Het faillissement van Huize de Berg |
|
Lilianne Ploumen (PvdA), Maarten Hijink (SP) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
![]() ![]() |
Hoe oordeelt u over het ontstaan van het faillissement van Huize de Berg in Heerlen?1
Ik heb bij de IGJ, NZa en de Blueprint Group navraag gedaan over de situatie bij Huize de Berg. Zij melden mij het volgende:
Huize de Berg is een kloostercomplex waar ongeveer vijftig zusters van de Kleine Zusters van de Heilige Joseph wonen. Tot 2018 was het klooster eigendom van de congregatie, die ook eigen personeel in dienst had. De congregatie heeft het complex in 2018 verkocht aan de Blueprint Group en huurt het sindsdien van hen. De medewerkers die in dienst waren van de congregatie zijn toen overgegaan naar Allerlei Gastvrij (een dochter-bv van de Blueprint Group, tevens bekend onder de naam Hospitality & Service Nederland BV).
Allerlei Gastvrij levert facilitaire dienstverlening aan de zusters in het klooster, zoals maaltijden en schoonmaak. Een deel van de zusters (ongeveer twintig) ontvangt ook zorg via een Volledig Pakket Thuis. Deze zorg werd en wordt geleverd door zorginstelling Bergweide.
Het faillissement heeft betrekking op Allerlei Gastvrij. Zoals hierboven beschreven leverde Allerlei Gastvrij geen zorg, maar dienstverlening in Huize de Berg. De zusters nemen deze dienstverlening nu af bij een andere partij. Het faillissement heeft geen invloed op Bergweide, dat nog steeds de zorg aan de zusters in Huize de Berg levert.
De curator heeft op basis van de Faillissementswet de taak om onderzoek te doen naar de oorzaken van het faillissement. Ik kan vanuit mijn positie geen oordeel vellen over dit specifieke geval.
Vindt u het acceptabel dat Huize de Berg over de rug van zusters en personeelsleden is doorverkocht aan een commerciële partij die vervolgens een faillissement heeft aangevraagd en het personeel heeft ontslagen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 1.
Hoe is het mogelijk dat de medewerkers van Huize de Berg niet onder de zorg-cao vallen, maar onder de cao van de horeca? Kunt u dit laten uitzoeken? Zo nee, waarom niet?
De medewerkers van Allerlei Gastvrij verlenen geen zorg maar dienstverlening. De medewerkers van Bergweide, die de zorg verlenen aan de zusters in Huize de Berg, vallen onder de cao VVT.
Gaat u ervoor zorgen dat personeel hun gemiste salaris en vakantiegeld krijgen uitbetaald? Zo nee, waarom niet?
Bij een faillissement hebben werknemers -als zij aan de voorwaarden voldoen- recht op een uitkering op grond van hoofdstuk 4 van de WW. De werknemer kan bij een faillissement een beroep doen op de loongarantieregeling waarbij UWV salarisaanspraken overneemt (op basis WW). Het gaat om het loon over maximaal dertien weken voorafgaande aan het ontslag, vakantiegeld en vakantiedagen tot maximaal een jaar terug en het loon over de opzegtermijn tot maximaal zes weken. Zoals ik bij mijn antwoord op vraag 3 heb aangegeven, wordt het personeel dat zorg levert (werkzaam bij Bergweide) niet geraakt door het faillissement.
Is het waar dat Blueprint Group voornemens is een doorstart te maken met Huize de Berg in een zuster-bv? Wilt u dit laten uitzoeken? Zo nee, waarom niet?
Blueprint Group heeft mij laten weten niet voornemens te zijn om een doorstart te maken in een zuster-bv.
Kunt u een overzicht verstrekken van de bv's die zorgconsortium Blueprint Group herbergt? Zo nee, waarom niet?
Concernrelaties, voor zover het bv’s betreft met 100% aandeelhouderschap, zijn voor iedereen die daar inzicht in wil hebben, openbaar beschikbaar via het handelsregister van de Kamer van Koophandel. Een overzicht van aan de Blueprint Group gerelateerde rechtspersonen heb ik bijgevoegd (zie bijlage)2.
Het bericht dat jeugdzorg niet langer verantwoord is |
|
Attje Kuiken (PvdA) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Jeugdzorg niet langer verantwoord»?1
Ja.
Zijn naar uw mening de personen die worden aangesteld als bestuurders bij de Jeugdbescherming capabele personen die serieus genomen moeten worden?
Iedereen moet ten principale serieus genomen worden.
Neemt u de oproep van de bestuurder van Jeugdbescherming Overijssel dat de jeugdzorg situatie in Twente uit de hand loopt en niet langer verantwoord is ter harte? Zo ja, hoe laat u dit zien?
De regio Twente heeft te maken met tekorten. Dit speelt bij meerdere gemeenten in Nederland. Daarom heb ik afgelopen najaar een onderzoek laten doen naar de signalen van gemeenten en jeugdzorgregio’s over tekorten op hun jeugdzorgbudget. Dit onderzoek had als doel om van signalen naar feiten te komen.
De uitkomsten van dit onderzoek waren onderwerp van gesprek bij de voorjaarsnotabesluitvorming. De uitkomst daarvan is dat het kabinet in totaal € 1.020 miljoen extra financiële middelen beschikbaar heeft gesteld aan gemeenten, verdeeld over de jaren 2019 tot en met 2021. Het alleen toevoegen van extra geld zal niet tot betere jeugdhulp en de oplossing van de problemen leiden. Daarom hebben het kabinet en de VNG gelijktijdig bestuurlijke afspraken gemaakt om het jeugdhulpstelsel beter, effectiever en efficiënter te laten functioneren.
Ook laten we aanvullend onderzoek doen om beter zicht te krijgen op de achtergronden van de volumeontwikkeling en de tekorten, en of de volume- en uitgavengroei structureel is. Op basis van de huidige inzichten is niet vast te stellen of de geconstateerde groeiende vraag naar jeugdzorg een boeggolf is of, en zo ja in welke mate, deze een structureel karakter heeft.
Daarnaast ondersteunt het Rijk gemeenten en aanbieders bij de inkoop in het sociale domein met een aanpak die in nauwe samenwerking met gemeenten en aanbieders tot stand is gekomen. Deze aanpak heb ik met uw Kamer gedeeld in mijn brief van 24 januari 2019.2 Zo heb ik in het kader van deze aanpak onder andere onlangs de Vindplaats Inkoop Sociaal Domein gelanceerd.3 Verder pleeg ik inzet op de vermindering van de administratieve lasten en de terugdringing van vermijdbare uitgaven. Ik heb u hierover eerder geïnformeerd met mijn brief van 21 juni 2019.4
Kunt u zich voorstellen dat bij een regionaal tekort van € 45 miljoen de onderhandelingen tussen gemeenten en zorgaanbieders alleen nog over geld gaat? Ziet u in dat kwaliteit van zorg hiermee een secundair onderwerp wordt?
Waar gemeenten tekorten hebben, kan ik mij goed voorstellen dat deze veel aandacht hebben. Echter, in gesprekken en onderhandelingen tussen gemeenten en aanbieders is het van belang breder te kijken. Dit belang wordt onderstreept door de wet, die gemeenten verbiedt een opdracht tot het bieden van jeugdhulp enkel op grond van het criterium de laagste prijs te gunnen.5 Extra geld alleen zal niet leiden tot de vernieuwingen en verbeteringen die ook nodig zijn om de organisatie van de jeugdhulp dusdanig te verbeteren (effectiever en efficiënter) dat men geen tekorten meer heeft.
Maakt u zich ook zorgen over het feit dat geldzorgen een vele malen belangrijker thema zijn dan de kwaliteit van zorg?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u van plan om, naast de eerder aangekondigde maatregelen, stappen te zetten om deze onhoudbare situatie te verbeteren?
Zie antwoord vraag 3.
Het bericht ‘Levenslang gestrafte wil vaker verlof en na 27 jaar vrijkomen’ |
|
Gidi Markuszower (PVV) |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Examens van 38 eindexamenleerlingen van de Duin en Kruidbergmavo uit Driehuis aangetekend op weg waren naar de tweede correctie, maar niet op de plaats van bestemming zijn aangekomen |
|
Kirsten van den Hul (PvdA), Peter Kwint (SP), Lisa Westerveld (GL) |
|
Arie Slob (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CU) |
|
![]() ![]() ![]() |
Kent u het bericht «Opnieuw examens per post verdwenen. Voor vierde keer raak in één week»?1
Ja.
Hoe verklaart u dat er opnieuw examenwerk van examenkandidaten bij de postverwerking is verdwenen?
Scholen zijn op basis van het Eindexamenbesluit vo (artikel 41, tweede lid) zelf verantwoordelijk voor de verzending van het werk aan de tweede corrector. In de examenprotocollen van de VO-raad is opgenomen dat scholen het werk aangetekend verzenden. Hiermee wordt goed geborgd dat er een bevestiging is van zowel verzending als ontvangst en kan het werk worden getraceerd. Er zijn geen aanwijzingen dat de betreffende scholen zich niet aan de geldende regels of protocollen hiervoor hebben gehouden. Scholen mogen er op vertrouwen dat na het afgeven van de examens aan de verzenddienst er zorgvuldig met de post wordt omgegaan.
Hoe beoordeelt u of verzending van examenwerk per aangetekende post nog betrouwbaar is nu dit voor de vierde maal is misgegaan in één week?
In de regel is verzending van het examenwerk per aangetekende post betrouwbaar. Het kan in uitzonderlijke gevallen voor komen dat hierbij iets mis gaat en ieder jaar zijn er enkele van deze gevallen. Navraag bij de Inspectie van het Onderwijs hierover wijst uit dat er dit jaar zes gevallen bekend zijn. Bij drie van die gevallen ging het om eenzelfde busje van PostNL, dat gebruikt werd om werk tussen deze drie scholen te verzenden (voor tweede correctie). In totaal betrof het in vier van de zes gevallen diefstal en tweemaal is er sprake van vermissing van de poststukken. Bij één van deze twee scholen waar er sprake was van vermissing van de poststukken zijn de examens inmiddels terecht.
Deelt u de mening dat het zeer onrechtvaardig is ten opzichte van examenkandidaten als telkens sommigen voortaan examens moeten overdoen ten gevolge van zulke fouten in de postverwerking?
Voor leerlingen is het uiteraard zeer vervelend als zij reeds gemaakte examens moeten overdoen als gevolg van het zoekraken van het gemaakte werk. Het is voor de borging van de kwaliteit van diploma’s wel erg belangrijk dat er een volledige eerste en tweede correctie van de examens plaatsvindt. Dit is uiteindelijk ook in het belang van de leerling.
Wat voor alternatieven ziet u als PostNL niet in staat mocht blijken de verzending van aangetekende post voortaan vlekkeloos te laten verlopen? Kan het werk scannen en mailen voor de tweede correctie zo’n alternatief vormen?
Over het algemeen verloopt het verzenden van examenwerk zonder problemen. Scholen kunnen er voor kiezen het werk voor verzending te kopiëren. Dit kan uitkomst bieden voor het alsnog of opnieuw uitvoeren van een volledige correctie in het geval dat werk verdwijnt. Als het gemaakte werk verdwijnt nadat de tweede correctie is verricht en de eerste en tweede corrector de score aantoonbaar hebben vastgesteld, hoeft het examen niet opnieuw gemaakt te worden. Het is echter wel belangrijk dat het originele leerlingenwerk fysiek aan de tweede corrector wordt verzonden. Bij het verzenden van kopieën of bij het scannen en mailen van het werk is er een groter risico op fraude, bijvoorbeeld door digitale manipulatie van het gemaakte werk. Scannen en mailen is daarnaast kwetsbaar voor hacking en storingen van ICT-systemen.
Het depositogarantiestelsel |
|
Mahir Alkaya (SP) |
|
Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op de stelling van het Centraal Planbureau (CPB) in de Risicorapportage Financiële markten 2019 dat het sparen en betalen voor het gros van de consumenten veilig is onder het depositogarantiestelsel (DGS)?1
Het DGS garandeert de veiligheid van het spaargeld van depositohouders per bank tot EUR 100.000. De garantie geldt voor de meeste rekeninghouders en bijna alle soorten rekeningen. Hierdoor verzekert het DGS een zeer aanzienlijk deel van de spaargelden van consumenten. Door het DGS gedekte deposito’s zijn verder van bail-in. Op grond van de recente afspraken in het bankenpakket tellen de deposito’s ook niet mee voor de MREL-buffers. Daarom kan ik mij vinden in de stelling van het CPB dat het sparen en betalen voor het gros van de consumenten veilig is onder het depositogarantiestelsel.
Denkt u dat een fonds, dat tot en met 2024 geleidelijk wordt gevuld tot uiteindelijk 0,8% van het gedekte spaargeld, voldoende zal zijn om het spaargeld van alle klanten (tot de grens van 100.000 euro) volledig te garanderen in een situatie waarin één of meer grote systeembanken, zoals ING, ABN AMRO en Rabobank, zouden omvallen? Waarop baseert u uw antwoord en bent u, als dit nog niet voorhanden is, bereid een dergelijk scenario te laten uitwerken?
De doelomvang van het Nederlandse Depositogarantiefonds (DGF) is op dit moment 0,8% van de door het DGS gegarandeerde deposito’s. Per definitie heeft een DGF dus niet voldoende in kas om alle gegarandeerde deposito’s direct uit het fondsvermogen te kunnen voldoen. Dit is ook niet nodig omdat het DGF nooit tegelijkertijd alle gegarandeerde deposito’s zal moeten uitbetalen.
