Openheid over betrokkenheid van bedrijven bij illegale Israëlische nederzettingen |
|
Sadet Karabulut |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
Bent u bekend met de herhaalde oproep van meer dan honderd ngo’s voor openheid over de betrokkenheid van bedrijven bij illegale Israëlische nederzettingen?1
Ja.
Kunt u bevestigen dat de Mensenrechtenraad van de Verenigde Naties heeft besloten dat er een overzicht moet komen van betrokkenheid van bedrijven bij illegale Israëlische nederzettingen? Wat is er precies besloten?
De Mensenrechtenraad van de Verenigde Naties (VN) heeft in 2016 in resolutie 31/36 over nederzettingen de Hoge Commissaris voor Mensenrechten opgedragen een database te maken van bedrijven die actief zijn in Israëlische nederzettingen in de bezette Palestijnse gebieden.
Nederland was, samen met de EU, geen voorstander van het instellen van de database, omdat het een voorbeeld is van de disproportionele aandacht voor Israël in VN-fora. Bovendien zijn Nederland en de EU van mening dat de primaire verantwoordelijkheid om bewustzijn van bedrijven over risico’s van betrokkenheid bij mensenrechtenschendingen te vergroten bij de lidstaten ligt. Samen met de EU onthield Nederland zich daarom van stemming. Echter, aangezien de Mensenrechtenraad de Hoge Commissaris de opdracht heeft gegeven de database te creëren, is het kabinet van mening dat deze uitgevoerd moet worden – zoals te doen gebruikelijk als er besluiten worden genomen in de Mensenrechtenraad. Nederland zal het aan Hoge Commissaris Bachelet overlaten om te bepalen hoe zij het beste invulling aan deze resolutie kan geven. Nederland zal derhalve niet aandringen op publicatie van de betreffende database. Zie tevens de antwoorden op Kamervragen over dit onderwerp, gesteld door het lid Karabulut, d.d. 16 maart 2018, Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2017–2018, nr. 1574).
Waarom duurt het zo lang voordat het een en ander gepubliceerd wordt? Klopt het dat het niet eerder is voorgekomen dat een verzoek om informatie vanuit de Mensenrechtenraad zo lang op zich laat wachten?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u, zeker tegen de achtergrond van voortdurende uitbreiding van illegale Israëlische nederzettingen in bezet Palestijns gebied waardoor een tweestatenoplossing meer en meer buiten beeld raakt, bereid aan te dringen op openheid over betrokkenheid van bedrijven bij illegale Israëlische nederzettingen, zoals in de oproep van de ngo’s wordt bepleit? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
De problematiek rondom rolstoelen en scootmobielen |
|
John Kerstens (PvdA) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Landelijke aanpak nodig voor problemen met rolstoelen en scootmobielen»?1
Ja.
Bent u bekend met de problemen die rolstoel- en scootmobielgebruikers ervaren zoals lange wachttijden voor reparatie en onvoldoende maatwerk? Zo ja, welke stappen heeft u ondernomen om daarin verandering aan te brengen?
Ik ben bekend met de problemen die door hulpmiddelengebruikers worden ervaren. In 2018 is een onderzoek uitgevoerd naar knelpunten in de procedure en verstrekking van Wmo-hulpmiddelen, woningaanpassingen en verhuizingen. Ik heb vervolgens met de VNG bestuurlijke afspraken gemaakt over het nader uitwerken en implementeren van de oplossingsrichtingen voor Wmo-hulpmiddelen en woningaanpassingen. Toen is ook afgesproken – zoals ik in mijn brief van 18 mei 2018 aan uw Kamer heb laten weten – een domeinoverstijgend vervolgonderzoek (Wmo 2015, Wlz en Zww) te laten uitvoeren naar verbetermogelijkheden bij hulpmiddelen, woningaanpassingen en verhuizingen. Dit onderzoek is dit voorjaar afgerond en uw Kamer is per brief op 1 april jl. over de uitkomsten geïnformeerd. Momenteel ben ik met alle betrokken partijen aan het bezien op welke wijze een follow-up kan worden gegeven aan de uitkomsten van het domeinoverstijgende vervolgonderzoek. Ten aanzien van specifiek Wmo-hulpmiddelen en woningaanpassingen, geldt dat ik in januari 2020 een uitvraag onder Wmo-cliënten zal laten uitvoeren om te bezien of de afspraken voor Wmo-cliënten daadwerkelijk effectief en voldoende zijn.
Erkent u de noodzaak van het verbeteren van deze gang van zaken aangezien mensen met een (chronische) aandoening zo snel mogelijk op kwalitatief goede en correct werkende hulpmiddelen moeten kunnen rekenen, aangezien zij daarvan afhankelijk zijn?
Ik erken de noodzaak. Iedereen die een hulpmiddel nodig heeft, dient op grond van het desbetreffende wettelijke kader zo snel als mogelijk op een kwalitatief goed en correct werkend hulpmiddel te kunnen rekenen.
Bent u het eens met de geponeerde stelling dat de insteek van aanbieders, leveranciers, verzekeraars, gemeenten en reparateurs gebaseerd zou moeten zijn op het principe: «eerst helpen, dan praten over de kosten»? Zo nee, waarom niet?
Ik ben het eens met de stelling dat het principe «eerst helpen en dan praten over de kosten» de insteek zou moeten zijn en dat de cliënt hier geen hinder van zou moeten ondervinden. Dit zal onderdeel zijn van de follow-up van het hiervoor genoemde vervolgonderzoek.
Bent u bereid aan de slag te gaan met de aanbeveling uit het onderzoek van Patiëntenfederatie Nederland en Ieder(in) als passende oplossing voor deze problematiek en de Kamer hier zo snel mogelijk over te informeren?
Ik ben voornemens een bureau de opdracht te geven om te helpen de aanbevelingen te implementeren. Ik zal uw Kamer over de uitkomsten hiervan medio volgend jaar informeren.
Het Europees Defensiefonds |
|
Gabriëlle Popken (PVV) |
|
Ank Bijleveld (minister defensie) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «TNO lobbyt om Europese defensiemiljarden; Tweede Kamer weet van niets»?1
Ja.
Waarom moet de Kamer hiervan via de media kennisnemen? Kunt u aangeven hoe zich dit verhoudt met uw belofte tot meer openheid? Zo nee, waarom niet?
De Kamer is de afgelopen jaren steevast geïnformeerd over het Europees Defensiefonds (EDF) in BNC-fiches, tijdens AO’s en door middel van de geannoteerde agenda’s en verslagen van de Raden Buitenlandse Zaken met de ministers van Defensie, waar het EDF onderwerp van gesprek was. Ook heb ik verschillende malen schriftelijke vragen over dit onderwerp per brief beantwoord (Kamerstukken 21 501-28, nr. 188 en 21 501-28 nr. 170). Verder heb ik uw Kamer in 2016 het rapport van de Group of Personalities doen toekomen, inclusief een appreciatie (Kamerstuk 33 279, nr. 17). Tot slot heeft de Kamer op 16 oktober 2018 een technische briefing ontvangen over het European Defence Industrial Development Programme (EDIDP), de voorloper van het Europees Defensiefonds.
Bent u bereid om – met een dringend appel op uw informatieplicht – de niet aan Follow the Money verstrekte gegevens openbaar te maken, zodat duidelijk wordt op welke wijze geld wordt verspild aan de defensieplannen van dronkenlap Juncker? Zo nee, waarom niet en wat heeft u te verbergen?
In het kader van artikel 68 van de Grondwet wordt bezien of de in het kader van het WOB-verzoek niet verstrekte informatie, waarbij het staatsbelang niet in het geding is, vertrouwelijk met de Kamer gedeeld kan worden. U wordt hierover geïnformeerd.
In hoeverre klopt de berichtgeving dat Paul de Krom zich inspant voor Nederlandse defensiebedrijven? Kunt u ook aangeven of deze charlatan opkwam voor Nederlandse defensiebedrijven die niet mochten leveren, omdat Defensie meer heil zag in onveilig buitenlands materiaal? Zo nee, waarom niet?
De heer De Krom is door de Europees Commissaris voor Interne Markt, Industrie, Ondernemerschap en Midden- en Kleinbedrijf Bieńkowska gevraagd om aan te sluiten bij de Group of Personalities. Deze groep had als doelstelling het geven van strategisch advies over de EU-ambities om defensieonderzoek en capaciteitsontwikkeling te financieren.
In hoeverre klopt de berichtgeving dat u graag niet-EU landen ziet meedingen in het Europees Defensiefonds? Kunt u aangeven of Defensie hiervoor een lobby voert? Zo ja, op welke wijze?
Het Europees Defensiefonds staat niet open voor landen, maar voor consortia van bedrijven en kennisinstellingen in de EU en geassocieerde landen (landen van de Europese Vrijhandelsassociatie (EVA) die lid zijn van de Europese Economische Ruimte (EER)). Alle consortia deelnemers dienen duurzaam gevestigd te zijn in een EU-lidstaat of een geassocieerd land; het werk dient op Europees grondgebied te worden uitgevoerd. In het voorkomende geval dat een in de EU gevestigd bedrijf of kennisinstelling in handen is van een buitenlandse moederonderneming, kan het bedrijf of kennisinstelling alleen in aanmerking komen voor financiering uit het fonds indien de veiligheids- en defensiebelangen van de EU en de lidstaten niet in gevaar worden gebracht. Hiervoor dient de EU-lidstaat waarin het bedrijf of kennisinstelling gevestigd is garanties af te geven die betrekking hebben op intellectueel eigendomsrecht, gevoelige informatie en het ontbreken van controle van buitenaf.
Nederland heeft zich actief ingezet voor deze voorwaarden en is dan ook tevreden over het huidige resultaat. Hierbij moet worden opgemerkt dat de onderhandelingen over het EDF nog niet geheel zijn afgerond. Tussen de Raad en het Europees parlement is een politiek deelakkoord bereikt, waarbij enkele punten nog openstaan. De definitieve uitkomst van de onderhandelingen en het tijdstip daarvan hangen tevens samen met de onderhandelingen over het gehele Meerjarig Financieel Kader (MFK).
Kunt u voor elk niet-EU land aangeven waarom zij wel of niet mag meedingen in het Europees Defensiefonds? Kunt u daarbij ook aangeven welke corruptie en kredietwaardigheidsscore elk land bezit? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 5.
Vindt u het niet beschamend dat u bezig bent om ons defensiebudget om te vormen tot een snoeppot voor Frans-Duitse wapenfabrikanten, corrupte Oostblok bestuurders en, indien uw krankzinnig plan werkelijkheid wordt, schurkenstaten zoals Turkije? Zo nee, waarom niet?
Zoals uiteengezet in het BNC-fiche, wordt de analyse van de Europese Commissie die ten grondslag ligt aan het EDF, door Defensie onderschreven. Betere (Europese) coördinatie en samenwerking op het gebied van onderzoek en ontwikkeling van defensie-capaciteiten kan marktfragmentatie verminderen, onnodige duplicatie voorkomen en efficiënte investeringen bevorderen. Een sterker Europees veiligheids- en defensiebeleid is ook in het strategische belang van Nederland. De voorstellen van de Commissie dienen bij te dragen aan het creëren van belangrijke randvoorwaarden hiervoor: een sterke Europese technologische en industriële defensiebasis en een open, competitieve en goed functionerende Europese defensiemarkt, waar ruimte is voor grensoverschrijdende deelname van het innovatieve MKB. Het EDF kan van belangrijke toegevoegde waarde zijn in het streven om als Europa meer verantwoordelijkheid te nemen voor de eigen veiligheid.
Vindt u het niet verwerpelijk dat militairen zijn opgezadeld met een slecht salaris en defensieslachtoffers jarenlang moeten procederen voor een aalmoes, terwijl u wel graag de portemonnee trekt voor de krankzinnige defensieplannen? Zo nee, waarom niet?
Zoals beschreven in de Defensienota is het naast het investeren in mensen en manieren ook noodzakelijk om te investeren in middelen. Vernieuwing en innovatie zijn immers sleutelwoorden bij de doorontwikkeling van de krijgsmacht.
Het EDF wordt betaald uit de EU-begroting, waar Nederland aan bijdraagt, maar ook de vruchten van kan plukken. Het EDF kan in de toekomst een belangrijk instrument worden voor de instandhouding, modernisering en versterking van de huidige slagkracht en het voortzettingsvermogen. Dat is noodzakelijk voor de uitvoering van onze grondwettelijke taken en de inzet die daarvoor nodig is, zowel binnen Nederland als ook in NAVO-, EU- en VN-verband.
Bent u bereid de plannen voor een Europees Defensiefonds in de burn pit te gooien, nu vaststaat dat deze gebaseerd zijn op vooringenomen rapporten? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 7.
Indien de vorige drie vragen ontkennend worden beantwoord, waar bent u dan in hemelsnaam mee bezig? Solliciteert u soms voor een baan bij het Europees Defensiefonds omdat u bang bent voor een motie van wantrouwen?
Zie antwoord vraag 7.
Kunt u deze vragen tijdig en afzonderlijk van elkaar beantwoorden, zonder drogredenen en Haagse prietpraat? Zo nee, waarom niet?
Gelet op het verband tussen enkele van uw vragen (vragen 5 en 6, en 7, 9 en 10) zijn deze in samenhang beantwoord.
Het inschrijven in de Basisregistratie Persoon (BRP) |
|
Jan Middendorp (VVD), Daniel Koerhuis (VVD), Helma Lodders (VVD) |
|
Menno Snel (staatssecretaris financiën) (D66), Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66), Raymond Knops (staatssecretaris binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() |
Is het waar dat iedere burger zich op een willekeurig adres in een gemeente kan inschrijven in de Basisregistratie Persoon (BRP)?
Volgens de wet BRP moet iedereen die rechtmatig verblijf geniet en naar redelijke verwachting gedurende een half jaar ten minste twee derde van de tijd in Nederland zal verblijven, ingeschreven worden in de BRP.
Een burger kan zich niet op een willekeurig adres in een gemeente inschrijven. De opneming van het adresgegeven in de BRP geschiedt door het college van burgemeester en wethouders op grond van de verplichte aangifte van de burger of, indien deze in gebreke blijft met het doen van aangifte, ambtshalve.
Bij een aangifte van een verhuizing controleert de gemeente altijd de identiteit van de aangever. Tevens wordt nagegaan of er nog bewoners op het in de aangifte vermelde adres zijn ingeschreven. De gemeente is bijhouder van de BRP en heeft inzicht in alle gegevens over de eigen inwoners, waaronder het adres. In de BRP kan de gemeente zien of, en zo ja welke, andere personen op het adres zijn ingeschreven. De woonbestemming van het adres kan door de gemeente worden gecontroleerd in de basisregistratie adressen en gebouwen (BAG).
Daarnaast controleren sommige gemeenten de verhuisaangifte vooraf door bewijsstukken te vragen zoals een huurcontract of verhuurdersverklaring om de feitelijke situatie vast te stellen. Er zijn ook gemeenten die zo min mogelijk belemmeringen willen opwerpen om aangifte van verhuizing te doen. Deze gemeenten controleren achteraf, bijvoorbeeld door een brief te sturen gericht aan de personen die op het adres staan ingeschreven met de vraag of zij hiermee bekend zijn.
Hoe de gemeente hiermee om moet gaan is niet voorgeschreven. Gemeenten zijn vrij om zelf te bepalen op welke wijze zij verhuisaangiften controleren en in de BRP verwerken. Daarbij maken zij de afweging tussen snelle verwerking van de aangifte en klantvriendelijkheid enerzijds en het uitvoeren van voorafgaand onderzoek en afhandeling van de verhuisaangifte anderzijds. Daarbij speelt mee dat indien bij elke verhuizing van de burger wordt gevraagd de gang naar het gemeenteloket te maken of bewijsstukken te overleggen, dit negatief kan uitpakken voor de aangiftebereidheid van mensen en de mogelijkheid om digitaal aangifte te doen. Deze aangiftebereidheid is van cruciaal belang voor de actualiteit en daarmee de kwaliteit van de adresgegevens in de BRP.
Bij twijfel over de bewoningssituatie op een adres moet de gemeente onderzoek doen en indien nodig de BRP aanpassen naar de feiten. Dat kan ook ambtshalve, zonder medewerking van de burger. Deze twijfel kan bijvoorbeeld ontstaan door:
een melding van mogelijke onjuistheid van een gegeven in de BRP, afkomstig van een bestuursorgaan;
een signaal van een burger of een andere afdeling binnen de gemeente;
een risicomelding ontvangen in het kader van de Landelijke Aanpak Adreskwaliteit over mogelijk onjuiste inschrijving op een adres.
Het uitvoeren van adresonderzoek is opgenomen in de circulaire Adresonderzoek BRP van het Ministerie van BZK die tot stand is gekomen in samenwerking met de NVVB.
Als blijkt dat er oneigenlijk aangifte is gedaan, door valsheid in geschrifte te plegen, is dit strafrechtelijk aan te pakken. De gemeente kan er ook voor kiezen een bestuurlijke boete op te leggen.
Afhankelijk van de situatie kan de gemeente, vooraf en achteraf, doen wat nodig is. Met ruim een miljoen verhuizingen per jaar hebben gemeenten veel kennis ontwikkeld en zijn zij goed in staat om hier op een goede manier invulling aan te geven.
Via het wettelijk verplichte evaluatie-instrument dat gemeenten elk jaar moeten uitvoeren en waarvan ze de resultaten aan de Autoriteit Persoonsgegevens als privacy-toezichthouder, en aan het Ministerie van BZK moeten sturen, wordt onder andere gemonitord hoe het inschrijfproces bij gemeenten is ingericht.
Welke handelingen moet een gemeente verrichten om bijvoorbeeld de identiteit van de in te schrijven persoon te controleren en het adres waarop deze wordt ingeschreven te controleren? Heeft de gemeente inzicht in, toegang tot, het aantal bewoners dat staat ingeschreven in een woning op het moment dat daar nieuwe bewoners aan worden toegevoegd of ingeschreven? In welke wet- en regelgeving (inclusief circulaires) is dit geregeld? Heeft de Nederlandse Vereniging voor Burgerzaken (NVVB) hierover handreikingen voor gemeenten?
