Het energielabel voor woningen |
|
Daniel Koerhuis (VVD) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
![]() |
Kent u het artikel «Stiekem duur energielabel»?1 Wat is uw reactie op dit artikel?
Ja. Ik heb kennisgenomen van de gezichtspunten die de heer Eg in zijn artikel uiteenzet.
Kunt u nader aangeven waarom u in uw brief van 28 juni jl.2 aangeeft dat de gewenste functie van het energielabel in de afgelopen jaren is veranderd en op basis waarvan concludeert u dat sprake is van een steeds sterkere vraag naar een nauwkeurigere bepalingsmethode en indicator?
Bij de introductie van het vereenvoudigd energielabel (VEL) in 2015 was bewustwording een belangrijk doel. Hier is het VEL ook goed in geslaagd, zo blijkt onder meer uit onderzoek van Kantar3. De laatste jaren groeit echter de kritiek op het VEL 2015 en de systematiek voor energielabels. Ten opzichte van het opstellen van een energie-index (EI) is het VEL een minder nauwkeurige methode. Ook voldoet het VEL niet aan de recent herziene eisen die Europese regelgeving4 aan het energielabel stelt. Het VEL bevat namelijk niet de verplichte numerieke indicator van het primaire energiegebruik in kWh/m2 per jaar.
De kabinetsambitie om in 2050 een aardgasvrije gebouwde omgeving te realiseren vergroot het belang van de energieprestatie voor woningen. Bijvoorbeeld omdat consumenten zich oriënteren op het overstappen naar duurzame warmtebronnen en willen weten of de energieprestatie van de woning van voldoende niveau is of omdat banken de energieprestatie betrekken bij het vaststellen van de voorwaarden van de hypotheek. In die context is de nauwkeurigheid van het energielabel van steeds grotere waarde.
Hoe verhoudt uw conclusie over de veranderde behoefte ten aanzien van het energielabel zich tot het onderzoek van Kantar public3 uit 2017, uitgevoerd in opdracht van uw ministerie, waarin het volgende geconcludeerd wordt: «Het is onrealistisch om te veronderstellen dat de effecten van het definitieve energielabel zijn te isoleren. Er spelen namelijk ook veel andere factoren een rol die woningeigenaren stimuleren om over het onderwerp energiebesparing na te denken (.).»?
Het klopt dat meerdere factoren een rol spelen bij de beslissing van de woningeigenaar om de woning te verduurzamen. Het energielabel geeft woningeigenaren inzicht in de energieprestatie en informeert hen bovendien over maatregelen die zij kunnen nemen om de energieprestatie te verbeteren. Het label is vanuit Europese regelgeving verplicht bij verkoop, verhuur en oplevering van de woning6.
Welk beleid hanteert u ten aanzien van het testen van bijvoorbeeld een herziene aanvraagprocedure? Hoeveel testpersonen worden er normaliter gebruikt?
Er zijn twee onderzoeken uitgevoerd. De conclusies in de Kamerbrief van 28 juni zijn gebaseerd op het uitgebreide onderzoek van adviesbureau DGMR8. Daarnaast heeft MetrixLab onder een kleine testgroep een ander type onderzoek uitgevoerd. De uitkomsten van MetrixLab versterken de conclusies van DGMR.
Eén van de uitgangspunten bij deze onderzoeken was te onderzoeken of met het hanteren van kWh/m2 per jaar als indicator, het nieuwe energielabel tenminste even nauwkeurig kan zijn als het huidige VEL, en indien mogelijk nauwkeuriger.
Uit het onderzoek van DGMR blijkt dat de geometrie van een woning veel invloed heeft op de einduitkomst en daarmee op de labelletter. De geometrie is de vorm van de woning: is de woning compact gebouwd of heeft deze bijvoorbeeld een uitbouw. Om de geometrie vast te stellen moeten delen van de plattegrond en gevel nauwkeurig opgemeten worden. Een kleine meetfout kan hierdoor al voor zorgen voor een verkeerde labelletter. Naast de geometrie moeten energetische kenmerken van de woning ingevoerd worden, zoals isolatie en installaties. Er is in de nieuwe bepalingsmethode meer invoer nodig dan bij de huidige methode. DGMR komt daarom in haar onderzoek tot de conclusie dat het niet mogelijk is om het energielabel in kWh/m2 per jaar met het VEL-systeem even nauwkeurig te krijgen als het huidige VEL.
Een belangrijk aspect aan een VEL is dat de woningeigenaren zelf, zonder een adviseur langs te laten komen, het energielabel kunnen aanvragen. Parallel met het onderzoek van DGMR heeft MetrixLab een kwalitatief onderzoek9 gedaan bij 8 woningeigenaren thuis, om een inschatting te maken in hoeverre de woningeigenaren de woningkenmerken, waaronder het opmeten van delen van de woning en meer gedetailleerde uitvraag van energetische kenmerken begrijpen, herkennen en kunnen bewijzen. Dit onderzoek van Metrixlab geeft een beeld voor de wijze waarop de ontwikkeling van vragenlijsten voor een eventueel VEL 2019 vorm zou kunnen krijgen. In functie had het kwalitatieve onderzoek daarmee het karakter van een quickscan. Het onderzoek laat zien dat het zelf opmeten van de woning als lastig en tijdrovend wordt ervaren door de woningeigenaren. Het herkennen van algemene woningkenmerken levert weinig problemen op, maar met specifieke energetische kenmerken hebben de deelnemers aan het onderzoek wel veel moeite. Omdat uit het onderzoek van DGMR volgde dat een vereenvoudigde versie niet te verenigen is met de gewenste mate van nauwkeurigheid, is de ontwikkeling van vragenlijsten niet doorgezet.
Wat vindt u ervan dat de testgegevens waarop de conclusie in uw eerder genoemde brief is gebaseerd, afkomstig zijn van een praktijktest met een vragenlijst op slechts zes testpersonen4?
Zie antwoord vraag 4.
In hoeverre is bij het onderzoek meegewogen dat er allerlei smartphone apps bestaan en verder ontwikkeld worden die in staat zijn afstanden te meten en/of bijvoorbeeld geometrische vormen te herkennen? Indien dit is meegenomen, waar blijkt dit uit de rapportage die u aan de Kamer gezonden heeft?
Op pagina 43 van de rapportage10 van DGMR worden drie alternatieve methoden voor het vaststellen van de geometrie besproken. Bij de alternatieven waarbij de woningeigenaar zelf moet meten, kunnen smartphone apps behulpzaam zijn, maar nauwkeurig meten blijft lastig. Bovendien neemt het niet alle bezwaren weg. Het gaat er niet alleen om dat de bewoner nauwkeurig kan meten, maar ook dat hij de juiste onderdelen meet. De woningeigenaar moet zelf aangeven welke delen van de woning niet meedoen, zoals het trappenhuis, garages en onverwarmde serres. Daarnaast moet bij het meten rekening worden gehouden met de 1,5 meter lijn bij schuine kappen. Kortom, de woningeigenaar moet even nauwkeurig meten als een EPA-adviseur. Een kleine meetfout heeft grote consequenties en controle van deze meetgegevens op afstand door een erkend deskundige, zoals nu van toepassing bij het VEL, is niet mogelijk.
Welke andere vervangende methoden voor een vragenlijst om op een doe-het-zelf-manier een betrouwbaar beeld te genereren van de energieprestatie van een gebouw zijn onderzocht? Is bijvoorbeeld meegenomen dat gegevens uit een monitoringssysteem voor zonnepanelen een vervangende bron van informatie voor bepaalde vragen kan zijn?
Als eerste stap in het onderzoek is bepaald welke parameters uit de NTA 8800 de grootste invloed hebben op de berekende energieprestatie. Om tot een voldoende nauwkeurige bepaling van de energieprestatie te komen, moeten ten minste deze gegevens van de woning ingevoerd worden. Sommige van deze gegevens zijn uit (openbare) bronnen te halen, maar voor de meeste gegevens zijn geen geschikte bronnen voorhanden. Het hanteren van een vorm van een vragenlijst blijft dus noodzakelijk. Zonnepanelen zijn vrij eenvoudig door de gebouweigenaar zelf te herkennen en bewijzen, daarvoor zijn de monitoringsgegevens niet nodig.
In hoeverre zijn de onderzoeksresultaten, op zes respondenten, een uitkomst van de voorgelegde vragenlijst? Deelt u de verwachting dat een andere vragenlijst, met daarin de door de onderzoekers voorgestelde verduidelijkingen, tot een andere uitkomst leidt?
Het onderzoek van DGMR laat zien dat door de overstap naar de indicator kWh/m2 per jaar de geometrie van de woning een groot effect op het eindresultaat heeft gekregen. Hieruit volgt de conclusie dat vereenvoudiging van de invoer zorgt voor een label dat minder nauwkeurig is dan het huidige VEL. Met een aangepaste vragenlijst kan het een en ander verduidelijkt worden, maar het bepalen en controleren van gebruiks- en verliesoppervlak en het herkennen van specifieke energetische kenmerken zal problematisch blijven. Een andere vragenlijst verandert dit gegeven niet, omdat het een gevolg is van het overstappen van de index EI naar het uitdrukken van de energieprestatie in kWh/m2 per jaar (implementatie EPBD). Bovendien is door de geometrie de controle op afstand, zoals die nu in de VEL-systematiek plaatsvindt, niet mogelijk.
Welke invloed heeft het aanpassen van de labelklassen op de onderzoeksuitkomsten, aangezien de onderzoekers aangeven hier aannames over te hebben gedaan omdat er nog geen duidelijkheid is over de nieuwe labelklassen?
De onnauwkeurigheid van de methodiek van het VEL is niet afhankelijk van de gekozen labelklasse-indeling. De effecten van deze onnauwkeurigheid, namelijk of de woning door de onnauwkeurigheid een andere labelletter toegewezen krijgt, zijn dat wel. DGMR heeft in het onderzoek naar de methodiek van het vereenvoudigd energielabel twee uiterste varianten voor de labelklasse-indeling gebruikt om de effecten op de nauwkeurigheid van het VEL te onderzoeken. In het rapport worden deze indelingen «labelklasse 2+» en «labelklasse 5» genoemd. De ene labelklasse-indeling is negatiever voor de nauwkeurigheid van het VEL dan de andere.
In beide gevallen is de conclusie dat een toekomstig VEL-systeem niet dezelfde nauwkeurigheid kan bereiken als het huidige VEL-systeem. Dit komt door de invloed van de geometrie van woningen en de behoefte aan meer invoerparameters. Hierdoor wordt het VEL te onnauwkeurig voor een juiste labelafgifte. Vanwege de gebruikte uiterste varianten die resulteren in dezelfde conclusie, namelijk een toekomstig VEL is onnauwkeuriger dan het huidige VEL, zal dit ook gelden voor de toekomstige labelklasse-indeling.
Kunt u aangeven wat het verschil in afwijking is tussen het huidige vereenvoudigde energielabel en het vereenvoudigd energielabel in de NTA 8800 methode? Klopt het beeld dat ook in de nieuwe methode ca. 90% van de labels een afwijking heeft van maximaal 1 stap5?
Nee, dat beeld klopt niet. De totale theoretische afwijking tussen een VEL en een energielabel op basis van de uitgebreide methode (energie-index) wordt veroorzaakt door geometrische, bouwkundige en installatietechnische verschillen. Bij het huidige VEL (2015) krijgt 53% van de woningen dezelfde labelklasse en bij 39% is de afwijking één labelklasse ten opzichte van de uitgebreide methode (zie figuur 1 op pagina 34). Voor een vereenvoudigd energielabel op basis van de NTA 8800 is de totale theoretisch afwijking niet bepaald, omdat dit niet mogelijk is zonder volledige uitwerking van de methodiek.
Wel is er specifiek gekeken naar de invloed van het element geometrie, wat medebepalend is voor de totale theoretische afwijking. Dit is te zien in de figuren 11 tot en met 14 op pagina 4212. Door alleen een verschil in het gebruiksoppervlak (van plus of min 15%) behoudt bij VEL 2015 93% dezelfde labelklasse, bij het VEL op basis van de NTA 8800 is dit slechts 69% of minder. Naast deze afwijking komen nog de bouwkundige en installatietechnische verschillen. De totale theoretische afwijking zal daarmee dus groter zijn dan bij VEL 2015.
Wat is het gemiddelde energieverbruik dat gekoppeld is aan een specifiek energielabel voor een woning? In hoeverre verandert dit in de nieuwe berekeningsmethode?
Op het huidige energielabel staat een labelletter en in sommige gevallen een energie-index. Deze zijn gebaseerd op het theoretisch berekende energiegebruik, maar geven dat niet direct weer. Met de nieuwe bepalingsmethode krijgt het energielabel een numerieke indicator van het primair fossiel energiegebruik in kWh/m2 per jaar. Dit getal geeft het gemiddelde gebouwgebonden energiegebruik van de woning aan. Het onderzoek, de inijking, waaruit blijkt welke labelletter bij welk gebruik hoort, is nog gaande. Dit onderzoek wordt dit kalenderjaar afgerond. Het energiegebruik op het energielabel is overigens iets anders dan het werkelijke energiegebruik. Het werkelijk gebruik is mede afhankelijk van het gedrag van de bewoner.
Kent u de omschrijving van het energielabel op de overheidswebsite https://www.energielabel.nl/woningen/: «Het energielabel geeft aan hoe goed een woning is geïsoleerd en hoe zuinig installaties zijn. De energierekening hangt ook af of je zuinig stookt, hoeveel warm water je gebruikt, hoeveel apparaten je hebt en hoe intensief je die gebruikt. In soortgelijke woningen met eenzelfde energielabel kan daarom het energieverbruik toch verschillend zijn.»?
Ja, deze omschrijving is mij bekend.
Kunt u aangeven wat in uw ogen een «soortgelijke woning» is, welke inzichten u heeft over de wijze waarop huizenkopers een beslissing nemen en welk niveau van nauwkeurigheid van een energielabel hierbij passend is?
Met soortgelijke woningen worden dezelfde type woningen bedoeld. De indeling is conform de voorbeeldwoningen die terug te vinden zijn op de website van de RVO. Dit zijn de vrijstaande woning, hoekwoningen, tussenwoningen, meergezinswoningen eenlaags en meerlaags en daarbij als subtype de ligging in het gebouw.
Huizenkopers baseren hun beslissing over de aankoop van een woning op diverse zaken, zoals ligging, prijsstelling, emotie, locatie en nog vele andere aspecten. Het energielabel draagt bij aan een hogere verkoopprijs en een snellere verkoop van de woning13 14.
Vanuit de EPBD15 is voorgeschreven dat er een energielabel overhandigd moet worden bij verkoop, verhuur en oplevering. Het label heeft een geldigheidsduur van 10 jaar. Ook geeft de EPBD voorschriften voor de berekening van het energielabel en per 10-3-2020 ook de indicator waarop het energielabel gebaseerd moet zijn. De nauwkeurigheid waarmee het energielabel berekend moet worden, schrijft de EPBD hiermee (indirect) voor.
Kunt u aangeven welke onderdelen van het bestaande energielabel6 volgens u vervangen zouden moeten worden? Op welke wijze heeft u hierbij bestaande inzichten over keuzegedrag van bijvoorbeeld de WRR7 betrokken?
De nieuwe lay-out van het energielabel is momenteel in ontwikkeling. De eerder aangehaalde Europese richtlijn bepaalt deels welke informatie het energielabel moet vermelden en schrijft ook de indicator in kWh/m2 per jaar voor (zie ook vraag 18).
Uitgangspunten bij de vormgeving van het label zijn onder meer dat het label begrijpelijk moet zijn en informatie moet geven over het handelingsperspectief om de energieprestatie van de woning te verbeteren. Wetenschappelijke inzichten over keuzegedrag, zoals het door u aangehaalde rapport van de WRR, kunnen hier inderdaad een nuttige bijdrage aan leveren.
Hoeveel informatie kan een energielabel in uw ogen bevatten voor dit instrument zijn functie als toegankelijk informatiemiddel verliest? Welk onderzoek heeft u hiernaar laten uitvoeren?
De vormgeving voor het nieuwe energielabel staat nog niet vast. Uitgangspunt is dat de meest relevante informatie in één oogopslag zichtbaar moet zijn. Ten tijde van de introductie van het oude energielabel heeft TNS-NIPO onderzoek gedaan naar de lay-out van het energielabel18.
Wat is het verschil in kosten tussen het aanvragen van een vereenvoudigd energielabel bij RVO en het laten opmaken van een energielabel door een externe adviseur?
De gemiddelde prijs voor een VEL varieert en was in juli 2019 € 7,47 (bron: VEL-database). De prijs voor een EI voor een gemiddelde tussenwoning fluctueert rond de € 175,–. De adviseurs zijn onafhankelijk, hierdoor komt de prijs onder invloed van marktwerking tot stand. De tijd die een adviseur aan het opnemen van de woning besteedt is een belangrijke factor in de prijs.
In de nieuwe situatie neemt een adviseur de woningkenmerken op volgens de nieuwe methodiek NTA 8800. De Rijksdienst voor Ondernemend Nederland heeft onderzoek laten uitvoeren naar de gevolgen die dit heeft voor de benodigde opnametijd. Uit het onderzoek19 komt naar voren dat voor het overgrote deel van de bestaande woningvoorraad geldt, dat de benodigde tijd 1 à 2 uur is. Dit is vergelijkbaar met de tijd die nu nodig is voor het opnemen van een energie-index bij deze woningen.
Een prijs vergelijkbaar met de EI vind ik evenwel voor eigenaar-bewoners te hoog. Ik verken daarom op dit moment op welke wijze ik de betaalbaarheid van het label kan stimuleren. Bijvoorbeeld door verdere digitalisering van de informatie over gebouwde omgeving, het gebruik van referentiegegevens, verkorting van de opnametijd door het vooraf invullen van een deel van de gegevens door bewoners of het hergebruiken van data uit een eerdere energielabel opname van de woning. Ook kijk ik naar andere oplossingsrichtingen. Hierover ben ik in gesprek met betrokken partijen uit de sector, onder andere de branche van EPA-adviseurs, Vereniging Eigen Huis en bedrijven die werken aan digitalisering.
Hierbij is het ook goed om te vermelden dat een geldig energielabel pas verplicht is bij verkoop, verhuur of oplevering van een gebouw. Per jaar worden er circa 200.000 woningen verkocht. Bestaande energielabels behouden hun geldigheid van tien jaar vanaf de datum van afgifte. Circa een kwart van de koopwoningen heeft momenteel al een geldig energielabel. Dit aandeel zal tot aan 1 juli 2020 nog verder oplopen.
Welke afwijking in nauwkeurigheid acht u acceptabel, gezien het feit dat energielabels op een grovere (ordinale) schaal worden gerangschikt en niet op een exacte (metrische) schaal?
Uitgangspunt bij het onderzoek was dat een vereenvoudigde versie van het nieuwe energielabel tenminste even nauwkeurig moet zijn als het bestaande VEL. Uit het onderzoek blijkt dat, door de gevoeligheid voor geometrie, vereenvoudiging leidt tot een minder nauwkeurig label.
