Schoolkassa van ParnasSys |
|
Lisa Westerveld (GL), Peter Kwint |
|
Arie Slob (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CU) |
|
|
|
|
Bent u bekend met ParnasSys Schoolkassa waarmee scholen de vrijwillige ouderbijdrage kunnen innen?1
Ja.
Wat vindt u ervan dat in de brochure van ParnasSys Schoolkassa wordt gesuggereerd dat er meerdere soorten ouderbijdragen zijn? Kunt u uw antwoord toelichten?
Uit navraag bij ParnasSys blijkt dat met de zinsnede «alle soorten ouderbijdragen» refereert aan de verschillende doelen waarvoor scholen een vrijwillige ouderbijdrage kunnen vragen. Scholen kunnen zelf aangeven hoe ze deze willen uitsplitsen. Daarbij geldt dat elke bijdrage die scholen aan ouders vragen expliciet vrijwillig moet zijn. Scholen zijn verplicht om de vrijwilligheid van de ouderbijdrage te vermelden in de schoolgids en daar duidelijk over te communiceren. Wanneer scholen ouders verplichten om een ouderbijdrage te betalen handelen ze in strijd met de wet. Ouders kunnen, eventueel via de oudergeleding van de medezeggenschapsraad, scholen hierop aanspreken en misstanden melden bij de inspectie.
Vindt u het ook zeer onwenselijk dat in de brochure van ParnasSys Schoolkassa actief het uitsluiten van leerlingen wordt gestimuleerd door deze optie aan te bieden in het systeem als ouders niet betalen? Kunt u uw antwoord toelichten?
De brochure van ParnasSys kan inderdaad de suggestie wekken dat ParnasSys het uitsluiten van leerlingen faciliteert. Uit navraag bij ParnasSys is gebleken dat de zinsnede «leidt tot uitsluiting» bedoeld was om aan te geven dat bepaalde ouders uitgesloten kunnen worden van het ontvangen van een betaalverzoek. Dit kan bijvoorbeeld wanneer deze ouders al contant op school betaald hebben. ParnasSys Schoolkassa stimuleert het uitsluiten van kinderen niet. De tekst in de brochure en in de software is inmiddels door ParnasSys aangepast.
Vindt u het tevens onwenselijk dat de brochure het sturen van betaalherinneringen via Schoolkassa ook actief stimuleert, aangezien betaalherinneringen de indruk wekken dat er verplicht betaald moet worden? Kunt u uw antwoord toelichten?
ParnasSys Schoolkassa maakt het voor scholen mogelijk om digitaal ouderbijdragen te innen. Het sturen van een betalingsherinnering is daarbij een aanvullende optie in de software. Scholen kiezen zelf welke tekst ze daarbij gebruiken. Zij zijn zelf verantwoordelijk voor de wijze waarop zij over de vrijwillige ouderbijdrage communiceren met ouders. Scholen zijn verplicht om te melden dat het om een vrijwillige bijdrage gaat, ook als zij hierover via een ouderportaal met ouders communiceren.
Wat vindt u ervan dat Schoolkassa e-mails verstuurt waarin gesproken wordt over een verplichte ouderbijdrage?2
Scholen zijn wettelijk verplicht om de vrijwilligheid van de ouderbijdrage te vermelden in de schoolgids en daar duidelijk over te communiceren. Wanneer zij daar digitaal over communiceren zijn scholen zelf verantwoordelijk voor de titel en inhoud van de e-mails, ParnasSys faciliteert alleen de verzending. Bij het versturen van mails voor betaalverzoeken, zijn de scholen vrij om zelf de titel en inhoud aan te passen om het verzoek te duiden.
Bent u het eens dat er maar één ouderbijdrage is en die altijd vrijwillig is? Kunt u uw antwoord toelichten?
Scholen mogen voor verschillende doeleinden een vrijwillige ouderbijdrage vragen en kunnen zelf aangeven hoe ze deze willen uitsplitsen. Daarbij geldt dat elke bijdrage die scholen aan ouders vragen expliciet vrijwillig moet zijn.
Bent u bereid in gesprek te gaan met ParnasSys over Schoolkassa en hen te wijzen op de regels omtrent de vrijwillige ouderbijdrage en hen te verzoeken niet mee te werken aan het uitsluiten van kinderen als hun ouders de vrijwillige ouderbijdrage niet betalen? Zo nee, waarom niet?
Uit navraag bij ParnasSys is gebleken dat zij zich bewust zijn van de regels omtrent de vrijwillige ouderbijdrage. Hun software maakt het voor scholen mogelijk om ouderbijdragen digitaal te innen. Scholen zijn er zelf voor verantwoordelijk dat dit binnen de kaders van wet- en regelgeving gebeurt.
Het artikel ‘De e-truck komt, maar het duurt wel even voor hij zijn dieselneef inhaalt’ |
|
Rutger Schonis (D66) |
|
Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
|
|
|
Kent u het artikel «De e-truck komt, maar het duurt wel even voor hij zijn dieselneef inhaalt»?1
Ja.
Deelt u de constatering uit het ING-rapport («Tijdperk van zero-emissie breekt aan voor trucks», oktober 2019) dat pas in 2028 de e-truck concurrerend zal zijn met de dieselvrachtwagen?
Er zijn op dit moment weinig elektrische vrachtwagens in gebruik in Nederland. Het is dan ook op dit moment nog lastig te voorspellen hoe deze markt zich verder zal ontwikkelen. Voor de vrachtwagen op waterstof is op dit moment nog lastiger te voorspellen wanneer die een serieuze rol gaat spelen.
Daarnaast constateren de onderzoekers dat het omslagpunt wanneer een elektrische vrachtwagen concurrerend is met een dieselvrachtwagen sterk afhankelijk is van het aantal gereden kilometers. De energie- en onderhoudskosten zijn voor een elektrische vrachtwagen namelijk een stuk lager. De onderzoekers stellen dat bij 60.000 kilometer per jaar het omslagpunt in 2030 ligt en dat dit omslagpunt kan worden vervroegd naar 2028 door het verstrekken van een aanschafsubsidie, zoals afgesproken in het Klimaatakkoord. Bij 100.000 kilometer per jaar wordt in combinatie met het verstrekken van een aanschafsubsidie een elektrische vrachtwagen al in 2025 concurrerend met de dieselvrachtwagen. Dat zou betekenen dat een elektrische vrachtwagen gemiddeld 300 tot 400 km per dag ingezet moet worden. Dat is naar verwachting over een aantal jaren vergelijkbaar met de actieradius van één volle accu van een elektrische vrachtwagen.
Deelt u de mening dat 2028 wel erg ver weg is voordat de e-truck concurrerend zal zijn?
Uiteraard zou het wenselijk zijn wanneer de verduurzaming nog sneller verloopt. De technologische ontwikkelingen gaan echter snel en ik heb er vertrouwen in dat dit ook bij de ontwikkeling van een elektrische vrachtwagen het geval is. In het kader van de Transport Decarbonisation Alliance werk ik internationaal samen om de vraag naar elektrische vrachtwagens te vergroten. Dit zal naar verwachting ook een positieve invloed hebben op een toename van de productie van elektrische vrachtwagens en leiden tot een snellere kostendaling. Ook zet ik me in het kader van de Nationale Agenda Laadinfrastructuur ervoor in dat ook de laadinfrastructuur voor de logistieke sector tijdig op orde is.
Bent u bereid om de sector te ondersteunen met het vinden van (technische) oplossingen om e-trucks concurrerend te maken? Zo nee, waarom niet?
Uiteraard ben ik daartoe bereid. Bedrijven die dergelijke oplossingen hebben, kunnen nu al een aanvraag indienen in het kader van de DKTI-transport (Demonstratieregeling Klimaat Technologieën en -Innovaties in transport).
Schat u in dat, gezien de vrachtwagenheffing die in 2023 van kracht zal zijn, deze heffing kan bijdragen aan het sneller rondkrijgen van de businesscase voor e-trucks?
De netto-opbrengsten van de vrachtwagenheffing worden in overleg met de sector teruggesluisd naar de vervoerssector voor verduurzaming en innovatie. Het stimuleren van niet-fossiel rijden is één van de bestedingsrichtingen van deze terugsluis. In overleg met sectorpartijen worden de vastgestelde bestedingsrichtingen momenteel verder uitgewerkt tot een indicatief maatregelenpakket. Daarbij wordt ook gekeken naar een aanschafsubsidie voor elektrische vrachtwagens. De verwachting is dat een dergelijke aanschafsubsidie het voor bedrijven aantrekkelijker maakt om elektrische vrachtwagens aan te schaffen.
Welke maatregelen bent u van plan te nemen, naast de vrachtwagenheffing, om e-trucks sneller concurrerend te maken?
In het Klimaatakkoord is overeengekomen dat er voor elektrische vrachtwagens tot en met 2025 € 94 miljoen beschikbaar komt voor een stimuleringsprogramma. Hiermee worden bedrijven gedeeltelijk tegemoetgekomen voor de meerkosten van een elektrische vrachtwagen ten opzichte van het fossiele alternatief.
Wat onderneemt u, daar uit het ING-rapport is gebleken dat het gebruik van waterstof een oplossing kan bieden voor internationaal transport, om de inzet van waterstof als brandstof voor vrachtwagens te vergroten?
Bedrijven die waterstof als brandstof willen inzetten voor vrachtwagens kunnen een aanvraag voor een subsidie indienen in het kader van de DKTI-transport. Daarnaast wordt gewerkt aan de uitrol van de tankinfrastructuur voor waterstof. Daarbij zet Nederland in op Europese samenwerking, omdat een goed Europees netwerk van tankinfrastructuur voor waterstof een belangrijke randvoorwaarde is. Verder is in het Klimaatakkoord afgesproken dat voor waterstof in 2020 een ambitieus convenant wordt afgesloten met de sector. In dat convenant zullen ook afspraken worden gemaakt op welke wijze de inzet van waterstof als brandstof voor vrachtwagens kan worden vergroot.
Hoe staat u tegenover het voorstel om e-trucks lager te belasten dan dieselvrachtwagens?
Op dit moment worden de voorbereidingen getroffen voor een vrachtwagenheffing. De hoogte van de heffing zal afhangen van milieukenmerken van een vrachtwagen: hoe schoner, hoe lager de heffing. En hoe meer kilometers de vrachtwagens rijden hoe meer heffing ze betalen. Op dit moment staat de Eurovignetrichtlijn niet toe om voor zuinigere of elektrische vrachtwagens een lager tarief te hanteren dan de bestaande indeling in euro-emissieklassen. Indien die mogelijkheid ontstaat zal daarnaar gekeken worden.
Deelt u de mening van de onderzoekers van het ING-rapport dat biobrandstoffen beter niet ingezet kunnen worden voor regionaal transport? Zo ja, hoe voorkomt u de inzet van biobrandstoffen op korte afstanden? Zo nee, waarom niet?
Voor fossiele brandstoffen geldt een bijmengverplichting van biobrandstoffen. Deze zullen derhalve ook gelden voor dieselvrachtwagens die voor regionaal transport worden ingezet. Daarover is in het Klimaatakkoord afgesproken dat extra inzet van hernieuwbare brandstoffen ten opzichte van de Nationale EnergieVerkenning 2017 (NEV 2017) niet meer bedraagt dan 2 Mton (dat komt overeen met 27 PJ). Verder is in het Klimaatakkoord afgesproken dat de inzet van Green Truck Fuel wordt verkend. Voorwaarde daarbij is dat naar het oordeel van het PBL de CO2-reductie daadwerkelijk behaald gaat worden, de brandstof voldoet aan de duurzaamheidseisen van het duurzaamheidskader en er geen lock-in ontstaat die de introductie van zero-emissie voertuigen vertraagt.
Het bericht 'Concrete aanpak stikstof kan maanden duren’ |
|
Laura Bromet (GL), Suzanne Kröger (GL) |
|
Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD), Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, visserij, voedselzekerheid en natuur) (CU) |
|
|
|
|
Kent u het bericht «Kabinet heeft nog maanden nodig voor stikstofaanpak»?1
Ja.
Klopt het dat het nog enkele maanden gaat duren voor het kabinet met concrete oplossingen komt voor de stikstofcrisis?
In de brief van 4 oktober jl. (Kamerstuk 32 670, nr. 167) heeft het kabinet aangekondigd de oplossing te zoeken in een gebiedsgerichte aanpak. Aangezien de herkomst van stikstofdepositie verschilt per gebied, verschilt ook de aanpak om deze depositie te verminderen per gebied. Er wordt inzichtelijk gemaakt wat nodig is voor natuurherstel, welke (bron)maatregelen daarvoor in dat gebied beschikbaar zijn, maar ook welke ruimte nodig is om activiteiten in dat gebied te kunnen ontplooien.
Het kabinet heeft aangekondigd welke concrete zaken zij gaat doen: investeren in direct natuurherstel, inzetten op een drempelwaarde voor stikstofdepositie zodat het proces voor het verlenen van toestemming voor (kleine) activiteiten en projecten weer in gang kan worden gezet, toestemmingverlening op gang brengen via intern salderen en extern salderen onder voorwaarden. Ook stelt het kabinet indien nodig financiële en juridische middelen beschikbaar en worden bronmaatregelen genomen waar deze (gebiedsgericht) effect hebben.
Het kabinet gaat per direct aan de slag met de verkenning van een drempelwaarde voor projecten of activiteiten met kleine stikstofdeposities. Daartoe is het nodig om (bron)maatregelen uit te werken. Het kabinet komt voor het einde van het jaar met een uitgewerkt pakket op basis waarvan in het begin van het nieuwe jaar besluitvorming kan plaatsvinden. Per direct worden de gebiedsgerichte processen in gang gezet. Het kabinet informeert u dit jaar over de uitwerking en de eerste resultaten van de gebiedsgerichte aanpak voor natuurherstel.
Het Adviescollege Stikstofproblematiek komt voor het einde van het jaar met een nader advies over beweiden en bemesten. Op basis hiervan zullen de interbestuurlijke partners half januari een besluit nemen over de wijze waarop en de voorwaarden waaronder beweiden en bemesten mogelijk gemaakt kunnen worden. Begin 2020 is ook het moment voor de interbestuurlijke partners om te besluiten op welke wijze de monitoringssystematiek wordt verbeterd.
In mei 2020 komt het Adviescollege met het laatste deel van het advies en volgt een kabinetsreactie.
Heeft u al een inschatting gemaakt wat de effecten (op stikstof) zijn van het verlagen van de maximumsnelheid? Zo ja, welke trajecten zijn hier in meegenomen? Wat zijn de effecten van een verlaging naar 120, 100 en 80 km/u? Hoe snel kunnen verkeersbesluiten gerealiseerd worden?
Lokaal – dicht bij de weg – kan een verlaging van de maximum snelheid een groter effect hebben. In de brief van 4 oktober jl. heeft het kabinet daarom aangegeven dat wordt gedacht aan gebiedsgerichte verlagingen van de maximum snelheid op rijkswegen en provinciale wegen, daar waar het effect heeft op de stikstofdepositie in stikstofgevoelige Natura 2000-gebieden. Naar aanleiding van het advies van het Adviescollege Stikstofproblematiek wordt bezien op welke trajecten een gerichte verlaging van de maximumsnelheid een effectieve maatregel is. Ook wordt in beeld gebracht welke bijdrage aan afname van stikstofdepositie op die trajecten verwacht wordt.
Weet u hoeveel veehouderijen er gevestigd zijn in de buurt van Natura 2000-gebieden? Zo ja, met welke afstandscriteria is gerekend en kunt u deze informatie delen?
In de brief van 4 oktober jl. (Kamerstuk 32 670, nr. 167) heeft het kabinet aangekondigd de oplossing te zoeken in een gebiedsgerichte aanpak. Aangezien de herkomst van stikstofdepositie verschilt per gebied, verschilt ook de aanpak om deze depositie te verminderen per gebied. Er wordt inzichtelijk gemaakt wat nodig is voor natuurherstel, welke (bron)maatregelen daarvoor in dat gebied beschikbaar zijn, maar ook welke ruimte nodig is om activiteiten in dat gebied te kunnen ontplooien. In dit proces wordt ook bezien welke veehouderijen in de buurt van Natura 2000-gebieden zijn gevestigd en welke veehouderijen geen opvolger hebben.
Hoeveel veehouderijen in de buurt van Natura 2000-gebieden hebben geen opvolger? Kunt u deze informatie met de Kamer delen?
Zie antwoord vraag 4.
Welke natuurherstelmaatregelen kunnen er genomen worden en zijn deze maatregelen alleen in de Natura 2000-gebieden of ook daarbuiten?
De natuurherstelmaatregelen die kunnen worden genomen, betreffen de «vrijgegeven» herstelmaatregelen in het rapport Herstelstrategieën stikstofgevoelige habitats. Deze maatregelen zijn in de (voor het PAS opgestelde) gebiedsanalyses gebiedsgericht uitgewerkt en zijn deels al in uitvoering. De herstelmaatregelen zijn ook toepasbaar in natuurgebieden buiten Natura 2000, maar in de gebiedsanalyses alleen uitgewerkt voor Natura 2000-gebieden, inclusief (in geval van waterhuishoudkundige maatregelen) de directe omgeving daarvan.
Kan de vernieuwde rekentool Aerius de effecten van luchtwassers meten? Zo nee, waarom niet?
De AERIUS rekentool is niet bedoeld om specifiek de effecten van luchtwassers te meten. Met AERIUS Calculator is het mogelijk om de stikstof emissie en stikstofdepositie te bepalen van een bron die door de gebruiker wordt ingevoerd.
Voor het bepalen van de emissie van een ingevoerde stal maakt AERIUS gebruik van de emissiefactoren uit de Regeling ammoniak en veehouderij (Rav-factoren). De Rav-factoren zijn gebaseerd op metingen. Er zijn verschillende Rav-factoren gemaakt voor verschillende type stallen, zowel voor stallen met als stallen zonder luchtwassers. Aangezien stallen met een luchtwasser veel schoner zijn, heeft dit effect in AERIUS.