Zie antwoord vraag 1.
is het waar dat een gemeente zonder instemming van een reeds ingeschreven bewoner op het betreffende adres een nieuwe bewoner kan inschrijven? Zo ja, vindt u dit een wenselijke ontwikkeling?
Aangifte van verhuizing doen naar een adres waarop al iemand is ingeschreven, is mogelijk. Echter, bij de verwerking van die aangifte voert de gemeente een aantal controles uit. Zo wordt de nieuwe inschrijving in samenhang met de huidige situatie op het adres gecontroleerd en als er aanleiding is voor twijfel, wordt er om aanvullende informatie gevraagd of onderzoek gedaan. Daarbij gaat het uitsluitend om het vaststellen van de feitelijke woonsituatie. Inschrijving in de BRP op een adres in de gemeente is derhalve niet afhankelijk van de instemming van de reeds op dat adres ingeschreven bewoner. Slechts het feitelijk verblijf van de burger op het adres is bepalend.
Instemming als voorwaarde voor inschrijving zou in strijd zijn met de essentie van de BRP, namelijk het vastleggen van de feitelijke situatie. Het college van burgemeester en wethouders is verantwoordelijk voor het vaststellen van de feitelijke situatie en de juiste inschrijving.
De reeds op het adres ingeschreven bewoner die erachter komt dat op zijn adres iemand is ingeschreven kan daarvan melding maken bij de gemeente en vragen om een adresonderzoek. Daarbij worden alle overige personen op het adres «in onderzoek» gezet in de BRP. Overheidsorganisaties die daarvoor geautoriseerd zijn, krijgen vanuit de BRP bericht als er een gegeven in onderzoek is gezet. Ze kunnen hun handelen daarop aanpassen.
Zijn er gemeenten bekend waar toestemming wordt gevraagd aan de hoofdbewoner? Zo ja, welke?
Dat is mij niet bekend.
Zijn gemeenten verplicht om een in te schrijven adres te controleren op een (woon)bestemming? Zo nee, waarom niet?
Gemeenten zijn niet verplicht om de bestemming van een adres te controleren in het kader van een inschrijving. Volgens de wet BRP moeten mensen ingeschreven worden op het adres waar zij feitelijk verblijven. Dat geldt ook als dat adres geen woonbestemming heeft. In de praktijk doen gemeenten dit wel, want ingeschreven zijn op een adres zonder woonbestemming is een uitzonderingssituatie. Inschrijving gaat gepaard met afspraken over stappen om daar zo snel mogelijk weer een einde aan te maken. De inschrijving op een wachtlijst voor een adres met woonbestemming kan daar onderdeel van uitmaken.
Bent u bekend met misbruiksituaties waarbij iemand is ingeschreven op een adres zonder dat de hoofdbewoner daarvan weet heeft en daardoor in financiële problemen raakt, omdat bijvoorbeeld toeslagen worden gekort? Zo ja, bent u het eens dat dit tot schrijnende situaties kan leiden? Bent u het eens dat instemming van de ingeschreven (hoofd)bewoner veel leed kan voorkomen?
Het is mij bekend dat dergelijke gevallen voorkomen en deze tot schrijnende situaties kunnen leiden. De oplossing daarvoor is, zoals in het antwoord op vraag 3 is uiteengezet, niet om te werken met toestemming van de andere bewoner(s).
Het uitgangspunt van de Wet BRP is dat mensen ingeschreven worden op het adres waar zij feitelijk verblijven.
Afwijking van dat uitgangspunt, door te werken met instemming van bijvoorbeeld de eigenaar van het pand als voorwaarde voor inschrijving, kan ook negatieve consequenties hebben. Hierbij kan gedacht worden aan situaties van illegale verhuur, waarbij toestemming voor inschrijving (van bijvoorbeeld studenten die er feitelijk wonen) tegengewerkt wordt door de verhuurder.
Toestemming voor inschrijving van medebewoners betekent ook dat toestemming op enig moment weer ingetrokken kan worden (bijvoorbeeld na onenigheid) of om een medebewoner dwars te zitten.
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 1 en 2 moet de gemeente bij twijfel over de bewoningssituatie op een adres, onderzoek doen en indien nodig de BRP aanpassen naar de feiten. Dat kan ook ambtshalve, zonder medewerking van de burger.
Hoewel bestuursorganen in beginsel verplicht zijn authentieke gegevens uit de BRP te gebruiken, bijvoorbeeld in verband met de uitvoering van wettelijke toeslagen, ontslaat dat deze bestuursorganen niet van de verplichting om bij het nemen van hun besluiten in concrete gevallen de algemene beginselen van behoorlijk bestuur in acht te nemen. Dat wil zeggen dat het besluit, gezien de gevolgen die dat besluit voor de burger kan hebben, niet alleen zorgvuldig en voldoende gemotiveerd wordt genomen, maar in de uitvoeringsprocessen van de betrokken instanties ook rekening wordt gehouden met de mogelijkheid dat een gegeven in de BRP wellicht niet actueel is.
Indien dit het geval is moet het bestuursorgaan op grond van de Wet BRP terugmelding doen aan het bevoegde college van burgemeester en wethouders. Dit college kan dan besluiten de BRP aan te aanpassen indien uit hun onderzoek blijkt dat de feitelijke situatie inderdaad anders is dan uit de BRP blijkt. Overheidsorganisaties die daarvoor geautoriseerd zijn, krijgen via de BRP bericht over de wijziging en kunnen hun handelen richting burger daarop aanpassen.
Bent u bereid om met de verschillende instanties in gesprek te gaan (VNG, Belastingdienst e.d.) om afspraken te maken over het voorkomen van inschrijven op woonadres zonder instemming van de bewoners?
Het Ministerie van BZK is in gesprek met de G4, VNG, Nederlandse Vereniging van Burgerzaken en uitvoeringsorganisaties, waaronder de Belastingdienst, over oplossingen voor de situatie waarin een nieuwe bewoner last heeft van het feit dat een oude bewoner verzuimd heeft aangifte te doen van verhuizing.
Het lekken van de plannen voor Prinsjesdag. |
|
Ronald van Raak |
|
Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD) |
|
Bent u bereid om de gelekte voorstellen over de «overdrachtsbelasting» naar de Kamer te sturen?1
Laat ik vooropstellen dat ik zeer veel waarde hecht aan adequate informatievoorziening aan uw Kamer, ook met betrekking tot plannen voor Prinsjesdag, die hun beslag krijgen in de begrotingswetten, het Belastingplan en de Miljoenennota.
Het besluitvormingsproces hierover is nog niet afgerond. De besprekingen zijn nog gaande. De plannen van dit kabinet voor Prinsjesdag worden op de daarvoor aangewezen momenten met uw Kamer gedeeld zodat het besproken kan worden tijdens de algemene politieke beschouwingen, de algemene financiële beschouwingen en in de hierop volgende wetsbehandelingen.
Wilt u het antwoord op deze en op de eerdere vragen over het lekken van de plannen voor Prinsjesdag vandaag (vrijdag 30 augustus) naar de Kamer sturen?
Zie antwoord vraag 1.
De rechterlijke uitspraak dat Deliveroo zijn medewerkers pensioen moet betalen |
|
Gijs van Dijk (PvdA) |
|
Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met de rechterlijke uitspraak dat Deliveroo zijn medewerkers pensioen moet betalen?1
Ja.
Wat is uw oordeel over deze rechterlijke uitspraak? Vindt u ook, net als de rechter, dat Deliveroo ook een bezorgbedrijf is en niet alleen een digitaal platform? Deelt u de mening dat de bezorgers van dit soort bedrijven zeker moeten zijn van een fatsoenlijk loon, bescherming tegen ziekte en een goed pensioen?
Zoals ik eerder in mijn brief van 12 februari jl.2 aan uw Kamer heb medegedeeld, doe ik geen uitspraken over individuele bedrijven en over zaken die onder de rechter zijn. De termijn waarbinnen partijen tegen deze uitspraak3 in hoger beroep kunnen gaan, is nog niet verstreken.
De in dit artikel besproken rechterlijke uitspraak gaat over de uitleg van de werkingssfeer van een verplichtstelling. De reikwijdte van de werkingssfeer van de verplichtstelling en de beoordeling of de activiteiten van de onderneming vallen onder de verplichtstelling is in eerste aanleg een zaak van sociale partners. Deze uitspraak gaat niet over de juridische kwalificatie van de arbeidsrelatie. Hier heeft de kantonrechter eerder dit jaar twee vonnissen over gewezen.4 Tegen deze uitspraken is hoger beroep aangetekend.
Heeft deze rechterlijke uitspraak ook positieve gevolgen voor andere platformwerkers?
Het kabinet wil nogmaals5 benadrukken dat het de kansen die innovatie en technologische ontwikkelingen op de arbeidsmarkt bieden, zoals het werken via platforms, toejuicht. Het kabinet wil daarnaast benadrukken dat er ook aandachtspunten in dit kader zijn die zij nauwlettend in de gaten houdt: de opkomst van de platformeconomie mag uiteraard niet ten koste gaan van de arbeidsomstandigheden en arbeidsvoorwaarden van werkenden.
Het kabinet hecht eraan dat het contractpartijen in beginsel vrij staat om hun arbeidsrelatie vorm te geven. Feiten en omstandigheden bepalen daarbij of er sprake is van bijvoorbeeld een arbeidsovereenkomst of een overeenkomst van opdracht. Daarnaast is van belang of partijen vallen onder de werkingssfeer van een verplichtgesteld bedrijfstakpensioenfonds.
Welke maatregelen kunt u nemen om er voor te zorgen dat alle Deliveroo en Uber Eats medewerkers hun rechtmatige opgebouwd pensioen krijgen?
Deze uitspraak gaat over de specifieke vraag of de onderneming Deliveroo valt onder de werkingssfeerbepaling van het verplichtstellingsbesluit. In zijn algemeenheid kan gesteld worden dat de Hoge Raad heeft bepaald dat medewerkers die vallen onder de werkingssfeer van een verplichtgesteld bedrijfstakpensioenfonds recht hebben op pensioen, ook als zij niet bekend zijn bij het bedrijfstakpensioenfonds en er geen premie voor hen is afgedragen.6 Het is primair de verantwoordelijkheid van de werkgever om zich te melden bij het verplichtgestelde bedrijfstakpensioenfonds en zijn medewerkers aan te melden. Dit laat onverlet dat medewerkers die menen onder de verplichtstelling van een bedrijfstakpensioenfonds te vallen, zich ook zelf kunnen melden bij het pensioenfonds.
Deelt u de mening dat het niet wenselijk is dat deze onrechtvaardigheid voor platformwerkers via de rechter wordt uitgevochten? Zo ja, wanneer komt u met oplossingen om ervoor te zorgen dat platformbedrijven geen gebruik meer kunnen maken van de schijnconstructies die zij nu gebruiken?
Zoals ik eerder in mijn brief van 12 februari jl. aan uw Kamer heb aangegeven, vindt het kabinet het wenselijk dat door middel van rechterlijke uitspraken, meer helderheid komt over de kwalificatie van arbeidsrelaties in de platformeconomie. De verwachting is dat in deze gerechtelijke procedures tot het hoogste niveau wordt geprocedeerd en daarmee binnen de huidige juridische kaders meer duidelijkheid zal worden verschaft over de arbeidsrechtelijke grenzen in relatie tot platforms. Het kabinet volgt deze ontwikkelingen nauwgezet.
Net als uw Kamer maakt het kabinet zich zorgen over de groep schijnzelfstandigen en kwetsbare zelfstandigen. Met mijn brief van 24 juni jl. heb ik u geïnformeerd over de voortgang maatregelen «werken als zelfstandige», waaronder een minimumtarief ter bescherming van zzp’ers die werkzaam zijn aan de onderkant van de arbeidsmarkt. Zoals in die brief is vermeld, wordt beoogd de wetgeving in het derde kwartaal van 2019 voor internetconsulatie uit te zetten.
Wat vindt u van het feit dat Deliveroo eenzijdig de vergoeding heeft verlaagd voor haar bezorgers? Vindt u dat hier dan nog sprake is van zelfstandigen? Is hier geen sprake van een gezagsverhouding en dus een arbeidsrelatie?
Bij geschillen over de inhoud van de arbeidsrelatie is het aan partijen om dit al dan niet voor de rechter te brengen. Zoals eerder aan uw Kamer gemeld, laat ik mij niet uit over individuele bedrijven.
Is deze zaak een voorbeeld van het criterium van «kwaadwillendheid' dat u samen met de Staatssecretaris van Financiën heeft toegevoegd aan de handhaving door de Belastingdienst? Zo ja, waarom grijpt de Belastingdienst dan niet in? Zo nee, kunt u dan aangeven wanneer er wel sprake is van kwaadwillendheid?
De handhaving door de Belastingdienst in het kader van kwaadwillendheid betreft de handhaving op de juiste kwalificatie van de arbeidsrelatie in relatie tot de loonheffingen. Bij handhaving op kwaadwillendheid gaat het om handhaving bij opdrachtgevers die opzettelijk een situatie van evidente schijnzelfstandigheid van een opdrachtnemer laten ontstaan of voortbestaan. In die situatie wordt buiten dienstbetrekking gewerkt, terwijl er sprake is van een dienstbetrekking en onder andere inhouding en afdracht van loonheffingen zou moeten plaatsvinden.
In de genoemde zaak lag de vraag voor of Deliveroo als werkgever valt onder de werkingssfeer van de verplichtstelling tot deelneming in het bedrijfstakpensioenfonds voor het beroepsvervoer over de weg en dientengevolge verplicht was om pensioen af te dragen voor de bij hem in dienst zijnde werknemers met een arbeidsovereenkomst. Het ging in die zaak dus niet om de vraag of de arbeidsrelatie juist was gekwalificeerd in relatie tot de loonheffingen, maar of de werkgever zijn werkgeversverplichtingen richting zijn werknemers (volledig) was nagekomen. Dat betreft een arbeidsrechtelijke vraag. De Belastingdienst houdt geen toezicht op de naleving van arbeidswetten. Bij een geschil hierover kan de civiele rechter om uitsluitsel worden gevraagd, zoals in casu ook is gedaan.
Het gevangeniswezen, het tegengaan van het binnensmokkelen van verboden spullen en de inhuur van externen |
|
Michiel van Nispen |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het bericht dat door een extern ingehuurde kracht geprobeerd is veel geld, drugs en een set lopers om sloten te forceren naar binnen te smokkelen in de gevangenis in Zaanstad, nadat zeer recent nog een luchtdrukwapen binnen de muren was beland?1
De persoon die heeft getracht contrabande in te voeren in het JC Zaanstad was een bezoeker, die namens een extern bedrijf in de inrichting kwam ten behoeve van een acquisitiegesprek. De persoon was geen ingehuurde kracht.
Penitentiaire inrichtingen (PI’s) treffen uiteenlopende maatregelen om invoer, bezit en gebruik van contrabande tegen te gaan. In mijn brief van 11 juli jl. ben ik hier nader op ingegaan.2 Wat dit incident betreft, constateer ik dat het samenstel van maatregelen goed heeft gefunctioneerd. De bezoeker die de contrabande wilde invoeren, is betrapt en aangehouden door de politie. De contrabande heeft haar bestemming niet bereikt.
Wordt tot op de bodem uitgezocht door wie dit is aangestuurd en voor wie deze contrabande was bestemd, zodat hier zo mogelijk ook gedetineerden voor gesanctioneerd kunnen worden? Op welke wijze wordt dit aangepakt?
De politie doet strafrechtelijk onderzoek naar deze poging tot invoer van contrabande. Daarover kan ik verder geen uitspraken doen.
Erkent u dat veel gevangenispersoneel zich nog steeds overvraagd voelt, omdat de werkdruk en het ziekteverzuim hoog blijven en de doelgroep van gedetineerden gemiddeld zwaarder en complexer wordt?
Het werk in PI’s is complex en er wordt dan ook veel van de medewerkers gevraagd. Ik heb veel respect voor de inzet van de DJI-medewerkers. Het is van belang dat de personele bezetting op orde is. In mijn brief van 10 juli jl. over de voortgang van mijn visie op de tenuitvoerlegging van straffen en de beantwoording op 19 juni jl. van vragen van uw Kamer heb ik aangegeven welke extra inspanningen gedaan zijn om de personele bezetting te verbeteren.3 4 Van groot belang is de sinds 2017 in gang gezette grootschalige werving van personeel, om de uitstroom van personeel op te vangen, nieuwe vacatures in te vullen en externe inhuur te vervangen door eigen personeel.
Ik heb hierbij ook aangegeven dat het ziekteverzuim per inrichting varieert, en dat bij een verzuim boven de gefinancierde 7,3%, inrichtingen mogelijk in de knel komen om alle roosterdiensten in te vullen. De inrichting moet dan de keuze maken welke activiteiten doorgang kunnen vinden en welke niet. In inrichtingen met een hoog verzuim wordt dit gericht aangepakt, bijvoorbeeld door een intensief verzuimbegeleidingstraject en aandacht in de managementgesprekken.
Daarnaast zet DJI fors in op het ontwikkelen van het vakmanschap van haar medewerkers om met de complexe doelgroep om te kunnen gaan. In het convenant dat DJI met de bonden en de centrale ondernemingsraad heeft gesloten is aandacht voor de aanpak van werkdruk en het versterken van de veiligheid.
Krijgt u ook signalen dat er te weinig plaatsen in de Penitentiair Psychiatrische Centra (PPC) zijn? Wat gaat u hieraan doen?
Het aantal gedetineerden met een PPC-indicatie is in de afgelopen jaren gestegen. Daarom is het aantal PPC-plaatsen uitgebreid. In 2017 en 2018 is het aantal PPC plaatsen van 630 naar 662 gegroeid. Recent heb ik uw Kamer geïnformeerd dat de PPC-capaciteit verder wordt uitgebreid naar 698 bedden.5
Wat zijn volgens u tot nu toe de resultaten van het convenant tussen Dienst Justiële inrichtingen (DJI) en het gevangenispersoneel? Hoe kan het dat veel gevangenispersoneel nog geen verbeteringen ervaart en er bijvoorbeeld nog steeds te weinig tijd is voor grondige celinspecties?