Het is lastig op voorhand uitspraken te doen over een scenario waarin een groot beroep wordt gedaan op het DGF dat niet direct kan worden opgevangen door de sector zelf. Daarin speelt mee dat resolutie via de Europese afwikkelingskaders is beoogd voor scenario’s waarin een grote systeembank omvalt of dreigt om te vallen. Wanneer een bank in resolutie wordt geplaatst, is een aanspraak op het DGS niet waarschijnlijk. Het is echter aan de resolutieautoriteit (Single Resolution Board) om te bepalen of resolutie aan de orde is. De resolutieautoriteit kan besluiten om een bank in resolutie te plaatsen wanneer er sprake is van een openbaar belang en er geen alternatieve oplossingen meer mogelijk zijn, zoals een private oplossing. Er wordt dan een beroep gedaan op investeerders en achtergestelde schuldhouders via bail-in. Mocht dit nog niet voldoende zijn, dan kan er onder bepaalde voorwaarden gebruik worden gemaakt van het gemeenschappelijke resolutiefonds (Single Resolution Fund, SRF). Het SRF is een door de Europese bankensector gevuld fonds dat beoogt te voorkomen dat belastinggeld nodig is om banken af te wikkelen.2
Na de crisis zijn er verbeteringen doorgevoerd in de methodiek van het DGS. Zo wordt het DGF ex ante gevuld door banken om zoveel mogelijk te voorkomen dat banken juist in moeilijke tijden om een bijdrage gevraagd worden. Ook doen depositogarantiestelsels op grond van Europese regels stresstesten om de weerbaarheid van hun stelsels te toetsen.3 Indien de beschikbare financiële middelen in het DGF toch ontoereikend zijn om uitkeringen te doen, betalen banken buitengewone ex post bijdrages tot een maximum van 0,5% van de aangehouden gegarandeerde deposito’s van een bank. Voorts kan het DGF financiering van derden aantrekken. Het Nederlandse DGF heeft in dit kader een kredietlijn afgesloten met een consortium van vier Nederlandse banken. Dit vergroot de financieringscapaciteit van het DGS verder. Bovendien is er nog de mogelijkheid om op vrijwillige basis van DGSen in andere lidstaten te lenen. Ook zal een toekomstig EDIS de financieringscapaciteit aanzienlijk doen toenemen. Het is uiteindelijk aan de banken zelf om het DGS weer te vullen en eventuele leningen en voorschotten terug te betalen zodra terugbetaling de liquiditeit/solvabiliteit van individuele instellingen dat toelaat.
Ondanks deze verdedigingslinies kan niet volledig worden uitgesloten dat in het uiterste geval een beroep op de overheid wordt gedaan om voorfinanciering te verstrekken gedurende een bepaalde periode. Door de maatregelen die de afgelopen jaren zijn getroffen, is de kans op zo’n scenario verkleind. Het gaat dan om de strengere liquiditeits- en kapitaaleisen met daarbovenop de aangescherpte eisen voor verliesabsorberend kapitaal en bail-in, eventueel nog aangevuld met middelen vanuit het SRF.
Wie zal er uiteindelijk opdraaien voor de kosten als in een toekomstige crisissituatie noch het DGS-fonds voldoende blijkt te zijn om al het gedekte spaargeld van mensen te garanderen, noch het «bail-in»-mechanisme waarin grote spaarders, obligatie- en aandeelhouders eerst verliezen nemen? Wordt er rekening gehouden met dit scenario?
Zie antwoord vraag 2.
Acht u het aannemelijk dat tijdens een financiële crisis andere (systeem)banken kunnen meebetalen aan het DGS, terwijl zij zelf het geld dan hard nodig zullen hebben? Hoe realistisch acht u het scenario dat De Nederlandsche Bank (DNB) de kosten uiteindelijk kan verhalen bij de aan het DGS deelnemende instellingen?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u uitsluiten dat het Ministerie van Financiën of een andere overheidsinstelling in een dergelijk crisisscenario zal inspringen om het tekort dat bij DNB kan ontstaan vanwege DGS aan te vullen? Zo niet, deelt u dan de constatering dat Nederlandse burgers uiteindelijk zelf met belastinggeld garant staan voor het eigen spaargeld?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat het DGS dus weliswaar een geschikt middel kan zijn om klanten niet de dupe te laten zijn van een specifiek probleem bij een individuele bank, maar waarschijnlijk ongeschikt zal blijken te zijn bij een systeemcrisis, tenzij de belastingbetaler toch bereid is uiteindelijk op te draaien voor de kosten?
Het DGF zal in isolatie niet voldoende zijn om een zware «bankrun» bij een of meerdere systeembanken te beantwoorden. Daarom zijn er behalve de ex ante financiering van het DGS meerdere verdedigingslinies opgeworpen om ook in een crisis te kunnen beschikken over voldoende middelen (zie eerdere antwoorden). Verder gelden er tegenwoordig hogere liquiditeits- en kapitaaleisen en is er sprake van beter toezicht op de banken, zodat een dergelijk doemscenario zich niet snel zal voordoen. Ik ben het niet eens met de veronderstelling van de vraagsteller dat de belastingbetaler per definitie opdraait voor de kosten van het DGS in een zware systeemcrisis. Zelfs als de overheid – na uitputting van alle private financieringsbronnen – over zou gaan tot een (gedeeltelijke) voorfinanciering, dan zal deze in alle gevallen de opgeschorte ex post bijdragen verhalen op de banken zodra de solvabiliteit/liquiditeit van een individuele instelling niet langer bedreigd wordt. De preferente positie van het DGS zorgt er verder voor dat een DGS na herwinning van de boedel in faillissement niet snel verlies leidt. Daarmee is het DGS meer een middel om tijdelijk liquiditeit te geven aan gedekte spaarders dan om verliezen te dekken.
1600 kinderen die verdwenen zijn uit asielopvang |
|
Jasper van Dijk (SP) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «1.600 kinderen verdwenen uit de asielopvang»?1 Wat is uw reactie daarop?
Ja. Deze problematiek is reeds bekend, maar daarom niet minder zorgelijk.
Hoeveel kinderen zijn nog voor aankomst in Ter Apel verdwenen? Maken zij deel uit van de genoemde 1600 kinderen?
Zoals ik bij brief van vandaag aan uw Kamer heb gemeld, doelt de NRC op het aantal amv’s dat volgens cijfers van het COA en van Nidos met onbekende bestemming is vertrokken uit amv-opvanglocaties tussen 2015 en april 2019. De cijfers van het COA en Nidos heb ik echter nog niet kunnen verifiëren en bevatten wellicht nog onderlinge dubbeltellingen of andere onzuiverheden. Jongeren die in het toezicht worden aangetroffen en met onbekende bestemming vertrekken voordat zij kunnen worden geregistreerd in Ter Apel, worden nog niet opgevangen in een amv-opvanglocatie en maken geen deel uit van het door NRC genoemde aantal. Op basis van de verschafte gegevens van het COA en Nidos kan geen uitspraak gedaan worden over het aantal amv’s dat nog vóór aankomst in Ter Apel vertrekt met onbekende bestemming, omdat hiervan geen centrale registratie plaatsvindt.
Het aantal dat op 2 mei 2019 in antwoord op vraag 3 naar uw Kamer is verzonden is gebaseerd op cijfers van alleen het COA. Het betreft het aantal amv’s dat zelfstandig zonder toezicht is vertrokken uit opvanglocaties van het COA tussen 2014 en februari 2019. Cijfers van het Nidos zijn hier niet in opgenomen. Aanleiding voor de Kamervragen van 4 april 2019 was een aflevering van het programma Argos. De cijfers die in deze aflevering door Argos werden genoemd – en waar in vraag 3 om werd gevraagd –, had Argos van het COA verkregen via een beroep op de Wet Openbaarheid van Bestuur.
Hoe verhoudt dit bericht zich tot het antwoord op vraag 3 van de Kamervragen van 4 april 2019?2 Zijn de verdwijningen van bij het Nidos geplaatste kinderen daar niet in opgenomen? Zo ja, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat u verantwoordelijk bent voor de veiligheid van kinderen die zich in Nederland bevinden?
Ik acht het van belang dat jonge migranten veilig in Nederland kunnen verblijven. Over de verschillende maatregelen die worden genomen om het vertrek met onbekende bestemming van amv’s uit de opvang tegen te gaan en om jongeren te beschermen tegen mensenhandel heeft mijn voorganger uw Kamer reeds meerdere keren geïnformeerd (bijvoorbeeld in de beantwoording van Kamervragen van de leden Bouali en Groothuizen van 12 november 2018).
Bij brief van 24 april 2019 heeft mijn voorganger uw Kamer geïnformeerd dat de komende maanden twee gerelateerde onderzoeken worden uitgevoerd. Allereerst wordt een analyse uitgevoerd van de gegevens die bij de samenwerkingspartners binnen de migratieketen beschikbaar zijn over het vertrek met onbekende bestemming van amv’s uit de opvang. Deze analyse zal een beter beeld geven van de problematiek en de daarbij horende aantallen. Vooralsnog bestaat het beeld binnen de keten dat het vooral jongeren van 16 en 17 jaar oud betreft.
Daarnaast voert het EMM een fenomeenonderzoek uit dat twee onderzoeksrichtingen kent. Enerzijds zal het EMM onderzoek doen naar de omvang van- en de omstandigheden waarin vreemdelingen met de Vietnamese nationaliteit met onbekende bestemming uit de beschermde opvang zijn vertrokken in de periode 2015 tot 2019. Anderzijds zal het EMM onderzoek doen naar de betrokkenheid van vreemdelingen met de Vietnamese nationaliteit bij signalen van- en opsporingsonderzoeken naar mensenhandel en mensensmokkel in Nederland in de periode 2015 tot 2019.
De uitkomsten van deze twee onderzoeken verwacht ik in het najaar. Afhankelijk van de bevindingen daaruit zal gekeken worden welke aanvullende maatregelen moeten worden genomen om het vertrek met onbekende bestemming van amv’s zoveel mogelijk te voorkomen. Ook zal bezien worden of de uitkomsten aanleiding geven om de maatregelen in de beschermde opvang aan te scherpen of anderszins te wijzigen.
Hoe voorkomt u dat deze kinderen in handen vallen van criminelen en mensenhandelaren?
Zie antwoord vraag 4.
Gaat u meer kwetsbare kinderen in de beschermde opvang opnemen? Zo nee, hoe gaat u deze kinderen dan beschermen?
Zie antwoord vraag 4.
Klopt het dat bij kleinschalige opvang de kans dat kinderen verdwijnen geringer is dan bij grootschalige opvang? Zo ja, bent u bereid deze kinderen zoveel mogelijk in kleinschalige opvang onder te brengen?
Zie antwoord vraag 4.
Klopt het dat een gezamenlijke opvang van kinderen met respectievelijk veel en weinig kans op een status, beter is dan gescheiden opvang, omdat dat nadelig uitpakt voor kinderen met weinig kans op een status?
Met de inwerkingtreding van het nieuwe amv-opvangmodel in 2016 is doelbewust gekozen voor het apart opvangen van jongeren afhankelijk van hun status. Volgens het opvangmodel is COA verantwoordelijk voor de opvang van jongeren die in afwachting zijn van een beslissing op hun verblijfsaanvraag en jongeren van wie de verblijfsaanvraag is afgewezen. Nidos is verantwoordelijk voor de opvang van amv’s met een verblijfsvergunning (en de opvang in opvanggezinnen van jongeren onder de 15 jaar).
Het idee achter de gescheiden opvang is dat dit duidelijkheid schept over het toekomstperspectief van de jongeren, waardoor zij beter begeleid kunnen worden naar integratie dan wel terugkeer. In het rapport over de evaluatie van het amv-opvangmodel dat in 2018 is uitgevoerd, gaf ABDTOPConsult aan dat het nader onderzoek verdient wat amv’s zelf vinden van gescheiden opvang naar perspectief (integratie of terugkeer), omdat dit niet bekend is. Ik kan uw Kamer informeren dat het WODC in mei 2019 is begonnen met een onderzoek naar amv’s die sinds 2014 een asielaanvraag hebben ingediend in Nederland. Als onderdeel van dit onderzoek zal worden gekeken wat de ervaringen zijn van jongeren van wie de asielaanvraag is afgewezen met gescheiden opvang.
Gaat u zorgen voor voldoende politie-inzet voor het terugvinden van verdwenen kinderen alsmede voor het opsporen en vervolgen van mensenhandelaren?
De problematiek van jongeren die met onbekende bestemming de opvang verlaten heeft de aandacht van de politie. Indien de politie een melding van vermissing binnen krijgt, wordt deze afgehandeld conform de landelijke werkinstructie vermiste personen. Deze werkinstructie is van toepassing bij alle vermissingen ongeacht nationaliteit. In de werkinstructie wordt onderscheid gemaakt tussen een vermissing van volwassenen en van jongeren. In het geval dat het een vreemdeling betreft, wordt door de basispolitiezorg informatie ingewonnen bij de Afdeling Vreemdelingenpolitie Identificatie en Mensenhandel. Over de wijze waarop de melding van een vermissing van een minderjarige vreemdeling wordt gedaan, zijn afspraken gemaakt met het NIDOS om dit gelijk te trekken met de wijze waarop vermissingen van minderjarigen uit instellingen worden gemeld.
Daarnaast is er de afgelopen periode al flink geïnvesteerd in de aanpak van Mensenhandel binnen de politie. Naast de middelen die eerder beschikbaar zijn gesteld aan het OM en de politie (2 miljoen euro), is in het regeerakkoord sprake van een flinke intensivering voor de aanpak mensenhandel. Onder andere worden ieder jaar 20 extra rechercheurs opgeleid tot gecertificeerd mensenhandelrechercheurs. Ook worden de komende drie jaar alle eerstelijns politiemedewerkers (die in hun dagelijks werk te maken kunnen krijgen met mensenhandel) getraind in het herkennen van signalen van mensenhandel.
