Het bericht ‘Familiedrama in Winschoten: 'Ze belde 113, maar dat nummer bestaat helemaal niet' |
|
Martin Wörsdörfer (VVD) |
|
Paul Blokhuis (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht «Familiedrama in Winschoten: «Ze belde 113, maar dat nummer bestaat helemaal niet»?1
Ik ben door het bericht geraakt. Het is een verschrikkelijk drama dat in Winschoten plaatsgevonden heeft. Ik wens de nabestaanden heel veel sterkte met hun verlies.
Deelt u de mening dat de zelfmoordpreventielijn ook bereikbaar moet zijn via het nummer 113? Zo ja, kunt u per direct het nummer 113 toegankelijk maken voor en koppelen aan de Zelfmoordpreventielijn? Zo nee, waarom niet?
Zoals in de Kamerbrief van heden is opgenomen heeft de Staatssecretaris van EZK aangegeven bereid te zijn het nummer 1-1-3 beschikbaar te stellen voor hulp in het kader van suïcidepreventie. Daarmee kunnen ook andere partijen dit nummer (gedeeld) gebruiken, mits zij voldoen aan de invulling van de kwaliteitseisen. Daarnaast is afgesproken dat het nummer 0800–0113 voor de Stichting beschikbaar is en blijft indien op enig moment besloten wordt het nummer 1-1-3 vanuit Europa voor andere doeleinden te harmoniseren. Samen met de Minister van JenV zullen wij onderzoeken wat de mogelijkheden, de risico’s en passende voorwaarden zijn bij het beschikbaar maken van dit nummer. Ik kan nog niet precies inschatten op welke termijn het nummer eventueel beschikbaar zou kunnen komen en of er onverhoopt onoverkomelijke obstakels zijn.
De bestemmingen van telefoonnummers zijn vastgelegd in het Nummerplan telefoon- en ISDN-diensten, een besluit van algemene strekking onder de Telecommunicatiewet dat valt onder de verantwoordelijkheid van de Staatssecretaris van EZK. De ACM is verantwoordelijk voor de uitgifte van deze nummers. In het huidige nummerplan is het nummer 113 gereserveerd voor een mogelijke toekomstige Europees geharmoniseerde bestemming. Zonder aanpassing van het nummerplan kan het nummer 113 niet door de ACM worden toegekend.
De belangrijkste afweging voor een eventueel gebruik van het nummer 1-1-3 voor suïcidepreventie is de mogelijke complicatie voor de 1-1-2-dienstverlening, door een risico van onbedoeld kiezen («misdialling») van dit nummer. Op smartphones zit veelal een directe (beeldscherm) knop voor noodoproepen die dit risico beperkt, maar dit geldt niet voor vaste telefoons. Omdat elke seconde telt, moet de hulpvrager zoveel mogelijk in het eerste contact worden geholpen. Het openstellen van 1-1-3 mag geen extra vertragende factor zijn voor bellers in nood die per ongeluk 1-1-3 bellen in plaats van 1-1-2. Op dit moment kan ik nog niet inschatten wat dat vraagt aan techniek en menskracht. Dit risico speelt niet bij alternatieven zoals het nummer 0800–0113 of een nummer uit de 1–4reeks zoals het nummer 1-4-5.
Bij een eventuele aanpassing van het nummerplan om het nummer 1-1-3 beschikbaar te maken zullen ook andere maatschappelijke belangen en die van derden die hiervoor 1–1 nummers zouden willen gebruiken, maar (nog) buiten beeld zijn, moeten worden afgewogen. In verband met de vereiste marktconsultatie en uitvoeringtoets door de ACM zijn hier tenminste drie maanden mee gemoeid.
Gelet op de genoemde aspecten met betrekking tot het nummerplan en Europese harmonisatie zal het nodig zijn om voorwaarden te stellen aan een beschikbaarstelling van het nummer 1-1-3 ten behoeve van suïcidepreventie. Onder meer wordt dan het nummer bestemd voor «suïcidepreventie» en kunnen ook andere partijen dit nummer (mits zij voldoen aan de invulling van de kwaliteitseisen) (gedeeld) gebruiken. Hiermee zou bij eventuele staking van de stichting een andere organisatie dit kunnen overnemen. Voorts zal dit gebruik van 1-1-3 moeten worden uit gefaseerd indien dit nummer alsnog Europees wordt geharmoniseerd voor een andere bestemming.
Met een (tijdelijke) doorschakeling of doorverwijzing door een auditieve melding kan op korte termijn het risico op onbeantwoorde 1-1-3-oproepen worden vermeden2. Er is weliswaar geen wettelijk instrument om dit af te dwingen maar de grotere telecomaanbieders hebben zich bereid verklaard hieraan mee te werken. Ik verwijs u voor mijn verdere reactie op het nummer 1-1-3 naar mijn brief van heden aan uw Kamer over dit onderwerp.
Wat is volgens u de reden dat mensen nu een langer nummer, te weten, 0900–0113, moeten bellen?
Ik begrijp dat destijds aan 113 Online een 020-nummer was toegekend. Ongeveer zes jaar geleden is dit omgezet naar een landelijk 0900-nummer.
Waarom worden bellers die bellen naar 113 niet doorverbonden met 0900–0113?
Ik verwijs u voor de beantwoording naar het antwoord op vraag 2.
Kunt u het bellen van de zelfmoordpreventielijn gratis toegankelijk maken zodat ook kinderen en jongeren zonder beltegoed de zelfmoordpreventielijn kunnen bereiken? Zo nee, waarom niet?
Ik verwijs u voor het antwoord op deze vraag naar mijn brief van heden aan uw Kamer over dit onderwerp.
In hoeverre heeft u signalen ontvangen dat de zelfmoordpreventielijn niet bereikt wordt door verwarring over het te bellen telefoonnummer?
Ik heb eind 2018 van 113Zelfmoordpreventie vernomen dat zij het huidige 0900 nummer graag in 1-1-3 nummer aangepast zouden willen zien. Dit vanwege betere vindbaarheid en de betere aansluiting op de zero suïcide missie van 113 Zelfmoordpreventie. Jaarlijks bellen 22.000 mensen 113Zelfmoordpreventie voor steun en hulp in verband met hun suïcidaliteit, ruim 48.000 mensen weten 113zelfmoorpdreventie online te vinden (2018).
Kunt u deze schriftelijke vragen beantwoorden voor het algemeen overleg suïcidepreventie van 17 oktober 2019?
Ja.
Absurde uitzendtarieven in het onderwijs |
|
Gijs van Dijk (PvdA), Kirsten van den Hul (PvdA) |
|
Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (D66), Arie Slob (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CU) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het artikel «Schoolleiders kritisch op grote rol uitzendbureaus»?1
Ja, dat bericht ken ik.
Dit is een terugkerend onderwerp en zoals ik eerder heb aangegeven in antwoord op vragen van uw Kamer2 vind ik het onwenselijk wanneer de uitzendbureaus de schaarste op de arbeidsmarkt in het onderwijs aangrijpen om de tarieven te verhogen.
Hoeveel geld dat voor lerarensalarissen is bestemd gaat nu naar uitzendbureaus? Hoeveel extra leraren hadden met dit geld kunnen worden aangenomen? Deelt u de mening dat het zeer onwenselijk dat geld dat bedoeld is voor leraren naar op geldbeluste uitzendbureaus gaat? Wanneer komen de uitkomsten van de pilot van DUO waarin wordt gepoogd meer inzicht te krijgen in de verhouding leraren in loondienst en uitzendkracht?
De exacte uitgaven aan uitzendbureaus in het primair onderwijs ken ik niet. Op basis van informatie uit de jaarverslagen kennen we wel de totale lasten voor het personeel niet in loondienst (PNIL). In 2018 bedroegen die lasten in het po € 377 miljoen. Het gaat hierbij om zowel uitzendkrachten, ZZP-ers en ander personeel dat niet in loondienst is bij de school. Deze personeelslasten betreffen 4,2% van de totale personeelsuitgaven.
In 2018 bedroegen de uitgaven aan de PNIL in het vo € 266 miljoen, dat betreft 3,7% van de totale personeelsuitgaven. In het mbo bedroegen de uitgaven aan de PNIL € 300 miljoen, dat betreft 7,9% van de totale personeelsuitgaven.
Ik deel de mening dat het zeer onwenselijk is als onderwijsgeld naar uitzendbureaus gaat die de schaarste op de arbeidsmarkt in het onderwijs aangrijpen om de tarieven te verhogen. Zoals ik eerder heb aangegeven, is mijn beeld wel dat het om uitwassen gaat. Desalniettemin wil ik meer inzicht verkrijgen op het personeel dat niet in dienst is bij de werkgever, maar via een andere route werkzaamheden op de school verricht. Dit is ook in lijn met de destijds aangenomen motie van de leden Westerveld (GroenLinks) en Kwint (SP) om inzichtelijk te maken hoeveel geld schoolbesturen nu uitgeven aan personeel dat niet in loondienst is.3
Op dit moment vindt door DUO een pilot plaats over de wijze waarop deze informatie het beste kan worden verkregen. Het genereren van deze informatie is complex, daarom zijn er nog geen resultaten te melden.
Klopt het dat de tot nu toe gepleegde inzet met onder andere de PO-raad ten aanzien van bewustwording onder schoolbesturen omtrent de onwenselijkheid van het werken met uitzendbureaus niet heeft geleid tot minder uitzendwerk? Gaat u daarom met de Algemene Vereniging Schoolleiders (AVS) en de PO-Raad opnieuw om tafel om afspraken, bijvoorbeeld door het opstellen van een zwarte lijst, te maken dat scholen geen gebruik meer maken van commerciële uitzendbureaus die absurde tarieven vragen?
Schoolbesturen hebben zich op verschillende plekken uitgesproken tegen de inzet van (te dure) uitzendbureaus. Op dit moment komen schoolbesturen daarom gezamenlijk tot afspraken over de inschakeling van uitzendbureaus. Ik vind dat een heel positieve ontwikkeling. In tijden van tekorten kan een beroep gedaan worden op uitzendbureaus. Het heeft mijn voortdurende aandacht en is onderwerp van gesprek op de Landelijke tafel lerarentekorten.
Gaat u bovendien scholen vragen om bij het jaarverslag te melden welk deel van de lumpsum wordt besteed aan externe inhuur?
Scholen leveren jaarlijks via de jaarverslagen gegevens over de uitgaven aan het personeel niet in loondienst als aandeel van de totale loonkosten.
Hoe beoordeelt u het gedrag van uitzendbureaus die misbruik maken van tekorten in een sector en daardoor extreem hoge tarieven te vragen? Bent u, voor de korte termijn, bereid de uitzendbranche (ABU & NBBU) aan te spreken op hun maatschappelijke verantwoordelijkheid en er bij hen op aan te dringen te stoppen met het vragen van absurde tarieven voor het inhuren van leraren? Zo nee waarom niet?
Zoals aangegeven in bovenstaande antwoorden, vind ik het gedrag van uitzendbureaus om de schaarste te benutten voor het extreem verhogen van de uitzendtarieven zeer onwenselijk. Het blijft echter aan de schoolbesturen zelf om te kiezen voor een uitzendbureau en afspraken te maken over het tarief. Op verschillende plekken worden ook door schoolbesturen gezamenlijk afspraken gemaakt. Ik vind het op dit moment niet nodig om met de uitzendbranche specifiek over de rol van uitzendbureaus in het onderwijs te spreken.
Bent u bereid te kijken om, zoals ook schoolbesturen aangeven, commerciële uitzendbureaus die absurde tarieven hanteren te verbieden in het onderwijs?
Ik heb begrip voor de zorgen die besturen over de hoogte van deze kosten hebben. Uitzendbureaus bepalen echter zelf hun tarieven en daarom kan ik (extreem) hoge tarieven helaas niet verbieden.
Ik vind het belangrijk om de ontwikkelingen te blijven volgen, maar schoolbesturen zijn zelf verantwoordelijk voor het werven en aanstellen van personeel. Dit geldt ook voor de inhuur van personeel. Het is aan de schoolbesturen om te bepalen van welke uitzendbureaus zij uitzendpersoneel willen afnemen en tegen welke tarieven zij dit doen.
Deelt u de mening dat maatschappelijke uitzendbureaus, zonder winstoogmerk, het inhuren bij piek en ziek onder fatsoenlijke voorwaarden zouden moeten aanbieden? Bent u bereid om dit mee te nemen in het onderzoek2 naar een vergunningstelsel in de uitzendbranche?
In het kader van de afwegingen met betrekking tot een vergunningstelsel is mijn collega van Sociale Zaken en Werkgelegenheid in gesprek met de betrokken partijen in de uitzendbranche. Hierbij wordt naar de uitzendsector in den brede gekeken.
De mobiele slachthuizen |
|
William Moorlag (PvdA) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, visserij, voedselzekerheid en natuur) (CU) |
|
|
|
|
Kent u het bericht «Medewerkers NVWA: mobiel slachthuis werkt dierenleed in de hand»?1
Ja.
Kennen u of de leiding van de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) ook de signalen van medewerkers van de NVWA dat door de mobiele slachthuizen dieren onnodig lijden en dat er risico's voor de volksgezondheid zijn? Zo ja, wat is de aard en de omvang van die signalen? Zo nee, waarom niet?
Ja. De aard van deze signalen wordt in uw vraag omschreven. Bij de nog lopende evaluatie van de resultaten van de pilot worden deze signalen meegenomen. Ik heb geen informatie over hoeveel NVWA-medewerkers de zorgen delen.
Is het waar dat door het bestaan van mobiele slachthuizen het voorkomt dat veehouders hun vee niet meer de medische zorg die nodig is geven of pijnbestrijding onthouden? Zo ja, deelt u dan de mening dat dit volstrekt ongewenst is en wat gaat u hiertegen doen? Zo nee, wat is er dan niet waar aan het in het bericht gestelde?
In de evaluatie wordt bezien of er grond is voor deze veronderstelling. Ik vind het niet acceptabel dat dieren de nodige zorg wordt onthouden.
Deelt u de mening dat als blijkt dat de mobiele slachthuizen vooral zorgen voor meer inkomsten van veehouders ten koste van het dierenwelzijn, dat de mobiele slachthuizen dan dienen te verdwijnen? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
De pilot met de mobiele dodingsunit (MDU) is gestart om te onderzoeken of niet-transportwaardige, maar wel slachtwaardige dieren in het slachtproces zouden kunnen worden gebracht door bedwelming en doding op het primaire bedrijf. Het spreekt voor zich dat er geen aantasting van dierenwelzijn mag plaatsvinden ten gevolge van de inzet van de mobiele dodingsunit. Een en ander is nu onderwerp van de nog lopende evaluatie.
In hoeverre kan er gevaar voor de volksgezondheid ontstaan als er ziek en onbehandeld vee voor de consumptie wordt geslacht?
In Nederland is het keuringsregime erop gericht om te voorkomen dat zieke dieren in het humane consumptiecircuit terecht komen, om risico’s voor de voedselveiligheid en volksgezondheid te voorkomen. De hiertoe noodzakelijke keuringen (ante mortem en post mortem) vinden ook bij de inzet van de mobiele dodingsunit plaats.
Hoe komt er duidelijkheid over het functioneren van de mobiele slachthuizen? Is er sprake van een deskundige en een onafhankelijke evaluatie? Door wie wordt die uitgevoerd?
Ik streef ernaar om de evaluatie van de inzet van de mobiele dodingsunit op korte termijn af te ronden. Het betreft een evaluatie van NVWA en beleidsministerie gezamenlijk.
Kunt u de resultaten van de genoemde evaluatie en de antwoorden op bovenstaande vragen vóór uw overleg met de Tweede Kamer over de NVWA op 15 oktober 2019 naar de Kamer sturen?
Ik heb uw Kamer de antwoorden zo spoedig mogelijk te antwoorden gestuurd. De uitkomsten van de evaluatie van de MDU zal ik na afronding daarvan met uw Kamer delen.
De verplichte Marokkaanse nationaliteit |
|
Sadet Karabulut (SP), Jasper van Dijk (SP) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD), Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid, viceminister-president ) (D66), Ankie Broekers-Knol (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
|
|
|
Kent u het bericht «Marokkanen willen af van verplichte nationaliteit»?1 wat is uw oordeel daarover?
Ja.
Bent u bereid om gehoor te geven aan de oproep van een groep Marokkaanse Nederlanders om hen te steunen in hun strijd tegen de verplichte Marokkaanse nationaliteit? Zo nee, waarom niet?
Het manifest «Keuzevrijheid in Nationaliteit» is geschreven door 12 Nederlanders die zich verbonden voelen met Nederland en zelf een keuze willen kunnen maken om afstand te doen van de Marokkaanse nationaliteit. Het Kabinet heeft begrip voor deze wens tot keuzevrijheid.
Bent u het met de opstellers van het Manifest eens dat de Marokkaanse nationaliteit aan deze Nederlanders wordt opgedrongen en daarnaast onlosmakelijk is verbonden met angst en onvrijheid? Zo nee, hoe ziet u dit dan?
Het kabinet is van mening dat het recht om afstand te doen van een nationaliteit begrepen moet worden onder het recht om van nationaliteit te veranderen, als bedoeld in artikel 15 tweede lid van de Universele verklaring van de Rechten van de Mens.
Ook onder de Rijkswet op het Nederlanderschap wordt de Nederlandse nationaliteit voor kinderen geboren uit Nederlandse ouders van rechtswege verkregen. Of dit als dwingend wordt ervaren of anderszins is een individuele aangelegenheid.