Met de aan het convenant verbonden middelen zijn financiële belemmeringen weggenomen om personeel dat een opleiding volgt of gebruik maakt van de PAS-regeling of ouderschapsverlof te vervangen.
Het aantal medewerkers dat opleidingen vakmanschap volgt, neemt toe. Andere verbeteringen worden langzaam zichtbaar. DJI heeft te maken heeft met krapte op de arbeidsmarkt. Daarnaast kost het tijd voordat nieuwe medewerkers opgeleid zijn en volledig inzetbaar zijn op de werkvloer. Een aantal inrichtingen heeft te maken met een hoog ziekteverzuim, wat noopt tot het stellen van prioriteiten. Zie hierover het antwoord op vraag 2 van de hiervoor genoemde Kamervragen.6
Wat is op dit moment het percentage meerpersoonscelgebruik? Kunt u dit specificeren per inrichting?
Meerpersoonscellen (mpc) zijn een volwaardige vorm van detentie, maar ze zijn niet geschikt voor iedere doelgroep. Als gevolg hiervan fluctueert per inrichting het percentage mpc-gebruik sterk. Bij inrichtingen met meer speciale regimes met bijzondere doelgroepen ligt het percentage significant lager. Ook kan op inrichtingsniveau een geringe wijziging in de bezetting meteen grote invloed hebben op het percentage mpc-gebruik in die inrichting. Het is van belang dat de percentages in onderstaand schema in die context gelezen worden.
Leeuwarden
35
Ter Apel
18
Veenhuizen Esserheem
0
Veenhuizen Norgerhaven
0
Achterhoek (Zutphen)
21
Almelo
12
Arnhem
7
Zwolle
8
Lelystad
44
Nieuwegein
26
Utrecht – Nieuwersluis
4
JC Zaanstad
61
DC Schiphol
68
Heerhugowaard
4
Alphen Maatschapslaan
0
Alphen Eikenlaan
36
Haaglanden (Scheveningen)
0
Krimpen
18
Dordrecht
23
Rotterdam Hoogvliet
9
Rotterdam Schie
0
Middelburg
16
Grave
34
Vught
2
Zuid Oost locatie Roermond
21
Zuid Oost locatie Ter Peel
7
Sittard
15
DC Zeist
54
DC Rotterdam
64
Het totaalpercentage betreft het percentage van alle gedetineerden dat op een meerpersoonscel verblijft.
Klopt het dat het beleid is het aantal meerpersoonscellen nu weer te laten toenemen? Zo ja, wat zijn hiervoor de redenen?
Zoals ik uw Kamer 11 juli jl. heb bericht, houdt DJI een flexibele schil aan om fluctuaties in de capaciteitsbehoefte te kunnen opvangen. De bedden die buiten gebruik blijven, zijn voornamelijk de tweede bedden in een meerpersoonscel.
Zoals gemeld in de brief van 11 juli jl. is sprake van een oplopende bezetting. Dit betekent dat (een deel van) de flexibele schil ingezet moet worden. Door het inzetten van een deel van de flexibele schil loopt het maximale percentage mpc in 2020 naar verwachting op.
Hoe verhoudt dit beleid zich tot de afspraken in het convenant?
In het convenant is afgesproken dat de inzet van meerpersoonscellen noodzakelijk kan zijn, maar dat de inzet altijd veilig en verantwoord dient plaats te vinden.
Deelt u de zorgen van het gevangenispersoneel en directeuren dat de toename van meerpersoonscellen op dit moment lang niet op alle plaatsen verantwoord is, mede vanwege het feit dat de doelgroep gemiddeld ingewikkelder wordt, en dit ook het tegengaan van contrabande bemoeilijkt?
Ik ben mij ervan bewust dat er bij medewerkers en directeuren zorgen leven. Ik erken ook dat het extra aandacht vergt van het personeel om de plaatsing van gedetineerden in een meerpersoonscel in goede banen te leiden. Bij het bepalen van de benodigde personele inzet wordt dan ook gekeken naar het aantal gedetineerden en niet naar het aantal cellen. In geval van meerpersoonscelgebruik groeit het aantal personeelsleden mee met het aantal
gedetineerden in de inrichting.
In mijn beantwoording op 19 juni jl. heb ik het sanctioneren van contrabande bij mpc-gebruik nader toegelicht.7
Meerpersoonscellen zijn niet voor elke gedetineerde geschikt. Bij de keuze gedetineerden te plaatsen in een meerpersoonscel wordt rekening gehouden met bijvoorbeeld psychische problematiek, agressief gedrag of opgelegde beperkingen. In bepaalde regimes zoals de Penitentiaire Psychiatrische Centra, de terroristenafdelingen en de Inrichtingen Stelselmatige Daders is het gebruik van meerpersoonscellen dan ook niet aan de orde.
Klopt het dat (het management van) een of meer Penitentiaire Inrichtingen (PI’s) op dit moment de opdracht heeft gekregen opnieuw te bezuinigen? Zo ja, waarom? Zo ja, om welke inrichtingen en welke besparingsdoelstellingen gaat het precies?
Dit is onjuist. Er is geen sprake van een bezuiniging. Wel wordt van alle vestigingsdirecteuren gevraagd dat zij binnen het afgesproken budget blijven. Als er sprake is van overschrijdingen worden daar zo nodig aanvullende afspraken over gemaakt.
Wat is de stand van zaken bij het vervullen van vacatures? Hoeveel vacatures zijn er momenteel en welke inspanningen worden geleverd deze zo snel mogelijk in te vullen? Wat zijn de prognoses, mede gelet op de vergrijzing van het huidige personeelsbestand?
Van mei 2017 tot en met juli 2019 is de personeelsbezetting van het Gevangeniswezen/Vreemdelingenbewaring (GW/VB) met bijna 600 fte toegenomen. Op 26 augustus 2019 waren ruim 450 vacatures opengesteld voor het Gevangeniswezen en de Vreemdelingenbewaring en ongeveer 650 vacatures voor DJI totaal. Hiervoor wordt actief geworven. Gedurende de eerste 7 maanden van 2019 zijn voor geheel DJI gemiddeld per maand 135 medewerkers ingestroomd. Dit overstijgt de laatste maanden de uitstroom ruim.
Het proces van werving wordt verder geprofessionaliseerd met veel aandacht voor de doorlooptijden en gerichte benadering van de doelgroepen (o.a. via social media).
Tot 2025 verwacht DJI jaarlijks ruim 1.000 fte te moeten werven ter vervanging van de uitstroom.
Klopt het dat op dit moment sprake is van een hoge bezetting, dat veel gevangenissen bijna of geheel vol zitten en het iedere keer weer een puzzel is hoe alle gedetineerden geplaatst kunnen worden? Zo ja, hoe kan dit gelet op het feit dat de afgelopen jaren vooral gevangenissen zijn gesloten en personeel is vertrokken? Hoe kijkt u hier op terug?
De sluitingen waren nodig om de leegstand in het gevangeniswezen te verminderen. Door de maatregelen is de leegstand in totaal met 1.500 plaatsen verminderd.
Van belang is dat naast het sluiten van vier gevangenissen er, mede door het overplaatsen van het personeel van de gesloten inrichtingen, in andere gevangenissen leegstaande plaatsen van personeel zijn voorzien. Dit heeft er toe geleid dat het totaal aantal inzetbare plaatsen (dat wil zeggen: cellen waarvoor personele bezetting beschikbaar is) na de transitie vergelijkbaar is met voor de transitie.
Daarnaast bleef er een flexibele buffer van 2.100 niet meteen inzetbare plaatsen over, om schommelingen in de capaciteitsbehoefte op te vangen.
Zoals ik in mijn brief van 11 juli jl. heb aangegeven is er vanaf medio 2017 sprake van een oplopende bezetting. De bezetting valt binnen de mogelijke fluctuaties in de capaciteitsbehoefte, zoals die in de PMJ-prognoses uit 2017 werden geraamd.
Op dit moment zijn van de in totaal 10.393 inzetbare plaatsen 9.586 plaatsen in gebruik.8 Vooral bij huizen van bewaring (2.873 plaatsen bezet van de 3.063) en in gevangenissen (2.781 plaatsen bezet van de 2.828) is er sprake van een hoge bezettingsgraad.9
Om deze reden wordt een deel van de flexibele buffer in gebruik genomen waarmee het aantal inzetbare cellen wordt uitgebreid. Het zoveel mogelijk regionaal plaatsen en het zorg dragen voor efficiënte vervoersbewegingen is daarbij inderdaad een puzzel voor degenen die belast zijn met het plaatsingsproces.
Hoeveel fte wordt op dit moment extern ingehuurd? Welk percentage van het personeelsbestand is dit? Om welke functies gaat dit?
De personeelsbezetting van het Gevangeniswezen en de Vreemdelingenbewaring bedraagt eind juli jl. ruim 9.400 fte. De bezetting bestaat voor 96% uit eigen personeel en 4% uit ingehuurd personeel. Dit beeld kan uiteraard per vestiging en afdeling verschillen. De inhuur betreft vooral complexbeveiligers en zorgpersoneel.
Erkent u dat het risico bestaat dat extern ingehuurde krachten minder loyaal aan de organisatie zijn, simpelweg vanwege het feit dat ze daar niet in dienst zijn?
Die uitspraak kan in zijn algemeenheid niet gedaan worden. Extern ingehuurde krachten zijn ook professionals die worden geacht goed werk te leveren.
Hoe is de screening en controle van extern ingehuurde krachten georganiseerd? Door wie wordt dit gedaan en waar wordt op gescreend? Is deze controle minstens zo grondig als bij personeel dat in dienst gaat van DJI? Zijn er redenen en mogelijkheden om dit aan te scherpen?
De screening van een extern ingehuurde medewerker verloopt op dezelfde wijze en op basis van dezelfde screeningsprofielen als van een medewerker die in dienst van DJI komt. In beide gevallen is een voorwaarde dat de medewerker een Verklaring Omtrent het Gedrag (VOG) kan overleggen, waaruit blijkt dat op dat moment in de justitiële documentatie geen indicaties staan die een bezwaar vormen voor het vervullen van een specifieke taak of functie. De dienst Justis hanteert voor DJI personeel een terugkijktermijn op de justitiële documentatie van dertig jaar. Dit geldt ook voor extern ingehuurd personeel.
Voor sommige functies, die ook voorkomen binnen DJI, kan het nodig zijn om bij de VOG aanvraag ook relevante politiegegevens te kunnen betrekken. Daarom heb ik de afgelopen tijd gewerkt aan een wetsvoorstel waarmee het mogelijk wordt gemaakt dat een VOG voor deze functies wordt geweigerd enkel op basis van voor de functie relevante politiegegevens. Dit wetsvoorstel is recent aanhangig gemaakt bij de Raad van State.
Klopt het dat extern ingehuurde krachten die niet langer welkom zijn bij een bepaalde inrichting, al dan niet vanwege een incident of een «niet-pluis-gevoel», ingehuurd kunnen worden door een andere inrichting omdat dit niet centraal wordt bijgehouden en signalen niet worden gedeeld? Hoe beoordeelt u dit en wat gaat u daaraan doen?
Door DJI wordt wel degelijk op centraal niveau geregistreerd of een disciplinaire maatregel waaronder een strafontslag tegen een DJI-medewerker of extern ingehuurde complexbeveiliger is genomen. Wanneer een DJI-medewerker of extern ingehuurde medewerker bij een andere DJI-inrichting gaat werken, wordt dit register geraadpleegd. Afhankelijk van de aard en ernst van het incident wordt besloten of de medewerker in een andere inrichting tewerkgesteld kan worden of dat deze niet meer wordt ingezet voor werkzaamheden binnen DJI.
Volledigheidshalve wil ik vermelden dat er binnen de inrichtingen circa 150 uitzendkrachten werken, met name in de zorg of administratie. Hoewel deze uitzendkrachten een VOG dienen te overleggen, gelden er ten aanzien van opname in bovengenoemd centraal DJI-register andere (privacy) regels. Ik heb DJI gevraagd nader te onderzoeken of DJI hierdoor risico loopt en welke maatregelen getroffen kunnen worden. Als daar aanleiding toe is zal ik uw Kamer hierover nader informeren.
Deelt u de mening dat er principiële redenen zijn te streven naar zo min mogelijk extern ingehuurde krachten in het gevangeniswezen, omdat we er niet voor niets voor hebben gekozen dat dit onderdeel is van de publieke sector, o.a. vanwege het geweldsmonopolie, de zeggenschap en de mogelijkheden voor screening? Hoe gaat u ervoor zorgen dat het aantal extern ingehuurde krachten zo snel mogelijk kan worden teruggedrongen?
Ik hecht aan een zo groot mogelijk aandeel eigen personeel, vanwege het belang van ervaringsopbouw en teamwork bij DJI. Tegelijk levert externe inhuur een bijdrage aan de benodigde flexibiliteit, waardoor werkzaamheden kunnen worden verricht die anders in de knel zouden kunnen komen zoals het uitvoeren van bouwtoezicht, het volgen van trainingen en opleidingen in het kader van vakmanschap, het opvangen van ziekteverzuim of de overbrugging van vacatures. Het streven is het huidige aandeel inhuur terug te dringen. Het verminderen van extern personeel kan echter pas als vacatures ook feitelijk zijn ingevuld.
Het geweldsmonopolie staat niet ter discussie. De zeggenschap en bevoegdheid blijven berusten bij de DJI.
Kunt u deze vragen zo spoedig mogelijk en afzonderlijk beantwoorden?
Ja.
Het (aankomende) tekort aan verpleeghuisplekken |
|
Vera Bergkamp (D66) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht: «Steeds meer ouderen in de regio hebben zorg nodig, maar er dreigt wel een tekort aan plekken»?1
Ja.
Hoeveel plekken zijn in Nederland beschikbaar in verpleeghuizen uitgesplitst in zorgprofielen (zzp's (zorgzwaartepakketten)) 4 t/m 10 voor de sector Verpleging en Verzorging (V&V)? Kunt u de cijfers van de afgelopen vijf jaar geven?
Voor een overzicht van de ontwikkeling van de capaciteit verwijs ik naar paragraaf 2.2 van mijn brief van 23 september jl. over de capaciteitsontwikkeling van de verpleeghuiszorg (Kamerstuk 31 765, nr. 437).
Kunt u de cijfers over de wachttijd, zowel met betrekking tot de duur als de hoeveelheid actief en niet-actief wachtenden, van de afgelopen vijf jaar geven, uitgesplitst in zzp V&V 4 t/m 10? Is hier een toename zichtbaar? Zo ja, wat is hiervan de reden en wat gaat u hieraan doen?
Voor een overzicht van de ontwikkeling van de het aantal wachtenden verwijs ik naar paragraaf 2.3 van mijn brief van 23 september jl. over de capaciteitsontwikkeling van de verpleeghuiszorg (Kamerstuk 31 765, nr. 437).
Klopt het dat de echtgenoot of geregistreerd partner van iemand die recht heeft op zorg en in een instelling verblijft, ook recht heeft op verblijf in diezelfde instelling, conform artikel 3.1.2 van de Wet langdurige zorg (Wlz)?
Het is juist dat de partner van een persoon met een somatische of psychogeriatrische aandoening of beperking, of met een verstandelijke, lichamelijke of zintuiglijke handicap die recht heeft op zorg en in een instelling verblijft, recht heeft op verblijf in dezelfde instelling. De partner heeft dit recht om mee te verhuizen zonder dat hij zelf een Wlz-indicatie heeft. Hij behoudt dit recht om te verblijven in die instelling ook na het overlijden van zijn partner dan wel na het vertrek van zijn partner naar een andere instelling. Bijzonderheden hierover treft u aan op: https://www.zorginstituutnederland.nl/Verzekerde+zorg/m/meeverhuizende-partner-wlz
Kunt u aangeven hoeveel mensen in Nederland op dit moment gebruikmaken van verblijf in een verpleeghuisinstelling op basis van artikel 3.1.2 Wlz? Hoeveel plek is er in verpleeghuizen voor dit verblijf? Kunt u ook aangeven wat het zorgprofiel is van de echtgenoot/geregistreerd partner in deze gevallen?
In onderstaande tabel treft u het aantal cliënten aan dat gebruik maakt van hun recht op partneropname.
1-1-2018
1-3-2018
1-10-2018
1-1-2019
Aantal cliënten met partneropname (VV0)
1.576
1.598
1.711
1.706
De meeverhuisde partners in het verpleeghuis zijn in de keten herkenbaar onder de code VV0. Het aantal is exclusief de partners die zelf ook voldoen aan de toegangscriteria tot de Wlz. Indien de partner zelf ook zorgbehoevend is en in aanmerking komt voor zorg uit de Wlz, kan men een regulier zorgprofiel aanvragen. Er is geen landelijke registratie van het aantal beschikbare 2-persoonskamers in verpleeghuizen.
Kunt u toelichten welke voorwaarden en kosten er verbonden zitten aan verblijf met een echtgenoot/geregistreerd partner op basis van artikel 3.1.2 Wlz?
De gezonde partner die kiest voor partneropname heeft recht op een woonplek, maaltijden en schoonmaak van de kamer of het appartement. De keuze heeft gevolgen voor de eigen bijdrage. Indien de partner niet meeverhuist maar thuis blijft wonen, betaalt de opgenomen verzekerde de lage eigen bijdrage. Indien de partner wel meeverhuist, betalen zij tezamen – na 4 maanden de lage bijdrage te hebben betaald – de hoge eigen bijdrage. Deze termijn van vier maanden is er bij wijze van overgang om de kosten van het huishouden dat wordt achtergelaten af te bouwen.
Hoe vaak is het in de afgelopen vijf jaar voorgekomen dat een echtgenoot/geregistreerd partner van iemand die recht heeft op Wlz-zorg en in een instelling verblijft, niet binnen zes weken nadat de persoon in kwestie hierheen verhuisde ook terecht kon in de instelling?
Ik beschik niet over de gevraagde informatie, omdat er geen landelijke registratie plaatsvindt van de voorkeuren en eventuele wachttijden van partners met opnamewens.