Daarnaast is het thema Mensenhandel opgenomen in de A-lijst van de veiligheidsagenda van het Ministerie van Justitie en Veiligheid. Voor een uitwerking van de veiligheidsagenda op het thema Mensenhandel verwijs ik naar het halfjaarbericht dat begin juli aan uw Kamer wordt gezonden. Hierin wordt onder andere gemeld dat met de doorontwikkeling van het informatiebeeld verschillende politiedomeinen (waaronder opsporing) beter worden verbonden. Dit omvat ook een versterkte samenwerking met het landelijke samenwerkingsverband EMM en andere externe partners.
De politie werkt aan het verbeteren van haar informatiepositie op het gebied van het verdwijnen van minderjarige vreemdelingen. Daarvoor werkt de politie nationaal en internationaal samen met ketenpartners.
Voorts merk ik op dat ik graag de uitkomsten van de onderzoeken afwacht die genoemd zijn in de beantwoording van de vorige vragen.
Wilt u deze vragen beantwoorden voor het komende algemeen overleg vreemdelingen- en asielbeleid?
Ja.
De berichten ‘Sint Maarten heeft nog paar maanden voor wetgeving rond witwassen’ en ‘Sint Maarten weigert strijd tegen witwassen en terrorismefinanciering aan te gaan’ |
|
Roald van der Linde (VVD), André Bosman (VVD) |
|
Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA), Raymond Knops (staatssecretaris binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met de berichten «Sint Maarten heeft nog paar maanden voor wetgeving rond witwassen»1 en «Sint Maarten weigert strijd tegen witwassen en terrorismefinanciering aan te gaan?»2
Ja.
Kunt u de omvang van de witwasproblematiek in Sint Maarten schetsen? Hoeveel crimineel geld wordt er naar schatting witgewassen op Sint Maarten?
Zoals opgenomen in de beantwoording van eerdere schriftelijke vragen3 is de aanpak van witwassen een landsverantwoordelijkheid. Over schattingen over de grootte van de problematiek op Sint Maarten beschik ik niet.
Kunt u een opsomming, voorzien van een tijdlijn, geven van de antiwitwaswetgeving die niet is doorgevoerd of niet effectief wordt nageleefd, daar het artikel stelt dat Sint Maarten de afgelopen jaren steeds heeft verzuimd zijn wetgeving aan te passen aan de richtlijnen van de Financial Action Taskforce?
De Financial Action Taskforce (FATF) heeft de afgelopen decennia zogenaamde aanbevelingen (recommendations) geformuleerd. Deze gelden als dé internationale normen voor het voorkomen en bestrijden van het gebruik van het financiële stelsel voor witwassen en financieren van terrorisme. Lidstaten van de FATF worden op basis van deze aanbevelingen geëvalueerd.
Sint Maarten is lid van de Caribbean Financial Action Task Force (CFATF). Dit is een zogeheten FATF-Style Regional Body, die behoort tot het wereldwijde netwerk van de FATF. Tijdens de plenaire vergadering van de CFATF in november 2012 is het evaluatierapport van Sint Maarten vastgesteld. Sint Maarten voldeed niet aan 14 van de 16 kernaanbevelingen en werd in een follow-up traject geplaatst waarbij de voortgang periodiek is gemonitord middels follow-up rapporten. Er zijn inmiddels negen follow-up rapporten verschenen4. Sint Maarten is het enige Caribische land dat nog in de derde evaluatieronde zit.
Na vijf jaar follow-up traject bestond nog steeds non-compliance met de aanbevelingen. Hierdoor is Sint Maarten in november 2017 in het eerste stadium van verscherpte follow-up geplaatst. Gevolg hiervan is een meer frequente follow-up rapportage en de mogelijkheid voor het invoeren van gefaseerde tegenmaatregelen. Er is reeds een tweetal zachte maatregelen genomen. In 2018 heeft het bestuur van de CFATF aan de regering van Sint Maarten een waarschuwingsbrief gestuurd. Daarnaast is op de plenaire vergadering van mei 2017 besloten dat door CFATF een High Level Mission naar Sint Maarten zou worden ondernomen waarbij met ministers en onder andere met het Meldpunt Ongebruikelijke Transacties (MOT) en het OM is gesproken. De High Level Mission heeft eind augustus 2018 plaatsgevonden. In november 2017 was nog sprake van non-compliance ten aanzien van 11 kernaanbevelingen.
In 2018 heeft de CFATF afspraken gemaakt met Sint Maarten over de invoering en wijziging van zes cruciale wetten tegen witwassen en terrorismefinanciering. Begin mei 2019 hebben de Staten van Sint Maarten alsnog enkele wetten aangenomen, te weten de Landsverordening aanmeldingsplicht van grensoverschrijdende geldtransporten, Landsverordening meldpunt ongebruikelijke transacties en de Landsverordening bestrijding witwassen en terrorismefinanciering. Eerstgenoemde landsverordening is op 14 juni 2019 in het Afkondigingsblad geplaatst. Als autonoom land binnen het Koninkrijk is Sint Maarten zelf verantwoordelijk voor de invoering daarvan. De komende maanden zal hoge prioriteit gegeven moeten worden aan de verankering van de aanbevelingen van de FATF in wet- en regelgeving. Dit omvat onder meer wijzigingen van het Burgerlijk Wetboek, het Wetboek van Strafrecht en het Wetboek van Strafvordering. De regering van Sint Maarten heeft zich verbonden aan het doorvoeren van de door de CFATF gewenste aanpassingen.
Bent u ermee eens dat het schandalig is dat de overheid van Sint Maarten het tegengaan van crimineel geld en witwassen niet serieus lijkt te nemen? Hoe kijkt u aan tegen de politieke onwil op Sint Maarten om regelgeving rond witwassen te implementeren?
Zoals opgenomen in de beantwoording van eerdere schriftelijke vragen5 betreft het een zorgwekkend beeld. Alle landen ter wereld worden geacht te voldoen aan de FATF-aanbevelingen om de integriteit van het internationale financiële systeem te beschermen. Daarbij wordt opgemerkt dat Sint Maarten een autonoom land binnen het Koninkrijk is en dat parlementsleden, net als in Nederland, zelf bepalen bij welke debatten ze aanwezig zijn. Daar wordt geen onderzoek naar verricht.
Wat betreft vermeende vermenging van boven- en onderwereld, is het aan de opsporingsdiensten in Sint Maarten om hier onderzoek naar te doen. Zo is het Team Bestrijding Ondermijning (TBO) -met Nederlandse middelen – ingericht om ondermijnende activiteiten te onderzoeken, te vervolgen en te berechten. Zoals per brief van 17 juni 2019 aan de Kamer gemeld6, zijn de Minister van Justitie en Veiligheid en ik van plan de Kamer zo mogelijk voor de begrotingsbehandeling van Hoofstuk IV Koninkrijksrelaties te informeren over de resultaten en het effect van de aanpak van het TBO.
Is er een verband tussen het niet aannemen van antiwitwaswetgeving en de corruptie op het eiland? Hebben bepaalde politici, zoals de in het artikel genoemde Theo Heyliger, zelf actief stappen ondernomen om het aannemen van antiwitwaswetgeving of het effectief bestrijden van witwassen tegen te gaan? Zo ja, wat vindt u hiervan en welke stappen kunnen tegen deze politici genomen worden? Zo nee, hoe weet u dat zo zeker?
Zie antwoord vraag 4.
Hoe kan het zijn dat politici niet kwamen opdagen bij het aannemen van de antiwitwaswetgeving, zoals het artikel stelt? Is hier vervolgens onderzoek naar verricht?
Zie antwoord vraag 4.
Kent u de in het artikel genoemde openbare verklaring? Ondersteunt u de hierin genoemde kritiek? Kan deze openbare verklaring openbaar gemaakt worden, of in elk geval naar de Kamer gestuurd worden?
Ja, ik ben bekend met een mogelijke openbare verklaring zoals genoemd in het artikel. Op de plenaire vergadering van de CFATF op 29 mei 2019 is de status quo van Sint Maarten echter vooralsnog gehandhaafd. Het uitbrengen van een openbare verklaring zou de volgende stap zijn in het proces van tegenmaatregelen. De genoemde verklaring betreft een vertrouwelijk intern concept van een internationaal orgaan, dat na besluitvorming in de CFATF niet is vastgesteld en daarom niet is gepubliceerd. Openbaarmaking zou het diplomatieke verkeer van het Koninkrijk en binnen de CFATF kunnen schaden. Voor de teneur van een dergelijke openbare verklaring verwijs ik naar het antwoord op vraag 9 hieronder. De CFATF kan in november 2019 overigens alsnog besluiten een openbare verklaring uit te brengen. Als dit het geval is dan wordt deze gepubliceerd op de website van de CFATF.
Ik houd de situatie nauwgezet in de gaten. Het land Sint Maarten heeft al de nodige aanpassingen doorgevoerd, maar het blijft van belang dat Sint Maarten de komende maanden de vereiste stappen zet en hier de nodige prioriteit aan geeft.
Welke gevolgen heeft de slechte naleving van antiwitwaswetgeving op de eilanden voor het tegengaan van witwassen in Nederland? Wordt de effectieve opsporing en het tegengaan van witwassen in Nederland ondermijnd door slechte naleving op Sint-Maarten? Zo ja, welke stappen worden er gezet om dit tegen te gaan? Zo nee, hoe weet u dit zeker?
Slechte naleving van de antiwitwaswetgeving op Sint Maarten heeft in de eerste plaats gevolgen voor het land Sint Maarten, het is onder meer niet bevorderlijk voor een effectieve opsporing aldaar. Witwassen kent verder veelal grensoverschrijdende aspecten en vergt dus een internationale aanpak. Vandaar dat er internationale standaarden zijn opgesteld om het gebruik van het financiële stelsel voor witwassen en het financieren van terrorisme tegen te gaan. Op die manier wordt bewerkstelligd dat in internationaal verband uniforme regels op dit terrein worden gehanteerd. Alle landen, dus ook Nederland, hebben baat bij een goede naleving van die standaarden.
Zoals opgenomen in de beantwoording van eerdere schriftelijke vragen7, stimuleert Nederland de rechtshandhavingsketen van het land Sint Maarten door middel van het Recherchesamenwerkingsteam (RST), het Team Bestrijding Ondermijning (TBO), en de bemensing van het OM en het Gemeenschappelijk Hof. Hiermee wordt capaciteit en expertise geleverd die ook deels wordt ingezet in de opsporing en vervolging van witwassen en terrorismefinanciering. Daarnaast versterkt Nederland (Koninklijke Marechaussee, Douane, Kustwacht) op basis van de Onderlinge regeling versterking grenstoezicht Sint Maarten (Stcrt. 2019, 72542) het grenstoezicht middels capaciteit, opleiding, expertise en extra middelen, waarbij één van de doelen is ongecontroleerde geldstromen tegen te gaan.
Welke gevolgen heeft de slechte naleving van antiwitwaswetgeving door Sint Maarten voor het bancaire stelsel op Saba en Sint Eustatius?
Zoals opgenomen in de beantwoording van eerdere schriftelijke vragen8 betekent een openbare waarschuwing – mocht de CFATF deze afgeven – dat Sint Maarten wordt beschouwd als een land dat wegens zijn strategische tekortkomingen een risico vormt voor het internationale financiële systeem. De lidstaten worden dan opgeroepen om tegenmaatregelen te nemen. Deze kunnen inhouden dat internationale banken dan extra voorzorgsmaatregelen moeten nemen bij het betalingsverkeer met Sint Maarten. In het uiterste geval kunnen zij afzien van het doen van transacties met het Caribische land. Beide gevolgen zouden ernstige repercussies kunnen hebben voor het buitenlands betalingsverkeer.
De bankensector op de BES-eilanden bestaat vrijwel volledig uit bijkantoren van banken met zetel op Curaçao of Sint Maarten. Op dit moment leidt de situatie op Sint Maarten niet tot beperkingen voor het bancaire verkeer op de BES-eilanden. Het is niet uit te sluiten dat wanneer Sint Maarten zou worden beschouwd als een land dat wegens zijn strategische tekortkomingen een risico vormt voor het internationale financiële systeem, buitenlandse banken extra voorzorgsmaatregelen zullen moeten treffen of in het uiterste geval afzien van het doen van transacties met banken die onderdeel uitmaken van banken op Sint Maarten. Als dit scenario zich manifesteert, dan geldt dit voor één bijkantoor, namelijk het bijkantoor van de Windward Island Bank (WIB) op Sint Eustatius, die haar zetel heeft op Sint Maarten. In zijn brief van 3 juni jl. heeft de Minister van Financiën aangegeven dat het functioneren van de bancaire dienstverlening en het betalingsverkeer op de BES-eilanden de aandacht heeft. Signalen van problemen in de bancaire of betaaldienstverlening worden in overleg met lokale partijen en autoriteiten opgepakt, en eind dit jaar wordt uw Kamer over de voortgang geïnformeerd.9
Kunt u aangeven hoe het met het opsporen van en het tegengaan van witwassen gesteld is in de andere landen van het Koninkrijk?
Het staat voorop dat het hier autonome landen betreft die zelf de verantwoordelijkheid dragen om de aanbevelingen van de FATF in wetgeving te waarborgen. De andere landen van het Koninkrijk zijn aangesloten bij de CFATF. De CFATF is zoals hiervoor aangegeven een zogeheten FATF-Style Regional Body en vormt een onderdeel van het wereldwijde netwerk dat de FATF kenmerkt. Periodiek worden landen geëvalueerd en wordt middels een rapport inzichtelijk gemaakt in welke mate wordt voldaan aan aanbevelingen in het kader van tegengaan van witwassen en terrorismefinanciering.
