groep in de bevolking en de specifieke karakteristieken die deze groep kent ten aanzien van bijvoorbeeld emancipatie?
Cultuur
Het beleid is ten opzichte van tien jaar geleden verschoven, zie ook de Visiebrief en de Uitganspuntenbrief. OCW subsidieert geen instellingen meer apart onder de noemer culturele diversiteit. OCW subsidieert wel een aantal initiatieven vanuit de sector, waarin brancheverenigingen en instellingen samenwerken:
Media
Publieke omroepen hebben de wettelijke opdracht om onder meer op evenwichtige wijze een beeld van de samenleving te geven en om hun aanbod te richten op zowel een breed en algemeen publiek, als bevolkings- en leeftijdsgroepen van verschillende omvang en samenstelling met in het bijzonder aandacht voor kleine doelgroepen. Zij ontvangen daarvoor financiering. Het Ministerie van OCW registreert niet welk deel van de financiering wordt ingezet voor mensen met een (niet-westerse) migratieachtergrond.
Emancipatie
Het emancipatiebeleid heeft betrekking op gender- en lhbti emancipatie. Twee posten zijn exclusief gericht op mensen met een migranten- of vluchtelingenachtergrond:
de alliantie verandering van binnenuit; € 500.000 per jaar voor de periode 2018 t/m 2022
de subsidie aan Femmes for Freedom voor het bevorderen van de emancipatie van vrouwen of meisjes met een migranten- of vluchtelingenachtergrond; totaal € 517.291 in de periode 2019–2022
Hoe verhouden bedoelde kosten zich tot de opbrengsten die bedoelde groep oplevert op het terrein van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap?
De overheid voert geen boekhouding van de kosten en opbrengsten van groepen in de samenleving. En onderscheid naar herkomst wordt alleen gemaakt/kan gemaakt worden als dit noodzakelijk is met het oog op monitoren van een achterstandssituatie.
Welke gegevens heeft u betrokken bij de bepaling van het aandeel van niet-westerse allochtonen in de bevolking en de oververtegenwoordiging van deze groep in zaken als schooluitval?
Het aandeel van leerlingen en studenten met een niet-westerse migratieachtergrond op het totaal aantal leerlingen en studenten, is bepaald door koppeling (door het CBS), van DUO-gegevens over onderwijsdeelname aan persoonsgegevens verzameld door het CBS.
OCW baseert de informatie over het aantal voortijdige schoolverlaters op gegevens uit het Basisregister Onderwijs (BRON) en het GBA. Met behulp van de gegevens uit BRON en bijbehorende algoritmes worden door DUO de voortijdig schoolverlaters afgeleid en gekoppeld aan persoonsgegevens uit het GBA, zoals het geboorteland en nationaliteit.
DUO publiceert jaarlijks factsheets waarin ook het aandeel voortijdig schoolverlaters onder de groep mensen met een migratieachtergrond wordt benoemd. De factsheets zijn te vinden op de website van DUO: https://duo.nl/open_onderwijsdata/publicaties/vsv/index.jsp.
Kunt u de kosten uitsplitsen naar: dit jaar, de afgelopen vijf jaar en (geprognosticeerd) het komende jaar en de komende vijf jaar?
Zie de antwoorden op vragen 3, 4 en 5.
Indien de hier gevraagde kosten niet exact zijn vast te stellen: wat is hier de reden van en kunt u in ieder geval een reële schatting maken? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 8.
Kosten en opbrengsten in de belastingsfeer van allochtonen |
|
Sietse Fritsma (PVV), Emiel van Dijk (PVV), Geert Wilders (PVV) |
|
Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA), Menno Snel (staatssecretaris financiën) (D66) |
|
|
|
|
Herinnert u zich de antwoorden van uw ambtsvoorganger op de Kamervragen van het lid Fritsma van 10 jaar geleden – gesteld op 17 juli 2009 – over de kosten die voortvloeien uit de aanwezigheid van (niet-westerse) allochtonen in Nederland? Bent u bereid deze vragen nu wel van een gedegen inhoudelijk en financieel antwoord te voorzien?1
Ja, het kabinet heeft de vragen van destijds inhoudelijk beantwoord en daarbij beargumenteerd waarom het maken van de door het lid Fritsma gevraagde berekeningen niet mogelijk was.
Kunt u aangeven hoeveel belastinggeld wordt opgebracht door (niet-westerse) allochtonen, gelet op het aandeel van deze groep in de bevolking, de relatief lage arbeidsparticipatie van deze groep en de relatief slechte inkomenspositie van deze groep?
Van geen enkele persoon of geen enkel huishouden is exact vast te stellen hoeveel belastinggeld door hem of haar wordt betaald. Een verklaring hiervoor is dat een belangrijk deel van de belastinginkomsten afkomstig is van indirecte belastingen die worden betaald bij de aanschaf of het verbruik van bepaalde goederen en diensten. Van deze indirecte belastingen wordt niet bijgehouden wie ze betaalt. Voorbeelden van indirecte belastingen zijn de omzetbelasting (btw) en accijnzen.
Directe belastingen, met name de inkomstenbelasting, zijn wel tot personen te herleiden. Zoals in de antwoorden op de vragen van tien jaar geleden is betoogd, gebruikt de Belastingdienst bij de aangiften en aanslagoplegging geen gegevens over de eventuele migratieachtergrond van de belastingplichtige. Het CBS heeft over een korte periode (2006–2014) wel cijfers gepubliceerd over de door huishoudens betaalde inkomstenbelasting (inclusief premies volksverzekeringen) waaruit informatie te halen was over de migratieachtergrond van de betrokken huishoudens. Deze tabellen waren ten tijde van de beantwoording van de vragen van het lid Fritsma niet voorhanden op het Ministerie van Financiën. Inmiddels is de publicatie van de betreffende tabellen stopgezet. Gegevens van het CBS voor het laatste beschikbare jaar (2014) zijn opgenomen in onderstaande tabel.
Hoe verhouden deze opbrengsten zich tot de gemiddelde belastingopbrengst?
Zie antwoord vraag 2.
Welke andere opbrengsten binnen het terrein van Financiën worden door bedoelde groep opgebracht?
Het Ministerie van Financiën houdt wat betreft deze vraag geen administratie bij.
Kunt u aangeven wat het bedrag aan toeslagen is dat (door de Belastingdienst) aan (niet westerse) allochtonen wordt uitbetaald gelet op de hierboven genoemde zaken?
Wat de toeslagen betreft verwijs ik naar de antwoorden van de beleidsverantwoordelijke departementen. De Belastingdienst houdt het bedrag aan uitbetaalde toeslagen aan burgers met een (niet westerse) migratieachtergrond niet apart bij.
Kunt u aangeven welke inkomsten als btw en eventuele andere heffingen de Nederlandse staat misloopt door export van pensioenuitkeringen, sociale uitkeringen en persoonlijk kapitaal voor c.q. van (niet-westerse) allochtonen?
Deze informatie wordt niet door de Belastingdienst bijgehouden.
Welke gegevens heeft u betrokken bij de bepaling van het aandeel van (niet-westerse) allochtonen in de bevolking en de arbeidsparticipatie/inkomenspositie van deze groep?
Zie de antwoorden op vragen 2 en 3.
Kunt u de genoemde opbrengsten/kosten uitsplitsen naar: dit jaar, de afgelopen vijf jaar en (geprognotiseerd) het komende jaar en de komende vijf jaar?
Zie antwoord vraag 7.
Indien de hier gevraagde kosten/opbrengsten niet exact zijn vast te stellen: wat is hier de reden van en kunt u in ieder geval een reële schatting maken? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 7.
De ontmanteling van jeugdzorgaanbieder Juzt |
|
Maarten Hijink |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
Hoe lang was u ervan op de hoogte dat jeugdzorgaanbieder Juzt in financiële problemen zat? Waarom is er niet eerder ingegrepen?1 2
Eerder heb ik uw Kamer geïnformeerd over financiële ontwikkelingen bij jeugdhulpaanbieder Juzt3. Daarbij heb ik aangeven dat het bestuur van Juzt gemeenten in december 2016 heeft geïnformeerd over financiële ontwikkelingen bij Juzt. Het Ministerie van VWS is daarvan destijds ook op de hoogte gebracht. Gemeenten in de regio West-Brabant-West en Juzt zijn intensief in gesprek gegaan. De regio heeft begin 2017 besloten om tot bevoorschotting over te gaan om zo de zorg voor vrouwen en kinderen te kunnen garanderen.
Met het oog op de borging van de continuïteit van jeugdhulp heeft het Ministerie van VWS op grond van de beleidsregels «Bijzondere Transitiekosten Jeugdwet» eind 2017 aan Juzt een subsidie verstrekt, welke in 2018 is herzien. Dit voor frictiekosten als gevolg van een reorganisatie bij Juzt. Eind 2018 heeft Juzt zelf geconcludeerd dat het niet zelfstandig verder kan en is Juzt op zoek gegaan naar een fusiepartner.
In april bleek dat de fusie geen doorgang vond en dat de financiële positie van Juzt verder verslechterde. De huidige organisatie is niet meer levensvatbaar. Zelfs na meerdere bestuurswisselingen is het niet meer gelukt de organisatie gezond te krijgen. Omdat Juzt niet meer zelfstandig verder kan, hebben Juzt en West-Brabantse gemeenten in de periode april tot en met juni 2019 gezocht naar een oplossing om de continuïteit van zorg te borgen, die in het belang is van jeugdigen, vrouwen in de opvang en het personeel. Gezien de kwetsbaarheid van de cliënten en het beperkte aanbod van complexe jeugdhulp en vrouwenopvang in de regio is het noodzakelijk dat overdracht van zorg zorgvuldig en gecontroleerd plaatsvindt. Gemeenten en Juzt hebben een plan opgesteld voor gecontroleerde afbouw van de organisatie en een gecontroleerde zorgoverdracht. Gemeenten dragen financieel bij aan de uitvoering van dit plan.
Voor gecontroleerde zorgoverdracht is het nodig dat alle partijen in deze bijzondere situatie hun verantwoordelijkheid nemen. Daarom heb ik op dinsdag 9 juli 2019 met Juzt, West-Brabant-Oost en West-Brabant-West bestuurlijke afspraken gemaakt. Het Ministerie van VWS is vanuit haar rol als stelselverantwoordelijke bij deze afspraken betrokken, zorgcontinuïteit voor alle kinderen is hierbij leidend.