Klopt het dat het praktisch niet meer lukt om als (echt)paar bij elkaar te blijven in een verpleeghuis, omdat deze kamers bijna niet meer worden aangeboden? Zo ja, wat gaat u hieraan doen? Zo nee, kunt u onderbouwen dat hier geen probleem is? Wie houdt hier toezicht op?
Uit de tabel opgenomen in het antwoord op vraag 5 blijkt dat er geen sprake is van een neerwaartse trend. Het kan voorkomen dat de zorginstelling van voorkeur niet beschikt over echtparenappartementen of dat deze reeds bezet zijn. Het is mij niet bekend hoe vaak het voorkomt dat partners om die reden niet kunnen meeverhuizen. De partneropname wordt namelijk geregistreerd op het moment dat de zorginstelling de niet-geïndiceerde partner opneemt.
De zorgkantoren hebben de taak om voldoende zorg in te kopen. Om zorg in te kunnen kopen moet deze uiteraard wel beschikbaar zijn. Indien de zorginstelling van voorkeur geen mogelijkheden heeft voor partneropname kunnen echtparen zich wenden tot het zorgkantoor. Het zorgkantoor heeft een inspannings-verplichting om bij een wens tot partneropname te bemiddelen naar een passende plek. De NZa houdt toezicht op de uitvoering van de wettelijke taken van de zorgkantoren.
Welke instantie houdt toezicht op de inkoop van V&V zorgprofielen door zorgkantoren bij verpleeghuisinstellingen?
De NZa houdt toezicht op de uitvoering van de wettelijke taken van de zorgkantoren.
Klopt het dat er een herijking van de tarieven zzp/vpt (volledig pakket thuis) V&V 4 t/m 10 per 2020 zal plaatsvinden als gevolg van het kostenonderzoek dat de Nederlandse Zorgautoriteit in 2018 heeft ingevoerd? Kunt u aangeven, zowel relatief als absoluut, welke financiële gevolgen deze herijking heeft per zzp?
Ja, dat klopt. De Nederlandse Zorgautoriteit heeft in juli 2019 de herijkte tarieven voor zzp en vpt VV 4 t/m 10 bekendgemaakt via haar Beleidsregel prestatiebeschrijvingen en tarieven zorgzwaartepakketten en volledig pakket thuis 2020 (kenmerk BR/REG-20124). Bijlage 4 bij deze beleidsregel geeft een toelichting op de financiële gevolgen van de herijking per zzp. De financiële gevolgen van deze herijking zowel in relatieve als in absolute cijfers treft u aan in onderstaande tabel. Kolom 1 presenteert het (fictieve) maximumtarief voor 2020, exclusief de effecten van herijking. Kolom 2 presenteert de effecten van de herijking en kolom 3 de herijkte maximumtarieven voor 2020. Kolom 4 laat het effect van de herijking zien in (kolom 2 gedeeld door kolom 1).
(Fictief) maximumtarief 2020 zonder herijking
Effect herijking per 2020
Herijkt maximumtarief 2020
Procentueel effect herijking
(1)
(2)
(3)= (2)+(1)
(4)=(2)/(1)
4VV exclusief behandeling
172,35
-31,84
140,51
-18%
4VV inclusief behandeling
203,79
-38,76
165,03
-19%
5VV exclusief behandeling
224,49
18,16
242,65
8%
5VV inclusief behandeling
258,27
8,2
266,47
3%
6VV exclusief behandeling
224,78
-1,19
223,59
-1%
6VV inclusief behandeling
259,41
-10,34
249,07
-4%
7VV exclusief behandeling
259,06
26,67
285,73
10%
7VV inclusief behandeling
302,84
20,02
322,86
7%
8VV exclusief behandeling
298,26
71,64
369,9
24%
8VV inclusief behandeling
342,3
55,31
397,61
16%
9bVV exclusief behandeling
219,91
-8,33
211,58
-4%
9bVV inclusief behandeling
310,48
-17,07
293,41
-5%
10VV inclusief behandeling
365,93
73,36
439,29
20%
Klopt het dat er een compensatieregeling is ingericht om instellingen te compenseren die als gevolg van de tariefherijking per 2020 te maken zouden krijgen met een omzetdaling? Kunt u uitleggen hoe deze compensatieregeling is vormgegeven, hoe deze wordt bekostigd en of deze structureel is?
Ja, dat klopt. De compensatieregeling betreft een bestuurlijke afspraak tussen ActiZ en ZN over het kwaliteitsbudget. ZN, ActiZ en VWS delen de analyse van de NZa dat het ongewenst is om de herijking van de tarieven te laten interfereren met het realiseren van het Kwaliteitskader.
Om het kwaliteitskader te realiseren sturen de zorgkantoren met ingang van 2019 via het kwaliteitsbudget op de inzet van extra zorgpersoneel en andere investeringen in kwaliteit van zorg. Om voor het kwaliteitsbudget in aanmerking te komen hebben zorgaanbieders kwaliteitsplannen opgesteld voorzien van een begroting waarmee zij laten zien welke stappen zij willen zetten ten opzichte van het basisjaar 2018. De afspraken over de kwaliteitsplannen en het kwaliteitsbudget zijn vastgelegd in overeenkomsten tussen zorgkantoren en zorgaanbieders. Onderdeel daarvan is dat het kwaliteitsbudget wordt teruggevorderd (of verrekend), indien de afgesproken plannen niet volledig zijn gerealiseerd.
Er zou sprake zijn van een ongewenste interferentie indien per 2020 door de herijking de inkomsten van zorgaanbieders uit de zzp’s dalen, terwijl zij tegelijkertijd extra zorgpersoneel en andere investeringen moeten aannemen om toe te groeien naar het kwaliteitskader. In de bestuurlijke afspraken over het kwaliteitsbudget 2020 is daarom vastgelegd dat zorgaanbieders die er door de herijking op achteruitgaan, met ingang van 2020 een compensatie op maat ontvangen via het kwaliteitsbudget. De compensatie zorgt ervoor dat deze aanbieders het personeel, dat zij op grond van het kostenonderzoek in het basisjaar 2018 teveel in dienst hadden (ten opzichte van de herijkte tarieven voor 2020) niet hoeven te ontslaan, maar in dienst kunnen houden. Dit draagt bij aan financiële rust in de sector en dat instellingen zo snel mogelijk kunnen toegroeien naar de (personeels)normen van het Kwaliteitskader.
De compensatieregeling wordt uitgevoerd door de zorgkantoren. De zorgkantoren berekenen de compensatiecomponent op grond van de cliëntenmix van de aanbieder in het basisjaar 2018 en de herijkingseffecten per prestatie in 2020, zoals opgenomen in kolom 2 bij antwoord 10. Per saldo gaat ongeveer een kwart van de aanbieders erop vooruit door de herijking. Voor deze aanbieders is dus geen compensatie nodig. Circa driekwart van de aanbieders gaat er door de herijking per saldo op achteruit. Voor deze zorgaanbieders wordt de compensatiecomponent als een vaste, niet-onderhandelbare component meegenomen in de definitieve berekening van het kwaliteitsbudget 2020. De compensatiecomponent wordt gelijktijdig met het gereserveerde initiële budget bekend gemaakt aan zorgaanbieders die hiervoor in aanmerking komen.
Voor deze compensatie op maat is binnen het kwaliteitsbudget van € 1.100 miljoen een bedrag van € 125 miljoen beschikbaar gesteld. Dit bedrag en de compensatie is structureel beschikbaar, zodat het personeel ook structureel kan worden ingezet.
Klopt het dat het tarief van zzp V&V 4 verlaagd wordt als gevolg van het kostenonderzoek? Klopt het dat door een financiële afweging die verpleeghuizen maken, dit pakket nu al steeds minder wordt aangeboden, waardoor mensen die niet langer thuis kunnen blijven dit wel moeten, met alle gevolgen van dien?
Het klopt dat het zzp-tarief voor VV4 op grond van het kostenonderzoek per 2020 wordt verlaagd. Dat is te zien in de tabel bij antwoord 10. Uit de cijfers die ik heb gepresenteerd in mijn brief van 23 september (TK, 31 765, nr. 437) blijkt dat het aantal cliënten dat met VV4 in een instelling verblijft, tamelijk stabiel is (ongeveer 24.000) tussen 2015 en 2018. Hieruit is dus niet de conclusie te trekken dat het pakket VV4 minder vaak wordt aangeboden. Wel is het zo dat er (in relatie tot het aantal mensen in een instelling) relatief veel mensen met VV4 op de wachtlijst staan. Van het aantal niet-actief wachtenden heeft ongeveer 33 tot 35% een indicatie voor VV4, terwijl het aandeel van VV4 in het aantal cliënten binnen een instelling ongeveer 20% is. Een deel van de verklaring kan liggen in het feit dat VV4 een diverse doelgroep is. Voor een deel van deze cliënten met een indicatie voor ZZP VV4 is het verpleeghuis geen aantrekkelijk alternatief omdat zij zich daarvoor eigenlijk «net te goed» voelen. Zij zijn langer dan andere cliëntengroepen in staat om met zorg en ondersteuning nog thuis te blijven en te wachten op een plek van hun voorkeur.
Met betrekking tot een mogelijke financiële afweging van verpleeghuizen geldt voorts dat de verlaging van de tarieven voor VV4 is gebaseerd op het kostenonderzoek onder verpleeghuizen. De herijkte tarieven zijn dus redelijkerwijs kostendekkend om goede zorg te kunnen bieden. Daarmee is er dus geen financiële noodzaak om het pakket minder vaak aan te bieden. Daarbij geldt dat het zorgkantoor een zorgplicht heeft hetgeen inhoudt dat ze ook voor cliënten met een opnamewens en ZZP VV4 voldoende zorg moeten inkopen. De NZa houdt toezicht op de uitvoering van de zorgplicht door de zorgkantoren.
Klopt het dat ruim 43% van de totale hoeveelheid niet-actief wachtenden binnen de V&V op 1 juni 2019 zonder enige vorm van zorg uit de Wlz een zzp 4 had?2
Dat is juist. Op 1 juni 2019 waren er volgens de rapportage van Zorginstituut 1094 wachtenden in de VV zonder Wlz-zorg. Daarvan hadden er 476 een indicatie VV4.
Kunt u zich voorstellen dat, gezien de herijking van de tarieven binnen de V&V en gezien het nu al hoge aantal niet-actief wachtenden met een zzp 4, de hoeveelheid wachtenden met een zzp 4 de komende tijd enkel op zal lopen? Hoe gaat u voorkomen dat deze groep geen of nauwelijks meer toegang krijgt tot een verpleeghuis?
Zoals ik heb aangegeven bij antwoord 12 zijn de herijkte tarieven voor zzp VV4 redelijkerwijs kostendekkend om goede zorg te kunnen verlenen. Er is dus geen aanleiding om te verwachten dat door de herijking het aantal wachtenden zal oplopen en deze groep geen of nauwelijks toegang meer krijgt tot een verpleeghuis. Daarbij geldt dat de zorgkantoren een zorgplicht hebben jegens de cliënten met een Wlz-indicatie en dat de NZa erop toezicht dat deze wordt ingevuld.
Klopt het dat zowel de vorige Staatssecretaris als uzelf hebben aangegeven dat als het thuis niet meer gaat, er een plaats beschikbaar moet zijn in een verpleeghuis en desgewenst met partner? Zo ja, hoe kijkt u dan naar de toenemende wachtlijsten ten behoeve van een plaats in een verpleeghuis en de ontwikkeling dat zowel zzp 4 als kamers voor (echt)paren minder worden aangeboden?
Vanzelfsprekend is het niet wenselijk als ervoor cliënten met een opnamewens geen passende plekken beschikbaar zijn. Ten aanzien van VV4 is een vrij stabiel aantal opgenomen cliënten te zien met VV4, maar zien we ook een stijging van het aantal wachtenden met deze indicatie. In de brief die u ontvangt voor de begrotingsbehandeling ga ik hier nader op in.
Kunt u deze vragen apart beantwoorden?
Ja.
Het bericht ‘Jaarlijks 220 doden door het slikken van zware pijnstillers’ |
|
Henk van Gerven |
|
Bruno Bruins (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wat is uw oordeel over het bericht dat jaarlijks 220 mensen overlijden ten gevolge van het gebruik van zware pijnstillers zoals Oxycodon?1
De berichten in de media over de 220 doden baseren zich op een wetenschappelijk artikel dat werd gepubliceerd in het vakblad JAMA Network Open. Hierbij dient echter te worden aangetekend dat het gaat om een ruime selectie van doodsoorzaken. Het gaat hier niet alleen om overlijdensgevallen door zware pijnstillers zoals oxycodon, maar ook andere middelen waaraan een overlijdensrisico is verbonden, zoals heroïne. Het aantal gevallen dat zuiver en alleen te wijten is aan zware pijnstillers zoals oxycodon, ligt daarmee in werkelijkheid lager. Uiteraard vind ik elk sterfgeval als gevolg van het onverantwoord gebruik van zware pijnstillers vreselijk en onacceptabel. De forse toename van het problematisch gebruik van zware pijnstillers lijkt volgens experts hiervoor de verklaring. Het is niet nodig dat er mensen overlijden door het verkeerd gebruik van deze middelen. Ik heb dan ook in februari van dit jaar maatregelen aangekondigd om het problematisch gebruik van deze middelen terug te brengen. De maatregelen richten zich op betere informatie over de risico’s en bijwerkingen van zware pijnstillers, aanscherping van de richtlijnen, meer wetenschappelijk onderzoek en het tijdig signaleren van oneigenlijk gebruik. In oktober ontvangt u een brief over de voortgang van deze maatregelen.
Is het niet wenselijk een volledig reclameverbod op deze middelen af te kondigen om zo het onnodig voorschrijven en gebruik van deze middelen terug te dringen?
Het wel of niet voorschrijven van pijnstillers is de primaire verantwoordelijkheid van voorschrijvers in het kader van juiste en veilige zorg aan hun patiënten. Bij deze verantwoordelijkheid hoort het op gepaste wijze voorschrijven van geneesmiddelen: het juiste middel aan de juiste patiënt. Mijn maatregelen zijn erop gericht voorschrijvers hiervan bewuster te maken en sterker aan te spreken op hun verantwoordelijkheid.
Zware pijnstillers zijn alleen verkrijgbaar op recept. Reclame voor receptgeneesmiddelen richting patiënten is verboden. Reclame richting de voorschrijvers is toegestaan maar dient aan strikte eisen te voldoen (artikel 91 Geneesmiddelenwet). Zo dienen de gegevens exact, actueel, verifieerbaar en volledig te zijn zodat de arts zich een oordeel kan vormen over de therapeutische waarde. Daarmee zijn aan reclame richting voorschrijvers naar mijn mening voldoende voorwaarden gesteld om niet-objectieve informatie aan voorschrijvers over pijnstillers te voorkomen.
Vooralsnog heb ik geen aanwijzingen dat de toename van het aantal voorschriften voor zware pijnstillers te wijten is aan gevoerde reclame door fabrikanten. In Nederland zijn er verschillende waarborgen om ongewenste beïnvloeding te voorkomen. De Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) houdt toezicht op de naleving van de regels voor geneesmiddelenreclame. Ondanks deze waarborgen blijf ik alert op signalen die wijzen op beïnvloeding door reclame van fabrikanten. De taakgroep opioïden heeft hierin een belangrijke rol en adviseert mij indien nodig over extra te nemen maatregelen op dit terrein.
Hoe gaat u voorkomen dat we in Nederland Amerikaanse toestanden krijgen met allerlei rechtszaken tegen fabrikanten die uit zijn op het zoveel mogelijk verkopen van deze middelen, en aan de andere kant ervoor zorgen dat de gebruikers worden beschermd tegen ongewenst gebruik van deze middelen?
Zie allereerst mijn antwoord op vraag 2.
Het problematisch gebruik van deze middelen moet omlaag. Ik wil de groei van deze groep gebruikers een halt toe te roepen. Dit doe ik door via de taakgroep de kennis en het bewustzijn over de risico’s van opioïden bij patiënten en artsen te vergroten, het laagdrempelig voorschrijven van deze middelen af te remmen en ervoor te zorgen dat de gebruikers van deze middelen beter worden gevolgd en begeleid tijdens het gebruik. Daarnaast is er nog te weinig kennis over het gebruik van opioïden. Dit moet veranderen. Ik wil dat er meer wetenschappelijke kennis hierover beschikbaar komt. Tot slot vind ik het belangrijk dat het medisch en niet-medisch gebruik van opioïden tijdig wordt gesignaleerd.
Bent u bereid de mensen of nabestaanden op een of andere wijze bij te staan, die ernstig benadeeld zijn door het gedrag van fabrikanten die weten dat de middelen die ze verkopen zeer verslavend zijn? Zo nee, waarom niet?
De mensen die deze middelen op onverantwoorde wijze hebben gebruikt en hiervan de vreselijke gevolgen hebben moeten ondervinden, sta ik bij door alles op alles te zetten om dit probleem zo snel mogelijk Nederland uit te helpen. Dit doe ik door maatregelen te nemen zoals genoemd in antwoord op vraag 3. Daarnaast zorg ik ervoor dat de mensen die zich onverhoopt in een problematische situatie bevinden en bijstand nodig hebben zo snel en adequaat mogelijk worden doorverwezen naar de juiste zorgverlener.
Tot slot vind ik het van belang om de suggestie weg te nemen dat het hier uitsluitend gaat om verslavende middelen. Zware pijnstillers zijn receptgeneesmiddelen, die bij onbegeleid en onjuist gebruik verslavend kunnen zijn. Dit is een bijwerking die bij langdurig gebruik kan optreden. Er zijn veel mensen met zware pijnklachten. Die mensen hebben juist baat bij deze geneesmiddelen. Dankzij deze middelen wordt het dagelijks functioneren voor deze mensen mogelijk. Dit moeten we ook voor ogen blijven houden. Ik vind het belangrijk dat de beschikbaarheid en toegankelijkheid van deze middelen gewaarborgd blijven. Het aantal gebruikers dat deze middelen op een verantwoorde manier gebruikt is dan ook niet zozeer het probleem, als wel het aantal gebruikers dat deze middelen niet op de juiste manier en onnodig (lang) gebruikt. Mijn maatregelen zijn dan ook gericht op het terugbrengen van deze laatste groep problematische gebruikers.