In 2009 heeft de CFATF voor het laatst een evaluatierapport opgesteld over Aruba.10 In dit rapport is geconcludeerd dat nog onvoldoende maatregelen waren ingesteld als het gaat om het opsporen en tegengaan van witwassen. De CFATF erkent dat Aruba de afgelopen jaren aanzienlijke progressie heeft gemaakt om de situatie te verbeteren. Zo is het wettelijk en regelgevend kader aangepast om de strategische tekortkomingen aan te pakken. De CATF heeft besloten dat Aruba door de doorgevoerde verbeteringen in voldoende mate opvolging heeft gegeven aan de aanbevelingen uit het evaluatierapport.
Curaçao is door de CFATF voor laatste keer in 2012 aan een evaluatie onderworpen.11 De afgelopen jaren heeft Curaçao het wettelijk en regulerend kader ten aanzien van witwassen versterkt. Ook ten aanzien van Curaçao heeft de CFATF besloten dat het land door de doorgevoerde verbeteringen in voldoende mate opvolging heeft gegeven aan de aanbevelingen uit het evaluatierapport.
Bent u in gesprek met uw ambtsgenoot op Sint Maarten over de ontstane problemen bij implementatie van wet- en regelgeving die witwassen en de daarmee samenhangende druggerelateerde criminaliteit moeten verminderen? Zo ja, dringt u dan bij de lokale overheid stevig aan op het aannemen van antiwitwaswetgeving? Zo nee, waarom niet? Bent u bereid uw ambtsgenoot op Sint Maarten aan te spreken op de ontstane situatie? Bent u bereid om stappen te nemen dat de witwaswetgeving wel doorgevoerd wordt? Zo ja, welke?
Zoals opgenomen in de beantwoording van vraag 8, ondernemen mijn ambtsgenoten van Justitie en Veiligheid en van Financiën en ik het nodige om Sint Maarten te ondersteunen bij het tegengaan van witwassen en terrorismefinanciering. Verder zijn er op ministerieel niveau regelmatig contacten over witwassen en terrorismefinanciering. Tot slot verleent Nederland al technische assistentie aan Sint Maarten om aan de CFATF-standaarden te voldoen.
Gelet op deze acties en het feit dat Sint Maarten een autonoom land binnen het Koninkrijk is, ben ik van mening dat er nu genoeg wordt aangedrongen en gedaan om Sint Maarten te ondersteunen in het verbeteren van de ontstane situatie rond het aannemen van zijn antiwitwaswetgeving.
Het bericht '1600 kinderen verdwenen uit de asielopvang' |
|
Bente Becker (VVD) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
![]() |
Kent u het artikel «1.600 kinderen verdwenen uit de asielopvang»?1
Ja.
Klopt het genoemde aantal en kunt u inzicht geven in de landen van herkomst van de betreffende minderjarige vreemdelingen?
Zoals ik bij brief van vandaag aan uw Kamer heb gemeld, herken ik het door de NRC genoemde aantal. Het betreft het aantal amv’s dat volgens cijfers van het COA en van Nidos met onbekende bestemming is vertrokken uit amv-opvanglocaties tussen 2015 en april 2019. De cijfers van het COA en Nidos heb ik echter nog niet kunnen verifiëren en bevatten wellicht nog onderlinge dubbeltellingen of andere onzuiverheden.
Bij brief van 24 april 2019 heeft mijn voorganger uw Kamer geïnformeerd dat de komende maanden twee gerelateerde onderzoeken worden uitgevoerd. Allereerst wordt een analyse uitgevoerd van de gegevens die bij de samenwerkingspartners binnen de migratieketen beschikbaar zijn over het vertrek met onbekende bestemming van amv’s uit de opvang. Deze analyse zal een beter beeld geven van de problematiek (zoals de landen van herkomst van de betrokken jongeren) en de daarbij horende aantallen. In de analyse wordt ook gebruik gemaakt van data over Dublin-claims op Nederland.
Daarnaast voert het EMM een fenomeenonderzoek uit dat twee onderzoeksrichtingen kent. Enerzijds is dit de onderzoeksrichting waar in de vraag aan wordt gerefereerd, te weten naar de omvang van- en de omstandigheden waarin vreemdelingen met de Vietnamese nationaliteit met onbekende bestemming uit de beschermde opvang zijn vertrokken in de periode 2015 tot 2019. Anderzijds doet het EMM onderzoek doen naar de betrokkenheid van vreemdelingen met de Vietnamese nationaliteit bij signalen van- en opsporingsonderzoeken naar mensenhandel en mensensmokkel in Nederland in de periode 2015 tot 2019.
De uitkomsten van deze twee onderzoeken verwacht ik in het najaar. Afhankelijk van de bevindingen daarvan zal gekeken worden welke aanvullende maatregelen, ook in internationaal verband, genomen moeten worden om het vertrek met onbekende bestemming van amv’s zoveel mogelijk te voorkomen. Daarnaast zal bezien worden of de bevindingen aanleiding geven om de maatregelen in de beschermde opvang aan te scherpen of anderszins te wijzigen.
Kunt u aangeven hoe het mogelijk is dat minderjarige vreemdelingen uit een locatie van het Centraal Orgaan opvang Asielzoekers (COA-locatie) verdwijnen en hoe het daarnaast kan dat minderjarige vreemdelingen die onder voogdij van Nidos staan toch van de radar verdwijnen?
Over de oorzaak van het vertrek met onbekende bestemming van amv’s uit de opvang en de verschillende maatregelen die worden genomen om dit tegen te gaan, heeft mijn voorganger uw Kamer reeds geïnformeerd, bijvoorbeeld in de beantwoording van Kamervragen van de leden Bouali en Groothuizen van 12 november 2018. Amv’s worden opgevangen in kleinschalige opvang, waar medewerkers zich dagelijks inspannen om voor de bewoners een zo veilig mogelijke omgeving te creëren. Amv’s die aangeven te willen vertrekken worden geïnformeerd over de verschillende perspectieven die er zijn en worden gewezen op risico’s van illegaal verblijf, zoals mensenhandel en seksueel geweld.
Vermeende slachtoffers van mensenhandel worden opgevangen in de beschermde opvang, waar extra beschermingsmaatregelen worden genomen. Opvang in zowel de reguliere amv-opvanglocaties als in de beschermde opvang vindt echter plaats in een open setting. De bestaande maatregelen kunnen dan ook niet wegnemen dat als amv’s dit echt willen, zij de opvang kunnen verlaten. Voor zover vraag 4 ziet op het krijgen van inzicht in de mogelijke bestemming verwijs ik naar de beantwoording van vraag 2, 5, 6 en 8.
Welke maatregelen zijn reeds getroffen om dergelijke verdwijningen te voorkomen en om, als dit toch gebeurt, inzicht te krijgen in de oorzaak en de mogelijke bestemming?
Zie antwoord vraag 3.
Herkent u het beeld dat geschetst wordt in het artikel dat het dikwijls gaat om veiligelanders uit bijvoorbeeld Marokko die hier via de asielopvang in de criminaliteit belanden en van de radar verdwijnen?
Zie antwoord vraag 2.
Heeft u indicaties dat hierbij sprake is van mogelijke mensenhandel- of mensensmokkelnetwerken, die de Nederlandse asielopvang misbruiken om jongeren op illegale wijze in Nederland, dan wel in Europa, te kunnen inzetten voor hun praktijken? Zo ja, welke inzet pleegt u om deze netwerken keihard aan te pakken?
Zie antwoord vraag 2.
Welke mogelijkheden heeft u om minderjarige vreemdelingen die uit een veilig land komen en overlast veroorzaken of crimineel gedrag vertonen in detentie te zetten als er zicht is op uitzetting?
Bewaring van minderjarige vreemdelingen is nog meer dan bij meerderjarige vreemdelingen een middel dat met terughoudendheid moet worden toegepast. Bewaring blijft een legitiem middel, mits dit wordt uitgevoerd in een locatie die is ingericht op de specifieke behoeftes van het kind, zoals de gesloten gezinslocatie in Zeist. Ik wijs er ook op dat vreemdelingenbewaring geen maatregel van jeugdtoezicht is, maar een maatregel die tot doel heeft om de terugkeer veilig te stellen. In aanvulling op de wettelijke vereisten voor bewaring dat lichtere middelen niet effectief kunnen worden toegepast en dat reëel perspectief op terugkeer bestaat, zijn in het beleid een aantal aanvullende voorwaarden opgenomen voor bewaring van minderjarigen. Deze zijn:
Deze gronden gaan er van uit dat de vreemdeling ofwel door middel van het strafrecht of wel door een eerder onderduiken al in contact was met de overheid. Voor de situatie waarin de vreemdeling voor het eerst in Nederland door de politie of de Koninklijke Marechaussee wordt aangetroffen, en er een sterke aanwijzing bestaat dat hij of zij zich aan het toezicht zal onttrekken, laat het beleid geen ruimte.
Ik ben daarom voornemens aan deze gronden een vierde omstandigheid toe te
voegen, die zal zien op vreemdelingen die in het toezicht worden aangetroffen. Ik zal uw Kamer in de komende periode nader informeren over deze beleidswijziging.
Bent u bereid te onderzoeken wat de achtergrond is van de verdwijningen en welke maatregelen, eventueel in internationaal verband, zo nodig kunnen worden genomen, zoals u ook heeft toegezegd ten aanzien van de verdwijningen van Vietnamese kinderen uit de beschermde opvang?
Zie antwoord vraag 2.
Wilt u deze vragen beantwoorden voor het algemeen overleg vreemdelingen- en asielbeleid op 12 juni 2019?
Omdat het algemeen overleg is verplaatst naar na het zomerreces, heb ik ernaar gestreefd om deze vragen binnen de normale beantwoordingstermijn voor Kamervragen te beantwoorden.
Het selectief toepassen van Nederlandse grondrechten |
|
Martin Bosma (PVV) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
![]() |
Kent u de artikelen «Halsema beperkt Michael Jacobs op de Dam»1, «burgemeester van Eindhoven verbiedt Pegida-demonstratie tijdens suikerfeest»2 en «Eis: grijp in bij verstoren Israël-demo»?3
Ja.
Hoeveel is het recht op demonstratie nog waard als demonstraties worden verboden wanneer er protest tegen deze demonstraties komt? Hoe ziet u dit in het licht van artikel 1 en artikel 9 van de Grondwet?
Het in goede banen leiden van demonstraties is een bevoegdheid van het lokale gezag (de burgemeester). Op de burgemeester rust een positieve verplichting om noodzakelijke en passende maatregelen te nemen – bijvoorbeeld politiebescherming – om een vreedzame betoging te beschermen tegen «vijandelijke elementen» of tegenbetogingen. Belangen van anderen dan de demonstranten, zoals die van inwoners en omstanders, mogen op zichzelf niet leiden tot het beperken van een demonstratie. Daarbij geldt dat het verbieden of beëindigen van een (vreedzame) demonstratie een uiterst middel is en uitsluitend aan de orde is als dat noodzakelijk is ter bescherming van de volksgezondheid, in het belang van het verkeer of ter bestrijding of voorkoming van wanordelijkheden. De inhoud van een demonstratie mag nooit een reden zijn voor beperkende maatregelen, ook niet als deze door sommigen als hinderlijk, aanstootgevend of choquerend wordt ervaren.
Zoals ik in mijn brief aan uw Kamer van 13 juli 2018 (Kamerstuk 34 324, nr. 3) heb uiteengezet, staan burgemeesters soms, met name bij risicovolle demonstraties waar de verantwoordelijkheid van burgemeesters voor het borgen van het belang van de openbare orde en veiligheid en het beschermen van burgers die niet demonstreren sterk wordt gevoeld, voor ingewikkelde beslissingen. Die beslissingen vragen om maatwerk en om inschattingen van de plaatselijke openbare orde. Dat kan er in uitzonderlijke omstandigheden toe leiden dat een demonstratie niet kan plaatsvinden op de plaats waar de demonstranten dat willen of in het uiterste geval helemaal niet kan plaatsvinden, ondanks het uitgangspunt dat het demonstratierecht zoveel mogelijk moet worden beschermd en dat dreigen met tegenreacties niet mag lonen.
Zie verder het antwoord op de vragen 3, 4 en 5.
Hoe valt de trend om demonstraties te verbieden te rijmen met uw vroegere – maar alsnog recente- opvatting dat het recht om te demonstreren «bijkans heilig» is?4
Er vinden per jaar duizenden demonstraties in Nederland plaats. Gemeenten weten daar doorgaans goed mee om te gaan. Zoals ik in mijn hiervoor genoemde brief van 13 juli 2018 heb aangegeven, is het zeker geen algemeen gebruik om demonstraties te beperken of te verbieden. Het betreft uiteindelijk maatwerk en een inschatting van het lokale gezag, die nauw samenhangen met kennis van de plaatselijke situatie en de openbare orde. De burgemeester legt over zijn beslissing verantwoording af aan de gemeenteraad en eventueel aan de rechter. Het is niet aan mij om daar in te treden.
Deelt u de mening dat door het handelen van de Nederlandse overheid en door Nederlandse bestuurders -mede onder uw verantwoordelijkheid- de Nederlandse Grondwet ondergeschikt wordt gemaakt aan het «recht van de sterkste»? Deelt u de mening dat dit niet acceptabel is?
Zie antwoord vraag 3.
Waarom worden Blokkeerfriezen hard aangepakt en komen mensen die demonstraties voor Israël of tegen de islam onmogelijk maken, er gewoon mee weg? Hoe ziet u dit in het licht van artikel 1 en artikel 9 van de Grondwet?
Het grondrecht om te demonstreren geldt voor iedereen, ongeacht de boodschap.
Zoals hiervoor vermeld kan het soms gerechtvaardigd zijn om een demonstratie te beperken of in het uiterste geval te verbieden. De burgemeester is bij uitstek degene die daarover kan beslissen, aangezien hij of zij kennis heeft van de lokale situatie en contact heeft met de driehoek.