Wanneer kan Aerius ingezet worden voor alle projecten?
Met de release van AERIUS Calculator 2019 op 16 september jl. is het weer mogelijk om de stikstofdepositie van projecten te bepalen. Een aantal specifieke omstandigheden vallen nog buiten het toepassingsbereik van de versie. De volgende versie van AERIUS Calculator wordt in januari 2020 verwacht. Dan is het mogelijk om AERIUS ook in te zetten voor situaties die nu buiten het toepassingsbereik vallen.
Wanneer krijgt de Kamer duidelijkheid over de ontbrekende vergunning voor stikstofemissies van vliegvelden?
De Minister van Infrastructuur en Waterstaat heeft diverse schriftelijke vragen gekregen over de natuurvergunningen voor luchthavens, waarvan de antwoorden op 15 oktober jl. naar uw Kamer zijn verzonden2. Het streven is om die vragen voor de begrotingsbehandeling van Infrastructuur en Waterstaat (16 oktober 2019) te beantwoorden. Wat betreft de ingediende handhavingsverzoeken zal het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit informatie verzamelen, zienswijzen opvragen en oordelen over de vraag of en zo ja welke luchthavens over een natuurvergunning dienen te beschikken. Het handhavingsverzoek zal binnen de daartoe gestelde termijn beantwoord worden en daar kan nu niet op vooruitgelopen worden.
Kunt u deze vragen voor de behandeling van de LNV-begroting beantwoorden?
Ik heb u op 2 oktober jl. laten weten dat ik geen antwoord heb kunnen geven op deze schriftelijke vragen voor het behandeling van de LNV-begroting (Kamerstuk 32 670, nr. 170).
De situatie in Al-Hol |
|
Attje Kuiken (PvdA), Lilianne Ploumen (PvdA) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht «Koerden verliezen grip op IS-vrouwen in kamp Al-Hol»1?
Ja.
Hebt u een waarschuwing ontvangen van de Koerden dat zij de controle dreigen te verliezen op het gevangenenkamp Al-Hol, waar buitenlandse IS-ers verblijven, onder wie ook Nederlandse vrouwen en hun kinderen? Zo ja, wanneer hebt u deze waarschuwing ontvangen en wat is uw reactie hierop geweest?
Het kabinet heeft geen waarschuwing ontvangen van de Koerden.
Hoeveel Nederlanders verblijven er momenteel in het gevangenenkamp Al-Hol? Hoeveel van hen zijn minderjarig? Hoeveel van hen zijn jonger dan 5 jaar oud?
Uit cijfers van de AIVD blijkt dat er circa 55 volwassenen in opvang- en detentiekampen in Noordoost-Syrië verblijven en circa 90 kinderen «met een Nederlandse link».2 Deze kinderen hebben een of twee ouders met de Nederlandse nationaliteit of ouders die langere tijd in Nederland hebben gewoond. Dat betekent dat niet alle kinderen «met een Nederlandse link» ook de Nederlandse nationaliteit hebben. Minder dan een kwart van de minderjarigen is door een of beide ouders meegenomen naar het strijdgebied, ruim driekwart is daar geboren. Het kabinet doet geen uitspraken over de precieze aantallen Nederlanders die in al-Hol of in andere opvang- en detentiekampen in Noordoost-Syrië worden vastgehouden.
Hoe is het momenteel gesteld met de gezondheidssituatie van de Nederlandse kinderen? Kunt u uw antwoord toelichten?
De algehele situatie in de kampen, vooral in Al-Hol kamp, is volgens humanitaire organisaties ter plaatse nog steeds slecht. Vanwege de overbevolking en beperkte capaciteit van de humanitaire organisaties die aanwezig zijn in het kamp wordt er niet voldaan aan de minimum vereisten voor opvang in Al-Hol kamp.
Zoals ook gesteld in het antwoord op Kamervragen van 27 september (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2019–2020, nr. 278) is Nederland niet diplomatiek vertegenwoordigd in Noordoost-Syrië en is er daardoor geen zicht op de kinderen met een Nederlandse link die in de opvangkampen in Noordoost-Syrië verblijven. Het is daarom niet mogelijk informatie te geven over de lichamelijke en geestelijke gezondheid van deze kinderen.
Is het u bekend dat bij een schietincident afgelopen week ook vrouwen gewond zijn geraakt? Zo ja, kunt u een toelichting geven over wat er precies is gebeurd?
Volgens de VN vond er op 30 september een geweldsincident plaats in Al-Hol. Hierbij kwam één vrouw om het leven en vielen meerdere gewonden.
Is het u bekend of er ook Nederlanders bij het incident betrokken zijn geweest? Kunt u uw antwoord toelichten?
De nationaliteit van de slachtoffers is onbekend. Vooralsnog zijn er geen indicaties dat er Nederlanders bij betrokken zijn geweest.
Hoe oordeelt u over de waarschuwing van de Koerden dat zij de situatie in het kamp niet meer onder controle hebben?
Zoals beschreven in een brief aan uw Kamer van 15 oktober (Kamerstuk 32 623, nr. 273) maakt het kabinet zich in algemene zin ernstige zorgen over de gevolgen van de Turkse operatie in Noord-Syrië op onder andere de beveiliging van de detentiekampen en daarmee het verhoogd risico op ontsnappingen van uitreizigers. Deze zorgen zijn in NAVO-verband geadresseerd, heeft de Minister van Buitenlandse Zaken nadrukkelijk in de EU en in de Anti-ISIS coalitie ter sprake gebracht en heeft de Minister van Buitenlandse Zaken aangekaart in een telefoongesprek met de Turkse Minister van Buitenlandse Zaken Çavuşoğlu op 14 oktober (ref verslag van de RBZ van 14 oktober 2019, Kamerstuk 21 501-02, nr. 2074). Nederland heeft Turkije daarbij opgeroepen de beveiliging van de detentiekampen binnen de bufferzone te garanderen en ontsnapte ISIS-gevangenen weer op te pakken. Het kabinet zal blijven wijzen op de noodzaak te voorkomen dat uitreizigers kunnen ontsnappen.
Nederland is voorbereid op de terugkeer van Nederlandse uitreizigers. Het personeel van diplomatieke vertegenwoordigingen in de regio heeft trainingen gevolgd om goed om te kunnen gaan met uitreizigers die zich melden op een post. Om ongecontroleerde terugkeer te voorkomen zijn uitreizigers opgenomen in het Schengen-informatiesysteem en is tegen alle onderkende uitreizigers een Europees Arrestatiebevel uitgevaardigd. De paspoorten van uitreizigers zijn gesignaleerd en ongeldig verklaard. Hierdoor is het niet mogelijk om eigenstandig op een legale manier naar het Schengengebied terug te keren.
Houdt u rekening met het scenario dat de Koerden de gevangenen vrij laten, wanneer zij de controle geheel dreigen te verliezen? Zo ja, hoe bereid u zich hierop voor? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 7.
Hout u rekening met het scenario dat gevangenen op grote schaal zullen ontsnappen nu de Koerden de controle dreigen te verliezen? Zo ja, hoe bereid u zich hierop voor? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 7.
Bent u op de hoogte van de veiligheidsrisico’s die de Nederlandse kinderen lopen die in het kamp verblijven, nu de situatie uit de hand dreigt te lopen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zoals ook is geantwoord op vraag 4 is Nederland niet aanwezig in Noordoost-Syrië en is er daardoor geen zicht op de kinderen met een Nederlandse link die in de opvangkampen in Noordoost-Syrië verblijven.
Zoals aangegeven in de beantwoording van Kamervragen van 27 september jl. (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2019–2020, nr. 278) vinden er volgens de VN veiligheidsincidenten en demonstraties plaats in Al-Hol. Als reactie hierop militariseert de kampleiding het opvangkamp door het plaatsen van hekken en (gewapende) beveiliging. Dit is zorgwekkend. Humanitaire organisaties blijven benadrukken dat Al-Hol een ontheemdenkamp is en geen detentiecentrum en roepen op het civiele karakter van het kamp te bewaken daar er voornamelijk kinderen worden opgevangen.
Hebben de gebeurtenissen invloed op uw standpunt met betrekking tot het repatriëren van minderjarige kinderen die, al dan niet met hun moeder, verblijven in het gevangenenkamp? Kunt u uw antwoord toelichten?
Nee. Staand kabinetsbeleid is dat uitreizigers niet actief uit Syrië worden opgehaald. Het terughalen van kinderen kan niet los worden gezien van hun ouders, aangezien het scheiden van kinderen en ouders in beginsel onwenselijk is en juridisch complex ligt. Ten aanzien van weeskinderen beoordeelt het kabinet per geval of en hoe zij terug kunnen keren naar Nederland, zoals beschreven in de brief aan uw Kamer van 21 februari 2019 (Kamerstuk 29 754, nr. 492).
Zijn er Nederlandse moeders die Nederland hebben verzocht hun kinderen te repatriëren en daarbij zelf in het gevangenenkamp wilden achterblijven om zo hun kinderen in veiligheid te brengen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Nee, van Nederlandse moeders verblijvend in kampen in Noordoost Syrië heeft de Nederlandse overheid een dergelijke hulpvraag niet ontvangen.
Nederlanders die meevechten in de burgeroorlog in Oekraïne |
|
Lilianne Ploumen (PvdA), Bram van Ojik (GL) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht «Zeker acht Nederlanders vechten mee in burgeroorlog Oekraïne, aan beide kanten van het front»1?
Ja.
Was het u bekend dat deze acht Nederlanders betrokken zijn (geweest) in de burgeroorlog in Oekraïne, aan beide kanten van het front? Zo ja, sinds wanneer is deze informatie bij u bekend?
Het artikel waaraan u refereert is gebaseerd op een onderzoeksrapport van het Amerikaanse onderzoeksbureau The Soufan Center. Het rapport bevat een tabel met Foreign Fighters in Oekraïne in de periode 2014–2019. Daar staat ook Nederland in vermeld, maar dat wordt verder niet onderbouwd in het rapport.
Het kabinet herkent dat er betrokkenheid is van Nederlanders bij de strijd in Oekraïne. Cijfers over Nederlanders die deel zouden nemen of deel zouden hebben genomen aan de strijd in Oekraïne, kunnen echter niet worden bevestigd.
Bent u op de hoogte van de identiteit van de personen die meevechten in de burgeroorlog in Oekraïne? Zo ja, sinds wanneer bent u op de hoogte van hun deelname aan het conflict? Zo nee, waarom niet?
Zie het antwoord vraag 2.
Worden desbetreffende personen gemonitord? Wordt in de gaten gehouden wanneer zij terugreizen naar Nederland? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie het antwoord vraag 2.
Zijn er al Nederlanders, die actief betrokken zijn geweest bij de strijd in Oekraïne, naar Nederland teruggekeerd? Zo ja, wanneer?
Zie het antwoord vraag 2.
Welke maatregelen worden genomen tegen Nederlanders die actief betrokken zijn geweest in de strijd in Oekraïne? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie het antwoord vraag 2. Over het algemeen geldt dat, wanneer er sprake is van radicalisering en extremistische uitingen, de integrale aanpak extremisme en terrorisme wordt ingezet, ongeacht de ideologische achtergrond. Basis hiervan is de lokale, persoonsgerichte aanpak, met een mix van repressieve en preventieve interventies.
Hebt u reden om aan te nemen of is het u bekend dat er meer Nederlanders betrokken zijn geweest bij de strijd in Oost-Oekraïne?
Hier zijn geen nadere gegevens over bekend.
Hoe oordeelt u over het oordeel van het Amerikaanse onderzoeksbureau The Soufan Center dat «White supremacists wereldwijde netwerken aan het vormen zijn»2? Herkent u dit risico en neemt u maatregelen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Dit soort rapporten zijn waardevol om een beeld te krijgen over mondiale ontwikkelingen ten aanzien van rechts-extremisme. Ook het Dreigingsbeeld Terrorisme Nederland vermeldt het ontstaan van een internationale parallelle online-wereld met een eigen beeldtaal en radicaliserend discours. Alhoewel dezelfde voedingsbodem aanwezig is en het discours online opruiend en agressief is, wordt in Nederland in het algemeen niet overgegaan tot geweld. Zo nodig worden maatregelen genomen uit integrale aanpak van terrorisme en extremisme.
Het Brexit-ultimatum van de Franse president Macron en de Finse minister-president Rinne |
|
Renske Leijten (SP) |
|
Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD) |
|
|
|
|
Deelt u de mening dat uit antwoorden op eerder gestelde Kamervragen duidelijk wordt dat de gestelde deadline aan het Verenigd Koninkrijk door de Franse president Emmanuel Macron en de Finse Minister-President Antti Rinne geen standpunt van de Europese Raad was? Kunt u beantwoorden wat u van het ultimatum vond?1 2
Het kabinet herkent zich niet in de mediaberichtgeving op 18 september over een «ultimatum» en het vermeende doorbreken van de eenheid van de EU27. Na afloop van het gesprek tussen de Franse Minister-President Macron en de Finse minster-president Rinne heeft de Franse regering geen officieel standpunt uitgedragen waarin een deadline aan het Verenigd Koninkrijk werd gesteld. Er is noch door de Europese Raad in Artikel 50 samenstelling (ER Artikel 50), noch door de Europese Commissie een EU-standpunt over een deadline ingenomen, anders dan die van 31 oktober 2019 zoals vastgelegd in het verlengingsbesluit van de ER Artikel 50 van afgelopen april. Niettemin hebben het kabinet, de andere lidstaten en de Europese Commissie steeds de Britse regering opgeroepen om gezien het korte tijdpad tot de ER Artikel 50 voorzien op 17 of 18 oktober spoedig met concrete en realistische voorstellen te komen voor de Ierse grens die verenigbaar zijn met het terugtrekkingsakkoord.
Vindt u het bevorderlijk voor een ordentelijke Brexit als regeringsleiders de eenheid van de EU27 doorbreken en eigenstandig ultimatums gaan stellen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 1.
Wanneer bent u geïnformeerd over het te stellen ultimatum door president Macron en Minister-President Rinne?
Zie antwoord vraag 1.
Erkent u dat het vermijden van antwoorden op vragen juist het ongemak met deze situatie laat zien? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u deze vragen voor 15 oktober beantwoorden?
Ja.
De veroordeling van een wetenschapper in Turkije |
|
Sadet Karabulut |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Turkish scientist sent to prison for publishing environmental study on cancer risk»?1
Ja.
Kunt u bevestigen dat de Turkse wetenschapper en mensenrechtenactivist Bülent Şık inderdaad is veroordeeld tot een gevangenisstraf vanwege het publiceren van een onderzoek naar kanker? Welke feiten zijn u bekend?
Dhr. Şık is op 26 september jl. door een rechtbank in Istanboel veroordeeld tot 15 maanden cel voor het «openbaren van werkgerelateerde geheimen» in relatie tot onderzoek waaraan hij deelnam en dat werd uitgevoerd in opdracht van het Turkse Ministerie van Gezondheid. Voor twee andere schendingen waarvoor hij werd aangeklaagd, het «beschikbaar stellen van verboden informatie» en het «openbaren van verboden informatie», werd hij vrijgesproken. Voordat hij in november 2016 per decreet werd ontslagen, was Dhr. Şık Technical Assistant Director van het Food Safety and Agricultural Research Center aan de Akdeniz Universiteit in Antalya. Bovendien is hij één van de ondertekenaars van de Academics for Peace petitie m.b.t. de situatie in Zuidoost-Turkije.
Deelt u de opvatting van Amnesty International dat deze veroordeling niets te maken heeft met een eerlijke rechtsgang? Zo nee, waarom niet?
Nederland mengt zich niet in de rechtsgang in andere landen. Zolang een zaak nog niet is afgerond, wat hier het geval is aangezien betrokkene nog in hoger beroep kan gaan, is het oordeel aan de rechter. Dat laat onverlet dat Nederland de zorgen over de rechtsstaat en mensenrechten, waaronder het belang van een eerlijke rechtsgang, regelmatig bij Turkije aan de orde stelt.
Bent u bereid aan te dringen op het vernietigen van de veroordeling van de wetenschapper? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Dodelijk geweld in het Koerdische kamp al-Hol in Syrië |
|
Sjoerd Sjoerdsma (D66) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA), Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
|
|
|
Bent u bekend met de berichten «Security forces respond with gunfire to protests at Syrian detention camp» en «Koerden verliezen grip op IS-vrouwen in kamp Al-Hol»?1
Ja.
Klopt het dat recentelijk een geweldopleving heeft plaatsgevonden in het Koerdische kamp al-Hol in Syrië, nadat IS-vrouwen een vrouw geselden en vervolgens de bewaking van het kamp beschoten?
Ja, volgens de VN heeft er een geweldsopleving plaatsgevonden.
Klopt het dat zeker vier buitenlandse vrouwen door kogels zijn geraakt? Zaten hier ook Nederlandse vrouwen tussen?
Volgens de VN kwam er één vrouw om het leven bij het geweldsincident op 30 september en vielen er meerdere gewonden. De nationaliteit van de slachtoffers is onbekend. Vooralsnog zijn er geen indicaties dat er Nederlanders bij dit incident betrokken zijn geweest.
Kunt u aangeven hoeveel Nederlandse vrouwen en kinderen momenteel aanwezig zijn in al-Hol?
Uit cijfers van de AIVD blijkt dat er circa 55 volwassenen in opvang- en detentiekampen in Noordoost-Syrië verblijven en circa 90 kinderen «met een Nederlandse link».2 Deze kinderen hebben een of twee ouders met de Nederlandse nationaliteit of ouders die langere tijd in Nederland hebben gewoond. Minder dan een kwart van de minderjarigen is door een of beide ouders meegenomen naar het strijdgebied, ruim driekwart is daar geboren. Dat betekent dat niet alle kinderen «met een Nederlandse link» ook de Nederlandse nationaliteit hebben. Het kabinet doet geen uitspraken over de precieze aantallen Nederlanders die in al-Hol of in andere detentiekampen in Noordoost Syrië worden vastgehouden.