Op grond van de Europese richtlijn (EPBD) moet het energielabel voorzien zijn van een numerieke indicator van het primair fossiel energiegebruik (kWh/m2 per jaar). Onder de indeling in labelklassen ligt dus een metrische schaal, omdat een labelklasse hierdoor gelijk staat aan een range in gebouwgebonden energiegebruik in kWh/m2 per jaar.
Wat zijn de exacte minimumeisen die in Europese richtlijnen zijn neergelegd ten aanzien van het energielabel (energiecertificaat) en welke implementatietermijnen voor omzetting naar nationale wetgeving horen hierbij?
Richtlijn 2010/31/EU betreffende de energieprestatie van gebouwen en de tweede herziening20 van deze richtlijn stellen minimumeisen aan het energieprestatiecertificaat (in Nederland: energielabel). De verplichte elementen op het energielabel zijn: de energieprestatie; referentiewaarden; aanbevelingen voor de kostenoptimale of kostenefficiënte verbetering van de energieprestatie en een verwijzing naar meer informatie voor eigenaren en huurders21. Deze eisen aan het energielabel zijn reeds opgenomen in het Besluit energieprestatie gebouwen22.
De tweede herziening bevat een extra bepaling over hoe de energieprestatie moet worden uitgedrukt23: «Ten behoeve zowel van energieprestatiecertificering als conformiteit met de minimumeisen inzake energieprestatie wordt de energieprestatie van een gebouw uitgedrukt in een numerieke indicator van het primaire energieverbruik in kWh/(m2 per jaar)». De implementatietermijn voor de omzetting van deze bepaling naar nationale wetgeving is 10 maart 2020. Hiervoor is een wijziging van het Besluit energieprestatie van gebouwen nodig. Deze wijziging is opgenomen in het concept Besluit houdende wijziging van het Bouwbesluit 2012 inzake de implementatie van de tweede herziening van de richtlijn energieprestatie gebouwen.
Deelt u de mening dat het wenselijk is om toe te werken naar een digitaal woningdossier? Welke stappen neemt u om op termijn naar een digitaal woningdossier toe te werken, waardoor eenvoudig en goedkoop bouwkundige informatie beschikbaar is voor de eigenaar?
Ja. Een verbeterde informatievoorziening voor de consument is één van mijn speerpunten van de onlangs aangenomen Wet kwaliteitsborging voor het bouwen. Deze wet regelt dat de aannemer bij oplevering een dossier aan de consument overhandigt met alle benodigde informatie voor gebruik, onderhoud en verbouw van de woning.
Momenteel bezie ik samen met consumentenorganisaties en bouwpartijen de exacte inhoud en vorm van dit digitale dossier. Het dossier zal onder andere inzicht geven in het energieconcept en de energieprestatie van de woning.
Daarnaast wil ik de informatievoorziening rondom energiebesparing van de woning richting de consument optimaliseren door de introductie van een digitaal platform energiebesparing. De onderlinge samenhang van dit digitale platform met het consumentendossier wordt nog nader onderzocht.
Kunt u deze vragen één-voor-één en voor het VAO Energiebesparing/Proeftuin aardgasvrije wijken/Bijna-energieneutrale gebouwen (BENG-eisen) beantwoorden?
Ja
Stijgende nieuwbouwprijzen door klimaatregeltjes |
|
Alexander Kops (PVV) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Nieuwbouw wordt onbetaalbaar door regels»?1
Ja.
Kunt u zich herinneren dat u in antwoord op eerdere Kamervragen2 hebt geantwoord dat «... het versnellen van de woningbouw [...] uiteindelijk de beste oplossing [is] om tekorten terug te dringen en prijsstijging te beteugelen»? Waarom komt hier, na bijna twee jaar ministerschap, nog altijd bar weinig van terecht? Deelt u de mening dat uw aanpak van pappen en nathouden heeft gefaald?
In de Nationale Woonagenda heb ik met medeoverheden en marktpartijen de ambitie uitgesproken om jaarlijks 75 duizend woningen bij te bouwen. In 2018 is dit aantal bijna gehaald. Om het woningtekort terug te kunnen dringen is het van belang dat we de bouwproductie ook de komende jaren op niveau houden.
Daarvoor is het belangrijk dat er voldoende nieuwe plannen klaarliggen die op korte termijn te realiseren zijn. Maximale inzet van alle partijen is hiervoor nodig. Middels de woondeals die ik onlangs heb gesloten, heb ik hier concrete afspraken over gemaakt met de regio’s die de grootste tekorten kennen.
Hoe kan het dat er momenteel 17% méér voor een nieuwbouwwoning moet worden neergeteld dan een jaar eerder? Hoe gaat u deze prijsstijging «beteugelen»? Hoe gaat u voorkomen dat er louter onbetaalbare nieuwbouwwoningen worden gerealiseerd?
In de berichtgeving worden verschillende oorzaken genoemd voor de stijgende nieuwbouwprijzen, zoals de stijgende bouwkosten, de ontwikkeling van grondprijzen en de kosten van duurzaamheidsmaatregelen. Daarnaast kan de relatief hogere prijsstijging ten opzichte van bestaande woningen samenhangen met een verschil in locatie en kwaliteit van de woning, bijvoorbeeld een groter oppervlak of energiezuinigheid. In hoeverre deze factoren bijdragen en in welke mate is onbekend.
De berichtgeving is voor mij aanleiding om nader onderzoek te laten doen naar de oorzaken van stijgende nieuwbouwprijzen. Daarbij wil ik ook de kosten en baten van aardgasvrije nieuwbouw in kaart laten brengen. Ik verwacht u begin 2020 over de eerste uitkomsten te kunnen informeren.
Bent u ervan op de hoogte dat uw eigen klimaatbeleid, zoals gasloos bouwen, leidt tot extra, onnodige kosten bij nieuwbouwprojecten? Hoeveel van de gemiddeld € 80.000 hogere prijs van een nieuwbouwwoning (ten opzichte van een bestaande woning) is het gevolg van het vervallen van de gasaansluitplicht, waardoor men is aangewezen op peperdure warmtepompen e.d.?
Ik ben ervan op de hoogte dat het klimaatbeleid, zoals aardgasvrij bouwen, leidt tot hogere investeringskosten aan nieuwbouwwoningen. Het prijsverschil tussen nieuwbouwwoningen en bestaande woningen laat zich niet goed uitsplitsen. Wel zijn er cijfers bekend over de meerinvestering om nieuwbouw aardgasvrij uit te voeren.
Onderzoeksbureau DWA heeft in 2018 de investeringskosten bij een standaard tussenwoning van verschillende alternatieven voor aardgas in kaart gebracht3. Die investeringen lopen uiteen van ongeveer 5.000 euro tot ongeveer 15.000 euro exclusief BTW en subsidie. De Vereniging van Nederlandse Projectontwikkeling Maatschappijen (NEPROM) gaf bij haar inbreng bij het rondetafelgesprek Warmtewet met de Commissie EZK van de Tweede Kamer op 7 december 2017 aan dat de meerkosten aan de woning ongeveer 15.000 euro zijn4.
In het genoemde artikel van het FD5 wordt volgens de NVM-voorzitter het afgelopen jaar een woning met een warmtepomp voor gemiddeld € 30.000 meer te koop gezet dan eenzelfde woning met een cv-ketel.
De NVM-voorzitter heeft het echter over de meerprijs bij verkoop, die is niet perse gelijk aan de hogere investeringskosten. Niet alleen de bouwkosten hebben invloed op de prijs, deze wordt ook mede bepaald door de vraag en het aanbod van nieuwbouwwoningen.
Welke overige klimaat-, milieu en energieregeltjes, opgelegd door regionale overheden, werken prijsopdrijvend?
De eisen die vanuit het oogpunt van duurzaamheid aan gebouwen worden gesteld zijn landelijk uniform. Dwingende lokale afwijking, dus een lokaal strengere energieprestatiecoëfficiënt (EPC), is alleen mogelijk als het rijk dit expliciet toestaat. Dit is op verzoek van gemeenten op een aantal locaties mogelijk op grond van het Besluit uitvoering Crisis- en herstelwet. Deze experimenten lopen vooruit op de lokale afwegingsruimte die gemeenten vanaf 2021 krijgen onder het Besluit bouwwerken leefomgeving, de opvolger van het Bouwbesluit 2012.
Of, en zo ja, in welke mate een lokaal strengere EPC een additionele investering aan een woning vereist is volledig afhankelijk van de wijze waarop de bouwer of projectontwikkelaar deze lagere EPC realiseert. Als de woning bijvoorbeeld op een relatief duurzaam warmtenet wordt aangesloten kan dat ook een lagere EPC opleveren. Afhankelijk van de wijze waarop de lagere EPC wordt gerealiseerd kan er een lagere energierekening voor de bewoner tegenover een eventuele hogere investering staan, bijvoorbeeld door betere isolatie of de toepassing van meer zonnepanelen.
Deelt u de mening dat uw klimaatbeleid niet alleen onbetaalbaar en onzinnig, maar óók funest voor de woningmarkt is? Bent u ertoe bereid het vervallen van de gasaansluitplicht terug te draaien en alle andere GroenLinksachtige klimaatregels te schrappen? Zo nee, waarom niet?
Uw Kamer heeft per amendement de aansluitplicht voor nieuwbouw in de gaswet geschrapt. Ik ben niet bereid dit terug te draaien. Ik acht het duurzaamheids- en energiebeleid van dit kabinet verstandig.
Het bericht dat Minister-President Rutte volgende week voor de tweede maal President Trump bezoekt |
|
Lilianne Ploumen (PvdA) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Rutte brengt volgende week voor de tweede keer bezoek aan Trump»?1
Ja.
Welke onderwerpen staan er tijdens het gesprek tussen premier Rutte en president Trump op de agenda? Kunt u een toelichting geven?
Het gesprek van de Minister-President met President Trump is onder andere gegaan over de intensieve bilaterale economische handels- en investeringsrelatie. In het bijzonder ging het gesprek over de opvolging van de afspraken die de Minister-President en president Trump tijdens hun ontmoeting in het Witte Huis vorig jaar maakten. Dat betrof met name het vergroten van wederzijdse investeringen en handel en het aantal banen dat hierdoor wordt ondersteund. In dit verband bespraken de Minister-President en president Trump de succesvol verlopen Global Entrepreneurship Summit in Den Haag op 4 en 5 juni jl, die Nederland en de VS gezamenlijk organiseerden. Ook had in dat kader de economische missie naar Boston plaats die door de Minister-President na zijn bezoek aan Witte huis werd geleid. Aan deze namen 87 bedrijven deel actief op het gebied van Life Sciences and Health, A.I. en robotica en climate resilience.
Met president Trump is tevens gesproken over de samenwerking tussen Nederland en de Verenigde Staten op gebied van vrede en veiligheid. Eveneens kwamen buitenlandpolitieke onderwerpen en geopolitieke ontwikkelingen die momenteel plaatsvinden aan bod. In dat verband kwam ook Iran ter sprake. Zoals ook aangegeven in de beantwoording van de Kamervragen van het lid Karabulut (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2018–2019, nr. 3708) maakt het kabinet zich zorgen over spanningen in de Golf en rond het nucleaire akkoord. Nederland roept met regelmaat alle betrokken partijen, zowel bij bilaterale als multilaterale gelegenheden, op tot de-escalatie.
Omwille van het vertrouwelijke karakter van deze gesprekken kan niet specifiek worden ingegaan op alle onderwerpen die besproken zijn.
Heeft de Minister-President ook op de G20 in Osaka met president Trump gesproken?
Ja.
Zal de Minister-President ook aandacht vragen voor de relatie met het Koninkrijk Saoedi-Arabië? Zal de Minister-President spreken over mensenrechtenschendingen in Saoedi-Arabië, de arrestaties van vrouwenrechtenactivisten en de moord op de journalist Khashoggi? En zal de Minister-President aandacht vragen voor de rol die Saoedi-Arabië speelt in het conflict met Jemen en de gevolgen van wapenhandel van VS met Saoedi-Arabië in relatie tot het conflict met Jemen?
Zie antwoord vraag 2.
Heeft de Minister-President tijdens de G20 met de kroonprins van het Koninkrijk Saoedi-Arabië gesproken? Zo ja, kunt u toelichten of over eerder genoemde kwesties is gesproken? Zo nee, kunt u toelichten waarom niet?
Er heeft geen bilateraal gesprek plaatsgevonden tussen de Minister-President en de kroonprins van Saoedi-Arabië.
Zal tijdens het gesprek met president Trump worden ingegaan op het Amerikaanse verzoek aan Nederland om een fregat te sturen naar de Straat van Hormuz? Zo ja, zal de Minister-President de Nederlandse steun toezeggen?
Zie antwoord vraag 2.
Zal tijdens het gesprek ook worden ingegaan op het Amerikaanse verzoek voor hulp in Syrië om te voorkomen dat terreurgroep IS daar weer terugkeert? Zo ja, wat zal de inzet van de Minister-President zijn?
Zie antwoord vraag 2.
Zal tijdens het gesprek worden gesproken over het klimaatakkoord van Parijs? Gaat de Minister-President aandringen op het opnieuw toetreden van de Verenigde Staten tot het klimaatakkoord? Kunt u een toelichting geven?
Zie antwoord vraag 2.
Zal de Minister-President tijdens het gesprek aandacht vragen voor de relatie met Iran? Zal de Minister-President ervoor pleiten dat de Verenigde Staten opnieuw toetreedt tot het Joint Plan of Action? Kunt u toelichten waarom wel of waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Zal tijdens het gesprek gesproken worden over de wijze waarop de Amerikaanse autoriteiten kinderen vasthouden aan de grens met Mexico? Zal de Minister-President president Trump wijzen op het Verdrag voor de Rechten van het Kind? Kunt u toelichten waarom wel of waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Zal de Minister-President tijdens het gesprek aandacht vragen voor de gevolgen van Trumps Global Gag Rule2, onder andere de toename van het aantal (onveilige) abortussen met 40 procent in sub-Sahara Afrika? Kunt u toelichten waarom wel of waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Is de Minister-President voornemens tijdens het gesprek in te gaan op de strenge anti-abortuswetgeving en de inperking van vrouwenrechten in verschillende Amerikaanse staten? Zo ja, kunt u een toelichting geven? Zo nee, kunt u uitleggen waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u deze vragen beantwoorden voor het vertrek van de Minister-President naar de Verenigde Staten?
Het is helaas niet gelukt om de vragen binnen de door u gestelde termijn te beantwoorden.
Het bezoek aan de Verenigde Staten en de hoogopgelopen spanningen tussen de Verenigde Staten en Iran |
|
Sadet Karabulut (SP) |
|
Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD) |
|
![]() |
Kunt u bevestigen dat u volgende week een ontmoeting heeft met de Amerikaanse president Trump?
Ja, ik kan bevestigen dat Minister-President Rutte en president Trump elkaar spraken op 18 juli jl.
Welke zaken bent u voornemens dan te bespreken?
Er is onder meer gesproken over de bilaterale betrekkingen tussen Nederland en de Verenigde Staten, ontwikkelingen op het gebied van internationale handel en samenwerking op het gebied van defensie en veiligheid. Ook de situatie met betrekking tot Iran is ook aan bod gekomen. De Minister-President heeft aangegeven dat het Nederlandse kabinet het verzoek van de VS over een bijdrage aan de veiligheid in de Straat van Hormuz momenteel bestudeert.
Deelt u de zorgen over de hoogopgelopen spanningen tussen de Verenigde Staten en Iran?
Zoals ik op verschillende momenten al heb uitgesproken, waaronder tijdens het recente Algemeen Overleg over de Raad Buitenlande Zaken op 3 juli jl., maak ik me zorgen over spanningen in de Golf. Nederland roept met regelmaat alle betrokken partijen, zowel in bilaterale als in multilaterale gelegenheden, op tot de-escalatie van spanningen in de Golf en rond het nucleaire akkoord. In alle gevallen dient de vrije en veilige doorvaart van koopvaardijschepen in de regio te worden gegarandeerd.
Ik blijft Iran aanspreken op de verplichtingen die het land is aangegaan onder het nucleaire akkoord en het belang dat Iran zich hieraan houdt. Tevens spreek ik Iran aan op onverkwikkelijk gedrag in de regio (m.n. hun rol in conflicten in Jemen en Syrië en het steunen van terroristische organisaties als Hezbollah). Ook blijf ik mijn zorgen rond het Iraanse ballistische raketprogramma uitspreken.
Bent u bereid in de Verenigde Staten op deze zorgen te wijzen en te waarschuwen voor een nieuwe oorlog? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Ziet u mogelijkheden om in internationaal verband, mogelijk via de Verenigde Naties, tot een initiatief te komen tot de-escalatie van de spanningen? Zo nee, waarom niet?
Zowel zelfstandig als in EU-verband werkt Nederland aan de-escalatie van spanningen, o.a. door het inzetten op het behoud van de nucleaire deal met Iran. In dat kader steunt Nederland de diplomatieke inspanningen van de Hoge Vertegenwoordiger van de EU, het Verenigd Koninkrijk, Duitsland en Frankrijk.
Bent u bereid deze vragen zo spoedig mogelijk, nog voor uw vertrek naar de Verenigde Staten, te beantwoorden?
Het is helaas niet gelukt om de vragen binnen de door u gestelde termijn te beantwoorden.
Het verdwijnen van kleine woningcorporaties |
|
Sandra Beckerman (SP) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op het bericht van de koepel van woningcorporaties, Aedes, dat zeker de helft van de kleinere woningcorporaties binnen nu en vijf jaar zal verdwijnen door stijgende accountantskosten?1
Ik heb begrip voor de zorgen die er zijn over de hoogte van de accountantskosten. De beschikbaarheid van accountants voor corporaties en de hoogte van de accountantskosten hebben de aandacht van het kabinet, zie ook het antwoord op schriftelijke vragen van uw Kamer van de Minister van Financiën mede namens mij (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2018–2019, nr. 3037). In de antwoorden is aangegeven dat op basis van meerdere onderzoeken en diverse debatten met uw kamer is geconcludeerd dat het verstandig is om in bepaalde sectoren de status van organisaties van openbaar belang toe te kennen, waaronder de woningcorporatiesector. Een OOB-status heeft toegevoegde waarde vanwege de hogere eisen die aan de accountantscontrole wordt gesteld voor de betreffende organisaties en het maatschappelijk belang dat zij dienen.
Dit neemt niet weg dat er tegelijkertijd aandacht is voor de mogelijke gevolgen van de invoering van de OOB-status. Er is recent daarom een aantal maatregelen getroffen om de administratieve lasten, waaronder accountantskosten, te beperken voor de corporatiesector. Zoals het beperken van de verplichte werkzaamheden die volgen ten behoeve van de accountantscontrole van de jaarrekening, het bestuursverslag en de Verantwoordingsinformatie (dVi). Tevens is de omvang van de jaarlijkse wettelijk verplichte gegevensuitvraag die deels wordt gecontroleerd door de accountant verminderd, hetgeen leidt tot een vermindering van de hiermee samenhangende kosten van 11%2. Ook innovatieve ontwikkelingen zoals het gebruik van Standard Business Reporting, waarvan de invoering is vastgelegd in het Convenant verbeteren informatievoorziening woningcorporatiesector dat Aedes, Aw, BZK en WSW eind 2017 hebben gesloten, dragen bij aan het beperken van het aantal handelingen dat een accountant dient te verrichten en de daarmee samenhangende kosten.