Daarnaast is het verstoren van een demonstratie expliciet strafbaar gesteld in het Wetboek van Strafrecht (artikel 143). Ook overigens stelt het strafrecht grenzen aan gedragingen van (tegen)demonstranten, bijvoorbeeld als er discriminerende uitlatingen worden gedaan of geweld wordt gebruikt. Het Openbaar Ministerie kan als daar aanleiding toe is – achteraf – tot vervolging overgaan. Bij de beslissing om al dan niet te vervolgen wordt geen onderscheid gemaakt tussen verschillende groepen (tegen)demonstranten en de boodschap die wordt uitgedragen.
De dyslexie-industrie |
|
René Peters (CDA) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het artikel van Follow The Money over de dyslexie-industrie?1
Ja.
Kunt u een overzicht geven van het percentage kinderen met een dyslexieverklaring door de jaren heen sinds 2005? Klopt het dat dit percentage jaarlijks toeneemt, waardoor het percentage kinderen met een dergelijke verklaring inmiddels twee- tot driemaal zo hoog ligt als op basis van wetenschappelijke studies mag worden verwacht?
Leerlingen in de leeftijd van 7 tot en met 12 jaar, die onvoldoende baat hebben bij de intensieve ondersteuning vanuit school, kunnen worden doorverwezen voor onderzoek naar de diagnose dyslexie. Als leerlingen gediagnosticeerd worden met dyslexie, dit kan alleen door een gz-psycholoog of orthopedagoog-generalist met kennis van dyslexie, krijgen zij een dyslexieverklaring. Als er bij deze leerlingen met dyslexie géén sprake is van co-morbiditeit die invloed kan hebben op lees- en spelvaardigheid (zoals ADHD), krijgen zij de diagnose Ernstige Enkelvoudige Dyslexie (EED) en komen zij in aanmerking voor dyslexiezorg in het kader van de Jeugdwet.
Leerlingen van 13 jaar en ouder komen niet in aanmerking voor dyslexiezorg in het kader van de Jeugdwet. Zij krijgen wel ondersteuning vanuit het onderwijs indien zij een dyslexieverklaring hebben, bijvoorbeeld extra tijd om toetsen te maken en/of groter lettertype.
Op basis van onderzoek van Blomert (2005) is een prevalentieschatting gemaakt voor ernstige lees- en/of spellingsproblemen, namelijk 8,8 procent. Slechts een deel hiervan is dyslectisch, dit prevalentiecijfer wordt geschat op 3,6 procent.2
Uit cijfers van de Inspectie van het Onderwijs blijkt dat het aantal leerlingen dat met een dyslexieverklaring op een aangepaste wijze examen doet de laatste jaren is afgenomen. In 2016 was het aantal leerlingen dat op een aangepaste wijze examen deed vanwege dyslexie 20.933, terwijl dit in 2019 is afgenomen tot 15.932 leerlingen (zie tabel 1). In 2018 waren er circa 200.000 examenkandidaten, waarmee er circa 8% van de eindexamenkandidaten afwijkend examen doet vanwege dyslexie. Het lijkt er op dat het reeds eerder ingezette beleid op het terrein van dyslexie zijn vruchten afwerpt. Toch zijn wij nog niet tevreden.
Examenjaar
Aantal meldingen
2013
17.350
2014
18.969
2015
20.544
2016
20.933
2017
16.725
2018
15.539
2019
15.932
Scholen hebben de verplichting om aan de Inspectie van het Onderwijs te melden wanneer een leerling op afwijkende wijze deelneemt aan het examen.
Om onterechte dyslexieverklaringen én verwijzingen te verminderen hebben wij gezamenlijke maatregelen ingezet. Zo is in eerdere brieven3 aangekondigd dat beroepsgroepen in de zorg met subsidie van OCW en VWS zijn gestart met de ontwikkeling van een brede vakinhoudelijke richtlijn dyslexie. Deze richtlijn moet eraan bijdragen dat de kwaliteit van EED diagnose zal verbeteren.
Ook wordt werk gemaakt van voorlichting en ondersteuning richting samenwerkingsverbanden en scholen om te zorgen voor goed lees- en spellingsonderwijs en de juiste ondersteuning aan de betreffende leerlingen. Hiervoor wordt het Stimuleringsprogramma Preventieve & Integrale Aanpak Dyslexie & Hulpmiddelen Onderwijs door het Ministerie van OCW gesubsidieerd. Dit moet eraan bijdragen dat (individuele) ondersteuning vanuit school verbetert en zodoende minder leerlingen doorverwezen worden voor dyslexieonderzoek.
In de kamerbrief over passend onderwijs is aangekondigd dat wij, naast de reeds eerder ingezette maatregelen, gemeenten en samenwerkingsverbanden gaan ondersteunen bij de invulling van een gezamenlijke poortwachtersfunctie. Het gaat dan veelal om een orthopedagoog die een schifting maakt tussen de leerlingen die voldoen aan de kenmerken van EED en in het kader van de Jeugdwet moeten worden geholpen of dat onderwijs een taak heeft om de juiste ondersteuning te bieden. Hiertoe gaan wij dit jaar een handreiking ontwikkelen.
Er is momenteel onvoldoende zicht op aantallen en uitgaven voor EED voor kinderen onder de 13 jaar. Wij gaan daarom naast dit alles dit jaar nader onderzoek laten doen naar cijfers rond dyslexie en de samenwerking in de dyslexieketen. Dit onderzoek geeft ons scherper zicht op de ontwikkelingen rondom dyslexie. In het onderzoek worden zowel de zorg, het onderwijs (aantal dyslexieverklaringen) en de gemeenten (uitgaven aan dyslexie) meegenomen.
Wat is uw reactie op de kritiek op de gebruikte definities van dyslexie in het protocol van de Stichting Dyslexie Nederland, die er toe leiden dat er altijd per definitie een (grote) groep kinderen met dyslexie zal zijn?
Volgens het door u aangehaalde protocol moeten er diverse stappen worden doorlopen bij het bepalen of een kind al dan niet dyslexie heeft en behandeling gewenst is. Een eerste stap is bepalen of er sprake is van ernstige lees- en spellingproblemen bij de leerling. Dit wordt gedaan door, zoals in het artikel genoemd, te kijken of een leerlingen behoort tot de laagste 10% van het normgemiddelde lezen of onder de 16% op lezen scoort én bij de laagste 10% op het normgemiddelde spellen. Vervolgens wordt bij deze kinderen differentiaal diagnostisch onderzoek uitgevoerd en gekeken of er sprake is van een dyslexie typerend cognitief profiel. Tot slot wordt er gekeken of er sprake kan zijn van alternatieve verklaringen (zoals co-morbiditeit of aandoeningen die contra-indicatief zijn voor dyslexie) alvorens er overgegaan wordt tot het al dan niet diagnosticeren van dyslexie.
Het is dus niet zo dat kinderen die behoren tot de laagste 10% van het normgemiddelde lezen of onder de 16% op lezen scoort én bij de laagste 10% op het normgemiddelde spellen automatisch gediagnosticeerd worden met dyslexie. In de vervolgstappen voor diagnostiek wordt diepgaander gekeken naar het individuele kind.
Wat is uw reactie op de kritiek uit het eerder genoemde artikel op het «Protocol Diagnose en Behandeling Dyslexie» (PDBD), waarbij gesteld wordt dat het overgrote deel van de testen in dat protocol wetenschappelijk bezien flauwekul en totaal overbodig zijn?
De meningen in het veld over het meten van het IQ voor een dyslexiediagnose zijn verdeeld. In het kader van de ontwikkeling van de brede richtlijn dyslexie wordt gekeken naar alle (nieuwe) wetenschappelijke inzichten.
Deelt u de mening dat het niet in het belang van jongeren is om een groep die als zwakkere lezers en spellers te kwalificeren is – als gevolg van statistische wetmatigheden en/of het afnemen van niet-wetenschappelijke testen – automatisch als dyslectisch te bestempelen?
Kinderen zijn er niet bij gebaat om automatisch gelabeld te worden. In het geval van dyslexie wordt dit ook niet gedaan. Zie beantwoording van vraag 3.
Bent u bekend met het Pygmalion-effect? Dat kinderen die wijsgemaakt is dat ze een hersenafwijking hebben zich naar hun diagnose gaan gedragen? En dat docenten en ouders door diezelfde diagnose hun verwachtingen naar beneden bijstellen? Deelt u de mening dat het overdadig uitdelen van het stempel «dyslectisch» op jongeren dit Pygmalion-effect versterkt, en daarmee alleen maar schadelijk is voor deze jongeren?
Wij zijn bekend met dit effect. Het is daarom van groot belang dat alleen kinderen die daadwerkelijk dyslexie hebben, hier de juiste behandeling en begeleiding voor krijgen. Om de kwaliteit van de diagnose te versterken hebben wij daarom de beroepsgroepen in de zorg gevraagd om een richtlijn te ontwikkelen.
Klopt het dat het Nederlands Kwaliteitsinstituut Dyslexie (NKD) in 2016 is opgericht met onder andere als doel om de kwaliteit van diagnostiek en behandeling van EED te bewaken en bevorderen en tevens om overheden te adviseren?
Het NKD is door de sector zelf opgericht met als doel het bewaken en bevorderen van de kwaliteit van diagnostiek en behandeling van EED, inclusief de raakvlakken zoals lichte dyslexie, lees- en spellingsproblemen en ernstige meervoudige dyslexie. De stichting Nederlands Kwaliteitsinstituut Dyslexie vervult geen wettelijke taak.
Klopt het dat van de tien leden van de wetenschappelijke adviesraad van het NKD er drie leden direct verbonden zijn aan RID, een van de grootste aanbieders van dyslexie-zorg in Nederland en twee leden bij andere dyslexiebedrijven werken?
Dit klopt gedeeltelijk. De samenstelling en het reglement van de wetenschappelijk advies raad, staan op de website: https://www.nkd.nl/over-nkd/organisatie/. De helft van de leden wordt benoemd op voordracht van de Stichting Dyslexie Nederland, de andere helft op voordracht van het NKD. De leden van deze raad oefenen hun taken uit zonder last of ruggenspraak en op persoonlijke titel.
De leden van de wetenschappelijke advies raad staan op de website. In totaal hebben vier leden een relatie met een aanbieder van dyslexiezorg.
Klopt het dat alle leden van de bestuurlijke adviesraad van het NKD verbonden zijn aan dyslexie-instituten?
Van de negen leden zijn er acht verbonden aan een dyslexiepraktijk. Daarnaast heeft één lid een eigen bedrijf. De leden van de adviesraad oefenen hun taken uit zonder last of ruggenspraak en op persoonlijk titel. De samenstelling en het reglement van de Bestuurlijke Advies Raad Dyslexie staan op de website: https://www.nkd.nl/over-nkd/organisatie/.
Klopt het dat er van de zeven leden van de Kwaliteitscommissie van het NKD maar liefst vijf verbonden zijn aan een dyslexiebehandelaar?
Dit klopt. De kwaliteitscommissie bestaat uit vertegenwoordigers van aangesloten praktijken, die staan voor een gezamenlijke visie op het protocol, diagnostiek, behandeling en advies. De leden van de kwaliteitscommissie oefenen hun taken uit zonder last of ruggenspraak en op persoonlijke titel.
De taak van de kwaliteitscommissie is gevraagd en ongevraagd adviseren en ondersteunen van het bestuur omtrent kwaliteitsborging. Ook worden zij ingezet om (nieuwe) auditoren van onafhankelijke auditorganisatie KIWA te voorzien van dyslexie-inhoudelijke kennis.
Wat vindt u van deze bestuurlijke en persoonlijke verwevenheid van diverse aanbieders van dyslexiezorg methet NKD, dat zich als onafhankelijk kwaliteitsinstituut voordoet?
Net als in vele andere branches is het NKD een branchevereniging die ernaar streeft de kwaliteit in de eigen sector te waarborgen en te stimuleren, bijvoorbeeld door kwaliteitseisen op te leggen en audits te laten uitvoeren. Gezien deze rol en de kennis waarover het NKD beschikt, is het wat ons betreft een belangrijke gesprekspartner maar geen onafhankelijk kwaliteitsinstituut. Het betreft een private bracheorganisatie. Wij begrijpen daarom dat het NKD mensen aantrekt die op de hoogte zijn van de ontwikkelingen en kennis hebben over dyslexie, en daarmee veelal zelf (ook) werkzaam zijn binnen de sector.
Kunt u aangeven hoeveel (en welke) gemeenten en samenwerkingsverbanden voor toegang tot de dyslexiezorg poortwachters aanstellen, die door het NKD zijn of worden getraind?
Voor ondersteuning en zorg rond EED is een goede samenwerking tussen onderwijs en jeugdhulp van groot belang. Een poortwachter (aangesteld door een samenwerkingsverband en/of een gemeente) kan hier een belangrijke bijdrage aan leveren. Het is aan poortwachters hoe zij zich laten informeren om deze taak goed in te kunnen vullen. Een (informatieve) poortwachtersbijeenkomst vanuit het NKD kan hier onderdeel van zijn. Het NKD organiseert eens per jaar een dergelijke poortwachtersbijeenkomst. Het is aan poortwachters of zij hier aan deelnemen. Het aantal deelnemers en namen van individuele deelnemers zijn bij ons niet bekend.
Trainingen die zich erop richten om kinderen zo snel mogelijk te verwijzen naar de zwaarste vorm van dyslexieondersteuning vinden wij absoluut onwenselijk.
Wat vindt u er van dat zogenaamd «onafhankelijke» adviseurs van het NKD gemeenteambtenaren (poortwachters) adviseren over de toeleiding naar dyslexiezorg, terwijl die zorg vervolgens wordt aangeboden door bij het NKD aangesloten dyslexiebehandelaars?
Zie antwoord vraag 12.
Deelt u de mening dat het onwenselijk is dat het adviseren van gemeenten over toeleiding naar dyslexiezorg, het stellen van een diagnose voor dyslexie, het uitvoeren van een behandeling van dyslexie en het bepalen of die behandeling van dyslexie heeft gewerkt, in feite indirect door dezelfde bedrijven wordt uitgevoerd en daarmee een lucratief verdienmodel is geworden?