Hoe gaat u het ongewenste gedrag van de fabrikanten in deze effectief beteugelen?
Zie mijn antwoord op vraag 2.
Advocaten die stoppen met rechtsbijstand |
|
Maarten Groothuizen (D66), Chris van Dam (CDA) |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() ![]() |
Kent u het bericht «Te veel advocaten stoppen met rechtsbijstand vanwege lage tarieven»?1
Ja
Vindt u het zorgelijk dat steeds minder strafrechtadvocaten verdachten willen bijstaan via gesubsidieerde rechtsbijstand? Zo nee, waarom niet?
Uit onderzoek van de Raad voor Rechtsbijstand blijkt dat de afname van het aantal strafrechtadvocaten dat gesubsidieerde rechtsbijstand verleent voornamelijk toe te schrijven is aan advocaten die niet meer voldoen aan de inschrijvingsvoorwaarde om tenminste vijftien strafzaken per jaar te behandelen. Dit is ook toe te schrijven aan de afname van het aantal toevoegingen. Ter illustratie: het aantal afgegeven straftoevoegingen in 2017 bedroeg 120.323. In 2018 is dit afgenomen tot 115.247. Het aantal bij de Raad ingeschreven strafrechtadvocaten is over diezelfde jaren afgenomen van 2986 tot 2927. Als Minister voor Rechtsbescherming draag ik een verantwoordelijkheid voor een voldoende aanbod van advocaten, onder meer door het bieden van een redelijke vergoeding voor te verrichten werkzaamheden. Vanuit die verantwoordelijkheid houd ik de ontwikkelingen in het aanbod van beschikbare advocaten nauwgezet in de gaten. Signalen uit de praktijk dat het aanbod onder druk zou kunnen komen te staan, neem ik daarbij nadrukkelijk in ogenschouw. Wat we op dit moment zien is dat er per jaar over het geheel genomen zo’n 700 advocaten uit het stelsel uitstromen en zo’n 500 advocaten instromen. De aanwas van advocaten loopt dus enigszins achter. Als het gebrek van jonge aanwas te maken heeft met bijvoorbeeld de druk die er op kantoren is, waardoor er onvoldoende ruimte is om mensen op te leiden, dan is dat wat mij betreft een serieus punt dat ik graag oppak.
Kunt u begrijpen dat advocatenkantoren zeggen dat het zakelijk onverantwoord is om nog langer piketdiensten via de gesubsidieerde rechtsbijstand te draaien? Zo nee, waarom niet?
Ik heb begrip voor de geluiden van de Nederlandse Orde van Advocaten en afzonderlijke advocatenkantoren die dergelijke signalen hebben afgegeven. Aanleiding was de wet ter implementatie van Europese Richtlijn 2016/800, die per 1 juni in werking is getreden en die extra waarborgen regelt voor kinderen in strafprocedures. Sindsdien moet er in alle gevallen een advocaat bij alle politieverhoren van aangehouden minderjarige verdachten aanwezig zijn. Naar aanleiding van die signalen heb ik u bij brief van 2 september jl. (Kamerstuk 31 753, nr. 178) geïnformeerd over de oplossing van het gesignaleerde knelpunt.
Kunt u met een interval in kwartalen laten zien hoeveel advocaten ingepland kunnen worden voor piketdiensten door de Centrale piketafdeling van de Raad voor Rechtsbijstand vanaf 2017?
De cijfers die de Raad voor Rechtsbijstand daarover kan verstrekken betreffen hele jaren. In 2017 namen 1390 advocaten deel aan het jeugdstrafpiket, in 2018 waren dat er 1367 en op peildatum 5 september 2019 zijn dat er 1303. In 2017 namen 2747 advocaten deel aan het strafpiket, in 2018 waren dat er 2675 en op peildatum 5 september 2019 zijn dat er 2474. De Raad voor Rechtsbijstand tekent daarbij aan dat er in 2019 veel advocaten zijn uitgeschreven als gevolg van een controle op de inschrijvingsvoorwaarden.
Hoe kan nu (min of meer) uit de hoge hoed komen dat advocaten stoppen met het minderjarigenpiket in de rechtsbijstand, ondanks de in uw brief beschreven governance en de inrichting van het topberaad in de rechtsbijstand? Was dit op voorhand – bijvoorbeeld in het topberaad – bekend of besproken?2
Dit onderwerp heeft niet op de agenda van het topberaad gestaan. Dat is op zich niet vreemd, aangezien het topberaad zich buigt over de stelselherziening en niet over de implicaties van nieuwe regelgeving binnen het huidige stelsel. Nieuwe regelgeving wordt via de reguliere procedure in consultatie gebracht. Zoals ik heb aangegeven in mijn brief van 4 juli 2019 aan uw Kamer (2019Z12160/2019D25948) heeft bij de consultatie van het wetsvoorstel het voorstel over de vergoeding niet tot kritiek geleid.
Ik heb direct actie ondernomen toen mij snel na de inwerkingtreding van de wet op 1 juni jl. signalen bereikten vanuit de advocatuur. Dit heb ik gedaan door in afstemming met de Nederlandse Orde van Advocaten te besluiten dat bij wijze van tijdelijke maatregel, op basis van een beleidsregel van de Raad voor Rechtsbijstand, een extra vergoeding voor rechtsbijstand in jeugdstrafpiketzaken wordt toegekend.
Welke extra financiële inspanning zal gemoeid zijn met de nieuwe (bijkomende) verplichtingen rond rechtsbijstand aan minderjarigen? Dient een extra inspanning zich ook niet te vertalen in extra budget? Hoe is hierin voorzien in de begroting van het Ministerie van Justitie en Veiligheid?
Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik naar mijn brief van 2 september jl. (Kamerstuk 31 753, nr. 178) hierover.
Wat betekenen de extra verplichtingen in het jeugdstrafrecht voor de ZSM-pilots? Zouden pilots hier geschikt zijn om een oplossing te vinden voor de problematiek van de structurele beschikbaarheid van advocaten op politiebureaus?
De extra verplichtingen in het jeugdstrafrecht betekenen dat in alle gevallen bij alle politieverhoren van minderjarige aangehouden verdachten een advocaat aanwezig dient te zijn. Dat vormt een extra aanleiding om in het kader van de ZSM-pilots praktische werkwijzen te creëren om ervoor te zorgen dat advocaten snel aanwezig kunnen zijn op politiebureaus om met name minderjarige cliënten niet onnodig te laten wachten voor verhoren, maar eveneens in gevallen dat afdoeningsbijstand nodig zal zijn. Een structurele beschikbaarheid van advocaten op politiebureaus kan daaraan bijdragen.
Verwacht u dat ook in andere rechtsgebieden advocaten zullen stoppen met het bijstaan van cliënten via de gesubsidieerde rechtsbijstand? Waarom wel of waarom niet? Zo ja, in welke aantallen?
Ik ben bekend met de geluiden dat advocaten in het strafrecht overwegen te stoppen met gesubsidieerde rechtsbijstand. Die geluiden worden in het strafrecht en ook op andere rechtsgebieden nog niet onderschreven door de cijfers van de Raad voor Rechtsbijstand. Desalniettemin neem ik de signalen serieus en onderstreept dit voor mij het belang om het stelsel voortvarend te herzien.
De Raad voor Rechtsbijstand constateert dat het aantal advocaten dat actief deelneemt aan het stelsel in de eerste helft van 2019 met ongeveer 200 is afgenomen ten opzichte van 1 juli 2018 en daarmee ongeveer 3% lager is. Deze afname loopt bijna gelijk op met de afname van het aantal toevoegingen. De Raad monitort nauwgezet of deze trend zich zal voortzetten en staat daarbij in nauw contact met mijn ministerie.
Deelt u de zorgen dat daardoor op korte termijn de toegang tot het recht onder druk komt te staan voor hen die het niet kunnen betalen?
Zoals geantwoord onder vraag 8 neem ik de bezorgde signalen uit het veld uiterst serieus. Zoals ik bij die beantwoording echter ook aangeef, blijkt uit de cijfers van de Raad voor Rechtsbijstand dat het aantal rechtsbijstandverleners dat actief aan het stelsel deelneemt afneemt, maar dat deze cijfers niet aangeven dat er nu een tekort aan rechtsbijstandverleners aan de orde is waardoor mensen met een laag inkomen zonder rechtsbijstand komen te zitten. Er zijn (nog) geen indicaties dat daarmee de toegang tot het recht onder druk komt te staan. Ik blijf dit serieus volgen.
Welke stappen kunnen nu al worden gezet om op de kortst mogelijk termijn te voorkomen dat nog meer advocaten stoppen met gesubsidieerde rechtsbijstand en de toegang tot het recht nog verder onder druk komt te staan?
Toegang tot het recht is voor mij een groot goed. Daarom zet het kabinet in op de herziening van het stelsel van rechtsbijstand. Met de contouren in de brieven van 9 november 2018 ((Kamerstuk 31 753, nr. 155) en 12 juli 2019 (Kamerstuk 31 753, nr. 171) kan binnen de budgettaire kaders een eerste stap worden gezet richting betere vergoedingen. De omvang van die eerste stap hangt af van de mate waarin het nieuwe stelsel tot ontwikkeling gaat komen en het volume van het aantal toevoegingen daalt.
De stelselherziening heeft tijd nodig. Ik wil daarom gedurende de transitie naar het nieuwe stelsel stapsgewijs ook werken aan betere vergoedingen van advocaten. In mijn voortgangsbrief van 12 juli jl. heb ik aangegeven dat ik een innovatievoorziening heb ingericht in de vorm van een reservering van € 10 mln. bij de Raad voor rechtsbijstand. Met deze voorziening stimuleer ik initiatieven die in de vorm van pilots bijdragen aan de uitgangspunten van het nieuwe stelsel. In deze pilots is ook ruimte voor een adequate vergoeding voor dienstverleners. Hoe meer pilots op gang komen, hoe sneller het nieuwe stelsel tot ontwikkeling komt en we de omslag kunnen maken naar de nieuwe manier van werken met redelijke vergoedingen. Ik sta open voor voorstellen uit de sector, en stimuleer die ook al vooruitlopend op de realisatie van de innovatievoorziening. Een goed voorbeeld hiervan is de pilot op Rotterdam Zuid. Ook voor het initiatief van de Nederlandse Orde van Advocaten voor een pilot met de eerstelijn worden afspraken gemaakt over de vergoedingen lopende de pilot.
De onrust onder bezorgers van Deliveroo na een tariefwijziging |
|
Hilde Palland (CDA) |
|
Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht 'FNV: grote onrust onder bezorgers Deliveroo om tariefwijziging»?1
Wat vindt u van het besluit van maaltijdbezorger Deliveroo om per direct de tarieven te wijzigen, waardoor voor maaltijdbezorgers de beloning per rit lager kan uitvallen?
Begrijpt u de onrust die onder maaltijdbezorgers is ontstaan? Deelt u hun zorgen en bent u hierover met hen in gesprek?
Hoe kijkt u aan tegen het nieuwe rit- en beloningssysteem dat aan de tariefwijziging ten grondslag ligt? Komt dit volgens u op een goed moment, nu nieuwe zzp-wetgeving in voorbereiding is?
Wat vindt u van de uitspraak van Deliveroo dat het zijn maaltijdbezorgers een tarief van gemiddeld tussen de 11 en 13 euro per uur wil bieden, terwijl u zelf een minimumtarief van 16 euro per uur als norm wilt stellen?
Hoe groot acht u de kans dat andere bedrijven, die op vergelijkbare wijze gebruik maken van de diensten van zelfstandigen, het voorbeeld van Deliveroo zullen volgen en hun tarieven, of andere arbeidsvoorwaarden, gaan aanpassen?
Hoe kwalificeert u de wijze van werken van Deliveroo binnen de nieuwe zzp-maatregelen die u recent hebt aangekondigd? Past deze werkwijze daar in uw ogen in?
De gevolgen van de industriële stof PFOS voor de bouwwereld |
|
Erik Ziengs (VVD), Remco Dijkstra (VVD), Arne Weverling (VVD) |
|
Stientje van Veldhoven (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (D66), Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met de artikelen «Onderzoek industriële stof PFOS funest voor bouwwereld» en «Onverwoestbaar stofje gaat bouwprojecten lamleggen»?1 2
Ja
Is het volgens u echt nodig om – alsof de PAS-uitspraak nog niet genoeg is – nu nog meer eisen op te leggen? Hoe gaat u helpen voorkomen dat dit de hoognodige wegen- en woningbouwprojecten in gevaar brengt of vertraging veroorzaakt?
Er worden door het tijdelijk handelingskader geen extra eisen opgelegd aan het verzet van grond en baggerspecie, het betekent juist een verduidelijking van de mogelijkheden om grond en baggerspecie met PFAS te verzetten. In de geldende wet- en regelgeving kennen we de zorgplicht: indien er de mogelijkheid bestaat dat een niet-genormeerde stof, waar eventueel risico’s aan kleven voor mens en milieu, in grond of baggerspecie aanwezig is, dan dient er eerst onderzoek uitgevoerd te worden om te bekijken of die stof daadwerkelijk aanwezig is in de te verzetten grond en baggerspecie. Wordt die stof gevonden boven de detectiegrens (vaak 0,1 microgram per kilogram droge stof) dan geldt de zorgplicht en mag grond of bagger niet verzet worden totdat er een (lokaal of nationaal) beleidskader is. Met het tijdelijk kader zijn er nu normen voor PFAS zowel in water als in bodem.
Bij PFAS is sprake van een diffuse verspreiding in het milieu, naar verwachting in heel Nederland. De zorgplicht betekent dat, totdat er een beleidskader is, geen grond- en baggerverzet zou mogen plaatsvinden indien PFAS in grond en baggerspecie wordt aangetroffen. Het tijdelijke handelingskader is in overleg met decentrale overheden tot stand gebracht en biedt het beleidskader waarmee een algehele stagnatie in Nederland wordt voorkomen Het zorgt er tegelijkertijd voor dat er, zonder onaanvaardbare risico’s voor mens en milieu, verzet van grond en baggerspecie met een zeer geringe hoeveelheid PFAS mogelijk is in Nederland.
Gezien de eigenschappen van de stoffengroep PFAS, waarvan verschillende stoffen worden aangemerkt als (potentiële) zeer zorgwekkende stof, vind ik dat voorzichtigheid is geboden. Ik ben met betrokken partijen verder in overleg om te zien wat nog verder nodig en mogelijk is om stagnatie te voorkomen.
Begrijpt u dat gemeenten, bedrijven en brancheverenigingen zich overvallen voelen door deze berichten?
In januari 2019 heb ik aangegeven dat op basis van diverse onderzoeksrapporten bekend is dat PFOA en PFOS wijdverspreid zijn en dat ik RIVM heb gevraagd om risicogrenswaarden voor PFOS en PFOA af te leiden om een handelingsperspectief voor deze en andere opkomende stoffen op te stellen samen met de decentrale bevoegde gezagen. Gemeenten, provincies en waterschappen zijn betrokken bij het opstellen van het kader. Op veel plaatsen werd PFAS nog niet gemeten ondanks de bestaande informatie en de geldende zorgplicht en hield men er in het verzet van grond en baggerspecie geen rekening mee. Gezien het gaat om zeer zorgwekkende stoffen is actie noodzakelijk. Het toepassen ervan vraagt van iedereen een inspanning en levert soms vertraging op.
Welke capaciteit aan laboratoria is er per 1 oktober a.s.? Wat bent u van plan met de onderzoeken te gaan doen?
Een aantal laboratoria heeft inmiddels aangegeven dat de doorlooptijd bij hen op dit moment 1 à 2 weken is. Dat is een termijn die goed te overzien is voor projecten. Alle partijen die meetdata hebben kunnen deze naar RIVM sturen. Zij zullen de meetdata van de onderzoeken analyseren en op basis daarvan een landelijk beeld opstellen. Met dat landelijke beeld kan ik samen met de decentrale overheden nagaan wat de omvang van het probleem is en waar en welke actie door wie eventueel ondernomen moet worden om het probleem te beheersen.
Hoe bent u van plan de Kamer op de hoogte te houden van de vorderingen in het onderzoek?
Zoals aangegeven in mijn Kamerbrief van 5 september 2019 «voortgangsbrief duurzaam hergebruik grond» zal ik u begin 2020 informeren over de uitkomsten van nu lopende onderzoeken die dan afgerond zijn en mijn beleidsreactie hierop geven. Over de onderzoeken die later worden opgeleverd, zal ik de Kamer de uitkomsten van de desbetreffende onderzoeken – vergezeld van een beleidsreactie – doen toekomen als deze afgerond zijn.
Het bericht ‘Buffereisen Nederlandse cdc-fondsen Europees gezien onwettig’ |
|
Corrie van Brenk (PvdA) |
|
Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met de juridische procedure tegen de Nederlandse Staat door Stichting PensioenBehoud, KBO-Brabant en Vereniging van Gepensioneerden Pensioenfonds PGB (VVG-PGB)?1 Bent u bekend met het bericht «Buffereisen Nederlandse cdc-fondsen Europees gezien onwettig»?2
Ja, ik ben bekend met het voornoemde bericht uit de PensioenPro en het voornemen van de Stichting Pensioenbehoud, de Vereniging Katholieke Bond van Ouderen in Noord-Brabant en de Vereniging van Gepensioneerden Pensioenfonds PGB om een tegen de Staat der Nederlanden gerichte vordering aan de rechter voor te leggen. Voor zover mij bekend is deze vordering nog niet ingesteld.
Kunt u reageren op de stelling in het artikel dat veel Nederlandse pensioenfondsen niet onder artikel 15 van de Institutions for Occupational Retirement Provision (IORP)-richtlijn vallen en waarschijnlijk ook niet onder artikel 13?
Ik deel de stelling die in het artikel wordt ingenomen niet.