Verder merk ik op dat verschillende sectorpartijen, zoals accountants zelf en de Autoriteit woningcorporaties (Aw) in een openbare reactie kanttekeningen plaatsen bij het in uw vraag genoemde artikel3. De Aw geeft aan de zorgen over de hoge kosten te delen en dat de controlewerkzaamheden die de accountant dient uit te voeren de afgelopen jaren sterk zijn verminderd. Op basis hiervan zou volgens de Aw verwacht kunnen worden dat dit juist tot een vermindering van de accountantskosten leidt. Ook geeft Aw aan nog geen signalen te hebben ontvangen van corporaties die daadwerkelijk geen accountant kunnen vinden. De Aw zal dit blijven monitoren.
Wat verstaat u onder (zeer) kleine woningcorporaties gezien de verschillende definities die er bestaan (Platform 31 rekent met een grens van 300 woningen, Sira Consulting met een grens van 1000 woningen, Aedes met een grens van 5000 woningen), en hoeveel daarvan zijn er in ons land in vergelijking met 2016?2 3
In de Woningwet wordt geen formeel onderscheid gemaakt tussen de categorieën die u noemt. Ik hanteer daarom ten behoeve van de beantwoording van uw vraag onderstaande indeling die gebaseerd is op de Aedes-benchmark voor de indeling van corporaties naar grootteklasse. De indeling is gebaseerd op het aantal gewogen verhuureenheden (vhe) dat een corporatie in bezit heeft. Deze informatie is afkomstig uit de verantwoordingsinformatie (dVi) van corporaties.
Grootteklasse
2016
2017
20181
XXS: <1.000 vhe
60
49
39
XS: 1.000 – 2.500 vhe
71
64
63
S: 2.500 – 5.000 vhe
66
65
61
M: 5.000 – 10.000 vhe
71
73
72
L: 10.000 – 25.000 vhe
50
50
51
XL: >25.000 vhe
19
19
20
Gebaseerd op voorlopige cijfers uit dVi 2018
Hoeveel kleine en zeer kleine woningcorporaties hebben sinds het ingaan van de nieuwe Woningwet moeite om een accountant te vinden? Kunt u het aantal corporaties, dat moeite heeft, per jaar aangeven, aangezien in 2017 al is gebleken dat dit voor 30% van de corporaties geldt?4
Zoals u in uw vraag aangeeft, hebben Aedes en de Vereniging van toezichthouders in woningcorporaties (VTW) in 2017 een enquête gehouden waarbij 82 corporaties hebben gereageerd op de vraag “Ondervindt u moeilijkheden bij aantrekken nieuwe accountant?”. Van deze 82 corporaties heeft circa 30% aangegeven problemen te ondervinden met het aantrekken van een nieuwe accountant. Over de representativiteit van de steekproef kan ik geen uitspraken doen. Voor zover mij bekend wordt het onderzoek niet jaarlijks uitgevoerd. Op basis van de jaarlijkse verantwoordingsinformatie die elke corporatie dient aan te leveren, geeft de Aw aan dat het tot op heden alle corporaties is gelukt een accountant te vinden.
Wat is uw reactie op een andere evaluatie van de Woningwet waarin wordt gesteld dat het accountantsprotocol omvangrijk en ingewikkeld is, en op sommige onderdelen strenger (toleranties) dan wat volgens de wet nodig is? Kunt u uw antwoord toelichten?5
Genoemde signalen zijn bij mij bekend en hebben ertoe geleid dat maatregelen zijn genomen om het accountantsprotocol daar waar mogelijk minder omvangrijk en ingewikkeld te maken. Zo zijn de controlewerkzaamheden opgenomen in het accountantsprotocol de afgelopen twee jaar sterk verminderd. Het accountantsprotocol over verslagjaar 2018 bevat in de rubrieken B en C in totaal 23 onderdelen, terwijl dit over verslagjaar 2016 in totaal nog 43 onderdelen betrof. Daarnaast is de bestuursverklaring verruimd voor ingewikkelde controle-onderdelen. In mijn brief van 9 november 2018 heb ik u reeds uitgebreider geïnformeerd over deze maatregelen.8
Hoe ziet de ontwikkeling van de accountantskosten eruit? Kunt u dit uitsplitsen in grote, kleine en zeer kleine woningcorporaties?
Aedes en de Vereniging van toezichthouders in woningcorporaties (VTW) hebben in 2017 een steekproef gehouden om de ontwikkeling van de accountantskosten in beeld te brengen. Uit de steekproef bleek een stijging van 1% in 2015 en 8% in 2016, ten opzichte van het voorgaande jaar. De ontwikkeling over latere jaren is niet uitgevraagd, waardoor er geen betrouwbare schatting kan worden gegeven van de feitelijke ontwikkeling van de accountantskosten in deze jaren. Een uitsplitsing van de ontwikkeling van de accountantskosten in grote, kleine en zeer kleine woningcorporaties is eveneens niet voor handen.
Waarom spreekt u in antwoorden op feitelijke vragen van een daling van de accountantskosten, terwijl corporaties en de Commissie Van Bochove spreken van een stijging? Kunt u het verschil in zowel bedragen als in percentages duiden?6
De reacties van Aedes en de Commissie Van Bochove zien toe op de accountantskosten over verslagjaren 2015, 2016 en 2017. De antwoorden op de vragen over maatregelen huurmarkt en evaluatie herziene Woningwet zien toe op de accountantskosten over verslagjaar 2018. Naar aanleiding van de signalering van stijgende accountantskosten zijn in 2017 en 2018 maatregelen getroffen om de accountantskosten te beperken. Sira consulting heeft berekend dat de accountantskosten voor het controleren van de dVi hierdoor voor verslagjaar 2018 met gemiddeld 11% dalen. Dit komt neer op een besparing van in totaal € 471.000 voor alle corporaties10.
Hoe gaat u voorkomen dat accountants minder medewerkers beschikbaar zullen hebben voor kleine corporaties, wier jaarrekeningen ook moeten worden gecontroleerd, wanneer strengere, fiscale regelgeving gaat gelden, en hoe gaat u voorkomen dat de kosten zullen stijgen?
Naast de zes grote accountantskantoren met een vergunning voor het controleren van organisaties van openbaar belang die een marktaandeel van 77% hebben bij de controles van alle corporaties, is er ook een aantal kleine accountantskantoren zonder OOB-vergunning. Deze kleinere accountantskantoren hebben zich in de afgelopen jaren gespecialiseerd in het segment van kleinere woningcorporaties (zonder OOB-status). Hun marktaandeel is in de afgelopen jaren gegroeid van 10% in 2016 naar 23% in 2018. Hierdoor zijn voor de kleinere woningcorporaties in de afgelopen jaren meer alternatieven beschikbaar gekomen. Dit neemt niet weg dat ik oog blijf houden voor de beschikbaarheid en kostenontwikkeling binnen deze sector en dat daarover periodiek met de relevante partijen gesprek over plaatsvindt.
Overigens herken ik niet dat het bepalen dat woningcorporaties boven een bepaalde omvang de OOB-status krijgen, dit leidt tot strengere fiscale regelgeving.
Waarom is de grens voor woningcorporaties, die hun jaarrekening moeten laten controleren door een accountant met een oob-vergunning (organisatie van openbaar belang) gelegd op 5000 woningen, ook omdat er nog maar 6 kantoren zijn met een oob-vergunning? Bent u bereid de grens van 5000 woningen te heroverwegen?
De invoering van de OOB-status voor woningcorporaties is onder meer een aanbeveling vanuit de Parlementaire Enquêtecommissie Woningcorporaties. Bij motie van uw Kamer is de grens voor invoering bij woningcorporaties initieel gesteld op 1.500 verhuureenheden (vhe). Na consultatie van het besluit is deze grens opgehoogd naar 2.500 vhe. In de zomer 2018 is de grens voor de tweede maal verhoogd naar 5.000 vhe na hierover advies te hebben ontvangen van de Autoriteit Woningcorporaties (Aw), Waarborgfonds Sociale Woningbouw (WSW) en de Nederlandse Beroepsorganisatie van Accountants (NBA). Vanuit risicogericht toezicht achtten zij de grens van 5.000 verhuurbare eenheden acceptabel respectievelijk werkbaar, omdat in deze groep sprake is van een relatief grote impact die deze corporaties kunnen hebben binnen het totale stelsel.
Gelet op het feit dat de markt al lange tijd bekend is met het feit dat het OOB-besluit van toepassing zal worden en er in 2018 een zorgvuldige heroverweging heeft plaatsgevonden van de grens, zie ik vooralsnog geen aanleiding voor een nieuwe heroverweging. Zoals aangegeven in mijn antwoord op vraag 7 blijft de beschikbaarheid van accountants mijn aandacht houden.
Wat zullen de verschillende gevolgen zijn van de nieuwe oob-status voor woningcorporaties, grote en kleine, en hoe gaat voorkomen worden dat extra kosten worden doorberekend aan huurders? Kunt u uw antwoord toelichten?
Voor corporaties met meer dan 5.000 verhuureenheden leidt de OOB-status tot een verdiepte kwaliteitscontrole. De toetsende accountant staat onder intensiever toezicht van de AFM en dient aan meerdere aanvullende kwaliteitsverhogende maatregelen te voldoen. Zo dient er een verplichte kwaliteitsbeoordeling door een andere accountant plaats te vinden, is er sprake van een verplichte scheiding tussen controle- en advieswerkzaamheden en is er sprake van een verplichte periodieke kantoorroulatie. Voor de woningcorporaties met een omvang van tussen de 5.000 en 10.000 verhuureenheden geldt, op grond van de Wet toezicht accountantsorganisaties dat zij verplicht worden om een auditcommissie in te stellen. Voor woningcorporaties met meer dan 10.000 verhuureenheden geldt deze verplichting reeds op grond van de Woningwet.
Indicatief zullen de accountantskosten bij instellingen met een OOB-status in de orde van grootte van 10 procent toenemen. Deze inschatting is afkomstig van accountantsorganisaties met een OOB-vergunning die de jaarrekeningen van woningcorporaties (toegelaten instellingen) controleren en die van hun eigen controles hebben aangegeven welke prijsstijging zij verwachten. Doordat de huurstijging van gereguleerde corporatiehuurwoningen aan wettelijke maxima is gebonden, zijn de mogelijkheden voor doorbelasting zeer beperkt. Voor corporaties met minder dan 5.000 verhuureenheden worden geen gevolgen voorzien.
Hoeveel kleine en zeer kleine woningcorporaties zijn er sinds het ingaan de nieuwe Woningwet gefuseerd?
Van 1 juli 2015 tot en met 1 januari 2019 zijn 48 corporaties gefuseerd, dan wel opgegaan in een andere corporatie. Zoals in mijn antwoord op vraag 2 aangegeven is er geen formeel onderscheid tussen kleine, zeer kleine en andere woningcorporaties. In ongeveer de helft van de gevallen was sprake van een fusie waarbij een woningcorporatie uit de grootteklasse XXS (zoals gedefinieerd in antwoord op vraag 2) betrokken was.
Deelt u de mening dat kleinschaligheid gestimuleerd moet worden aangezien uit uw evaluatie blijkt dat huurders van kleine corporaties over het algemeen meer tevreden zijn over de dienstverlening dan huurders van grote corporaties? Zo ja, wat doet u hieraan? Zo nee, waarom niet? En wat is uw mening over fusies?
De Autoriteit woningcorporaties is als onafhankelijk toezichthouder verantwoordelijk voor het beoordelen van verzoeken tot fusie. Dit doet de Autoriteit woningcorporaties op basis van het in de Woningwet en onderliggende regelgeving vastgelegde kader. Dit kader behelst dat een fusieverzoek wordt beoordeeld op de volkshuisvestelijke merites. Het volkshuisvestelijk belang moet aantoonbaar gediend zijn met de voorgenomen fusie. Om hier nu één aspect (de omvang) uit te lichten zou geen recht doen aan het kader waarin vele aspecten aan bod komen en het oordeelsproces van de Autoriteit woningcorporaties waarin al deze aspecten worden afgewogen.
Wilt u deze vragen één voor één beantwoorden nog voor het AO over de evaluatie van de Woningwet op 12 september 2019?
Ik heb de vragen zo spoedig als mogelijk beantwoord, mede met het oog op het aanstaande AO.
Het landgebonden asielbeleid |
|
Bram van Ojik (GL) |
|
Ankie Broekers-Knol (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Kent u de verslechterde veiligheidsomstandigheden in Soedan? Heeft u al een verzoek gedaan bij de Minister van Buitenlandse Zaken voor een nieuw ambtsbericht voor Soedan? Zo nee, waarom niet?
Ik ben bekend met de recente ontwikkelingen in Sudan. Reeds voorafgaand aan deze ontwikkelingen was bij het Ministerie van Buitenlandse Zaken verzocht om een nieuw ambtsbericht over Sudan. De verwachting is dat het nieuwe ambtsbericht in oktober 2019 zal worden gepubliceerd. De recente ontwikkelingen zullen in dit ambtsbericht worden meegenomen
Acht u het binnen de huidige situatie in Soedan mogelijk voor terugkerende asielzoekers, bescherming te vragen en te krijgen van de regering, voor zover van een regering sprake is?
Wanneer bij een individuele beoordeling geconcludeerd wordt dat een asielzoeker asielrechtelijke bescherming behoeft, wordt deze bescherming geboden in de vorm van een verblijfsvergunning asiel. Als uit die individuele beoordeling blijkt dat er geen vrees is voor vervolging of onmenselijke behandeling dan is het voor terugkeer ook niet noodzakelijk dat de autoriteiten van het land van herkomst bescherming bieden.
Kunt u motiveren waarom u voldoende bewezen acht dat Iran niet langer homoseksuelen vervolgt? Bent u bekend met de arrestatie van 30 mannen op verdenking van sodomie in 2017?1
Ik ben bekend met genoemde berichtgeving. De beschreven gebeurtenis vond plaats tijdens de verslagperiode van het algemeen ambtsbericht Iran dat werd gepubliceerd in 2017. Het meest recente ambtsbericht schetst ten opzichte van de vorige verslagperiode een voorzichtig positieve ontwikkeling ten aanzien van de positie van lhbti’s. Het ambtsbericht geeft aan dat er geen sprake is van een actieve en systematische opsporing van lhbti’s. Op basis van de beschrijving van de positie van lhbti’s in het huidige ambtsbericht heb ik besloten lhb’s te benoemen tot risicogroep 2 Het ambtsbericht geeft geen aanleiding tot het formuleren van bijzonder beleid voor transgenders en interseksuelen. Het benoemen tot risicogroep betekent dat vreemdelingen die geloofwaardig tot deze groep behoren met geringe indicaties aannemelijk kunnen maken dat hun problemen een gegronde vrees voor vervolging vormen. Ook voorafgaand aan deze beleidswijziging was er sprake van een individuele toets.
Kent u het feit dat, hoewel homoseksualiteit an sich niet meer strafbaar is in Iran, homoseksuele handelingen dat wel degelijk zijn, en daar zelfs de doodstraf op staat? Zo ja, waarom vindt dat feit geen weerklank in uw landenbeleid?2
Zoals blijkt uit het antwoord op vraag 3 heb ik op basis van de informatie in het ambtsbericht besloten lhb-asielzoekers afkomstig uit Iran te benoemen tot risicogroep. De situatie van deze groep in Iran vindt hiermee weerklank in het landenbeleid. Lhb’s kunnen met geringe indicaties aannemelijk maken dat hun problemen een gegronde vrees voor vervolging vormen.
Verwacht u van homoseksuelen die terugkeren naar Iran dat zij geen homoseksuele handelingen verrichten om zo strafvervolging te ontlopen?
Nee. Er mag niet verlangd worden dat terughoudendheid wordt betracht ten aanzien van het uiten van de seksuele gerichtheid. Een homoseksueel zal een verblijfsvergunning krijgen als hij/zij de gerichtheid in het land van herkomst niet kan uiten op een manier die niet wezenlijk anders is dan wordt geaccepteerd van heteroseksuelen in het betreffende land van herkomst, zonder dat hij/zij een risico loopt op vervolging.
Waarom gaat u in het door u gewijzigde landenbeleid ten aanzien van Afghanistan niet in op de positie van minderjarigen?3
Kunt u ingaan op het feit dat in het algemene ambtsbericht Afghanistan van de Minister van Buitenlandse Zaken d.d. 6 maart 2019 staat dat onder 29% van de kinderen in Afghanistan kinderarbeid voorkomt? Hoe heeft u dit meegewogen in uw herziene landenbeleid ten aanzien van Afghanistan?
Kunt u ingaan op het feit dat in het algemene ambtsbericht Afghanistan van de Minister van Buitenlandse Zaken d.d. 6 maart 2019 staat dat scholen in Afghanistan vaak militair worden gebruikt door zowel de Taliban als de Afghaanse veiligheidsdienst, scholen ook worden aangevallen, en dat 43,7% van de kinderen met een leeftijd voor primair onderwijs niet naar school gaat? Hoe heeft u dit meegewogen in uw herziene landenbeleid ten aanzien van Afghanistan?
Kunt u ingaan op het feit dat in het algemene ambtsbericht Afghanistan van de Minister van Buitenlandse Zaken d.d. 6 maart 2019 staat dat Bacha Bazi, het seksueel misbruiken van jongens, door het hele land voorkomt, en dat door de Afghaanse overheid niet of nauwelijks wordt opgetreden tegen de daders? Hoe heeft u dit meegewogen in uw herziene landenbeleid ten aanzien van Afghanistan?
Hoe beoordeelt u het feit dat in het algemene ambtsbericht Afghanistan van de Minister van Buitenlandse Zaken d.d. 6 maart 2019 wordt geconcludeerd dat in Afghanistan in 42% van de huishoudens in elk geval één kind onder de achttien jaar getrouwd is? Heeft u het risico op kindhuwelijken meegewogen in uw herziene landenbeleid ten aanzien van Afghanistan? Zo ja, hoe?
Hoe zijn de in vragen 7 t/m 10 genoemde zaken meegewogen in de beslissing een gezin met vier kinderen uit te zetten naar Afghanistan?4
Voor welke delen van Rusland geldt volgens u dat zij mogelijk gelden als vestigingsalternatief voor LHBTI’s? Waarop baseert u dat LHBTI’s in deze gebieden op geloofwaardige bescherming van de Russische overheid kunnen rekenen?
Een beschermingsalternatief wordt zeer terughoudend toegepast. In het landenbeleid ten aanzien van de Russische Federatie wordt, naast de bepalingen uit de Vreemdelingencirculaire omtrent het beschermingsalternatief, aangenomen dat er voor lhbti’s uitsluitend een beschermingsalternatief is als uit de verklaringen van de vreemdeling blijkt dat hij/zij langere tijd zonder problemen elders in de Russische Federatie heeft verbleven en daar ook thans een goed sociaal netwerk heeft.
Verwacht u van Russische LHBTI’s, die u een vestigingsalternatief tegenwerpt, dat zij geen uiting geven aan hun geaardheid/identiteit om gevaar te ontlopen?
Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik u naar mijn antwoord op vraag 5.