Wij zijn het met u eens dat er een duidelijke rol- en verantwoordelijkheidsverdeling moet zijn tussen de partijen. Op het snijvlak van EED en extra ondersteuning vanuit school, is het van belang dat er heldere procesafspraken gemaakt worden tussen de gemeente en het onderwijs. Aanbieders hebben in het maken van deze procesafspraken (e.g. de toeleiding naar EED-zorg) geen besluitvormende rol.
Het is overigens niet ongebruikelijk dat het stellen van een diagnose, het uitvoeren van een behandeling en de evaluatie hiervan uitgevoerd wordt door één en dezelfde zorgaanbieder. Uiteraard in nauw overleg met andere betrokkenen zoals de gemeenten en/of het onderwijs.
Deelt u de mening dat dit verdienmodel zowel schadelijk is voor jongeren die onterecht een label opgeplakt krijgen, als schadelijk is omdat geld bestemd voor jeugdhulp niet bij echt hulpbehoevende jongeren terecht komt?
Wij vinden het van belang dat kinderen met een ondersteuningsvraag, bijvoorbeeld vanwege dyslexie, de juiste hulp krijgen. Op dit moment is niet bekend hoeveel gemeenten uitgeven aan behandeling van EED. Zoals aangegeven in de beantwoording van vraag 2 gaan wij dit nader onderzoeken.
Wat kunt u doen om dit voor jongeren zo schadelijke verdienmodel te slopen?
Zie beantwoording vraag 2.
Geweld tegen demonstranten in Soedan |
|
Sadet Karabulut (SP) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht van Amnesty International over het recente dodelijke geweld van het Soedanese leger tegen vreedzame demonstranten?1
Ja.
Wat is uw beeld van de feiten? Klopt het dat tientallen burgers zijn omgekomen en velen gewond zijn geraakt?
In de vroege ochtend van 3 juni zijn de Rapid Support Forces (RSF) begonnen met de gewelddadige ontruiming van de sit-in in Khartoem, waarbij met scherp op vreedzame demonstranten is geschoten. Ook in de dagen na de ontruiming van de sit-in is er melding gemaakt van geweld tegen burgers. Hierbij zijn meer dan 100 doden en tot wel 500 gewonden gevallen. Geweld tegen vreedzame demonstranten is onacceptabel.
Deelt u de opvatting van Amnesty International dat de internationale gemeenschap gerichte sancties tegen de verantwoordelijken voor dit bloedbad moet overwegen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, bent u bereid in internationaal verband hiervoor steun uit te spreken?
De ontwikkelingen in Soedan zijn zeer zorgwekkend en staan hoog op de Nederlandse en Europese agenda. Via sociale media heb ik meerdere malen mijn zorgen uitgesproken over de situatie in Soedan en opgeroepen tot een spoedige overdracht van de macht aan een burgerregering. Zoals ik uw kamer mededeelde tijdens het AO RBZ van 6 juni, heb ik telefonisch contact gehad met de Commissaris voor Vrede en Veiligheid van de Afrikaanse Unie (AU), dhr. Chergui, en steun uitgesproken voor de ferme positie die de AU heeft ingenomen. De Peace and Security Council van de AU heeft op 6 juni jl. besloten dat Soedan van alle AU-activiteiten is uitgesloten zolang er geen civiele transitieregering is en daarbij tevens aangekondigd dat de AU mogelijk meer maatregelen zal treffen indien deze transitie wordt belemmerd.
Ook in EU-verband is Nederland actief met betrekking tot de situatie in Soedan. Zo heeft Nederland samen met like-minded EU-lidstaten aangestuurd op een verklaring van alle EU-lidstaten (EU28), waarin de gewelddadigheden van 3 juni jl. sterk worden veroordeeld. In de EU28 verklaring houdt de EU de Transitional Military Council(TMC) verantwoordelijk voor het geweld sinds 3 juni en roept op tot onafhankelijk en transparant onderzoek naar de gebeurtenissen. Elke vorm van geweld tegen het Soedanese volk is onacceptabel en de daders moeten hiervoor verantwoordelijk worden gehouden. Daarnaast heeft de EU in meerdere verklaringen de noodzaak uitgesproken van een snelle overdracht van de macht aan een civiele overgangsregering. Nederland pleit voor een actieve ondersteunende rol van de EU in aanloop naar en tijdens het transitieproces in Soedan.
Bij de Raad Buitenlandse Zaken op 17 juni jl. heeft Nederland in dit verband een pleidooi gehouden voor een EU mensenrechten-sanctieregime en onderstreept dat de EU in geval van een verdere geweldsescalatie het opleggen van sancties zou moeten overwegen. Nederland benadrukte voorts het belang van bewijsvergaring en riep de Soedanese autoriteiten op samen te werken met het Internationaal Strafhof.
Tot slot zal Nederland zijn zorgen over de situatie in Soedan ook uiten in de 41e sessie van de Mensenrechtenraad, die van 24 juni tot 12 juli zal plaatsvinden.
Deelt u de opvatting dat het van groot belang is dat de macht in Soedan wordt overgeheveld van het leger van dat land naar de bevolking? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe dringt u hierop aan?
Zie antwoord vraag 3.
De impact van de vernietiging van de PAS door de Raad van State op de besluitvorming omtrent Lelystad Airport |
|
Cem Laçin (SP), Suzanne Kröger (GL), Lammert van Raan (PvdD) |
|
Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() ![]() ![]() |
Kent u het bericht «Tegenstanders Lelystad Airport blij met stikstofuitspraak: «Hoop voor bewoners Veluwe»?1
Ja.
Wat zijn de gevolgen van de Programma Aanpak Stikstof-uitspraak (PAS) van de Raad van State voor de status van Lelystad Airport als «prioritair project»?
De uitspraak van de Raad van State heeft betrekking op het Programma Aanpak Stikstof. Uit de uitspraak volgt onder meer dat het programma niet als basis voor toestemmingsverlening en de vrijstelling van de vergunningplicht kan dienen. De reservering van ontwikkelingsruimte voor prioritaire projecten zoals Lelystad Airport is daarmee komen te vervallen.
Er wordt door de Minister van LNV in brede zin onderzocht op welke wijze er recht gedaan kan worden aan de bescherming van Natura 2000-gebieden en tegelijkertijd ruimte geboden kan worden aan economische ontwikkelingen. Ook wordt bezien wat de uitspraak betekent voor Luchthaven Lelystad. Zodra hierover meer bekend is, zal ik uw Kamer informeren.
Kunt u een volledige tijdlijn verschaffen van alle aan stikstof en PAS-gerelateerde procedures en besluitvorming in het dossier Lelystad Airport tot nu toe en in de toekomst?
De stikstofdepositie als gevolg van de uitbreiding van Luchthaven Lelystad is in het kader van het MER 2014 in beeld gebracht. Voor Lelystad Airport is sinds de inwerkingtreding van het PAS op 1 juli 2015 ontwikkelingsruimte gereserveerd.
Deze ruimte is gereserveerd in segment 1 (ontwikkelingsruimte voor prioritaire projecten). In 2016 is door de luchthaven Lelystad een melding ingediend, omdat de depositiebijdrage als gevolg van het project lager was dan de grenswaarde van 1 mol/ha/j. Nadien kon het project Lelystad Airport van de prioritaire projectenlijst worden afgevoerd. In het kader van de actualisatie van het MER in 2018 zijn ook de stikstofdepositieberekeningen geactualiseerd met de laatste versie van het rekenmodel AERIUS-Calculator. Aangezien dit leidde tot wijzigingen in de berekende stikstofdepositie, is Lelystad Airport opnieuw als prioritair project opgenomen (Regeling van Minister LNV 19 april 2019, nr. WJZ/19102683 tot wijziging regels toedeling en reservering ontwikkelingsruimte, Staatscourant 2019, 23195), zodat een aangepaste melding kon worden ingediend. Begin mei 2019 heeft Lelystad Airport een aangepaste melding ingediend bij LNV. Op dit moment wordt bezien wat de uitspraak betekent voor de uitbreiding van Luchthaven Lelystad.
Kunt u in dit feitenrelaas duidelijk maken welke veranderingen er exact zijn opgetreden na het wegvallen van de PAS?
Zie antwoord op vraag 2.
Kunt u een volledig overzicht verschaffen van alle relevante wetgeving en procedures waar, nu de PAS is weggevallen, de toekomstige besluitvorming rond Lelystad Airport op gebaseerd zal zijn?
Er moet worden voldaan aan de Wet Natuurbescherming. De Raad van State heeft geoordeeld dat de Passende Beoordeling, conform het PAS, niet in overeenstemming is met de Habitatrichtlijn. Wat de consequenties van de uitspraak van de RvS precies zijn, wordt op dit moment nog onderzocht.
Klopt het dat er, alvorens een besluit genomen kan worden over de toekomst van Lelystad Airport, een nieuwe vergunning moet worden aangevraagd op basis van de Wet natuurbescherming? Zo nee, hoe zit het dan?
De Raad van State heeft geoordeeld dat de Passende Beoordeling, conform het PAS, niet in overeenstemming is met de Habitatrichtlijn. Dit betekent dat de uitbreiding van Lelystad Airport niet onder de vrijstelling van de vergunningplicht valt. Zoals aangegeven wordt op dit moment nog onderzocht wat de consequenties zijn van deze uitspraak.
Erkent u dat er, alvorens een besluit genomen kan worden over de toekomst van Lelystad Airport, eerst nieuw onderzoek gedaan moet worden naar de stikstofdepositie in de Natura 2000-gebieden in de omgeving van Lelystad Airport en onder de laagvliegroutes? Zo nee, waarom niet?
Zoals is aangegeven is het antwoord op vraag 2, wordt op dit moment nog onderzocht wat de consequenties zijn van deze uitspraak. Zodra bekend is wat dit betekent voor Luchthaven Lelystad zal ik u nader informeren.
Deelt u de mening dat het in niemands voordeel is als er weer grote twijfels zullen ontstaan bij de kwaliteit van een luchtvaartrapport? Zo nee, waarom niet?
De onderzoeken moeten zorgvuldig worden uitgevoerd. De consequenties van de uitspraak van de Raad van State op het verdere proces worden nog in beeld gebracht. Deze zorgvuldigheid is nodig, juist om tot een goede oplossing te komen die recht doet aan de bescherming van Natura-2000 gebieden en tegelijkertijd ruimte kan bieden aan economische ontwikkelingen. Daarom heb ik uw Kamer per brief, getiteld Nota van Antwoord ingediende zienswijze ontwerpwijzigingsbesluit van 2 juli 2019, geïnformeerd dat de opening van Lelystad Airport voor handelsverkeer in april 2020 niet langer haalbaar is.
Deelt u de mening dat het daarom belangrijk is om alle tijd te nemen die nodig is om hier een goed en gedegen onderzoek naar te verrichten? Zo nee, waarom niet?
Zie mijn antwoord op vraag 8.
Hoge parkeertarieven bij ziekenhuizen |
|
Simon Geleijnse (50PLUS), Lilianne Ploumen (PvdA) |
|
Bruno Bruins (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() ![]() |
Herinnert u zich de antwoorden op de Kamervragen van 23 april 2019 over het bericht «Patiënt ziek van parkeerkosten»?1
Ja.
Kunt u aangeven of er ziekenhuizen zijn die winst maken op de inkomsten van hun parkeergelegenheid? Zo ja, hoeveel winst maken die ziekenhuizen? Zo nee, waarom niet?
Ik houd geen overzicht bij van de opbrengsten van parkeertarieven bij ziekenhuizen en of ziekenhuizen daar geld aan overhouden. Ik heb hierin geen rol. Parkeerbeleid is de verantwoordelijkheid van ziekenhuizen en gemeenten.
Kunt u ook een overzicht geven van de opbrengsten van de parkeergelegenheden van ziekenhuizen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Heeft u er kijk op of ziekenhuizen patiënten en bezoekers goed en actief informeren over de mogelijkheden die er zijn om bij veelvuldig gebruik en langdurig verblijf de parkeerkosten te beperken? Zo nee, bent u bereid te laten onderzoeken of dit gebeurt? Zo nee, waarom niet?
Het is mij niet in detail bekend of, en op welke wijze, elk ziekenhuis patiënten (actief) informeert over de mogelijkheden om parkeerkosten te beperken. Ik ben niet voornemens hiertoe een uitgebreid onderzoek in te stellen. Ik ga ervan uit dat de diverse maatschappelijke signalen, de Kamervragen en het bestuurlijk aan de orde stellen van parkeertarieven door VWS ertoe leiden dat de ziekenhuizen de patiënten en bezoekers goed en actief informeren, voor zover zij dit niet al doen.
Kunt u aangeven of het feit dat ziekenhuizen en de Vereniging Nederlandse Gemeenten (VNG) ambtelijk zijn gewezen op de terugkerende vragen over parkeertarieven iets heeft opgeleverd?
Zoals ik heb aangegeven bij de antwoorden van 23 april 2019 (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2018–2019, nr. 2709) is het onderwerp aan de orde gesteld in het bestuurlijk overleg MSZ. Ziekenhuizen zijn in het bestuurlijk overleg opgeroepen transparant te zijn over parkeertarieven en de mogelijkheden voor patiënten en bezoekers om de kosten ervan te beperken. Hierbij is relevant dat de NVZ reeds een bericht heeft geplaatst met een reactie op de berichten over parkeertarieven2.
Kunt u aangeven wanneer u de Kamer nader informeert over de uitkomsten van het contact met de koepels?
Zie antwoord vraag 5.
Kunt u aangeven of de zorgverzekeraars van plan zijn actie te ondernemen om parkeerkosten te gaan beperken?