Heeft u inzicht in financiële problemen van andere jeugdzorgaanbieders, daar er meerdere grote jeugdzorgaanbieders als Juzt in Nederland zijn?3
Het is mij bekend dat de financiële situatie van bepaalde (boven)regionale specialistische jeugdhulpaanbieders zorgelijk is. De situatie bij deze aanbieders is op dit moment niet zo ernstig als bij Juzt en verschilt onderling.
Bent u bereid om deze zomer een inventarisatie te maken van welke jeugdzorgaanbieders nu – of op korte termijn – in de financiële problemen zitten en komen? Kan daarbij per instelling aangegeven worden hoe tijdig ingegrepen kan worden en hoe de continuïteit van zorg gewaarborgd is? Zo nee, waarom niet?
Signalen rond de financiële ontwikkelingen van jeugdhulpaanbieders neem ik zeer serieus vanuit mijn rol als stelselverantwoordelijke. Zorgcontinuïteit is hierbij leidend. Gemeenten hebben een jeugdhulpplicht en zijn verantwoordelijk voor de beschikbaarheid van jeugdhulp. Bestuurders van aanbieders dragen zorg voor continuïteit van de organisatie en het waarborgen van de kwaliteit van zorg.
Om financiële en organisatorische problemen die kunnen leiden tot discontinuïteit van zorg tijdig te kunnen signaleren, is binnen het Actieprogramma Zorg voor de Jeugd afgesproken dat er een early warning instrument komt. De VNG heeft inmiddels een instrument ontwikkeld dat input levert voor het inhoudelijke periodieke gesprek tussen een accounthoudende regio met aanbieders van specialistisch veel of weinig voorkomende jeugdhulp over signalen die wijzen op risico’s van continuïteit. De VNG zal deze zomer de accounthoudende regio’s en aanbieders begeleiden bij de voorbereiding van de invoering van een early warning instrument.
Aanvullend daarop laat de Jeugdautoriteit (JA) op dit moment een analyse uitvoeren naar de financiële positie van (boven)regionale specialistische jeugdhulpaanbieders op basis van de jaarrekeningen 2017 en 2018. De analyse is in opzet gelijk aan de inventarisatie die de Transitie Autoriteit Jeugd (TAJ) heeft benut voor haar haar vierde jaarrapportage (van maart 2018). De JA zal de analyse beoordelen. Als daartoe aanleiding is, zal de JA met bepaalde jeugdhulpaanbieders en gemeenten in gesprek gaan.
Hoe oordeelt u over uitspraken van jongeren dat zij slachtoffer zijn geworden van de manier waarop in 2015 de jeugdzorg met forse bezuinigingen naar de gemeenten is overgeheveld? Deelt u hun zorg dat ook instellingen, waar ze straks terecht zullen komen, mogelijk op termijn in financiële problemen zullen komen?4
Ik ben me ervan bewust dat nog niet alle kinderen, ouders en professionals zich merkbaar en meetbaar beter ondersteund voelen. In de voortgangsrapportage «Zorg voor de Jeugd» die ik uw Kamer op 7 juni jl. heb doen toekomen zijn de eerste tekenen van de transformatie zichtbaar6.
Dat nu meer kinderen en gezinnen eerder in beeld komen en hulp krijgen strookt met de bedoeling van de Jeugdwet. Dat heeft er echter wel toe geleid dat het budget nu in veel gemeenten niet toereikend is. Naar aanleiding van het financieel verdiepend onderzoek jeugd, dat uw Kamer op 24 april jl. heeft ontvangen, heeft het kabinet besloten om gemeenten met € 1.020 miljoen extra tegemoet te komen (2019 € 420 miljoen extra en in 2020 en 2021 jaarlijks € 300 miljoen extra).
Extra geld alleen is niet voldoende. Er zijn ook organisatorische verbeteringen nodig. Met gemeenten heb ik bestuurlijke afspraken in de maak hoe we het jeugdstelsel effectiever, efficiënter en beter kunnen maken.
Verder ondersteun ik gemeenten, aanbieders en professionals om de jeugdhulp te verbeteren met:
Denkt u dat de ernstige tekorten in de jeugdzorg, de groeiende werkdruk, het hoge ziekteverzuim en (dreigende) faillissementen bijdragen aan het aantrekkelijk maken van deze sector voor nieuwe medewerkers? Wat gaat u doen om deze grote problemen het hoofd te bieden?
Zie antwoord vraag 4.
De verbijsterende CAF affaire met de kinderopvangtoeslag |
|
Farid Azarkan (DENK) |
|
Menno Snel (staatssecretaris financiën) (D66) |
|
|
|
|
Bent u op de hoogte van de nieuwe berichtgeving over de Combiteam Aanpak Facilitators (CAF)-affaire inzake de kinderopvangtoeslag?1
Ja.
Waarom heeft u op 4 juli 2019, tijdens het algemeen overleg over stopzetten kinderopvangtoeslag, de CAF 16-zaak in Rotterdam verzwegen, terwijl Kamerleden u daar wel naar gevraagd hebben?
In het AO Stopzetten kinderopvangtoeslag van 4 juli 2019 heb ik onder meer aangegeven dat ik niet kan uitsluiten dat er meer toeslaggerelateerde CAF-zaken zijn buiten het CAF 11-dossier waar hetzelfde is gebeurd. Daarom heb ik de Adviescommissie uitvoering toeslagen (hierna: de Adviescommissie) en de ADR gevraagd het handelen van Belastingdienst/Toeslagen (hierna: Toeslagen) te onderzoeken.
Klopt het dat in de rechtbank Rotterdam op 8 juli 2019 is gebleken dat ook daar kinderopvangtoeslagen onrechtmatig zijn stopgezet en teruggevorderd?
Naar aanleiding van de situatie rondom het CAF 11-dossier is deze zaak voorafgaand aan de behandeling op zitting door Toeslagen nogmaals bestudeerd. Hierbij is ruimhartig gekeken naar het dossier. Ook is tijdens de zitting van de zijde van de Belastingdienst, in navolging van een uitspraak van de Raad van State, inderdaad gemeld dat in deze zaak het besluit tot stopzetting van het voorschot onrechtmatig is geweest. Mede om deze reden heeft Toeslagen de vrijdag voorafgaand aan de zitting een nieuwe beslissing op bezwaar genomen.
Neemt u de Kamer nog wel serieus, nu u de Kamer opnieuw onvolledig en onjuist hebt geïnformeerd?
Ik informeer de Kamer altijd naar eer en geweten en zo juist en volledig mogelijk.
Bent u op hoogte van het grondwettelijke recht van de Kamer (art. 68 Grondwet) om alle inlichtingen te ontvangen? Waarom leeft u de wet niet na?
Ik informeer de Kamer altijd naar eer en geweten en zo juist en volledig mogelijk.
Heeft u de Belastingdienst nog wel onder controle? Hoe reageert u op de berichtgeving dat het kerndepartement en de Belastingdienst elkaar niet meer vertrouwen? Hoe reageert u op de berichtgeving dat de Belastingdienst, en met name de afdeling Toeslagen, zijn eigen gang gaat, en een staat in de staat vormt, die denkt aan niemand verantwoording schuldig te zijn?
Ik laat de kwalificaties voor rekening van de vragensteller. Zoals ik heb aangegeven in mijn brief van 2 juli jl.2, sta ik een open en veilig klimaat voor, waar medewerkers in hun kracht gezet worden, zich veilig voelen en fouten kunnen maken. Dilemma’s moeten worden besproken en van fouten moet worden geleerd. Alleen zo kan ruimte ontstaan voor de menselijke maat. Daarom is cultuur de vierde pijler van beheerst vernieuwen. De kern van de pijler cultuur heeft een deels gedifferentieerd programma dat gericht is op alle medewerkers van de Belastingdienst. Het programma is niet vrijblijvend en maakt gebruik van kennis en expertise van buiten de Belastingdienst. De pijler cultuur is heeft tot doel het gedrag en handelen van medewerkers echt te veranderen.
Kunt u toezeggen dat de algemeen directeur Toeslagen bij de Belastingdienst als gevolg van de CAF-affaire strafontslag zal krijgen, de leidinggevenden binnen Toeslagen voorwaardelijk strafontslag, en alle andere medeplichtige ambtenaren van de Belastingdienst een waarschuwing of berisping?
Ik doe geen uitspraken over individuen en individuele casussen.
Vindt u het niet schokkend dat ambtenaren willens en wetens de wet hebben overtreden? Welke sancties heeft u ter beschikking? Welke sancties gaat u opleggen?
De Adviescommissie en de ADR heb ik gevraagd het handelen van Toeslagen te onderzoeken. Ik wil niet vooruitlopen op de uitkomsten van de onderzoeken. Als de onderzoeken zijn afgerond, zal ik met een reactie komen. Verder verwijs ik u naar de antwoorden op vraag 6 en vraag 7.
Klopt het dat het niet om incidenten ging, maar dat het om staand beleid ging, en de top van Toeslagen op de hoogte was? Waren ook de secretaris-generaal en de toenmalige staatssecretarissen en ministers van Financiën op de hoogte? Kunt u dit uitsluiten?
Ik heb de Adviescommissie en de ADR gevraagd het handelen van Toeslagen te onderzoeken. Ik wil niet vooruitlopen op de uitkomsten van de onderzoeken.
Waarom zijn de interne signalen in 2015 genegeerd? Klopt het dat hier intern overleg over is gevoerd? Klopt het dat er instructies zijn uitgewisseld en welke waren dat?
In mijn brief van 2 juli 2019 ben ik hierop ingegaan. In september 2015 is een overdrachtsdocument gewisseld tussen behandelaars van bezwaarschriften bij Toeslagen. Ik heb geen aanwijzingen dat dit document binnen de Belastingdienst is besproken.
Vindt u ook dat, net als de Nationale ombudsman, de overheid een meewerkende overheid moet zijn, die het volk dient? Hoe kwalificeert u het hysterische optreden van de Afdeling Toeslagen in dit licht?
Ik deel de stelling dat de overheid zijn burgers moet faciliteren.
Is de klokkenluider inmiddels weer aan het werk? Kunt u deze klokkenluider voordragen voor promotie en salarisopslag, en daarnaast voordragen voor een lintje, nu deze persoon een heldenrol heeft vervuld? Zo nee, waarom niet?
Ik doe geen uitspraken over individuen of individuele casussen.