Klopt het dat vrouwen en kinderen van een andere afkomst dan de Iraakse of Syrische over het algemeen in het «Annex»-gedeelte van het kamp Al-Hol vastzitten? Klopt het dat de omstandigheden hier erbarmelijk, en daarmee veel schrijnender zijn dan in het overige deel van Al-Hol, waar zaken als gezondheidszorg, onderwijs en voedselvoorziening veel beter zijn geregeld?
Buitenlandse strijders en hun families worden inderdaad in het «Annex-gedeelte» van Al-Hol vast gehouden. 30 humanitaire partners verlenen hulp in opvang- en detentiekampen in Noordoost Syrië waaronder kamp Al-Hol. Ondanks dat hulporganisaties doen wat ze kunnen om alle mensen te helpen, zijn er grote tekorten. Uit recente rapporten van de VN (OCHA) blijkt dat de grootste tekorten bestaan in de sectoren gezondheidszorg, water en sanitatie. De toegang voor humanitaire hulporganisaties tot die delen van de kampen waar buitenlandse strijders en families in detentie worden gehouden is beperkt en sinds het incident op 30 september verminderd. Het Turkse offensief in Noordoost Syrië heeft de situatie in de kampen nog verder doen verslechteren doordat veel humanitaire partners hun internationale staf hebben geëvacueerd. Lokale staf is nog wel aanwezig om de meest essentiële humanitaire activiteiten voort te zetten.
Wat is uw mening over het feit dat buitenlandse en daarmee naar alle waarschijnlijkheid ook Nederlandse vrouwen en kinderen juist in de Annex vastzitten?
Deze uitreizigers zijn naar Syrië afgereisd om zich aan te sluiten bij terreurorganisatie ISIS. De kans is aanzienlijk dat tenminste een deel van de buitenlandse gevangenen, naast lidmaatschap van een terroristische organisatie, zich schuldig heeft gemaakt aan het plegen van ernstige misdaden. De kinderen beschouwt het kabinet in de eerste plaats als slachtoffer van de verwerpelijke keuzes van hun ouders, zoals ook aangegeven in de brief van de Minister van Justitie en Veiligheid van 6 december jl. (Kamerstuk 29 754, nr. 483).
Erkent u dat in al-Hol verdere radicalisering van gevangenen wordt versterkt door de hergroepering van IS-aanhangers in het kamp? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke wijze ziet u mogelijkheden om deze risico’s in te dammen?
Het risico op verdere radicalisering binnen opvang- en detentiekampen in Noordoost-Syrië is reëel. Nederlandse vrouwen kunnen daar ook vatbaar voor zijn. Echter, het kabinet heeft geen zeggenschap over opvang- en detentielocaties in Noordoost-Syrië en kan geen invloed uitoefenen op de situatie daar.
Hoe duidt u de signalen dat in al-Hol IS-groeperingen steeds verder hergroeperen en machtiger worden, en hiermee radicalisering van andere gevangenen aanwakkeren?
Zie antwoord vraag 7.
Deelt u de mening dat ook Nederlandse vrouwen vatbaar kunnen zijn voor verdere radicalisering door daar te verblijven? Zo ja, welke risico’s brengt dit met zich mee?
Zie antwoord vraag 7.
Klopt het dat het risico op vluchtgevaar en ontsnappingen uit al-Hol toegenomen is? Hoe vaak zijn ontsnappingen uit al-Hol al voorgekomen?
Zoals beschreven in een brief aan uw Kamer van 15 oktober jl. (Kamerstuk 32 623 nr.273) maakt het kabinet zich in algemene zin ernstige zorgen over de gevolgen van de Turkse operatie in Noord-Syrië op onder andere de beveiliging van de detentiekampen en daarmee het verhoogd risico op ontsnappingen van uitreizigers. Deze zorgen zijn in NAVO-verband geadresseerd, heeft de Minister van Buitenlandse Zaken nadrukkelijk in de EU en in de Anti-ISIS coalitie ter sprake gebracht en heeft de Minister van Buitenlandse Zaken aangekaart in een telefoongesprek met de Turkse Minister van Buitenlandse Zaken Çavuşoğlu op 14 oktober (ref verslag van de RBZ van 14 oktober 2019, kamerstuk 21 501-02, nr. 2074). Nederland heeft Turkije daarbij opgeroepen de beveiliging van de detentiekampen binnen de bufferzone te garanderen en ontsnapte ISIS-gevangenen weer op te pakken. Het kabinet zal blijven wijzen op de noodzaak te voorkomen dat uitreizigers kunnen ontsnappen. Het kabinet beschikt niet over informatie over hoe vaak ontsnappingen uit Al-Hol hebben plaatsgevonden.
Deelt u de mening dat hiermee ook het risico toeneemt dat Nederlandse terroristen ontsnappen uit al-Hol?
Zie antwoord vraag 10.
Erkent u dat, gezien de aanwezigheid van Nederlanders in het kamp Al-Hol, ook de Nederlandse regering verantwoordelijkheid draagt voor de risico’s die deze hergroepering van IS-aanhangers met zich mee kan brengen in de toekomst?
Nee. De Nederlandse overheid heeft geen zeggenschap over opvang- en detentiecentra in Noordoost-Syrië en draagt dan ook geen verantwoordelijkheid voor wat zich binnen deze kampen afspeelt. Het staande kabinetsbeleid is dat Nederlandse uitreizigers niet actief worden opgehaald uit Syrië. Indien een Nederlandse uitreiziger zich meldt bij een Nederlandse diplomatieke vertegenwoordiging in de regio, wordt (consulaire) bijstand verleend volgens de reguliere kaders gericht op een gecontroleerde terugkeer naar Nederland met het oog op vervolging en berechting. Nederland streeft ernaar mensen die (terroristische) misdaden gepleegd hebben te berechten, bij voorkeur in de regio. Daartoe worden de mogelijkheden actief onderzocht. Daarnaast loopt tegen alle onderkende Nederlandse uitreizigers een strafrechtelijke onderzoek. Het Openbaar Ministerie heeft hen wereldwijd gesignaleerd met het oog op aanhouding en uitlevering aan Nederland. In dit verband loopt er een onderzoek naar de mogelijkheid uitvoering te geven aan de bevelen gevangenneming van de rechtbank van Rotterdam, zoals ook aangegeven in een brief aan uw Kamer van de Minister van Justitie en Veiligheid van 13 september jl. (Kamerstuk 29 754, nr. 524).
Het ontbreken van data van arbeidsbeperkte werkzoekenden in de kandidatenverkenner van het UWV |
|
René Peters (CDA), Hilde Palland (CDA) |
|
Tamara van Ark (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD), Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid, viceminister-president ) (D66) |
|
|
|
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht dat de in 2017 ingevoerde kandidatenverkenner (onlinepersoneelsbank) van het UWV niet werkt, omdat de data van arbeidsbeperkte werkzoekenden ontbreken?1
Ja, complete en actuele profielen is door de aard van de doelgroep vanaf de start een uitdaging. Een goed verwachtingsmanagement ten aanzien van de toepassingsmogelijkheden van de kandidatenverkenner vindt de Inspectie SZW van belang2. Een voorbeeld uit het onderzoek van inspectie SZW: «Een jongere die vandaag bemiddelbaar is, hoeft dat morgen niet meer te zijn. Dat kan het selectieproces belemmeren. Ook blijkt soms pas op een werkplek of de jongere echt klaar is om aan het werk te gaan.»
UWV en gemeenten zetten zich dagelijks in om hun klanten beter te kennen. De periodieke UWV publicatie Transparantie van klantprofielen banenafspraak geeft inzicht in de ontwikkeling van het aantal (anonieme) klantprofielen dat gemeenten en UWV hebben opgesteld voor mensen die behoren tot de doelgroep van de banenafspraak. Deze laat over de afgelopen twee jaar een stijgende lijn zien.
Veel werkgevers gebruiken bij voorkeur het werkgeversservicepunt in de arbeidsmarktregio als eerste aanspreekpunt. Indien matching van kandidaten op geschikt werk tekortschiet, is het zaak dat werkgevers samen met de regionale partners naar een oplossing zoeken. Perspectief op Werk geeft hieraan een impuls in 2019 en 2020.
Kunt u bevestigen dat er inmiddels ruim 157.000 mensen met een arbeidsbeperking in de kandidatenverkenner staan, maar dat nog geen 8% van de mensen uit deze databank beschikbaar is voor werk, omdat noodzakelijke data ontbreken?
Niet helemaal. Meer dan 8% van de profielen is bemiddelbaar en daarmee beschikbaar. Ook de mensen die zitten in een traject gericht op het vinden van werk zijn beschikbaar voor werk. Ook staan er profielen in van kandidaten die aan het werk zijn en daardoor niet beschikbaar zijn voor werk. Zie verder het antwoord bij vraag 5 van de vragen van de leden Tielen en Nijkerken-de Haan (beiden VVD).
Kunt u tevens bevestigen dat van ruim 42% van de mensen in de kandidatenverkenner niet bekend is wat hun opleidingsniveau is en dat bij ruim 60.000 mensen niet is ingevuld in welke sectoren ze willen werken?
Ja. Dit gaat over het totaal van de mensen uit de doelgroep banenafspraak van UWV en gemeenten. Dit hoeft overigens niet te betekenen dat deze informatie niet bekend is bij medewerkers. De vliegende brigade van UWV kan regio’s ondersteunen om de volledigheid van de gegevens te vergroten.
Van de 225.000 mensen die tot de doelgroep banenafspraak behoren, vallen er 113.000 onder verantwoordelijkheid van UWV. Ongeveer 74% van deze mensen heeft een compleet profiel. 22% heeft geen profiel en 4% heeft een onvolledig profiel. De meerderheid van de UWV-klanten zonder (compleet) profiel heeft reeds een baan. In andere gevallen betreft het mensen die bijvoorbeeld in een medisch behandeltraject zitten of nog aan het studeren zijn/naar school gaan. Bij het compleet maken van het klantprofiel zodat deze via de kandidatenverkenner getoond kan worden, wordt prioriteit gegeven aan de mensen voor wie deelname aan de arbeidsmarkt in zicht is.
Is het juist dat bij de makers van het systeem van de kandidatenverkenner al bekend was dat veel noodzakelijke gegevens ontbreken en dat zij dit in 2016 ook hebben gemeld bij de UWV-top, maar dat met deze mededeling niets is gedaan? Zo ja, wat is uw oordeel over deze handelwijze van de UWV-top?
Vanaf de start van de kandidatenverkenner is bekend dat de kwaliteit en volledigheid van profielen blijvende inzet vraagt van UWV en gemeenten.
UWV heeft verschillende acties gedaan. UWV heeft het voor gemeenten bijvoorbeeld eenvoudiger gemaakt om gemeentelijke profielen in te lezen en ondersteunt gemeenten met een Vliegende Brigade. De Vliegende Brigade helpt bij het transparant maken van het kandidatenbestand banenafspraak. Bijvoorbeeld door middel van het geven van workshops en het uitvoeren van controles op gegevens. Daarnaast zijn zij op afstand in te zetten als hulplijn.
Ook heeft UWV werk gemaakt van het toegankelijk maken van de UWV doelgroep.
Van de 225.000 mensen die tot de doelgroep banenafspraak behoren, vallen er 113.000 onder verantwoordelijkheid van UWV. Ongeveer 74% van deze mensen heeft een compleet profiel. 22% heeft geen profiel en 4% heeft een onvolledig profiel. De meerderheid van de UWV-klanten zonder (compleet) profiel heeft reeds een baan. In andere gevallen betreft het mensen die bijvoorbeeld in een medisch behandeltraject zitten of nog aan het studeren zijn/naar school gaan. Hierbij wordt prioriteit gegeven aan de mensen voor wie deelname aan de arbeidsmarkt in zicht is.
De periodieke UWV publicatie Transparantie van klantprofielen banenafspraak geeft inzicht in de ontwikkeling van het aantal (anonieme) klantprofielen dat gemeenten en UWV hebben opgesteld voor mensen die behoren tot de doelgroep van de banenafspraak. Deze laat over de afgelopen twee jaar een stijgende lijn zien.
Vindt u ook dat er alles op alles gezet moet worden om mensen met een arbeidsbeperking aan het werk te helpen en dat het daarvoor nodig is dat er een goed beeld bestaat van de mensen met een arbeidsbeperking die op zoek zijn naar werk?
Ja, werk is belangrijk voor mensen. Het geeft mensen bestaanszekerheid, een inkomen, het zorgt voor contacten en uitdagingen. Dit geldt zeker ook voor mensen met een arbeidsbeperking. Hoewel er steeds meer mensen met een beperking een baan vinden, staan er ook nog veel te veel mensen aan de kant.
Het breed offensief is een brede agenda om de arbeidsmarktkansen voor mensen met een arbeidsbeperking te vergroten. Een agenda die het simpeler moet maken voor werkgevers om mensen met een beperking in dienst te nemen; met voorstellen om werk meer te laten lonen; waarbij werkgevers en werkzoekenden elkaar makkelijker weten te vinden en waarbij mensen niet alleen aan het werk komen maar ook aan het werk blijven.
Zo ja, wat vindt u er in dat licht gezien van dat er in 2017 en 2018 door gebrek aan noodzakelijke data slechts zo’n honderdtal mensen met een beperking aan het werk zijn geholpen, terwijl er alleen al aan IT-kosten 1,3 miljoen euro in de kandidatenverkenner is geïnvesteerd?
De doelstelling van de banenafspraak voor 2018 was 43.500 extra banen voor mensen met een arbeidsbeperking. Met bijna 52.000 extra banen is die doelstelling ruimschoots gehaald3. Het is niet mogelijk om te bepalen welk aandeel de Kandidatenverkenner hierin heeft gehad. De Kandidatenverkenner fungeert immers niet als een zelfstandig matchingssysteem4. Er is altijd meer nodig voor een match. Bijvoorbeeld inschakeling van de medewerkers van het betreffende werkgeversservicepunt en een persoonlijk gesprek met kandidaten.
Veel werkgevers zijn enthousiast om mensen met een arbeidsbeperking in dienst te nemen. Maar er zijn ook nog te veel werkgevers die twijfelen. Het regionale werkgeversservicepunt van UWV en gemeenten helpt bij het maken van de match. De medewerkers koppelen de wensen en mogelijkheden van de mensen uit de doelgroep banenafspraak aan de wensen en mogelijkheden van de werkgevers. Dat deze match tot stand komt, dat is het doel, niet het gebruik van de kandidatenverkenner zelf.
Welke maatregelen gaat u nemen om ervoor te zorgen dat mensen die geregistreerd staan in de kandidatenverkenner alsnog in beeld komen en aan het werk worden geholpen?
Voor mensen met een afstand tot de arbeidsmarkt biedt Perspectief op Werk een extra impuls aan de arbeidstoeleiding van mensen die willen en kunnen werken, maar niet zelfstandig de weg naar werk vinden. Het kabinet heeft hiervoor in totaal 70 miljoen euro beschikbaar gesteld voor 2019 en 2020. Een intensievere samenwerking tussen publieke en private partijen in alle 35 arbeidsmarktregio’s moet zorgen voor goede matches tussen werkzoekenden en beschikbaar werk. Perspectief op Werk is naast een extra impuls ook een leertraject om vanuit de praktijk te bezien hoe de bemiddeling van deze groep verbeterd kan worden.
Als uitwerking van het breed offensief komen er afspraken met VNG en UWV over het structureel verbeteren van de werkgeversdienstverlening en het matchen in de arbeidsmarktregio’s. Deze afspraken betreffen de invulling van drie randvoorwaarden die gelden voor alle arbeidsmarktregio’s en worden opgenomen in de SUWI regelgeving:
Vanaf 2021 wordt structureel 17 miljoen euro jaarlijks ingezet voor het versterken van de 35 arbeidsmarktregio’s5.
Hierover heb ik uw Kamer recent geïnformeerd6.
Emissieregistratie |
|
Suzanne Kröger (GL), Lammert van Raan (PvdD), Cem Laçin (SP) |
|
Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
|
|
|
Klopt het dat de grootschalige concentratie- en depositiekaarten (GCN en GDN) jaarlijks worden gemaakt door het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) en dat deze, in combinatie met lokale berekeningen, worden gebruikt bij de rapportage in het kader van de EU-luchtkwaliteitsrichtlijn?
Ja, dat klopt.
Klopt het dat bij de berekening van concentraties en deposities de ruimtelijke verdeling van de collectief geregistreerde emissies wordt ontleend aan de Emissieregistratie (ER)? Wordt daarnaast van andere informatiebronnen gebruikgemaakt? Zo ja, welke?
Ja, dat klopt. Bij de berekeningen van de concentraties en deposities voor de GCN en GDN wordt de ruimtelijke verdeling van de Emissieregistratie gebruikt. Daarnaast worden bij de berekeningen ook buitenlandse emissies meegenomen. De ruimtelijke verdeling van die buitenlandse emissies is gebaseerd op informatie van TNO, daarbij gebruik makend van de zogenaamde MACCIII gegevens (Monitoring Atmospheric Composition and Climate -III)1.
Klopt het dat in de database van de Emissieregistratie slechts een klein deel van de vluchtfase (van vliegtuigen) wordt meegerekend, namelijk tot ongeveer 900 meter (3.000 voet) hoogte?
Dat klopt. In de database van Emissieregistratie zijn de emissies opgenomen zoals die op grond van de NEC-richtlijn (zowel de oude2 als de herziene3) moeten worden gerapporteerd. Emissies van vliegtuigen buiten de landings- en startcyclus zijn van de richtlijn uitgezonderd. De landings- en startcyclus betreft, aansluitend bij de definitie van de Internationale Burgerluchtvaartorganisatie (ICAO), de cyclus die het taxiën na landing en voor vertrek, starten, opstijgen, aanvliegen en landen en alle andere manoeuvres van het vliegtuig die plaatsvinden beneden een hoogte van 3000 voet (914 meter) omvat. Zie ook mijn kamerbrief van 15 oktober 20194.