Wat gaat u ondernemen om ervoor te zorgen dat Marokkaanse Nederlanders hun dubbele nationaliteit niet langer opgedrongen krijgen? Wanneer kan de Kamer daarvan de eerste resultaten verwachten?
Het thema is recent na het verschijnen van het manifest besproken met de Marokkaanse Minister van Buitenlandse Zaken, waarbij door hem is verwezen naar de bestaande Marokkaanse wet – en regelgeving.
Wat vindt u ervan dat andere Marokkaanse Nederlanders het Manifest wel steunen, maar niet ondertekenen uit angst voor repercussies vanuit Rabat?
Indien dit het geval is, dan vind ik dit onwenselijk. Nederland is een democratische rechtsstaat en de vrijheid van meningsuiting geldt voor iedereen binnen de grenzen van de wet.
Erkent u dat Nederlanders met een Marokkaanse nationaliteit in de problemen kunnen komen in Marokko omdat zij rekening moeten houden met Marokkaanse wetten en daarbij in tegenstelling tot andere Nederlanders niet dezelfde ondersteuning van de Nederlandse overheid krijgen, juist vanwege het opgedrongen bezit van de Marokkaanse nationaliteit?
Ja, het kabinet erkent dat Nederlanders met een Marokkaanse nationaliteit in Marokko zich aan de Marokkaanse wet – en regelgeving moeten houden. In beginsel dient namelijk een ieder zich te houden aan wet- en regelgeving.
Nederland zet zich ervoor in om waar mogelijk en gewenst consulaire bijstand te verlenen in Marokko. Er bestaat echter op grond van internationaal recht geen onverkort recht op consulaire bijstand. In beginsel verleent Nederland consulaire bijstand aan alle Nederlanders, ongeacht hun eventuele andere nationaliteit(en). Bij personen met een meervoudige nationaliteit kan het echter voorkomen dat het land van de andere nationaliteit de verlening van consulaire bijstand van Nederland niet toestaat. Dat kan van invloed zijn op de mogelijkheid van consulaire bijstand of de mate waarin die kan worden geboden. In dergelijke gevallen zal Nederland altijd in overleg treden om te bezien of alsnog bijstand verleend kan worden.
Bent u bereid om, zolang Marokkaanse Nederlanders geen afstand kunnen doen van hun Marokkaanse nationaliteit, deze mensen eenzelfde mate van ondersteuning te bieden als andere Nederlanders? Kunt u dit toelichten?
Ja, binnen de mogelijkheden van het internationaal recht.
Is het juist dat via moskeeën en verenigingen in Nederland de Marokkaanse lange arm nog steeds zichtbaar is binnen de Marokkaans-Nederlandse gemeenschap, getuige bijvoorbeeld de aanwezigheid van de Marokkaanse consul bij de opening van een nieuwe moskee in Bergen op Zoom en niet te vergeten de talloze ambassadefeestjes, gesponsorde evenementen, prijsuitreikingen, iftars, betaalde snoepreisjes naar Marokko of het alles uit de kast trekken om jonge voetbaltalenten over te halen om niet voor Oranje te kiezen? Wat onderneemt u tegen dit soort bemoeienis?2
Het uitgangspunt is dat het hier gaat om Nederlandse organisaties die actief zijn in de Nederlandse samenleving. Contacten vanuit de Marokkaanse overheid met Nederlanders die ook over een Marokkaanse nationaliteit beschikken dienen dan ook gebaseerd te zijn op vrijwilligheid en plaats te vinden binnen de grenzen van de wet.
Het staat Marokko vrij banden te onderhouden met Marokkanen die in Nederland wonen, mits dit geschiedt op basis van vrijwilligheid en zolang dit past binnen de grenzen van onze rechtsstaat. Er kan geen sprake zijn van ongewenste beïnvloeding op de individuele levens van Nederlanders en de keuzes die zij maken. Wanneer het Kabinet constateert dat de diasporapolitiek van een land de grenzen van onze rechtsstaat overschrijdt of de participatie van de diaspora belemmert, dan is er sprake van ongewenste buitenlandse inmenging. Hiervoor heeft het kabinet een aanpak. Voor de verschillende instrumenten die het kabinet tot haar beschikking heeft verwijs ik naar de brief van 16 maart 2018 over de aanpak ongewenste buitenlandse inmenging 2. Hierin wordt een landenneutrale aanpak geschetst met een overzicht van het instrumentarium dat het kabinet kan inzetten, afhankelijk van de concrete situatie. Er worden tevens enkele voorbeelden gegeven.
Bent u bereid om zo snel mogelijk in overleg te gaan met de Marokkaanse autoriteiten over het loslaten van de verplichte Marokkaanse nationaliteit? Zo nee, waarom niet?
Het onderwerp is door de Minister van Buitenlandse Zaken na het verschijnen van het manifest besproken met de Marokkaanse Minister van Buitenlandse Zaken. In dit gesprek is door Minister Blok aandacht gevraagd voor deze kwestie. In reactie heeft de Marokkaanse Minister verwezen naar bestaande Marokkaanse wet- en regelgeving.
Bent u bereid om de samenwerking met andere Europese landen te zoeken wiens inwoners tegen dezelfde problemen aanlopen ten einde een doorbraak in deze kwestie te forceren? Zo nee, waarom niet?
Uit navraag bij een aantal Europese landen blijkt dat de discussie over het opgeven van de Marokkaanse nationaliteit niet in dezelfde mate tot maatschappelijke discussie leidt als in Nederland. Wel is er in meer Europese landen maatschappelijke discussie over de (on)mogelijkheid van het hebben van dubbele nationaliteit. Er is geen EU-standpunt over dit onderwerp omdat nationaliteitsrecht niet onder de bevoegdheid valt van de EU, maar onder die van de afzonderlijke lidstaten. Pas wanneer het gaat om de aan de nationaliteit van een lidstaat verbonden Unieburgerschapsrechten komt het EU-recht in het geding.
Daar is in dit geval geen sprake van.
Het bericht ‘Familiedrama in Winschoten: ze belde 113 maar dat nummer bestaat helemaal niet’. |
|
Antje Diertens (D66) |
|
Paul Blokhuis (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht «familiedrama in Winschoten: ze belde 113 maar dat nummer bestaat helemaal niet»?1 Wat is uw reactie op dit bericht?
Ik ben door het bericht geraakt. Het is een verschrikkelijk drama dat in Winschoten plaatsgevonden heeft. Ik wens de nabestaanden heel veel sterkte met hun verlies.
Hoe vaak komt het jaarlijks voor, dat iemand probeert 113 te bellen maar uiteindelijk niet uitkomt bij de zelfmoordpreventielijn?
Het is niet bekend hoeveel mensen 1-1-3 bellen. Omdat het nummer 1-1-3 niet voor toekenning beschikbaar is en formeel niet in gebruik is, wordt dit technisch niet bijgehouden.
Klopt het dat de zelfmoordpreventielijn al bij u heeft aangegeven dat het feit dat zij niet 113 als telefoonnummer hebben, problemen oplevert?
Ik heb eind 2018 van 113Zelfmoordpreventie begrepen dat zij het huidige 0900 nummer graag in 1-1-3 nummer aangepast zouden willen zien. Dit vanwege betere vindbaarheid en de betere aansluiting op de zero suïcide missie van 113 Zelfmoordpreventie. De organisatie heeft destijds aangegeven hierover in gesprek te gaan met de hiervoor verantwoordelijke instantie (het Ministerie van EZK voor de beschikbaarheid van het nummer en de ACM voor de mogelijke toekenning van het nummer). Mocht in gebruik name van het nummer 1-1-3 niet te realiseren zijn, dan zou 113Zelfmoordpreventie gebruik willen gaan maken van het (reeds toegekende) nummer 0800–0113. Ik heb aangegeven dit van harte te ondersteunen maar had wel behoefte aan een nadere onderbouwing van de mogelijke financiële consequenties. Die is in het voorjaar door 113Zelfmoordpreventie aangeleverd.
Bent u van mening dat 113 een lijn voor spoedeisende hulp is en dat het belangrijk is dat dit nummer goed te bereiken en onthouden is?
Ik vind de hulp en steun die 113Zelfmoorpdreventie biedt aan mensen die kampen met suïcidaliteit van groot belang. Daarom faciliteer ik 113Zelfmoordpreventie en heb ik haar subsidie opnieuw verhoogd, van € 3,4 miljoen in 2017 naar € 5,4 miljoen sinds 2018. Het is belangrijk het nummer waaronder de organisatie te bereiken is, goed te communiceren. Ik verwijs u voor mijn verdere reactie op het nummer 1-1-3 naar mijn brief van heden aan uw Kamer over dit onderwerp.
Klopt het dat door middel van een aanpassing van de Telecommunicatiewet het zelfmoordpreventie nummer wel omgezet kan worden naar 113? Zo ja, bent u bereid dit te doen? Zo nee, waarom niet?
Zoals in de Kamerbrief van heden is opgenomen heeft de Staatssecretaris van EZK aangegeven bereid te zijn het nummer 1-1-3 beschikbaar te stellen voor hulp in het kader van suïcidepreventie. Daarmee kunnen ook andere partijen dit nummer (gedeeld) gebruiken, mits zij voldoen aan de invulling van de kwaliteitseisen. Daarnaast is afgesproken dat het nummer 0800–0113 voor de Stichting beschikbaar is en blijft indien op enig moment besloten wordt het nummer 1-1-3 vanuit Europa voor andere doeleinden te harmoniseren. Samen met de Minister van JenV zullen wij onderzoeken wat de mogelijkheden, de risico’s en passende voorwaarden zijn bij het beschikbaar maken van dit nummer. Ik kan nog niet precies inschatten op welke termijn het nummer eventueel beschikbaar zou kunnen komen en of er onverhoopt onoverkomelijke obstakels zijn.
De bestemmingen van telefoonnummers zijn vastgelegd in het Nummerplan telefoon- en ISDN-diensten, een besluit van algemene strekking onder de Telecommunicatiewet dat valt onder de verantwoordelijkheid van de Staatssecretaris van EZK. De ACM is verantwoordelijk voor de uitgifte van deze nummers. In het huidige nummerplan is het nummer 113 gereserveerd voor een mogelijke toekomstige Europees geharmoniseerde bestemming. Zonder aanpassing van het nummerplan kan het nummer 113 niet door de ACM worden toegekend.
De belangrijkste afweging voor een eventueel gebruik van het nummer 1-1-3 voor suïcidepreventie is de mogelijke complicatie voor de 1-1-2-dienstverlening, door een risico van onbedoeld kiezen («misdialling») van dit nummer. Op smartphones zit veelal een directe (beeldscherm) knop voor noodoproepen die dit risico beperkt, maar dit geldt niet voor vaste telefoons. Omdat elke seconde telt, moet de hulpvrager zoveel mogelijk in het eerste contact worden geholpen. Het openstellen van 1-1-3 mag geen extra vertragende factor zijn voor bellers in nood die per ongeluk 1-1-3 bellen in plaats van 1-1-2. Op dit moment kan ik nog niet inschatten wat dat vraagt aan techniek en menskracht. Dit risico speelt niet bij alternatieven zoals het nummer 0800–0113 of een nummer uit de 1–4reeks zoals het nummer 1-4-5.
Bij een eventuele aanpassing van het nummerplan om het nummer 1-1-3 beschikbaar te maken zullen ook andere maatschappelijke belangen en die van derden die hiervoor 1–1 nummers zouden willen gebruiken, maar (nog) buiten beeld zijn, moeten worden afgewogen. In verband met de vereiste marktconsultatie en uitvoeringtoets door de ACM zijn hier tenminste drie maanden mee gemoeid.
Gelet op de genoemde aspecten met betrekking tot het nummerplan en Europese harmonisatie zal het nodig zijn om voorwaarden te stellen aan een beschikbaarstelling van het nummer 1-1-3 ten behoeve van suïcidepreventie. Onder meer wordt dan het nummer bestemd voor «suïcidepreventie» en kunnen ook andere partijen (mits zij voldoen aan de invulling van de kwaliteitseisen) (gedeeld) gebruiken. Hiermee zou bij eventuele staking van de stichting een andere organisatie dit kunnen overnemen. Voorts zal dit gebruik van 1-1-3 moeten worden uit gefaseerd indien dit nummer alsnog Europees wordt geharmoniseerd voor een andere bestemming.
Met een (tijdelijke) doorschakeling of doorverwijzing door een auditieve melding kan op korte termijn het risico op onbeantwoorde 1-1-3-oproepen worden vermeden. Er is weliswaar geen wettelijk instrument om dit af te dwingen maar de grotere telecomaanbieders hebben zich bereid verklaard hieraan mee te werken. Ik verwijs u voor mijn verdere reactie op het nummer 1-1-3 naar mijn brief van heden aan uw Kamer over dit onderwerp.
De vele klachten van een buurt na de komst van een forensisch centrum |
|
Michiel van Nispen (SP) |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD) |
|
|
|
|
Wat is uw reactie op het bericht «Buurt slaat alarm om forensisch centrum na vele incidenten»?1 Wat vindt u van de lange lijst van de in het bericht genoemde incidenten in deze buurt sinds het Forensisch Centrum voor Adolescenten, een overgangshuis voor probleemjongeren die in aanraking zijn geweest met de politie of justitie, zich een jaar geleden in deze buurt heeft gevestigd?
Het Forensisch Centrum (FC) is een zorgaanbieder die zich specialiseert in zorg aan jongeren binnen het jeugdstrafrecht. Het FC is een private instelling en niet in beheer van de Dienst Justitiële Inrichtingen van mijn ministerie. Het betreft geen justitiële jeugdinrichting waar de PIJ-maatregel of jeugddetentie ten uitvoering wordt gelegd. Een behandeling in het FC kan wel onderdeel uitmaken van een voorwaardelijke straf of van het re-integratieplan van een jeugdige na jeugddetentie of na een PIJ-maatregel.
Sinds de inwerkingtreding van de Jeugdwet op 1 januari 2015 zijn gemeenten verantwoordelijk voor de uitvoering van jeugdhulp die voortvloeit uit een strafrechtelijke beslissing. De gemeente bekostigt de zorg die in de kliniek wordt geleverd als dit in een strafrechtelijke beslissing is opgenomen. Het FC is in de zomer van 2018 op eigen initiatief en zonder afstemming met de gemeente overgegaan tot ontwikkeling van een verblijfslocatie met behandeling voor 4 (eventueel uit te breiden tot 6 of 8) jeugdigen in stadsdeel Noord. Zij huren de locatie van een particuliere verhuurder.
Uw specifieke vragen over de incidenten en contact met de buurt kan ik daarom niet beantwoorden. De verantwoordelijkheid hiervoor ligt bij de gemeente Amsterdam.
Hoe kan het dat het stadsdeel en de gemeente destijds niet goed op de hoogte waren van de vestiging van dit centrum met deze doelgroep? Hoe is het contact met de buurt verlopen? Klopt het dat de bewoners niet vooraf zijn geïnformeerd en betrokken? Wat vindt u daarvan? Klopt het dat het centrum voor bewoners nog steeds niet of nauwelijks bereikbaar is en er geen noodnummer beschikbaar is voor de buurt?
Zie antwoord vraag 1.
Deelt u de mening dat een particuliere instelling die met deze doelgroep werkt ook verantwoordelijkheid moet nemen voor de buurt? Zo ja, hoe wordt daar in deze kwestie invulling aan gegeven?
Zie antwoord vraag 1.
Klopt het dat het Ministerie van Justitie en Veiligheid de plaatsen bekostigt in deze particuliere instelling die forensisch specialistische zorg biedt aan jongeren? Zo ja, om hoeveel plaatsen en om welke bedragen gaat het? Op welke – strafrechtelijke – titel verblijven de adolescenten aldaar?
Zie antwoord vraag 1.
Hoe kan het dat bewoners zich hebben gewend tot de gemeente, uw ministerie, jeugdhulpverlening en de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd maar dat niemand lijkt te weten wat ze met de situatie aan moeten en dat iedereen naar elkaar wijst? Hoe liggen nu precies de verantwoordelijkheden en bevoegdheden? Wie kan ingrijpen als het niet goed gaat of de overlast de spuigaten uitloopt?
Ik heb van twee bezorgde bewoners in oktober 2018 een brief ontvangen. Deze brief heb ik beantwoord. Daarbij heb ik de bewoners uitgelegd dat het FC niet in beheer is bij het Ministerie van Justitie en Veiligheid en ze voor vragen verwezen naar de gemeente. Verder heb ik de bewoners verwezen naar een buurtbijeenkomst georganiseerd door het stadsdeel Noord. Ik heb geen zicht op uitingen van bewoners richting andere partijen zoals de gemeente.
Uw vragen inzake verantwoordelijkheden, bevoegdheden en wie mogelijk kan ingrijpen licht ik graag toe. Jeugdhulpaanbieders dienen te voldoen aan de algemene eisen in de Jeugdwet. Er zijn geen aanvullende eisen voor jeugdhulp in een strafrechtelijk kader, zoals het FC. In het jeugdstrafrecht geven gecertificeerde instellingen (GI’s), de Raad voor de Kinderbescherming (RvdK), de reclasseringsorganisaties en/of het Instituut voor Forensische Psychiatrie en Psychologie (NIFP) advies over passende zorg aan de zorgaanbieder. Jeugdigen die in een zorginstelling geplaatst worden zoals het FC, worden daar op strafrechtelijke titel geplaatst. De Jeugdwet bepaalt dat de zorg die als bijzondere voorwaarde is opgenomen in een vonnis van een kinderrechter of in een «Scholings en Trainingsplan» (STP) van een JJI, gefinancierd moet worden door de gemeente, ook wanneer de gemeente geen inkoopafspraken met die zorgaanbieder heeft. De zorgaanbieder moet zich, naast algemeen geldende kwaliteitseisen in de jeugdzorg, net als alle ondernemers houden aan lokale regels, zoals vergunningvereisten. Bij signalen dat de zorg niet in orde is, kan de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugdzorg een onderzoek starten en in het uiterste geval een locatie sluiten.