Bent u nog wel de juiste persoon om de CAF-affaire op te lossen? Of groeit deze affaire u boven het hoofd? Bent u bereid op te stappen, als deze zaak niet uiterlijk op 1 januari 2020 volledig opgelost zal zijn, inclusief het uitbetaald hebben van alle schadevergoedingen, met de volledige genoegdoening van alle slachtoffers?
Ik ben vastberaden deze zaak goed en zorgvuldig op te lossen.
Klopt het dat er in de nasleep van de Bulgarenfraude in de jacht op fraude zorgvuldig onderzoek en bewijsvoering zijn overgeslagen? Zo nee, waarom niet?
Zoals ik eerder heb aangegeven, heeft, ingegeven door de tijdgeest gericht op het voorkomen en aanpakken van fraude, de focus gelegen op de bestrijding van fraude en is de menselijke maat uit het oog verloren.3 Dit heeft in voorkomende gevallen vervelende consequenties gehad voor goedwillende ouders van wie de toeslag is stopgezet, terwijl later bleek dat zij er wel recht op hadden.
Wat is de achtergrond van het nieuwe onderzoek van de Auditdienst Rijk (ADR) dat u op 9 juli jl. heeft gelast? Bent u ervan op de hoogte dat de Kamer op 9 juli nieuwe vragen heeft gesteld, die in grote lijnen overeenkomen met het gelaste ADR-onderzoek?
Zoals ik tijdens het plenaire debat van 21 maart jl. heb aangegeven, laat ik de ADR onderzoeken of de problemen in het CAF 11-dossier ook in andere zaken hebben gespeeld. De Auditdienst Rijk (ADR) kijkt naar het handelen van Toeslagen in toeslaggerelateerde CAF-zaken. In het debat over dit onderwerp op 4 juli jl. heb ik aangegeven de onderzoeksopdracht aan de ADR zo snel als mogelijk aan uw Kamer te doen toekomen. De vragen van uw Kamer voor het ADR onderzoek van 9 juli jl. heb ik mee laten nemen in de onderzoeksopdracht. Op diezelfde datum heb ik u over de opdracht geïnformeerd. Naar aanleiding van een verzoek van de leden Lodders en Omtzigt en de Adviescommissie is het ADR onderzoek uitgebreid en nader gespecificeerd, hierover heb ik u 5 september jl. een brief gezonden.4
Wanneer denkt u het bredere CAF-onderzoek van de ADR te hebben afgerond? Is dat voor het einde van de week? Of is het bredere CAF-onderzoek van de ADR een nieuw rookgordijn dat u opwerpt?
Het onderzoek van de ADR is naar verwachting eind 2019 afgerond, zoals ook gemeld in mijn Kamerbrief van 11 juni jl.5
Kunt u ervoor zorgdragen, dat er een volledig overzicht komt van alle (170) CAF-zaken, met daarin een overzicht van de hoeveelheid stopzettingen, de hoeveelheid terugvorderingen, de hoeveelheid gastouders, de hoeveelheid gastouderbureaus (en een lijst hiervan) en de totale bedragen die hiermee gemoeid zijn? Bent u in deze bereid om art. 68 van de Grondwet na te leven?
Alle relevante informatie over de zaken wordt op dit moment geïnventariseerd ten behoeve van de Adviescommissie en de ADR. Nadat deze onderzoeken zijn afgerond zal ik uw Kamer informeren over de uitkomsten hiervan.
In hoeveel zaken wordt er nog geprocedeerd? In hoeveel zaken hebben burgers gelijk gekregen en in hoeveel zaken heeft Toeslagen gelijk gekregen?
Alle relevante informatie over de zaken wordt op dit moment geïnventariseerd ten behoeve van de Adviescommissie en de ADR. Nadat deze onderzoeken zijn afgerond zal ik uw Kamer informeren over de uitkomsten hiervan.
Hoeveel hebben de lopende rechtszaken inmiddels gekost aan griffie- en advocaatkosten? Hoeveel heeft de Staat inmiddels aan kosten gemaakt bij de Landsadvocaat?
Tot medio augustus 2019 is er in CAF 11 zaken circa € 4.600 griffierecht vergoed. De kosten van de Landsadvocaat tot en met de maand juni 2019 bedragen € 405.000. Het gaat om het totaal van inzet van de Landsadvocaat bij de verschillende afgesloten en nog lopende bestuursrechtelijke procedures, de lopende procedure inzake de civiele schadeclaims en algemene advisering in het kader van CAF 11. Dit bedrag is afgerond op duizenden euro’s en omvatten honoraria, kantoorkosten, verschotten en BTW.
Bent u bereid niet alleen de kinderopvangtoeslagenzaken vanaf 2013, maar vanaf 2010 opnieuw te beoordelen? Kunt u de juridische verantwoordelijkheid hierin onderzoeken?
Omdat het CAF-team in 2013 is opgericht, is dat het startmoment van het onderzoek. In de CAF 11-zaak is van een groot aantal ouders de kinderopvangtoeslag stopgezet terwijl onderzoek naar het recht hierop nog niet was afgerond. Een dergelijke stopzetting is niet in overeenstemming met de systematiek van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen. Ik kan niet uitsluiten dat deze handelwijze ook in andere toeslaggerelateerde CAF-zaken bij een groot aantal personen tegelijk is toegepast. Mede daarom laat ik de ADR toeslaggerelateerde CAF-zaken onderzoeken.
Hoeveel ouders zijn door het ingrijpen van Toeslagen in de bijstand of een andere uitkering terechtgekomen?
Dit wordt niet bijgehouden. Er zijn mij dan ook geen cijfers bekend over ouders die door het ingrijpen van Toeslagen in de bijstand of een andere uitkering zijn terechtgekomen.
Bent u het eens met de uitspraak van de Minister van Financiën, op 9 juli 2019 in het programma Jinek, dat het stilleggen van alle rechtszaken niet ver genoeg gaat? Om hoeveel van deze rechtszaken gaat het?
Ik heb de Minister horen zeggen dat hij hetzelfde vindt als ik. Op het moment van verzenden van deze antwoorden gaat het om 10 procedures in het kader van CAF 11 en om 20 rechtszaken die betrekking hebben op de overige CAF-zaken.
Klopt het dat al in 2012 gebleken was dat de signalen van de GGD uit 2011 niet klopten?
Nee, dat klopt niet. In de brief van 11 juni jl. ben ik uitvoerig ingegaan op deze materie.
Waarom heeft Toeslagen hier niets mee gedaan? Deelt u de mening dat de overheid niet in zichzelf gekeerd moet zijn, maar ontlastende signalen serieus moet nemen?
Ik verwijs u naar het antwoord op vraag 23.
Hoe reageert u op de uitspraken van de Algemene Rekenkamer, in Nieuwsuur van 10 juli jl.?2
Francine Giskes van de Algemene Rekenkamer constateert in de uitzending van Nieuwsuur van 10 juli onder meer dat op het toeslagendossier sprake is van grote politieke druk. Bij de invoering van het toeslagensysteem werd van de Belastingdienst gevraagd «snel de voorschotten te betalen en pas later te controleren», waardoor veel terugvorderingen ontstonden. Daarna is de Belastingdienst juist gevraagd om «heel goed te controleren alvorens uit te keren.»
Francine Giskes stelt in genoemde uitzending verder dat «het beter moet met de interne coördinatie binnen de Belastingdienst, maar ook in de regelgeving.» Deze conclusies onderschrijf ik grotendeels. Daarom kondigde ik in oktober vorig jaar als maatregel aan dat de vaktechnische inbedding van Toeslagen verbeterd wordt. Dit moet de interne coördinatie verbeteren. Daarnaast is mijn beeld dat ook de wetgeving op onderdelen rigide is en soms te weinig mogelijkheden biedt om tegemoet te komen aan het maatschappelijk rechtvaardigheidsgevoel in deze zaken. Dit kan soms disproportionele gevolgen hebben en tot schrijnende situaties leiden. Ik ben daarom met de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid nader aan het onderzoeken of in dergelijke situaties tot een meer proportionele benadering kan worden gekomen. Daarnaast wordt op dit moment een IBO Toeslagen uitgevoerd, waarbij onder meer verdergaande opties van het stelsel van toeslagen worden bezien. De uitkomsten van dit IBO worden aan het eind van 2019 verwacht.
Deelt u de mening dat de toeslagenwetgeving te complex is, maar ook de inrichting van de Belastingdienst chaotisch is, en dat deze dienst in zichzelf gekeerd is? Wat gaat u hieraan doet?
Zoals ik in mijn brief van 11 juni jl. heb aangegeven, is het mijn beeld dat de wetgeving op onderdelen rigide is. In mijn brief van 3 juli jl. ben ik ingegaan op mijn aanpak «beheerst vernieuwen» om de Belastingdienst te vernieuwen en toekomstbestendig te maken.
Deelt u de mening dat het zorgwekkend is dat er al vele onderzoeken van de Algemene Rekenkamer geweest zijn, en bijvoorbeeld ook de commissie-Joustra/Borstlap, maar dat er heel weinig met deze onderzoeken wordt gedaan?
Ik deel het beeld dat in de vraag geschetst wordt niet. Met de aanbevelingen van de Commissie Joustra/Borstlap is de Belastingdienst bijvoorbeeld voortvarend aan de slag gegaan. Ik verwijs uw Kamer naar de voortgangsrapportage van 5 december 2017, waarin uitgebreid wordt ingegaan op de dertien aanbevelingen van de Commissie.
Is de stelling gerechtvaardigd te stellen dat de Belastingdienst een onbestuurbare en onverbeterlijke organisatie is en vergelijkbaar met een stuurloze en zinkende olietanker, die niet meer is bij te sturen?
Nee.
Is de stelling gerechtvaardigd dat we eigenlijk rechtstreeks op een parlementaire enquête afstevenen, waarin alle verantwoordelijken in de loop der jaren op het matje zullen moeten komen?
Het instellen van een parlementaire enquête is een recht van uw Kamer.
Bent u bereid om alle beschikbare documenten zeker te stellen, om een dergelijke parlementaire enquête effectief te laten verlopen? Welke rol kunnen de politie en de Fiscale Inlichtingen- en Opsporingsdienst (FIOD) hierin spelen?
Indien de Kamer besluit tot het instellen van een parlementaire enquête verleen ik vanzelfsprekend alle medewerking.