Ik heb de vragen en signalen over parkeertarieven bij ziekenhuizen onder de aandacht gebracht bij zorgverzekeraars. Het is aan de individuele zorgverzekeraars om hier eventueel iets mee te doen. Ik heb hierin verder geen rol. Parkeerbeleid is uiteindelijk de verantwoordelijkheid van ziekenhuizen en gemeenten.
Lange rijen bij de Roemeense stembureaus in Nederland |
|
Monica den Boer (D66), Sjoerd Sjoerdsma (D66) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD), Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met het feit dat vele Roemenen in Nederland en in andere EU-lidstaten hun stem niet konden uitbrengen tijdens de verkiezingen voor het Europees parlement en het gehouden referendum?1
Ja.
Bent u van mening dat er in Nederland te weinig locaties en faciliteiten door de Roemeense autoriteiten beschikbaar gesteld zijn, zodat bijvoorbeeld in Diemen en Den Haag vele Roemenen hun stem niet konden uitbrengen? Hoe beoordeelt u deze gang van zaken?
Bij de Europese Parlementsverkiezingen in Nederland van mei jl. konden Roemeense burgers stemmen op stemlocaties in Den Haag, Diemen en Eindhoven, beschikbaar gesteld door de Roemeense autoriteiten. Naast de EP-verkiezingen konden de Roemeense burgers tevens stemmen voor een referendum over justitie en anti-corruptie. Hierdoor was per kiezer extra tijd nodig voor de formaliteiten. Met de grote Roemeense diaspora in Europa en de relatief hoge opkomst onder deze burgers heeft dit bij de stembusgang in meerdere Europese landen tot rijen voor de stembureaus en incidenten geleid, waaronder in Nederland.
Door het gebrek aan capaciteit en het trage stemproces stonden er ’s avonds ook bij de Roemeense stemlocaties in Nederland nog lange wachtrijen. Bij het sluiten van de stemlocatie in Den Haag hadden nog niet alle wachtenden kunnen stemmen en klommen sommige boze Roemeense burgers over de hekken van de Roemeense ambassade. In de situatie die hierdoor ontstond was de ME genoodzaakt om in te grijpen om de openbare orde en de veiligheid van de Roemeense ambassade en het ambassadepersoneel te waarborgen.
De Roemeense wetgeving regelt op welke wijze Roemenen in het buitenland mogen stemmen en het is aan de Roemeense overheid om daar uitvoering aan te geven. Het is voor Nederland van groot belang dat alle burgers de mogelijkheid hebben om hun stemrecht in de praktijk te brengen. Dat geldt ook voor de Roemeense burgers in Nederland.
Deelt u de mening dat op deze manier een aantal Roemenen een fundamenteel recht als het stemrecht ontzegd is? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u het eens dat door deze handelwijze van de Roemeense autoriteiten druk kwam te staan op de openbare orde en veiligheid in de betrokken Nederlandse gemeenten? Wat is uw reactie hierop?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid deze problematiek en hoe dit te voorkomen bij de Roemeense ambassadeur aan te kaarten en daarbij bovendien het fundamentele recht om te stemmen te benadrukken?
In de dagen en weken na deze incidenten zijn er meerdere gesprekken geweest met de Roemeense ambassadeur op het Ministerie van Buitenlandse Zaken. Ook de burgemeesters van Den Haag en Diemen hebben contact gehad met de Roemeense ambassadeur. Minister Blok heeft zelf ook zijn Roemeense EU-counterpart aangesproken over deze kwestie.
Tijdens deze gesprekken heeft Nederland zijn onvrede over de gang van zaken overgebracht en benadrukt dat deze voorvallen zich niet mogen herhalen. De Roemeense autoriteiten dienen in het vervolg te zorgen voor voldoende capaciteit, stemlocaties en personeel, zodat iedere burger die dat wil kan stemmen en er geen risico’s voor de openbare orde kunnen ontstaan. Nederland heeft daarbij aangeboden om de Roemeense autoriteiten waar mogelijk te assisteren.
De Roemeense ambassadeur heeft zich begripvol en coöperatief opgesteld en beterschap beloofd. De Roemeense autoriteiten hebben ook publiekelijk aangekondigd dat ze bezig zijn met een onderzoek en maatregelen om de stembusgang in het buitenland beter te laten verlopen, bijvoorbeeld door vervroegd stemmen mogelijk te maken. Het Ministerie van Buitenlandse Zaken blijft de aankomende tijd met de Roemeense ambassade en autoriteiten in gesprek om te zorgen voor een goede opvolging, mede met het oog op de Roemeense presidentiële verkiezingen later dit jaar.
Gezien de inzet van de Roemeense regering om deze problemen bij volgende verkiezingen te voorkomen en de bereidheid hierover met Nederland in gesprek te zijn ziet het kabinet op dit moment geen noodzaak om de gang van zaken te agenderen in Europees verband.
Bent u tevens bereid, al dan niet gezamenlijk met andere Europese collega’s, deze gang van zaken tijdens de Raad Algemene Zaken aan te kaarten en uw Roemeense collega in dit Europese verband om uitleg verzoeken?
Zie antwoord vraag 5.
Het overlijden van gijzelaar Ewold Horn in de Filipijnen |
|
Lilianne Ploumen (PvdA) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Ex-gijzelaar Abu Sayyaf: Ewolds dood bewijst ontbreken van dialoog met ontvoerders»?1
Ja
Was u op de hoogte van de laatste ontwikkelingen in de ontvoeringszaak?
De lokale autoriteiten zijn verantwoordelijk voor de oplossing van een ontvoeringszaak op hun grondgebied. Binnen dat kader was ik ook in deze zaak zoveel als mogelijk op de hoogte.
Was u op de hoogte van de op handen zijnde bevrijdingsactie van het Filipijnse leger? Zo ja, wanneer en door wie bent u hierover geïnformeerd? Zo nee, waarom niet? Wat was de laatste informatie die u hebt ontvangen?
In het belang van de bilaterale relatie en de noodzakelijke vertrouwelijkheid van de aanpak bij internationale ontvoeringszaken kan ik hier verder niet op ingaan.
Welke stappen heeft u de afgelopen zeven jaar gezet om Horn vrij te krijgen? Kunt u een toelichting geven?
Bij de ontvoering van Nederlanders in het buitenland gelden de volgende kaders:
Om de slagkracht van de Nederlandse overheid in deze en toekomstige zaken niet te schaden, in het belang van de relaties met derde landen en internationale organisaties en dus voor de veiligheid van alle Nederlanders in het buitenland, doe ik geen nadere mededelingen over deze zaak en de inspanningen van de Nederlandse overheid daarin.
Is er sprake geweest van dialoog met de terreurgroep Abu Sayyaf? Zo ja, hoe verliep die dialoog en wat hielden de contacten in? Van wanneer dateert het laatste contact? Zo nee, hoe werd over de vrijlating onderhandeld?
Zie antwoord vraag 4.
Is het u bekend waarom andere gijzelaars wel vrijgekomen zijn? Zo nee, waarom niet? Zo ja, kunt u dit toelichten?
Zie antwoord vraag 4.
Hoe oordeelt u over de uitspraken van Australiër Warren Rodwell en de Filipijnse Victor Tayler, die laten doorschemeren dat Nederland in gebreke is gebleven met betrekking tot de vrijlating van Horn?
Deze uitspraken zijn gedaan zonder kennis van de inspanningen op de zaak.
Het bericht 'Politie jaagt nabestaanden onnodig op kosten na een overlijden: Bedragen lopen op tot zeshonderd euro'. |
|
Chris van Dam (CDA) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Politie jaagt nabestaanden onnodig op kosten na een overlijden: Bedragen lopen op tot zeshonderd euro»?1
Ja.
Bent u bekend met de antwoorden (ontvangen op 12 december 2017) van de Minister van Medische Zorg en Sport op Kamervragen van mijzelf en het lid Van den Berg van 7 november 2017? Kunt u de vragen die ik u bij deze gelegenheid stel in samenhang beantwoorden met de antwoorden van 12 december 2017?2
Ja.
Klopt het dat vervoer van een stoffelijk overschot door de politie naar een mortuarium is aanbesteed aan externe partijen? Zo ja, kunt u aangeven welke partijen dat zijn? Zijn daar landelijke of regionale afspraken over gemaakt? Indien dit proces niet is aanbesteed, hoe heeft de politie vervoer van een stoffelijk overschot naar een mortuarium dan geregeld?
Ja. In 2017 voerde de politie een Europese aanbesteding uit voor het vervoer van stoffelijke overschotten van de vindplaats naar een (politie)mortuarium, en vanaf een (politie)mortuarium naar een locatie voor radiologie of het Nederlands Forensisch Instituut (NFI) en vice versa. Deze aanbesteding resulteerde in 22 raamovereenkomsten met regionale vervoerders.
Heeft de aanbesteding enkel betrekking op het vervoer van een stoffelijk overschot in het geval van niet-natuurlijk overlijden? Klopt het dat dit soms pas in het mortuarium kan worden vastgesteld? In hoeverre valt, vanaf het moment dat in het mortuarium een natuurlijk overlijden wordt vastgesteld, het verdere transport van een stoffelijk overschot onder de aanbesteding?
De Wet op de lijkbezorging bevat geen afspraken over de kostenverdeling tussen de politie, gemeentes en nabestaanden na het aantreffen van een stoffelijk overschot. Daarom hebben deskundigen een schema voor kostenverdeling opgesteld, dat door de Vereniging Nederlandse Gemeenten is vastgesteld.3 De aanbesteding heeft enkel betrekking op het vervoer van een stoffelijk overschot in het geval van niet-natuurlijk overlijden, omdat alleen in deze gevallen de vervoers- en mortuariumkosten op grond van het voorgenoemde schema voor rekening van de politie komen.
In de praktijk brengen de gecontracteerde vervoerders ook in sommige gevallen van natuurlijk overlijden het stoffelijke overschot over naar een (politie)mortuarium. Dit gebeurt als de gemeentelijke lijkschouwer heeft vastgesteld dat er sprake is van natuurlijk overlijden, maar de nabestaanden niet (direct) beschikbaar zijn. De politie is in dit geval zaakwaarnemer en geeft gecontracteerde vervoerders opdracht tot het overbrengen van het stoffelijk overschot naar een (politie)mortuarium. Een stoffelijk overschot kan immers niet onbeheerd worden achtergelaten in de openbare ruimte. Om doelmatigheidsreden maakt de politie gebruik van gecontracteerde vervoerders. De vervoerskosten naar het (politie)mortuarium worden in dit geval gedragen door de gemeente waarin het stoffelijk overschot is aangetroffen. Vanaf het moment dat overdracht vanuit het (politie)mortuarium mogelijk is, worden de mortuariumkosten doorbelast aan de nabestaanden, of, als die er niet zijn, aan de gemeente.
Het klopt dat de doodsoorzaak in sommige gevallen pas in een mortuarium kan worden vastgesteld. De gemeentelijk lijkschouwer bepaalt wanneer een stoffelijk overschot in een mortuarium moet worden geschouwd. De vervoerskosten naar het (politie)mortuarium worden in dit geval gedragen door de gemeente. Indien in het (politie)mortuarium wordt vastgesteld dat er sprake is van natuurlijk overlijden, worden de mortuariumkosten die zijn gemaakt vanaf het moment dat overdracht vanuit het (politie)mortuarium mogelijk was doorbelast aan de nabestaanden.
Klopt het dat indien na vervoer naar een mortuarium een natuurlijk overlijden is vastgesteld, de nabestaanden geconfronteerd kunnen worden met hoge kosten die met het vervoer van het stoffelijk overschot gemoeid zijn? Houdt de politie daar rekening mee bij de keuze om het stoffelijk overschot al dan niet te vervoeren naar een mortuarium?
Niet de politie, maar de gemeentelijk lijkschouwer bepaalt of het noodzakelijk is om een stoffelijk overschot in een (politie)mortuarium te schouwen om uit te sluiten dat er sprake is van een niet-natuurlijke doodsoorzaak. Indien het stoffelijk overschot niet ter plaatste kan worden geschouwd, wordt er in de praktijk gebruik gemaakt van de vervoerders die door de politie zijn gecontracteerd en wordt het stoffelijk overschot in een politiemortuarium geschouwd. De (hulp)officier van justitie moet toestemming geven voor het vervoer van een stoffelijk overschot naar een (politie)mortuarium.
Ook als ter plaatse een natuurlijke dood is vastgesteld, maar de nabestaanden niet (direct) bereikbaar zijn, geeft de politie als zaakwaarnemer een gecontracteerde vervoerder opdracht tot het overbrengen van het stoffelijk overschot naar een (politie)mortuarium.
Zoals toegelicht in het antwoord op vraag 4, draagt de gemeente de kosten voor het vervoer naar het (politie)mortuarium als de gemeentelijk lijkschouwer heeft bepaald dat het stoffelijk overschot niet ter plaatse kan worden geschouwd. Ook in het geval dat nabestaanden niet (direct) beschikbaar zijn bij een ter plaatse vastgestelde natuurlijke dood, worden de vervoerskosten naar het (politie)mortuarium gedragen door de gemeente. In de twee voorgenoemde gevallen worden markconforme mortuariumkosten doorbelast aan de nabestaanden vanaf het moment dat overdracht vanuit het (politie)mortuarium mogelijk is. Ik begrijp dat de nabestaanden dit in sommige gevallen als vervelend kunnen ervaren.
Wat zijn de mogelijkheden om bij een volgende aanbesteding ook kosten voor vervoer van het stoffelijk overschot in het geval van een bij nader inzien vastgesteld natuurlijk overlijden mee te kunnen nemen? Zijn er mogelijkheden om via zo’n hernieuwde aanbesteding de kosten voor nabestaanden zo beperkt mogelijk te houden?