Artikel 15 van de herziene IORP-richtlijn (richtlijn 2016/2341/EU) bepaalt dat pensioenfondsen een minimaal vereist eigen vermogen moeten aanhouden, indien het betreffende pensioenfonds:
Nederlandse pensioenfondsen bieden per definitie dekking tegen biometrische risico’s. Immers, een pensioenfonds voert een pensioenregeling uit en keert op basis daarvan een levenslange periodieke pensioenuitkering uit. Daarmee biedt een pensioenfonds dekking voor het langlevenrisico. Het feit dat pensioenfondsen dekking bieden tegen biometrische risico’s, brengt met zich dat zij vallen onder de norm van artikel 15 van de herziene IORP-richtlijn en daarmee verplicht zijn een minimaal vereist eigen vermogen aan te houden. Deze verplichting geldt ongeacht het type pensioenregeling dat wordt uitgevoerd. In Nederland is dit uitgangspunt vastgelegd in artikel 131 van de Pensioenwet.3
Artikel 13 van de herziene IORP-richtlijn heeft betrekking op de verplichting voor pensioenfondsen om toereikende technische voorzieningen vast te stellen. Deze verplichting geldt op grond van de herziene IORP-richtlijn in dezelfde situaties als de verplichting om een minimaal vereist eigen vermogen aan te houden. Ook hier geldt aldus dat – aangezien pensioenfondsen in Nederland dekking bieden tegen biometrische risico’s – pensioenfondsen ongeacht het type regeling dat zij uitvoeren verplicht zijn om toereikende technische voorzieningen vast te stellen.4
Is het waar dat deze IORP-artikelen gaan over fondsen die een dekking tegen biometrische risico's verzekeren of een beleggingsrendement of een bepaalde hoogte van uitkeringen garanderen? Deelt u dan ook het standpunt dat dit niet geldt voor veel Nederlandse fondsen, waar geen garanties worden gegeven en waar alle risico’s bij de deelnemer liggen? Zo nee, waarom?
Het klopt dat de artikelen 13 en 15 van de herziene IORP-richtlijn ziet op pensioenfondsen die:
Indien van ten minste één van deze situaties sprake is bij een pensioenfonds, dient het pensioenfonds op grond van de herziene IORP-richtlijn toereikende technische voorzieningen en een minimaal vereist eigen vermogen aan te houden. Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 2 bieden Nederlandse pensioenfondsen per definitie dekking tegen biometrische risico’s (namelijk het langlevenrisico). Pensioenfondsen vallen daarmee onder de norm van de artikelen 13 en 15 van de herziene IORP-richtlijn.
Deelt u het standpunt dat er voor Collective Defined Contribution (CDC)-fondsen een uitzondering moet komen op de buffereisen in de Pensioenwet?
Nee, dit standpunt deel ik niet. Zoals hiervoor aangegeven bieden Nederlandse pensioenfondsen per definitie dekking tegen biometrische risico’s en vallen zij daarmee onder de norm van artikel 15 van de herziene IORP-richtlijn.
Ook pensioenfondsen die een zogenoemde CDC-regeling uitvoeren vallen onder deze norm, aangezien zij per definitie dekking bieden tegen biometrische risico’s. Zij zijn derhalve verplicht om een buffer, in de vorm van een minimaal vereist eigen vermogen, aan te houden. Artikel 131 van de Pensioenwet dient onverkort voor deze pensioenfondsen te gelden. Wel geldt op grond van artikel 11 van het Besluit financieel toetsingskader pensioenfondsen een andere berekeningswijze van het minimaal vereist eigen vermogen, afhankelijk van de situatie of het pensioenfonds wel of geen beleggingsrisico loopt. Dit onderscheid volgt rechtstreeks uit de herziene IORP-richtlijn.
Deelt u de mening dat het voor de meeste Nederlandse pensioenfondsen niet vol te houden is dat het uitkeringsregelingen zijn? Zo nee, waarom niet?
Op grond van artikel 10 van de Pensioenwet zijn de werkgever en de werknemer verplicht expliciet in de pensioenovereenkomst vast te leggen wat het karakter van de pensioenovereenkomst is. Het karakter van de pensioenovereenkomst wordt bepaald door de toezegging die gedaan wordt, te weten een uitkering (uitkeringsovereenkomst), een kapitaal (kapitaalovereenkomst) of een premie (premieovereenkomst).
In een uitkeringsovereenkomst is overeengekomen dat de werknemer vanaf een bepaalde leeftijd een uitkering van een bepaalde hoogte ontvangt. Het beleggingsrisico en het langlevenrisico dat gedurende de looptijd wordt gelopen, ligt bij de pensioenuitvoerder. Indien het voor de pensioenuitvoerder financieel niet haalbaar is om de gevolgen van de risico’s volledig te dragen, kan als noodmaatregel worden overgegaan tot het doorvoeren van een korting van pensioenaanspraken en -rechten. Het feit dat de kans op kortingen op dit moment groter is dan enkele jaren geleden, betekent niet dat het karakter van de pensioenovereenkomst is veranderd. Het karakter van de pensioenovereenkomst wijzigt alleen indien een werkgever en werknemer of sociale partners een dergelijke wijziging expliciet overeenkomen in hun pensioenovereenkomst.
Deelt u het standpunt dat de Nederlandse regering IORP verkeerd heeft omgezet in nationale wetgeving en dat kortingen op basis van deze wetgeving dus (vaak) niet deugen? Zo nee, waarom niet?
Nee, dit standpunt deel ik niet. Nederland heeft de (herziene) IORP-richtlijn juist omgezet in de Nederlandse wet- en regelgeving.
Zoals hiervoor uiteengezet zijn de normen uit de herziene IORP-richtlijn omtrent (onder meer) het minimaal vereist eigen vermogen van toepassing op pensioenfondsen in Nederland. De herziene IORP-richtlijn geeft niet aan binnen welke termijn de financiële positie van een pensioenfonds moet herstellen als het op enig moment niet beschikt over het minimaal vereist eigen vermogen, noch welke maatregelen een pensioenfonds dan moet nemen. Dat betekent dat lidstaten de vrijheid hebben om hierover zelf nadere regels te stellen in de nationale wet- en regelgeving. Nederland heeft dit gedaan in de Pensioenwet. Artikel 140 van de Pensioenwet bepaalt dat wanneer de dekkingsgraad van een pensioenfonds gedurende vijf jaar onder het minimaal vereist eigen vermogen ligt, het pensioenfonds een korting moet doorvoeren waardoor de dekkingsgraad direct voldoet aan het minimaal vereist eigen vermogen.
De bosbranden in het Amazonewoud en het Mercosur-verdrag |
|
Esther Ouwehand (PvdD), Kirsten van den Hul (PvdA), Isabelle Diks (GL), Mahir Alkaya |
|
Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (D66) |
|
![]() ![]() ![]() |
Bent u bekend met de uitspraken van de voorzitter van de Europese Raad tijdens de G7-bijeenkomst in Biarritz (Frankrijk) over de «moeilijk voor te stellen ratificatie van het Mercosur-akkoord zolang de vernietiging van het Amazonewoud voortduurt»? Ondersteunt u deze uitspraak?1
Ja, ik ben bekend met de uitspraken van de voorzitter van de Europese Raad.
De door de Europese Commissie gepubliceerde geconsolideerde teksten van het EU-Mercosur-Associatieverdrag worden momenteel juridisch «opgeschoond» en vertaald in de talen van de Europese Unie. De Europese Commissie verwacht dat dit in de zomer van 2020 gereed zal zijn en verwacht de hieruit resulterende formele tekst ter goedkeuring aan de Raad voor te leggen in november 2020. De Europese Commissie voert momenteel een Sustainability Impact Assessment uit die naar verwachting eind dit jaar wordt gepubliceerd. Eerder heb ik aangegeven dat het kabinet de balans zal opmaken van de voor- en nadelen van het nog goed te keuren EU-Mercosur Associatieakkoord als alle daartoe noodzakelijke stukken beschikbaar zijn. De Kamer zal over het standpunt van het Kabinet worden geïnformeerd voordat de Raad besluit over het akkoord. In de aanloop naar de besluitvorming over het EU-Mercosur-Associatieverdrag zijn er mogelijkheden om, bilateraal en samen met EU-partners, druk uit te oefenen op Brazilië, gericht op beter beleid, en sterkere implementatie en naleving van wetgeving ten behoeve van duurzaam bosbeheer en landbouw.
Wat betekent dit concreet voor de toekomst van het handelsverdrag tussen de Europese Unie en Mercosur, wetende dat het beleid van de Braziliaanse president Bolsonaro gericht is op commerciële exploitatie van het Amazonegebied en direct heeft geleid tot de huidige catastrofe?2
Het kabinet zal een standpunt innemen als alle daarvoor noodzakelijke teksten over het EU-Mercosur-Associatieverdrag beschikbaar zijn. Daartoe rekent het kabinet ook de Sustainability Impact Assessment, die de Europese Commissie naar verwachting eind dit jaar zal publiceren.
Het EU-Mercosur-Associatieverdrag zelf biedt, als het van kracht is, handvatten om Brazilië aan te spreken die er anders niet zouden zijn. In dit akkoord bevestigen de EU en Mercosur hun verplichtingen, zoals de Overeenkomst van Parijs en het Verdrag inzake Biologische Diversiteit (CBD), effectief te implementeren en waar mogelijk samen te werken binnen deze internationale fora.
Vindt u dat de toenemende commerciële exploitatie, met als gevolg zware ontbossing, van het Amazonegebied bijdraagt aan de vernietiging van het Amazonegebied? Kunt u uw antwoord toelichten?
Toenemende handel in agrarische producten gaat niet onvermijdelijk gepaard aan ontbossing. Veel hangt af van goed beleid, het effectief implementeren daarvan en voldoende politieke wil en capaciteit voor het terugdringen van illegale praktijken. Het is in het belang van zowel de EU als Brazilië zelf om de doelen van economische ontwikkeling, verduurzaming van de landbouwproductie en behoud van extreem waardevolle bossen en biodiversiteit in de Amazone (en daarbuiten) te bereiken. Nederland en de EU hebben Brazilië op dit terrein veel te bieden, bijvoorbeeld op het gebied van kennis en technologie, maar ook als belangrijke handelspartner. Het akkoord tussen de EU en Mercosur biedt kansen om deze samenwerking verder vorm te geven.
Bent u het eens met de stellingname dat het beleid van president Bolsonaro noopt tot heroverweging van het afsluiten van een handelsakkoord dat verdere ontbossing ten gunste van landbouw stimuleert? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid u aan te sluiten bij uw Franse en Ierse collega’s in hun stellingname dat het Mercosur-verdrag niet mogelijk is zolang de bosbranden in de Amazone voortduren? Kunt u uw antwoord toelichten?
De besluitvorming over het EU-Mercosur-Associatieverdrag zal op zijn vroegst november 2020 plaatsvinden. In aanloop naar de besluitvorming over het EU-Mercosur-Associatieverdrag dringt Nederland zowel bilateraal als in EU-verband bij Brazilië aan op het belang van duurzaam bosbeheer en duurzame ontwikkeling zoals aangegeven in de beantwoording op uw vragen 2 en 4.
Zijn Nederland en de Europese Unie ook bereid bij te dragen aan de internationale hulp die op de G7-bijeenkomst in Biarritz is overeengekomen, mocht president Bolsonaro het toch willen accepteren?3 Zo ja, hoe dan? Zo nee, waarom niet?
Mede naar aanleiding van de motie Bouali/De Groot4 onderzoekt het kabinet al langer op welke wijze Nederland een extra bijdrage kan leveren om de ontbossing in de Amazone weer terug te dringen. Hiervoor is een structurele aanpak voor de langere termijn nodig. Hierover zal de Kamer separaat per brief geïnformeerd worden. Sinds de aankondiging van diverse internationale initiatieven voor hulpverlening aan de Amazone staat Nederland o.a. in contact met de Franse overheid over de uitvoering van het G7-initiatief en wordt bekeken of een Nederlandse bijdrage in dat kader nuttig zou zijn. De EU heeft geen bijdrage aangekondigd specifiek voor het G7-initiatief. De Europese Commissie is echter wel voornemens de inzet tegen ontbossing te intensiveren en heeft dit uiteengezet in de mededeling «Stepping up EU Action to Protect and Restore the World’s Forests».5 Het BNC-fiche met het Nederlandse standpunt ten aanzien van de mededeling gaat de Kamer binnenkort toe.
Het bericht ‘Wildgroei flexmakelaars vormt toenemend risico voor zzp’ers’ |
|
Hilde Palland (CDA) |
|
Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Wildgroei flexmakelaars vormt toenemend risico voor zzp’ers»?1
Ja.
Herkent u het beeld van de snelle opkomst van flexbemiddelaars en contractbeheerders op de arbeidsmarkt? Wat vindt u daarvan?
Bemiddelaars kunnen een positieve rol spelen in het bij elkaar brengen van vraag en aanbod op de arbeidsmarkt, ook voor zzp’ers. Zij kunnen inspelen op een behoefte aan flexibel inzetbare arbeidskrachten en zijn van belang voor vakgebieden waar vraag en aanbod van (gespecialiseerd) personeel moeilijker op elkaar aansluit. Soms verlenen zij ook aanvullende diensten gerelateerd aan inhuurprocessen bij opdrachtgevers. Ik vind het echter onwenselijk als constructies er (enkel) op gericht zijn om de voordeligste route te bewandelen bij de inhuur van personeel. Zeker als daarmee het kabinetsbeginsel van gelijk loon voor gelijk werk op dezelfde plaats onder druk komt te staan.
Uit publicaties van het CBS maak ik op dat het aantal arbeidsbemiddelaars tussen 2007 en 2017 bijna is verdubbeld en dat er onder uitzendbureaus en arbeidsbemiddelaars veel snelgroeiende bedrijven zitten. De omzet van uitzendbureaus en arbeidsbemiddelaars steeg in 2018 met 12%.2 Deze cijfers kunnen wijzen op een opkomst van arbeidsbemiddelaars op de Nederlandse arbeidsmarkt. Hoeveel flexbemiddelaars er in Nederland actief zijn, kan ik echter niet beoordelen omdat arbeidsrelaties een zeer grote verscheidenheid aan verschijningsvormen hebben. Werkenden kunnen bijvoorbeeld via bureaus aan het werk zijn in verschillende sectoren, in verschillende vormen van arbeidsrelaties, afhankelijk van de afspraken die gemaakt zijn. Ze kunnen ook werken als zelfstandigen die bemiddeld zijn door een bureau, als uitzendkracht met een arbeidsovereenkomst met het bureau, of op een overeenkomst van tussenkomst die voor de sociale verzekeringen en de loonheffing gelijkgesteld wordt met een dienstbetrekking. Bedrijven bieden deze diensten in voorkomend geval naast elkaar aan, waardoor het onderscheid tussen verschillende typen bedrijven niet eenvoudig te maken is.
Herkent u het beeld dat de afstand tussen zelfstandigen en hun eindopdrachtgever(s) door tussenkomst van deze brokers dusdanig groot wordt dat dit betrokken partijen (zelfstandige en eindopdrachtgever) in de problemen kan brengen?
Ik vind uitwassen bij driehoeksrelaties op de arbeidsmarkt zorgelijk, met name waar die uitwassen ertoe leiden dat het kabinetsbeginsel van gelijk loon voor gelijk werk op dezelfde plaats onder druk komt te staan. Er kunnen goede redenen zijn voor een onderneming om te kiezen voor een bepaalde constructie, maar ik vind het onwenselijk als die constructies er (enkel) op gericht zijn om de voordeligste route te bewandelen bij de inhuur van personeel. Zoals ik eerder aan uw Kamer heb toegezegd ben ik op een aantal punten bezig te verkennen welke maatregelen nodig zijn om misbruik als gevolg van arbeidsbemiddeling te voorkomen. Deze maatregelen kunnen zich ook richten op bemiddeling ten aanzien van zzp’ers. Zo heb ik een onderzoek aangekondigd dat zich richt op de praktijk van driehoeksrelaties en de functie van uitzenden.3
Hoe kijkt u aan tegen de situatie bij ING, waar in juni 2019 honderden freelancers niet kregen uitbetaald vanwege cashflowproblemen bij broker TCP, die door de bank formeel als opdrachtgever en verantwoordelijke was aangewezen? Was deze situatie volgens u te voorkomen geweest?
Ik vind het onwenselijk als werkenden niet ontvangen waar zij recht op hebben, namelijk een fatsoenlijke betaling voor geleverde prestaties. Dat geldt wat mij betreft ook voor zelfstandigen, of dat nu bij ING, BAM of een andere onderneming is. Uit de media begrijp ik dat ING de betrokken werkenden alsnog heeft betaald. Ik kan echter niet beoordelen of de situatie bij ING als gevolg van de problemen bij haar leverancier TCP, voorkomen had kunnen worden. Het is aan de opdrachtgever en de door hem gecontracteerde onderneming om onderling afspraken te maken over de financiële risico’s.
Zzp’ers en opdrachtgevers zijn in beginsel vrij om onderling afspraken te maken in de overeenkomst op grond waarvan zij werken. Dat kunnen ook ontbindende voorwaarden zijn. Het staat een zzp’er dan vrij om al dan niet akkoord te gaan met een dergelijke voorwaarde. Bij een verschil van inzicht kunnen de partijen bij de overeenkomst (en hun vertegenwoordigers) naar de civiele rechter stappen.
Hoe kijkt u aan tegen de constructie waarbij bouwbedrijf BAM freelancers op risico van de freelancers alvast kon inhuren en bij het niet voldoen aan toetsing/onjuiste papieren alsnog zonder betaling kon wegsturen?
Zie antwoord vraag 4.
Schrijft u situaties als bij ING en BAM toe aan een gebrek aan maatschappelijke verantwoordelijkheid bij betrokken partijen of is er volgens u meer aan de hand, zoals het ontbreken van de juiste wet- en regelgeving en risicodekking met als gevolg daaruit voortvloeiende onzekerheid?
Het kabinet is zich bewust van de onduidelijkheid die opdrachtgevers en zelfstandigen ervaren bij toepassing van de huidige wetgeving. Dat staat dan ook hoog op de agenda bij de vervanging van de Wet DBA. Daarom bereidt het kabinet op dit moment drie maatregelen voor om de duidelijkheid te vergroten. Over die maatregelen heeft het kabinet Uw Kamer ingelicht in de brief van 24 juni 20194.