Deelt u de mening dat het structureel kwakkelen van de Belastingdienst niet alleen begonnen is in 2006, met de invoering van de Toeslagen, maar dat de neergang van de dienst eigenlijk al begonnen is bij de brede belastingherziening in 2001?
Nee, die mening deel ik niet.
Klopt het dat in 2001 begonnen is met het veel meer gebruik maken van steekproeven, in plaats van 100%-controle?
Volledige controle was en is niet mogelijk. De Belastingdienst moet daarom risicogericht werken. Ook voor 2001 was dit al het geval. Het toepassen van steekproeven en deelwaarnemingen is een gebruikelijke werkwijze.
Klopt het dat veel mensen en bedrijven gebruik maken van de grote mazen in de wet, die door deze steekproefcontroles zijn ontstaan?
Eventuele mazen in het wettelijke kader staan los van de wijze waarop toezicht en handhaving is ingericht en dienen door aanpassing van dit kader te worden opgelost.
Klopt het bijvoorbeeld dat een gemiddelde controle bij een mkb'er gemiddeld 31.000 euro aan te weinig betaalde belasting oplevert? Dit kan toch niet? Wanneer gaat u hier eindelijk eens wat aan doen?
De Belastingdienst controleert grotendeels risicogericht. Een gemiddelde opbrengst van een controle bij een MKB-bedrijf zegt daarom niets over de mate waarin deze sector wet- en regelgeving naleeft.
Klopt het dat er zwarte lijsten bestaan, waarop toeslaggerechtigden staan, die in beginsel afgewezen worden voor de kinderopvangtoeslag, of die voor stopzetting of terugvordering in aanmerking komen? Kunt u uitsluiten dat deze zwarte lijsten bestaan?
Zoals ik in het debat van 21 maart 2019 heb aangegeven, bestaan er geen zwarte lijsten binnen Toeslagen. Wel bestaan er lijsten voor handmatige beoordeling. Toeslaggerechtigden die op een dergelijke lijst staan worden handmatig gecontroleerd. Plaatsing op deze lijst heeft geen gevolgen voor het recht op kinderopvangtoeslag.
Op basis van welke criteria zijn deze zwarte lijsten samengesteld? Wie nam hierin beslissingen? Zijn dit besluiten in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), waar bezwaar en beroep tegen mogelijk is? Waarom is niemand hierover geïnformeerd? Kunt u dit alsnog doen?
Er bestaan binnen Toeslagen geen zwarte lijsten. Verder verwijs ik u naar het antwoord op vraag 35.
Hoe kan iemand van een zwarte lijst afkomen? Welke procedure gaat u hiervoor inrichten?
Er bestaan binnen Toeslagen geen zwarte lijsten. Verder verwijs ik u naar het antwoord op vraag 35.
Hoeveel van de benadeelde ouders in de CAF 11-zaak hebben een dubbele nationaliteit?
Bij de start van het CAF 11-onderzoek hadden 196 vraagouders een dubbele nationaliteit.
Hoeveel van de benadeelde ouders in de andere CAF-zaken hebben een dubbele nationaliteit? Kunt u per CAF-zaak aangeven welk percentage van de ouders een dubbele nationaliteit hebben? Zo nee, waarom niet?
Op dit moment worden toeslaggerelateerde CAF-zaken geïnventariseerd en verstrekt aan de Adviescommissie en de ADR. Nadat de onderzoeken zijn afgerond zal ik uw Kamer nader informeren.
Kunt u uitsluiten dat er bij het samenstellen het criterium van etniciteit is gehanteerd? Zo ja, op basis waarvan? Zo nee, waarom niet en wat gaat u hieraan doen?
In mijn brief van 11 juni jl. ben ik uitgebreid ingegaan op het verwerken van nationaliteit in de CAF-zaken:
«Vanaf de startperiode van het CAF maakte Toeslagen na het ontvangen van een signaal een uitdraai uit de systemen. Hiervoor werd vanaf 2013 door een medewerker een uitgebreid queryverzoek gedaan om gegevens uit de systemen te kunnen combineren. In dit queryverzoek werd gevraagd om specifieke gegevens over vraagouders. Naast naam, adres, en woonplaats, werden bijvoorbeeld ook gegevens over (eerste en tweede) nationaliteit, de startdatum van de toeslag en een eventuele immigratiedatum opgevraagd. In de opgeleverde gegevensset zijn alle gevraagde gegevens opgenomen.
Wanneer de analyse van een query aanwijzingen geeft van mogelijk georganiseerd misbruik, worden bezoeken aan gastouders en/of een gastouderbureau uitgevoerd. Bezoeken worden in het geval van CAF-zaken afgerond met een intern verslag van bevindingen.
Vanaf 2014 worden de analyses van de queries vastgelegd in een intern document om een overzichtelijk beeld te geven van de situatie. Dit interne document bevat een samenvattend overzicht van het aantal vraagouders, het soort toeslag, de woonplaatsen van de vraagouders, en de totale financiële omvang. Ook de nationaliteit van aanvragers was opgenomen in dit interne document. Sinds 2016 wordt specifiek op basis van dit document besloten of verder onderzoek nodig is, bijvoorbeeld in de vorm van een actualiteitsbezoek. Informatie over de (tweede) nationaliteit is geen selectiecriterium geweest bij de starten van CAF-zaken, dat waren immers steeds signalen van buitenaf. Recent is besloten dat nationaliteit ook geen onderdeel meer is van het queryverzoek.»
Ik keur etnisch profileren ten strengste af. De Autoriteit Persoonsgegevens doet onderzoek bij Toeslagen naar de verwerking van persoonsgegevens en bekijkt of sprake is geweest van etnisch profileren. De uitkomsten van dit onderzoek wacht ik af.
Deelt u de mening dat de Discriminerende Overheid heel ver af staat van de Dienstbare Overheid, die ons voor ogen zou moeten staan?
Zoals ik eerder heb aangegeven in mijn brief van 11 juni jl., keur ik etnisch profileren ten strengste af.
Bent u bereid om, naast het al lopende onderzoek, een diepgaand onderzoek te gelasten naar het gebruik van etniciteit als criterium, oftewel het discrimineren op etniciteit?
De Autoriteit Persoonsgegevens doet reeds onderzoek bij Toeslagen naar de verwerking van persoonsgegevens en bekijkt of sprake is geweest van etnisch profileren. De ADR is tevens gevraagd te onderzoeken of nationaliteit een bepalende rol heeft gespeeld in de CAF-onderzoeken. Ook heeft op 7 juni jl. de Nationale ombudsman een onderzoek aangekondigd om een indruk te krijgen van de aard van de klachten bij de overheid als het gaat om etnisch profileren en hoe overheden daar vervolgens mee omgaan. Daarnaast heb ik de Adviescommissie gevraagd hoe het in algemene zin met de praktische rechtsbescherming van de toeslaggerechtigden is gesteld, en welke verbeteringen zijn hier wenselijk zijn. Bij het advies wordt ook betrokken de aanwezigheid van bijzondere categorieën persoonsgegevens – meer in het bijzonder [tweede] nationaliteit – bij Toeslagen. Ik wacht de uitkomsten van deze onderzoeken af.
Bent u bereid om, indien discrimineren op etniciteit inderdaad het geval blijkt te zijn geweest, strafrechtelijke aangifte te doen van discriminatie?
Ik wil niet vooruitlopen op de uitkomsten van de onderzoeken die in het antwoord op vraag 42 zijn genoemd.
Wanneer verwacht u dat het onderzoek van de Autoriteit Persoonsgegevens naar o.a. etnisch profileren afgerond zal zijn? Wanneer zal de Kamer hierover geïnformeerd worden?
Ik kan daar geen uitspraak over doen omdat de Autoriteit Persoonsgegevens zelf haar agenda vaststelt.
Kunt u nader ingaan op de zelfmoord, die in de media wordt genoemd (1), en die gerelateerd zou zijn aan het terugvorderen van kinderopvangtoeslag?
Zelfdoding is een bijzonder trieste gebeurtenis, in het bijzonder voor alle betrokkenen. Dat behoeft geen enkele nadere toelichting. Bij de Belastingdienst komen incidenteel meldingen binnen, waarbij nabestaanden aangeven dat sprake is van zelfdoding. De Belastingdienst heeft mij desgevraagd laten weten dat een melding over de zelfdoding van een vraagouder in Rotterdam niet in de organisatie geregistreerd staat.
Kunt u een causaal verband uitsluiten tussen de zelfmoord en het terugvorderen van kinderopvangtoeslag door Toeslagen? Zo ja, waar blijkt dit uit? Zo nee, waarom niet en wat gaat u hier mee doen?
Zie antwoord vraag 45.
Wat doet dit met u? Deelt u de mening dat dit verbijsterend is?
Zie antwoord vraag 45.
Op welke manier kunt u de 2-jarige wees royaal compenseren, indien blijkt dat het leven van dit kind door toedoen van de Belastingdienst verwoest is?
Zie antwoord vraag 45.
Hoe hoog zullen de schadevergoedingen zijn? Deelt u de mening dat dit hoger zal moeten zijn dan de 15.000 euro, die de Q-koorts patiënten hebben gekregen? Wat vindt u van een schadevergoeding van 15.000 euro per verpest jaar?
Ik heb de Adviescommissie gevraagd te adviseren over een passende oplossing. Ik wil niet op dit advies en de uitwerking daarvan vooruitlopen.
Waarom bent u eerder met de schaamteloze fooi gekomen van 500 euro per half jaar? Dit kan toch niet?
Het bestuursrecht kent op basis van jurisprudentie kort gezegd een vergoeding van € 500,– voor ieder (deel van een) half jaar dat de behandeling van het bezwaarschrift en beroep langer heeft geduurd dan twee jaar. Ik heb Toeslagen de opdracht gegeven deze vergoeding in CAF 11-zaken proactief en ruimhartig toe te kennen.7 Deze vergoeding ziet uitsluitend op de overschreden termijn. Om een passende oplossing te vinden voor gedupeerde ouders, heb ik de Adviescommissie om advies gevraagd.
Hoe breed is de CAF-affaire inmiddels? Klopt het dat er 170 CAF-zaken zijn? Kunt u uitsluiten dat, gezien de 302 gevallen in CAF 11, het hier wel eens om ca. 50.000 (302*170) toeslaggedupeerden zou kunnen gaan? Hoe gaat u deze mensen compenseren?