Worden deze waarden ook zo gerapporteerd aan de EU?
Ja. Rapportage vindt plaats conform de vereisten uit de NEC-richtlijn. Voor de wijze waarop deze waarden worden gerapporteerd, verwijs ik u naar mijn kamerbrief van 15 oktober 2019.
Klopt het dat de EU-richtlijn (2001/81/EC National Emission Ceilings, de NEC-richtlijn) voorschrijft dat lidstaten het «EMEP/EEA air pollutant emission inventory guidebook» moeten gebruiken?
Op grond van de oude NEC-richtlijn is het gebruik van het «EMEP/EEA air pollutant emission inventory guidebook»5 niet verplicht. In de herziene NEC-richtlijn is het gebruik van het genoemde guidebook wel verplicht gesteld.
Klopt het dat dit guidebook (en dus deze EU-richtlijn) voorschrijft dat niet alleen domestic en international airport traffic moeten worden gerapporteerd, maar ook domestic en international cruise traffic boven de 3.000 voet?
Nee, het guidebook is niet bepalend voor wat er moet worden gerapporteerd. De NEC-richtlijn is daarin leidend. Het guidebook ziet enkel op de wijze waarop inventarisatie van emissies dient te geschieden, niet op de reikwijdte van de richtlijn. Zoals gezegd zijn emissies van vliegtuigen buiten de landings- en startcyclus uitgezonderd van de richtlijn.
Sinds wanneer voldoet de Nederlandse emissie aan de plafonds uit 2010 voor stikstofoxide (NOx), vluchtige organische stoffen (NMVOC's), zwaveldioxide (SO2) en ammoniak (NH3)?
Uit de meest recente rapportage van het RIVM van de nationale emissies van luchtverontreinigende stoffen6, blijkt dat de uitstoot van genoemde stoffen in Nederland voldoet aan de NEC-richtlijn:
Voor niet-methaan vluchtige organische stoffen (NMVOC) en ammoniak (NH3) is daarbij uitgegaan van een positieve beslissing van de Europese Commissie op het verzoek tot aanpassing van de emissie-inventaris, zoals eerder gemeld in de kamerbrief van 9 april7.
Voldoet Nederland aan de plafonds wanneer de emissies boven de 3.000 voet worden meegerekend en gerapporteerd?
Aangezien de betreffende emissies niet hoeven te worden meegenomen in de rapportage, heeft het al dan niet rapporteren geen invloed op het halen van de emissie plafonds uit de NEC-richtlijn. Indien die emissies wel worden gerapporteerd, tellen die nu echter niet mee bij het bepalen of het emissie plafond is overschreden of niet. Als tijdens het opstellen van de emissie plafonds de vliegtuigemissies boven 3000 voet waren meegenomen, dan was de bijdrage van de betreffende activiteit in de plafonds verdisconteerd.
Hoeveel extra emissie zou Nederland moeten rapporteren als ook de emissies van de luchtvaart boven de 3.000 voet worden meegenomen?
Uw Kamer heeft op 1 oktober 2019 de Motie van Raan (31 936 nr. 674) aangenomen om de stikstofuitstoot boven de 3.000 voet inzichtelijk te maken. Over de wijze waarop ik deze motie uitvoer, zal ik u nader informeren.
Kunt u de stelling bevestigen dat 92% van de NOx-emissie van de luchtvaart boven de 3.000 voet wordt uitgestoten en dat daarmee de meeste emissie door niemand wordt verantwoord? Hoe telt deze emissie mee in rapportages over luchtkwaliteit en klimaat? Hoe kan deze emissie worden toebedeeld aan landen om zo reductiebeleid mogelijk te maken?
Onder verwijzing naar antwoord 9 kan ik deze stelling niet bevestigen, daarvoor is nader onderzoek nodig.
Tot op welke hoogte zijn de emissies in de hogere luchtlagen van invloed op de depositie op het aardoppervlak? Wat is de bijdrage daarvan vergeleken met de depositie als gevolg van emissies beneden de 3.000 voet? Hoeveel hiervan exporteren wij en komt daarmee in andere landen terecht? En, omgekeerd, hoeveel van de emissies wordt door andere landen geëmitteerd en komt in Nederland terecht?
De menglaag is de onderste luchtlaag tussen het aardoppervlak en de menglaaghoogte. Stoffen die uitgestoten worden boven de menglaaghoogte verspreiden zich in de vrije atmosfeer. Een deel hiervan verspreidt zich naar het buitenland; omgekeerd zullen de stoffen uit het buitenland zich vermengen met de stoffen die in Nederland boven die hoogte worden uitgestoten. Stoffen die zich boven deze hoogte bevinden, kunnen het aardoppervlak bereiken, maar in het algemeen pas veel later en op andere plaatsen dan waar de stoffen zijn uitgestoten. Zie ook mijn kamerbrief van 15 oktober 2019.
Hoe verhoudt die rapportagegrens van 3.000 voet zich tot de feitelijke atmosferische omstandigheden in Nederland?
De menglaaghoogte kan variëren afhankelijk van de hoeveelheid zoninstraling. Voor Lelystad Airport is specifiek voor díe regio empirisch onderzoek gedaan op basis van 10-jaars meteo data naar de menglaaghoogte. Zie ook mijn kamerbrief van 15 oktober 2019.
Hoe worden de emissies van General Aviation of van de Koninklijke Luchtmacht meegenomen in de rapportages van emissies en depositie? Vallen deze onder de milieueffectrapportage-plicht?
De categorie General Aviation maakt onderdeel uit van de afzonderlijke milieueffectrapportages ter voorbereiding op de luchthavenbesluiten. Voor de Koninklijke Luchtmacht is er voor de plan-mer een vrijstelling voor plannen die uitsluitend gelden voor de landsverdediging. Bij een project-mer kan op verzoek of ambtshalve vrijstelling per geval worden verleend, via een ontheffing voor de mer-plicht of mer- beoordelingsplicht, als de activiteit betrekking heeft op de landsverdediging.
Wat zijn de gevolgen van de rapportage van het Planbureau voor de Leefomgeving en TNO dat emissiefactoren van het wegverkeer bijgesteld moeten worden? Als het wegverkeer vuiler is dan verwacht, is daarmee dan ook het stikstofprobleem in absolute zin groter of verschuift alleen de verhouding tussen wegverkeer en andere bronnen?
In 2019 is een aantal emissiefactoren wegverkeer bijgesteld op basis van nieuwe inzichten uit recent onderzoek van TNO. Deze zijn al verwerkt in de kaarten met grootschalige concentraties en deposities die in maart 2019 door RIVM zijn gepubliceerd. Deze inzichten leiden er niet toe dat de stikstofdepositie in absolute zin groter is dan waar we nu van uit gaan.
Kunt u ingaan op de resultaten van allocatiemethode 8 («landsgrenzen») in het rapport «Berekening van luchtvaartemissies voor verschillende allocatiemethoden» van het RIVM uit 2002, waarbij emissies zijn berekend op basis van de gevlogen afstand binnen het Nederlands luchtruim, waaruit blijkt dat de emissie van NOx binnen de Nederlandse grenzen een factor vijf hoger is dan de emissies tijdens de Landing and Take Off (LTO)-fase 10.1 versus 2.0)? Wat betekent dit voor de depositiecijfers en de luchtkwaliteit?
Kunt u deze vragen één voor één beantwoorden?
Zie het antwoord op vraag 9.
Kunt u deze vragen voor de begrotingsbehandeling van Infrastructuur en Waterstaat beantwoorden?
Ja.
Corrupte douaniers |
|
Maarten Groothuizen (D66) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA), Menno Snel (staatssecretaris financiën) (D66) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht «Douane torpedeerde onderzoek naar corruptie eigen medewerkers»?1
Ja.
Wat is uw reactie op deze berichtgeving?
De versterking van de aanpak van ondermijning met een focus op de illegale
drugsindustrie en de criminele geldstromen is een grote prioriteit voor dit kabinet. Daarbij is de bescherming van de integriteit van medewerkers van betrokken organisaties een onderdeel van de aanpak. Voor een verdere toelichting verwijzen wij u naar de brief waar uw Kamer om heeft verzocht, en die gelijktijdig met de beantwoording van deze Kamervragen wordt aangeboden.
Herinnert u zich uw reactie naar aanleiding van mijn verzoek tijdens de regeling van werkzaamheden van 16 mei 2019?2
Ja.
Waarom heeft u in uw reactie, «Het is niet aan mij als Minister om te treden in de overwegingen van de onderzoekers om geen eindrapport uit te brengen», niet vermeld dat de douane zich verzette tegen de publicatie van het concepteindrapport, terwijl dit wel relevant is voor de Tweede Kamer om zijn controlerende taak uit te kunnen voeren?
Het betrof een onafhankelijk onderzoek in opdracht van de Commissie Kennis en Onderzoek (CKO, voorheen bekend als Politie & Wetenschap) van de Politieonderwijsraad. De Politieonderwijsraad is een onafhankelijk adviesorgaan van het Ministerie van Justitie en Veiligheid waarvan positie en taken bij wet zijn geregeld. Ambtenaren van het Ministerie van Justitie en Veiligheid maakten geen deel uit van de begeleidingscommissie. Zie voor de rol en reacties van de Douane verder de brief met daarin de kabinetsreactie op de gang van zaken bij dit onderzoek en het antwoord op vraag 6.
Hoe vaak is het in de afgelopen tien jaar voorgekomen dat onderzoekers werkend in opdracht van «Politie & Wetenschap» een onderzoek hebben stopgezet? Hoe vaak gaven ze daarbij als reden op dat er onvoldoende medewerking werd verleend door overheidsorganisaties?
De CKO van de Politieonderwijsraad heeft mij bericht dat onderzoekers werkend in hun opdracht voor zover bekend niet eerder op eigen initiatief hebben besloten geen eindrapport op te leveren.
Kunt u per opsporingsorganisatie die meewerkte aan het bedoelde onderzoek aangeven of en in hoeverre ze hebben meegewerkt? Kunt u per opsporingsorganisatie die meewerkte aan het bedoelde onderzoek aangeven welk bedrijfsonderdeel verantwoordelijk is voor het verlenen van toegang tot de registraties en dossiers die de onderzoekers nodig hadden voor hun onderzoeken? Kunt u in uw antwoord uitputtend en zo specifiek mogelijk zijn?
Zoals gesteld in antwoord op vraag 4, betrof het een onafhankelijk onderzoek. Het is dan ook niet aan ons om de afweging van de onderzoekers om geen eindrapport op te leveren te beoordelen. Zoals bekend hebben de onderzoekers besloten geen eindrapport op te leveren, onder meer omdat naar hun zeggen een aantal organisaties geen medewerking wilde verlenen aan het onderzoek. Wel willen wij graag ingaan op de medewerking die door de onder onze ministeries vallende organisaties is verleend, te weten de politie, de Douane en de FIOD.
De politie is op verschillende wijzen betrokken geweest bij het onderzoek. Zo zijn onderzoeksdossiers aangeleverd, hebben diverse referenten een interview gegeven en heeft het bureau Veiligheid, Integriteit en Klachten (VIK) zijn medewerking verleend. Ook heeft de politiechef van de Eenheid Rotterdam een aanbevelingsbrief geschreven aan bedrijven in de haven, waarin hij hen opriep mee te werken aan het onderzoek. Tot slot hebben de onderzoekers met behulp van een informatierechercheur kunnen zoeken in de politiesystemen.
De Douane heeft op verschillende manieren meegewerkt aan het onderzoek. Onderzoekers hebben met douaniers gesproken, er zijn (beleids)stukken aangeleverd en er is deelgenomen in de begeleidingscommissie. Wat betreft het verzoek om informatie over mogelijke integriteitsschendingen in functie en met een relatie tot criminaliteit heeft de Douane de onderzoekers doorverwezen naar het Openbaar Ministerie en de FIOD. De onderzoekers zijn voor informatie over strafrechtelijke onderzoeken bij de Douane verwezen naar het OM omdat de Douane deze informatie niet eigenstandig ter beschikking mag stellen aan derden. Daarnaast hebben de onderzoekers van het Bureau Integriteit en Veiligheid van de FIOD informatie gekregen over mogelijke integriteitsschendingen bij de Douane.
Toen de onderzoekers zich in 2018 wederom tot de Douane hebben gewend met het verzoek om informatie over mogelijke integriteitsschendingen van douaniers in functie en met een relatie tot criminaliteit in de periode 1996 – 2016 heeft de Douane geen antwoord gegeven op deze vraag en heeft Douane verzuimd aan de onderzoekers te melden, dat de informatie die gevraagd werd en op dat moment beschikbaar was al in 2017 door de FIOD was verstrekt. Achteraf gezien had de Douane daarover duidelijker met de onderzoekers moeten communiceren.
De uitgebreidere beschrijving is opgenomen in de brief met daarin de kabinetsreactie op de gang van zaken bij dit onderzoek.
Kunt u in tabelvorm de integriteitsschendingen, gerelateerd aan de Rotterdamse haven, uiteenzetten in de periode 1996–2016 bij Douane, FIOD en andere bij het bedoelde onderzoek betrokken instanties? Hoeveel hiervan zijn nader onderzocht?
Gegevens over die periode en naar de gevraagde onderverdeling zijn niet beschikbaar. De meldingen over mogelijke integriteitsschendingen bij de Douane in de periode 2013–2018 zijn opgenomen in de tabel in de brief met onze reactie op de gang van zaken bij het onderzoek «Als de prooi de jager pakt». Voor de gegevens over de politie verwijzen wij u naar de jaarverantwoording van de politie. In de jaarverantwoording en in losse berichtgeving publiceert de politie jaarlijks over het aantal integriteitsschendingen, oriënterende –, disciplinaire – (plus top drie van categorieën) en strafrechtelijke onderzoeken dat de politie start.
Waarom rust op het onderzoek een geheimhoudingsplicht?
Er is geen sprake van een geheimhoudingsplicht. Wel rust in algemene zin op wetenschappelijke onderzoeksrapporten die nog niet definitief zijn vastgesteld als «eindrapport» een embargo, waaraan de leden van de begeleidingscommissie zijn gebonden.
Zou het niet wenselijk zijn de geheimhoudingsplicht ten aanzien van dit onderzoek op te heffen, opdat dit probleem kan worden opgelost en de Tweede Kamer haar controlerende taak kan uitvoeren?
Zie antwoord vraag 8.
Bent u bereid het concept-rapport, al dan niet vertrouwelijk, met de Tweede Kamer te delen? Zo nee, waarom niet?
De Politieonderwijsraad opereert onafhankelijk van het Ministerie van Justitie en Veiligheid. De onderzoekers opereren op hun beurt onafhankelijk van de Politieonderwijsraad en de CKO. Het is om die reden niet aan ons om te beslissen over het al dan niet verstrekken van een concept-rapport.
Doet de Rijksrecherche onderzoek, of gaat zij dat doen, naar aanleiding van de concept-rapportage die het Arrondissementsparket Rotterdam van het Openbaar Ministerie wel heeft ontvangen? Zo nee, waarom niet?
Het Openbaar Ministerie heeft mij laten weten dat de concept-rapportage geen aanleiding gaf tot onderzoek, daar de betreffende informatie al bekend was bij de opsporingsorganisaties en de Rijksrecherche.
Is er een verband tussen de «signalen» van mogelijke corruptie, integriteitsschendingen en samenwerking met de georganiseerde criminaliteit en uw brief van 22 augustus 2019 om de screening bij de Douane te gaan versterken? Kunt u uw antwoord toelichten?3
Integere medewerkers zijn essentieel voor het vertrouwen van burgers en bedrijven in de Douane en het goed functioneren van de organisatie. Douaniers beschikken over informatie, hebben toegang tot beveiligde terreinen en hebben bevoegdheden die potentieel interessant kunnen zijn voor mensen uit het criminele circuit. De Douane maakt veel werk van integriteit en past maatregelen toe om medewerkers te beschermen. Het bevorderen van integer handelen en het voorkomen van integriteitsschendingen bestaat uit een geheel van samenhangende en elkaar aanvullende maatregelen; het integriteitsmanagement. Het gaat om verschillende soorten maatregelen, waaronder ten aanzien van autorisaties in geautomatiseerde systemen, toegang tot en beveiliging van locaties, functiescheiding en screening. Het integriteitsbeleid van de Douane is dynamisch en wordt voortdurend bijgesteld aan de hand van nieuwe ontwikkelingen binnen het Rijksbeleid, wetenschappelijke inzichten en incidenten. Dat geldt ook voor screening. Zo is voor het onderzoek naar de mogelijkheden ter versterking van de screening een vergelijking gemaakt met de wijze waarop de politie haar screening heeft ingericht. De risico’s die douaniers lopen, zijn immers deels vergelijkbaar met risico’s die medewerkers van de politie kunnen lopen. Beide doelgroepen zijn potentieel interessant voor criminelen als gevolg van de aard van het werk dat zij doen.
Welke mogelijkheden ziet u om de VOG politiegegevens bij de Douane te gaan gebruiken? Op welke plekken binnen de Douane zou u die mogelijkheden willen gaan onderzoeken? Zou u deze vragen ook kunnen beantwoorden voor periodieke screening zoals dat bij BOA-functionarissen en vertrouwensfuncties reeds het geval is?