Dat is overigens niet eenvoudig. Dat was duidelijk bij het opstellen van het Regeerakkoord en is ook gebleken bij de uitwerking in de afgelopen periode. De maatregelen zijn een combinatie van wettelijke maatregelen en andere instrumenten. Daarnaast vereisen ze aanpassingen van het arbeidsrecht, socialezekerheidswetten en fiscale wetten en hebben ze veel raakvlakken met internationaal recht. Nieuwe wet- en regelgeving vraagt ook samenwerking met verschillende handhavings- en uitvoeringsinstanties. Bovendien hebben de maatregelen potentieel een grote impact op opdrachtgevers en opdrachtnemers en vragen daarmee een zorgvuldige uitwerking.
Het kabinet boekt echter voortgang. Op dit moment wordt gewerkt aan wetgeving. Het streven is om het ontwerp daarvan nog dit najaar voor internetconsultatie uit te zetten. Tegelijkertijd wordt dan door de betrokken instanties getoetst of de nieuwe regelgeving uitvoerbaar en handhaafbaar is. De inwerkingtreding van de wetgeving is voorzien in 2021.
Een opdrachtnemer en een opdrachtgever moeten samen beoordelen of er gewerkt wordt in of buiten dienstbetrekking. Dit geldt ook als een intermediaire partij als opdrachtgever de arbeidsrelatie aangaat met een opdrachtnemer. De Belastingdienst houdt toezicht op de juiste kwalificatie van de arbeidsrelatie in het kader van de loonheffingen. Daarbij beoordeelt hij bijvoorbeeld of opdrachtgevers terecht een bepaalde arbeidsrelatie als buiten dienstbetrekking hebben gekwalificeerd waarvoor geen loonheffingen hoeven te worden ingehouden, afgedragen en voldaan. De extra capaciteit zal daarop worden ingezet. Het inschakelen van een intermediaire partij is een keuze van bedrijven en organisaties. De fiscale wetgeving verbiedt het zijn of gebruik maken van een intermediaire partij niet. De Belastingdienst beoordeelt het zijn of gebruik maken van een intermediaire partij dan ook niet, maar zoals aangegeven alleen de juiste beoordeling van een arbeidsrelatie door een opdrachtgever.
Hoeveel flexbemiddelaars/brokers, groot en klein, zijn er naar uw schatting in Nederland actief? In hoeverre vinden registratie en controle plaats, bijvoorbeeld op de kredietwaardigheid van dergelijke tussenpartijen?
Zie antwoord vraag 2.
Biedt een keurmerk, zoals branchekoepel Bovip dat momenteel hanteert, volgens u voldoende waarborgen tegen misstanden?
In het algemeen juich ik het toe als een branche haar verantwoordelijkheid neemt voor de kwaliteit van haar leden en zichzelf reguleert, bijvoorbeeld door een keurmerk te hanteren om de kwaliteit van de dienstverlening te waarborgen of financiële risico’s te beperken. Of het desbetreffende keurmerk voldoende waarborgen biedt tegen misstanden kan ik op dit moment echter niet beoordelen.
Wat vindt u van het standpunt van het Platform Zelfstandige Ondernemers (PZO) dat de rijksoverheid mede schuldig is aan de groeiende invloed van flexbemiddelaars op de arbeidsmarkt, door zelf enkel te sturen op prijs in plaats van kwaliteit? Deelt u de mening dat de overheid, als grootste werkgever van Nederland, hier een voorbeeldfunctie heeft? Hoe wilt u die invullen?
Ik onderschrijf het standpunt van het Platform Zelfstandige Ondernemers dat de overheid zelf enkel zou sturen op prijs in plaats van kwaliteit geenszins.
Voor de inhuur van externe arbeidscapaciteit die benodigd is voor de uitvoering van tijdelijke werkzaamheden, bij pieken in de werkzaamheden en voor de continuïteit van de werkzaamheden bij ziekte, worden veelal raamovereenkomsten gesloten met gespecialiseerde bedrijven. Deze raamovereenkomsten komen meestal via Europese aanbestedingen tot stand. In de aanbestedingsprocedures spelen kwaliteitscriteria een prominente rol. Belangrijke grote raamovereenkomsten – bijvoorbeeld op het gebied van ICT-inhuur – worden voornamelijk op basis van kwalitatieve criteria gegund aan leveranciers. Bij deze gunning van raamovereenkomsten speelt de prijs een secundaire rol. Ook bij de opdrachten binnen deze raamovereenkomsten is prijs veelal ondergeschikt aan de aangeboden kwaliteit.
Zie antwoord vraag 6.
Hoe kan de positie van zelfstandigen ten opzichte van tussenpartijen volgens u worden verbeterd, zodat zzp’ers geen risico’s hoeven te dragen voor zaken waarvoor zij geen verantwoordelijkheid hebben?
Zie antwoord vraag 3.
Wat is volgens u nodig om ervoor te zorgen dat tussenpartijen kunnen doen wat zij behoren te doen, namelijk bevorderen dat opdrachtgevers onder de juiste voorwaarden zzp’ers inhuren en hen (opdrachtgevers) daarbij ontzorgen, maar dat wordt voorkomen dat deze bureaus enkel ontstaan en/of worden gebruikt om opdrachtgevers hun verantwoordelijkheid te helpen ontduiken of extern te laten beleggen?
Zie antwoord vraag 3.
Hoe gaat u bewerkstelligen dat zzp’ers en hun opdrachtgevers snel duidelijkheid/zekerheid krijgen over waar zij aan toe zijn, zodat zij zonder een hoop administratieve lasten en zonder het gevoel risico te lopen rechtstreeks zaken met elkaar kunnen doen?
Zie antwoord vraag 6.
De positie van een slachtoffer in een lopende zedenzaak |
|
Attje Kuiken (PvdA) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
![]() |
Herinnert u zich uw antwoorden op Kamervragen over de wijze waarop een aangifte van een verkrachting is behandeld door de politie?1
Ja, ik ken die antwoorden.
Hoe worden in het kader van het onderzoek naar de bejegening van slachtoffers in zedenzaken de te interviewen slachtoffers geselecteerd?2
De Inspectie Justitie en Veiligheid (hierna: de Inspectie) heeft mij geïnformeerd dat zij op wetenschappelijk verantwoorde wijze een a-selectieve steekproef heeft getrokken om de slachtoffers te selecteren. Hiervoor vroeg de Inspectie bij de vijf eenheden die zij in haar onderzoek betrekt om een overzicht van meerderjarige slachtoffers die zijn aangerand of verkracht in de periode tussen 1-1-2017 en 1-7-2018. In dit totaaloverzicht onderscheidde de Inspectie vier slachtoffergroepen, te weten:
Uit deze vier slachtoffergroepen en evenredig verdeeld over de vijf eenheden, trok de Inspectie een a-selectieve steekproef. Uiteindelijk leverde dit een selectie op van 130 slachtoffers die door de Inspectie zijn benaderd om mee te werken aan het onderzoek, met als streven om 50 slachtoffers te kunnen spreken. De Inspectie verwacht met deze 50 verhalen een voldoende breed pallet aan ervaringen met de bejegening door de zedenrechercheurs op te halen en tegelijk niet onnodig veel slachtoffers te belasten met dit onderzoek.
Deelt u de mening dat in het genoemde onderzoek ook slachtoffers betrokken moeten worden waarvan reeds bekend is dat de bejegening te wensen overliet, zoals de vrouw uit de eerder genoemde schriftelijke Kamervragen? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
De Inspectie benadert voor dit onderzoek slachtoffers die a-select zijn gekozen. Het is voor de Inspectie van belang om een beeld te krijgen van de verschillende ervaringen die slachtoffers hebben met de bejegening van de politie. In een a-selecte steekproef is het niet mogelijk om slachtoffers te selecteren die een negatieve of juist positieve ervaring hebben gehad met de politie. Een willekeurige selectie draagt ervoor zorg dat een objectief beeld verkregen kan worden van de ervaringen met de politie.
Wat is het algemene protocol als er rondom een tbs- of forensische instelling een ernstig misdrijf wordt gepleegd? Wordt er standaard onderzoek gedaan naar de cliënten van de tbs-instelling indien een ernstig misdrijf in de buurt van de desbetreffende tbs-instelling is begaan? Zo nee, waarom niet?
Misdrijven in de buurt van een tbs-instelling of forensische instelling worden net zo behandeld als misdrijven die niet in de buurt van een tbs-instelling worden gepleegd. Dit betekent dat er niet standaard onderzoek door de politie wordt gedaan naar patiënten van een tbs-instelling indien een ernstig misdrijf in de buurt van die tbs-instelling plaatsvindt. Dit gebeurt wel indien er bij de politie en OM aanwijzingen zijn dat er mogelijk een patiënt betrokken is bij het misdrijf.
Is het waar dat forensisch psychiatrisch centrum De Rooyse Wissel na de in de vorige vragen genoemde verkrachting in Oostrum het verzoek had gekregen om intern onderzoek naar hun eigen cliënten te doen naar de gang van zaken? Zo ja, waarom en is dat ook gebeurd? Zo nee, wat is niet waar aan het gestelde?
De Rooyse Wissel is in dit geval door de politie in het kader van het onderzoek gevraagd te toetsen of patiënten, die ten tijde van het delict met verlof waren geweest, voldeden aan de door het slachtoffer beschreven profielschets van de dader. De Rooyse Wissel heeft aan dit verzoek gehoor gegeven en is een intern onderzoek gestart. Een dag later is dit onderzoek weer gestaakt, omdat er inmiddels een externe verdachte was aangehouden door de politie.
Vindt een intern onderzoek altijd plaats nadat een cliënt uit een tbs-kliniek een zedenmisdrijf heeft gepleegd? Vindt dat ook altijd plaats in De Rooyse Wissel? Zo nee, waarom niet?
In geval van ingrijpende incidenten vindt er binnen een kliniek als FPC De Rooyse Wissel altijd een intern onderzoek plaats. Dit onderzoek vindt plaats op basis van de SIRE- methodiek (Systematische Incident Reconstructie en Evaluatie), een methode die wereldwijd gebruikt wordt voor calamiteiten- en incidentenonderzoek. Dit onderzoek heeft tot doel om duidelijke documentatie krijgen van de oorzaken en gevolgen van het incident.
De onrechtmatige financiering van Soedanese veiligheidstroepen uit het European Union Emergency Trust Fund (EUTF) |
|
Anne Kuik (CDA) |
|
Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel: «EU suspends migration control projects in Sudan amid repression fears»?1
Ja, ik ben bekend met het artikel.
Wanneer en door wie bent u op de hoogte gesteld dat het project in Soedan gestopt is? Om welk project gaat het precies?
Het genoemde artikel verwijst naar het Better Migration Management (BMM) programma. Dit is een regionaal EU-programma voor de Hoorn van Afrika, dat wordt gefinancierd uit het EU Trust Fund. BMM is gericht op het verbeteren van migratiemanagement en de aanpak van mensensmokkel en mensenhandel door Afrikaanse landen. Het programma bestaat uit uiteenlopende activiteiten gericht op het bevorderen van beleidscoherentie, bescherming van irreguliere migranten en slachtoffers van mensenhandel, bewustwording over de risico’s van en alternatieven voor irreguliere migratie, en capaciteitsopbouw. Nederland is bilateraal geen financier of uitvoerder van dit programma. Wel neemt Nederland als lid van het Khartoem Proces, de EU-dialoog over migratie met de Hoorn van Afrika, deel in de stuurgroep van BMM.
Het BMM programma is niet gestopt. De EU en Duitsland, hoofduitvoerder van het programma, hebben gezien de politieke instabiliteit in Soedan wel besloten tijdelijk geen trainingen uit te voeren. Andere BMM activiteiten gericht op bescherming van migranten en vluchtelingen en bewustwording zijn wel voortgezet. Hierover is eind maart en begin april van dit jaar contact geweest, zowel tussen de EU delegatie en de Nederlandse ambassade in Khartoem, als tussen de Europese Commissie en mijn ministerie. Uw Kamer is door de Minister van Buitenlandse Zaken gedetailleerd geïnformeerd over het BMM programma via het verslag van de Raad Buitenlandse Zaken van 8 april 2019.2
Hoe bent u de afgelopen drie jaar op de hoogte gesteld door de Europese Commissie en door de voor dit project verantwoordelijke Duitse autoriteiten over de voortgang van projecten in Soedan?
Nederland neemt deel aan de stuurgroep van BMM, waarin de Europese Commissie, de uitvoeringspartners en een aantal betrokken lidstaten de koers van BMM bepalen. In de landen in de Hoorn van Afrika waar BMM-activiteiten plaatsvinden, bijvoorbeeld Soedan, is hierover ook contact tussen de Nederlandse ambassade en de Europese delegatie aldaar. Daarnaast deelde BMM de afgelopen jaren onder meer maandelijkse nieuwsbrieven, kwartaalrapportages, jaarrapportages en een midterm review met de stuurgroep. Voorts hebben zowel de Europese Commissie3 als GIZ4 een publieke website waar informatie over BMM wordt gepubliceerd. Overigens ontvangt BMM enkel financiering uit het EUTF en van de Duitse overheid. Nederland, noch de andere door u genoemde landen, zijn directe financiers van BMM.
Tijdens de meest recente vergadering van deze stuurgroep op 24 juli 2019 is ook gesproken over de misvatting dat via BMM financiering van Soedanese veiligheidstroepen plaatsvindt. Afgesproken is dat vanuit BMM in de toekomst extra aandacht zal worden besteed aan de communicatie over activiteiten onder het programma. Onlangs heeft de EU de factsheet «Mythbusting: what the EU really does in Sudan» gepubliceerd.5
Is er na de machtswisseling in Soedan in april dit jaar opnieuw onderzocht of wordt voldaan aan alle voorwaarden uit het European Union Emergency Trust Fund (EUTF)? Zo niet, waarom niet? Zo ja, wat was de conclusie van dat assessment?
Sinds ondertekening van het Constitutioneel Akkoord in Soedan zijn de EU-delegatie en de Duitse ontwikkelingsorganisatie GIZ begonnen te verkennen of activiteiten op gebied van capaciteitsopbouw, waarbij betrokkenheid van de Soedanese overheid nodig is, weer opgestart kunnen worden. Daarbij zullen zij net als voorheen zorgvuldig monitoren dat er geen RSF-leden kunnen deelnemen aan trainingen. In de voorbereiding op de tweede fase van het BMM-programma, dat in oktober van dit jaar start, zal opnieuw gekeken worden naar de risicoanalyse en monitoringsmaatregelen. Waar nodig zullen deze worden uitgebreid.
Hoe groot is het deel van het EUTF dat in Soedan wordt besteed? Klopt het dat het EUTF voor een aanzienlijk gedeelte bestaat uit Official Development Assistance (ODA)? Kunt u aangeven hoe groot het Nederlandse deel is?
Op dit moment lopen er met financiering van het EUTF 20 nationale projecten in Soedan. Dit komt neer op een bedrag van 188,5 miljoen Euro. Daarnaast is via het regionale BMM programma 8 miljoen Euro beschikbaar voor Soedan. Voor een overzicht van deze projecten verwijs ik u naar de website van het EUTF.6
De meeste middelen van het EUTF bestaan uit overhevelingen van andere EU-instrumenten, zoals de reserve van het Europees Ontwikkelingsfonds (EOF), het Ontwikkelingssamenwerkingsinstrument (DCI) en het Europees Nabuurschapsinstrument (ENI). Nederland draagt via de EU-begroting en via het EOF, dat buiten de EU-begroting staat, circa 5 procent bij aan deze instrumenten. Het EUTF bestaat voor het grootste gedeelte uit Official Development Assistance (ODA). Voor de projecten binnen het Hoorn van Afrika luik, inclusief Soedan, geldt dat deze volledig aan de ODA-criteria voldoen.
Naast de bijdragen aan het EUTF via de afdracht aan de EU-begroting en de bijdrage aan het EOF, heeft Nederland sinds 2015 26,4 miljoen Euro aan bilaterale bijdragen aan het EUTF gecommitteerd, onder meer voor projecten gericht op vrijwillige terugkeer en herintegratie vanuit transitlanden in Noord-Afrika en voor opvang van vluchtelingen in de Hoorn van Afrika. Deze bijdragen zijn afkomstig uit de BHOS-begroting.
Was u op de hoogte dat in de risicoanalyse van het project in Soedan er melding van is gemaakt dat materiaal en training door nationale autoriteiten kon worden ingezet voor repressieve doeleinden?
Bij elk EU projectvoorstel wordt een risicoanalyse opgesteld, waarin mogelijke risico’s in kaart worden gebracht. Bij gesignaleerde risico’s worden maatregelen genomen om deze risico’s te mitigeren. De EU is zich zeer bewust van de kwetsbare context in Soedan en heeft daarom verschillende mitigerende maatregelen genomen. Zo zijn er strikte richtlijnen opgesteld voor de deelname aan trainingen om te voorkomen dat leden van de Rapid Support Forces (RSF) aan trainingen kunnen deelnemen. Ook zijn richtlijnen opgesteld voor de aankoop van materiaal om te voorkomen dat materialen worden aangeschaft die voor andere doeleinden kunnen worden gebruikt. De activiteiten, en bijbehorende risico’s en mitigerende maatregelen, van EU-implementatiepartners worden op regelmatige basis nauw gemonitord en geëvalueerd door deze partners zelf, door de EU-delegatie ter plaatse, door interne en externe monitoring en evaluatie exercities en via onafhankelijke accountantsonderzoeken.
Klopt het, zoals in het artikel wordt gesteld, dat de Soedanese politie, die eveneens betrokken was bij het bloedige neerslaan van de demonstraties in juni, middelen ontvangen uit het EUTF?
Vanuit het EUTF vindt geen financiering plaats van Soedanese overheidsorganisaties, dus ook niet van de Soedanese politie.
Kunt u onderzoeken (of aandringen op onderzoek) in hoeverre klopt dat er mogelijk door de EU gefinancierd materiaal, training of fondsen bij Soedanese veiligheidstroepen (RSF) terecht zijn gekomen?