In totaal zijn er inderdaad circa 170 toeslaggerelateerde CAF-zaken. Op dit moment worden deze zaken geïnventariseerd en verstrekt aan de Adviescommissie en de ADR. Nadat de werkzaamheden van de commissie en de ADR zijn afgerond zal, ik uw Kamer nader informeren.
Deelt u de mening dat het hele toeslagensysteem op de schop moet?
Op dit moment wordt een IBO Toeslagen uitgevoerd, waarbij onder meer verdergaande opties van het stelsel van toeslagen worden bezien. De uitkomsten van dit IBO worden aan het eind van 2019 verwacht. Daarnaast is, zoals ik in mijn brief van 11 juni jl. heb aangegeven, mijn beeld dat de wetgeving op onderdelen rigide is en soms te weinig mogelijkheden biedt om tegemoet te komen aan het maatschappelijk rechtvaardigheidsgevoel in deze zaken. Dit kan soms disproportionele gevolgen hebben en tot schrijnende situaties leiden. Ik ben daarom met de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid nader aan het onderzoeken of in dergelijke situaties tot een meer proportionele benadering kan worden gekomen.
Kunt u beleidsopties uitwerken waarbij toeslagen alleen nog maar toegekend worden op basis van vaststaande feiten, waardoor er later geen terugvordering meer nodig is?
Terugvorderingen zijn inherent aan de huidige systematiek. Op dit moment wordt een IBO Toeslagen uitgevoerd, waarbij onder meer verdergaande opties van het stelstel van toeslagen worden bezien. De uitkomsten van dit IBO worden aan het eind van 2019 verwacht. Ik wil niet vooruitlopen op de resultaten van dit onderzoek.
Klopt het dat er aan de terugvordering op basis van nieuwe inkomensgegevens geen eindtermijn zit (op basis van art. 20 en 21 Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen)? Klopt het dat dit erg afwijkt van de hoofdregel, waarin de eventuele vorderingen van de Belastingdienst verjaren na vijf jaar?
Ook voor de toeslagen geldt in principe een verjaringstermijn van 5 jaar. Binnen deze termijn kan een reeds vastgestelde toeslag naderhand in bepaalde gevallen nog in het voordeel of in het nadeel van de belanghebbende worden herzien. De mogelijkheid tot herziening van een vastgestelde toeslag in verband met een wijziging van het inkomensgegeven op grond van artikel 20 Awir heeft echter geen verjaringstermijn, maar is gekoppeld aan het moment waarop het nieuwe inkomensgegeven is vastgesteld. Dat heeft als reden dat de Belastingdienst/Toeslagen voor wat betreft dit inkomensgegeven afhankelijk is van de inspecteur van de Belastingdienst en het bij langlopende procedures in de sfeer van de inkomstenbelasting, bijvoorbeeld in geval van navordering door de inspecteur, langer dan 5 jaar kan duren voordat het inkomensgegeven definitief vaststaat. Mede daarom schrijft artikel 20 Awir voor dat de Toeslagen, als dat inkomensgegeven eenmaal wijzigt, binnen 8 weken tot een herziening moet overgaan.
Waarom is voor deze afwijkende regel gekozen? Kunt u overwegen om de uiterste terugvorderingstermijn voor de Afdeling Toeslagen eveneens op vijf jaar te zetten? Kunt u een voorstel hiertoe opnemen in het Belastingplan 2020? Zo nee, waarom niet?
Ik verwijs naar het antwoord op vraag 54. Ik ben niet voornemens om nu een voorstel in het Belastingplan 2020 op te nemen waarin een verjaringstermijn aan artikel 20 van de Awir wordt verbonden.
Klopt het dat de afdeling van de Belastingdienst die de Inkomstenbelasting uitvoert de inkomensgegevens van bijna iedereen heeft?
De Belastingdienst is houder van de Basisregistratie inkomen (art. 21 Algemene wet inzake rijksbelastingen). In dit register wordt het inkomen vastgelegd van alle burgers. Daarnaast krijgt de Belastingdienst bijvoorbeeld actuele inkomensgegevens van het UWV. Dat betekent echter niet dat van iedereen de actuele inkomensgegevens beschikbaar zijn. Het komt bijvoorbeeld voor dat personen om uiteenlopende redenen uitstel vragen en krijgen voor de aangifte inkomstenbelasting of dat er wordt nagevorderd, waardoor definitieve inkomensgegevens pas later bekend zijn.
Klopt het dat deze inkomensgegevens vaak pas na vele jaren bij de Afdeling Toeslagen terechtkomen, die dan vervolgens tot terugvordering overgaat, tot grote ergernis van de toeslaggerechtigden?
Nee, dat klopt niet. Toeslagen verkrijgt gedurende het jaar doorlopend inkomensgegevens. Op basis van deze gegevens kan Toeslagen voor een aantal toeslaggerechtigden bijvoorbeeld al gedurende het toeslagjaar het voorschot aanpassen. Daarnaast kan belanghebbende zelf de inkomensgegevens aanpassen, zodat het voorschot op het actuele inkomen gebaseerd is. Zo kunnen (hoge) terugvorderingen worden voorkomen. Het komt echter voor dat inkomensgegevens pas later bekend zijn. Hierbij verwijs ik naar het antwoord op vraag 56. Voor de volledigheid wijs ik erop dat ook andere factoren een rol kunnen spelen bij terugvorderingen. Zo kan het (wisselend) aantal opvanguren bij de kinderopvangtoeslag ook een belangrijke rol spelen.
Hoe kunt u bewerkstelligen dat deze inkomensgegevens veel sneller tussen de beide delen van de Belastingdienst worden gedeeld? Het is toch bizar dat de ene hand van de Belastingdienst niet weet wat de andere hand doet?
Ik verwijs u naar de antwoorden op vraag 56 en 57.
Is de Belastingdienst inmiddels de slechtst functionerende overheidsdienst van Nederland?
Deze appreciatie laat ik aan de vragensteller.
Kunt u een vergelijking maken met het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (UWV), de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND), het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen (CBR) en de Defensie Materieel Organisatie?
Nee, dat kan ik niet. Bovendien vallen de genoemde diensten niet onder mijn verantwoordelijkheid.
Kosten, die voortvloeien uit de aanwezigheid van (niet- westerse) allochtonen in Nederland |
|
Geert Wilders (PVV), Sietse Fritsma (PVV), Emiel van Dijk (PVV) |
|
Raymond Knops (staatssecretaris binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA), Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
|
|
|
Herinnert u zich de antwoorden van uw ambtsvoorganger op de Kamervragen van het lid Fritsma van 10 jaar geleden – 17 juli 2009 – over de kosten die voortvloeien uit de aanwezigheid van (niet-westerse) allochtonen in Nederland? Bent u bereid deze vragen nu wel van een gedegen inhoudelijk en financieel antwoord te voorzien?
Ja.
Kunt u aangeven welk deel van de inzet van de politie, en andere BZK- gerelateerde onderdelen als de Algemene Inlichtingen- en Veiligheidsdienst (AIVD), wordt aangewend voor (niet westerse) allochtonen, gelet op het aandeel van deze groep in de bevolking en de oververtegenwoordiging van deze groep in criminaliteit, terreur(dreiging) en overlast e.d.?
De politie maakt geen onderdeel uit van het Ministerie van BZK, maar valt onder de verantwoordelijkheid van het Ministerie van JenV. Voor een goede uitvoering van de wettelijke taken van de politie is het bijhouden van de politie-inzet per bevolkingsgroep geen vereiste. Dit wordt dan ook niet gedaan. Gegevens over de kosten van de inzet van politie ten aanzien van burgers met een (niet-westerse) migratieachtergrond, zijn niet voorhanden.
Op basis van Wet op de inlichtingen- en veiligheidsdiensten (Wiv) 2017 doet de AIVD-onderzoek naar personen die door de doelen die zij nastreven, dan wel door hun activiteiten aanleiding geven tot het ernstige vermoeden dat zij een gevaar vormen voor het voortbestaan van de democratische rechtsorde. De AIVD kijkt dus naar de doelen en activiteiten van een persoon. De verwerking van persoonsgegevens wegens iemands godsdienst of levensovertuiging, ras, lidmaatschap van een vakvereniging, gezondheid en seksuele leven vindt niet plaats (Wiv 2017 artikel 19 lid 3). Daarom is een dergelijk overzicht niet beschikbaar.
Kunt u aangeven wat de weerslag hiervan is in de kosten die hierdoor ten aanzien van (niet- westerse) allochtonen worden gemaakt?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u aangeven welk deel van de inzet van de overige BZK-programma’s, zoals diversiteit en arbeidsmarktgerelateerde programma’s, wordt aangewend voor (niet-westerse) allochtonen?
Een inclusieve organisatie met divers samengestelde teams is een van de focuspunten van het Strategisch Personeelsbeleid Rijk (SPB) 2025. Voor het goed functioneren van de overheid is de samenkomst van verschillende perspectieven, achtergronden, oriëntaties en kennis een belangrijke randvoorwaarde, omdat meer variatie in visies en oplossingen resulteert in meer creativiteit en innovatie, betere resultaten en beter beleid. Dit betekent dat werken in divers samengestelde teams en in een inclusieve organisatiecultuur wordt bevorderd.
Daarnaast is in het Strategisch Personeelsbeleid Rijk 2025 aandacht voor het Rijk als aantrekkelijk werkgever, door het profileren van de Rijksoverheid op de arbeidsmarkt. In het kader van het SPB is een aantal acties gericht op arbeidsmarktbeleid en diversiteit en inclusie afgesproken die deels door Ministeries afzonderlijk en deels rijksbreed worden uitgevoerd. Van de afgesproken acties is er geen die zich uitsluitend richt op mensen met een (niet-westerse) migratieachtergrond.
Kunt u aangeven welke kosten hiermee gemoeid zijn?
Zie antwoord vraag 4.
Kunt u aangeven welke omvang het provinciefonds heeft, en welk deel hiervan geoormerkt is voor beleid ten aanzien van (niet-westerse) allochtonen, en welk deel hiervan daadwerkelijk besteed wordt voor beleid(-sprogramma’s) gericht op (niet-westerse) allochtonen?
In onderstaande tabel is opgenomen hoeveel middelen er via het provinciefonds wordt verdeeld.
* 2014–2018 op basis van jaarverslagen, 2019–2023 voorlopige stand 1e suppletoire provinciefonds
Het provinciefonds betreffen de algemene middelen van provincies. De middelen zijn niet geoormerkt voor een bepaald doel. Uit de begrotingen en rekeningen van provincies is het niet mogelijk gegevens te halen die betrekking hebben op burgers met een (niet-westerse) migratieachtergrond.