De volgende aanbesteding is voorzien in 2025. Net als de huidige aanbesteding zal de volgende aanbesteding worden gebaseerd op het dan geldende systeem voor de kostenverdeling tussen de politie, gemeentes en nabestaanden bij het vervoer van overledenen.
Hoe de sterke zekerheidsrechtelijke positie van banken alternatieve financiers belemmert |
|
Maarten Groothuizen (D66), Sjoerd Sjoerdsma (D66), Joost Sneller (D66) |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD), Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA), Mona Keijzer (staatssecretaris economische zaken) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Waarom banken bij faillissementen altijd aan het langste eind trekken»?1
Ja.
Deelt u de mening dat alternatieve kredietverleners een belangrijke rol kunnen vervullen in de financiering van ondernemers en dat een gelijk speelveld voor alternatieve kredietverleners en banken in beginsel het uitgangspunt zou moeten zijn?
Zoals ook benadrukt in de agenda Financiële Sector, hecht dit kabinet aan voldoende diversiteit in de financiële sector. Van belang is dat MKB bedrijven een voldoende divers financieringslandschap ter beschikking staat, dat voorziet in hun legitieme kredietbehoeften. Het kabinet zet onder meer in op de kapitaalmarktunie, die hieraan zal bijdragen.
Vormt de huidige financieringspraktijk waarbij banken veelvuldig gebruikmaken van de bankhypotheek, het bankpandrecht en de verzamelpandakte, in uw optiek een belemmering voor alternatieve kredietverleners, die in ruil voor kredietverschaffing ook zekerheid behoeven? Zo ja, bent u bereid te onderzoeken hoe deze belemmering wettelijk zou kunnen worden tegengegaan?
De vragen 3 en 4 lenen zich voor gezamenlijke beantwoording. Om te beoordelen of het wenselijk is beleidsvoornemens op dit terrein te ontwikkelen, in welke richting dan ook, is het noodzakelijk om een onderzoek te verrichten naar de wijze waarop de Nederlandse financieringspraktijk nu werkt. Wij zijn bereid om een opdracht tot een onderzoek daarnaar te geven, waarbij tevens, mede gelet op de op 18 juni door Uw Kamer aangenomen motie,2 de zekerheidsstelling bij MKB-financiering aan de orde zal komen. Ik zal Uw Kamer mededelen hoe de onderzoeksopdracht luidt en aan wie een dergelijke opdracht zal worden verstrekt, en Uw Kamer op de hoogte stellen van de uitkomsten van het onderzoek.
Hoe kunnen alternatieve kredietverleners volgens u nog voldoende zekerheid voor kredietverstrekking verkrijgen, als potentiële kredietnemers reeds – overeenkomstig de huidige praktijk – pand- en hypotheekrechten op al hun bestaande en toekomstige activa hebben moeten vestigen ten behoeve van een bank?
Zie antwoord vraag 3.
Wordt de positie van alternatieve kredietverleners meegenomen binnen het wetgevingsprogramma herijking faillissementsrecht, meer in het bijzonder bij uw overweging of de positie van banken en andere crediteuren in faillissement aan herijking toe is?
In het kader van het laatste wetsvoorstel van het programma herijking faillissementsrecht is met vertegenwoordigers uit de faillissementspraktijk gesproken over voorstellen om de effectiviteit en de doelmatigheid van de afwikkeling van een faillissement te bevorderen.3 Er wordt onder meer bezien of de positie van zekerheidsgerechtigde schuldeisers herijkt moet worden. U zult binnenkort in de voortgangsbrief van het programma herijking faillissementsrecht door de Minister voor Rechtsbescherming worden geïnformeerd over de laatste stand van zaken.
Kunt u voorts aangeven of u nog voornemens bent het wetsvoorstel Wet opheffing verpandingsverboden in te dienen, nu de consultatieperiode van dit wetsvoorstel al ruim een half jaar gesloten is? Zo ja, wanneer bent u voornemens om dit voorstel in te dienen?
Op dit moment wordt de laatste hand gelegd aan de verwerking van de reacties die tijdens de consultatie en de daarop volgende expertmeeting van 23 mei jl. op het voorontwerp naar voren zijn gebracht. Het streven is om het wetsvoorstel aan te bieden aan de Afdeling advisering van de Raad van State kort na het zomerreces.
Kunt u uiteenzetten in welke Europese landen een verpandingsverbod wel respectievelijk niet is toegestaan, en welke redenen daaraan steeds ten grondslag liggen?
Op deze termijn bleek een uitputtend rechtsvergelijkend overzicht zonder uitvoerig onderzoek niet haalbaar. Wel is navraag gedaan bij andere Europese lidstaten naar de situatie in hun land. Dit levert het volgende beeld op. In verschillende lidstaten zijn beperkingen gesteld aan de mogelijkheid onoverdraagbaarheids- en niet-verpandingsbedingen overeen te komen. Dit geldt in ieder geval voor Duitsland, Oostenrijk en het Verenigd Koninkrijk. Als reden hiervoor wordt met name gegeven dat ondernemingen door dergelijke bedingen worden beperkt in hun financieringsmogelijkheden.
In o.a. Bulgarije, Malta en Spanje zijn dergelijke bedingen, op grond van de contractvrijheid, wel onbeperkt toelaatbaar. Dit geldt ook voor Tsjechië, maar wetgeving om hier voor bepaalde vorderingen verandering in te brengen, wordt overwogen.
Het feit dat onoverdraagbaarheids- en niet-verpandingsbedingen inmiddels in meerdere lidstaten aan banden zijn gelegd of wetgeving daartoe wordt overwogen, is een extra reden om ook in Nederland wetgeving op dit punt te entameren. Voorkomen moet worden dat Nederlandse bedrijven minder financieringsmogelijkheden ten dienste staan dan bedrijven in de ons omringende landen.
De financiële gevolgen voor de Rijksbegroting van de ingetrokken wetswijziging van de rentemaatstaf voor de lening hoger onderwijs |
|
Kirsten van den Hul (PvdA) |
|
Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Studenten heffen het glas na overwinning over studierente»?1
Ja.
Klopt het dat met de intrekking van de wetswijziging van de rentemaatstaf voor de lening hoger onderwijs er een gat van 226 miljoen euro (oplopend tot 2060) is geslagen in de begroting van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap? Kunt u inzichtelijk maken hoe de opbouw van dit tekort er tot 2060 uitziet?
De gederfde rente-inkomsten op de rijksbegroting beginnen in 2025 met € 1mln en lopen op naar € 226 miljoen in 2060.
Deelt u nog steeds de door u in diverse debatten, waaronder het debat van 5 december 2018, gedeelde opvatting dat de opbrengsten van deze maatregel toebehoren aan de algemene middelen?2
De maatregel was inderdaad bedoeld om de houdbaarheid van de overheidsfinanciën te verbeteren.
Kunt u nader, en met concrete voorbeelden, toelichten wat u in datzelfde debat bedoelde toen u zei dat het op orde brengen van de begroting via de route van Financiën, dit «buitengewoon goed voor het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap is.»?
Het kabinet heeft afgesproken om de totale overheidsfinanciën op orde te brengen. Onhoudbare overheidsfinanciën zorgen vroeg of laat voor benodigde bezuinigingsmaatregelen, bijvoorbeeld generieke taakstellingen op de Rijksbegroting. OCW is een groot onderdeel van de totale rijksbegroting en draagt dus ook een groot aandeel bij aan eventuele generieke taakstellingen. Vandaar heeft OCW een belang bij houdbare overheidsfinanciën.
Deelt u de mening dat de begroting van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, onder meer vanwege een doelmatigheidskorting, al onverantwoord onder druk staat? Zo nee, waarom niet? Zo ja, erkent u dat een extra bezuiniging onwenselijk is?
De doelmatigheidskorting was een erfenis van het vorige kabinet. Dit kabinet heeft deze doelmatigheidskorting deels teruggedraaid en bovendien in het regeerakkoord zeer fors geïntensiveerd op de OCW-begroting (€ 1,6 miljard in 2019). Ook dit voorjaar is er weer generaal budget toegevoegd aan de OCW-begroting (€ 96 miljoen in 2019).
Op welke wijze gaat u er zorg voor dragen dat het niet wijzigen van de rentemaatstaf voor studieleningen, niet leidt tot extra bezuinigingen in het onderwijs?
De wijze waarop wordt omgegaan met de gederfde inkomsten als gevolg van het niet wijzigen van de rentemaatstaf wordt in de augustusbesluitvorming bezien. Hier wordt u met Prinsjesdag over geïnformeerd.
Klopt het dat het kabinet in augustus dit jaar met een plan komt om het tekort van 226 miljoen euro te dichten? Bent u bereid de Kamer voorafgaand aan het debat over de Voorjaarsnota te informeren over denkbare scenario’s?
De gederfde inkomsten als gevolg van het niet wijzigen van de rentemaatstaf worden inderdaad betrokken in de augustusbesluitvorming. Hier wil ik niet op vooruit lopen.
Het schenden van de beantwoordingstermijn van schriftelijke vragen |
|
Gabriëlle Popken (PVV) |
|
Barbara Visser (staatssecretaris defensie) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het feit dat de beantwoordingstermijn van mijn Kamervragen over het bericht dat achttien nieuwe marechausseevoertuigen onveilig zijn (2019Z09223), is verstreken en u geen opgave van vertragingsreden hebt medegedeeld?
Kunt u aangeven waarom u deze vragen niet hebt beantwoord? Zo nee, waarom niet?
Kunt u aangeven waarom u geen opgave van vertragingsreden hebt medegedeeld? Zo nee, waarom niet?
Waarom laat u de Kamer en het defensiepersoneel in onzekerheid verkeren door het niet beantwoorden van deze vragen?
Bent u bereid deze vragen zo snel mogelijk alsnog te beantwoorden? Zo nee, waarom niet?
Het bericht 'Betoging Pegida in Eindhoven opnieuw verboden' |
|
Geert Wilders (PVV), Machiel de Graaf (PVV) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA), Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (D66) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Betoging Pegida in Eindhoven opnieuw verboden»?1
Ja.
Sinds wanneer bepalen gewelddadige moslims wie er mag protesteren in Nederland?
Het in goede banen leiden van demonstraties is een bevoegdheid van het lokale gezag (de burgemeester). Op de burgemeester rust een positieve verplichting om noodzakelijke en passende maatregelen te nemen – bijvoorbeeld politiebescherming – om een vreedzame betoging te beschermen tegen «vijandelijke elementen» of tegenbetogingen. Belangen van anderen dan de demonstranten, zoals die van inwoners en omstanders, mogen op zichzelf niet leiden tot het beperken van een demonstratie. Daarbij geldt dat het verbieden of beëindigen van een (vreedzame) demonstratie een uiterst middel is en uitsluitend aan de orde is als dat noodzakelijk is ter bescherming van de volksgezondheid, in het belang van het verkeer of ter bestrijding of voorkoming van wanordelijkheden. De inhoud van een demonstratie mag nooit een reden zijn voor beperkende maatregelen, ook niet als deze door sommigen als hinderlijk, aanstootgevend of choquerend wordt ervaren. Het strafrecht stelt wel grenzen aan gedragingen van demonstranten, bijvoorbeeld wanneer er discriminerende uitlatingen worden gedaan of geweld wordt gebruikt.
Zoals ik in mijn brief aan uw Kamer van 13 juli 2018 (Kamerstuk 34 324, nr. 3) heb uiteengezet, staan burgemeesters soms, met name bij risicovolle demonstraties waar de verantwoordelijkheid van burgemeesters voor het borgen van het belang van de openbare orde en veiligheid en het beschermen van burgers die niet demonstreren sterk wordt gevoeld, voor ingewikkelde beslissingen. Die beslissingen vragen om maatwerk en om inschattingen van de plaatselijke openbare orde. Dat kan er in uitzonderlijke omstandigheden toe leiden dat een demonstratie niet kan plaatsvinden op de plaats waar de demonstranten dat willen of in het uiterste geval helemaal niet kan plaatsvinden, ondanks het uitgangspunt dat het demonstratierecht zoveel mogelijk moet worden beschermd en dat dreigen met tegenreacties niet mag lonen. Ik wil er hier nog op wijzen dat burgemeesters dergelijke beslissingen – zeker in situaties die zich kenmerken door grote polarisatie – niet lichtvaardig nemen, en ik vind het onacceptabel hoe de betrokken bestuurders in deze kwestie worden geïntimideerd en bedreigd.
Er vinden per jaar duizenden demonstraties in Nederland plaats. Gemeenten weten daar doorgaans goed mee om te gaan. Zoals ik in mijn hiervoor genoemde brief van 13 juli 2018 (Kamerstukken II 2017/18, 34 324, nr. 3) heb aangegeven, is het zeker geen algemeen gebruik om demonstraties te beperken of te verbieden. Het betreft uiteindelijk maatwerk en een inschatting van de burgemeester als het lokale gezag, die nauw samenhangt met zijn kennis van de plaatselijke situatie en de openbare orde. De burgemeester legt over zijn beslissing verantwoording af aan de gemeenteraad en eventueel aan de rechter. Het is niet aan mij om daar in te treden.
Over het demonstratierecht zijn inmiddels de nodige handvatten voor gemeenten verschenen. Zo heb ik eind vorig jaar aan alle gemeenten de handreiking demonstratierecht «Demonstreren bijkans heilig» toegezonden, opgesteld door de gemeente Amsterdam in samenwerking met de politie en het Openbaar Ministerie. Gemeenten kunnen bijvoorbeeld ook gebruik maken van het meest recente rapport van de Nationale ombudsman over dit onderwerp, «Demonstreren, een schurend grondrecht».
Gelet op het vorengaande zie ik geen reden om alle burgemeesters een brief te sturen over het toepasselijke wettelijke kader voor demonstraties.
Bent u bereid alle burgemeesters een brief te sturen om ze eraan te herinneren dat in Nederland onze eigen wetten gelden, en niet de sharia? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.