Het artikel ‘Canadees bedrijf zou veel meer gas winnen uit veld Diever dan toegestaan‘ |
|
Matthijs Sienot (D66) |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Canadees bedrijf zou veel meer gas winnen uit veld Diever dan toegestaan«?1
Ja.
Bent u ermee bekend dat een bedrijf drie keer meer gas uit de grond haalde dan toegestaan? Zo ja, sinds wanneer?
Ik ben ermee bekend dat SodM handhavend heeft opgetreden tegen een bedrijf vanwege overschrijding van de vergunde dagvolume. Ik heb eerdere vragen van uw Kamer hierover reeds in 2017 beantwoord (Aanhangsel Handelingen II 2016–2017, nr. 2637).
Kent u de aanleiding van het besluit van het Openbaar Ministerie (OM) om een strafrechtelijk onderzoek in te stellen naar dit bedrijf? Zo ja, wat was de aanleiding voor het instellen van dit onderzoek?
De landelijke inspecties, waaronder het Staatstoezicht op de Mijnen (SodM), hebben als vaste werkwijze dat wanneer zij handhavend optreden, zij een afschrift hiervan toesturen aan het OM. Dit was aanleiding voor het OM om een strafrechtelijk onderzoek te beginnen. SodM noch ik zijn inhoudelijk op de hoogte van de genoemde strafrechtelijk onderzoeken. Het is gebruikelijk dat de onderzoeken in stilte worden gedaan. Indien het OM tot de conclusie komt dat er strafrechtelijke vervolging gaat plaatsvinden, is het aan de strafrechter om te bepalen wat de gevolgen daarvan zijn.
Hoe beoordeelt u de kans op veiligheidsrisico’s, zoals bodemdaling en mogelijke bevingen, bij versnelde gaswinning in kleine gasvelden?
De snelheid van winnen voor kleine velden heeft geen verband met de grootte van de risico’s. De snelheid van winnen is geen onderdeel van de berekeningen in een winningsplan. De parameters waarop een winningsplan voor kleine gasvelden wordt beoordeeld – de bodemdaling, de maximale sterkte van een mogelijke aardbeving, en de effecten daarvan op de omgeving – zijn namelijk onafhankelijk van de snelheid van winnen. In een winningsplan staat een aantal scenario’s van mogelijke productievolumes, en een verwachting van wat het hoge productiescenario aan bodembeweging kan veroorzaken. De bodembeweging – zowel bodemdaling als seismiciteit – wordt beoordeeld op basis van de totale drukdaling in het veld. Het is niet toegestaan meer te winnen dan het winningsplan vermeldt.
Het mijnbouwbedrijf kan een gewijzigd winningsplan indienen om de maximaal te winnen hoeveelheid gas te verhogen. Hierop dient door mij een instemmingsbesluit te worden afgegeven. De verhoging van de maximale hoeveelheid te winnen gas kan betekenen dat er een grotere drukdaling optreedt in het veld. De risico’s en effecten van de winning worden daarom opnieuw beoordeeld in deze procedure. SodM houdt toezicht op het totaal gewonnen volume.
Naast de instemming met een winningsplan is dus ook een omgevingsvergunning nodig voor de bovengrondse locatie. In deze omgevingsvergunning wordt doorgaans een maximum winningsvolume per dag bepaald. Dit is een snelheid (gemeten in volume per dag) per winningslocatie.
Zijn er vermoedens van meer overschrijdingen van vergunningen voor gaswinning? Zo ja, om hoeveel bedrijven gaat het? Bent u bereid verscherpt toezicht te houden op naleving van vergunningen voor gaswinning in de kleinere velden?
Het toezicht op de gaswinning ligt in handen van SodM. SodM heeft aangegeven op dit moment geen situaties te kennen waar bij de winning van gas, het winningsplan of de omgevingsvergunning wordt overschreden. Wanneer overschrijdingen bij SodM bekend zijn, kan de Inspecteur-Generaal der Mijnen (IGM) ingrijpen. Of in bepaalde situaties overgegaan moet worden tot het verscherpen van het toezicht is eveneens ter beoordeling van de IGM.
Deelt u de mening dat het onwenselijk is dat er versneld gas gewonnen wordt uit kleinere gasvelden, gezien het broze draagvlak voor gaswinning door de ervaringen in Groningen en de mogelijke veiligheidsrisico’s? Zo nee, waarom niet?
Het is niet toegestaan dat de grenzen van een vergunning worden overschreden. De snelheid van winnen die is vastgelegd in een omgevingsvergunning mag niet worden overschreden. SodM houdt zowel toezicht op de verloop van de winning conform het winningsplan als ook toezicht op naleving van de omgevingsvergunningen. SodM heeft aangegeven op dit moment geen situaties te kennen waar bij de winning van gas het winningsplan of de omgevingsvergunning wordt overschreden.
Wat gaat u doen om versnelde gaswinning, voorbij de toegestane productiehoeveelheid, tegen te gaan?
Het toezicht op de gaswinning ligt in handen van SodM. SodM heeft aangegeven op dit moment geen situaties te kennen waar bij de winning van gas, het winningsplan of de omgevingsvergunning wordt overschreden. Wanneer overschrijdingen bij SodM bekend zijn, kan de Inspecteur-Generaal der Mijnen (IGM) ingrijpen. Indien nodig kan een last onder dwangsom worden opgelegd om de overtreding ongedaan te maken. Voor het geval de overtreding in het verleden heeft plaatsgevonden, kan het Openbaar Ministerie worden ingelicht. Ik acht deze instrumenten afdoende om tegen te gaan dat gaswinning afwijkt van hetgeen vergund is of waarmee door mij is ingestemd. Of in bepaalde situaties overgegaan moet worden tot het verscherpen van het toezicht is ter beoordeling van de IGM.
Hoe gaat u voorkomen dat bedrijven in de toekomst afspraken uit vergunningen overschrijden? Overweegt u een gesprek met de winningsbedrijven en handhaving en toezicht te intensiveren? Zo ja, op welke termijn? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 7.
Een wetsvoorstel inzake het toezicht op vermogensbeheer van minderjarigen |
|
Michiel van Nispen |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Klopt het dat reeds in 2014 de toenmalig Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft toegezegd dat de positie van de minderjarige in het erfrecht, de bescherming van het geërfde vermogen en het toezicht hierop onderzocht zouden worden en is dit onderzoek in 2017 voltooid? Klopt het voorts dat de in 2018 toegezegde wetswijziging naar aanleiding van dat onderzoek nog steeds niet aan de Kamer is gestuurd?1 2 3
De toenmalige Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie heeft in antwoord op door u gestelde vragen medegedeeld dat onderzoek zal worden gedaan naar de positie van de minderjarige in het erfrecht en dat uw vragen – t.a.v. de positie van de minderjarige in het erfrecht, de bescherming van het geërfde vermogen en het toezicht hierop – in het onderzoek aan de orde komen (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2013–2014, nr. 1980). Het onderzoek «Toezicht op het bewind van ouders en voogden over het vermogen van minderjarigen» is in 2016 afgerond en op 1 februari 2017 aan uw Kamer gestuurd (Kamerstuk 34 550 VI, nr. 99). In het AO personen- en familierecht d.d. 15 juni 2018 heb ik gezegd in overleg te zijn met de Raad voor de rechtspraak en de KNB en het streven uitgesproken om in 2018 een wetsvoorstel in consultatie te brengen waarmee de belangrijkste aanbevelingen van de onderzoekers worden uitgevoerd (Kamerstuk 33 836, nr. 26, p. 33). Het overleg met de Raad voor de rechtspraak en de KNB heeft inmiddels plaatsgevonden. In de uitwerking heeft het wetsvoorstel vertraging opgelopen. Dat komt onder meer doordat er verschillende actuele trajecten lopen in het personen- en familierecht (o.m. huwelijkse gevangenschap, draagmoederschap en deelgezag, wijziging transgenderwet), waaraan ik – mede op verzoek van uw Kamer – voorrang geef. Ik ben voornemens om het wetsvoorstel inzake toezicht op bewind bij minderjarigen in de loop van 2020 in consultatie te brengen. Mede afhankelijk van de reacties en het advies van de Afdeling advisering van de Raad van State zou het wetsvoorstel in de tweede helft van 2020 bij uw Kamer kunnen worden ingediend.
Klopt het dat het de bedoeling was dat u met de Raad voor de rechtspraak en Koninklijke Notariële Beroepsorganisatie zou overleggen, waarna het idee was om nog in 2018 een wetsvoorstel in consultatie te brengen? Hebben deze gesprekken reeds plaatsgevonden en is het wetsvoorstel in consultatie gegaan? Zo nee, bent u bereid dit alsnog zo spoedig mogelijk te doen?
Zie antwoord vraag 1.
Wanneer denkt u het toegezegde wetsvoorstel aan de Kamer te kunnen sturen?
Zie antwoord vraag 1.
Het bericht ’Dutchbat-veteraan: ‘Excuses zouden ons enorm goed doen’ |
|
John Kerstens (PvdA) |
|
Ank Bijleveld (minister defensie) (CDA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Dutchbat-veteraan: «Excuses zouden ons enorm goed doen»?1
Ja.
Kunt u toelichten wanneer de resultaten van de werkgroep en de onafhankelijke onderzoekscommissie verwacht kunnen worden? Zo ja, op welke termijn? Zo nee, waarom niet?
Zoals vermeld in de Veteranennota 2018–2019 (Kamerstuk 30 139, nr. 218, 11 juni 2019) heeft Stichting ARQ Nationaal Psychotrauma Centrum op 27 mei jl. de opdracht gekregen tot uitvoering van het onderzoek naar de problemen die een deel van de Dutchbat-III veteranen nog steeds ondervindt in hun dagelijks leven. Het onderzoek duurt naar verwachting tot medio 2020. Een onafhankelijke commissie begeleidt het onderzoek en stelt op basis van de bevindingen, aanbevelingen voor Defensie op. In die commissie heeft een vertegenwoordiging van Dutchbat-III zitting.
Bent u van mening dat, 24 jaar na dato en drie jaar na de uitspraak «De missie in Srebrenica was eigenlijk onuitvoerbaar», het nu de hoogste tijd is om recht te doen aan de gevoelens waar veel Dutchbat-veteranen nog elke dag mee worstelen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke concrete stappen gaat u ondernemen en welk tijdpad verbindt u daar aan?
Om een goed beeld te krijgen van wat er leeft onder de Dutchbat-III veteranen, is het hierboven vermelde onderzoek gestart. Dit is een belangrijke eerste stap. De concrete vervolgstappen zijn nadrukkelijk verbonden aan de uitkomsten van het onderzoek, zoals ik het ook met een vertegenwoordiging van Dutchbat-III veteranen heb besproken.
Heeft u zelf contact gehad met de groep van meer dan tweehonderd Dutchbat-veteranen die in het artikel worden genoemd? Zo ja, wat was de inzet van uw contact? Zo nee, waarom niet?
Ik heb contact gehad met een vertegenwoordiging van Dutchbat-III veteranen. Inmiddels is de Vereniging Dutchbat-III opgericht. Met het bestuur van deze vereniging vindt regelmatig overleg plaats op ambtelijk niveau. In oktober spreek ik zelf met het bestuur.
Op welke wijze gaat u deze groep veteranen informeren over de stappen die tussentijds gezet worden en over de voortgang en ontwikkelingen in deze zaak?
Door het contact met de Vereniging Dutchbat-III vindt informatie-uitwisseling plaats over diverse onderwerpen. Bij de uitvoering van bovengenoemd onderzoek krijgen alle Dutchbat-III veteranen het verzoek om deel te nemen. Ik realiseer me terdege dat dit onderzoek veel kan losmaken bij de veteranen van Dutchbat-III. Om die reden gaat de onderzoeksinstantie een laagdrempelig contactpunt inrichten waar de veteranen en hun relaties terecht kunnen met vragen en verhalen.
Het drastisch versnellen van het tempo waarop het Amazoneregenwoud wordt vernietigd |
|
Isabelle Diks (GL) |
|
Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht dat de vernietiging van het Amazoneregenwoud met 60% is gestegen ten opzichte van dezelfde periode in 2018?1
Ja.
Heeft u een beeld van de consequenties van het verdwijnen van het Amazonewoud voor de mondiale klimaatverandering? Zo ja, hoe ernstig zijn volgens u de implicaties? Zo nee, bent u bereid hier onderzoek naar te laten doen?
Over het grote belang van (tropische) bossen en in het bijzonder het Amazonewoud voor het beperken van klimaatverandering (en het behoud van kostbare biodiversiteit) wordt regelmatig gepubliceerd door gezaghebbende instanties en kennisinstellingen, waaronder het International Panel on Climate Change en het World Resources Institute (WRI). Volgens het WRI is ontbossing in tropische gebieden verantwoordelijk voor circa 8 procent van de mondiale emissies. Hoewel een exacte berekening mij niet bekend is, wordt uit dit soort cijfers wel duidelijk dat het wegvallen van het Amazonewoud, het grootste tropische bosgebied ter wereld, grote consequenties zou hebben voor het klimaat wereldwijd. Er zijn ook onderzoeken die erop wijzen dat bij teveel boskap in de Amazone een «tipping point» zou kunnen worden bereikt, waarna klimaat- en regenpatronen onherstelbaar zouden wijzigen, met serieuze consequenties voor onder andere de landbouw in de regio.
Klopt het dat op basis van de hoofdlijnen van het handelsverdrag tussen de EU en de Mercosur-landen importtarieven worden verlaagd op producten die tot stand zijn gekomen door Amazone-ontbossing, zoals bijvoorbeeld landbouwproducten die op gekapt gebied zijn geproduceerd, of illegaal gekapt hout? Zo ja, bent u bereid op basis hiervan namens Nederland niet akkoord te gaan met het Mercosur-handelsverdrag?
Tariefliberalisatie binnen het ontwerp-handelsakkoord tussen de EU en Mercosur heeft betrekking op producten en diensten. Een deel van de tariefliberalisatie heeft betrekking op landbouwproducten. De Sustainability Impact Assessment zal de verwachte milieueffecten van het handelsakkoord in kaart brengen. Naar verwachting wordt deze eind 2019 gepubliceerd. Los van de tariefliberalisatie onder het handelsakkoord, moeten de lidstaten van de Mercosur en de Europese Unie zich aan hun verplichtingen onder het Parijs Akkoord en andere klimaatdoelstellingen houden. Dat wordt in het handelsakkoord nogmaals bevestigd. In het hoofdstuk over handel en duurzame ontwikkeling zijn bepalingen over het tegengaan van ontbossing opgenomen. Hierin zijn ook afspraken te vinden over biodiversiteit, milieu en klimaat. De EU staat de import van illegaal gekapt hout niet toe en verwacht gepaste zorgvuldigheid van importeurs, om te verzekeren dat hout op legale wijze is gekapt en hierop ook controle kan worden uitgeoefend.
Deelt u de mening dat het onwenselijk is dat grootschalige bedrijfseconomische activiteiten ten koste gaan van het Amazonewoud, zijn bewoners en mondiaal nuttige biodiversiteit? Zo ja, zijn dat voor de Nederlandse regering redenen om niet akkoord te gaan met het Mercosur-verdrag? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet onderschrijft het belang van duurzame ontwikkeling en daarmee ook van het duurzaam beheer van het Amazonewoud, ten behoeve van zowel de (inheemse) Braziliaanse bevolking als de wereldbevolking, vanwege de grote waarde van dit gebied voor het afremmen van klimaatverandering, het behoud van biodiversiteit, duurzaam land- en waterbeheer, en het stimuleren van duurzame landbouwproductiviteit.
Het kabinet zal de voor- en nadelen van het Mercosur-verdrag afwegen als de formele teksten bekend zijn. In de standpuntbepaling van het kabinet zal worden meegewogen in hoeverre het akkoord zal bijdragen aan duurzame ontwikkeling, waaronder het behoud van biodiversiteit. Meer informatie over duurzaamheidaspecten van het Mercosur-akkoord is te vinden op de EU website.2
Welke concrete activiteiten onderneemt u om de vernietiging van het Amazonewoud te stoppen? Wat hebben deze activiteiten tot nu toe opgeleverd?
Nederland is de dialoog met de Braziliaanse overheid op het gebied van landbouw, duurzaamheid en klimaat aan het intensiveren. Ook werkt Nederland aan versterkte samenwerking met Brazilië en Europese partners op het gebied van economie, duurzame landbouw en behoud van extreem waardevolle bossen en biodiversiteit in de Amazone (en daarbuiten). Via het Amsterdam Declarations Partnership en diverse, mede door Nederland gefinancierde, programma’s van de Global Environment Facility, het Green Climate Fund, Solidaridad, Initiatief Duurzame Handel (IDH), Kadaster en andere partners, zet Nederland met concrete acties in op het tegengaan van ontbossing en het bevorderen van duurzame ontwikkeling, onder andere op het gebied van land- en bosbouw. Daarnaast worden bedrijven in diverse risicosectoren, zoals bijvoorbeeld de voedingsmiddelensector en de bancaire sector, middels de convenanten voor internationaal maatschappelijk verantwoord ondernemen (IMVO) gestimuleerd om gepaste zorgvuldigheid toe te passen. Als bedrijven daarbij ontbossing van de Amazone identificeren als risico, dan behoren zij dit risico te voorkomen of te mitigeren en hierover rekenschap af te leggen.
Bovengenoemde thematiek vormt een van de speerpunten van het Nederlands beleid in Brazilië. Daarbij blijft het kabinet zoeken naar mogelijkheden voor interventies die een verschil kunnen maken in dit complexe speelveld, in goede samenwerking met Braziliaanse en internationale partners, waaronder de EU, het bedrijfsleven en maatschappelijke organisaties. Het is duidelijk dat na een positieve trend van dalende ontbossing enkele jaren geleden, nu weer een extra inspanning nodig is om de toenemende ontbossing een halt toe te roepen.
Klopt het dat onder andere de Nederlandse bedrijven Arcadis, Damen Shipyards en Boskalis betrokken zijn bij de aanleg van de Corridor Centro-Norte, bedoeld voor de aan- en afvoer van soja afkomstig van plantages die zijn aangelegd op gekapt Amazonewoud? Acht u het mogelijk om bedrijfseconomische activiteiten duurzaam en verantwoord te noemen indien ze in verband gebracht kunnen worden met gekapt Amazonewoud? Zo ja, kunt u dit motiveren?
De Nederlandse overheid ondersteunt geen bedrijfsactiviteiten voor het daadwerkelijk ontwikkelen van de Corredor Centro-Norte, zoals eerder aangegeven in mijn brief van 8 mei 2018 (Kamerstuk 26 485, nr. 290) en in antwoord op Kamervragen (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2017–2018, nr. 2506). Het is mij niet bekend dat Nederlandse bedrijven betrokken zijn bij de aanleg van de Corredor Centro-Norte. Het kabinet verwacht van Nederlandse bedrijven dat zij maatschappelijk verantwoord ondernemen volgens de OESO-richtlijnen voor multinationale ondernemingen. Het is aan de bedrijven zelf om IMVO-risico’s in kaart te brengen en maatregelen te treffen bij eventuele betrokkenheid bij misstanden. Tevens dienen zij zich te houden aan de Braziliaanse wet- en regelgeving, waar de Braziliaanse staat op toeziet. Daarnaast blijven wij in gesprek met stakeholders over het tegengaan van ontbossing en het bevorderen van duurzame ontwikkeling.