Klopt het dat het stadsdeel en de gemeente nauwelijks middelen hebben om af te dwingen dat de situatie verbetert? Zo ja, wie dan wel?
Deze vragen kan ik helaas niet beantwoorden, ook hiervoor ligt de verantwoordelijkheid bij de gemeente.
Wat is uw reactie op de kritiek van de bewoners dat het er niet op lijkt dat het forensisch centrum voldoende controle heeft over de bewoners van het pand en dat dit tot gevaarlijke situaties leidt en kan leiden in de nabije toekomst?
Zie antwoord vraag 6.
Welke eisen zijn er door het ministerie, in het kader van de overeenkomst en de inkooprelatie, gesteld aan de veiligheid van de directe woonomgeving, het toezicht op en de behandeling en beveiliging van deze jongeren?
Zoals eerder vermeld koopt het Ministerie van Justitie en Veiligheid geen plekken in bij het FC.
Welke rol hebben de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd en de Inspectie Justitie en Veiligheid bij particuliere instellingen zoals deze?
De Inspectie Gezondheid en Jeugd heeft diverse toezichtskaders voor het toezicht op jeugdhulpaanbieders. De Inspectie Justitie en Veiligheid heeft in deze geen wettelijke toezichttaak.
Wat gaat u doen om er voor te zorgen dat kwetsbare jongeren die in aanraking zijn geweest met justitie de behandeling en begeleiding krijgen die zij nodig hebben, maar dit niet leidt tot onevenredig veel overlast in een woonbuurt zoals nu het geval in Amsterdam-Noord?
Deze vraag ziet op een verantwoordelijkheid van de gemeente. Ook al betreft het jongeren die in aanraking zijn geweest met justitie, zijn ze als zodanig niet meer in beeld bij justitie en valt de benodigde behandeling en begeleiding onder de jeugdwet.
De onhoudbare situatie in Woltersum |
|
Sandra Beckerman (SP) |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
|
|
|
Kent u het artikel over de situatie van inwoners in Woltersum van wie huizen hersteld en versterkt moeten worden?1 Wat is hierop uw reactie?
Ik ken het bericht. Mijn reactie is in onderstaande antwoorden uiteengezet.
Zijn de huizen die in aanmerking komen voor zowel schadeherstel als versterking in beeld? Zo nee, wanneer is dit duidelijk? Zo ja, om hoeveel huizen gaat het en wanneer worden deze hersteld en versterkt?
In Woltersum hebben enkele panden de afgelopen periode forse schade opgelopen. De bewoners hebben begrijpelijke zorgen over de snelle achteruitgang van hun huizen. De schade is gemeld bij TCMG. TCMG heeft bij één huis een Acuut Onveilige Situatie (AOS) geconstateerd en met spoed stutten geplaatst. De acuut onveilige situatie is daarmee verholpen. Naar aanleiding van de meldingen over de schade zijn de vier adressen met een verhoogd risico met voorrang door NCG opgenomen. Op dit moment wordt het normbesluit voor deze adressen uitgewerkt.
Bij een AOS-melding maakt een bewoner met acute zorgen over hun veiligheid melding bij de TCMG. Een dergelijke melding wordt binnen 48 uur opgepakt waarbij op locatie de actuele situatie wordt beoordeeld. Zo nodig worden er tijdelijke maatregelen genomen. Het is geen beoordeling van de oorzaak van de schade, de omvang van de schade of exacte toetsing aan de normering.
Binnen welke termijn is de samenwerking tussen de Nationaal Coordinator Groningen (NCG) en de Tijdelijke Commissie Mijnbouwschade Groningen (TCMG) uitgewerkt? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zoals aangekondigd in de onlangs aan uw Kamer gestuurde brief over «Diverse onderwerpen Groningen» (Kamerstuk 33 529, nr. 680), hebben NCG en TCMG een convenant gesloten dat mogelijk maakt om zogenoemde «combinatiedossiers» (samenloop versterken en schade) met elkaar af te stemmen.2 In het op 11 september 2019 gesloten convenant is afgesproken dat de NCG en de TCMG gegevens uitwisselen die nodig zijn voor de uitvoering van hun taken, overeenkomstig de AVG.
In dit convenant zijn afspraken gemaakt om stapsgewijs tot een «één-loket-gedachte» te komen, waarbij de bewoner ervaart dat er één organisatie belast is met de versterking en schadeafhandeling van het gebouw. Dit gebeurt onder meer door te streven de opname voor schade en de opname voor de versterking gelijktijdig uit te voeren, zodat de bewoner een keer te maken krijgt met een instantie. Tevens door te werken met een begeleider die zowel de procedure voor schadeafhandeling als de versterking kan begeleiden. Er wordt gestart met een selectie van dossiers en gebouwen. Hiermee kan worden ervaren tegen welke knelpunten aangelopen wordt en hoe die kunnen worden opgelost.
Wanneer wordt de convenant in praktijk gebracht?
Zie antwoord vraag 3.
Kunt u verklaren waarom deze woningen niet met een hoog risico uit het Hazard and Risk Assessment (HRA)-model komen, maar wel als acuut onveilig zijn verklaard? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 2.
Is u bekend wanneer het gesprek tussen TCMG en NCG plaats vindt? Zo ja, wanneer is dat? Kunt u de uitkomst met de Kamer delen?
Zie antwoord vraag 3.
Welke redenen zijn er om schadeherstel en versterking niet gezamenlijk aan te pakken?
Zie antwoord vraag 3.
Wat gaat u concreet doen voor de mensen die zowel op schadeherstel als versterking wachten?
Zie antwoord vraag 3.
Het verdwijnen van XS4all |
|
William Moorlag (PvdA) |
|
Mona Keijzer (staatssecretaris economische zaken) (CDA) |
|
|
|
|
Kent u de berichten «Brandbrief aan KPN»?1 en «Open brief aan aanstaand KPN CEO Dominique Leroy»?2
Ja.
Kunt u zich voorstellen dat klanten van XS4ALL die het bedrijf roemen vanwege de «hoge technische kwaliteit die zij levert, de passie en expertise van de helpdesk en om haar rol in het maatschappelijk debat als verdediger van de digitale rechten en vrijheden van haar klanten» zich zorgen maken dat dit soort dienstverlening in de toekomst niet meer vanzelfsprekend is? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Ik kan me in het algemeen voorstellen dat klanten die zich geplaatst zien voor een wijziging van een dienstenleverancier of zelfs het compleet verdwijnen daarvan, zich daarover zorgen maken. Ik heb er tegelijkertijd vertrouwen in dat marktkrachten, dus ook van vragers, druk uitoefenen op dienstenleveranciers om specifieke dienstverlening te borgen. Zo ook de klanten van XS4all.
Wat kunnen klanten van XS4ALL doen om ervoor te zorgen dat de bovengenoemde dienstverlening bij KPN wel gewaarborgd blijft?
Zie antwoord vraag 2.
Wat kunt u doen om ervoor te zorgen dat de bovengenoemde dienstverlening bij KPN wel gewaarborgd blijft?
Mij ontbreekt het wettelijk instrumentarium om telecompartijen te dwingen specifieke dienstverlening te continueren. Ik kan marktpartijen niet dwingen om hun (differentiatie in) dienstenpakketten specifiek in te richten. Het wettelijk kader van de Telecommunicatiewet is gericht op het waarborgen van concurrentie en keuzevrijheid. Binnen deze wettelijke kaders legt de Autoriteit Consument en Markt (ACM) regulering op als dit nodig is om de concurrentie en keuzevrijheid te waarborgen. De ACM heeft eind vorig jaar toegangsverplichtingen opgelegd aan zowel KPN als VodafoneZiggo.3 Ik juich dit besluit van de ACM toe.
Deelt u de mening dat als klanten van internetaanbieder willen wisselen hun internetaanbieder, naar analogie van het wisselen van een bankrekening en incasso’s, voor tenminste een half jaar de e-mails naar een nieuw e-mailadres doorgestuurd moeten krijgen? Zo, waarom? Zo nee, waarom niet?
Voor veel consumenten vormt het e-mailadres van de internetprovider dat zij gebruiken een overstapdrempel.4 Ik heb de telecomaanbieders daarom verzocht om zelfreguleringsafspraken te maken over een langere periode voor toegang tot de mailbox of het doorsturen van e-mails. De sector heeft dit verzoek opgepakt en ik verwacht dat de telecomaanbieders hierover op korte termijn afspraken maken. Verder is er reeds een zogenoemde overstapservice om het overstappen te vergemakkelijken. Dit houdt in dat de nieuwe aanbieder de overstap voor de consument regelt met de oude aanbieder. Met het wetsvoorstel overstappen dat ik in voorbereiding heb zet ik mij in voor het verder verlagen van overstapdrempels in de telecommarkt.5
Wat kunt u doen om er voor te zorgen dat klanten gemakkelijker naar een andere internetaanbieder kunnen overstappen, bijvoorbeeld dat zijn hun e-mailadres naar een andere provider kunnen meenemen of gedurende langere tijd hun e-mail doorgestuurd krijgen?
Zie antwoord vraag 5.
Het bericht dat Provinciale Staten van Overijssel zich niet serieus genomen voelen door de minister van Infrastructuur en Waterstaat |
|
Lammert van Raan (PvdD), Cem Laçin (SP), Suzanne Kröger (GL) |
|
Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
|
|
|
Kent u het bericht «Politieke partijen Overijssel over besluit Lelystad Airport: «Neemt de Minister ons wel serieus?»»1
Ja.
Is het waar dat het luchtverkeer vanaf 7 november 2019 gebruik moet maken van de routevariant B+ van en naar Lelystad Airport?
Op 7 november aanstaande start de zogenoemde inregelperiode. Vanaf dat moment starten luchtverkeersleiders met het begeleiden van het bestaande kleine vliegverkeer op Lelystad Airport. Huidige gebruikers en verkeersleiding doen zo ervaring op met de vliegprocedures. Dit inregelen is noodzakelijk om een veilige transitie mogelijk te maken. Op deze manier kan vanuit luchtverkeersleidingsperspectief op elk politiek gewenst moment ná april 2020 tot openstelling voor het handelsverkeer worden overgegaan.
De inzet van luchtverkeersleiding is alleen voor het bestaande kleine verkeer (recreatief vliegverkeer, lesverkeer, zakenvluchten) dat reeds gebruik maakt van Lelystad Airport. Dit is voornamelijk verkeer dat op zicht vliegt. Zij gaan gebruik maken van de routes voor verkeer dat op zicht vliegt (VFR-routes). Het geringe aandeel bestaand klein verkeer dat nu op instrumenten vliegt gaat gebruik maken van de B+-routes en de aansluitroutes (IFR-routes).
Waarom kiest u voor de openstelling van deze vliegroutes nu nog steeds onbekend is of en wanneer Lelystad Airport zal uitbreiden en er dus geen concrete aanleiding is om deze vliegroutes open te stellen?
De routes zijn niet open voor handelsverkeer want de politieke besluitvorming daarover is nog niet afgerond. Het gebruik van de routes is bedoeld om met bestaand klein verkeer in te regelen.
Op 2 juli 2019 heb ik aangegeven dat opening van Lelystad Airport voor handelsverkeer niet haalbaar is in april 2020, maar dat er voortvarend wordt doorgewerkt aan de voorbereidingen.
Dat betekent onder meer dat de luchtverkeersleiders en assistenten hun opleiding afmaken en dat LVNL en CLSK vanaf 7 november, wat een in ICAO verband vastgestelde datum is voor luchtruimwijzigingen, luchtverkeersleiding gaan geven aan het bestaande kleine verkeer op Lelystad Airport. Zo kunnen zowel de luchtverkeersleiding als de huidige gebruikers van de luchthaven ervaringen opdoen met de wijzigingen in procedures en systemen, zonder dat er handelsverkeer is. Dit inregelen is noodzakelijk om een veilige transitie mogelijk te maken. Op deze manier kan na de benodigde stappen, waaronder de afronding van de voorhangprocedure in uw Kamer en de Eerste Kamer, vanuit luchtverkeersleidingsperspectief op elk politiek gewenst moment ná april 2020 tot openstelling voor het handelsverkeer worden overgegaan.
Waarom moet het huidige luchtverkeer van en naar Lelystad Airport gebruik gaan maken van de nieuwe vliegroutes?
Zie antwoord vraag 3.
Waarom houdt u vast aan de routevariant B+, terwijl de herindeling van het luchtruim ervoor kan zorgen dat andere routes voor minder overlast zullen zorgen? Erkent u deze mogelijkheid?
Routeset B+ is tot stand gekomen op basis van een unaniem advies van de Alderstafel Lelystad uit 2014 en leidt tot het minste aantal geluidgehinderden. Dit advies is tot stand gekomen op basis van uitgebreide onderzoeken en consultaties, en is door het kabinet overgenomen als basis voor het MER en het Luchthavenbesluit. Ook uit het geactualiseerde MER blijkt dat B+ de routeset is die veilig en efficiënt is en veruit het beste scoort op geluidsbelasting en andere milieuaspecten. In het traject van de luchtruimherziening zijn bestaande routes geen uitgangspunt; dat geldt derhalve ook voor de routes van en naar Lelystad Airport. Er zal dan opnieuw gekeken worden naar de mogelijkheden en effecten van routes, welke integrale keuzes daarin te maken zijn en of dat leidt tot aanpassing van B+ en de aansluitroutes.
Erkent u dat met de openstelling van deze vliegroutes de laagvliegroutes realiteit worden? Zo nee, kunt u dan uitleggen welke gevolgen de openstelling van de vliegroutes heeft voor het luchtverkeer?
Het geringe aandeel bestaand klein verkeer dan nu op instrumenten vliegt gaat gebruik maken van de B+-routes en de aansluitroutes. Dat verkeer vliegt momenteel ook van en naar Lelystad Airport op hoogtes die over het algemeen lager liggen dan de minimum ontwerphoogtes op de aansluitroutes. Zie verder het antwoord op vraag 7 en 8.
Kunt u zich voorstellen dat verschillende politieke partijen zich niet serieus genomen voelen, omdat u de oproep van de provincie om laagvliegroutes te schrappen met de openstelling van deze vliegroutes negeert?
Gaat u luisteren naar de bezwaren van de gedeputeerde staten en de provinciale staten van Overijssel? Zo nee, waarom niet?
Bent u bereid de openstelling van de vliegroutes uit te stellen, totdat er meer duidelijkheid is over de toekomst van Lelystad Airport, de herindeling van het luchtruim en eventueel andere vliegroutes die straks tot de mogelijkheden behoren? Zo nee, waarom niet?
Nee, de luchtruimstructuur en het routeontwerp van Lelystad Airport betekenen een hele grote wijziging voor luchtruimgebruikers en het luchtverkeersysteem. Het starten van de inregelperiode in november 2019 geeft de mogelijkheid om op elk politiek gewenst moment ná april 2020 open te gaan voor handelsverkeer. Zie verder de antwoorden op vraag 2 en 3.
Welke besluit ligt ten grondslag aan de openstelling van de vliegroutes? Dient de Kamer hierover niet tijdig geïnformeerd te worden? Kan de Kamer zich hierover uitspreken voordat de openstelling plaatsvindt?
Op grond van de Wet luchtvaart en het Besluit luchtverkeer 2014 worden luchtverkeersroutes, -procedures en luchtruimstructuur vastgesteld bij ministeriële regeling. Deze bevoegdheid komt dus mij en de Staatssecretaris van Defensie toe. Over het ontwerp van en de verbeteringen aan de routes naar aanleiding van consultaties heb ik uw Kamer steeds geïnformeerd. Ik heb uw Kamer op 2 juli 2019 en 5 september 2019 geïnformeerd over het starten van de inregelperiode.
Het bericht ‘Diploma honderden medewerkers kinderopvang ongeldig door nieuwe cao' |
|
Chantal Nijkerken-de Haan (VVD) |
|
Tamara van Ark (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht «Diploma honderden medewerkers kinderopvang ongeldig door nieuwe cao»?1
Ja.
Kunt u toelichten hoe de lijst met diploma’s die toegang geven tot een baan in de kinderopvangsector is samengesteld? Klopt het dat deze lijst een resultaat is van overleg aan de cao-tafel?
In het akkoord Innovatie en Kwaliteit Kinderopvang (IKK) dat is afgesloten met de Brancheorganisatie Kinderopvang (BK), BOinK, FNV, CNV en Sociaal Werk Nederland (SWN) zijn afspraken gemaakt om de kwaliteit van kinderopvang te verhogen. Later hebben Branchevereniging Maatschappelijke Kinderopvang (BMK) en Voor Werkende ouders zich achter dit akkoord geschaard.
De afspraken betreffen onder andere afspraken over: coaching door pedagogisch beleidsmedewerkers, taalniveau 3F voor pedagogisch medewerkers (inwerkingtreding 2023), het niet meer formatief inzetten van vrijwilligers, het maken van een opleidingsplan door organisaties, het beperken van de inzet op stagiaires en de inzet op permanente scholing.