Vanuit de EU vindt geen directe of indirecte financiering plaats aan de Soedanese autoriteiten, de RSF of andere milities. Tevens heeft de EU, zoals hierboven reeds benoemd, protocollen ingesteld om te voorkomen dat RSF-leden kunnen deelnemen aan trainingen of dat met EU-gelden goederen worden aangekocht of verschaft die tevens voor repressieve doeleinden kunnen worden benut. Verder onderzoek hiernaar acht ik niet noodzakelijk.
Kunt u nagaan of er vanuit het EUTF momenteel nog meer soortgelijke «veiligheids-» of «grensbeveiligings» projecten in andere conflictlanden gaande is, waar mogelijk ook het geld in verkeerde handen kan vallen? Kunt u een overzicht geven van de risicolanden?
Het EUTF financiert geen projecten op gebied van veiligheid en grensbeheer waarbij een reëel risico bestaat dat het geld in de verkeerde handen valt, ook niet in conflictlanden. Het EUTF financiert wel verschillende initiatieven die, direct of indirect, gerelateerd zijn aan grensbeheer. Het gaat dan bijvoorbeeld om het versterken van de capaciteit van derde landen om terrorisme, criminele netwerken, en mensen-, drugs- en wapenhandel te bestrijden. Voor elk project wordt vooraf via een risicoanalyse vastgesteld of de mogelijkheid bestaat dat steun in de verkeerde handen valt. De projecten worden uitgevoerd door partners van de EU, zoals uitvoeringsorganisaties van Lidstaten, VN-organisaties en internationale ngo’s.
Kunt u een overzicht geven van de door de EU gefinancierde activiteiten in Soedan en dus als zodanig worden gemonitord, die worden uitgevoerd door ontwikkelingsorganisaties uit de EU lidstaten, de VN, verschillende internationale organisaties en NGOs?
Zie antwoord vraag 5.
Staat u in contact over deze casus met de verantwoordelijke autoriteiten in Frankrijk, Duitsland, Italië en het Verenigd Koninkrijk, de andere financiers van dit project?
Zie antwoord vraag 3.
Kunt u de Kamer informeren over de uitkomst van het onderzoek van de Europese Commissie?
Zie antwoord vraag 8.
Het bericht ‘Vrouwen hebben genoeg aan veel lagere dosis medicijn tegen hartfalen’ |
|
Sophie Hermans (VVD), Arno Rutte (VVD) |
|
Bruno Bruins (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Vrouwen hebben genoeg aan veel lagere dosis medicijn tegen hartfalen»?1
Ja.
Deelt u de mening dat de richtlijn moet worden aangepast zodra blijkt dat de optimale dosering van een geneesmiddel bij vrouwen anders is dan bij mannen? Zo ja, op welke wijze kunt u de aanpassing van de richtlijnen bevorderen?
Het opstellen en naleven van behandelrichtlijnen behoort tot de verantwoordelijkheid van de betreffende beroepsgroepen. Ik ga ervan uit dat de beroepsgroepen actuele onderzoeken – zoals waaraan nu wordt gerefereerd – nader zullen bestuderen en zullen betrekken bij de verdere richtlijnontwikkeling.
Op welke wijze spelen inzichten in sekseverschillen een rol in de ontwikkeling en het gebruik van gepersonaliseerde geneesmiddelen?
Uit klinische ervaring weten we dat patiënten niet allemaal op dezelfde manier op een behandeling reageren. Het is daarom van belang om bij de ontwikkeling en toepassing van geneesmiddelen rekening te houden met eventuele subpopulaties (inclusief mannen/vrouwen verschil) bij welke de werkzaamheid en/of risico’s kunnen verschillen en zo nodig anders te doseren. Waar duidelijk wordt dat sekseverschillen bij de behandeling van belang zijn, biedt dat ook mogelijke aangrijpingspunten voor de ontwikkeling en meer gerichte toepassing van geneesmiddelen voor een bepaalde subpopulatie.
Wat zijn de resultaten van de uitwerking van de motie van het lid Arno Rutte (Kamerstuk 29 477, nr. 379) over een leidende rol voor Nederland bij klinisch geneesmiddelenonderzoek met vrouwen en comorbide patiënten? Ziet u mogelijkheden hier een extra impuls aan te geven?
Zoals ik tijdens het algemeen overleg geneesmiddelenbeleid van 6 juni jl. heb aangegeven, verwacht ik u nog dit jaar te kunnen informeren over een concreet voorstel van de Dutch Clinical Research Foundation en de topsector Life Science and Health voor het wegnemen van knelpunten, die een sterke positie van Nederland als onderzoeksland in Europa in de weg staan.
Tevens heb ik toen aangegeven dat het klinische onderzoek waar de motie van de heer Rutte op doelt, een plaats zal hebben in een nieuw voorstel om Nederland een aantrekkelijk onderzoeksland te laten zijn of te laten blijven, waaraan ik nog samen met de collega’s van EZK en OCW werk.
Valt het onderzoek waar het artikel naar verwijst ook onder de kennisagenda Gender en Gezondheid? Zo nee, krijgt dit onderwerp ook aandacht in een van de onderzoeken in dit programma en hoe wordt gezorgd voor het verbinden en delen van kennis?
Het gerefereerde onderzoek past prima binnen deze kennisagenda. Dit specifieke onderzoek is echter niet gefinancierd door het ZonMw Kennisprogramma Gender en Gezondheid, maar financieel ondersteund door de Europese Commissie2. Dit illustreert dat gender en gezondheid bredere aandacht krijgt. Ik verwijs verder naar mijn antwoord op vragen 6 en 7.
Kunt u een update geven van de stand van zaken van het programma Gender en Gezondheid? Lopen de verschillende onderzoeken op schema? Volgt er nog een nieuwe subsidieronde binnen dit programma?
Het ZonMw Kennisprogramma Gender en Gezondheid richt zich op 12 thema’s ten behoeve van het verkleinen van de kennisachterstand over m/v-verschillen in gezondheid en zorg. Sinds de start in zomer 2016 zijn 6 open rondes uitgezet voor onderzoeks- en implementatieprojecten, al dan niet in samenwerking met andere programma’s binnen en buiten ZonMw. In totaal zijn er 213 aanvragen ingediend, waarvan er 143 van goede kwaliteit en relevantie waren en er inmiddels 49 projecten zijn toegekend.
Geneesmiddelen is één van de twaalf thema’s en krijgt specifiek aandacht vanwege de onduidelijkheid waar de grootste m/v-verschillen liggen bij veelgebruikte medicijnen en wat de achterliggende reden is voor de geobserveerde verschillen.
Binnen het programma zijn, voor een deel in samenwerking met de Hartstichting, 5 onderzoeksprojecten gericht op Geneesmiddelen toegekend.
De meeste onderzoeken lopen op schema, enkele onderzoeken hebben enige maanden vertraging opgelopen. Twaalf projecten zijn afgerond, waaronder zeven kennissyntheses over psychische problemen, reuma, migraine, geneesmiddelen en drie over hart- en vaatziekten. De resultaten van de overige onderzoeks- en implementatieprojecten zullen naar gelang de startdatum en loopduur tussen nu en begin 2022 vrijkomen.
In het najaar zal, in samenwerking met het ZonMw Preventie Programma een laatste subsidieronde uitgezet worden gericht op onderzoek naar m/v-verschillen bij preventie op basis van bestaande databases.
Hoe is voorzien in het borgen en delen van opgedane kennis na 2021, aangezien de kennisagenda Gender en Gezondheid een looptijd heeft tot de zomer van 2021?
Het programma heeft de noodzaak van aandacht voor sekse en gender in al het gezondheids(zorg)onderzoek (mede) geagendeerd.
Het is van belang dat binnen toekomstig onderzoek (ook als dat niet binnen het Kennisprogramma Gender en Gezondheid wordt uitgevoerd) op een goede manier aandacht wordt besteed aan relevante verschillen tussen vrouwen en mannen.
Binnen het Kennisprogramma is nadrukkelijk ingezet op het verbinden en delen van kennis.
Dit moet primair een plaats krijgen in de opleidingscurricula. Het vaststellen daarvan is een verantwoordelijkheid van de UMC’s (als het gaat om de artsenopleiding) en van de wetenschappelijke verenigingen (als het gaat om specialistische vervolgopleidingen en postacademisch onderwijs).
Berichten dat de Europese Commissie voorstellen zal doen om het Stabiliteits-en Groeipact aan te passen |
|
Pieter Omtzigt (CDA), Evert Jan Slootweg (CDA) |
|
Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD), Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het artikel «European Commission plans to simplify eurozone budget rules»?1
Ja.
Heeft de Nederlandse regering inzage gehad in plannen rondom een herziening van het SGP tot bijvoorbeeld een SGP 2.1? Zo ja, wanneer en kunt u die voorstellen aan de Kamer doen toekomen?
Nee. Er is geen voorstel gedaan om de Europese begrotingsregels aan te passen.
Is er in de Europese Raad (of in de Eurogroep of de Eurotop) enig voorstel gedaan tot versoepeling? Zo ja kunt u daar dan opheldering over geven?
Nee. De Commissie werkt momenteel aan de reguliere vijfjaarlijkse evaluatie van het Stabiliteits- en Groeipact (SGP), welke voor het eind van dit jaar wordt afgerond en gepubliceerd. Tijdens de informele Ecofin van 13-14 september 2019 zal een discussie plaatsvinden over de Europese begrotingsregels.
Heeft u in de gesprekken met mevrouw Von der Leyen, als beoogd voorzitter van de Europese Commissie, gesproken over versoepeling van de regels binnen de eurozone? Zo ja, wat heeft zij aangegeven en wat heeft de Nederlandse regering geantwoord?
De Minister-President heeft mevrouw Von der Leyen nog niet gesproken maar zal dit op 3 september doen. Ten aanzien van het SGP is Nederland van mening dat het moet worden hervormd om de effectiviteit van het pact te vergroten. Het SGP behoeft volgens het kabinet vooral verbetering op het gebied van naleving en handhaving, en minder op het gebied van de regels zelf. Zodoende zet Nederland in op het inperken van de flexibiliteit en beoordelingsruimte, het versimpelen van de regels, striktere handhaving van de regels en het vergroten van de voorspelbaarheid bij de uitvoering van de regels. In gesprekken met de nieuwe Commissie zal Nederland deze inzet uitdragen.
Wanneer zult u de Italiaanse begroting opnieuw bespreken, nu de Europese Commissie dit jaar geen maatregelen meer voorstelt?
Italië zal, net als alle andere eurolanden, voor eind oktober haar ontwerpbegroting voor 2020 moeten indienen bij de Europese Commissie. De Commissie zal deze begrotingen beoordelen en over elke begroting een opinie uitbrengen. Waarschijnlijk zal in de Eurogroep van december gesproken worden over de opinies van de Commissie en zal een verklaring worden aangenomen (zoals vorig jaar tijdens de Eurogroep van 4 december2).
Kunt u aangeven wat de positie van de Nederlandse regering rondom versoepeling van de regels van de eurozone is?
Voor Nederland blijft leidend dat Europese begrotingsregels moeten leiden tot gezonde overheidsfinanciën. Zoals aangegeven in de Staat van de Europese Unie 20193 is Nederland van mening dat het SGP moet worden hervormd, om de effectiviteit van het pact te vergroten. Een evaluatie van de Commissie wordt daarom verwelkomd. Nederland zet daarbij in op het inperken van de flexibiliteit en beoordelingsruimte, het versimpelen van de regels, striktere handhaving van de regels en het vergroten van de voorspelbaarheid bij de uitvoering van de regels. Daarbij is het voor de effectiviteit van begrotingsregels vooral van belang dat ze op een consequente, transparante en voorspelbare manier worden gehandhaafd. Een gebrek aan naleving en het onvermogen van lidstaten om te hervormen kan volgens Nederland nooit een reden zijn om de regels te versoepelen. Nederland is dan ook geen voorstander van versoepeling van het SGP.
Hebben landen als Italië en Frankrijk de relatief goede afgelopen drie jaar voldoende gebruikt om hun begrotingstekort weg te werken en hebben zij zich daar in de ogen van de Nederlandse regering aan de Europese afspraken gehouden?
Zoals bekend heeft Nederland zich op diverse momenten, o.a. in de discussie over de Italiaanse begroting, kritisch uitgesproken en aangedrongen op het verlagen van schuld en opbouwen van buffers in economische gunstige tijden.
Kunt u deze vragen binnen een week beantwoorden?
Ja.
Het bericht ‘soepelere begrotingsregels Europese Unie’ |
|
Aukje de Vries (VVD) |
|
Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met de discussie over soepelere begrotingsregels voor de lidstaten?1
Ik ben bekend met het nieuwsartikel in het Financial Times waar u aan refereert. Ik heb begrepen dat dit verwijst naar een intern Commissiedocument. Er is geen sprake van een concreet voorstel om de Europese begrotingsregels aan te passen.
Waar wordt door de Europese Commissie precies over nagedacht?
De Commissie werkt momenteel aan de reguliere vijfjaarlijkse evaluatie van het Stabiliteits- en Groeipact (SGP), welke voor het eind van dit jaar wordt afgerond en gepubliceerd. Ten behoeve van deze evaluatie heeft het Finse voorzitterschap van de Raad voor de informele Ecofinraad van 13-14 september een discussie over het SGP geagendeerd, zodat lidstaten hun ideeën over het SGP kenbaar kunnen maken. De Commissie kan op basis van de evaluatie een voorstel doen voor aanpassing van de relevante verordeningen.
Wat is uw reactie op het plan om de begrotingsregels te versoepelen?
Zoals aangegeven in het antwoord op de eerste vraag, is er geen concreet voorstel om de Europese begrotingsregels aan te passen.
Is om Nederlandse inbreng of input gevraagd bij dit plan? Zo ja, wat heeft de Nederlandse regering aangegeven?
Aangezien er geen concreet voorstel is om de Europese begrotingsregels aan te passen is er niet om Nederlandse inbreng gevraagd. Tijdens de informele Ecofin van 13–14 september 2019 zal een discussie plaatsvinden over de Europese begrotingsregels. Zoals aangegeven in de Staat van de Europese Unie 20192 is Nederland van mening dat het SGP moet worden hervormd om de effectiviteit van het pact te vergroten. Een evaluatie van de Commissie wordt daarom verwelkomd. Het SGP behoeft volgens het kabinet vooral verbetering op het gebied van naleving en handhaving, en minder op het gebied van de regels zelf. Daarom zet Nederland in op het inperken van de flexibiliteit en beoordelingsruimte, het versimpelen van de regels, striktere handhaving van de regels en het vergroten van de voorspelbaarheid bij de uitvoering van de regels.
Wat vindt u van dit plan om het Stabiliteits- en Groeipact (SGP) te «vereenvoudigen»?
Zoals aangegeven in het antwoord op de eerste vraag, is er geen concreet voorstel om de Europese begrotingsregels aan te passen. Ten aanzien van het SGP is Nederland van mening dat het moet worden hervormd om de effectiviteit van het pact te vergroten. Nederland zet daarbij in op het inperken van de flexibiliteit en beoordelingsruimte, het versimpelen van de regels, striktere handhaving van de regels en het vergroten van de voorspelbaarheid bij de uitvoering van de regels.
Deelt u de mening dat «vereenvoudiging» geen «versoepeling» mag betekenen?
Zoals aangegeven bij de beantwoording van vraag 4 en 5 zet Nederland ten aanzien van het SGP in op het inperken van de flexibiliteit en beoordelingsruimte, het versimpelen van de regels, striktere handhaving van de regels en het vergroten van de voorspelbaarheid bij de uitvoering van de regels. In algemene zin is Nederland van mening dat een gebrekkige naleving en het onvermogen van lidstaten om te hervormen nooit een reden kan zijn om het SGP te versoepelen. Nederland is dan ook geen voorstander van versoepeling van het SGP.
Wijst u een versoepeling van de «schuldregel», zoals beschreven in dit artikel, dan ook af?
Voor Nederland geldt dat de Europese begrotingsregels moeten leiden tot houdbare overheidsfinanciën. Nederland zal elk mogelijk toekomstig voorstel voor aanpassing van de regels hieraan toetsen.
Wat gaat u doen om elke vorm van versoepeling tegen te houden?
Nederland zet bij hervorming van het SGP in op het inperken van de flexibiliteit en beoordelingsruimte, het versimpelen van de regels, striktere handhaving van de regels en het vergroten van de voorspelbaarheid bij de uitvoering van de regels. Nederland zal elk mogelijk toekomstig voorstel voor aanpassing van de regels hieraan toetsen. Ook zal Nederland bij de Commissie blijven aandringen dat zij de afspraken uit het SGP streng zal bewaken.
Deelt u de mening dat versoepeling van de regels niet bijdraagt aan het vertrouwen van de burger in de EU?
Effectieve Europese begrotingsregels die leiden tot houdbare overheidsfinanciën zijn van groot belang. Vermindering van de complexiteit van de regels kan bijdragen aan de voorspelbaarheid en uitlegbaarheid ervan. Dit kan bijdragen aan het vertrouwen van burgers. Voor de effectiviteit en geloofwaardigheid van de begrotingsregels is het vooral van belang dat ze op een consequente, transparante en voorspelbare manier worden gehandhaafd.
Deelt u de mening dat elke vorm van versoepeling een knieval is naar landen die hun begroting nu al niet serieus nemen, zoals Italië?
Aanpassing van de Europese begrotingsregels is nu niet aan de orde. In de antwoorden op de voorgaande vragen heb ik aangegeven waar Nederland mogelijke toekomstige voorstellen voor aanpassing van de regels op zal beoordelen.
Deelt u de mening dat versoepeling van de regeling aan de basis kan staan van een nieuwe crisis?
Er ligt geen voorstel om de Europese begrotingsregels aan te passen. Aanpassing, dan wel versoepeling, is zodoende dan ook niet aan de orde. In de antwoorden op de voorgaande vragen heb ik aangegeven waar Nederland mogelijke toekomstige voorstellen voor aanpassing van de regels op zal beoordelen.
Kunt u deze vragen een voor een beantwoorden voorafgaand aan het AO Eurogroep/Ecofinraad van 4 september 2019?
Ja.