Is bij u bekend welke Nederlandse bedrijven hout afnemen dat afkomstig is van gekapt Amazonewoud? Zo ja, welke bedrijven zijn dit? Zo nee, bent u bereid dit te laten onderzoeken?
Informatie over welke bedrijven hout uit Brazilië importeren is alleen beschikbaar voor controle en toezicht door de Douane en de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA). Bedrijven die hout afnemen uit Brazilië en dit op de EU-markt brengen, zijn verplicht zich aan de voorschriften van de EU Houtverordening te houden. Marktdeelnemers moeten garanties geven over de legale herkomst van hun producten door een stelsel van zorgvuldigheidseisen toe te passen.
Dit stelsel bestaat uit:
Gelet op de situatie in Brazilië ten aanzien van illegale kap dienen bedrijven zich ervan te vergewissen dat de informatie uit documentatie wordt gestaafd door afdoende mitigerende maatregelen zoals onafhankelijke audits of chain of custody certificering. De Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit ziet toe op de naleving van deze Verordening in Nederland.
Kunt u een lijst verstrekken van Nederlandse bedrijven die, direct of indirect, bijdragen aan de vernietiging van het Amazonewoud? Zo nee, waarom niet?
Nederlandse bedrijven zijn niet verplicht om aan de Nederlandse overheid te melden welke zaken zij in het buitenland doen. Het kabinet draagt, ook via onze diplomatieke posten en onze uitvoerder RVO, het IMVO-beleid actief uit en wijst Nederlandse bedrijven op mogelijke risico’s. Het is de verantwoordelijkheid van bedrijven zelf om maatschappelijk verantwoord te ondernemen.
Het bericht ‘Volkerak-Zoommeer op de grens van Zeeland en Brabant wordt al vóór 2030 zout’ |
|
Rutger Schonis (D66) |
|
Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht »Volkerak-Zoommeer op de grens van Zeeland en Brabant wordt al vóór 2030 zout»?1
Ja. Anders dan de kop van dit bericht suggereert, is nog niet besloten of het Volkerak-Zoommeer zout zal worden. Het Volkerak-Zoommeer maakt deel uit van een groslijst van maatregelen binnen de Programmatische Aanpak Grote Wateren (PAGW), waarover de besluitvorming nog moet plaatsvinden. Hierover heb ik samen met de Minister van LNV uw Kamer op 8 juli jl. geïnformeerd (Kamerbrief 27 625, nr. 476).
Bent u bekend met de huidige ecologische status van het zoetwatergebied Volkerak-Zoommeer, dat op dit moment ecologisch floreert? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ja. De meeste doelen van de Kaderrichtlijn Water worden bereikt en er zijn diverse Natura 2000 waarden aanwezig. Een terugkerend probleem is overlast door blauwalgenplagen. Dat heeft bijvoorbeeld in de zomer van 2018 in West-Brabant en Goeree-Overflakkee nog geleid tot het stopzetten van de inname van water uit het Volkerak-Zoommeer.
Heeft u met de landbouw- en natuurbeschermingsorganisaties overleg gevoerd over de mogelijkheid van het versneld verzilten van het Volkerak-Zoommeer? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ja. Binnen de organisatiestructuur van het Gebiedsoverleg Zuidwestelijke Delta vindt met de landbouw- en natuurbeschermingsorganisaties en andere belanghebbenden, regionale en lokale overheden periodiek overleg plaats. Het overleg wordt voortgezet in het gebiedsproces ten behoeve van de uiteindelijke besluitvorming over de groslijst van projecten. Zie verder antwoord 4.
Deelt u de mening dat wanneer de huidige ecologische en economische waarde van het Volkerak-Zoommeer hoger is dan de verwachte waarde na de verzilting, het MIRT-project afgeblazen dient te worden (MIRT staat voor Meerjarenprogramma Infrastructuur, Ruimte en Transport)? Zo nee, waarom niet? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het belang van de huidige ecologische, economische en sociaal-maatschappelijke waarden wordt betrokken bij een gebiedsproces dat ten grondslag ligt aan de uiteindelijke besluitvorming over de groslijst van maatregelen voor de PAGW. Daarbij is ruimte voor de inbreng van alle belanghebbenden. Het besluit over het eventueel weer zout maken van het Volkerak-Zoommeer zal ik niet eerder nemen dan nadat op basis van een milieueffectrapportage en een (maatschappelijke) kosten-batenanalyse de kosten en effecten hiervan zijn bepaald. Dit geldt voor zowel het Volkerak-Zoommeer zelf als voor een stabiel en samenhangend ecologisch netwerk van grote wateren. De effecten van het weer zout maken zullen worden afgezet tegen de aanwezige ecologische en economische toestand en de mate waarop deze onder invloed van autonome ontwikkelingen (zoals klimaatverandering en economische ontwikkeling) gaan wijzigen.
Welke stappen neemt u om te waarborgen dat alle omwonenden en organisaties voldoende betrokken worden bij de besluitvorming over het al dan niet versneld verzilten van het Volkerak-Zoommeer? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoorden 3 en 4.
Welke stappen neemt u om te waarborgen dat, wanneer al voor verzilten van het Volkerak-Zoommeer wordt gekozen, onder de streep meer waarde ontstaat dan de huidige zoete situatie? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het antwoord op vraag 4 beschrijft verschillende waarborgen voorafgaand aan besluitvorming over het eventueel zout maken van het Volkerak-Zoommeer. Uw Kamer wordt geïnformeerd over het resultaat van de besluitvorming over de groslijst van projecten voor de PAGW en de argumentatie die eraan ten grondslag ligt. Dan zal verder duidelijk worden wat de betekenis daarvan is voor de toekomstige ontwikkeling van het Volkerak-Zoommeer en welke waarborgen worden gehanteerd.
Het bericht dat kleine gasvelden in Noord-Nederland versneld worden leeggehaald |
|
Henk Nijboer (PvdA) |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Kleine gasvelden in Noord-Nederland worden versneld leeggehaald»?1
Ja.
Klopt het dat er sneller en meer uit de zogenaamde kleine velden wordt gewonnen dan afgesproken?
Nee, de veronderstelling dat de kleine gasvelden sneller worden leeggehaald en dat er meer wordt gewonnen dan afgesproken, klopt niet. Sodm is onafhankelijk toezichthouder op de door mij afgegeven vergunningen. SodM heeft mij verzekerd dat er momenteel gewonnen wordt conform de volumes in de vigerende winningsplannen.
Naast instemming met een winningsplan heeft een bovengrondse locatie een omgevingsvergunning, waarin doorgaans ook een maximum winningsvolume per dag is bepaald. Dit is een snelheid (gemeten in volume per dag) per winningslocatie.
SodM houdt zowel toezicht op de verloop van de winning conform het winningsplan als ook toezicht op naleving van de omgevingsvergunningen van locaties.
Worden velden versneld leeggehaald?
Zie antwoord vraag 2.
Wat is daarvoor de motivatie, proberen bedrijven zoals de Nederlandse Aardolie Maatschappij (NAM) en Vermillion zo snel mogelijk nog zoveel mogelijk te verdienen voordat het maatschappelijk verzet te groot wordt? Is er een vergelijking met de schandalige 54 miljard kuub die in 2013 na de beving in Huizinga door de NAM werd gewonnen?
Zie antwoord vraag 2.
Wordt er meer gas gewonnen dan de hoeveelheid waarvoor vergunningen zijn afgegeven? Zo ja, hoe is dit mogelijk nu we weten wat de ontwrichtende effecten van gaswinning kunnen zijn?
Zie antwoord vraag 2.
Worden winperiodes ingekort? Hoe verhoudt dat zich tot de eerdere pleidooien van vooral de NAM om omwille van het voorkomen van aardbevingen zo gelijkmatig mogelijk te winnen?
Nee, de winningsperiodes worden niet ingekort. Alleen als een mijnbouwbedrijf in een gewijzigd winningsplan zou aangeven dat de winning beëindigd kan worden met een kortere productieduur, bijvoorbeeld als blijkt dat er minder winbaar gas aanwezig is, en er is geen reden om die wijziging te weigeren, kan ik instemmen met een korte productieperiode.
Het advies om vlak te produceren geldt voor Groningen en niet voor kleine gasvelden. De snelheid van winnen voor kleine velden heeft namelijk geen direct verband met de risico’s.
Worden oude putten weer in gebruik genomen? Hoeveel zijn dat? Is er in alle gevallen sprake van een geldige vergunning?
Bestaande productieputten worden afgesloten op het moment dat de putten geen functie meer kunnen hebben. Wanneer er nog gas uit het gasveld gewonnen kan worden, worden putten in stand gehouden om (her)gebruikt te kunnen worden.
In de winningsplannen die momenteel in procedure zijn, is er in drie gevallen sprake van het hergebruik van een put die tijdelijk (enkele jaren) niet in gebruik is geweest en in een geval wordt de mogelijkheid opengehouden om een put, indien nodig, in de toekomst te kunnen hergebruiken. Uiteraard ziet SodM erop toe dat de integriteit van de (her)gebruikte putten gewaarborgd is.
Wat zijn de extra risico’s van het meer winnen van gas? Is dat wel verantwoord, er zou toch juist minder gas gewonnen moeten worden nu we weten wat de desastreuze effecten zijn?
Er is geen sprake van desastreuze effecten bij de gaswinning uit kleine velden. De risico’s zijn niet vergelijkbaar met die van het Groningenveld. Ook kan in algemene zin niet worden gesteld dat het meer winnen van gas leidt tot extra risico’s. In een winningsplan worden de verwachte risico’s en effecten van de gaswinning beschreven, die afhankelijk zijn van factoren zoals de grootte van het veld, de ligging van het veld en de totale drukdaling in het veld. De risico’s en effecten worden onder meer beoordeeld door SodM en de Mijnraad. Alleen als ik de risico’s en de daarbij behorende effecten aanvaardbaar vind, stem ik in met het winningsplan.
Waarom wordt de opmerking uit het artikel dat «Het opvoeren van de productiesnelheid leidt tot grotere risico’s op het gebied van bodemdaling en tot milieuschade. Ook kan het meer seismische activiteit in de bodem tot gevolg hebben. Dat moeten we niet willen.» niet ter harte genomen?
De opmerking uit het artikel is onjuist en wordt daarom niet over genomen.
Is er wel goed gekeken naar de risico’s als kleine gasvelden vlak bij elkaar of zoals rondom Emmen in lagen onder elkaar liggen?
Bij het beoordelen van de effecten van een winningsplan worden de risico’s goed bekeken in het licht van de reeds opgetreden en toekomstig vergunde effecten (bodemdaling en seismisch risico) ten gevolge van de mijnbouwactiviteiten in dat gebied.
Voor wat betreft bodemdaling wordt de afzonderlijke daling die elk veld veroorzaakt bij elkaar opgeteld. De cumulatieve effecten van de bodemdaling worden beoordeeld. Het seismisch risico zoals bepaald voor de kleine velden (kans op beven en de maximale beving) kan niet bij elkaar opgeteld worden. Het veld met het grootste seismisch risico bepaalt wat de kans op een beving is en wat de maximale beving kan zijn in dat gebied. We gaan dus altijd uit van het scenario met de grootste risico’s.
Klopt uw eerdere bewering wel dat de winning van gas uit kleinere velden wordt afgebouwd nu bekend is dat die juist wordt opgevoerd? Waarom komt u daar nu op terug?
De winning van aardgas uit kleine velden wordt niet opgevoerd. Ook uit de jaarverslagen die TNO publiceert blijkt dat de totale gasproductie uit de kleine velden elk jaar afneemt. Zo is er in 2018 er minder gas uit kleine velden geproduceerd dan in 2017 en in 2016. Het verslag is te vinden op nlog: https://www.nlog.nl/nieuws/jaarverslag-delfstoffen-en-aardwarmte-2018-online.
In 2018 bedroeg de productie uit kleine velden op land 5,1 miljard Nm3 land en is hiermee 0,9 Nm3 lager dan in 2017. De productie uit gasvelden op het continentaal plat bedroeg in 2018 11,1 miljard Nm3 en is hiermee 1,2 miljard Nm3.lager dan in 2017. De gasproductie op land en het continentaal plat liggen hiermee in 2018 respectievelijk 14,6% en 9,5% lager dan in 2017.
Snapt u dat nieuwe boringen en versneld gas winnen tot grote onrust, verzet en moedeloosheid bij mensen leidt? Bent u bereid hiermee per direct op te houden?
Er is geen sprake van versneld winnen van aardgas. De foutieve informatie over de risico’s rondom gaswinning uit kleine velden en de vergelijking met het Groningenveld leiden tot onrust. Zolang gaswinning uit de kleine velden op een veilige manier kan plaatsvinden, heeft dit de voorkeur boven import. Ik zie dan ook geen aanleiding om de gaswinning per direct te beëindigen.
Het journalistiek onderzoek naar kleine gasvelden in het Noordoosten van Nederland |
|
Sandra Beckerman (SP) |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het onderzoek van 11 juli 2019 van vier regionale omroepen over het onderzoek naar kleine gasvelden?1 Wat is daarop uw reactie?
Nee, het onderzoek ken ik niet. Ik heb wel kennis genomen van de berichten in de media daarover.
Waarom hebt u besloten meer gas te winnen dan eerder vergund was?
De veronderstelling dat er meer aardgas gewonnen wordt uit kleine velden dan oorspronkelijk vergund en dat de kleine velden versneld worden leeggehaald, is onjuist. Ook uit de jaarverslagen die TNO jaarlijks publiceert blijkt dat de totale gasproductie uit de kleine velden elk jaar afneemt.
In 2018 bedroeg de productie uit de kleine gasvelden op land 5,1 miljard Nm3 en is hiermee 0,9 Nm3 lager dan in 2017. De productie uit gasvelden op het continentaal plat bedroeg in 2018 11,1 miljard Nm3 en is hiermee 1,2 miljard Nm3 lager dan in 2017. De gasproductie op land en het continentaal plat liggen hiermee in 2018 respectievelijk 14,6% en 9,5% lager dan in 2017. Het meest recente jaarverslag van TNO is te vinden https://www.nlog.nl/nieuws/jaarverslag-delfstoffen-en-aardwarmte-2018-online.
Voor een individueel veld kan dit anders zijn. Indien een mijnbouwbedrijf veranderingen en/of overschrijdingen ten opzichte van bestaande winningsplannen verwacht, moet er een gewijzigd winningsplan worden ingediend.
Ook worden soms nieuwe gasvelden, waarvoor eerder een opsporings- en winningsvergunning is afgegeven, in productie genomen. Dit zijn veelal velden die eerder ontdekt zijn, maar nu pas in productie worden genomen.
In een winningsplan beschrijft een mijnbouwbedrijf een aantal scenario’s hoe de winning van het gasveld naar verwachting zal verlopen. De scenario’s beschrijven de verwachte productievolumes per jaar, het verwachte aantal jaren dat de winning in beslag zal nemen en het totale maximaal te winnen aardgas uit het veld. De totale drukdaling in het veld, de gassamenstelling en de snelheid waarmee de druk daalt, zijn enkele parameters die uiteindelijk bepalend zijn voor de daadwerkelijk behaalde productievolume en de productieduur.
Als ik van een mijnbouwbedrijf een gewijzigd winningsplan ontvang, beoordeel ik dit winningsplan mede op basis van de adviezen van TNO, Staatstoezicht op de Mijnen (SodM), de Technische commissie bodembeweging (Tcbb) en de decentrale overheden en leg ik het ontwerp-instemmingsbesluit ter inzage voor zienswijzen.
Waarom besluit u de periode van de winning in te korten?
Zie antwoord vraag 2.
Waarom worden oude putten niet afgesloten, maar juist weer in gebruik genomen?
Bestaande productieputten worden afgesloten op het moment dat de putten geen functie meer kunnen hebben. Wanneer er nog aardgas uit het veld gewonnen kan worden, worden putten in stand gehouden om (her)gebruikt te kunnen worden. Een put kan bijvoorbeeld tijdelijk niet gebruikt worden, omdat de druk in de transportleiding hoger is dan de druk in het gasveld. Op het moment dat de druk in de gasleiding weer is gedaald, kan de put weer opengezet worden en het resterende gas uit het gasveld gewonnen worden. Eveneens kan een put gebruikt worden om een sidetrack te kunnen boren naar een ander deel van het veld, zonder dat er een geheel nieuwe boorput aangelegd hoeft te worden.
Uiteraard ziet SodM erop toe dat de integriteit van de (her)gebruikte putten gewaarborgd is.
Hoeveel gas wordt er per veld gewonnen? Welk afbouwplan is er per veld? Kunt u dat in een overzicht weergeven?
De hoeveelheid aardgas die maandelijks per gasveld gewonnen wordt, wordt sinds 2003 gepubliceerd op www.nlog.nl. Het mijnbouwbedrijf moet uiterlijk vier weken na iedere kalendermaand deze gegevens verstrekken. TNO zorgt dat deze gegevens uiterlijk vier weken daarna worden gepubliceerd, zoals is vastgelegd in het Mijnbouwbesluit. De maximale hoeveelheid aardgas die gewonnen mag worden uit een gasveld, is beschikbaar op nlog.nl onder het tabblad data/productie- en injectiedata.
In mijn brief van 30 mei 2018 (Kamerstuk 33 529, nr. 469) over kleine gasvelden heb ik het verloop van de gaswinning uit kleine velden geschetst, inclusief een figuur die een overzicht geeft op de afnemende productie.
Geldt het meer en sneller winnen van gas alleen voor het Noordoosten, of ook voor de rest van Nederland? Kunt u gegevens van overige velden ook in het overzicht uit vraag vijf meenemen?
De veronderstelling dat er «meer en sneller» aardgas wordt gewonnen in Nederland is onjuist. Dit neemt niet weg dat er kleine gasvelden zijn waarvan de winning recent is opgestart of nog opgestart moet worden. Zie ook de antwoorden op vragen 2 en 3.
Wat gaat u doen voor omwonenden die zich grote zorgen maken?
Ik besef dat de gaswinning in Nederland zeer gevoelig ligt, ook uit de kleine velden. Hierbij zijn veiligheid en de afhandeling van schade belangrijke factoren. Ik begrijp deze zorgen heel goed. Dat wat in Groningen is gebeurd, heeft ook impact op de gaswinning in de rest van Nederland. Ook al zijn de risico’s anders en is de omvang niet vergelijkbaar, neemt dit vaak niet de zorgen weg. Het is belangrijk om vooraf duidelijkheid te krijgen over de risico’s. Daarom moeten mijnbouwmaatschappijen een risicoanalyse te maken die onder meer door SodM en de Mijnraad wordt beoordeeld. Omwonenden worden, voordat ik een besluit neem, in de gelegenheid gesteld een reactie te geven. Tijdens informatieavonden kunnen zij vragen stellen aan mensen van mijn ministerie, SodM, TNO en de mijnbouwmaatschappij zelf. Verder werk ik aan een nieuwe website rond de vergunningaanvragen. Ook is de vindbaarheid van informatie op de websites van TNO en KNMI verbeterd en heeft TNO wijzigingen en verduidelijkingen aangebracht in het jaarverslag «Delfstoffen en aardwarmte in Nederland».