In het akkoord zijn geen afspraken gemaakt over opleidingen. De totstandkoming en de inhoud van afspraken omtrent opleidingseisen is in beginsel de verantwoordelijkheid van werkgevers en werknemers en hun organisaties. De lijst met diploma’s in de kinderopvang is een resultaat van het cao-overleg van sociale partners. Ik ben dan ook niet betrokken geweest bij de inhoud en vormgeving van de lijst.
Is er voor het opstellen van de lijst met opleidingen die toegang geven tot een baan in de kinderopvang overleg geweest tussen de cao-partijen en het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid of de vastgestelde lijst in overeenstemming is met de eisen die gesteld zijn in de Wet Innovatie en Kwaliteit Kinderopvang? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u het eens met de stelling dat een te strenge uitleg van de kwaliteitseisen in relatie tot het erkennen van diploma’s die toegang geven tot een baan in de kinderopvang contraproductief kan uitwerken, aangezien er sprake is van een groot personeelstekort in de kinderopvang? Welke rol ziet u voor uzelf om een te strenge uitleg te voorkomen?
Zoals uit de beantwoording van vraag 2 en 3 duidelijk wordt, zijn in het IKK-akkoord geen afspraken gemaakt over opleidingen, dat is aan cao-partijen. Een te strenge uitleg van de kwaliteitseisen is dan ook niet aan de orde. De lijst met diploma’s in de kinderopvang is een resultaat van het cao-overleg van sociale partners. Daarin zijn sommige verouderde opleidingen niet meer opgenomen. Willen herintreders na een tussenstap toch weer werken in de kinderopvang, dan dient voor sommige opleidingen een gelijkstellingsverzoek te worden aangevraagd. Tot zover is 70% van deze verzoeken gehonoreerd. Het is aan cao-partijen, indien zij dit nodig achten, met elkaar in overleg te treden over de diplomalijst. Ik zie voor mezelf hier geen rol. De cao Kinderopvang heeft een looptijd van 1 januari 2018 t/m 31 december 2019 en inmiddels lopen de cao-onderhandelingen voor een nieuwe cao.
Herinnert u zich eerdere oproepen over de personeelskrapte in de kinderopvang in reactie waarop u heeft aangegeven met de sector in gesprek te gaan over de personeelstekorten?2 3
Ja.
Bent u bereid om in dit gesprek ook de vastgestelde lijst van opleidingen die toegang geven tot een baan in de kinderopvang te agenderen?
Arbeidsmarktkrapte speelt op dit moment bij meerdere sectoren. Het is een van de gevolgen van de groeiende economie. Dat is goed nieuws, maar het betekent ook dat de arbeidsmarkt tot een nieuw evenwicht moet komen. Voor kinderopvangondernemers is het daarom op dit moment moeilijker om gekwalificeerd personeel te vinden. Om deze reden ben ik met de kinderopvangsector in gesprek over de arbeidsmarktkrapte. Zoals aangegeven in reactie op de motie Van Meenen (D66)/De Pater-Postma (CDA)4 trachten we aan de hand van die gesprekken een soort spoorboekje te formuleren waarin naar oplossingen wordt gezocht. Opleidingen, in zijn algemeenheid, zijn ook een onderwerp van dit gesprek. Hierbij wordt gekeken naar de knelpunten, ieder vanuit zijn eigen rol. Het oppakken van knelpunten rondom de vastgestelde lijst van opleidingen is daarbij aan de sociale partners zelf en past niet bij de rol van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid.
De zelfmoordpreventielijn |
|
Anne Kuik (CDA) |
|
Paul Blokhuis (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU) |
|
|
|
|
Klopt het dat de zelfmoordpreventielijn, die breed bekend staat als 113, niet onder dat telefoonnummer te bereiken is?1
113Online is 11 jaar geleden opgericht en profileerde zich destijds als een online platform waar je ook naar toe kon bellen. De naam sloot mogelijk voorheen beter aan bij hetgeen het precieze platform/dienst is. Het merendeel van de mensen zoekt online de hulpverlening en daar is de zoekterm 113 (.nl) passend voor gebleken. In 2018 hebben 22.000 mensen via de telefoon en rond de 48.000 mensen via de chat crisishulp gekregen van 113Zelfmoordpreventie. Hoewel in alle uitingen van 113Zelfmoordpreventie het nummer 0900–0113 expliciet is vermeld, is gebleken dat mensen door de naam op de gedachte kunnen worden gebracht dat 113 het nummer is waarmee contact kan worden gezocht.
Het accent in de promotie van de hulpverlening van en door 113Zelfmoordpreventie heeft gelegen op verbetering van de naamsbekendheid. In 2015 lag het percentage op 3% naamsbekendheid, in 2019 is dit gestegen tot 56%. Ik heb begrepen dat mensen die het nummer 1-1-3 bellen, te horen krijgen dat het nummer niet bestaat met in sommige gevallen de suggestie het op een later moment nog eens te proberen. Ik ben inmiddels met het Ministerie van EZK in gesprek om hier actie op te ondernemen en de melding aan te passen in een duidelijke verwijzing of doorschakeling naar het juiste nummer om 113Zelfmoordpreventie telefonisch te kunnen bereiken. Dit is een oplossing voor de korte termijn. Ik verwijs u voor mijn verdere reactie op het nummer 1-1-3 naar mijn brief van heden aan uw Kamer over dit onderwerp.
Is het algemeen bekend dat – anders dan het noodnummer 112 – voor de zelfmoordpreventielijn 0900–0113 gebeld moet worden?
In alle uitingen die verwijzen naar 113 Zelfmoordpreventie, wordt uitdrukkelijk het nummer 0900–0113 vermeld. Veel mensen kunnen de hulplijn vinden: in 2018 hebben 22.000 mensen via de telefoon en rond de 48.000 mensen onlinehulp gekregen van 113Zelfmoordpreventie.
Wat is de reden dat het breed gecommuniceerde nummer voor hulp 113 niet onder dat nummer bereikbaar is?
Het nummer 1-1-3 is nooit breed gecommuniceerd; de naam 113Online is sinds 2017 aangepast in 113Zelfmoordpreventie. Hoewel in alle uitingen van 113Zelfmoordpreventie het nummer 0900–0113 expliciet is vermeld, is gebleken dat mensen door de naam op de gedachte kunnen worden gebracht dat 113 het nummer is waarmee contact kan worden gezocht.
Klopt het dat het nummer 0900–0113 niet gratis is? Zo ja, waarom is dat?
Vanaf de start van 113Zelfmoordpreventie, is de dienstverlening die geboden wordt gratis beschikbaar voor iedereen die belt, mailt of chat. De kosten die verbonden zijn aan de telefoon zijn – tot op heden – voor rekening van de beller. Ik heb dit voorjaar aan 113Zelfmoordpreventie gevraagd een indicatie te geven van de omvang van de kosten die gemoeid zijn met het vergoeden van de telefoonkosten. Ik heb begrepen dat de kosten opgevangen kunnen worden in de huidige instellingssubsidie van 113Zelfmoordpreventie (€ 5,4 miljoen) waarmee toekenning van het nummer 0800–0113 in elk geval de voorkeur verdient boven het op dit moment gehanteerde 0900-nummer. Het nummer 0800–0113 is reeds toegekend.
Klopt het dat er al langer gesprekken met het Ministerie VWS lopen om het telefoonnummer 113 te verkrijgen? Deelt u de mening dat hier zo snel mogelijk helderheid over gegeven moet worden?
Ik heb eind 2018 van 113Zelfmoordpreventie vernomen dat zij het huidige 0900 nummer graag in 1-1-3 nummer aangepast zouden willen zien. Dit vanwege betere vindbaarheid en de betere aansluiting op de zero suïcide missie van 113Zelfmoordpreventie. De organisatie heeft destijds aangegeven hierover in gesprek te gaan met de hiervoor verantwoordelijke instantie (het Ministerie van EZK voor de beschikbaarheid van het nummer en de ACM voor de mogelijke toekenning van het nummer). Mocht in gebruik name van het nummer 1-1-3 niet te realiseren zijn, dan zou 113Zelfmoordpreventie gebruik willen gaan maken van het (reeds toegekende) nummer 0800–0113. Ik heb aangegeven dit van harte te ondersteunen maar had wel behoefte aan een nadere onderbouwing van de mogelijke financiële consequenties. Die is in het voorjaar door 113Zelfmoordpreventie aangeleverd.
Ik verwijs u voor mijn verdere reactie op het nummer 1-1-3, naar mijn brief van heden aan uw Kamer over dit onderwerp.
Kunt u deze vragen beantwoorden voor het algemeen overleg over suïcidepreventie van ‪17 oktober a.s.?
Ja.
De wachtlijsten bij het speciaal onderwijs |
|
Kirsten van den Hul (PvdA) |
|
Arie Slob (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CU) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het artikel «Scholen voor speciaal onderwijs bezwijken onder wachtlijsten»?1
Ja.
Heeft u zicht op de hoogte van de huidige wachtlijsten in het speciaal basis- en voortgezet speciaal onderwijs? Zo ja, kunt u de cijfers per ommegaande met de Kamer delen? Zo nee, deelt u de mening dat het van belang is een dergelijk inzicht te hebben en bent u bereid de wachtlijsten inzichtelijk te maken?
Er is geen informatie beschikbaar van het aantal leerlingen dat op een wachtlijst voor het speciaal basis onderwijs (sbo) en (voortgezet) speciaal onderwijs (v)so staat. Ik deel uw mening dat het goed zou zijn om hier meer inzicht in te krijgen. Ik ben bereid te verkennen of en zo ja hoe we deze informatie inzichtelijk kunnen krijgen.
Deelt u de stelling van het Landelijk Expertisecentrum Speciaal Onderwijs dat zich «dramatische situaties» voordoen in het speciaal onderwijs? Zo nee, waarom niet?
Op dit moment kan er landelijk gezien nog geen uitspraak worden gedaan over de situatie in het (v)so. De definitieve cijfers over de instroom dit schooljaar in het sbo en (v)so zijn op dit moment nog niet bekend. De gegevens van afgelopen schooljaren laten een lichte toename van de instroom in het sbo en so en een daling in het vso zien.
Ziet u een verband tussen enerzijds het lerarentekort en de daarmee te hoge werkdruk in het reguliere onderwijs, en anderzijds de toename van het aantal leerlingen dat wordt doorverwezen naar het speciaal onderwijs? Zo nee, waarom niet? Zo ja, kunt u uw antwoord toelichten?
Afgelopen schooljaar was er sprake van een lichte toename van de instroom in het sbo en so. In het sbo komt de lichte stijging met name door de instroom vanuit het regulier basisonderwijs, gevolgd door de instroom van jonge leerlingen die direct naar het sbo gaan. De lichte stijging in het so wordt vooral veroorzaakt door deze laatste groep.
In het vso is er sprake van een afname van de instroom.
Het kabinet heeft via de werkdrukmiddelen in 2019 € 333 miljoen beschikbaar gesteld om de werkdruk in het basisonderwijs te verminderen. De komende jaren loopt dit bedrag op tot € 430 miljoen. Scholen besteden deze middelen over het algemeen aan extra handen in de klas. Of dit al dan niet lijdt tot een daling van de instroom van het sbo is niet te zeggen.
Wat doet u om de lerarentekorten specifiek in het speciaal basis- en voortgezet speciaal onderwijs aan te pakken?
De aanpak van de tekorten in het (v)so loopt mee in de brede aanpak langs de zes lijnen. Ook kan het (v)so meedoen in de regionale aanpak, waarbinnen ruimte is om specifiek voor groepen scholen activiteiten in te plannen. In aanvulling hierop hebben de PO-Raad en OCW in drie regio’s gesprekken georganiseerd met alle betrokkenen (scholen, besturen, opleidingen en gemeenten). Doel van deze bijeenkomsten was het inventariseren van knelpunten en oplossingsrichtingen. Op basis van de resultaten worden vervolgacties gepland. In de brief over het lerarentekort in december wordt u hier nader over geïnformeerd.
Ziet u een verband tussen het tekort aan leraren in het voortgezet speciaal onderwijs en het gegeven dat de leraren in die onderwijssector onder de cao van het primair onderwijs vallen? Zo ja, deelt u de mening dat zij idealiter volgens de cao van het voortgezet onderwijs zouden moeten worden betaald? Zo nee, hoe verklaart u de relatief hoge tekorten in deze onderwijssector?
Het is niet aan het Rijk, maar aan de sociale partners om te bepalen wie onder welke cao valt. Overigens biedt de huidige cao in het po wel ruimte om leraren die in het uitstroomprofiel vervolgonderwijs (bijvoorbeeld havo/vwo) lesgeven een hoger salaris te bieden. Over het algemeen zitten leraren in het vso ook in een hogere salarisschaal dan in het reguliere basisonderwijs. Scholen gaan zelf over hun personeelsbeleid. De sociale partners kunnen hierover ook aanvullende afspraken maken.
Kunt u inzichtelijk maken wat het kost om leraren in het voortgezet speciaal onderwijs onder de cao van het voortgezet onderwijs te laten vallen? Kunt u daarbij ingaan op uw berekening?
Optie
Bedrag
(V)so vervolgonderwijs cao vo onderwijzend personeel
Ca. € 35 mln.
(V)so alle leraren cao vo onderwijzend personeel
Ca. € 120 mln.
Om alle leraren in het (v)so met het uitstroomprofiel vervolgonderwijs onder de cao vo te laten vallen is structureel circa € 35 miljoen nodig. Om alle leraren in het (v)so onder de beloning van de cao vo te laten vallen is structureel circa € 120 miljoen benodigd. Idee hierbij is dat (v)so-leraren op basis van de huidige schaal en trede in de cao po worden ingepast in de cao vo2.
Verder moet bij het onderbrengen onder de cao vo rekening gehouden worden met het feit dat naast de beloningskosten ook kosten ontstaan doordat ook andere arbeidsvoorwaarden gaan gelden voor (v)so-leraren zoals een ander aantal lesgevende uren.
De bereikbaarheid van 113 Zelfmoordpreventie |
|
Joël Voordewind (CU), Carla Dik-Faber (CU) |
|
Mona Keijzer (staatssecretaris economische zaken) (CDA), Paul Blokhuis (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU) |
|
|
|
|
Kent u het bericht «Familiedrama in Winschoten. Ze belde 113 maar dat nummer bestaat helemaal niet»?1
Ik ben door het bericht geraakt. Het is een verschrikkelijk drama dat in Winschoten plaatsgevonden heeft. Ik wens de nabestaanden heel veel sterkte met hun verlies.
Vindt u ook dat 0900 minder bekend is, verwarrend is en een drempel kan opwerpen voor mensen vanwege de telefoonkosten die ze moeten maken?
Ik ben er voorstander van dat er zo min mogelijk drempels zijn om deze hulpdienst te bereiken. Met de toekenning en in gebruik name van het 0800 nummer, zijn er niet langer financiële barrières voor mensen die hulp zoeken.
Bent u bereid het nummer 113 gratis ter beschikking te laten stellen aan 113 zelfmoordpreventie, zodat mensen dit nummer rechtstreeks kunnen bellen?
Zoals in de Kamerbrief van heden is opgenomen heeft de Staatssecretaris van EZK aangegeven bereid te zijn het nummer 1-1-3 beschikbaar te stellen voor hulp in het kader van suïcidepreventie. Daarmee kunnen ook andere partijen dit nummer (gedeeld) gebruiken, mits zij voldoen aan de invulling van de kwaliteitseisen. Daarnaast is afgesproken dat het nummer 0800–0113 voor de Stichting beschikbaar is en blijft indien op enig moment besloten wordt het nummer 1-1-3 vanuit Europa voor andere doeleinden te harmoniseren. Samen met de Minister van JenV zullen wij onderzoeken wat de mogelijkheden, de risico’s en passende voorwaarden zijn bij het beschikbaar maken van dit nummer. Ik kan nog niet precies inschatten op welke termijn het nummer eventueel beschikbaar zou kunnen komen en of er onverhoopt onoverkomelijke obstakels zijn.
De bestemmingen van telefoonnummers zijn vastgelegd in het Nummerplan telefoon- en ISDN-diensten, een besluit van algemene strekking onder de Telecommunicatiewet dat valt onder de verantwoordelijkheid van de Staatssecretaris van EZK. De ACM is verantwoordelijk voor de uitgifte van deze nummers. In het huidige nummerplan is het nummer 113 nu gereserveerd voor een mogelijke toekomstige Europees geharmoniseerde bestemming. Zonder aanpassing van het nummerplan kan het nummer 113 niet door de ACM worden toegekend.
De belangrijkste afweging voor een eventueel gebruik van het nummer 1-1-3 voor suïcidepreventie is de mogelijke complicatie voor de 1-1-2-dienstverlening, door een risico van onbedoeld kiezen («misdialling») van dit nummer. Op smartphones zit veelal een directe (beeldscherm) knop voor noodoproepen die dit risico beperkt, maar dit geldt niet voor vaste telefoons. Omdat elke seconde telt, moet de hulpvrager zoveel mogelijk in het eerste contact worden geholpen. Het openstellen van 1-1-3 mag geen extra vertragende factor zijn voor bellers in nood die per ongeluk 1-1-3 bellen in plaats van 1-1-2. Op dit moment kan ik nog niet inschatten wat dat vraagt aan techniek en menskracht. Dit risico speelt niet bij alternatieven zoals het nummer 0800–0113 of een nummer uit de 1–4reeks zoals het nummer 1-4-5.