Kunt u aangeven welke omvang het gemeentefonds heeft, en welk deel hiervan geoormerkt is voor beleid ten aanzien van (niet-westerse) allochtonen, en welk deel hiervan daadwerkelijk besteed wordt voor beleid(-sprogramma’s) gericht op (niet-westerse) allochtonen?
In onderstaande tabel is opgenomen hoeveel middelen er via het gemeentefonds wordt verdeeld.
* 2014–2018 op basis van jaarverslagen, 2019–2023 voorlopige stand 1e suppletoire gemeentefonds.
Het gemeentefonds betreft algemene middelen van gemeenten. De middelen zijn niet geoormerkt voor een bepaald doel. Over de omvang van de bestedingen door gemeenten aan programma’s voor Nederlanders met een (niet-westerse) migratieachtergrond hebben wij geen informatie.
Daarnaast wordt sinds 2008 via het gemeentefonds een aantal decentralisatie uitkeringen van vakdepartementen gedaan, waarbij bepaalde groepen (waaronder burgers met een (niet-westerse) migratieachtergrond) in de verdeling een rol hebben gespeeld. De Minister van BZK en Staatssecretaris van Financiën zijn verantwoordelijk voor de verdeling van de uitkeringen. De vakministers zijn inhoudelijk verantwoordelijk. Het gaat om de volgende uitkeringen:
Bedragen zijn in duizenden euro’s
Kunt u voorts aangeven in welke mate het werk van (lokaal) bestuur / gemeenten / gemeentelijke basisadministraties toeziet op (niet-westerse) allochtonen en hoe dit zich vertaalt in kosten die voor deze groep worden gemaakt?
Gemeenten hebben, als autonome bestuurslaag, zelf het beste inzicht in de inspanningen die zij verrichten in het kader van Basisregistratie Personen (BRP) en zij leggen daar lokaal verantwoording over af. Op voorhand valt niet te stellen dat er meer werk en/of kosten zijn verbonden aan de registratie van een burger met een (niet-westerse) migratieachtergrond dan van een burger zonder migratieachtergrond. De tijd en kosten hangen af van veel uiteenlopende factoren zoals gezinssamenstelling, gezagsverhoudingen, verhuisbewegingen en de mate waarin uittreksels worden opgevraagd.
Hoe verhouden bedoelde kosten zich tot de opbrengsten die bedoelde groep oplevert op het terrein van BZK?
Van opbrengsten voor de begroting van BZK is geen sprake. Voor wat betreft de kosten wordt verwezen naar bovenstaande antwoorden.
Welke gegevens heeft u betrokken bij de bepaling van het aandeel van niet- westerse allochtonen in de bevolking en de oververtegenwoordiging van deze groep in criminaliteit en overlast e.d.?
Voor de beantwoording verwijs ik u naar de antwoorden van de Minister en Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid en de Minister voor Rechtsbescherming. (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2018–2019, nr. 466)
Kunt u de kosten uitsplitsen naar: dit jaar, de afgelopen 5 jaar, en (geprognotiseerd) het komende jaar en de komende 5 jaar?
Zie het antwoord op vraag 7.
Indien de hier gevraagde kosten niet exact zijn vast te stellen: wat is hier de reden van en kunt u in ieder geval een reële schatting maken? Zo neen, waarom niet?
Voor het antwoord op deze vraag wordt verwezen naar de begeleidende brief (Kamerstuk 30 573, nr. 176).
Kosten van (niet-westerse) allochtonen |
|
Sietse Fritsma (PVV), Emiel van Dijk (PVV), Geert Wilders (PVV) |
|
Ankie Broekers-Knol (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD), Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA), Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD) |
|
|
|
|
Herinnert u zich de antwoorden van uw ambtsvoorganger op de Kamervragen van het lid Fritsma van 10 jaar geleden – 17 juli 2009 – over de kosten die voortvloeien uit de aanwezigheid van (niet-westerse) allochtonen in Nederland?1 Bent u bereid deze vragen nu wel van een gedegen inhoudelijk en financieel antwoord te voorzien?
Ja.
Welk deel van de volgende zaken wordt aangewend voor (niet-westerse) allochtonen, gelet op het aandeel van deze groep in de bevolking en de oververtegenwoordiging van deze groep in de Justitie en Veiligheid-gerelateerde categorieën rechtspleging, rechtsbijstand, rechtshandhaving, criminaliteits- en terrorismebestrijding en overige zaken (zoals bed-bad-broodachtige regelingen) vallend onder de begroting van het Ministerie van Justitie en Veiligheid?
Voor een goede uitvoering van de wettelijke taken van de politie is het bijhouden van de politie-inzet per bevolkingsgroep geen vereiste. Dit wordt niet gedaan. Gegevens over de kosten van de inzet van politie ten aanzien van burgers met een (niet westerse) migratieachtergrond, zijn niet voorhanden. Dit geldt tevens voor de besteding van middelen voor terrorismebestrijding, hierbij wordt geen onderscheid gemaakt naar verschillende groepen in de samenleving.
De Dienst Justitiële Inrichtingen heeft geen gegevens beschikbaar over het aantal personen met een niet-westerse migratieachtergrond in het gevangeniswezen, vreemdelingenbewaring, jeugd en forensische zorg. Bij de beantwoording van de vraag in 2009 waren er wel cijfers beschikbaar over de verdeling naar migratie achtergrond voor jeugd en forensische zorg. Vanwege de implementatie van de AVG is er geen doelbinding om deze gegevens te verwerken. De verwerking is hiermee gestopt, dit geldt ook voor gegevens uit het verleden. Met betrekking tot het totaal aantal Halt-verwijzingen zijn er wel cijfers beschikbaar over het aandeel personen met/zonder migratieachtergrond.
Binnen de vreemdelingenketen zijn geen gegevens beschikbaar conform de CBS-definitie over personen met een niet-westerse migratieachtergrond.
Wat is de weerslag hiervan in de kosten die hierdoor ten aanzien van (niet-westerse) allochtonen worden gemaakt?
Zie antwoord vraag 2.
In welke mate ziet het werk van justitiegerelateerde diensten, met name maar niet beperkt tot de Dienst Justitiële Inrichtingen, toe op (niet-westerse) allochtonen, gelet op het aandeel van deze groep in de bevolking en de oververtegenwoordiging van deze groep in Justitie en Veiligheid-gerelateerde categorieën?
Zie antwoord vraag 2.
Wat is de weerslag hiervan in de kosten die hierdoor ten aanzien van (niet-westerse) allochtonen worden gemaakt?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe verhouden bedoelde kosten zich tot de opbrengsten die bedoelde groep oplevert ten aanzien van bijvoorbeeld legesbetalingen aan de Immigratie- en Naturalisatiedienst?
Voor de vreemdelingenketen worden opbrengsten van legesbetalingen in 2019 verwacht van ca. € 50 mln. Deze opbrengsten komen voort uit de werkzaamheden die de IND verricht voor reguliere verblijfsaanvragen en naturalisatieverzoeken. Naast leges bestaan de ontvangsten van het Ministerie van Justitie en Veiligheid uit o.a. boetes, transacties en ontnemingsmaatregelen. Deze ontvangsten komen tot uiting in de opbrengsten van het CJIB. Ook hierbij is het onderscheid tussen westerse en niet-westerse personen met een migratieachtergrond niet te maken en tevens niet noodzakelijk voor de uitvoering van de werkprocessen.
Welke gegevens heeft u betrokken bij de bepaling van het aandeel van niet-westerse allochtonen in de bevolking en de oververtegenwoordiging van deze groep in Justitie en Veiligheid-gerelateerde categorieën?
Voor de beantwoording van de vragen is de CBS-definitie leidend. Een persoon heeft een westerse achtergrond als hij, zij of één van de ouders in Europa (exclusief Turkije), Noord-Amerika of Oceanië is geboren. Ook Indonesië en Japan worden tot de westerse landen gerekend. Als een persoon of één van de ouders in een ander land is geboren, heeft deze persoon volgens de definitie van CBS een niet-westerse migratieachtergrond. De JenV gegevens zijn benoemd bij de beantwoording van de voorgaande vragen.
Kunt u de kosten uitsplitsen naar dit jaar, de afgelopen vijf jaar en (geprognosticeerd) het komende jaar en de komende vijf jaar?
Voor het uitvoeren van de wettelijke taak van de taakorganisaties is het geen vereiste om de inzet per bevolkingsgroep te registreren. Door onvoldoende inzicht in het aandeel is niet mogelijk om deze vragen te beantwoorden.
Indien de hier gevraagde kosten niet exact zijn vast te stellen, wat is hier de reden van? Kunt u in ieder geval een reële schatting maken? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 8.
Het berechten van Nederlandse Syrië-gangers door de Koerdische autoriteiten in Noord-Syrië |
|
Sven Koopmans (VVD), Antoinette Laan-Geselschap (VVD) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA), Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht «Les Kurdes de Syrie prêts à juger les djihadistes français»?1
Ja.
Zult u, conform de motie Laan-Geselschap c.s.2, alles in het werk stellen om ervoor te zorgen dat (ook) Nederlandse jihadisten daar worden berecht waar zij hun afgrijselijke misdaden hebben begaan?
Ja. Uitreizigers moeten verantwoording afleggen voor misdrijven die zij hebben gepleegd en hiervoor worden berecht. Bij voorkeur in de regio waar de misdaden hebben plaatsgevonden. Om die reden onderzoekt Nederland met internationale partners de mogelijkheden voor een vorm van berechting in de regio.
Zult u daartoe in overleg treden met de Koerdische autoriteiten in Noord-Syrië om te zien wat zij nodig hebben om hun aanbod van lokale berechting gestand te doen?
In de huidige situatie is onvoldoende sprake van een duidelijke langetermijnstrategie voor de regio. Het kabinet is terughoudend met het maken van afspraken of samenwerken met niet-statelijke entiteiten die feitelijk gezag uitoefenen over een gebied waar de betreffende regering effectief geen gezag meer uitoefent. Dit vanwege de invloed die deze afspraken of samenwerking kunnen hebben op het aanzien van deze niet-statelijke entiteiten en op de relaties met andere actoren en landen in de regio.