Een mijnbouwmaatschappij krijgt alleen toestemming om gas te winnen als het veilig kan. En als er toch sprake is van schade door de gaswinning, dan moet vooraf duidelijkheid bestaan over de afhandeling hiervan. Ik werk aan een landelijke aanpak van de schadeafhandeling voor kleine velden.
Hoe verklaart u de uitkomsten van dit onderzoek na uw belofte in uw brief van 30 mei 2018 (Kamerstuk 33 529, nr. 469), waarin u aangeeft te kiezen voor een gestage afbouw voor de kleine velden?2
Zie de beantwoording op vragen 2 en 3.
Welke lessen uit Groningen heeft u geleerd die u in die brief noemt? Hoe heeft u die lessen toegepast?
De aangehaalde brief gaat over de gaswinning uit de kleine velden in het licht van de energietransitie. In deze brief geef ik aan naar de lessen uit de Groningse praktijk te kijken die ook op kleine velden toegepast kunnen worden. Een van deze lessen betreft de noodzaak voor een adequate, uniforme en onafhankelijke schadeafhandeling. Momenteel wordt de landelijke aanpak van schadeafhandeling voor mijnbouwactiviteiten buiten Groningen (en Norg) uitgewerkt. Een ander punt waarop voor de kleine velden lering is getrokken uit de Groningse praktijk is dat voorafgaand aan de winning voor nieuwe gasvelden op land en bij essentiële wijzigingen in de productie van bestaande gasvelden op land, met een Seismische Risico Analyse (SRA), nauwkeurig in kaart wordt gebracht wat de effecten en risico’s zijn. En ook dat daarover open en transparant en in een vroegtijdiger stadium met burgers en decentrale overheden wordt gecommuniceerd.
Wat betekent in uw brief: «alleen als het veilig kan?»
De brief benadrukt het belang van veiligheid en constateert daarbij tegelijk het feit dat risico’s nooit helemaal weggenomen kunnen worden. Veiligheid kan worden omschreven als een situatie waarin, na het uitvoeren van preventieve en mitigerende maatregelen, het resterende veiligheidsrisico een aanvaardbaar laag niveau heeft in verhouding tot de maatschappelijke waarde van desbetreffende activiteit. Ik heb mijn oordeel over veiligheid van de gaswinning uit kleine velden gebaseerd op de inschatting van deskundigen (TNO, Tcbb, SodM). In de praktijk blijkt dat gaswinning uit kleine velden inderdaad veilig is.
Wat is terechtgekomen van de belofte in uw brief dat er werd gezorgd voor financiële zekerheden, zodat operators te zijner tijd kunnen voldoen aan hun verwijderingsverplichting?
Door afnemende olie- en gasreserves in de ondergrond en de transitie naar een duurzame energievoorziening zal in de komende 10 tot 20 jaar een aanzienlijk deel van de olie- en gasinfrastructuur (mijnbouwwerken, platforms, putten, kabels en pijpleidingen) moeten worden verwijderd, tenzij er mogelijkheden zijn voor hergebruik, zoals opslag van CO2, de productie van waterstof of geothermie. Er zijn voldoende waarborgen nodig om zeker te stellen dat mijnbouwbedrijven over de nodige financiële middelen beschikken om de infrastructuur te kunnen verwijderen. Ik heb daartoe een voorstel tot wijziging van de Mijnbouwwet in voorbereiding. Dit wetsvoorstel heb ik inmiddels voor advies voorgelegd aan de Raad van State. Na ontvangst hiervan zal ik dit wetsvoorstel zo spoedig mogelijk indienen bij uw Kamer. Ik verwacht dat dit, afhankelijk van het advies van de Raad van State, in oktober 2019 zal zijn. Met dit wetsvoorstel worden de bestaande artikelen in de Mijnbouwwet over het verwijderen en hergebruiken van mijnbouwwerken en de in dat kader door mijnbouwondernemingen te stellen financiële zekerheden verduidelijkt, geactualiseerd en aangevuld. Het wetsvoorstel voorziet in een systeem van transparante en robuuste financiële waarborgen en adequate monitoring daarvan ter nadere invulling van de bestaande bepalingen.
Wat is terechtgekomen van de belofte in uw brief dat er werd gezorgd voor het verbeteren van de schadeafhandeling? Wat merken inwoners in Nederland met schade van de onafhankelijke, landelijke afhandeling van mijnbouwschades? Hoeveel mensen hebben hier al gebruik van gemaakt en zijn tevreden met die afhandeling?
Ik heb uw Kamer het afgelopen jaar met zes brieven3 geïnformeerd over mijn vorderingen om te komen tot de gewenste onafhankelijke landelijke afhandeling van mijnbouwschades. Deze brieven illustreren de ambitie om deze schadeafhandeling nu voor eens en altijd goed te regelen, maar ook de complexiteit van dit traject. Alhoewel ik verwacht dat de Commissie Mijnbouwschade niet eerder dan medio 2020 operationeel zal kunnen zijn, span ik mij in de tussentijd ook in voor een goede afhandeling van oude schademeldingen.
Wat is terechtgekomen van de belofte in uw brief dat er een bijdrage aan de omgeving werd geleverd? Kunt u praktische voorbeelden noemen waar mensen gecompenseerd zijn voor de last die zij ondervinden van de gaswinning?
Het leveren van een bijdrage aan de omgeving door mijnbouwprojecten past binnen de gedragscode «Gaswinning kleine velden» zoals die door NOGEPA is opgesteld en is ondertekend door de mijnbouwbedrijven. Praktische voorbeelden van bijdragen aan de omgeving zijn te vinden op de websites van de mijnbouwbedrijven.
Zoals uiteengezet in mijn brief van 8 juli 2019 (Kamerstuk 32 849, nr. 188) stimuleer ik tevens omgevingsprocessen die leiden tot een verbeterde afstemming tussen de lokale inspanningen van de mijnbouwonderneming en de behoeften van omwonenden en tot gebiedsarrangementen. In een dergelijk omgevingsproces wordt onder andere ingegaan op hoe mijnbouwontwikkelingen van waarde kunnen zijn voor het winningsgebied.
Het opstellen van een zogenaamd projectafstemmingsprogramma bij nieuwe activiteiten voor de gaswinning uit kleine velden, zoals dat nu al gedaan wordt door de mijnbouwonderneming samen met de omgeving en is opgenomen in de gedragscode van de sector, past in deze context. Alhoewel er dus concrete resultaten worden geboekt, is de vormgeving van het omgevingsproces ook nog volop in beweging. Hierin worden lessen uit relevante pilots ook meegenomen. Ik denk hierbij aan de lessen die voortvloeien uit de in januari 2019 succesvol afgeronde besluitvorming over de pilot zoutwinning Harlingen en de nog lopende omgevingspilot rond de eventuele gaswinning Ternaard.
Wat is terechtgekomen van de belofte in uw brief dat de lokale overheden werden betrokken bij de gaswinning en de bredere energietransitie? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zoals aangegeven in mijn brief aan uw Kamer van 21 december 2018 zet ik nadrukkelijk in op een betere communicatie met gemeenten en met inwoners. Deze afstemming krijgt concreet vorm in onder andere de diverse overleggen die gevoerd worden met lokale overheden als onderdeel van de vergunningprocedures rond mijnbouwaanvragen. Daarnaast vindt periodiek informeel overleg plaats in het bestuurlijk platform mijnbouwgemeenten, waarbij wordt getracht de behoeften vanuit gemeenten en de inspanningen vanuit het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat ten aanzien van het gebruik van de diepe ondergrond beter op elkaar af te stemmen. Momenteel onderzoek ik ook de wensen en mogelijkheden voor verdere reguliere afstemming met mijnbouwgemeenten hierover. Ook over het landelijk schadeprotocol, waaraan op dit moment hard wordt gewerkt, vindt afstemming plaats met gemeenten.
Tot slot zal de komende periode ook in het kader van de Regionale Energie Strategieën nog uitvoerig worden gesproken met lokale en regionale overheden over hun rol in de bredere energietransitie.
Kunt u in een schema overzichtelijk maken hoeveel het gas in het Groningenveld de afgelopen zeven jaar is afgebouwd? Kunt u in dat schema overzichtelijk maken hoeveel gas er in dezelfde periode uit kleine velden is gehaald? Kunt u tevens meenemen in dat schema wat de opbrengsten zijn geweest en wat de prognose is voor komende vijf jaar?
In de jaarverslagen van mijn ministerie die aan uw Kamer worden gestuurd zijn de gasbaten en de volumes over meerdere jaren overzichtelijk terug te vinden. Ook worden jaarlijks in de Rijksbegroting de prognoses over meerdere jaren gepresenteerd.
Onderstaande tabellen zijn hier een samenvatting van.
2012
2013
2014
2015
2016
2017
2018
Aardgasbaten (in k€)
11.839.743
13.342.665
10.505.291
6.424.910
1.926.754
2.373.989
1.461.955
Volume kleine velden (in mld Nm3)1
26
26
24
22
20
18
16
Volume Groningenveld (in mld Nm3)1
48
54
42
28
28
24
19
Getallen zijn afgerond.
2019
2020
2021
2022
2023
2024
Aardgasbaten (in mld€)
1,55
1,47
1,10
0,80
0,56
0,36
Volume kleine velden (in mld Nm3)1
16
16
14
12
10
10
Volume Groningenveld (in mld Nm3)1
18
15
11
7
4
3
De cijfers voor het Groningenveld (baten én volume) zijn nog gebaseerd op de raming van GTS van 31 januari 2019. Het kabinet streeft ernaar de gaswinning uit het Groningenveld zo snel mogelijk te beperken en onderzoekt nu mogelijkheden om al volgend gasjaar de gaswinning nog verder te beperken. Een verdere versnelling van het basispad zal vervolgens in de volumes en de aardgasbaten worden verwerkt.
Getallen zijn afgerond.
Baseert u uw besluiten op lagere inkomsten uit het Groningenveld? Kunt u uw antwoord toelichten?
De verminderde gaswinning uit het Groningenveld staat volledig los van de gaswinning in de kleine velden. Van afwenteling van de verminderde gaswinning in Groningen op andere gebieden is geen sprake.
Slimme oplossingen voor het tekort aan vrachtwagenparkings |
|
Remco Dijkstra (VVD) |
|
Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Techniek uit Rijnland-Palts lost vrachtwagenparkeerproblematiek op»?1
Ja.
Hoeveel parkeerplaatsen voor vrachtwagens langs de goederencorridors missen er nog in Nederland? Welke zijn reeds gerealiseerd? Welke zijn gepland? Welke zijn nog onder beraad en waar missen nog locaties? Wanneer kan de Kamer een totaaloverzicht ontvangen voor de periode van nu tot 2024?
Rekening houdend met een verwachte lichte stijging van het weggoederenvervoer de komende vijf jaren is langs de twee belangrijke internationale goederenvervoercorridors (de oostelijk corridor R’dam – A15 – Duitsland en de zuidoostelijke corridor R’dam – Noord-Brabant – Venlo – Duitsland) een tekort van 2.400 parkeerplekken voor vrachtwagens geprognosticeerd. Het overgrote deel van het internationale goederenvervoer over de weg wordt via deze transportcorridors afgewikkeld. Daarnaast zijn er buiten de genoemde corridors enkele knelpunten, waaronder de Schipholregio. Hierover ontbreken concrete cijfers.
Er zijn concrete uitbreidingsplannen voor ongeveer 800 parkeerplekken langs deze goederencorridors verdeeld over 4 locaties (een nieuwe locatie, drie uitbreidingslocaties). Realisatie ervan is voorzien in de periode ’20-’22.
Inmiddels zijn enkele nieuwe locaties op en rond de corridors geïdentificeerd voor toekomstige ontwikkeling en aanleg van truckparkings en worden er voorbereidingen getroffen deze aan te melden voor een Europese subsidie uit het CEF-fonds.
Het is de ambitie van de gezamenlijke corridorpartijen binnen een tijdsbestek van vijf jaar een dekkend netwerk van voldoende beveiligde truckparkings op de genoemde goederenvervoercorridors goederen te realiseren. Een totaaloverzicht kan naar verwachting medio 2020 worden geleverd.
Kent u de techniek waarbij gebruik wordt gemaakt van intelligente technologie waardoor meer vrachtwagens op een parkeerplaats kunnen staan? Vindt u het interessant om dergelijke techniek te gebruiken op Nederlandse parkeerplekken om zo de capaciteit drastisch te verhogen?
De bedoelde techniek is bij mijn ministerie bekend. Enige tijd geleden is hierover reeds op ambtelijk niveau contact geweest met betrokkenen in Duitsland. Gezien de verdere doorontwikkeling van de techniek is besloten om dit contact op korte termijn te hernieuwen. Daartoe wordt een bezoek voorbereid waaraan behalve ambtelijke vertegenwoordigers van mijn Ministerie, Rijkswaterstaat en provincies, ook commerciële exploitanten van beveiligde truckparkings zullen deelnemen. Doel is te verkennen wat de mogelijkheden van dit innovatieve concept zijn voor de Nederlandse situatie.
Kunt u de Kamer voor de begrotingsbehandeling 2020 (oktober 2019) informeren over de mogelijkheden en vereisten om veilige vrachtwagenparkings op redelijke termijn en zo optimaal mogelijk te realiseren?
Ja, dit is mogelijk.
Het bericht dat de Kamerbrief over letselschade foute cijfers bevat |
|
Renske Leijten , Helma Lodders (VVD) |
|
Menno Snel (staatssecretaris financiën) (D66) |
|
![]() |
Kunt u verklaren hoe het komt dat na een gedegen studie vraagtekens worden gezet bij de cijfers die gebruikt zijn in de Kamerbrief over de uitvoering van de motie Leijten/Lodders over letselschade?1 2
Op welke wijze zijn letselschade-experts betrokken geweest bij het onderzoek naar de omvang van letselschade in de vermogensrendementsheffing? Kunt u uw antwoord toelichten?
Is het mogelijk om snel duidelijkheid te krijgen over de cijfers? Zo ja, wanneer kan die duidelijkheid gegeven worden?
Beïnvloedt de discussie over de juistheid van de cijfers de besluitvorming – voorzien met Prinsjesdag – aangaande het meerekenen van letselschadevergoedingen als eigen vermogen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het bericht ‘Geef burger ook veteranenstatus’ |
|
Salima Belhaj (D66) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA), Ank Bijleveld (minister defensie) (CDA), Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Geef burger ook veteranenstatus»?1
Ja.
Bent u bekend met de zogeheten «geïntegreerde benadering» voor vredes- en wederopbouwmissies?
Ja.
Deelt u de mening dat burgers (diplomaten, politieagenten en hulpverleners) die zij-aan-zij met militairen in missiegebieden opereren, erkenning en waardering verdienen?
Ja.
Op voordracht van de Minister van Defensie van 21 maart 2001, nr. C2001/222, gedaan in overeenstemming met de Ministers van Buitenlandse Zaken, van Justitie en van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties worden zowel militairen als niet tot krijgsmacht behorende personen die zijn uitgezonden ter handhaving of bevordering van de internationale rechtsorde vanwege de Staat, erkend en gewaardeerd met de Herinneringsmedaille Internationale Missies. Daarnaast wordt conform de toezegging van de Minister van Justitie en Veiligheid tijdens het AO Politie van 27 juni jl. onderzocht of uitgezonden politieagenten in het defilé mee mogen lopen en zal de Kamer hier over worden geïnformeerd.
Deelt u de mening dat de overheid een zorgplicht heeft ten aanzien van uitgezonden burgers (diplomaten, politieagenten en hulpverleners) die zij-aan-zij met militairen opereren in missiegebieden?
Ja.
De zorg voor diplomaten en overige ambtenaren die werkzaam zijn in hoog-risicogebieden, is geregeld in het interne Personeelsbeleid plaatsing in gebieden waarvoor een rood reisadvies geldt (hierna: het Zorgprotocol). In dit Zorgprotocol staan alle fasen van de uitzending, van selectie tot aan terugkomst en nazorg beschreven. Hier is sprake van een proactieve benadering en begeleiding.
Het uitgangspunt is dat voor politieambtenaren die naar een missie in het buitenland worden uitgezonden de algemene zorgplicht en afspraken omtrent het toekennen van een verhoogd arbeidsongeschiktheidspensioen en smartengeld bij letsel geldt zoals die voor alle politieambtenaren geldt. Daarnaast zijn er extra voorzieningen die verband houden met de uitzending, zoals opgenomen in de Regeling vredesmissies politie van 2002.
Tevens maken (oud) politiemedewerkers (en het thuisfront) met een erkende beroepsziekte en/of een erkend dienstongeval aanspraak op bijzondere zorg. In de brief aan de Tweede Kamer van 2 juli 20152 is aan uw Kamer toegezegd de bijzondere zorgplicht van de korpschef op te nemen in de politierechtspositie. Over de hiervoor benodigde aanpassing van het Besluit algemene rechtspositie politie (hierna: Barp) is overeenstemming bereikt met de politievakorganisaties.3
De voorzieningen voor civiele experts uitgezonden door het Ministerie van Buitenlandse Zaken, zijn neergelegd in de Regeling civiele experts en verkiezingswaarnemers van 26 oktober 2017. Het beleid ten aanzien van zorg voor civiele experts uitgezonden door het Ministerie van Buitenlandse Zaken naar hoog-risicogebieden, is uitgewerkt in het interne Zorgbeleid en -protocol uitzending civiele experts en verkiezingswaarnemers naar hoog-risicogebieden (hierna: het Zorgprotocol Civiele Experts).
Kunt u uiteenzetten of, en zo ja, op welke wijze, uitgezonden burgers (diplomaten, politieagenten en hulpverleners) aanspraak kunnen maken op voorzieningen waar veteranen ook recht op hebben, zoals toegang tot medische zorg bij posttraumatisch stressstoornis?
Alle medewerkers van het Ministerie van Buitenlandse Zaken hebben cf. de Arbowet immer toegang tot de bedrijfsarts en/of de bedrijfsmaatschappelijk werker (drempelloos). Dit is alom bekend en in de praktijk is de weg naar de afdeling Vitaliteit en Gezondheid door een ieder te vinden. Dit is de eerstelijnsvoorziening waarbij zo nodig verwijzing volgt naar o.a. het instituut voor psychotrauma, centrum 40–45 of vrijgevestigde psychotherapeuten gespecialiseerd in trauma verwerking (bekostigd door het Ministerie van Buitenlandse Zaken).
Politiemedewerkers hebben op grond van het Barp en de Circulaire PTSS Politie een pakket aan voorzieningen. Om medewerkers met psychosociale problematiek te ondersteunen en zorg te bieden is in het korps een mentale zorglijn ingericht. Hierover is Uw Kamer recent geïnformeerd4. Tijdens het gehele traject vanaf voorbereiding op een missie, tijdens de missie zelf en geruime tijd na terugkeer heeft de politiemedewerker toegang tot relevante (psychosociale en medische) zorg.