In de brief van de Staatssecretaris van Financiën aan de Kamer van 22 augustus jl. zijn diverse maatregelen aangekondigd om de screening bij de Douane te versterken. Daarbij is aangegeven dat screening één van de onderdelen is van het totale integriteitsbeleid van de Douane. In het algemeen geldt dat screening een ingrijpende maatregel is omdat het de privacy van de medewerkers raakt. Daarom zal worden bezien wat de effecten van maatregelen inzake screening zijn, of ze proportioneel zijn en of het doel niet op een andere, minder ingrijpende manier, bereikt kan worden. Verwacht wordt dat in de eerste helft van 2020, op basis van de ervaringen, een eerste beoordeling zal plaatsvinden of tot dan toe toegepaste maatregelen voldoende effect hebben om permanent onderdeel uit te gaan maken van het integrale integriteitsbeleid van de Douane. Dan zal ook bezien worden of er aanleiding is de screening verder te versterken en zullen ook de mogelijkheden en wenselijkheid van continue screening, waarnaar het lid Omtzigt heeft gevraagd, aan de orde komen.
In de brief zijn de verdieping van VOG-screening en de aandacht voor periodieke screening als mogelijke maatregelen genoemd.
VOG Politiegegevens
Het wetsvoorstel «VOG politiegegevens» heeft tot doel te bewerkstelligen dat de VOG niet alleen kan worden geweigerd op basis van justitiële documentatie, maar dat deze ook kan worden geweigerd op basis van relevante politiegegevens. De Raad van State heeft kort geleden advies uitgebracht over dit conceptwetsvoorstel. Het nader rapport is in voorbereiding. Het wetsvoorstel kan naar verwachting begin volgend jaar bij de Tweede Kamer worden ingediend.
De mogelijkheid om een VOG-aanvraag af te wijzen louter op basis van politiegegevens is een ingrijpend middel. Hierbij is het uitgangspunt dat dit instrument onderdeel uitmaakt van een breder integriteits- en veiligheidsbeleid van de organisatie waarbinnen de functie wordt uitgevoerd.
De VOG politiegegevens zou ook voor diverse functies bij de Douane relevant kunnen zijn. Over mogelijkheden voor het gebruik van de VOG politiegegevens voor functies bij de Douane zullen wij nader in gesprek treden.
Periodieke en continue screening
BOA functionarissen en functionarissen op vertrouwensfuncties bij de Douane worden periodiek opnieuw gescreend. De Douane heeft de wens dat voor meer douanemedewerkers dan nu het geval is, periodieke screening mogelijk wordt.
Daarvoor is een wettelijke grondslag nodig en overleg met werknemersbonden, aangezien het een wijziging van de arbeidsvoorwaarden betreft.
De Douane neemt deel aan een werkgroep vanuit het Interdepartementaal Platform Integriteitsmanagement (IPIM). Deze werkgroep heeft de opdracht om beleidsvoorstellen te formuleren ten aanzien van het gebruik van screening als instrument binnen de rijksoverheid, waaronder periodieke screening.
Bij continue screening past de kanttekening dat het een nog ingrijpender instrument is dan periodieke screening, en dat het beperkt wordt toegepast. In twee sectoren bestaat reeds een vorm van continue screening, de taxibranche en de kinderopvang. Bij het evalueren van de maatregelen die reeds in gang zijn gezet zal Douane de mogelijkheden van continue screening expliciet betrekken. Bij de besluitvorming over de eventuele toepassing ervan bij de Douane, zal dan worden afgewogen of het belang zo groot is dat het een dergelijke ingrijpende maatregel rechtvaardigt en of dat belang op een andere wijze kan worden gediend.
Het bericht ‘Jaar na dood Khashoggi: zaken doen met de kroonprins kan weer’ |
|
Sadet Karabulut , Bram van Ojik (GL), Lilianne Ploumen (PvdA), Joost Sneller (D66), Sjoerd Sjoerdsma (D66), Joël Voordewind (CU) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht «Jaar na dood Khashoggi: zaken doen met de kroonprins kan weer»?1
Ja.
Hoe beoordeelt u de recente uitspraken van de Saudische kroonprins, waarin hij aangeeft wel verantwoordelijk te zijn, maar zelf geen opdracht heeft gegeven tot de moord op Jamal Khashoggi?
Net als veel andere internationale partners acht het kabinet de Saoedische uitleg over de omstandigheden en toedracht van de moord op journalist Jamal Khashoggi nog ontoereikend en incompleet. De uitspraken van de autoriteiten over de moord zijn meerdere keren veranderd en veel vragen zijn door hen tot op heden onbeantwoord gebleven. Het kabinet, evenals veel gelijkgestemde landen, heeft benadrukt dat er een grote verantwoordelijkheid op de Saoedische autoriteiten rust om grondig, geloofwaardig en transparant onderzoek te doen en om betrokkenen bij de moord op Jamal Khashoggi te vervolgen. Het kabinet zal hier in bilateraal en multilateraal verband op blijven aandringen. Ik heb dit ook aangekaart in mijn gesprek met mijn Saoedische ambtsgenoot Minister Al-Assaf en marge van de Algemene Vergadering van de VN op 26 september jl.
Acht u het geloofwaardig dat een besluit tot het vermoorden van een journalist in een consulaat in het buitenland door een door de regering gecontroleerd doodseskader heeft kunnen plaatsvinden zonder het medeweten of de goedkeuring van de eindverantwoordelijke, in dit geval de kroonprins?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u het vermoeden dat deze uitspraken eerder het karakter hebben van een charmeoffensief dan een (schuld)bekentenis, en deelt u de opvatting dat de zoektocht naar de waarheid onverminderd door moet gaan?
Zie antwoord vraag 2.
Bestaat er naar uw oordeel, precies een jaar na de moord op Jamal Khashoggi, nog voldoende druk op Saudi-Arabië om openheid van zaken te geven?
Nederland blijft samen met gelijkgestemde landen aandacht vragen voor deze zaak. Daarbij moet geconstateerd worden dat de Saoedische autoriteiten, ondanks deze druk vanuit de internationale gemeenschap, tot op heden geen volledige openheid hebben gegeven.
Welke acties heeft u het afgelopen jaar genomen om Saudi-Arabië ertoe te bewegen volledige openheid van zaken te geven?
Nederland heeft zich, samen met de EU en andere gelijkgezinde landen, meerdere malen sterk uitgesproken over de moord op Khashoggi. De gemeenschappelijke verklaringen in de Mensenrechtenraadsessies van 7 maart jl. en van 23 september jl., die mede namens Nederland werden uitgesproken, roepen op de verantwoordelijken te straffen. Ook tijdens de interactieve dialoog met Speciaal Rapporteur Callamard op 26 juni jl. hebben Nederland en de EU de moord op Khashoggi opnieuw sterk veroordeeld en Saoedi-Arabië opgeroepen alle medewerking te verlenen aan onderzoeken naar de moord en alle beschikbare informatie vrij te geven. Daarnaast heeft Nederland zich het afgelopen jaar in EU-verband ingezet voor aandacht voor de zaak van Khashoggi. In de item 4-verklaring van de EU bij de Mensenrechtenraadsessies in maart en september dit jaar werd mede daarom aandacht gevraagd voor deze zaak. Op 2 oktober jl. heeft de EU, ook namens Nederland, een verklaring uitgedaan ter nagedachtenis aan Khashoggi, waarin opnieuw wordt opgeroepen tot een geloofwaardig en transparant strafrechtelijk onderzoek en eerlijke berechting van de daders.
Bent u het eens dat er geen handelsmissie naar Saudi-Arabië plaats kan vinden, zolang er geen volledige verantwoordelijkheid is afgelegd voor de moord op Khashoggi?
Nederland acht het van groot belang dat de daders van de moord op Khashoggi worden berecht in een eerlijk en transparant proces. Tegelijkertijd is het van belang de dialoog met Saoedi-Arabië voort te zetten over zaken als maatschappelijk verantwoord ondernemen, energie, stabiliteit in de regio, ongewenste buitenlandse financiering, alsook handel en wederzijdse investeringen. Daarbij geldt dat economische bezoeken ook de mogelijkheid scheppen om over onderwerpen te spreken waarover Nederland en Saoedi-Arabië met elkaar van mening verschillen, zoals de mensenrechtensituatie. Er zijn vooralsnog geen door de overheid geleide handelsmissies gepland. Toekomstige economische bezoeken zullen op basis van de dan actuele situatie worden afgewogen.
Bent u bereid om in Europees verband te pleiten voor het bevriezen van de tegoeden en het opleggen van een inreisverbod voor de leden van het doodseskader dat de moord op Khashoggi heeft uitgevoerd?
Zoals gesteld in eerdere antwoorden op schriftelijke vragen (op 16 juli 2019, Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2018–2019, nr. 3514 en op 16 juli 2019, Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2018–2019, nr. 3513) is voor het instellen van sancties internationaal brede politieke overeenstemming nodig. Dit is voor Saoedi-Arabië op dit moment niet het geval. Zoals u weet zet Nederland zich zeer actief in voor een EU mensenrechtensanctieregime. Met een dergelijk sanctieregime kan wereldwijd worden ingezet op het instellen van persoonsgerichte sancties tegen mensenrechtenschenders, zoals bijvoorbeeld bevriezing van tegoeden en reisbeperkingen. Met het creëren van het juiste instrumentarium valt op termijn veel te winnen en dit heeft daarom op dit moment onze prioriteit.
Bent u voornemens deel te nemen aan de eerstvolgende G-20 top? Zo ja, bent u dan bereid daar te pleiten voor volledige openheid van zaken over deze moord?
De G20 is voor Nederland een invloedrijk forum waar politieke, maatschappelijke en economische vraagstukken worden besproken die een gezamenlijke internationale aanpak vragen. Afspraken die in G20-verband worden gemaakt kunnen een brede impact hebben. Aanwezigheid bij dit forum biedt Nederland de kans op cruciale onderwerpen invloed uit te oefenen. Voor een open en internationaal georiënteerde economie als Nederland is het belangrijk aan tafel te zitten. Zoals ik ook stelde tijdens het AO RBZ van 8 oktober: aangezien Nederland geen permanent G20-lid is, is Nederlandse deelname afhankelijk van of Nederland – net als tijdens de afgelopen drie jaar onder het Duitse, Argentijnse en Japanse voorzitterschap – wordt uitgenodigd om als gast deel te nemen.
Het bericht ‘Arbeidsmigranten Westland luiden noodklok: Ik mocht niet naar huis toen ik ziek was’ |
|
Steven van Weyenberg (D66) |
|
Tamara van Ark (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht «Arbeidsmigranten Westland luiden noodklok: Ik mocht niet naar huis toen ik ziek was»?1
Ja, ik ben bekend met dit bericht.
Wat vindt u ervan dat tegen een zwangere vrouw die zich niet lekker voelt, wordt gezegd «als je nu naar huis gaat, hoef je niet meer terug te komen»?
Een zodanige bejegening van een uitzendkracht verhoudt zich niet met goed werkgeverschap. Dit geldt niet alleen voor een zwangere vrouw die zich niet lekker voelt, maar in algemene zin voor alle werkenden, uitzendkracht of direct in dienst.
Klopt het dat als de zwangere vrouw uit het artikel al enige tijd in Nederland werkzaam was, zij recht heeft op zwangerschapsverlof?
Als je als uitzendkracht zwanger bent, dan heb je recht op betaald zwangerschaps- en bevallingsverlof, net als werknemers met een arbeidsovereenkomst voor (on)bepaalde tijd. Uitgangspunt bij een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd is echter dat deze na het verstrijken van de periode waarvoor de overeenkomst is aangegaan, van rechtswege afloopt. Dit geldt ook als de werknemer op het moment van beëindiging verkeert in omstandigheden waarin bij een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd een opzegverbod zou gelden, bijvoorbeeld zwangerschap of ziekte. Is sprake van een contract voor bepaalde tijd met een uitzendbeding, dan kan het contract beëindigd worden bij ziekte. Het uitzendbureau meldt de uitzendkracht vervolgens ziek bij het UWV en de uitzendkracht kan via het UWV een ziektewetuitkering krijgen.
Als de werknemer het echter niet eens is met de beëindiging van het contract, dan staat de weg open naar het College voor de Rechten van de Mens of de burgerlijke rechter. Arbeidsmigranten die de Nederlandse taal niet spreken, kunnen (in de eigen taal) ondersteuning krijgen via de niet-gouvernementele organisatie FairWork of de vakbond.
Is van de genoemde voorbeelden in het artikel melding gemaakt bij de Inspectie SZW?
De Inspectie SZW heeft de afgelopen periode verschillende meldingen ontvangen over dit uitzendbureau. De Inspectie SZW laat zich niet uit over de vraag of bij bedrijven onderzoek is of wordt gedaan.
Bent u in gesprek met bedrijven als Polska Porada, die stapels met voorbeelden van misstanden verzamelen? Staan zij in contact met de Inspectie SZW?
De Inspectie SZW heeft regelmatig contact met bedrijven zoals Polska Porada, maar ook met organisaties en burgers die informatie over misstanden willen delen.
Klopt het dat inspecties altijd van tevoren worden aangekondigd? Vindt u dat wenselijk gezien de omstandigheden waarin wordt gewerkt?
Dit is onjuist. De inspecties van de Inspectie SZW op het terrein eerlijk werk, zoals de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag en de Arbeidstijdenwet zijn onaangekondigd.
Op welke manier worden arbeidsmigranten op hun rechten gewezen als zij in Nederland aan het werk gaan? Is informatie over rechten op de werkvloer bijvoorbeeld ook in het Engels of Pools beschikbaar?
Er is informatie beschikbaar over rechten en plichten voor Polen die in Nederland willen gaan werken via de Nederlands ambassade in Polen. In Nederland zijn brochures in verschillende talen, waaronder Engels en Pools, beschikbaar over wonen en werken via de site www.nieuwinnederland.nl en de Inspectie SZW. De ngo FairWork biedt in verschillende talen informatie aan, waarbij ook social media worden ingezet. De gemeente Westland heeft ook een animatiefilmpje ontwikkeld in verschillende talen over rechten op onder andere eerlijk, gezond en veilig werken. In het kader van de aanpak van misstanden rondom arbeidsmigranten wordt ook door verschillende partijen ingezet op informatie voor arbeidsmigranten over rechten en plichten in verschillende talen, zowel in het land van herkomst als in Nederland.
Wat is de actuele stand van zaken rondom de aanpak misstanden arbeidsmigranten?
Er vinden nu gesprekken plaats met de betrokken ministeries, gemeenten, sociale partners en andere belanghebbenden over de thema’s die zijn genoemd in de brief aan uw Kamer van 21 juni 2019 (Kamerstukken II 2018/19, 29 861, nr. 47), namelijk voorlichting, registratie, huisvesting, malafide uitzendbureaus en de afhankelijkheidsrelatie. Voor het einde van het jaar zal uw Kamer worden geïnformeerd over de integrale aanpak van de misstanden rondom arbeidsmigranten.
Hoe staat het met de werkgroep van ministeries, gemeenten, sociale partners en andere belanghebbenden waarmee zal worden bezien hoe afhankelijkheidsrelaties bij arbeidsmigranten kunnen worden verminderd?
Zie antwoord vraag 8.
Het werkbezoek aan het Emma Kinderziekenhuis |
|
Joba van den Berg-Jansen (CDA), Carla Dik-Faber (CU), Henk van Gerven (SP) |
|
Bruno Bruins (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
|
|
|
Bent u op de hoogte van de grote veranderingen waarmee chronisch zieke kinderen (en hun ouders) te maken krijgen zodra ze voor de wet volwassen worden, vanwege de grote verschillen tussen kindergeneeskunde en «volwassen» geneeskunde (ouders worden niet langer betrokken bij de besluitvorming, er ligt meer nadruk op de somatiek waardoor er minder aandacht is voor psychosociale problemen, patiënten worden opeens geconfronteerd met financiële uitdagingen vanwege de eigen bijdragen die moeten worden betaald en patiënten zijn zelf verantwoordelijk voor afspraken, waardoor ze niet meer gebeld worden als ze niet komen opdagen)?1
De overgang naar volwassenheid kan voor jongeren en hun omgeving een spannende en lastige fase zijn. Dat geldt zeker voor jongeren die zorg nodig hebben. Op die weg naar volwassenheid veranderen er in formeel juridische zin een aantal zaken, die ook de zorgverlening raken. Deze transities vragen aandacht van de betrokkenen. De transities zijn wel goed voorzienbaar en er is dus tijd om erop te anticiperen.2
Het gaat om formele zaken zoals het afsluiten van een eigen zorgverzekering, afdragen van eigen bijdragen, en ook om de veranderende verantwoordelijkheid bij het nemen van beslissingen over hun behandelingen. De leeftijd waarop kinderen zelfstandig kunnen besluiten over hun behandeling ligt overigens al twee jaar voordat zij volgens de wet volwassen worden.
Ik denk dat het goed is als zorgverleners bespreken met patiënten en hun vertegenwoordigers wat ieders verantwoordelijkheden zijn. En in geval van wilsonbekwaamheid zullen uiteraard andere routes gevolgd moeten worden, zie mijn antwoord op vraag 6. Voor wat betreft de curatieve zorgverlening is mijn opvatting dat zorgverleners, ongeacht hun specialisme, er vanuit hun professionaliteit altijd op gericht moeten zijn om maatwerk te leveren in het belang van de jongere. Ik verwacht van zorgverleners dat zij daarbij goed luisteren naar de zorgvraag. En wanneer de zorgbehoefte multidisciplinair van aard is, verwacht ik dat er duidelijke afspraken worden gemaakt welke zorgverlener de regie neemt.
Uw vragen gaan over een kwetsbare groep mensen voor wie goede zorg van groot belang is. Ik ben me daar zeer bewust van. Toch zal ik in het vervolg van de beantwoording van deze vragen ook in moet gaan op enkele organisatorische en vrij technische maatregelen.
Bent u ervan op de hoogte dat deze veranderingen een grote impact kunnen hebben, zoals dat patiënten boven de 18 vaker op de Spoedeisende Eerste Hulp (SEH) terechtkomen, vaker moeten stoppen met opleiding of werk, een hogere mortaliteit kennen, vaker depressief worden, of helemaal uit het zicht van de zorg raken? Wat vindt u hiervan?