Bij een eventuele aanpassing van het nummerplan om het nummer 1-1-3 beschikbaar te maken zullen ook andere maatschappelijke belangen en die van derden die hiervoor 1–1 nummers zouden willen gebruiken, maar (nog) buiten beeld zijn, moeten worden afgewogen. In verband met de vereiste marktconsultatie en uitvoeringtoets door de ACM zijn hier tenminste drie maanden mee gemoeid.
Gelet op de genoemde aspecten met betrekking tot het nummerplan en Europese harmonisatie zal het nodig zijn om voorwaarden te stellen aan een beschikbaarstelling van het nummer 1-1-3 ten behoeve van suïcidepreventie. Onder meer wordt dan het nummer bestemd voor «suïcidepreventie» en kunnen ook andere partijen (mits zij voldoen aan de invulling van de kwaliteitseisen) (gedeeld) gebruiken. Hiermee zou bij eventuele staking van de stichting een andere organisatie dit kunnen overnemen. Voorts zal dit gebruik van 1-1-3 moeten worden uit gefaseerd indien dit nummer alsnog Europees wordt geharmoniseerd voor een andere bestemming.
Met een doorverwijzing door een auditieve melding kan op korte termijn het risico op onbeantwoorde 1-1-3-oproepen worden vermeden. Er is weliswaar geen wettelijk instrument om dit af te dwingen maar de grotere telecomaanbieders hebben zich bereid verklaard hieraan mee te werken. Ik verwijs u voor mijn verdere reactie op het nummer 1-1-3 naar mijn brief van heden aan uw Kamer over dit onderwerp.
Bent u bereid deze vragen in ieder geval te beantwoorden voor het algemeen overleg Suïcidepreventie van 17 oktober?
Ja.
De Nieuwsuur-uitzending 'Nederlandse regering heeft morele verplichting West-Papoea te helpen' |
|
Martijn van Helvert (CDA), Bram van Ojik (GL), Sjoerd Sjoerdsma (D66), Lilianne Ploumen (PvdA), Joël Voordewind (CU) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
|
|
|
Bent u bekend met de Nieuwsuur-uitzending «Nederlandse regering heeft morele verplichting West-Papoea te helpen»?1 En bent u ook bekend met het bericht «Zeker twintig doden bij rellen Indonesische provincie Papoea»?2
Ja.
Wat is uw laatste informatie over het recente optreden van de Indonesische veiligheidsdiensten in de provincie West-Papoea? Welke informatie heeft u over het aantal doden en gewonden dat is gevallen als gevolg van het optreden van militairen en politieagenten in deze provincie de afgelopen weken?
Het kabinet heeft met grote zorg geconstateerd dat bij de onlusten in Wamena, Papua, op maandag 23 september minstens 32 doden en vele tientallen gewonden zijn gevallen. Over de toedracht is nog veel onduidelijk. Wel is duidelijk dat diverse kanten geweld hebben gebruikt, en dat aan diverse kanten slachtoffers zijn gevallen. De Indonesische autoriteiten en de Indonesische mensenrechtencommissie doen onderzoek naar de gebeurtenissen.
Ook was sprake van interetnisch geweld tussen inwoners van Papua die afkomstig zijn uit andere delen van Indonesië (zogeheten «migranten») en Papua’s. Uit informatie die voorhanden is over het incident in Wamena op 23 september, blijkt dat de meerderheid van de dodelijke slachtoffers migranten waren. De groep gewonden bestaat voor ongeveer de helft uit migranten en de andere helft uit Papua’s. Deze cijfers bevestigen de complexiteit van de situatie ter plekke.
De Nederlandse ambassade in Jakarta volgt de situatie nauwlettend en bespreekt deze regelmatig met NGO’s, kennisinstituten, journalisten en overheidsfunctionarissen. Deze gesprekken bevestigen de complexiteit van de situatie waarin meerdere conflicten samen lijken te komen.
De Indonesische autoriteiten benadrukken dat de verhoogde aanwezigheid van veiligheidspersoneel in Papua tijdelijk is, en dat het veiligheidspersoneel nadrukkelijk instructies heeft gekregen om zich terughoudend op te stellen door alleen defensief te handelen.
Hoe beoordeelt u dit optreden van de Indonesische politie en militairen?
Het handhaven van de orde en veiligheid is de verantwoordelijkheid van de Indonesische autoriteiten. Daarbinnen hebben zij de bevoegdheid om veiligheidstroepen te sturen wanneer zij oordelen dat een situatie hierom vraagt. Proportionaliteit en de mogelijkheid tot transparant onderzoek achteraf zijn hierbij cruciaal en dit benadrukken wij ook in onze contacten met Indonesische autoriteiten.
Heeft u sinds het uitbreken van deze nieuwe protesten contact opgenomen met de Indonesische autoriteiten over deze situatie? Welke rol speelt uw ambassade in Jakarta hierin?
De situatie in Papua, met inbegrip van de mensenrechtensituatie, is vast onderdeel van de bilaterale dialoog tussen Nederland en Indonesië. Meteen na het uitbreken van de recente onlusten, heeft Nederland op hoogambtelijk niveau zorg overgebracht over de ontwikkelingen in Papua. Op 25 september jl. sprak ik met mijn Indonesische collega Retno Marsudi over de situatie in Papua, waarbij ik het belang van een bezoek van de VN-Hoge Commissaris voor de Mensenrechten aan Papua heb benadrukt. Minister Marsudi bevestigde dat de Hoge Commissaris is uitgenodigd. Meest recent heeft Minister-President Rutte de situatie in Papua tijdens zijn bezoek aan Indonesië op 7 oktober jl. met Indonesische president Widodo besproken.
De Nederlandse ambassade in Jakarta bespreekt deze situatie, inclusief de recente ontwikkelingen, geregeld met de Indonesische autoriteiten. In contacten met de Indonesische autoriteiten benadrukt Nederland dat terughoudendheid en dialoog de beste middelen zijn om tot een duurzame oplossing te komen.
Bent u bereid uw ernstige zorgen over te brengen aan de Indonesische autoriteiten, en er bij hen op aan te dringen dat zij de mensenrechten en de rechten van de Papoea’s respecteren?
Zie antwoord vraag 4.
Herinnert u zich uw antwoorden op Kamervragen over het onafhankelijkheidsreferendum en het Drooglever-rapport3, waarin u aangeeft dat het rapport een academisch werk is, maar u geen eigen oordeel vormt over deze gebeurtenissen? Bent u bereid alsnog uw analyse hierover te delen, gezien de Nederlandse rol in deze gebeurtenissen?
Ik zie geen aanleiding om de lijn in de Kamerbrieven van 22 november 2005, stuk 30 300V, en van 29 april 2016, stuk 2420, te herzien. Het academische onderzoek van professor Drooglever vormt een nadere bijdrage aan de beschrijving van de eigen geschiedenis van Papua en het verloop van de gebeurtenissen rond de «Act of Free Choice».
Papua is onderdeel van de Republiek Indonesië en de Nederlandse regering respecteert de territoriale integriteit van Indonesië volledig. De verplichting om de rechten van de Indonesische inwoners, waaronder Papua’s, te beschermen ligt in dat kader bij de Indonesische autoriteiten. Niettemin gaat het lot van de Papua's het kabinet zeker ter harte en de situatie in Papua is dan ook vast onderdeel van de dialoog tussen Nederland en Indonesië. Om tot een duurzame oplossing te komen is het belangrijk dat de centrale autoriteiten en de lokale bevolking gezamenlijk de problemen ter hand nemen en ontwikkeling in de provincies bevorderen. Ook dit benadrukt het kabinet in contacten met de Indonesische autoriteiten.
Hoe beoordeelt u de uitspraak in deze uitzending dat «De Nederlandse regering [...] een morele verplichting [heeft] om ons [de Papoea’s] te helpen en serieus naar de zaak te kijken»? Hoe beoordeelt u de opvatting dat Nederland vanwege het verleden in de voormalige Nederlandse kolonie Nederlands-Nieuw-Guinea een bijzondere verplichting heeft om op te komen voor de rechten van deze bevolkingsgroep?
Zie antwoord vraag 6.
Het bericht dat een meisje zelfmoord pleegde na het niet-bestaande telefoonnummer ‘113’ te bellen |
|
Attje Kuiken (PvdA) |
|
Paul Blokhuis (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU) |
|
|
|
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Familiedrama in Winschoten: «Ze belde 113, maar dat nummer bestaat helemaal niet»»?1
Ik ben door het bericht geraakt. Het is een verschrikkelijk drama dat in Winschoten plaatsgevonden heeft. Ik wens de nabestaanden heel veel sterkte met hun verlies.
Leeft u ook mee met de familie van de jonge vrouw haar die leven beëindigde nadat zij tevergeefs hulp zocht?
Zie antwoord vraag 1.
Vindt u het ook begrijpelijk dat men verondersteld dat «113» het correcte nummer van de zelfmoordpreventielijn is aangezien dit zowel de slogan als het adres van de website is, en niet «0900–0113»?
113Online is 11 jaar geleden opgericht en profileerde zich destijds als een online platform waar je ook naar toe kon bellen. De naam sloot mogelijk voorheen beter aan bij hetgeen het precieze platform/dienst is. Het merendeel van de mensen zoekt online de hulpverlening en daar is de zoekterm 1-1-3 (.nl) passend voor gebleken. In 2018 hebben 22.000 mensen via de telefoon en rond de 48.000 mensen via de chat crisishulp gekregen van 113Zelfmoordpreventie. Hoewel in alle uitingen van 113Zelfmoordpreventie het nummer 0900–0113 expliciet is vermeld, is gebleken dat mensen door de naam op de gedachte kunnen worden gebracht dat 1-1-3 het nummer is waarmee contact kan worden gezocht.
Acht u het van groot belang dat personen die denken aan zelfmoord zo snel en gemakkelijk mogelijk met iemand in contact moeten kunnen komen voor een anoniem en vertrouwelijk gesprek?
Ja, daarom faciliteer ik 113Zelfmoordpreventie en heb ik haar subsidie opnieuw verhoogd, van € 3,4 miljoen in 2017 naar € 5,4 miljoen sinds 2018.
Deelt u de mening van de geïnterviewde dat de insinuatie dat 113 een telefoonnummer is misleidend is?
Ik vind het verschrikkelijk wat er gebeurd is. Ik begrijp goed dat het voor de naasten een hard gelag is en dat de wetenschap dat contact is gezocht en niet is gevonden, niet te bevatten is.
Ik heb begrepen dat mensen die het nummer 1-1-3 bellen, te horen krijgen dat het nummer niet bestaat en dat ze niet het juiste nummer te horen krijgen. Voor de acties die ik onderneem verwijs ik u naar mijn brief van heden aan uw Kamer over dit onderwerp.
Wanneer zijn de gesprekken tussen de zelfmoordpreventielijn en uw ministerie hierover begonnen? Kunt u een overzicht geven van dit proces en de redenen dat de zelfmoordpreventielijn niet het gevraagde nummer 113 toegewezen heeft gekregen?
Ik heb eind 2018 van 113Zelfmoordpreventie vernomen dat zij het huidige 0900 nummer graag in 1-1-3 nummer aangepast zouden willen zien. Dit vanwege betere vindbaarheid en de betere aansluiting op de zero suïcide missie van 113 Zelfmoordpreventie. De organisatie heeft destijds aangegeven hierover in gesprek te gaan met de hiervoor verantwoordelijke instantie (het Ministerie van EZK voor de beschikbaarheid van het nummer en de ACM voor de mogelijke toekenning van het nummer). Mocht in gebruik name van het nummer 1-1-3 niet te realiseren zijn, dan zou 113Zelfmoordpreventie gebruik willen gaan maken van het nummer 0800–0113. Ik heb aangegeven dit van harte te ondersteunen maar had wel behoefte aan een nadere onderbouwing van de mogelijke financiële consequenties. Die is in het voorjaar door 113Zelfmoordpreventie aangeleverd.
Ik verwijs u voor mijn verdere reactie op het nummer 1-1-3, naar mijn brief van heden aan uw Kamer over dit onderwerp.
Deelt u de mening dat het niet te verkroppen is dat de slogan «144, red een dier» wel slaat op een werkend telefoonnummer voor dieren in nood, maar 113 niet het nummer is voor mensen met suïcidale gedachten?
Het nummer «1-4-4» betreft een nummer in de zogenaamde «1–4» – reeks. Deze reeks maakt geen onderdeel uit van de reeks «1–1» die is aangewezen voor harmonisatie van korte nummers voor informatie en hulpdiensten en hier speelt niet het risico op mogelijke «misdialing» met het nummer 1-1-2.
Vindt u ook dat 113 zo snel mogelijk moet worden toegewezen aan de zelfmoordpreventielijn, dan wel moet worden doorgeschakeld naar 0900–0113 als tijdelijke oplossing?
Zoals in de Kamerbrief van heden is opgenomen heeft de Staatssecretaris van EZK aangegeven bereid te zijn het nummer 1-1-3 beschikbaar te stellen voor hulp in het kader van suïcidepreventie. Daarmee kunnen ook andere partijen dit nummer (gedeeld) gebruiken, mits zij voldoen aan de invulling van de kwaliteitseisen. Daarnaast is afgesproken dat het nummer 0800–0113 voor de Stichting beschikbaar is en blijft indien op enig moment besloten wordt het nummer 1-1-3 vanuit Europa voor andere doeleinden te harmoniseren. Samen met de Minister van JenV zullen wij onderzoeken wat de mogelijkheden, de risico’s en passende voorwaarden zijn bij het beschikbaar maken van dit nummer. Ik kan nog niet precies inschatten op welke termijn het nummer eventueel beschikbaar zou kunnen komen en of er onverhoopt onoverkomelijke obstakels zijn.
De bestemmingen van telefoonnummers zijn vastgelegd in het Nummerplan telefoon- en ISDN-diensten, een besluit van algemene strekking onder de Telecommunicatiewet dat valt onder de verantwoordelijkheid van de Staatssecretaris van EZK. De ACM is verantwoordelijk voor de uitgifte van deze nummers. In het huidige nummerplan is het nummer 113 gereserveerd voor een mogelijke toekomstige Europees geharmoniseerde bestemming. Zonder aanpassing van het nummerplan kan het nummer 113 niet door de ACM worden toegekend.
De belangrijkste afweging voor een eventueel gebruik van het nummer 1-1-3 voor suïcidepreventie is de mogelijke complicatie voor de 1-1-2-dienstverlening, door een risico van onbedoeld kiezen («misdialling») van dit nummer. Op smartphones zit veelal een directe (beeldscherm) knop voor noodoproepen die dit risico beperkt, maar dit geldt niet voor vaste telefoons. Omdat elke seconde telt, moet de hulpvrager zoveel mogelijk in het eerste contact worden geholpen. Het openstellen van 1-1-3 mag geen extra vertragende factor zijn voor bellers in nood die per ongeluk 1-1-3 bellen in plaats van 1-1-2. Op dit moment kan ik nog niet inschatten wat dat vraagt aan techniek en menskracht. Dit risico speelt niet bij alternatieven zoals het nummer 0800–0113 of een nummer uit de 1–4reeks zoals het nummer 1-4-5.
Bij een eventuele aanpassing van het nummerplan om het nummer 1-1-3 beschikbaar te maken zullen ook andere maatschappelijke belangen en die van derden die hiervoor 1–1 nummers zouden willen gebruiken, maar (nog) buiten beeld zijn, moeten worden afgewogen. In verband met de vereiste marktconsultatie en uitvoeringtoets door de ACM zijn hier tenminste drie maanden mee gemoeid.
Gelet op de genoemde aspecten met betrekking tot het nummerplan en Europese harmonisatie zal het nodig zijn om voorwaarden te stellen aan een beschikbaarstelling van het nummer 1-1-3 ten behoeve van suïcidepreventie. Onder meer wordt dan het nummer bestemd voor «suïcidepreventie» en kunnen ook andere partijen (mits zij voldoen aan de invulling van de kwaliteitseisen) (gedeeld) gebruiken. Hiermee zou bij eventuele staking van de stichting een andere organisatie dit kunnen overnemen. Voorts zal dit gebruik van 1-1-3 moeten worden uit gefaseerd indien dit nummer alsnog Europees wordt geharmoniseerd voor een andere bestemming.
Met een (tijdelijke) doorschakeling of doorverwijzing door een auditieve melding kan op korte termijn het risico op onbeantwoorde 1-1-3-oproepen worden vermeden. Er is weliswaar geen wettelijk instrument om dit af te dwingen maar de grotere telecomaanbieders hebben zich bereid verklaard hieraan mee te werken. Ik verwijs u voor mijn verdere reactie op het nummer 1-1-3 naar mijn brief van heden aan uw Kamer over dit onderwerp.
Maakt u zich ook zorgen over het feit dat mensen in nood zonder beltegoed de zelfmoordpreventielijn niet kunnen bellen omdat dit nummer niet gratis is? Zo ja, kunt u dit zo spoedig mogelijk rechtzetten opdat beltegoed niet langer een voorwaarde is om hulp te krijgen voor iemand met suïcidale neigingen?
Ik verwijs u voor mijn reactie naar mijn brief van heden aan uw Kamer over dit onderwerp.
Kunt u aangeven binnen welk tijdsbestek u bovenstaande veranderingen gaat doorvoeren?
Zie antwoord vraag 9.
Het bericht dat een man na een arrestatie overleden is in het ziekenhuis |
|
Farid Azarkan (DENK) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
|
|
|
Kent u het bericht «Man na arrestatie overleden in het ziekenhuis»?1
Ja.