Zoals verwoord in Kamerbrief d.d. 4 februari 2016 (Kenmerk 29 628-608) werken Defensie en Politie samen om de personeelszorg, met name waar het gaat om psychosociale problematiek, continue te verfijnen en te innoveren. Hierbij worden op reguliere basis ervaringen en expertise uitgewisseld in het voorkomen en behandelen van PTSS. Aanvullend wordt door de Politie gekeken naar de ervaringen die door Defensie zijn opgedaan met het betrekken en informeren van familieleden van medewerkers met PTSS. Ten slotte wordt met Defensie verkend of een gezamenlijk onderzoeksprogramma kan worden opgericht naar PTSS.
Civiele experts worden op grond van artikel 4 van de Regeling civiele experts en verkiezingswaarnemers, na beëindiging van de uitzending, in de gelegenheid gesteld in Nederland een arbeidsgezondheidskundig onderzoek of een gesprek met een psycholoog te voeren. Voor civiele experts uitgezonden naar hoog-risicogebieden geldt dat kort na de beëindiging van de uitzending een medische uitkeuring dient plaats te vinden. Civiele experts uitgezonden naar hoog-risicogebieden kunnen, op grond van het Zorgprotocol civiele experts, gedurende zes maanden na uitzending aanspraak maken op psychosociale nazorg.
Deelt u de mening dat burgers (diplomaten, politieagenten en hulpverleners) die met gevaar voor eigen leven hebben bijgedragen aan vredes- en wederopbouwmissies, de status van een veteraan moeten kunnen verdienen? Zo nee, waarom niet?
De veteranenstatus is vastgelegd in de Veteranenwet en is nadrukkelijk verbonden aan de bijzondere rechtspositie van de militair die voortvloeit uit of verband houdt met de taak van de krijgsmacht, zoals deze in artikel 97 van de Grondwet en de Militaire ambtenarenwet 1931 is verankerd. Voor het waarborgen van de beschikbaarheid en inzetbaarheid van de krijgsmacht worden aan militairen eisen gesteld die in andere arbeidsorganisaties in minder mate of niet in vergelijkbare combinatie voorkomen. Dit brengt onder meer met zich mee dat militairen zich moeten neerleggen bij beperkingen die worden opgelegd aan hun persoonlijke vrijheid en restricties ten aanzien van het uitoefenen van grondrechten, zoals die wel voor civiele ambtenaren gelden. Dit impliceert dat zij, in tegenstelling tot burger ambtenaren, een missie niet kunnen weigeren.
Zoals verwoord in de Nota naar aanleiding van het verslag (Kenmerk 32 414-10) «(....) weliswaar andere beroepsgroepen die in het kader van hun werkzaamheden risico’s lopen, maar dat alleen voor militairen het hoofdkenmerk van het beroep is dat zij door tegenstanders actief naar het leven worden gestaan en zij actief geweld moeten gebruiken om deze tegenstanders te doden of buiten gevecht te stellen. Aangezien de krijgsmacht als zwaardmacht van de overheid het geweldsinstrument bij uitstek is en de leden van de krijgsmacht meer dan wie dan ook als exponent van de overheid worden beschouwd en door deze overheid waar dan ook ter wereld worden ingezet, onder uitgebreide beperking van de voor alle andere werknemers geldende vrijheden en grondrechten, heeft deze zelfde overheid – en daardoor ook de Nederlandse samenleving als geheel – een bijzondere en proactieve zorgplicht voor militairen en veteranen, waarbij overigens geen afbreuk wordt gedaan aan de voor alle burgers geldende eigen individuele verantwoordelijkheid. (....)»
Op basis van de Veteranenwet en de daarop berustende bepalingen is het toekennen van de veteranenstatus aan diplomaten, politieagenten en hulpverleners derhalve niet opportuun.
Het bericht ‘Bonden: CAO-actievoerders ziekenhuizen last van intimidatie’ |
|
John Kerstens (PvdA) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
![]() |
Deelt u de mening dat het voeren van collectieve actie een van de meest belangrijkste rechten in ons arbeidsbestel is en het inperken daarvan in flagrante strijd daarmee is?1
Werkgevers en werknemers zijn gezamenlijk verantwoordelijk voor collectieve afspraken over arbeidsvoorwaarden. Goede dialoog is hiertoe de sleutel. Wanneer het niet lukt om middels dialoog een akkoord te bereiken over arbeidsvoorwaarden hebben werknemers het recht om over te gaan tot collectieve acties. Het recht op collectieve actie is een sociaal recht dat is verankerd in artikel 6, vierde lid, van het Europees Sociaal Handvest (ESH), een verdrag van de Raad van Europa. Dit recht mag niet zomaar worden beperkt of bestraft. In hoeverre er in dit geval sprake is van schending van dit recht, is aan de rechter om te beoordelen.
Vindt u het intimideren van werknemers die (willen) deelnemen aan collectieve acties behoren bij het goed werkgeverschap waarvan ook u steeds zegt dat dat zeker in de sector zorg zo belangrijk is?
Zie antwoord vraag 1.
Vindt u dat ziekenhuiswerkgevers die hun werknemers intimideren dan wel op andere wijze belemmeren in hun recht collectieve actie te voeren een fraai visitekaartje voor de sector, en voor de zorg in het algemeen, afgeven?
Zie antwoord vraag 1.
Wat zou u willen zeggen tegen ziekenhuiswerkgevers die hun werknemers belemmeren in hun recht op het voeren van collectieve actie?
Zie antwoord vraag 1.
Vindt u ook niet dat de werkgevers in kwestie hun energie beter kunnen richten op het afsluiten van een goede collectieve arbeidsovereenkomst voor hun werknemers?
In algemene zin hecht ik er waarde aan dat werkgevers en werknemers gezamenlijk goede afspraken maken over arbeidsvoorwaarden. Daarvoor is het van belang dat werkgevers en werknemers in kwestie de cao-besprekingen weer hervatten.
Wilt u deze vragen met spoed beantwoorden, gezien het feit dat het van het grootste belang is dat werknemers bij ziekenhuizen (maar blijkbaar vooral ook ziekenhuiswerkgevers) weten dat het inperken van het recht op collectieve acties niet aan de orde kan zijn?
Vanwege de vakantieperiode heb ik uw Kamer een uitstelbericht moeten zenden, maar stuur u bij deze, mede namens mijn collega van SZW, de antwoorden.
Etikettering van producten afkomstig uit de Palestijnse gebieden |
|
Joël Voordewind (CU), Kees van der Staaij (SGP) |
|
Bruno Bruins (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() ![]() |
Bent u bekend met het bericht dat het Israël Centrum in Nijkerk is bezocht door de ambtenaren van Economische Zaken naar aanleiding van een klacht over de etikettering van de producten uit Israël?1
Ja.
Kunt u aangeven hoe er wordt gehandhaafd op de geldende etiketteringsbepaling voor wijn uit deze gebieden? Wordt daarbij ook gekeken naar de handelwijze van toezichthoudende instanties van andere Europese landen?
De Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) is verantwoordelijk voor de handhaving van de geldende etiketteringswetgeving. Zij hanteert hierbij het staande interventiebeleid op de vermelding van de herkomst «Israël». Bij de beoordeling van een inspectie worden de aanwijzingen vanuit het interpretatiedocument van de Europese Commissie «Interpretatieve mededeling inzake de vermelding van de oorsprong van goederen uit de sinds juni 1967 door Israël bezette gebieden, (2015/C 375/05)» gevolgd. Aangezien de vermelding «Product uit Israël» op levensmiddelen uit de door Israël bezette gebieden als misleidend wordt gezien (zie punt 7 van de interpretatieve mededeling van de Europese Commissie), geeft de NVWA conform het interventiebeleid een waarschuwing zoals in deze casus het geval is.
Aangezien het in dit geval gaat het om wijn uit Israël gaat; kunt u aangeven op welke wijze recht wordt gedaan aan de motie Ten Broeke (Kamerstuk 34 300 V, nr. 22) over etikettering van goederen uit de sinds juni 1967 door Israël bezette gebieden) om álle producten uit álle als bezet aangemerkte gebieden apart te etiketteren en daarop te handhaven?
Het kabinet komt Europese afspraken na en de NVWA handelt conform de aanwijzingen uit het bovengenoemd interpretatiedocument van de Europese Commissie, zoals dat ook van andere Europese handhavingsautoriteiten wordt gevraagd. Zie ook de beantwoording in vraag 2.
Met bovengenoemde aanpak wordt het standpunt van het vorige kabinet gevolgd, zoals uiteengezet in de Kamerbrief van 26 mei 2016 (Kamerstuk 23 432, nr. 420) en de antwoorden op vragen van 14 juni 2016 (Kamerstuk 23 432, nr. 436). Tevens verwijs ik u naar het verslag van het Schriftelijk Overleg, vastgesteld op 17 maart 2016, (Kamerstuk 23 432, nr. 419, antwoord op vragen 23–32). Daarin liet het toenmalige kabinet weten hoe het uitvoering heeft gegeven aan de motie Ten Broeke, die de regering opriep zich in Europees verband in te spannen voor richtlijnen op het gebied van correcte herkomstaanduiding voor alle bezette of geannexeerde gebieden. Daarvoor bleek binnen de EU geen draagvlak te bestaan.
Onderschrijft u de beleidslijn van het toenmalige kabinet dat «Gezien het bestaan van een gemeenschappelijke markt is het kabinet voorstander van een Europese aanpak ten aanzien van etikettering waarbij de lidstaten op dezelfde manier EU-regelgeving uitvoeren,» dat Nederland alleen tot toepassing van de richtlijn overgaat, indien er een gelijk speelveld is met alle andere EU-lidstaten?
Zie antwoord vraag 3.
Kunt u toelichten wat de stand van zaken is in de Europese discussie over de interpretatieve mededeling van de Europese Commissie inzake producten uit Israël?
De interpretatieve mededeling geeft uitleg aan bestaande Europese wetgeving over herkomstaanduiding van producten, in relatie tot producten afkomstig uit de door Israël bezette gebieden. Zoals aangegeven in de antwoorden op vragen 3 en 4 handelt de NVWA conform de aanwijzingen uit deze interpretatieve mededeling. Nederland handelt hier als gebruikelijk in Europees verband.
In de zaak nummer C-363/18 «Organisation juive Européenne et Vignoble Psagot» heeft de Franse rechter prejudiciële vragen gesteld aan het Hof van Justitie van de Europese Unie over (onder andere) de uitleg van deze interpretatieve mededeling.
Het is nog niet duidelijk wanneer het Hof van Justitie uitspraak zal doen. Het kabinet wil niet vooruitlopen op de uitspraak.
Wanneer verwacht u de uitspraak van het Hof van Justitie en wat betekent dat voor de handhaving van de richtlijn als er nog geen toepassing is voor alle andere EU-lidstaten?
Zie antwoord vraag 5.
Bent u evenals het vorige kabinet van mening dat er pas overgegaan kan worden tot toepassing van de richtlijn als alle andere andere lidstaten dit ook hebben gedaan om te voorkomen dat er voor het bedrijfsleven een ongelijk speelveld ontstaat?
Zie bovenstaand antwoord op vraag 3 en 4.
Waarom wordt in de aanwijzing van het ministerie verplicht om «afkomstig uit Palestina» te gebruiken als etikettering, terwijl de staat Palestina nog niet bestaat en dit wel de suggestie wekt dat er alsnog tot een eenzijdige erkenning van de mogelijke staat Palestina wordt overgegaan? Erkent u dat dit ingaat tegen het regeerakkoord? In de voetnoot wordt dit wel erkend maar dit voorkomt niet dat de indruk wordt gewekt dat Nederland de Palestijnse staat eenzijdig erkent. Erkent u dit risico en wat gaat u doen om dit te voorkomen?
Het kabinet veronderstelt dat met «aanwijzing» wordt verwezen naar de interpretatieve mededeling van de Europese Commissie.
De vermelding «afkomstig uit Palestina» is één van de mogelijke vermeldingen van de herkomst van producten uit de door Israël bezette gebieden. Andere opties – conform punt 9 van de interpretatieve mededeling van de Commissie – zijn bijvoorbeeld «product uit de Westelijke Jordaanoever (Palestijns product)» of «product uit Gaza».
Binnen de EU zijn er diverse lidstaten die wel een Palestijnse staat erkennen en een aantal, zoals Nederland, die dat niet doen. Daarom wordt in alle EU-documenten waarin gesproken wordt over de Palestijnse gebieden en de aanduiding «Palestina» wordt gebruikt een voetnoot toegevoegd, waarmee duidelijk wordt gemaakt dat deze aanduiding niet mag worden opgevat als erkenning van de «Staat Palestina» en geen afbreuk doet aan de individuele standpunten van de lidstaten in deze kwestie. Het Nederlandse standpunt over erkenning is ongewijzigd.
Het artikel ‘Zorgfraudeurs hebben vaak al een strafblad’ |
|
Arno Rutte (VVD), Sophie Hermans (VVD) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Zorgfraudeurs hebben vaak al een strafblad»?1
Ja.
Hoe kijkt u naar de resultaten van het onderzoek van het Informatie Knooppunt Zorgfraude (IKZ), die lijken te suggereren dat er sprake is van een verband tussen frauderen in de zorg en de aanwezigheid van strafrechtelijke antecedenten? Deelt u de mening dat het onderzoek waardevol is voor het verbeteren van de kwaliteit van de zorg voor kwetsbare mensen? Zo ja, hoe? Zo nee, waarom niet?
Ik vind het waardevol dat het IKZ heeft onderzocht of fraudeurs in de zorg ook een strafblad hebben. Het is schokkend om te lezen dat er een verband lijkt te zijn tussen bestuurders die frauderen met geld dat bedoeld is voor zorg aan kwetsbare mensen en de aanwezigheid van strafrechtelijke antecedenten. Er zijn personen die willens en wetens misbruik maken van zorggelden en frauderen. Dit dupeert patiënten, verzekerden en de belastingbetaler en zet de solidariteit en betaalbaarheid van het zorgstelsel onder druk. Wij zien het vervolgonderzoek van het IKZ dan ook graag tegemoet.
Hoe spelen strafrechtelijke antecedenten van zorgbestuurders op dit moment een rol bij de vergunningsprocedure voor nieuwe zorgaanbieders? Brengt de invoering van de Wet toetreding zorgaanbieders (Wtza) daar verandering in? Geven de resultaten van het IKZ onderzoek aanleiding om de Wtza verder aan te scherpen? Zo ja, waarom en hoe? Zo nee, waarom niet?
Bij de huidige WTZi-toelating spelen strafrechtelijke antecedenten van zorgbestuurders geen rol. Met de invoering van de Wtza bestaat de mogelijkheid de Wtza-vergunning te weigeren of in te trekken als de bestuurder na een verzoek geen VOG kan verstrekken. Deze mogelijkheid tezamen met de mogelijkheid om de vergunning te weigeren of in te trekken op basis van de Wet bevordering integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur (Wet Bibob), voorkomen dat door het verlenen van vergunningen fraude wordt gefaciliteerd. De resultaten van het IKZ-onderzoek geven geen aanleiding om de Wtza aan te scherpen.
Zoals aangegeven in de brief van 9 juli 20192 zullen we de vergunningplicht in de Wtza in de toekomst wel verder uitbreiden. Gezien de complexiteit en impact pakken we dit op in een apart traject dat moet uitmonden in een nieuw aanvullend wetsvoorstel dat voortbouwt op de Wtza. Bij deze verdere uitbreiding en inrichting is van belang een goede balans te vinden tussen regeldruk en uitvoeringslasten en de effectiviteit van de vergunningplicht.
Hoe spelen strafrechtelijke antecedenten van zorgbestuurders een rol bij de bestrijding van fraude met PGB’s? Mag de inspectie SZW om strafrechtelijke antecedenten vragen? Zo nee, waarom niet?
De bestrijding van fraude met Pgb’s vindt in eerste aanleg plaats door verstrekkers (gemeenten, zorgkantoren en zorgverzekeraars). Het Pgb kenmerkt zich door het feit dat de cliënt een overeenkomst sluit met een zorgaanbieder. De verstrekker is geen partij bij deze overeenkomst. Indien er sprake is van fraude waarbij de cliënt het slachtoffer is van de zorgaanbieder kan de verstrekker een civielrechtelijke procedure starten teneinde het geld dat niet is besteed aan zorg terug te vorderen van de zorgaanbieder. De ISZW verricht strafrechtelijk onderzoek onder gezag van het Functioneel Parket van het Openbaar Ministerie (OM). Het OM kan een strafrechtelijke procedure starten als de cliënt of zorgaanbieder strafbare feiten heeft gepleegd, zoals valsheid in geschrifte, oplichting, witwassen, fiscale delicten. Daarbij kunnen door de ISZW strafrechtelijke antecedenten worden opgevraagd.
Hoe worden zorgbestuurders die eerder bewezen zorgfraude hebben gepleegd gecontroleerd als zij elders in de zorg opnieuw aan de slag willen bij een bestaande zorgorganisatie of een nog op te richten zorgorganisatie? Indien die controle niet plaatsvindt, deelt u dan de mening dat dit wel zou moeten? Vindt u dat het mogelijk moet zijn om mensen die zijn veroordeeld voor bepaalde delicten te verbieden om een zorgbedrijf te starten? Kunt u uitleggen waarom wel of niet?
De raad van toezicht van een zorginstelling dient op basis van de Governancecode Zorg 2017 zich voorafgaand aan de benoeming van een bestuurder te vergewissen van het werkverleden van de bestuurder, diens integriteit, kwaliteit en geschiktheid voor de functie. Zoals in het antwoord op vraag 3 is toegelicht, is in de Wtza de mogelijkheid opgenomen de Wtza-vergunning te weigeren of in te trekken als de bestuurder na een verzoek geen VOG kan verstrekken. Deze wet biedt tevens de mogelijkheid om een onderzoek te starten op grond van de Wet Bibob, waarna ook op basis van die bevindingen tot weigering of intrekking van een vergunning kan worden overgegaan. Daarnaast geldt onder de Wet kwaliteit, klachten geschillen zorg (Wkkgz) een vergewisplicht voor zorgaanbieders. Zij dienen zich ervan te vergewissen dat de wijze waarop zorgverleners in het verleden hebben gefunctioneerd niet in de weg staat aan het inzetten van de zorgverleners bij het verlenen van zorg. Tot slot moeten zorgaanbieders op grond van de Wkkgz een VOG overleggen voor alle zorgverleners en andere personen die met cliënten in contact kunnen komen, indien zij langdurige zorg leveren of ggz zorg verlenen in een instelling waar mensen ook ’s nachts kunnen verblijven.
Hoe kan de Wet Bevordering integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur (Bibob) bijdragen aan de aanpak van zorgfraude? Wat kan de zorg daarbij leren van het onderwijs als het gaat om het inzetten van de Wet Bibob, waar het instrument onlangs is ingezet (in geval van het Haga lyceum) maar wel als ongebruikelijk werd gezien?