Ik vind het van groot belang dat er vanuit de zorg voor iedere leeftijdsgroep vraaggericht en zo nodig multidisciplinair gewerkt wordt zodat voor elke leeftijdsgroep adequate zorg geboden wordt, dus ook voor jongeren. Zie ook mijn antwoord op vraag 1.
Ziet u de meerwaarde in van een transitieafdeling waar meer zorg op maat kan worden geleverd, samenwerking centraal staat en de overgang op een gefaseerde wijze kan plaatsvinden, enerzijds voor kinderen die richting volwassenheid gaan en anderzijds voor volwassenen met geringe cognitieve functies, die veel baat kunnen hebben bij faciliteiten die voor kinderen wel bestaan en voor volwassenen niet, en waarvan de ouders veelal deskundige zijn op het gebied van de aandoening(en) van hun kind? Zo nee, waarom niet?
Voor zover het om verzekerde curatieve zorg gaat dienen zorgverzekeraars op grond van hun zorgplicht ervoor te zorgen dat er passend zorgaanbod is. Als instelling en zorgverzekeraar van mening zijn dat een bepaald zorgaanbod op een bepaalde wijze georganiseerd moet worden en zij zien ruimte om daarover contractuele afspraken te maken, dan kan dat. Als dit leidt tot betere zorg vind ik dat zorgverzekeraars en zorgaanbieders vanuit het belang van de jongere die afspraken moeten maken. Ik zal hiernaar in de daarvoor in aanmerking komende overleggen, zoals in het reguliere overleg met de de Nederlandse Federatie van Universitair Medische Centra (NFU), navraag doen.
Bent u bereid te onderzoeken op welke wijze een dergelijke transitieafdeling kan worden gefinancierd? Ziet u mogelijkheden om hiervoor samen met zorgverzekeraars afspraken te maken? Bent u zo nodig bereid om de benodigde gelden beschikbaar te maken voor een pilot met een dergelijke transitieafdeling?
Zie antwoord vraag 3.
Klopt het dat het systeem van Diagnose Behandel Combinaties (DBC's) niet toereikend is voor patiënten die zich in een dergelijke grenspositie bevinden aangezien dubbele DBC’s niet mogelijk zijn?
Het ontbreken van mogelijkheden om dubbele DBC’s in rekening te brengen is inherent aan het streven om niet dubbel voor zorg te betalen.
De conclusie dat DBC’s om die reden niet volstaan deel ik niet. Het staat zorgaanbieders en zorgverzekeraars bovendien vrij om bij de NZa wijzigingsvoorstellen voor DBC’s in te dienen. Mijn streven is dat kwaliteit van zorg meer gemeten gaat worden in termen van zorguitkomsten die er echt toe doen voor de patiënt. Zodat deze informatie kan worden gebruikt voor het voortdurend leren en verbeteren door professionals, voor het samen beslissen door patiënt en professional over de best passende behandelaar/behandeling en voor het meer uitkomstgericht organiseren en belonen van de zorg. Daarover heb ik met de partijen van het Hoofdlijnenakkoord Medisch Specialistische Zorg afspraken gemaakt en zijn wij gezamenlijk het Programma Uitkomstgerichte Zorg 2018–2022 gestart. Over de voortgang van dat programma heb ik uw Kamer afgelopen zomer per brief geïnformeerd (Kamerstuk 31 476, nr. 28).
Klopt het dat jongeren van 16 tot 18 jaar eigen beslissingen mogen nemen, maar dat bewindsvoering voor wilsonbekwamen niet geregeld is?
Het is juist voor zover het gaat om medische behandelingen bij deze jongeren en zij wilsbekwaam zijn. Als er sprake is van kennelijke wilsonbekwaamheid zullen er tijdig juridisch stappen gezet moeten worden om formeel bevoegdheden voor derden te regelen. Zo kan de rechter verzocht worden een curator of een mentor te benoemen. In de meeste gevallen is dit lang van tevoren voorzienbaar en dus planbaar.
Bent u op de hoogte van de problemen waar veel Artsen voor Verstandelijk Gehandicapten (AVG’s) tegenaan lopen omdat het niet mogelijk is specialistische AVG-zorg te declareren bovenop regionale AVG-zorg?
Mij is bekend dat er vragen zijn aangaande de bekostiging van AVGzorg. Als partijen van mening zijn dat een nadere differentiatie in de bekostigingssystematiek van AVGzorg gewenst is, kunnen zij zich met dat verzoek wenden tot de NZa. De NZa kan in samenspraak met zorgaanbieders en zorgverzekeraars besluiten wat de beste oplossing is en is intussen bij dit vraagstuk betrokken. VWS is als toehoorder betrokken bij de technische overleggen die hierover bij de NZa plaatsvinden.
Onderzeeboten van Nederlandse makelij |
|
Gabriëlle Popken (PVV) |
|
Barbara Visser (staatssecretaris defensie) (VVD) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht dat vakbonden en werkgeversorganisatie VNO-NCW pleiten voor onderzeeboten van Nederlandse makelij?1
Ja.
Bent u bereid om onmiddellijk te stoppen met het bureaucratisch aanbestedingsproces en te kiezen voor de onderzeeboten van Saab-Damen om hiermee de Nederlandse industrie op 1 te zetten? Zo nee, waarom niet?
Het project «Vervanging onderzeebootcapaciteit» verloopt volgens de afspraken tussen Defensie en de Kamer over het Defensie Materieel Proces (DMP). Zoals vermeld in het Defensieprojectenoverzicht van 17 september jl. zal de Kamer later dit jaar de B-brief ontvangen van dit project. Ik kan daar niet op vooruitlopen.
De onbereikbaarheid van aangepaste rolstoelwoningen |
|
Jessica van Eijs (D66), Vera Bergkamp (D66) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA), Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht met betrekking tot de problemen die een patiënt ondervond in de zoektocht naar een aangepaste rolstoelwoning?1
Ja. Uit contact met de betreffende woningcorporatie blijkt dat de patiënt inmiddels een passende woning heeft toegewezen gekregen.
Kunt u aangeven hoe u aankijkt tegen het feit dat patiënten een rolstoelwoning wordt ontzegd vanwege de leeftijd van de patiënt?
Woningcorporaties hebben vaak een gevarieerd scala aan woningen die gelabeld kunnen zijn voor specifieke doelgroepen. Het labelen van woningen kan in geval van een huisvestingsverordening alleen op basis van deze huisvestingsverordening van de gemeente. Indien er geen huisvestingsverordening is kunnen woningcorporaties ook woningen labelen op basis van hun privaatrechtelijke rol als verhuurder. Dit moet gebeuren op basis van objectieve criteria die verband houden met de aard van de woning. Daardoor kunnen bepaalde gelabelde woningen worden toegewezen aan woningzoekenden waarvoor die woning het meest geschikt is. Indien de woning en de voorzieningen die bij de woning worden aangeboden bestemd zijn voor ouderen, kan de woningcorporatie deze woningen voorbehouden voor deze doelgroep en mogen andere doelgroepen voor die specifieke woning geweigerd worden. Zo kan de woningcorporatie ook woningen die geschikt en bestemd zijn voor personen met een bepaalde handicap voorbehouden aan die doelgroep. Het is in dergelijke gevallen voor andere doelgroepen dan meestal niet mogelijk om zich in te schrijven voor de gelabelde woning. Indien noodzakelijk vanuit redelijkheid en billijkheid, staat het de woningcorporatie vrij desgewenst maatwerk toepassen.
Heeft u signalen dat dergelijke afwijzingen vaker plaatsvinden? Zo ja, wat kunt u met de sector doen om afwijzingen op deze grond tegen te gaan?
Er hebben mij niet meer signalen bereikt. Zoals bij vraag 2 vermeld, mag een woningcorporatie op basis van leeftijd woningen toewijzen. Als blijkt dat in meerdere gevallen woningen op een niet wettelijke basis worden afgewezen kan ik dat in een bestuurlijk overleg met Aedes bespreken. Maar zoals gezegd heb ik geen aanwijzing dat dergelijke afwijzingen plaatsvinden.
Kunt u aangeven wat er precies gebeurd is op het gebied van toegankelijkheid van woningen, tussen 30 maart 2007 en 14 juni 2016, de data dat Nederland het VN-verdrag inzake de rechten van personen met een handicap respectievelijk tekende en ratificeerde?2
In de periode vanaf medio jaren »90 van de vorige eeuw tot 1 juli 2015 was onder andere het Besluit beheer sociale huurwoningen (Bbsh) op de sociale huursector van toepassing. Daarin was sprake van zes prestatie- of verantwoordingsvelden waarover Woningcorporaties in hun jaarstukken transparant moesten aangeven («verantwoorden») wat zij ter zake deden. Wonen met zorg was een van deze verantwoordingsvelden uit het Bbsh. De breedte van het thema «wonen en zorg» of de mate waarin corporaties eraan moesten bijdragen, is niet beschreven.
In het Actieplan Toegankelijkheid voor de bouw heb ik over de verschillende acties rond wonen en zorg vanaf 2007 een terugblik gegeven. Dit rapport heb ik in 2018 aan uw Kamer gezonden.3
Met de brief van 22 juni 2015 is Ouderenhuisvesting en wonen met zorg benoemd tot één van de vier prioritaire thema’s voor corporaties. Zie verder mijn antwoord op vraag 11.
Binnen welke van de vier actielijnen van het Programma VN-verdrag Onbeperkt meedoen! zou de problematiek (zoals deze wordt geschetst in het bericht in de eerste vraag) aangepakt worden?3
Binnen de actielijn Bouwen en Wonen wordt problematiek op dit thema opgepakt.
Wat is uw mening over het feit dat de problemen zoals geschetst in dat bovengenoemde bericht zich voordoen in de gemeente Utrecht, een van de 25 koplopergemeenten van het Programma VN-verdrag Onbeperkt meedoen!? Wat zegt dat u over de ondersteuning die geleverd wordt aan deze koplopergemeenten en over gemeenten die niet onderdeel zijn van dit koplopertraject?
De Vereniging Nederlandse Gemeenten (VNG) heeft, als bestuurlijk partner van het programma Onbeperkt Meedoen, het project Iedereen doet mee! opgezet. Het project bevat onder meer een basisondersteuningsprogramma – dat als doel heeft om alle gemeenten te ondersteunen bij het opzetten van een lokale inclusie agenda – en een koplopersprogramma. Koplopergemeenten zijn gemeenten die al actief bezig zijn met het implementeren van het VN-Verdrag Handicap. Dat betekent niet per definitie dat zij het op alle terreinen al helemaal goed doen, maar wel dat zij het Verdrag zeer serieus nemen, samenwerken met mensen met een beperking en zich naar eigen inzicht focussen op een of meerdere leefgebieden om de implementatie van het Verdrag steeds beter vorm te geven. Zo worden de gemeenten stap voor stap steeds inclusiever. De VNG ondersteunt de (koploper)gemeenten middels leernetwerken, (regionale) bijeenkomsten en handreikingen en ervaart bij gemeenten veel enthousiasme om de implementatie van het Verdrag serieus op te pakken.
Deelt u de mening dat het feit dat een patiënt al bovenaan een wachtlijst voor een woning staat, in dergelijke gevallen geen reden kan zijn om geen urgentieverklaring af te geven?
Ja, woningzoekenden met een urgentie worden met voorrang gehuisvest boven mensen (op een wachtlijst) zonder urgentie. Het snel huisvesten van mensen in noodsituaties, zoals een patiënt met een ernstige medische indicatie, kan voor een gemeente een reden zijn om een urgentieregeling op te stellen. Indien een gemeente ertoe overgaat om een urgentieregeling in de huisvestingsverordening op te nemen dienen zij daarin categorieën woningzoekenden aan te wijzen die voor urgentie in aanmerking komen, zoals mensen die technisch dakloos zijn (bijvoorbeeld door brand) of mensen met een ernstige medische indicatie.
Welke mogelijkheden bestaan er tot ondersteuning van patiënten die in situaties terechtkomen zoals in het artikel beschreven?
Voor patiënten die met een dergelijke ziekte worden geconfronteerd, verandert er veel op allerlei levensterreinen. Waarschijnlijk hebben zij als eerste te maken met de zorg via de huisarts. Als er verdere ondersteuning nodig is, is de gemeente het eerste aanspreekpunt. De invulling hiervan verschilt per gemeente. In situaties zoals deze bekijkt de gemeente samen met de bewoner wat nodig is en wat mogelijk is aan woningaanpassingen in de huidige woning. Als aanpassing van de woning mogelijk is, dan levert de gemeente dit vanuit de Wmo. Als er meer nodig is dan er mogelijk is in de woning, wordt de bewoner door de gemeente geholpen bij het vinden van een woning die wel geschikt is. Soms kan een woningcorporatie, een marktpartij of een particulier initiatief ook meehelpen bij het zoeken naar een dergelijke woning.
In hoeverre herkent u de in het bericht gestelde signalen dat woningen die te boek staan als rolstoelwoningen dit in de praktijk niet zijn? Wat kunt u met gemeenten en de sector doen om dit tegen te gaan?
Er bestaat geen vastgestelde definitie van een rolstoelwoning, niet in de landelijke wet- en regelgeving, niet in het VN Verdrag handicap en ook niet in het Actieplan Toegankelijkheid Bouw. Gezien de diversiteit van de woonwensen en de soorten woningen heeft een vastgestelde classificatie weinig tot geen meerwaarde. Wel bestaan er in Nederland verschillende classificaties die woningaanbieders kunnen gebruiken. In het algemeen dient een woning die als rolstoeltoegankelijk wordt aangeboden vanzelfsprekend voor de meeste soorten rolstoelen wel toegankelijk te zijn. Er zijn mij hierover niet veel signalen bekend, maar mochten nieuwe signalen hiertoe aanleiding toe geven, dan zal ik dit met gemeenten en de sector bespreken.
In het actieplan toegankelijkheid zijn afspraken gemaakt met partijen over het geleidelijk toegankelijk maken van de gebouwde omgeving. Woningcorporaties zijn hier als partijen die veel te maken hebben met het huisvesten van deze doelgroep een belangrijke speler in. Het Actieplan toegankelijkheid bouw is een doorlopend proces, de acties daaruit worden op dit moment uitgevoerd en waar nodig worden tussendoor nieuwe afspraken gemaakt in het overleg met de betrokken partijen. Op 12 juni 2019 is er in een Kamerbrief aangekondigd naar aanleiding van een tweetal in het kader van het actieplan uitgevoerde onderzoeken voornemens te zijn tot een aanpassing van de bouwregelgeving, deze wijziging zal via de voorhangprocedure aan uw Kamer worden voorgelegd5. Eind dit jaar zal ik u middels een Kamerbrief op de hoogte stellen van de voortgang van de acties uit het actieplan.
Hoe rijmt het feit dat deze rolstoelwoningen niet toegankelijk zijn met het VN-verdrag inzake de rechten van personen met een handicap en het Actieplan Toegankelijkheid Bouw?
Zie antwoord vraag 9.
In welke mate hebben gemeenten en het Rijk in woonvisies specifiek beleid omtrent dergelijke woningen vastgelegd?
Het Rijk is niet zelf betrokken bij het opstellen van gemeentelijke woonvisies, maar stimuleert het opstellen van lokaal woonbeleid en het maken van prestatieafspraken met corporaties wel. Ook heeft het Rijk, samen met overkoepelende organisaties van gemeenten, corporaties en huurdersorganisaties, in 2015 prioritaire thema’s benoemd. Wonen met zorg en ouderenhuisvesting was één van de vier indertijd benoemde prioritaire thema’s voor woningcorporaties.6
In 2016 heeft het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties onderzoek gedaan naar door gemeenten opgestelde woonvisies uit de periode juli 2014-oktober 2015. Woonbeleid voor ouderen met zorg en beleid voor bijzondere doelgroepen kwamen voor in elke woonvisie van de ongeveer 250 (van de 390) gemeenten die in die periode het woonbeleid opnieuw vast hebben gesteld. Dit onderzoek is aan uw Kamer aangeboden bij de Staat van de Volkshuisvesting 2017.7 Er is geen recenter onderzoek naar woonvisies van gemeenten.
In hoeverre hebben gemeenten en het Rijk inzicht in de vraag naar – en aanbod van dergelijke aangepaste woningen, en de toekomstige ontwikkelingen in vraag en aanbod?
Gemeenten zijn verantwoordelijk voor het huisvestingsbeleid en hebben, als bestuurslaag die het dichtst bij de burger staat, inzicht in vraag en aanbod. Door de diversiteit van zowel woningzoekende met een beperking als het woningaanbod is het niet alleen op nationaal, maar ook op lokaal niveau lastig om de vraag en het aanbod in kaart te brengen. Goede samenwerking en informatie-uitwisseling tussen gemeenten, woningcorporaties en zorgaanbieders is vaak nodig om de opgave in kaart te brengen. Hoe de vraag zich zal ontwikkelen is moeilijk vast te stellen. Wel zal vanwege de vergrijzing het aantal ouderen met een beperking waarschijnlijk toenemen. Via de Nationale Woonagenda streeft het Rijk ernaar dat jaarlijks 75.000 nieuwe woningen worden gerealiseerd. Op lokaal niveau zal moeten worden besloten welk soort woningen en voor welke doelgroep er gebouwd zal worden.
Welke inspanningen doet u om woningen die nu gebouwd worden toegankelijk te laten zijn voor personen met een beperking?