Vindt u dat deze arrestatie voldoet aan de vereisten van proportionaliteit? Zo ja, waarom wel? Zo nee, hebben de politieagenten buitenproportioneel gehandeld?
De toedracht van dit tragische incident wordt, zoals dat altijd gebeurt wanneer mogelijk sprake is van gewonden of doden door toedoen van de politie, momenteel onderzocht door de rijksrecherche, onder het gezag van de officier van justitie. Gedurende het onderzoek kan niet worden ingegaan op de feiten en omstandigheden. Het is in eerste instantie aan de officier van justitie om te beoordelen of de betrokken politieambtenaren volgens de regels hebben gehandeld. Mij past daarom terughoudendheid. Het is niet aan mij om te beoordelen of rechtmatig is gehandeld.
Kunt u een feitenrelaas met de Kamer delen met de precieze gebeurtenissen en de omstandigheden? Kunt u tevens met de Kamer delen welke geweldsmiddelen bij deze aanhouding door de politie zijn gebruikt?
Zie antwoord vraag 2.
Wanneer zijn de resultaten van het onderzoek van de Rijksrecherche naar de gebeurtenissen bekend en op welke wijze worden deze bekend gemaakt?
Het onderzoek is nog in uitvoering en er is nog geen afrondingsdatum bekend. Communicatie over onderzoeken van de Rijksrecherche loopt via woordvoering van het Openbaar Ministerie (OM).
Worden de video- en fotobeelden die genomen zijn door de familieleden en getuigen betrokken bij het onderzoek?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u aangeven of de agenten die afkwamen op de hulpvraag van de familie met bodycams uitgerust waren en of deze beelden meegenomen zullen worden in het onderzoek van de Rijksrecherche? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Zijn de betrokken politieagenten hedendaags actief werkzaam? Zo ja, waarom zijn de betrokken politiemensen gedurende het onderzoek naar de zaak niet direct op non-actief gesteld?
In onderhavige casus zijn de betrokken politiemedewerkers in afwachting van het onderzoek door de Rijksrecherche niet buiten functie gesteld, omdat er op dit moment geen concrete aanwijzingen zijn dat er een causaal verband zou zijn tussen het optreden van de politiemedewerkers en het overlijden van betrokkene.
Waarom heeft het Openbaar Ministerie (OM), al voordat de Rijksrecherche haar onderzoek heeft afgerond, bekend gemaakt dat de patholoog in haar voorlopige bevindingen heeft gemeld dat «er geen door uitwendig mechanisch geweld opgeleverde afwijkingen zijn die de noodzaak tot ziekenhuisopname en het uiteindelijk overlijden kunnen verklaren», terwijl de patholoog nog geen doodsoorzaak heeft vastgesteld? Deelt u de mening dat dit een vreemde gang van zaken is? Zo nee, waarom niet?2
In het kader van het onderzoek naar de doodsoorzaak van de 22-jarige man, heeft het OM de voorlopige bevindingen van de patholoog ontvangen. Hieruit werd duidelijk dat, ondanks het feit dat de doodsoorzaak nog niet is vastgesteld, «er geen door uitwendig mechanisch geweld opgeleverde afwijkingen zijn die de noodzaak tot ziekenhuisopname en het uiteindelijk overlijden kunnen verklaren». Deze voorlopige bevindingen zijn zeer relevant voor het onderzoek dat onder leiding van de officier van justitie door de Rijksrecherche gedaan wordt.
Gelet op de relevantie van de voorlopige bevindingen en de mogelijke maatschappelijke onrust die zou kunnen ontstaan als hierover onduidelijkheid bleef bestaan, heeft het OM ervoor gekozen om de conclusie van de voorlopige bevindingen van de patholoog naar buiten te brengen.
Deelt u de mening dat mede gelet op het feit dat de Rijksrecherche nog bezig is met het onderzoek en nog een toxicologisch onderzoek uitgevoerd dient te worden het uiterst vreemd is dat het OM het volgende naar buiten heeft gebracht: «Over de doodsoorzaak van de man is nog niets bekend. Ook daar doet de Rijksrecherche onderzoek naar. «Wel stelt de patholoog dat de man niet door uitwendig geweld om het leven is gekomen», zegt het OM dinsdag. Er moet nog een toxicologisch onderzoek worden gedaan»? Zo nee, waarom niet?3
Zie antwoord vraag 8.
Waarom heeft het OM, al voordat de Rijksrecherche haar onderzoek heeft afgerond, aan Omroep West meegedeeld dat de patholoog stelt dat de man niet door het handelen van de politie om het leven is gekomen? Deelt u de mening dat dit een vreemde gang van zaken is? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 8.
Klopt het dat de politie in de betreffende nacht van zondag 1 september op maandag 2 september juist werd gebeld met een vraag om hulp en dat hij nergens van werd verdacht? Kunt u aangeven waarom op 10 september het OM desgevraagd aan Omroep West heeft laten weten dat de overleden persoon een verdachte was en waarom het OM niet kwijt wil wat de verdenking tegen de 22-jarige Leidschendammer was?
Zie antwoord vraag 2.
Klopt het dat de politie is gebeld om hulp in verband met een verwarde man en heeft de politie overwogen om geestelijk hulpverleners te sturen in plaats van, of in samenwerking met, de politie?
Zie antwoord vraag 2.
Klopt het dat de overleden arrestant rond 01.30 uur is meegenomen door de politie en rond 04.00 uur zonder kleren is afgeleverd bij een Haags ziekenhuis? Kunt u een feitenrelaas en toelichting geven over wat er in die tijdspanne van tweeënhalf uur is gebeurd?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u aangeven waarom deze verwarde persoon zonder kleren is afgeleverd bij het ziekenhuis en kunt u aangeven waar zijn kleren zijn gebleven? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Door wie is deze verwarde persoon vervoerd naar het ziekenhuis? Is dit door de politie gebeurd of door een ambulance?
Zie antwoord vraag 2.
Heeft de politie instructies gegeven aan medewerkers van het ziekenhuis over wat wel en niet extern gecommuniceerd mag worden?
Zie antwoord vraag 2.
Wat is de aanleiding geweest voor de snelle reactie van de Rijksrecherche en het besluit om de aanhouding te onderzoeken? Kunt u aangeven waarom het OM op woensdag 4 september al bekend maakte dat zij de Rijksrecherche op dinsdag 3 september hebben gevraagd om onderzoek te doen of de aanhouding volgens de regels was verlopen?4
De Rijksrecherche doet altijd onderzoek wanneer zwaar lichamelijk letsel of overlijden mogelijkerwijs het gevolg kan zijn van geweldstoepassing door de politie.
Kunt u aangeven waarom er op maandag 9 september rondom de Haagse moskee waar het overlijdensgebed van de 22-jarige Leidschendammer plaatsvond veel politie op de been was? Kunt u aangeven waarom en door wie hiertoe besloten is? Zo nee, waarom niet?
De politie-inzet had vooral te maken met verkeersbegeleiding en bestond deels uit verkeersregelaars. Deze was er vooral op gericht om de grote toestroom van voertuigen in goede banen te leiden. Uiteindelijk kwamen er ongeveer 1.500 belangstellenden.
Kunt u aangeven waarom besloten is om de verwarde persoon die in kritieke toestand in het MCH Westeinde ziekenhuis lag te vervoeren naar het LUMC waar hij uiteindelijk in de nacht van vrijdag 6 september op zaterdag 7 september overleed? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat, gezien de grote discrepantie tussen de lezing van de familie en die van de politie en het OM over de aanhouding, en omdat uit beelden die in het bezit zijn van de familie (en die ook bekeken zijn door Omroep West) namelijk blijkt dat de verwarde man meewerkte en dat dus geen sprake was van wederspannigheid en op die beelden geen fysiek letsel zichtbaar zou zijn, als deze verwarde man niet aangehouden zou zijn door de politie hij mogelijk op dit moment nog zou leven?
Zie antwoord vraag 2.
Was bij de politie voorafgaand aan de aanhouding al een voorgeschiedenis bekend met betrekking tot verwardheid van deze 22-jarige?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u een verklaring geven voor het zichtbare fysieke letsel, zoals een enorme bult onder zijn oog en een grote bloeduitstorting op zijn buik, zoals blijkt uit het beeldmateriaal van de familie? Is er volgens u een correlatie tussen (mogelijk) drugsgebruik en het fysieke letsel zoals hierboven omschreven?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u aangeven hoe laat de constatering blijkens de uiting van het OM «Niet veel later werd geconstateerd dat de verdachte in een zorgelijke toestand verkeerde en is een ambulance gewaarschuwd» is gedaan, en wat het OM bedoelde met «in zorgelijke toestand verkeerde»?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u aangeven wat het beoogde doel was van de aanhouding van deze verwarde persoon en welke inschatting de politie heeft gemaakt over de mogelijke verbonden risico’s en gevaren?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u de Kamer een overzicht verstrekken van het aantal aangiften dat burgers de afgelopen tien jaar hebben gedaan tegen politieagenten vanwege geweldsincidenten, alsmede een overzicht van de wijze van afdoening (hoeveel aangiften zijn geseponeerd, hoeveel aangiften hebben geleid tot een vervolging?
De politie kan niet aangeven hoeveel aangiftes er zijn gedaan tegen politieambtenaren specifiek vanwege geweldsgebruik. In de daarvoor in gebruik zijnde bedrijfsprocessystemen wordt geen onderscheid gemaakt tussen meldingen en aangiftes of tussen geweldgebruik en andere vergrijpen. Ook is uit die systemen niet op te maken of en zo ja, welk vervolg aan een (strafrechtelijke) aangifte is gegeven.
In het kader van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob) heeft de politie in 2016 cijfers gepubliceerd met betrekking tot geweldsaanwending door politie in de jaren 2014 en 20155. In 2019 heeft de politie vergelijkbare cijfers gepubliceerd met betrekking tot de jaren 2016, 2017 en 20186. Deze overzichten zijn manueel tot stand gekomen en het vervaardigen van deze cijfers over de afgelopen tien jaar, in plaats van de reeds beschikbare vijf jaar, zou buitenproportioneel veel werk vereisen.
Aantal registraties van geweldsaanwending:
2014: 10.745
2015: 10.233
2016: 12.856
2017: 12.550
2018: 12.080
Het OM kan geen overzicht verstrekken over het aantal strafzaken dat de afgelopen 10 jaar tegen agenten is gestart naar aanleiding van geweldsaanwending, omdat het OM geen gegevens over beroep of achtergrond van een verdachte registreert.
Kunt u de Kamer een overzicht verstrekken van het aantal personen dat de afgelopen tien jaar overleden is tijdens of na een arrestatie door de politie, alsmede een korte beschrijving van iedere casus waarin wordt ingegan op de oorzaak van het overlijden, de toedracht volgens het OM, en de afdoening met betrekking tot de betrokken agenten (zijn zij als verdachte aangemerkt dan wel vervolgd)?
Een dergelijk overzicht kan niet worden verstrekt nu de Rijksrecherche niet registreert op specifieke context zoals «tijdens of na een arrestatie» of «oorzaak van het overlijden». Sinds 2014 registreert de Rijksrecherche wél het aantal schietincidenten met daaraan gekoppeld het aantal dodelijke slachtoffers en gewonden. Dit overzicht wordt jaarlijks op de website van het Openbaar Ministerie geplaatst (www.om.nl/actueel/nieuwsberichten). Het aantal gewonden en dodelijke slachtoffers door andersoortige confrontaties met de politie, zoals een aanrijding door een politievoertuig, wordt niet specifiek geregistreerd op de variabelen van dodelijke en gewonde slachtoffers. Voor het raadplegen van deze informatie dienen de dossiers van de afgelopen 10 jaar handmatig te worden doorgenomen. Het college van procureurs-generaal heeft aangegeven dat het voor de Rijksrecherche onevenredig belastend is om deze gegevens te verzamelen. Ik kan mij met dit standpunt verenigen.
Kunt u de Kamer een overzicht verstrekken van het aantal onderzoeken dat de afdeling Veiligheid, Integriteit en Klachten (VIK) de afgelopen tien jaar is gestart naar aanleiding van geweldsincidenten door politiemedewerkers waarbij burgers slachtoffer waren, alsmede een overzicht van de wijze van afdoening van deze onderzoeken door het VIK?
In 2017 is het registratiesysteem van de afdeling VIK voor het eerst door alle politie-eenheden het gehele jaar gebruikt. Daardoor is het pas vanaf dat jaar mogelijk om betrouwbare aantallen te genereren.
Gestarte onderzoeken met betrekking tot geweld:
2017:
2018:
2019 t/m 4 oktober:
Mishandeling (artt. 300–306 WvSr)
305
255
109
Persoonlijk vrijheid (artt. 273–286 WvSr)
26
19
10
Levensdelicten (artt. 287–295 WvSr)
18
13
3
Dood en letsel door schuld (artt. 307–309 WvSr)
10
8
2
Bovenstaande tabel geeft weer hoeveel onderzoeken de afdeling VIK heeft uitgevoerd naar aanleiding van geweldsaanwending door politiemedewerkers (bron cijfers: politie). Dit betreffen zowel geweldsdelicten tijdens diensttijd als in privétijd waarbij een medewerker van de politie verdachte is. Deze aantallen kunnen hierin niet worden onderscheiden. Uit eerdere analyses is gebleken dat ongeveer een kwart van de gestarte strafrechtonderzoeken privégerelateerd zijn.
De afdeling VIK doet geen onderzoeken af. De afdeling VIK voert slechts onderzoeken uit, waarna het resultaat daarvan voor het nemen van een beslissing daarover wordt overgedragen een het (politie-interne) bevoegde gezag (korpschef, sectorhoofd, etc.) of aan het Openbaar Ministerie.
Kunt u de Kamer een overzicht verstrekken van het aantal strafzaken dat het OM de afgelopen tien jaar gestart is naar aanleiding van geweldsincidenten van politiemensen richting burgers, het aantal politiefunctionarissen dat uiteindelijk schuldig werd bevonden, en de sancties die deze personen kregen?
Het OM kan geen overzicht verstrekken over de oorzaken van het overlijden, de toedracht en de afdoening met betrekking tot de betrokken agenten alsmede het aantal strafzaken die de afgelopen 10 jaar zijn gestart naar politiemensen, nu het OM geen gegevens over beroep of achtergrond van een verdachte registreert.
Erkent u dat er een patroon bestaat van buitenproportioneel politiegeweld gezien de tragische gebeurtenissen inzake de zaken Mitch Henriquez, Rishi Chandrikasing, Ihsan Gurz, Bertus de Man en andere slachtoffers die door politiegeweld overleden zijn?
Nee. De politie heeft op grond van artikel 7 van de Politiewet 2012 de bevoegdheid om bij het uitvoeren van haar taak geweld te gebruiken. Hierbij moeten de beginselen van proportionaliteit en subsidiariteit en redelijkheid en gematigdheid in acht worden genomen. Bij signalen van mogelijk buitenproportioneel geweld door een ambtenaar van politie wordt een disciplinair onderzoek gestart (zie ook het antwoord op vraag31).
Welk beleid gaat u voeren om buitensporig politiegeweld tegen te gaan?
Ik verwacht van de politieorganisatie en van politieambtenaren dat continu aandacht is voor het leren van het gebruik van geweld. Dit hoort bij het verantwoord omgaan met de bij wet toegekende geweldsbevoegdheid. Eenduidige registratie van aangewend geweld vormt hierbij één van de pijlers van het project Stelselherziening geweldsaanwending opsporingsambtenaar. Geweldsaanwending wordt geregistreerd en beoordeeld. Afhankelijk van de beoordeling van de geweldsaanwending worden maatregelen getroffen met als doel hiervan te leren. Hierbij zijn de politieambtenaar, een docent en een hulpofficier van justitie betrokken, en in sommige gevallen het team en de teamchef.
Om studenten zo goed mogelijk toe te rusten op de vaak weerbarstige praktijk wordt in de opleiding tot politieambtenaar uitgebreid aandacht besteed aan aanhoudings- en zelfverdedigingstechnieken, onder zeer diverse omstandigheden. Executieve politieambtenaren worden jaarlijks getoetst op deze vaardigheden. Tijdens de trainingen ondergaan studenten zelf de aanhouding, de opbrenggrepen en het aanleggen van handboeien, zodat studenten zich bewust worden van de mogelijke mate van pijnbeleving bij verzet tegen de aanhouding.
Welke disciplinaire maatregelen kunnen genomen worden als er blijk is van buitenproportioneel geweld bij een aanhouding? Kunnen de maatregelen verzwaard worden als de aangehoudene sterft als gevolg van het geweld?
Bij signalen van mogelijk buitenproportioneel geweld door een ambtenaar van politie wordt een disciplinair onderzoek gestart. Met dit disciplinaire onderzoek worden alle gegevens verzameld die moeten uitwijzen of plichtsverzuim heeft plaatsgevonden en of dit de betrokken ambtenaar kan worden verweten. Indien uit het disciplinaire onderzoek volgt dat er plichtsverzuim heeft plaatsgevonden, kan het bevoegd gezag een disciplinaire straf opleggen. Disciplinaire maatregelen zijn afhankelijk van de ernst van het plichtsverzuim en van de omstandigheden waaronder het plichtsverzuim heeft plaatsgevonden en variëren van een schriftelijke berisping tot ontslag. Om uniformiteit over de op te leggen straf binnen de politie te waarborgen is door de korpschef een landelijk strafmaatoverleg (SMO) ingesteld. Het SMO adviseert over de passendheid van de voorgestelde disciplinaire straf op basis van onder meer interne jurisprudentie.