Met het wetsvoorstel Wtza en bijbehorend wetsvoorstel Aanpassingswet Wet toetreding zorgaanbieders wordt de Wet Bibob van toepassing op de vergunningverlening voor het leveren van zorg (artikel 5, tweede lid Wtza). Daarnaast wordt het met het wetsvoorstel tot wijziging van de Wet Bibob mogelijk om de Wet Bibob toe te passen op alle overheidsopdrachten, waaronder ook die in de zorgsector.3 Dit wetsvoorstel is op 4 maart 2019 aan uw Kamer verzonden. De toepassing van de Wet Bibob geeft bestuursorganen de mogelijkheid om haar eigen integriteit te beschermen door te voorkomen dat zij ongewild criminele activiteiten faciliteert. Een Bibob-onderzoek kan gestart worden wanneer een bestuursorgaan een vermoeden heeft dat er een risico bestaat op misbruik van een vergunning of een subsidie, een overheidsopdracht of een vastgoedtransactie. Als er een ernstig gevaar dreigt dat bijvoorbeeld een vergunning wordt misbruikt, kan het bevoegde bestuursorgaan de aanvraag weigeren of de afgegeven vergunning intrekken. Het toepassen van de Wet Bibob is een discretionaire bevoegdheid van bestuursorganen en geeft hen ruimte om in concrete individuele gevallen naar eigen inzicht een besluit te nemen.
Wat betreft het leren van de inzet van de Wet Bibob op andere domeinen kan ik in algemene zin opmerken dat bestuursorganen zich hierbij kunnen laten voorlichten, adviseren en/of ondersteunen door het Landelijk Bureau Bibob (LBB). Het LBB heeft een belangrijke rol in het bewaken en waarborgen van een uniforme toepassing van de Wet Bibob en de kwaliteit van het onderzoek door bestuursorganen en heeft daarmee in de loop der tijd veel kennis, expertise en ervaring opgebouwd. Voorts valt ook onderwijsbekostiging onder de reikwijdte van de Wet Bibob. Met het voorliggende voorstel tot wijziging van de Wet Bibob wordt dit voor de rechtszekerheid geëxpliciteerd.4
Neemt u de aanbevelingen van het IKZ over vervolgonderzoek over? Zo ja, hoe gaat dit vervolgonderzoek er uit zien en wanneer kunnen we de publicatie hiervan verwachten? Zo nee, waarom niet?
Ik neem de aanbevelingen van het IKZ over een vervolgonderzoek over. Het IKZ beslist echter zelf wanneer en in welke vorm zij tot publicatie van dit vervolgonderzoek zullen overgaan.
Desgevraagd heeft het IKZ aangegeven dat zij ernaar streven om deze zomer een voorstel voor een vervolgonderzoek uit te werken en dat dit voorstel in het najaar van 2019 aan haar partners zal worden voorgelegd. Zodra de uitkomsten van dit vervolgonderzoek bekend zijn, zullen wij dit delen met uw Kamer.
Kent u de woedende en verbijsterde reacties op uw voornemen om Schiphol nog verder te laten groeien?1 2
Ik heb veel verschillende positieve en negatieve reacties gezien en gekregen op het kabinetsvoornemen om Schiphol onder strikte voorwaarden beperkte groei toe te staan.
Wat zeggen deze reacties u over het gevoerde luchtvaartbeleid in Nederland?
Dat veel mensen zich positief dan wel negatief betrokken voelen bij de ontwikkeling van Schiphol en de Nederlandse luchtvaart.
Deelt u de mening van de Bewoners Omgeving Schiphol (BOS) dat uw voornemen om Schiphol te laten groeien strijdig is met de beginselen van behoorlijk bestuur? Zo nee, waaruit blijkt dat dit niet zo is?3
Ik deel deze meningen niet. Het voornemen is zorgvuldig voorbereid en afgewogen. Zoals in de brief van 5 juli jl. staat opgenomen heeft het kabinet besloten over de systematiek voor de toekomstige ontwikkeling van Schiphol voor de middellange termijn. Dit betreft een overgangsperiode waarin we werken in lijn met het perspectief van de Luchtvaarnota, totdat dit perspectief in concrete bruikbare instrumenten is uitgewerkt. Daarbij geldt dat het aantal mensen dat op basis van de huidige systematiek als ernstig gehinderd wordt aangemerkt ieder jaar aantoonbaar omlaag moet. Oftewel pas nadat er sprake is van aantoonbare hinderbeperking kan Schiphol groei verdienen. De komende tijd ga ik met betrokken partijen in gesprek over de in de brief geschetste aanpak voor de middellange termijn. Ik zal uw Kamer over de verdere invulling hiervan dit najaar informeren.
In de aanloop naar dit besluit is er vanuit zowel de ORS als het ministerie een uitvoerig participatieproces doorlopen met diverse bijeenkomsten en mogelijkheden tot reageren. Hierbij zijn alle belangen zorgvuldig afgewogen op basis van verschillende participatietrajecten, het verslag van de voorzitter van de ORS en het advies van de Raad voor de Leefomgeving en Infrastructuur (RLI). Daarnaast ga ik de komende tijd in gesprek met de delegaties van de ORS en wordt nader onderzoek verricht ten behoeve van zorgvuldige besluitvorming voor de middellange termijn. Na de afronding wordt een ontwerpwijziging van het Luchthavenverkeersbesluit Schiphol (LVB 2) opgesteld en volgt vervolgens de formele inspraakprocedure. De voornemens voor lange termijn zullen worden opgenomen in de Luchtvaartnota, waarvoor ook een uitgebreid onderzoeks- en participatietraject plaatsvindt.
Deelt u de mening van de Bewoners Omgeving Schiphol (BOS) dat uw voornemen om Schiphol te laten groeien in strijd is met het vertrouwensbeginsel, door tegenover participerende bewoners het vertrouwen te wekken dat eerst zorgvuldig zal worden onderzocht of de luchtvaart wel of niet kan groeien of juist moet krimpen, terwijl nu blijkt dat u voor groei gaat zonder onderzoek? Zo nee, waarom niet?4
Zie antwoord vraag 3.
Op welke wijze gaat u recht doen aan de kritiek van de Bewoners Omgeving Schiphol (BOS)?
Zie antwoord vraag 3.
Kent u de berichten «Geen Schipholoverleg met mes op tafel»5 en «Inspraakprocedure Lelystad Airport oneerlijk, van de 164.000 verbetervoorstellen zijn er 3 toegepast»6?
Ja.
Herinnert u zich dat voormalig voorzitter van de Omgevingsraad Schiphol, Hans Alders, voordat hij zijn adviesopdracht uiteindelijk alsnog inleverde, aanvankelijk probeerde om buiten de bewoners om en rechtstreeks tegen hun wens in, met een groeiadvies te komen?7
De betrokken partijen in de ORS hebben aan het einde van vorig jaar en het begin van dit jaar intensief overleg gevoerd om tot een gezamenlijk advies te komen. Vervolgens heeft de voormalig voorzitter van de ORS een brief gestuurd met de conclusie dat: «de marges voor een gedragen advies smal waren, maar dat de meest recente ontwikkelingen binnen de ORS duidelijk hebben gemaakt dat partijen niet in staat zijn om met elkaar tot een gezamenlijk advies te komen.» Dhr. Alders heeft daarom, met inachtneming van hetgeen de verschillende partijen naar voren hebben gebracht in de diverse overleggen, als voorzitter van de ORS een verslag van de besprekingen uitgebracht.
Erkent u dat het voor omwonenden van luchthavens in heel Nederland steeds onaantrekkelijker wordt om deel te nemen aan inspraak- en participatietrajecten als hun wensen structureel genegeerd worden bij de uiteindelijke besluitvorming? Zo nee, waarom niet?
Ik hecht aan een zorgvuldig proces en goede participatie. In de aanloop naar dit besluit is er vanuit zowel de ORS als het ministerie een uitvoerig participatieproces doorlopen met diverse bijeenkomsten en mogelijkheden tot reageren. Alle belangen uit deze participatietrajecten zijn zorgvuldig afgewogen inclusief het verslag van de voorzitter van de ORS en het advies van de RLI. Na het uitbrengen van het kabinetsbesluit heb ik op 16 juli jl. een inloopavond over de besluitvorming over Schiphol georganiseerd. Er zal ook nog een tweede inloopavond worden gepland. Daarnaast ga ik de komende periode in gesprek met de delegaties van de ORS. Pas daarna zal het zogenaamde ontwerp ? LVB 2 definitief worden opgesteld en zal de inspraakperiode worden doorlopen. De voornemens voor de lange termijn zullen worden opgenomen in de Luchtvaartnota, waarvoor ook een uitgebreid onderzoeks- en participatietraject plaatsvindt. Daarbij wil ik benadrukken dat het enorm wordt gewaardeerd dat iedereen tijd stopt in het participatieproces en de ingebrachte voorstellen zullen dan ook ter harte worden genomen en waar mogelijk worden verwerkt in het besluit.
Erkent u dat de inspraak- en participatietrajecten hun waarde verliezen wanneer ze enkel gebruikt worden om het vinkje te kunnen zetten achter «draagvlak bij de samenleving» zonder daadwerkelijk iets te doen met de wensen van diezelfde samenleving? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 8.
Erkent u dat de inspraak- en participatietrajecten rond het Nederlandse luchtvaartbeleid een groeiend geloofwaardigheidsprobleem hebben omdat bewoners keer op keer zwaar teleurgesteld raken over de wijze waarop ze hun wensen terugzien in het uiteindelijke beleid? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 8.
Wat gaat u doen om de geloofwaardigheid van de inspraak- en participatietrajecten rond het Nederlandse luchtvaartbeleid te herstellen?
Zie antwoord vraag 8.
Kunt u bevestigen dat met de door u ingezette trendbreuk -zijnde dat de volgorde van besluitvorming is omgedraaid, doordat eerst naar de brede set aan grenswaarden wordt gekeken voordat een verandering in het aantal vliegbewegingen wordt overwogen- de door u aangekondigde groei van het aantal vliegbewegingen niet gegarandeerd is?
Dat kan ik bevestigen.
Sluit u uit dat een krimp van het aantal vliegbewegingen het mogelijke resultaat kan zijn van het correct uitvoeren van de motie Van Raan/Kröger8 waarin de Kamer de regering oproept om voor de luchtvaart grenswaarden te ontwikkelen op het gebied van klimaat, leefomgeving en veiligheid? Zo ja, waarom?
De eerste jaren na 2020 vormen een overgangsperiode waarin we werken in lijn met het perspectief van de Luchtvaartnota, tot dit perspectief in concrete bruikbare instrumenten is uitgewerkt. Dit betekent concreet dat het aantal mensen dat op basis van de huidige systematiek als ernstig gehinderd wordt aangemerkt ieder jaar aantoonbaar omlaag moet. Oftewel pas nadat er sprake is van aantoonbare hinderbeperking kan Schiphol groei verdienen. Ook kan Schiphol zich alleen verder ontwikkelen als dit aantoonbaar veilig kan (zie ook antwoord op vraag 17). Ik zal de ILT vragen om ieder jaar te beoordelen of aan deze reductie en de regels van het stelsel is voldaan, om op basis daarvan te besluiten of voor een volgend jaar een beperkte groei van het aantal vliegtuigbewegingen is verdiend. Ook zal de ILT toe blijven zien op de veiligheidsaspecten. Daarnaast hecht ik er aan dat de hinderreductie als gevolg van bijvoorbeeld vlootvernieuwing en reductie van het aantal nachtvluchten ook gepaard gaat met concrete en zichtbare maatregelen voor de omgeving, die aansluiten bij hoe de hinder door omwonenden wordt beleefd. Daarom vraag ik Schiphol om samen met andere partijen uit de sector en de omgeving nog dit jaar een uitvoeringsplan hinderreductie op te stellen (waarin wordt gekeken naar bv. hogere en/of andere aan- en uitvliegroutes, vermindering van de inzet van secundaire banen en het creëren van rustmomenten). Naast het uitvoeringsplan hinderreductie is ook verbetering van de kwaliteit van de leefomgeving nodig. Daarvoor vraag ik Schiphol om samen met andere partijen uit de sector en de omgeving een concreet voorstel uit te werken voor een Omgevingsfonds. Vanuit dit fonds zal bijvoorbeeld moeten worden geïnvesteerd in het aanpakken van individuele schrijnende situaties als gevolg van het vliegverkeer, het beter/verder isoleren van huizen in de directe omgeving van Schiphol en het ontwikkelen van gebieden rond Schiphol waarvoor bouwbeperkingen gelden.
Voor de lange termijn is de Luchtvaartnota in voorbereiding, de hoofdlijnen hiervan heb ik verwoord in de brief van 5 juli jl. Ter ondersteuning van het proces om te komen tot de Luchtvaartnota wordt een PlanMER uitgevoerd. In deze PlanMER wordt naar de verschillende hoekpunten (uitersten) gekeken die tezamen de hoekpunten vormen van het maatschappelijke debat. Eén van die hoekpunten is «normeren». In dit hoekpunt wordt er onderzoek gedaan naar diverse normen en grenswaarden op verschillende gebieden (ook breder t.a.v. hinder) die het toekomstige kader voor het luchtvaartbeleid kunnen vormen (conform de motie v. Raan/Kroger en motie v. Raan c.s.). Dit zou, als resultante eventueel ook kunnen leiden tot krimp. De daadwerkelijke keuze voor een beleidspakket voor de lange termijn zal gebaseerd worden op een brede afweging van effecten in de PlanMER en opgenomen worden in de Luchtvaarnota. Op deze manier wordt er invulling geven aan de moties over de introductie van grenswaarden voor leefomgeving. Bij de publicatie van de ontwerpLuchtvaartnota zal inzichtelijk gemaakt worden op basis van welk onderzoek de besluitvorming is voorbereid.
Waarom schrijft u in uw brief9 niets over krimpscenario’s voor Schiphol?
Zie antwoord vraag 13.
Kunt u bevestigen dat u op de persconferentie over de Schipholplannen de grenswaarde «hinder/geluidshinder» plaatste binnen het bredere begrip leefomgeving?10 Zo nee, hoe zit het dan?
Zie antwoord vraag 13.
Erkent u dat de grenswaarde leefomgeving niet enkel bestaat uit «hinder/geluidshinder», maar ook betrekking heeft op andere grenswaarden op het gebied van onder andere de gezondheid, natuurbescherming en landschapsvervuiling? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 13.
Kunt u bevestigen dat, naast de door u op de persconferentie genoemde doelstellingen rond hinderbeperking (binnen het bredere kader van grenswaarden op het gebied van de leefomgeving), ook het klimaat en de veiligheid cruciale grenswaarden bieden waarbinnen besluiten over de verandering van het aantal vliegbewegingen dienen te worden genomen? Zo nee, hoe zit het dan?
Schiphol kan alleen groeien als dat aantoonbaar veilig kan. Onderzoek van het Nederlands Lucht- en Ruimtevaartcentrum (NLR) zal moeten aantonen dat veiligheidsrisico?s integraal en structureel voldoende zijn aangepakt en of, en met welke maatregelen, de voorgenomen ontwikkeling van Schiphol zoals voorgesteld in het LVB 2 de komende jaren aantoonbaar veilig kan plaatsvinden. Dit wordt gedaan door een actualisatie van de integrale veiligheidsanalyse die het NLR eerder heeft uitgevoerd, rekening houdend met de ontwikkeling van Schiphol in de komende jaren en de maatregelen die de sector heeft genomen en nog neemt. Tevens wordt een onafhankelijke evaluatie van de implementatie van de aanbevelingen van de Onderzoeksraad voor Veiligheid uitgevoerd. Zowel de evaluatie als de actualisatie worden dit jaar uitgevoerd en zullen afgerond zijn voordat ik het ontwerp LVB 2 aan uw Kamer zal voorleggen. Aanvullend hierop beoordeelt de sector jaarlijks voorafgaand aan de capaciteitsdeclaratie of de gedeclareerde capaciteit veilig kan worden uitgevoerd, zoals ik heb afgesproken in het convenant veiligheidsverbetering. Ten aanzien van grenswaarden voor klimaat zie beantwoording onder 13 e.v.
Erkent u dat uw stelling dat de luchtvaart groei zou kunnen «verdienen» door hinder te beperken een veel te smalle interpretatie is van de veel bredere waaier aan verschillende typen grenswaarden waar de luchtvaart aan moet voldoen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 13.
Op welke wijze gaat u borgen dat de volledige waaier aan grenswaarden op het gebied van klimaat, leefomgeving en veiligheid van mens en dier zullen worden gerespecteerd?
Zie antwoord vraag 13.
Kent u de reactie van Schiphol op uw voornemen om Schiphol te laten groeien?11 12
Zie antwoord vraag 13.
Is het u ook opgevallen dat in de reactie van Schiphol geen melding is gemaakt van de brede waaier aan grenswaarden waaraan de luchtvaart moet gaan voldoen op het gebied van klimaat, leefomgeving en veiligheid? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 13.
Op welke wijze gaat u Schiphol attenderen op deze door u aangekondigde grenswaarden?
Zie antwoord vraag 13.
Erkent u dat Schiphol met haar eenzijdige reactie een voorschot neemt op het mogelijk dwarsbomen van het uitvoeren van de aangenomen motie Van Raan/Kröger13 over het opstellen van dergelijke grenswaarden? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 13.
Op welke wijze gaat u Schiphol attenderen op deze aangenomen motie?
Zie antwoord vraag 13.
Waarom schrijft u in uw brief14 niets over het uitvoeren van de aangenomen motie Van Raan c.s.15, waarin de Kamer de regering oproept om hinder als criterium breder te definiëren dan alleen geluidshinder en hiervoor voorstellen te doen ten behoeve van de Luchtvaartnota, omdat hinder in de vorm van geluid als criterium niet voldoende is om alle schade die de luchtvaart teweegbrengt te bepalen?
Zie antwoord vraag 13.
Hoe staat het met de uitvoering van de motie Van Raan c.s.?16 Kunt u een uitgebreid overzicht verschaffen van alle stukken, scenario’s en berekeningen die momenteel op tafel liggen ten behoeve van de uitvoering van deze motie? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 13.
Erkent u dat uw voornemen om Schiphol te laten groeien geen recht doet aan het op correcte wijze uitvoeren van de aangenomen motie Van Raan c.s.?17 Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 13.
Kunt u garanderen dat deze reeds anderhalf jaar geleden aangenomen motie correct zal worden uitgevoerd? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 13.
Waarom heeft u gekozen voor vrijdag 5 juli 2019 als dag van het bekendmaken van uw voornemen om Schiphol te laten groeien?
5 juli is de dag dat het kabinet heeft besloten tot de voorliggende invulling van het voornemen voor de korte middellange en lange termijn. Dit besluit volgt uit een lang traject, dat is gestart met een adviesaanvraag aan de ORS over: een toekomstbestendig NNHS en een oplossing voor het wonen-vliegen vraagstuk. Toen begin dit jaar bleek dat de partijen niet tot een gemeenschappelijke advisering konden komen, heb ik gesprekken gevoerd met de betrokken partijen. Op basis van deze gesprekken heb ik de Kamer geïnformeerd over het vervolgtraject, daarbij heb ik aangeven dat ik zo snel mogelijk wil komen tot het zorgvuldig juridisch verankeren en strikt handhaven van het NNHS. Daarbij heb ik ook aangegeven voor de zomer de Kamer te informeren over de vervolgaanpak.
Erkent u dat deze dag wel zeer ongelukkig gekozen is, kort na de publicatie van het Klimaatakkoord waar luchtvaart geen serieus onderdeel van uitmaakt én kort voor het zomerreces van de Tweede Kamer? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 29.
Kunt u deze vragen één voor één beantwoorden?
Vanwege het inhoudelijk overlappen zijn sommige antwoorden samengevoegd.