Is het kabinet bereid om de benodigde financiële en juridische ondersteuning te bieden om dit mogelijk te maken, al dan niet samen met andere relevante partners?
Nederland zet in op vervolging en berechting van ISIS-strijders en richt zich daarbij op de benadering die nodig is om hiertoe te komen. Dit heeft tot nu toe geresulteerd in een brede inzet, waarbij ook het belang van bewijsvergaring, detentie, rehabilitatie en re-integratie in Irak en Syrië in acht worden genomen. Nederland draagt hier al op diverse manieren aan bij, bijvoorbeeld door het steunen van bewijsvergaringsmechanismen in Irak (UNITAD) en Syrië (IIIM). Samen met internationale partners wordt bekeken welke steun verder nodig zal zijn.
Overlegt u met de Franse regering en andere westerse regeringen om te komen tot een gezamenlijke ondersteuning van de geboden rechtsgang, opdat deze ten minste kan voldoen aan de minimumvoorwaarden van een eerlijk proces?
Nederland is met diverse Europese en internationale partners, waaronder Frankrijk, in overleg over de opties die er zijn om tot vervolging en berechting van ISIS-strijders te komen. Leidend zijn naleving van internationale mensenrechtenstandaarden en de beginselen van goede procesorde, waaronder het recht op een eerlijk proces. Daarbij is Nederland tegen de doodstraf en zal daar dus ook niet aan mee werken.
Is het kabinet bereid om, met relevante partners, te investeren in lokale detentiecentra voor (Nederlandse) jihadisten?
Het kabinet voorziet geen steun aan detentiecentra in de Koerdische regio.
EZK-gerelateerde kosten van allochtonen |
|
Sietse Fritsma (PVV), Emiel van Dijk (PVV), Geert Wilders (PVV) |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
|
|
|
Herinnert u zich de antwoorden van uw ambtsvoorganger op de Kamervragen van het lid Fritsma van tien jaar geleden (17 juli 2009) over de kosten die voortvloeien uit de aanwezigheid van (niet-westerse) allochtonen in Nederland? Bent u bereid deze vragen nu wel van een gedegen inhoudelijk en financieel antwoord te voorzien?1
De antwoorden van mijn ambtsvoorganger op de Kamervragen van het lid Fritsma van 17 juli 2009 zijn mij bekend. Het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat is sinds die beantwoording niet overgegaan tot een administratiesysteem waarbij uitgegeven beleidsgelden worden gerelateerd aan de eventuele (westerse of niet-westerse) migratieachtergrond van ontvangers. Hierover zijn dan ook geen gegevens beschikbaar.
Kunt u aangeven welk deel van de EZK-gerelateerde kosten toeziet op (niet westerse) allochtonen, gelet op het aandeel van deze groep in de bevolking en eventuele relevante karakteristieken van deze groep?
Zie antwoord vraag 1.
Hoe verhouden bedoelde kosten zich tot de opbrengsten die bedoelde groep oplevert op het terrein van EZK?
Zie antwoord vraag 1.
Welke gegevens heeft u betrokken bij de bepaling van bovenstaande?
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u de kosten uitsplitsen naar dit jaar, de afgelopen vijf jaar en (geprognosticeerd) het komende jaar en de komende vijf jaar?
Zie antwoord vraag 1.
Indien de hier gevraagde kosten niet exact zijn vast te stellen, wat is hier de reden van en kunt u in ieder geval een reële schatting maken? Zo nee, waarom niet?
Voor het antwoord op vraag 6 verwijs ik graag naar de brief van de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid. (Kamerstuk 30 573, nr. 176)
Aan Infrastructuur en Waterstaat gerelateerde kosten van allochtonen |
|
Sietse Fritsma (PVV), Emiel van Dijk (PVV), Geert Wilders (PVV) |
|
Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD), Stientje van Veldhoven (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (D66) |
|
|
|
|
Herinnert u zich de antwoorden van uw ambtsvoorganger op de Kamervragen van het lid Fritsma van tien jaar geleden (17 juli 2009) over de kosten die voortvloeien uit de aanwezigheid van (niet-westerse) allochtonen in Nederland?1 Bent u bereid deze vragen nu wel van een gedegen inhoudelijk en financieel antwoord te voorzien?
In het antwoord op de vragen van 17 juli 2009 is aangegeven dat Infrastructuur en Waterstaat geen indeling in kosten naar burgers met een (niet-westerse/westerse) migratieachtergrond hanteert. Dat is sinds die tijd niet gewijzigd.
Kunt u aangeven welk deel van de aan Infrastructuur en Waterstaat gerelateerde kosten toe zijn te rekenen aan (niet-westerse) allochtonen? Hoe verhouden deze kosten zich tot de relatieve omvang van deze groep?
Zie antwoord vraag 1.
Hoe verhouden bedoelde kosten zich tot de opbrengsten die bedoelde groep oplevert op het terrein van Infrastructuur en Waterstaat?
Zie antwoord vraag 1.
Welke gegevens heeft u betrokken bij de bepaling van het bovenstaande?
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u de kosten uitsplitsen naar: dit jaar, de afgelopen vijf jaar en (geprognosticeerd) het komende jaar en de komende vijf jaar?
Zie antwoord vraag 1.
Indien de hier gevraagde kosten niet exact zijn vast te stellen: wat is hiervan de reden en kunt u in ieder geval een reële schatting maken? Zo nee, waarom niet?
Voor het antwoord op deze vraag wordt verwezen naar de begeleidende brief. (Kamerstuk 30 573, nr. 176)
Het groeiend tekort aan doktersassistenten |
|
Lilianne Ploumen (PvdA) |
|
Bruno Bruins (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
|
|
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Zorgen om groeiend tekort doktersassistenten»?1
Ja.
Wat is uw reactie op het bericht?
De uitdaging op het gebied van arbeidsmarkt voor de huisartsenzorg en de gehele sector zorg en welzijn is mij bekend. Ik vind het belangrijk dat de huisartsenzorg toegankelijk is voor iedereen, nu en in de toekomst. Ook in gebieden waar de balans in vraag en aanbod in de huisartsenzorg verstoord is of dreigt te raken.
Kunt u bevestigen dat in 23 procent van de huisartsenpraktijken tekorten worden ervaren aan assistenten en ondersteuners en kunt u aangeven hoe deze tekorten verspreid zijn over verschillende regio’s? Zo nee, kunt u hier onderzoek naar laten doen?
Het Nivel heeft in alle arbeidsmarktregio’s enquêtes uitgezet onder huisartsenpraktijken in het kader van een onderzoek waarvoor ik samen met de Landelijke Huisartsen Vereniging (LHV) vorig jaar opdracht heb gegeven. Op 20 december 2018 heb ik dit rapport met mijn reactie aan de Tweede Kamer aangeboden.2 De aanbevelingen uit het onderzoek zijn verwerkt in het plan van aanpak dat ik u in april van dit jaar heb toegezonden3 en ik in de komende periode met de LHV verder zal uitwerken.
Uit het onderzoek blijkt dat landelijk gezien 18% van de huisartsenpraktijken op het moment van bevragen aangeeft dat zij in de komende 12 maanden grote tekorten verwachten aan doktersassistenten. Regionaal lopen deze verwachte tekorten aan doktersassistenten sterk uiteen van 0% tot 48%. Bevraagde huisartsenpraktijken in de arbeidsmarktregio’s Utrecht (48%), Zuid-Limburg (45%) en Groningen (33%) verwachten relatief gezien het vaakst grote tekorten aan doktersassistenten.
Wat betreft praktijkondersteuners (POH) geldt dat landelijk gezien 15% van de huisartsenpraktijken op het moment van bevragen aangeeft dat zij in de komende 12 maanden grote tekorten verwachten aan praktijkondersteuners. Regionaal lopen deze verwachte tekorten aan doktersassistenten sterk uiteen van 0% tot 24%. Bevraagde huisartsenpraktijken in de arbeidsmarktregio’s Achterhoek (24%), Zeeland (24%) en Noordoost-Brabant (22%) verwachten relatief gezien het vaakst grote tekorten aan praktijkondersteuners.
Wat vindt u ervan dat de kwaliteit en toegankelijkheid van de zorg onder druk staan door het groeiende tekort aan doktersassistenten, zeker gezien de belangrijke functie die doktersassistenten tegenwoordig vervullen als poortwachter of door middel van triage?
We staan momenteel voor een grote personele opgave die in de hele zorgsector wordt gevoeld, ook in de huisartsenzorg. Daar waar dreigt dat een patiënt niet binnen een redelijke tijd toegang heeft tot voldoende en goede huisartsgeneeskundige zorg, heeft de zorgverzekeraar vanuit zijn zorgplicht de verantwoordelijkheid om na te gaan of deze patiënt bij een andere zorgverlener kan worden geholpen. Zorgverzekeraars hebben mij laten weten dat zij deze bemiddelende rol uitvoeren om patiënten op korte termijn bij een huisartsenpraktijk te kunnen plaatsen. Zij bieden daarnaast regionaal ondersteuning, gezamenlijk met relevante partijen, bij het oplossen van ervaren problemen van een tekort aan huisartsen. De Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) heeft mij laten weten ook te zien dat er regionale oplossingen worden ontwikkeld door betrokken partijen, vaak in samenwerking met de zorgverzekeraar.
Indien mensen signalen hebben over de geleverde zorg, kunnen zij zich melden bij het Landelijk Meldpunt Zorg. De Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) kan naar aanleiding van deze signalen onderzoek doen en/of de signalen meenemen in haar risicogestuurde toezicht. Navraag bij de IGJ leert dat bij de inspectie tot nu toe geen signalen zijn binnengekomen waarbij een tekort aan doktersassistenten wordt genoemd.
Wanneer is voor u het moment aangebroken om over te gaan tot wettelijke erkenning van deze belangrijke beroepsgroep in de Wet BIG (Wet op de Beroepen in de Individuele Gezondheidszorg)?
Op 2 juli jl. ben ik in mijn beantwoording op vragen van het lid Ploumen inzake het tekort aan doktersassistenten4, waarin onder andere wordt gevraagd naar de erkenning van de doktersassistent in de Wet BIG, reeds ingegaan op deze vraag. Ik verwijs dan ook naar de beantwoording van 2 juli jl. op vraag 8 en 9.