Moet er niet een onafhankelijke instantie komen waar burgers misdragingen door de politie kunnen melden? Zo nee, waarom niet?
Burgers die van mening zijn dat buitenproportioneel geweld is gebruikt door politieambtenaren kunnen aangifte doen of een klacht indienen (mondeling, schriftelijk of digitaal) bij de politie. Hierna kunnen zij zich ook wenden tot de Nationale ombudsman. Daarnaast is een extra onafhankelijke instantie mogelijk niet bevorderlijk voor de eenduidigheid in het stelsel van al bestaande mogelijkheden. Ik ben daarom van mening dat er voldoende mechanismen zijn en dat er geen nieuw meldpunt nodig is.
Wat is het handelingskader van de politie bij meldingen van verwarde personen? Klopt het dat er een protocol bestaat?
Er is geen gestandaardiseerd handelingskader bij meldingen rond personen met verward gedrag. Op basis van politieprofessionaliteit wordt de juiste aanpak voor het specifieke incident gekozen. Lokaal zijn er samenwerkingsafspraken gemaakt (of nog in ontwikkeling) in het kader van de sluitende aanpak rond personen met verward gedrag. De diversiteit van incidenten is dermate groot, dat een standaard handelingskader niet voldoet.
Met betrekking tot het optreden bij geweld in de GGZ wordt momenteel een nieuw handelingskader ontwikkeld.
Wat heeft het in 2012 door de politie en de GGZ ondertekende convenant over omgang met verwarde personen concreet opgeleverd?
Het convenant heeft de samenwerking tussen politie en GGZ met betrekking tot personen met verward gedrag versterkt. Het heeft onder andere de beweging in gang gezet dat acuut verwarde personen die geen strafbaar feit hebben gepleegd niet meer in de politiecel terecht komen, maar direct naar een beoordelingslocatie van de GGZ kunnen. Dat is nu in een groot deel van het land het geval. Het is nodig gebleken om in breder verband de aanpak rond mensen met verward gedrag te versterken. Het Aanjaagteam en het Schakelteam hebben daartoe aanzetten gegeven.
Deelt u de mening dat een cel per definitie geen geschikte plek is voor een verward persoon? Zo nee, waarom niet?
Ik deel uw mening dat wanneer er geen sprake is van een strafbaar feit een politiecel geen geschikte plek is voor de opvang van een persoon met verward gedrag. Zoals u weet zijn onder andere de zorgen over de niet adequate opvang en het niet beschikbare passend vervoer van personen met verward gedrag de aanleiding geweest voor de werkzaamheden van het Aanjaagteam, het Schakelteam en nu van het Verbindend Landelijk Ondersteuningsteam (VLOT). In het land wordt op verschillende manieren invulling gegeven aan de opvang van mensen met verward gedrag. De opvang kan worden verzorgd door de GGZ zelf, of in samenwerking met verslavingszorg of instellingen voor licht verstandelijk beperkten. Er worden op dit moment overal in het land stappen voorwaarts gezet om ervoor te zorgen dat de mensen die politie nu nog opvangt en die niet gevaarlijk zijn of een strafbaar feit hebben gepleegd, straks elders ondergebracht kunnen worden.
Bent u bereid de bovenstaande vragen afzonderlijk te beantwoorden? Zo nee, waarom niet?
Waar mogelijk heb ik om herhalingen te voorkomen vragen gezamenlijk beantwoord. Ik heb daarbij wel steeds aangegeven op welke vragen de gezamenlijke beantwoording betrekking heeft.
Het bericht dat de politie niet op tijd is bij spoedmeldingen |
|
Ronald van Raak (SP) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
|
|
|
Erkent u dat de aanrijtijden van de politie niet verbeterd zijn in het eerste half jaar van 2019? Zo ja, wat is uw verklaring hiervoor? Zo nee, waarom niet?1
De politie gaat in haar maandelijks publicatie op www.data.politie.nl uit van reactietijden. Dit is vanaf het eerste contact met de politie tot aan het ter plaatse zijn bij een melding. In de meeste stedelijke gebieden haalt de politie de streefwaarde van de reactietijd. De reactietijden liggen vooral lager in de landelijke en uitgestrekte gebieden met een relatief lage bevolkingsdichtheid en een lager aantal spoedmeldingen.
Onderschrijft u de verklaring van de politie dat de aanrijtijden negatiever zijn dan in werkelijkheid vanwege «systeemtechnische» redenen? Wanneer is het systeem volgens u veranderd?
Bekend is dat door systeemtechnische factoren er niet altijd een juiste registratie plaatsvindt. In de praktijk kan het bijvoorbeeld voorkomen dat de politie een spoedmelding krijgt, maar dat later blijkt dat het niet om een spoedmelding gaat waardoor er pas later wordt afgemeld. Ook kan het zijn dat door politie eerst eerste hulp is verleend of dat zij verdachten heeft opgespoord en dat de melding pas daarna is afgemeld. Afmelden van een dergelijke melding heeft hierin vanzelfsprekend geen prioriteit boven hulpverlenen.
Het systeem zelf is, anders dan u in uw vraag stelt, niet veranderd. De reactietijden die de politie op haar website publiceert zijn streefcijfers en geen wettelijke voorgeschreven reactie- of aanrijtijden. De politie hanteert zelf het streven om in 90 procent van de spoedmeldingen binnen 15 minuten aanwezig te zijn. Waar aan de orde maakt de politie afspraken met lokaal gezag over (verbeteringen) in de aanrijtijden. Het is dan ook vooral een gesprek tussen politie en lokaal gezag.
Deelt u de mening dat deze systeemtechnische redenen niet verklaren waarom in landelijke gebieden de aanrijtijden vaker worden overschreden dan in stedelijke gebieden? Zo nee, waarom niet?2
Het vertrekpunt van de dienstverlening door de politie is dat ernaar wordt gestreefd aan alle inwoners dezelfde mate van politiezorg te bieden. Dat er ondanks dit vertrekpunt in de praktijk verschillen optreden is onvermijdelijk. Er zijn gebieden waarin de streefwaarde van de reactietijden van de politie lastiger te halen blijkt. Dit kan het geval zijn voor landelijke en uitgestrekte gebieden, maar ook geografische en infrastructurele kenmerken (rivieren, bruggen en spoorlijn), grote werkzaamheden of evenementen kunnen invloed hebben op de reactietijden van de politie. De inzet van de politie en het al dan niet voldoen aan de streefcijfers voor reactietijden wordt overal in de lokale driehoek afgezet tegen veiligheidsproblemen die in dat specifieke gebied spelen.
Vindt u het, nu er een fors begrotingsoverschot is, nog steeds geoorloofd om de politie te laat te laten komen bij spoedmeldingen omdat het anders teveel zou kosten?
De politie zet zich in om aan alle inwoners van Nederland adequate politiezorg te bieden. Bij iedere melding waarbij de streefwaarde niet wordt gehaald wordt achteraf bekeken wat hierin beter had gekund. Samen met het lokaal bestuur en andere hulpdiensten zet de politie continu in op verbetering en het halen van de streefwaarde. Zoals hiervoor aangegeven wordt uiteindelijk op lokaal niveau bepaald hoe de inzet plaatsvindt en hoe geprioriteerd wordt.
Waarom gaat de aanrijtijd niet lopen vanaf het moment dat een melding binnenkomt bij de meldkamer?
De cijfers die worden gepubliceerd op www.data.politie.nl gaan uit van reactietijden. Dit is vanaf het eerste contact met de meldkamer tot aan het ter plaatse zijn. De aanrijdtijd is de tijd tussen de opdracht aan de medewerkers op straat om ter plaatse te gaan en het moment van ter plaatse komen. In het oude bestel hanteerde de politie een norm voor de «aanrijdtijden». «Reactietijden» sluiten beter aan bij de beleving van de melder.
Hoe lang duurt het gemiddeld voordat een melding vanuit de meldkamer bij een team wordt uitgezet?
Van 1 januari 2019 tot heden (oktober 2019) lag het gemiddelde op 3 minuten en 43 seconden. Dat is inclusief het contact met de melder.
Hoe vaak worden beperkingen opgelegd om met zwaailicht en sirene te rijden bij een spoedmelding (prio3? Kunt u aangeven waarom die beperkingen worden opgelegd?
Het gebruik van optische- en geluidsignalen is uitsluitend toegestaan als hier aanleiding toe is en na toestemming van de meldkamercentralist. Het verlenen van toestemming tot het voeren van de optische- en geluidssignalen gebeurt afzonderlijk van de prioritering van de melding. Dat kan in de praktijk betekenen dat, ondanks dat er sprake is van een «prioriteit 1 melding», de meldkamer toch besluit om geen toestemming te verlenen.
Van het opleggen van beperkingen tot het voeren van optische- en geluidssignalen wordt geen actieve registratie gedaan door de politie. De toestemming tot het voeren van optische- en geluidsmeldingen wordt wel vastgelegd. Meer informatie hierover is te vinden in de Branche richtlijn Politie van 20-02-2019 (versie 06 hoofdstuk 5).
Gaat de gemiddelde aanrijtijd omhoog of omlaag na het sluiten van politiebureaus?
De reactietijden worden vaak in verband gebracht met het sluiten van politiebureaus. Dit verband is echter niet juist. De meldkamer heeft tot taak ervoor te zorgen dat er een juiste verdeling is van voertuigen (noodhulp) binnen een bepaald werkgebied. De meldkamer kan dit ongeacht de aan- of afwezigheid van een politiebureau in de onmiddellijke nabijheid van de melder.
Wat gaat u doen om ervoor te zorgen dat de politie wél op tijd komt bij spoedmeldingen?
Het onderwerp reactietijden is zoals eerder aangegeven vooral voorwerp van gesprek tussen het lokale gezag en de politie. Waar aan de orde, mogelijk en gewenst wordt op lokaal niveau gewerkt aan de verdere verbetering.
Kunt u garanderen dat er niet bij agenten op aan wordt gedrongen te hard te rijden om de aanrijtijden alsnog te halen?
De noodhulpvoertuigen worden aangestuurd door de centralisten vanuit de meldkamer. De centralist heeft de bevoegdheid om te bepalen of er met optische- en geluidssignalen gereden dient te worden. In noodsituaties doet de politie er, samen met andere hulpverleners, alles aan er zo snel mogelijk te zijn en hulp te bieden zonder zichzelf in gevaar te brengen.
De regeling Pelsdierhouderij slopen en ombouwen |
|
Helma Lodders (VVD) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, visserij, voedselzekerheid en natuur) (CU) |
|
|
|
|
Bent u bekend met de subsidieregeling Pelsdierhouderij slopen en ombouwen?
Ja.
Kunt u een overzicht geven van de huidige stand van zaken van deze regeling? Hoeveel aanvragen zijn er gedaan om het bedrijf te slopen en hoeveel aanvragen zijn er gedaan om het bedrijf om te bouwen? Hoeveel subsidieverzoeken zijn in beide categorieën toegezegd? Hoeveel subsidieverzoeken zijn in beide categorieën inmiddels afgerond?
Sinds de openstelling zijn er in totaal tien aanvragen ingediend, waarvan één aanvraag door de aanvrager is ingetrokken. Van de negen aanvragen gaat het om vier sloopaanvragen, vier sloop- en ombouwaanvragen en één ombouwaanvraag. Hiervan is één aanvraag nog in behandeling, zijn zes aanvragen verleend en is er één sloopaanvraag en één sloop- en ombouwaanvraag vastgesteld.
Binnen welke termijn dient een toegekende subsidie uitgevoerd te zijn? Is er een mogelijkheid om hier, uiteraard met legitieme redenen, uitstel voor te vragen? Zo ja, voor welke termijn? Zo nee, wat zijn de consequenties als de termijn overschreden wordt?
In het huidige Besluit subsidiëring sloop- en ombouwkosten pelsdierhouderij (hierna: Besluit) is bepaald dat uiterlijk een jaar na de verleningsbeschikking de subsidiabele activiteiten, te weten sloop of ombouw, moeten zijn afgerond. Er is geen mogelijkheid om hiervoor uitstel aan te vragen, omdat de termijn van een jaar deel uitmaakt van de staatssteungoedkeuring van de Europese Commissie. Overschrijding van de termijn betekent dat een subsidieverplichting niet wordt nagekomen. In dat geval zal de subsidie worden ingetrokken of op nihil worden vastgesteld.
Bent u op de hoogte van het feit dat bij aanvraag van de subsidie, buiten de toekenning van Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO) en de toestemming van gemeente en provincie er andere procedures kunnen zijn die er voor kunnen zorgen dat de gestelde termijnen niet gehaald worden zoals bijvoorbeeld een ecologisch onderzoek? Wat vindt u ervan dat de procedure onvoldoende rekening houdt met overige procedures die de overheid vraagt?
Op grond van het huidige Besluit en de huidige Regeling subsidiëring sloop- en ombouwkosten pelsdierhouderij is een pelsdierhouder verplicht om al bij de aanvraag een verklaring te verstrekken dat hij of zij beschikt over de juiste vergunningen voor de sloop of ombouw. De huidige termijn van één jaar is derhalve niet bestemd voor het afronden van, bijvoorbeeld, gemeentelijke en provinciale procedures, maar voor de daadwerkelijke uitvoering van de sloop of ombouw.
De in het Besluit bepaalde termijn van een jaar was één van de door de sector gesignaleerde knelpunten waarover ik op 25 april jl. overleg met de sector heb gevoerd. Ik heb besloten om voor dit punt, tezamen met een aantal andere in het overleg besproken knelpunten, waaronder de verplichting om al bij de aanvraag te beschikken over de voor sloop en ombouw benodigde vergunningen, het Besluit alsook de daarop gebaseerde Regeling subsidiëring sloop- en ombouwkosten pelsdierhouderij te wijzigen. Over deze wijzigingen vindt overleg plaats met de pelsdiersector. Daarbij streef ik ook naar een voldoende lange uitvoeringstermijn in verband met te doorlopen procedures. Het punt van een voldoende lange uitvoeringstermijn speelt vooral bij de ombouw van een pelsdierlocatie en minder bij de sloop. Overigens ligt het dan nog steeds voor de hand dat pelsdierhouders zelf blijven anticiperen op langere proceduretermijnen door deze te starten ruim voor het indienen van een subsidieaanvraag.
Begin 2020 zal ik conform het bepaalde in artikel 7 lid 2 van de Wet verbod pelsdierhouderij de wijziging van het Besluit subsidiëring sloop- en ombouwkosten pelsdierhouderij voorhangen bij beide Kamers der Staten-Generaal. Omdat het een staatssteunmaatregel betreft, vergen de wijzigingen tevens goedkeuring van de Europese Commissie. Uitgaande van een voorspoedig verloop van deze procedure streef ik er naar het gewijzigde besluit in de loop van 2020 te publiceren.
Deelt u de mening dat de termijn van overige onderzoeken die door de (mede)overheid worden gevraagd buiten de termijn van de regeling zou moeten plaatsvinden? Zo nee, waarom niet?
Ik ben voornemens de uitvoeringstermijn aanzienlijk te verruimen, en ervoor te zorgen dat pelsdierhouders niet reeds bij de aanvraag hoeven te beschikken over alle benodigde vergunningen. Dit geeft pelsdierhouders aanzienlijk meer tijd om onderzoeken die door de (mede)overheid worden gevraagd te doorlopen.
Ik ben echter niet voornemens om deze onderzoeken in hun geheel buiten de uitvoeringstermijn te laten vallen. De uitvoeringstermijn beoogt te zorgen dat een pelsdierhouder, na het verlenen van een subsidie, binnen een redelijke periode daadwerkelijk stopt met het houden van pelsdieren op de betreffende locatie, en daar daadwerkelijk sloopt of ombouwt. Een in beginsel onbeperkte uitvoeringstermijn zou de uitvoerbaarheid, handhaafbaarheid en rechtszekerheid in het kader van de subsidiëring van sloop- en ombouw naar mijn mening te veel in de weg staan, en het behalen van één van de doelen van de subsidiëring van sloop en ombouw (het uit het landschap doen verwijderen van ongebruikte stallen en andere opstallen) kunnen schaden. Bij het verlengen van de termijn zal ik derhalve rekening houden met de belangen van de pelsdierhouders en met het algemeen belang van uitvoerbaarheid, handhaafbaarheid en rechtszekerheid.
Zoals ik in het vorige antwoord heb gesteld, ligt het voor de hand dat pelsdierhouders zelf ook blijven anticiperen op lange(re) proceduretermijnen door deze ruim voor de subsidieaanvraag te starten.
Kunt u deze vragen één voor één beantwoorden?
Ja.
Het actief tegenwerken van Zorginstituut Nederland, de NVvP en zorgverzekeraars van vergoedingen van taperingstrips |
|
Henk van Gerven (SP) |
|
Bruno Bruins (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
|
|
|
Wat is uw reactie op de informatie die openbaar gemaakt is door verschillende Wet Openbaarheid van Bestuur (WOB)-verzoeken waarover de Regenboog Apotheek bericht in haar presentatie?1
De Wet openbaarheid van bestuur (Wob) regelt het recht op informatie van de overheid. De diverse verzoeken van Regenboog Apotheek zijn conform de Wob uitgevoerd. Voor mijn reactie op specifieke onderdelen van de Wob-stukken verwijs ik u graag naar mijn antwoorden op de vragen 2 t/m 13.