Op 18 januari 2018 heb ik u in het kader van de implementatie van het Verdrag van de Verenigde Naties inzake de rechten van personen met een beperking (hierna het VN Verdrag) het Actieplan Toegankelijkheid voor de bouw toegestuurd8. Het actieplan is met een groot aantal partijen en organisaties opgesteld. Goede toegankelijkheid vraagt immers niet alleen iets van overheden, maar van de gehele ontwikkel- en bouwkolom, van ontwerp tot oplevering van een gebouw, van opdrachtgevers en gebouweigenaren, en ook van de mensen met een beperking zelf en de organisaties die hen vertegenwoordigen. Met dit actieplan is uitvoering gegeven aan de motie Volp waarmee een beweging in gang wordt gezet om tot verbetering te komen van de fysiek-bouwkundige toegankelijkheid van woningen en gebouwen. Op 12 juni 2019 heb ik in een Kamerbrief aangekondigd naar aanleiding van een tweetal in het kader van het actieplan uitgevoerde onderzoeken voornemens te zijn tot een aanpassing van de bouwregelgeving. Eind dit jaar zal ik u middels een Kamerbrief op de hoogte stellen van de voortgang van de acties uit het actieplan.
In hoeverre bestaan er, en maakt de sector reeds gebruik van mogelijkheden om modulaire aanpassingen te maken aan een huis om deze toegankelijk te laten zijn voor personen met een beperking?
Het gebruik van modulaire aanpassingen om een huis toegankelijk te maken wordt niet landelijk bij gehouden. Ik weet dat een aantal leveranciers dergelijke aanpassingen verkoopt, maar heb geen inzicht in de mate waarop gemeenten en de woningbouw- en woningcorporatiesector van dergelijke producten gebruik maakt.
Kunt u deze vragen binnen drie weken beantwoorden?
Door de complexiteit van het vraagstuk heeft de beantwoording meer tijd gekost dan was voorzien.
Het onderzoek naar oorzaken van langlopende letselschadezaken |
|
Michiel van Nispen , Madeleine van Toorenburg (CDA), Attje Kuiken (PvdA) |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD) |
|
|
|
|
Kunt u aangegeven wat maakt dat het onderzoek van de Universiteit Utrecht naar de oorzaken van langlopende letselszaken, wat aanvankelijk in de zomer van 2019 zou worden opgeleverd maar naar verwachting pas aan het einde van het jaar afgerond zal zijn, zoveel vertraging oploopt?
Aanvankelijk was de verwachting dat dit onderzoek voor de zomer van 2019 zou worden afgerond. DLR heeft in samenspraak met de Universiteit de planning bijgesteld. Het onderzoek zal in het voorjaar van 2020 worden afgrond. Dat het onderzoek later klaar is dan aanvankelijk was voorzien, heeft volgens DLR en de Universiteit verschillende redenen.
Mij is onder meer meegedeeld dat een reden voor de vertraging de ruime opzet van het onderzoek is. Het onderzoek bestaat uit verschillende onderdelen, waaronder een dossieronderzoek en een vragenlijstonderzoek onder gedupeerden om hun kant van het verhaal zorgvuldig mee te nemen. Van de Universiteit heb ik vernomen dat met name dit deel van het onderzoek een uitvoerige voorbereiding vergde.
Die voorbereiding hing onder meer samen met de benodigde privacybescherming van de betrokken gedupeerden. De Universiteit heeft daarom advies ingewonnen van een advocaat, de Autoriteit Persoonsgegevens geraadpleegd en advies gekregen van de ethische commissie en de juridische afdeling van de Universiteit. Volgens de Universiteit bleek hieruit dat individuele toestemming van de gedupeerden voor beide onderdelen van het onderzoek nodig was. De Universiteit heeft de communicatie met de gedupeerden hierop afgestemd en bijzondere AVG-overeenkomsten ontwikkeld. De uitvoerige voorbereiding hing ook samen met het aantal te onderzoeken dossiers – ruim 200 – en de spreiding van deze zaken over de verschillende verzekeraars. Zo kan volgens de Universiteit een reële afspiegeling van de branche worden gekregen. De Universiteit heeft tien verzekeraars bereid gevonden tot deelname aan het onderzoek. Zij heeft er voorts rekening mee gehouden dat slechts 10% van de te benaderen gedupeerden positief zou reageren op het verzoek om mee te werken aan het onderzoek. Om die reden is een veelvoud van 200 gedupeerden benaderd. Omwille van de privacybescherming heeft de Universiteit dit niet zelf gedaan, maar is dit gebeurd door de deelnemende verzekeraars. Volgens de Universiteit is de positieve respons van gedupeerden bij een aantal verzekeraars te laag, waardoor de omvang en afspiegeling die nodig is voor het onderzoek nog niet is gehaald. Om die reden zijn er herinneringsbrieven verstuurd. Dat kostte extra tijd. Het is volgens de Universiteit niet alle verzekeraars gelukt om naast de reguliere werkzaamheden onmiddellijk prioriteit te geven aan medewerking aan het onderzoek. De laatste informatiebrieven van verzekeraars aan gedupeerden zijn daarom in september 2019 verzonden. Om de betrouwbaarheid van de uitkomsten van het onderzoek te kunnen waarborgen, houdt de Universiteit wel vast aan de eerder vastgestelde omvang en spreiding van de te onderzoeken dossiers. De onderzoekers zijn op dit moment bezig met het bestuderen van de dossiers.
Bent u ermee bekend dat er zorgen bestaan over de onafhankelijkheid van het onderzoek, bijvoorbeeld omdat de Letselschaderaad een dominante rol zou vervullen en verzekeraars zelf zouden hebben kunnen beslissen welke zaken in het onderzoek worden meegenomen en welke niet? Herkent u deze zorgen?
Er zijn voor mij geen redenen om te twijfelen aan de onafhankelijkheid en objectiviteit van de opdrachtgever. DLR is een onafhankelijke koepelorganisatie, die bestaat uit alle partijen die betrokken zijn bij de behandeling van letselschadezaken. Dit betreffen onder meer Slachtofferhulp Nederland, de ANWB, het Verbond van Verzekeraars, maar ook letselschade-experts, geneeskundig adviseurs en arbeidsdeskundigen. Samen werken zij aan de verbetering van de afhandeling van letselschadezaken. Dit doen zij in het belang van mensen met letselschade door een ongeval, medisch incident of misdrijf. Er worden onderzoeken gedaan en expertgroepen opgezet. Ik acht het in dit verband ook passend dat DLR opdrachtgever is van het onderzoek naar de oorzaken van langlopende letselschadezaken.
De begeleidingscommissie bestaat uit een evenwichtige vertegenwoordiging van zowel slachtoffer- als verzekeraarszijde. De directeur van DLR is voorzitter van de begeleidingscommissie. De secretaris is een medewerker van DLR. DLR en de Universiteit geven aan dat de rol van de begeleidingscommissie contractueel is vastgelegd tussen de Universiteit en DLR. De begeleidingscommissie heeft een adviserende rol.
Van DLR en de Universiteit heb ik begrepen dat de onderzoekers zo veel mogelijk zelf de hand hebben gehad in de selectie van zaken. Het is wel zo dat de onderzoekers niet zonder tussenkomst van de verzekeraars dossiers konden selecteren in verband met de privacybescherming van de gedupeerden. De verzekeraars hebben een anonieme dossierlijst aangeleverd, waarin de zaken waren opgenomen die langer dan twee jaar duurden. De onderzoekers hebben hieruit een steekproef getrokken. Vervolgens hebben de verzekeraars de gedupeerden in de door de onderzoekers geselecteerde zaken benaderd, met de vraag of zij bereid waren tot medewerking aan het onderzoek.
Bent u het met ons eens dat er vragen te stellen zijn omtrent de onafhankelijkheid van het onderzoek nu Q-Consult Progress Partners, zelf ook al ruim 15 jaar actief in de afwikkeling van letselschade, zo nauw bij betrokken is?
Ik heb geen reden om te twijfelen aan de onafhankelijkheid van het onderzoek. De Universiteit heeft met instemming van DLR besloten Q-Consult Progress Partners (QCPP) in te schakelen voor het verrichten van dossieronderzoek. Volgens de Universiteit is QCPP een deskundig adviesbureau in de letselschadebranche. Het bestaat 18 jaar en voert onder andere tevredenheidsonderzoeken en audits uit. Zowel bij belangenbehartigers aan slachtofferzijde als bij WA-verzekeraars houdt QCCP toezicht op het voldoen aan richtlijnen, regelingen en gedragscodes. Het doorgronden van letselschadedossiers vraagt expertise. De ruime ervaring van QCPP hierin, komt naar de mening van de Universiteit de diepgang en kwaliteit van het onderzoek ten goede. QCPP voert het dossieronderzoek uit conform het onderzoeksplan van de Universiteit. De data-analyse die volgt uit het dossieronderzoek geschiedt door de Universiteit.
Bent u het met ons eens dat het onderzoek en de begeleiding hiervan wel erg in handen is van professionals, nu dat de begeleidingscommissie bestaat uit diverse experts waarvan de meeste nauwe banden hebben met de Letselschade Raad en/of zelf verzekeraar zijn, en de verzekeringsnemers en/of benadeelden zelf niet vertegenwoordigd zijn? Hoe wordt de zienswijze van juist de mensen die gedupeerd zijn door trage letselschadeafhandeling in het onderzoek betrokken (anders dan als subject in een schadeafhandelingsvoorbeeld)?
De Universiteit voert het onderzoek uit in opdracht van DLR. De Universiteit is onafhankelijk van de branche. De begeleidingscommissie bestaat uit een evenwichtige vertegenwoordiging van de stakeholders die deelnemen aan DLR. Hierin zijn zowel verzekeraars vertegenwoordigd als belangenbehartigers die slachtoffers bijstaan en de zienswijze van slachtoffers kunnen belichten. Op deze wijze wordt in de begeleiding van het onderzoek recht gedaan aan beide kanten van een zaak. De begeleidingscommissie heeft een adviserende rol, de Universiteit voert het onderzoek uit.
De zienswijze van gedupeerden komt volgens de Universiteit daarnaast uitvoerig aan bod in het vragenlijstonderzoek. Aan het slot van het onderzoek vindt ook een gering aantal interviews met gedupeerden plaats, zodat doorgevraagd kan worden over specifieke bevindingen uit het dossieronderzoek en het vragenlijstonderzoek.
Inclusiviteit in de podiumkunsten en de overige culturele sector |
|
Lodewijk Asscher (PvdA), Corinne Ellemeet (GL) |
|
Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het interview met Saartje Oldenburg van Het Nationale Theater in de Volkskrant over inclusiviteit in het theater?1
Ja.
Deelt u de mening dat het niet genoeg is om «te roepen dat iedereen welkom is», maar dat ook echt randvoorwaarden gecreëerd moeten worden? Zo ja, wat kan de overheid hiervoor doen en wat kunnen de culturele instellingen zelf? Zo nee, waarom niet?
Ja, het is heel belangrijk dat niet alleen geroepen wordt dat je welkom bent, maar dat iedereen zich ook daadwerkelijk welkom voelt én mee kan doen. Relatief kleine acties, zoals helder communiceren over toegankelijkheid van gebouwen en evenementen op websites en het trainen van personeel in het omgaan met mensen met een beperking, kunnen al grote impact hebben.
Het optimaliseren van praktische randvoorwaarden voor mensen met een beperking, zoals genoemd door Saartje Oldenburg, is een belangrijke opgave waar de culturele sector samen met gehandicaptenorganisaties aan werkt. Dit is bijvoorbeeld zichtbaar in het Themanetwerk Festivals en Evenementen2, het Actieplan Toegankelijkheid Poppodia, Evenementen & Festivals3 en de Agenda Inclusieve Podiumkunsten 2021–20244 die op 29 november wordt gepresenteerd. Het bewustzijn bij de culturele instellingen groeit zichtbaar, evenals het aantal initiatieven dat werk maakt van toegankelijkheid. Maar velen zijn zelf het wiel aan het uitvinden. De kracht zit in het samenbrengen en delen van de ervaringen. De overheid kan dit gesprek faciliteren en een netwerkende rol vervullen.
Kunt u nader uiteenzetten hoe u de motie Asscher/Ellemeet heeft uitgevoerd die onder andere vraagt om te komen met oplossingen voor problemen voor mensen met een fysieke beperking die een concert bezoeken?2
In de Week van de Toegankelijkheid, op 10 oktober jl., heeft in TivoliVredenburg een door OCW geïnitieerde bijeenkomst over toegankelijkheid van popconcerten plaatsgevonden. Een vruchtbaar en inspirerend gesprek met een aantal afgevaardigden uit de popmuzieksector, gehandicaptenorganisaties en ervaringsdeskundigen. Centraal stond onder meer fysieke toegankelijkheid van popconcerten, de toegankelijkheid van de beleving (het aanbod) en toegankelijkheid van websites en kaartverkoop. Gezamenlijk zijn een aantal vervolgstappen geïnventariseerd, die bij vraag 4 worden toegelicht.
Deelt u de mening dat een conferentie en het uitwisselen van best practices over dit onderwerp wellicht een goede stap is, maar dat er meer gedaan moet worden om te komen tot concrete oplossingen en randvoorwaarden? Zo ja, wat doet u verder om inclusiviteit te vergroten? Zo nee, waarom niet?
De bijeenkomst van 10 oktober jl. heeft aangetoond wat de meerwaarde is van het faciliteren van een gelijkwaardig gesprek tussen partijen uit de cultuursector, gehandicaptenorganisaties en ervaringsdeskundigen. Naast OCW namen ook het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport en British Council deel aan het gesprek. Ervaringen zijn gedeeld en gezamenlijke acties geïnventariseerd. Het gesprek heeft geleid tot drie vervolgstappen. Een daarvan is verder verkennen hoe bestaande initiatieven elkaar kunnen versterken. OCW zal dit gesprek faciliteren en ook de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) bij dit gesprek betrekken. British Council heeft toegezegd een aantal gidsen van hun partner «Attitude is Everything» in het Nederlands te vertalen en daarmee muziekprofessionals (podia, festivals, bands, artiesten en promotors) te helpen om hun evenementen toegankelijker te maken. Daarnaast zal ik in 2020 een onderzoek laten uitvoeren om de toegankelijkheid van de cultuursector in kaart te brengen. De opzet en omvang van dit onderzoek zal met de verschillende gesprekspartners worden afgestemd.
Hoe denkt de Minister de nieuwe culturele code diversiteit en inclusie structureel te ondersteunen?
Tot en met 2020 ontvangt het Actieplan Cultuur en Creatief Inclusief subsidie voor promotie en implementatie van de nieuwe Code Diversiteit en Inclusie. De code is van de sector zelf. Het onderschrijven van de code is voor alle aanvragers voor de basisinfrastructuur een voorwaarde om in aanmerking te komen voor subsidie. Over de toepassing van de code ga ik periodiek met instellingen in gesprek, volgens het principe: pas toe en leg uit.
Hoeveel middelen heeft de rijksoverheid beschikbaar gesteld voor het ondersteunen en aanmoedigen van inclusiviteit in de culturele sector? Zijn dit structurele middelen of is het incidenteel geld?
In de brief «Cultuur in een Open Samenleving» heb ik benadrukt dat cultuur van en voor iedereen is. Het Rijk wil hiervoor in de periode 2021–2024 met de andere overheden werken aan een programma cultuurparticipatie. Hiervoor is € 5,08 miljoen per jaar beschikbaar in de periode 2021–2024.
Vooruitlopend op de nieuwe periode zijn er de volgende maatregelen:
OCW financiert daarnaast een aantal initiatieven vanuit de sector, waarin brancheverenigingen en instellingen samenwerken:
Is bekend hoeveel middelen door beurzen of fondsen die niet door de overheid zijn gefinancierd worden gebruikt voor het bevorderen van inclusiviteit in de culturele sector? Zo ja, hoeveel is dat? Zo nee, kunt u een schatting maken?
Een overzicht van geoormerkte cijfers van de geldstromen van private fondsen is mij niet bekend. De meest recente gegevens over wat er uit particuliere middelen geschonken wordt aan cultuur zijn de cijfers uit 2017 (over 2015) van Geven in Nederland, zie tabel 36:
Totaal giften aan cultuur in 2015: € 511 miljoen, waarvan:
Een deel van deze giften zal specifiek besteed worden aan «inclusie», maar dat is niet uit dit onderzoek te halen.
Deel u de mening dat naast programmatische aanpassingen vaak ook bouwkundige aanpassingen nodig zijn voor mensen met een beperking? Zo ja, hoe kunt u, samen met collega’s van de ministeries van VWS en BZK en gemeenten, borgen dat dit gebeurt?
De verantwoordelijkheid voor toegankelijkheid ligt primair bij de eigenaar van een gebouw of locatie; dit zal in veel gevallen de gemeente zijn. Dit is in de eerste plaats via wetgeving geregeld (Wet gelijke behandeling en Bouwbesluit), alsook in het Actieplan Toegankelijkheid Bouw. In dit plan zijn afspraken gemaakt met partijen over het geleidelijk toegankelijk maken van de gebouwde omgeving. Het Actieplan toegankelijkheid bouw is een doorlopend proces, de acties daaruit worden op dit moment uitgevoerd en waar nodig worden tussendoor nieuwe afspraken gemaakt in het overleg met de betrokken partijen. Op 12 juni 2019 heeft de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties in een Kamerbrief aangekondigd naar aanleiding van een tweetal in het kader van het actieplan uitgevoerde onderzoeken voornemens te zijn tot een aanpassing van de bouwregelgeving, deze wijziging zal via de voorhangprocedure aan uw Kamer worden voorgelegd.7 Eind dit jaar zal de Minister van BZK u middels een Kamerbrief op de hoogte stellen van de voortgang van de acties uit het actieplan. Verder worden in samenwerking met andere ministeries, waaronder VWS en BZK, en bestuurlijke partners, waaronder VNG en VNO NCW met MKB, in het kader van het programma «Onbeperkt Meedoen» actieprogramma’s opgesteld en uitgevoerd. Hierin is zowel aandacht voor toegankelijkheid van cultuur, podia als openbare gebouwen. De toegankelijkheid van gebouwen zal ook meegenomen worden in het onderzoek over toegankelijkheid van de cultuursector dat ik in 2020 laat uitvoeren.
Kunt u deze vragen beantwoorden voor het wetgevingsoverleg cultuur van 18 november 2019?
Ja.