Daarnaast heb ik in het AO Eerstelijnszorg van 3 juli jl. aangegeven dat als het profiel van doktersassistent ingrijpend zou wijzigen het een mogelijkheid is dat ik Zorginstituut Nederland, dat nieuwe aanvragen aan de criteria voor beroepenregulering in de Wet BIG toetst, om advies vraag. Aangezien de aanvraag tot regulering van de doktersassistent in april 2018 is afgewezen, verwacht ik niet dat het profiel in een jaar tijd ingrijpend gewijzigd is en zie ik dus momenteel geen aanleiding om advies te vragen.
Op welke wijze bent u voornemens de terugloop in het aantal doktersassistenten te keren? Kunt u cijfermatig onderbouwen of uw maatregelen voldoende effect sorteren? Zo nee, kunt u hier onderzoek naar laten doen? Indien uw maatregelen niet tot voldoende groei leiden, bent u bereid aanvullende maatregelen te treffen?
De verwachte tekorten aan personeel in de gehele zorgsector worden via het actieprogramma Werken in de Zorg aangepakt, samen met het veld. Zoals de voortgangsrapportage van het actieprogramma Werken in de Zorg van 22 mei jl. laat zien, is het helder dat we voor een forse personele opgave staan in zorg en welzijn, maar zien we aan de hand van de inspanningen die in de regio zijn verricht en in de afname van het verwachte personeelstekort in 2022 dat het mogelijk is de arbeidsmarkttekorten aan te pakken en het tij te keren. Dit betekent dat naast focus op instroom ook meer focus op behoud en anders werken moet komen te liggen, ook voor de teams werkzaam in de huisartsenzorg. Het vraagt om alle zeilen bij te zetten. Over de voortgang van het actieprogramma Werken in de Zorg aanpak wordt de Tweede Kamer tweemaal per jaar geïnformeerd, voor het eerst weer in het najaar van dit jaar.
De toename van agressie tegen weginspecteurs |
|
Wytske de Pater-Postma (CDA) |
|
Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
|
|
|
Kent u het bericht «Werkplek weginspecteurs Rijkswaterstaat levensgevaarlijk»?1
Ja, dat bericht ken ik.
Wat is uw reactie op dit bericht?
Ook ik zie dat de werkomstandigheden van de weginspecteurs steeds gevaarlijker worden. De weginspecteurs zijn er om te zorgen dat iedereen zo veilig en vlot mogelijk van A naar B kan rijden. Het is dus in ieders voordeel dat deze mensen hun werk goed uit kunnen oefenen. De weginspecteurs staan daar in weer en wind in gevaarlijke situaties langs de weg. Als ik ergens ontzettend boos van word, is het wel agressief gedrag tegen hulpverleners, zoals de weginspecteurs.
Hoe kijkt u aan tegen het feit dat de directeur-generaal van Rijkswaterstaat aangeeft nooit de publiciteit te zoeken, maar nu een uitzondering maakt omdat gemerkt wordt dat agressief gedrag tegen weginspecteurs toeneemt?
Dat de directeur-generaal een uitzondering maakt, geeft aan dat agressie tegen hulpverleners een ernstige zaak is. Agressiviteit richting medewerkers van Rijkswaterstaat, niet alleen de weginspecteurs maar ook de handhavers op het water, neemt steeds meer toe. De directeur-generaal is en voelt zich als werkgever verantwoordelijk voor een veilige werkomgeving voor al haar mensen, dus ook de weginspecteurs.
Deelt u de mening dat naast fysiek geweld ook agressief gedrag als «een vinger opsteken», spugen of schelden naar mensen die op of naast de weg aan het werk zijn absoluut onacceptabel is?
Die mening deel ik. Ook dergelijk gedrag is volkomen onacceptabel.
Deelt u de mening dat de mensen die voor ons werken aan de weg, de weginspecteurs, de bergers en de wegenwacht bescherming verdienen tegen dit soort wangedrag?
Ik ben het hier van harte mee eens. Iedereen die bij het uitoefenen van zijn of haar functie agressief bejegend wordt, verdient bescherming.
Kunt u aangeven waar de toename van dergelijk wangedrag vandaan komt? Deelt u het gevoel van urgentie om grenzen te stellen en waar mogelijk eerder in te grijpen en de pakkans te verhogen?
In zijn algemeenheid zien we dat de maatschappij verhardt en dat het persoonlijk belang prevaleert boven het algemeen belang. In veel sectoren neemt de agressiviteit richting publieke hulpverleners en handhavers toe. Om hier aandacht voor te vragen en mensen bewust te maken van de effecten van hun gedrag, is de rijksoverheid de campagne #doeslief gestart. Het gevoel van urgentie om agressief gedrag richting hulpverleners aan te pakken deel ik. De Minister van Justitie en Veiligheid is ook bezig om dit aan te pakken.
Bent u bereid om op korte termijn in gesprek te gaan met de Minister van Justitie en Veiligheid om te kijken welke maatregelen hiertegen genomen kunnen worden?
Mijn ambtsgenoot van Justitie en Veiligheid is druk bezig om maatregelen hiertegen te nemen. Zo is in 2018 de celstraf voor agressief gedrag tegen hulpverleners verhoogd van 1 naar 3 maanden en wordt op dit moment gewerkt aan een wet die moet voorkomen dat mensen die geweld plegen tegen hulpverleners wegkomen met een taakstraf.
Rijkswaterstaat heeft ook regelmatig contact met de politie en het OM over dit onderwerp. Een van de maatregelen die hiermee in gang zijn gezet is het versneld en vereenvoudigd aangifte kunnen doen van agressief gedrag. Een andere maatregel die uit deze gesprekken is voortgekomen, is het gebruik van de noodknop door weginspecteurs.
Aan Defensie gerelateerde kosten van allochtonen |
|
Geert Wilders (PVV), Sietse Fritsma (PVV), Emiel van Dijk (PVV) |
|
Ank Bijleveld (minister defensie) (CDA), Barbara Visser (staatssecretaris defensie) (VVD) |
|
|
|
|
Herinnert u zich de antwoorden van uw ambtsvoorganger op de schriftelijke vragen van het lid Fritsma van 10 jaar geleden – 17 juli 2009 – over de kosten die voortvloeien uit de aanwezigheid van (niet-westerse) allochtonen in Nederland?1 Bent u bereid deze vragen nu wel van een gedegen inhoudelijk en financieel antwoord te voorzien?
Wij zijn bekend met de vragen van het lid Fritsma uit 2009 en de antwoorden daarop.
Defensie heeft geen inzicht in de kosten die voortvloeien uit de aanwezigheid van burgers met een (niet-westerse/westerse) migratieachtergrond in Nederland. Dat betekent dat niet op alle vragen antwoord kan worden gegeven.
Kunt u aangeven welk deel van de Defensie-gerelateerde kosten te maken heeft met de inzet van de Koninklijke Marechaussee bij bijvoorbeeld uitzettingen van vreemdelingen en andere met (niet-westerse) allochtonen gemoeide activiteiten?
De grenspolitietaken van de Koninklijke Marechaussee (KMar) worden uitgevoerd op basis van de Politiewet, de Vreemdelingenwet en de Schengengrenscode. De KMar voert als uitvoeringsorganisatie de vanuit de Vreemdelingenwet 2000 opgedragen taken uit. De verwijdering en uitzetting van vreemdelingen is een van deze taken.
De kosten voor alle opgedragen taken op basis van de Vreemdelingenwet 2000 bedroegen in 2018 € 184,8 mln. Specifiek voor de verwijdering en uitzetting van vreemdelingen bedroegen de kosten € 12,4 mln. In het overzicht van kosten wordt geen onderscheid naar herkomst gemaakt.
Welke kosten zijn er gemoeid met het faciliteren van de verspreiding van het islamitische gedachtegoed binnen de defensie organisatie (zoals gebedsruimten, leger-imams, halal voedsel op de legerbases etc.)
De Diensten Geestelijke Verzorging (DGV) dragen bij aan het (geestelijk) welbevinden van militairen en het thuisfront, overig Defensiepersoneel en veteranen, en aan de moraliteit van de krijgsmacht als geheel. Er worden 6 denominaties gefaciliteerd om hun aanbod gestalte te geven. De geestelijk verzorgers van Defensie handelen vanuit een joodse, rooms-katholieke, protestantse, humanistische, hindoeïstische of islamitische traditie, opleiding en vorming. In 2020 komt de boeddhistische denominatie daarbij.
De DGV valt onder het Defensie Ondersteuningscommando (DOSCO), dat zorg draagt voor de levering van ondersteunende diensten aan de krijgsmacht. De begrote kosten voor het personeel dat in dienst is van de DGV en de begrote kosten voor de verschillende gebeds- en bezinningsruimten zijn opgenomen in respectievelijk de personele en materiële uitgaven van het DOSCO. De ontvangsten zijn niet herleidbaar naar specifieke groepen.
Ook de cateringorganisatie, het agentschap Paresto, valt onder het DOSCO. Het assortiment bevat onder andere vegetarische, koosjer en halal producten. De omzet bij Paresto bestaat uit verkopen van ingekochte producten. In de begroting en realisatie van baten en lasten wordt geen apart overzicht bijgehouden van de kosten of opbrengsten van specifieke producten.
In de voeding tijdens oefeningen wordt apart voorzien via de operationele catering of via Paresto. Bij missies wordt gebruik gemaakt van de faciliteiten van de zogeheten lead nation of wordt internationaal ingekocht. Hierbij worden ook vegetarische, koosjer en halal producten aangeboden.
Hoe verhouden bedoelde kosten zich tot de opbrengsten die bedoelde groep oplevert op het terrein van Defensie?
Zie antwoord vraag 3.
Welke gegevens heeft u betrokken bij de bepaling van bovenstaande?
Bovenstaande gegevens zijn afkomstig uit de rijksbegrotingen Defensie, rijksjaarverslagen Defensie, en op basis van die leidraad de realisatie- en planningscijfers m.b.t. de KMar.
Kunt u de kosten uitsplitsen naar: dit jaar, de afgelopen 5 jaar en (geprognosticeerd) het komende jaar en de komende 5 jaar?
Op basis van de rijksjaarverslagen van Defensie uit de desbetreffende jaren en de defensiebegroting 2019 volgen hieronder respectievelijk de realisatiekosten en de meerjarige verdeling van het budget voor de aan de KMar opgedragen taken vanuit de Vreemdelingenwet 2000 en daarbinnen de taak verwijdering en uitzetting van vreemdelingen.
Voor de kosten ten aanzien van geestelijke verzorging en voeding verwijs ik u naar het antwoord op vraag 3.