Wat vindt u ervan dat het Zorginstituut Nederland (het Zorginstituut) in mailwisselingen én reeds in 2016 stelde dat taperingstrips waarschijnlijk rationele farmacotherapie zijn, als in richtlijnen afbouwen wordt aanbevolen?
Dit is een uitspraak van een medewerker van het Zorginstituut in een interne e-mail. Het betreft hier geen officiële uitspraak van het Zorginstituut.
Wat vindt u ervan dat het Zorginstituut aanraadt om het over de boeg van doelmatigheid en afleveringsvorm te gooien, om zo de vraag van werkzaamheid/effectiviteit (en dus vergoedingen) te ontlopen?
Dit is wederom geen officiële uitspraak van het Zorginstituut. Daarnaast is doelmatigheid (meest economisch voor de zorgverzekering en de patiënt) een belangrijk element in de beoordeling van het criterium rationele farmacotherapie.
Wat vindt u ervan dat het Zorginstituut zich bewust afzijdig heeft gehouden en heeft gesteld dat ze niet aan zet is, om niet te hoeven bevestigen dat de taperingstrips rationele farmacotherapie betreffen?
Dat is conform de normale werkwijze. In de eerste plaats is het aan zorgverzekeraars om het pakket te duiden. In het geval van op recept bereide geneesmiddelen, zoals verwerkt in een taperingstrip, komen deze alleen voor vergoeding in aanmerking als er geen (nagenoeg) gelijkwaardig geregistreerd geneesmiddel voorhanden is en de behandeling is aan te merken als «rationele farmacotherapie».
De zorgverzekeraars zijn als eerste aan zet om uitspraken te doen over de vraag of bepaalde zorg voldoet aan «de stand van de wetenschap en praktijk» of – in het geval van taperingstrips – aan «rationele farmacotherapie».
De criteria hiervoor zijn:
In het geval van taperingstrips waren de betrokken beroepsgroepen, patiëntenorganisatie en zorgverzekeraars het niet eens over de vergoeding van afbouwstrategieën. Het Zorginstituut heeft daarom het initiatief genomen om de afbouw van (specifieke) antidepressiva met behulp van taperingstrips inhoudelijk te beoordelen om vast te stellen of deze voor vergoeding in aanmerking kan komen. Inmiddels hebben de beroepsgroepen en patiëntenorganisatie een multidisciplinair document ontwikkeld over de afbouw van antidepressiva.
Zorgverzekeraars ondersteunen de voorgestelde aanpak. Omdat partijen het eens zijn over de vergoeding van afbouwmedicatie is er voor het Zorginstituut geen reden meer om een standpunt in te nemen over de vergoeding van de afbouw van antidepressiva.
Deelt u de mening dat het Zorginstituut haar boekje te buiten is gegaan door te suggereren dat de Nederlandse Vereniging voor Psychiatrie (NVvP) zich tegen de taperingstrips moet verweren?
U verwijst hierbij waarschijnlijk naar een interne e-mailwisseling tussen een aantal medewerkers van het Zorginstituut. Over de handelwijze van het Zorginstituut verwijs ik u naar mijn antwoord op vraag 4.
Deelt u de mening dat het onverantwoordelijk is dat zorgverzekeraars stelden dat patiënten behandeld moesten worden met vloeibare suspensies, omdat het Multidisciplinair document «Afbouwen SSRI’s & SNRI’s» stelt dat, op basis van een document van de European Medicines Agency, het risico op doseerfouten bij het gebruik van een vloeibare toedieningsvorm groter is dan bij het gebruik van een vaste toedieningsvorm en dat bijgeleverde spuiten veelal niet geschikt zijn om dergelijke kleine volumes nauwkeurig genoeg af te meten?2 &3
Mij is niet bekend waar zorgverzekeraars dit stelden. Van Zorgverzekeraars Nederland begrijp ik dat bestaande vloeibare vormen een optie kunnen zijn als patiënten met de bestaande doseringen in tabletvorm niet uitkomen. Ook in de praktische toelichting van de KNMP bij het multidisciplinair document staat dat er voor het afbouwen van SSRI’s verschillende toedieningsvormen beschikbaar zijn (bijv. drank, druppels).4 Als bestaande vormen niet aansluiten bij de persoonlijke omstandigheden van de patiënt, kan worden uitgeweken naar apotheekbereidingen. Het klopt dat het multidisciplinair document stelt dat het risico op doseerfouten bij het gebruik van een vloeibare toedieningsvorm groter is dan bij het gebruik van een vaste toedieningsvorm.
Deelt u de mening dat de restrictieve opvatting van tabel drie als «vaststaand schema» in plaats van als «voorbeeldschema» door de zorgverzekeraars in strijd is met het doel en de teneur van het Multidisciplinair document, dat het voorschrijven van afbouwmedicatie «maatwerk» dient te zijn en vatbaar moet zijn voor tussentijdse aanpassing?
Zorgverzekeraars vergoeden magistraal bereide afbouwmedicatie in individuele gevallen en alleen als het rationele farmacotherapie betreft. Zij nemen hierbij het multidisciplinaire document in acht. Tabel 3 wordt daarbij gezien als een door experts beredeneerd afbouwschema dat in voorkomende gevallen kan worden gebruikt5. In tabel 3 is, gegeven het gebrek aan onderzoek, door de opstellers van het document zo goed als mogelijk weergegeven wat een logische afbouw zou zijn. Ik begrijp van zorgverzekeraars dat zij de stappen die daarin worden genoemd, waar mogelijk via geregistreerde handelspreparaten, vergoeden. Tabel 3 vormt op zich geen belemmering voor maatwerk en tussentijdse aanpassing, maar voor de vergoeding vanuit de basisverzekering moet wel worden voldaan aan het criterium rationele farmacotherapie.
Wat vindt u van het feit dat veel psychiaters die zijn aangesloten bij de NVvP – behalve de directie – juist pleiten voor vergoeding van de taperingstrips?4 . Kunt u bevestigen dat er vanuit zorgverzekeraars geen onderzoeken met uw ministerie zijn gedeeld waaruit blijkt dat taperingstrips geen rationele farmacotherapie zijn?
Ik ga niet over opvattingen van individuele psychiaters. Bij het opstellen van het multidisciplinair document is de NVvP betrokken geweest. Ik ga ervan uit dat de input van de NVvP intern is afgestemd.
Erkent u dat het advies om taperingstrips niet te vergoeden op iets anders gestoeld is dan gezondheidsbelangen van patiënten of medische kennis van experts?
Het gaat erom dat werkzaamheid en effectiviteit van een middel (rationele farmacotherapie) moet blijken uit wetenschappelijke literatuur. Zilveren Kruis heeft destijds de aan haar aangeleverde literatuur bestudeerd en geconcludeerd dat uit de literatuur geen rationele farmacotherapie is gebleken. Zoals gemeld in mijn brief van 21 juni 2019 bestaat er verder geen rapport van het «onderzoek» van Zilveren Kruis.7 Ook heb ik geen andere onderzoeken van zorgverzekeraars ontvangen. Overigens, al zouden er onderzoeken met mij gedeeld zijn, positief of negatief, het is niet aan mij om deze te beoordelen. Ik heb geen rol in dit proces.
Deelt u de mening dat de symbiotische relatie tussen zorgverzekeraars en het Zorginstituut in deze casus de onafhankelijkheid van het Zorginstituut in gevaar brengt?
Ik heb geen reden aan te nemen dat opstellers van het multidisciplinair document niet handelen vanuit patiëntbelang. Het document, opgesteld door de beroepsgroep en patiënten, stelt dat er geen concrete aanbevelingen gedaan kunnen worden voor de manier van afbouwen, vanwege een gebrek aan wetenschappelijk bewijs. Het is aan verzekeraars of zij magistraal bereide afbouwmedicatie in individuele gevallen vergoeden. Het veld is nu aan zet, maar omdat ik het belangrijk vind dat onderzoek naar de manier van afbouwen op gang komt, organiseert het Instituut Verantwoord Medicijngebruik op mijn initiatief op 21 november 2019 een brede expertbijeenkomst rond dit thema.
Wat vindt u ervan dat dr. G. en prof. van O., die in maart 2017 op verzoek van het Zorginstituut de eerste bijeenkomst over afbouwmedicatie hadden georganiseerd, door het Zorginstituut werden uitgesloten van deelname aan de tweede bijeenkomst (scoping) in augustus, waardoor tegen de regels van het Zorginstituut zelf in, niet alle relevante vragen konden worden gesteld en beantwoord?5
Nee, ik heb geen redenen om te twijfelen aan de onafhankelijkheid van het Zorginstituut.
Deelt u de mening dat deze casus aantoont dat het Zorginstituut in dit dossier zich als niet onafhankelijke partij heeft opgesteld voor het beoordelen van de rechtmatigheid en doelmatigheid van vergoedingen? Zo nee, wat is dan uw oordeel?
Na de eerste bijeenkomst over afbouwmedicatie die werd georganiseerd door dr. G. en prof. van O., besloot het Zorginstituut een duiding te gaan doen, omdat betrokken beroepsgroepen, patiëntenorganisatie en zorgverzekeraars het niet eens waren over de vergoeding van afbouwstrategieën. Soms organiseert het Zorginstituut voorafgaand aan een duiding een scopingsbijeenkomst om van partijen te horen wat belangrijke overwegingen zijn in het traject.
In het geval van afbouwstrategieën bij antidepressiva heeft het Zorginstituut de beroepsgroepen (huisartsen, apothekers en psychiaters, vertegenwoordigd door NHG, KNMP en NVvP), de patiëntenorganisatie (MIND) en zorgverzekeraars uitgenodigd. Zij hebben hun afvaardiging aangewezen. Het is gebruikelijk dat de geneesmiddelenfabrikant/ontwikkelaar niet aanwezig is bij een dergelijke bijeenkomst. Wel heeft het Zorginstituut de ontwikkelaars van de taperingstrips, zoals dr. G. en prof. Van O., op de hoogte gehouden van de ontwikkelingen rondom de scopingsbijeenkomst en vervolgbijeenkomst, en de ontwikkelaars van de taperingstrip de gelegenheid gegeven om een onderzoeksvoorstel in te dienen dat kon worden besproken met de stakeholders tijdens de scopingsbijeenkomst.
Sanering van ernstig vervuilde bodems in gemeente De Ronde Venen |
|
Carla Dik-Faber (CU), Chris Stoffer (SGP) |
|
Stientje van Veldhoven (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat, minister zonder portefeuille infrastructuur en waterstaat) (D66) |
|
|
|
|
Heeft u kennisgenomen van de aanwezigheid van ernstig met lood vervuilde bodems vanwege historische vervuiling in de gemeente De Ronde Venen en de gang van zaken rond de aanpak ervan?1 2 3
Ja.
Deelt u de mening dat in gebieden met meer dan 800 mg/kg lood de situatie dermate ernstig is dat snelle sanering van deze gronden nodig is?
De genoemde concentratie ligt boven de interventiewaarde voor lood. Bij overschrijding van de interventiewaarde kan sprake zijn van risico’s voor de mens en/of het ecosysteem. Het betreft een signaalwaarde, die aangeeft dat mogelijkerwijze maatregelen noodzakelijk zijn.
In het Convenant bodem en ondergrond 2016 – 2020, dat het Rijk heeft gesloten met provincies, gemeenten, waterschappen en het bedrijfsleven over de invulling van de saneringsopgave, is afgesproken hoe de bevoegde overheden worden geacht om te gaan met gebieden waarin sprake is van diffuse bodemverontreiniging met humane risico's. Concreet betekent dit dat bevoegde gezagen zorgen dat in een gebied met diffuse bodemverontreiniging waar mogelijk humane risico’s aan de orde zijn gebruiksadviezen worden opgesteld om de risico’s te minimaliseren. Indien deze risico’s niet tot een aanvaardbaar niveau kunnen worden teruggebracht door het opvolgen van de gebruiksadviezen, dan zorgen de bevoegde gezagen dat deze risico’s zo spoedig mogelijk worden beheerst. Voor het definitief wegnemen van de risico’s wordt zoveel mogelijk gebruik gemaakt van natuurlijke momenten zoals herontwikkeling. Het is aan het bevoegd gezag om op basis van voornoemde te bepalen welke maatregelen zij neemt. Dit hoeft dus niet per definitie een snelle sanering te zijn. Ik verwijs u naar het antwoord op vraag 7 voor de beschrijving van de invulling hiervan door de gemeente Ronde Venen en Provincie Utrecht. Het is belangrijk om ten aanzien van de loodproblematiek gezamenlijk op te trekken als rijksoverheid met de bevoegde gezagen. Dit doen we in het kader van de landelijke werkgroep lood. Daarnaast worden ervaringen gedeeld in het kennisproject «Samenwerken onder de Omgevingswet – casus diffuus lood» onder het Uitvoeringsprogramma van het Bodemconvenant.
Hoe ziet u met betrekking tot de in de casus bedoelde bodembescherming de verantwoordelijkheid van Rijk, provincie respectievelijk gemeente?
Momenteel zijn de provincies en 29 grote gemeenten het bevoegde gezag voor het stellen van regels over de aanpak van historische verontreinigingen in de bodem, waar deze tot risico’s voor de gezondheid en het milieu leiden. Na de inwerkingtreding van de Omgevingswet (voorzien in 2021) worden alle gemeenten het bevoegde gezag.
Gemeenten hebben op grond van het Besluit bodemkwaliteit al bevoegdheden op het gebied van toepassen van grond. Gemeenten hebben na de inwerkingtreding van de Omgevingswet een rol uit te oefenen als bevoegd gezag voor de omgang met bodemverontreiniging en sanering van verontreinigde bodem en grondwater. 29 grotere gemeenten zijn nu al bevoegd gezag voor deze taak.
Dat laat onverlet dat de rijksoverheid, provincies, gemeenten en waterschappen goed moeten samenwerken om deze overheveling in goede banen te leiden. In het antwoord op vraag 2 is beschreven hoe dit momenteel vorm krijgt. Daarbij geldt dat gedurende de looptijd van het Convenant bodem en ondergrond middelen uit de Rijksbegroting beschikbaar zijn (i.e. tot 31/12/2020). Ook na de inwerkingtreding van de Omgevingswet zal de rijksoverheid betrokken blijven bij de problematiek van diffuus lood. De rijksoverheid, IPO, VNG en Unie van Waterschappen zijn met elkaar in gesprek over een mogelijk vervolg op de afspraken uit het Convenant bodem en ondergrond. De aanpak van diffuus lood en opkomende stoffen zijn onderwerpen die hierin mogelijk een plek kan krijgen.
Is de veronderstelling juist dat met name de provincie aan zet is?
Zie antwoord vraag 3.
Hoe beoordeelt u de gevolgen van de overheveling van bodemtaken naar gemeenten bij de invoering van de Omgevingswet voor deze gemeenten?
Zie antwoord vraag 3.
Welke financiële instrumenten zijn vanuit het Rijk beschikbaar voor (bijdragen aan) bodemsanering?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u bereid in overleg te treden met betrokken gemeenten en provincies om ervoor te zorgen dat urgente saneringen, zoals in de gemeente Ronde Venen, op een goede manier uitgevoerd worden?
Mijn ministerie neemt deel aan een landelijke werkgroep diffuus lood, waarin met gemeenten en provincies wordt overlegd over de problematiek van diffuse verontreinigingen met lood in de bodem. Het is immers duidelijk dat deze problematiek ook gevolgen zal hebben voor een langere periode na ingang van de Omgevingswet, waarbij tevens geldt dat de huidige rollen en verantwoordelijkheden van betrokken partijen gaan veranderen.
De gemeente de Ronde Venen en de Provincie Utrecht hebben in een gesprek met mijn ministerie op 2 oktober jl. aangegeven dat zij in constructief overleg zijn over de aanpak van de risico’s van de aanwezigheid van lood in de bodem. De Provincie Utrecht heeft reeds in 2018 een kaart met aandachtsgebieden voor lood uitgebracht. Daarnaast heeft de Provincie Utrecht door de omgevingsdienst onderzoek laten uitvoeren naar het voorkomen van lood in de bodem op kinderspeelplaatsen. Vervolgens hebben de beheerders van kinderspeelplaatsen inrichtingsadviezen ontvangen om de blootstelling te verminderen, zo ook in de gemeente de Ronde Venen. Daar zijn inmiddels maatregelen genomen.
Verder heeft de Provincie Utrecht op 24 september jl. een handelingskader voor diffuus lood in de bodem vastgesteld. Op ambtelijk en bestuurlijk niveau zijn beide partijen, in een gezamenlijke taskforce met de omgevingsdiensten en de GGD, reeds in overleg om de opgave en maatregelen te verkennen. Daartoe laat de taskforce middels scenario’s onderzoeken welke mix van maatregelen mogelijk is om de problematiek te beheersen op de korte, middellange en lange termijn. Dit onderzoek bevindt zich in een afrondende fase.
De gemeente de Ronde Venen en de Provincie Utrecht hebben ondervonden dat het gezamenlijk optrekken werkt, maar wel tijd en capaciteit vergt. Ook is duidelijk geworden dat de gezamenlijke inzet de mogelijkheid geeft om tijdig op ontwikkelingen te anticiperen. Dit zijn waardevolle ervaringen die in de landelijke werkgroep diffuus lood worden gedeeld met andere gemeenten en provincies. Daarnaast worden deze ervaringen gedeeld in het kennisproject «Samenwerken onder de Omgevingswet – casus diffuus lood» onder het Uitvoeringsprogramma van het Bodemconvenant. Het delen van de ervaringen als deze fungeert als voorbeeld voor andere provincies en gemeenten.