Het bericht dat een onderzoek over burnpits jarenlang op de plank heeft gelegen |
|
Isabelle Diks (GL) |
|
Ank Bijleveld (minister defensie) (CDA) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht «Defensie wist het, de Kamer niet: onderzoek naar burnpits lag jarenlang op de plank»1?
Ja.
Waarom heeft u het rapport «Evaluation of ernvironmental and toxicity monitoring methods during improvised burn pits» van TNO (2012) niet veel eerder in zijn volledigheid naar de Kamer gestuurd?
Jaarlijks starten we als Defensie tien tot twintig nieuwe Research & Development (R&D)-programma’s op velerlei gebieden. Deze programma’s duren circa vier jaar. Het genoemde rapport maakte onderdeel uit van het TNO kennisopbouw-programma V936 «Militaire Toxicologie». Dit programma liep van 2009 tot en met 2012. Het doel van dit R&D-programma was om via toegepast en verkennend wetenschappelijk onderzoek, kennis op te bouwen op het gebied van militaire toxicologie. Het testen van nieuwe technieken voor monstername en analysemethoden was één van de aandachtspunten. De kennis uit dergelijke R&D-programma’s gebruikt Defensie onder meer voor de aanschaf van materieel en het opzetten van opleidingen. Om de hiervoor gebruikte technologieën te testen zijn onder gecontroleerde condities in een afgesloten ruimte beproevingen uitgevoerd waarbij de meetapparatuur en de meetmethoden zijn getest bij een gesimuleerde burnpit. De condities waaronder is gemeten, zijn niet representatief voor de blootstelling tijdens missies waardoor geen conclusies getrokken kunnen worden over de mogelijke gezondheidsrisico’s tijdens missies. Gezien de opzet en de doelstelling van het TNO-onderzoek, het testen van monstername en analyse methodes, was er geen aanleiding om de Kamer te informeren over de resultaten. Achteraf gezien was het waarschijnlijk beter geweest het rapport openbaar te maken.
Waarom stelt uw ministerie in reactie op vragen van EenVandaag dat het TNO-onderzoek niet was bedoeld om de gezondheidseffecten voor militairen te meten, maar het vinden van de beste meetmethode voor schadelijke stoffen van burn pits? Dit doet toch niet af aan de conclusies uit het rapport, en is daarmee toch geen reden dit rapport niet in zijn volledigheid naar de Kamer te sturen?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid het in vraag 2 genoemde onderzoek alsnog in zijn volledigheid naar de Kamer te sturen? Zo nee, waarom niet?
Ja. In de bijlage treft u het rapport aan dat inmiddels openbaar is gemaakt.2
Bent u bereid andere relevante rapporten, waarin conclusies worden getrokken over de zogenaamde combinatie-toxiciteit van stoffen in burn pits, van Nederlandse dan wel buitenlandse onderzoeksinstituten aan de Kamer te sturen? Zo nee, waarom niet?
Met mijn Kamerbrief (Kenmerk 35 000-x-133) d.d. 18 april jl. heb ik u geïnformeerd over de literatuurbeschouwing die het Coördinatiecentrum Expertise Arbeidsomstandigheden en Gezondheid (CEAG) heeft uitgevoerd naar 46 publicaties en rapporten burnpits, de uitstoot van burnpits en de eventueel daaraan gerelateerde klachten. Veel van de publicaties en rapporten die zijn opgenomen in de literatuurlijst zijn open bronnen. Een aantal (internationale) publicaties en rapporten dat is gebruikt voor de literatuurbeschouwing worden echter beschermd door auteursrechten. Tot slot is gebruik gemaakt van een rapport van het Belgische Ministerie van de Defensie. Hiervoor is inmiddels een verzoek ingediend bij het Belgische Ministerie van Defensie om dit rapport vertrouwelijk te mogen delen met de Kamer.
Op welke termijn verwacht u dat het door u aangekondigde validatie-onderzoek van de literatuurstudie van het Coördinatiecentrum Expertise Arbeidsomstandigheden en Gezondheid (CEAG) wordt afgerond? Deelt u de mening dat dit op zo kort mogelijke termijn moet gebeuren, gelet op het belang van duidelijkheid voor de betrokken militairen?
Defensie heeft de Kamer toegezegd om de uitgevoerde literatuurbeschouwing te laten valideren door een externe partij. Defensie is na het publiceren van het rapport van het CEAG in contact getreden met het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM). Het RIVM heeft na overleg met Defensie aangegeven de validatie niet te kunnen uitvoeren. Dit heeft ons gedwongen om nieuwe gerenommeerde instellingen aan te schrijven. Op dit moment is het Institute for Risk Assessment Sciences (IRAS) van de Universiteit Utrecht als enige partij over en zijn we bezig met de aanbestedingsprocedure.
Zal in het door u aangekondigde validatie-onderzoek expliciet worden gekeken naar combinatie-toxiciteit? Zo nee, waarom niet?
Het validatieonderzoek heeft tot doel de uitkomsten van de literatuurbeschouwing en de meldingen van het meldpunt Burnpits van het CEAG van 8 april 2019 en de daarin opgenomen literatuurstudies in het geheel te toetsen. Er is niet gevraagd specifiek te kijken naar (mogelijke) deelaspecten van de beschreven studies.
De uitzending van EenVandaag over de versterkingsoperatie |
|
Sandra Beckerman (SP) |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
|
|
|
Heeft u kennisgenomen van de aflevering van EenVandaag van 1 oktober 2019 over de versterking in Groningen?1 Wat is daarop uw reactie?
Ik heb kennisgenomen van de uitzending.
Erkent u het niet nakomen van verwachtingen van inwoners in het bevingsgebied? Zo ja, wat gaat u er aan doen dat verwachtingen wel worden nagekomen?
De situatie uit de uitzending betreft een woning die binnen de batch 1581 een normaal risicoprofiel heeft. Bij de opname van de adressen in batch 1581 is in 2017 nog gebruik gemaakt van de Nederlandse praktijkrichtlijn (NPR) uit 2015. Dit is een oude versie van de richtlijn gebaseerd op het winningsniveau en bijbehorende seismische dreiging van destijds. Na het besluit dat in maart 2018 genomen is om de gaswinning naar nul te brengen, is ervoor gekozen om te werken aan een nieuwe versterkingsaanpak. In deze aanpak, die op basis van het Mijnraadadvies gekozen is, wordt de hoogste prioriteit gegeven aan de versterking van de meest risicovolle woningen. Bewoners die al een versterkingsadvies hadden gekregen, worden uiteraard versterkt conform het versterkingsadvies. Voor de bewoners die nog niet hun versterkingsadviezen hadden ontvangen, is bestuurlijk afgesproken, gezien de nieuwe aanpak, om deze versterkingsadviezen niet alsnog naar de bewoners te sturen.
Vervolgens zijn er met de regio in juni 2019, bestuurlijke afspraken gemaakt over deze batch waarvan de bewoners nog geen versterkingsadvies hadden ontvangen. De afspraak is dat de versterking van huizen uit de batch 1581 met een (licht) verhoogd risicoprofiel (P50 en P90) uitgevoerd zullen worden en dus onderdeel zullen uitmaken van de lokale plannen van aanpak. Voor de huizen met een normaal risicoprofiel uit batch 1581 wordt, conform de bestuurlijke afspraken met de regio, via een steekproef bekeken of er niet een te zwaar versterkingsadvies ligt (oftewel dat de beoordeling met een update van de richtlijn op andere maatregelen uitkomt). Deze steekproef is momenteel in de afrondende fase. Zodra er duidelijkheid is over wat dit voor de daadwerkelijke versterking zal gaan betekenen, zal het kabinet de bewoners en uw Kamer hierover informeren.
De bewoner uit de uitzending heeft het versterkingsadvies, buiten het reguliere proces om, op eigen verzoek ontvangen. Meerdere eigenaren die op eigen verzoek het versterkingsadvies hebben ontvangen zijn geïnformeerd over de status van deze adviezen en het vervolgtraject waarbij is aangegeven dat aan deze versterkingsadviezen geen rechten kunnen worden ontleend. Van een belofte over versterking is daarmee uitdrukkelijk nooit sprake geweest. Dit neemt niet weg dat het voor deze bewoners een vervelende situatie is, waarbij hun huis al geruime tijd geleden geïnspecteerd is, maar zij nog geen duidelijkheid hebben of hun huis versterkt moet worden.
Waarom krijgen inwoners niet «gewoon» hun rapport wanneer zij er om vragen? Waarom moet dat via een WOB-verzoek?
Allereerst waren voor veel panden de versterkingsadviezen nog niet afgerond. Deze zijn, op verzoek van de regio, alsnog vervaardigd met als basis het winningsniveau en bijbehorende seismische dreiging van NPR:2015. Dit is bestuurlijk zo afgesproken vanwege de aanname dat een beoordeling met een nieuwere NPR eenvoudiger zou zijn als er al een volledig NPR:2015-rapport van een pand zou liggen. Deze versterkingsadviezen zijn voor een groot gedeelte in het najaar van 2018 binnengekomen. Bestuurlijk was afgesproken om deze versterkingsadviezen niet actief te delen: de versterkingsmaatregelen hieruit zouden immers niet worden uitgevoerd en zodoende onjuiste verwachtingen bij bewoners te wekken. Wanneer bewoners toch om hun versterkingsadvies verzochten, is dit aan hen geleverd.
Hoe verklaart u het serieuze versterkingsrapport van mevrouw Ziengs uit Loppersum uit 2017, maar dat dit pand niet als een pand met verhoogd risico uit het Hazard and Risk Assessment (HRA)-model komt?
Er is bij de berekening bij het versterkingsadvies gebruikgemaakt van de toen geldende versie van de NPR uit 2015. Destijds werd zodoende gerekend met een veel hoger gaswinningsniveau. De HRA-run waaruit naar voren kwam dat het pand een normaal risicoprofiel heeft, is later uitgevoerd. Hierdoor is de verlaging van het gaswinningsniveau deels wel meegenomen, waardoor de seismische dreiging ook lager was. Ook was de HRA inmiddels verrijkt met nieuwe kennis op basis waarvan de sterkte van een gebouw beter inzichtelijk kan worden gemaakt. Beide factoren leiden er onder andere toe dat er een verschil op kan treden.
Hoeveel panden hebben een versterkingsadvies maar komen niet als een pand met risico uit het HRA-model? Kunt u een overzicht maken van hoeveel panden per gemeente het gaat?
De NPR en de HRA zijn verschillende instrumenten, met elk een eigen doel. De HRA wordt gebruikt om naar beste kunnen een inschatting te geven van de gebouwen die naar verwachting een hoog risico kennen. De NPR wordt gebruikt om te bepalen welke maatregelen moeten worden genomen. Zowel de NPR als ook de HRA worden continu verbeterd. Een objectieve vergelijking tussen de uitkomst voor een individueel gebouw met een HRA en een met de NPR hangt af van zowel de NPR-versie als de HRA-versie. Een algemeen overzicht voor het aantal panden in het gehele gebied is niet te geven. In de lopende actualisatie van de NPR wordt onderzocht hoe het kan dat de NPR en de HRA op voor een individueel gebouw mogelijk tot verschillende uitkomsten kunnen leiden en zo ja wat daarvan de oorzaak is.
Waarom kan de Nationaal Coördinator Groningen (NCG) geen garanties geven dat panden met een versterkingsadvies versterkt gaan worden?
In de situatie zoals deze in EenVandaag geschetst werd, hebben de bewoners hun versterkingsadvies op eigen verzoek ontvangen, waarbij in de bijgevoegde brief expliciet staat aangegeven dat de voorgestelde maatregelen niet per definitie zullen worden uitgevoerd. Ook stond in de brief aangegeven dat bewoners kunnen kiezen of zij hun woning opnieuw willen laten beoordelen. Als uit die beoordeling de noodzaak van versterking zou blijken, dan kan het pand inderdaad versterkt worden.
Zijn de normen van de inspecties van panden nu anders dan voorheen? Zo nee, waarom worden dan niet alle panden met een advies uit het verleden versterkt? Zo ja, kunt u dat verklaren? Waarom zou een pand nu een beving wel overleven, terwijl dat twee jaar geleden niet zo was?
Als gevolg van de afbouw van de gaswinning en de risicogerichte prioritering van de versterkingsoperatie zal naar verwachting een steeds groter aantal adressen na opname en beoordeling minder of geen versterking nodig blijken te hebben. De afbouw van de gaswinning leidt tot een verlaging van de seismische dreiging. Met deze verlaging van de seismische dreiging wordt in de herbeoordeling gerekend.
In het Bestuurlijk Overleg van 5 juni 2019 is, zoals eerder is benoemd, afgesproken om via een steekproef van een deelverzameling van deze groep (batch 1851-adressen met een niet verhoogd risicoprofiel) te onderzoeken of herbeoordeling, met een verlaagde seismische dreiging, wezenlijk nieuwe inzichten oplevert. Deze steekproef is momenteel in de afrondende fase. Zodra er duidelijkheid is over wat dit voor de daadwerkelijke versterking zal gaan betekenen, zal het kabinet de bewoners en uw Kamer hierover informeren.
Hoe duidt u de opmerking van de NCG dat het inderdaad onbegrijpelijk is en dat de NCG begrijpt dat mensen vinden dat zij aan het lijntje worden gehouden?
De NCG heeft in de versterkingsoperatie de meeste contacten met de bewoner en voert deze uit conform de bestuurlijke afspraken die gemaakt zijn. In de vele gesprekken die met de bewoner worden gevoerd, probeert de NCG de bewoner zo goed mogelijk mee te nemen en te informeren over het proces. De afgelopen twee jaar zijn belangrijke stappen gezet: de gaswinning wordt zo snel mogelijk afgebouwd, de NAM is op afstand geplaatst en er is voor een risicogerichte versterkingsaanpak gekozen. Gezien deze veranderingen en de resultaten van deze besluiten nog niet voor iedereen voldoende merkbaar zijn, is het begrijpelijk dat bestuurlijke keuzes soms moeilijk voor bewoners te volgen zijn.
Kunt u de angst van mevrouw Ziengs weerleggen als zij stelt: «Het is heel fijn dat de gaskraan nu dicht gaat, maar je kunt niet na al die beloften in het gebied zeggen, we doen de gaskraan dicht en pakken onze spullen en gaan weg.»?
Met de afbouw van de gaswinning uit het Groningenveld beoogt het kabinet de oorzaak van de veiligheidsrisico’s weg te nemen. Dit heeft geen gevolgen voor de versterking: de versterkingsoperatie gaat onverminderd door. Zoals in de brief van 16 oktober jl. (Kamerstuk 33 259, nr. 695) is aangegeven, volgt uit de meest recente HRA-run (maart 2019) dat het aantal adressen met een verhoogd risico is gedaald tot onder de 1.000. Dit neemt niet weg dat conform bestuurlijke afspraken met de regio en eerdere toezeggingen de totale scope van opname en beoordeling hoger is. De scope van het aantal adressen dat in aanmerking komt voor opname en beoordeling bestaat uit ruim 26.000 adressen. Dit komt ten eerste doordat, conform het advies van de Mijnraad, gewekte verwachtingen en gedane toezeggingen worden nagekomen. Dit is van toepassing op de zogenoemde «batches» die worden uitgevoerd volgens bestaande versterkingsadviezen, ongeacht nieuwe inzichten in de veiligheidssituatie (Kamerstuk 33 529, nr. 502). Ten tweede zijn, in lijn met het Mijnraadadvies, naast de adressen met een verhoogd risico ook adressen met een licht verhoogd risico (P90) opgenomen in de scope. Ten derde blijven in lijn met deze afspraken alle adressen die eerder als (licht) verhoogd risicovol zijn geïdentificeerd onderdeel van de scope, ook als zij dat op basis van recente inzichten niet langer zijn. Ten vierde zijn op verzoek van de gemeenten adressen toegevoegd vanuit het perspectief van een coherente uitvoering in plaats van sec technische veiligheid. Dat gaat bijvoorbeeld om het realiseren van tempo binnen een straat of wijk, om maatschappelijk draagvlak, gebiedsontwikkeling en/of het minimaliseren van overlast.
Als gevolg van de afbouw van de gaswinning en de risicogerichte prioritering van de versterkingsoperatie zal naar verwachting een steeds groter aantal adressen na opname en beoordeling minder of geen versterking nodig blijken te hebben. Daarnaast wordt met het Nationaal Programma Groningen (NPG) geïnvesteerd in toekomstperspectief voor de regio. Mevrouw Ziengs hoeft zich dan ook geen zorgen te maken: ook met het verlagen van de gaswinning, blijft het Rijk zich met de versterkingsoperatie inzetten voor een veilig Groningen.
Worden alle versterkingsadviezen uitgevoerd, ook al zijn die adviezen volgens de oude Nederlandse Praktijk Richtlijn (NPR), zoals u stelde tijdens het algemeen overleg van 12 september? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie mijn beantwoording van vraag 2.
Krijgt de Kamer dit jaar inzicht in de cijfers over de versterking? Dus hoeveel panden zijn er geïnspecteerd en geëngineerd? Hoeveel zijn er versterkt?
In mijn brief aan uw Kamer over de overdracht taken van EZK naar BZK, is een dashboard bijgevoegd (Kamerstuk 33 259, nr. 695). Het dashboard biedt inzicht in de voortgang en realisatie van de versterkingsoperatie tot nu toe en geeft een eerste prognose voor de rest van dit jaar. Daarin staat dat tot 7 oktober 2019 14.370 adressen zijn opgenomen, 6.886 adressen zijn beoordeeld, 1.799 projecten zijn vastgesteld en 1.007 gebouwen versterkt zijn opgeleverd.
Kunt u de cijfers uit vraag 11 ook voorspellen voor 2020? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat is de prognose?
In het dashboard staat een prognose voor de rest van 2019 opgenomen. Op dit moment werken de gemeenten en NCG aan de lokale programma’s van aanpak voor 2020.