Het bericht ‘Perverse verhuurder stopt met hoogste bieder methode’ |
|
Paul Smeulders (GL) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Perverse verhuurder stopt met hoogste bieder methode»?1
Ja.
Deelt u de mening dat een dergelijke methode om een woning te verhuren zeer onwenselijk is? Zo nee, waarom niet?
In de regio’s waar de woningmarkt krap is, stijgen de huizenprijzen harder dan in andere delen van Nederland. Een deel van de mensen met een middeninkomen heeft moeite om daar een geschikte en betaalbare huurwoning te vinden. In de vrijehuursector geldt contractvrijheid, dat betekent dat het de verhuurder en huurder vrijstaat om zelf een huurprijs overeen te komen. De methode die hier gekozen is om huurders tegen elkaar op te laten bieden is niet verboden. De methode past echter niet in goed verhuurderschap. Ik acht dit dan ook onwenselijk, doordat huurders wellicht onverantwoorde risico’s nemen bij het bepalen van hun huur. Ook Vastgoed Belang en IVBN (vereniging van Institutionele Beleggers in Vastgoed) geven aan dat zij als onderdeel van «goed verhuurderschap» het belangrijk vinden dat verhuurders op een transparante manier hun woning verhuren en geen misbruik maken van de huidige periode van grote schaarste. De verhuurder2 in Groningen, die ook gebruik maakte van deze methode, geeft aan dat het nooit zijn bedoeling is geweest om maximaal te profiteren van de schaarste. Zowel de verhuurder in Groningen als de verhuurder in Den Haag is inmiddels gestopt met deze methode van aanbieden.
Zoals aangekondigd in mijn brief «Staat van de Woningmarkt en overzicht van maatregelen» van 7 november 2019 wil ik de aanpak van malafide verhuurders, waaronder het tegengaan van excessieve huren in de vrije sector, uitwerken in samenhang met andere maatregelen. Daarbij vind ik het van belang om het gemeentelijke instrumentarium te versterken, zodat lokaal maatwerk kan worden toegepast
Komt het vaker voor dat huurwoningen op een dergelijke manier te huur worden aangeboden?
Naast dit voorbeeld in Den Haag heeft recentelijk ook een verhuurder in Groningen huurwoningen op deze wijze aangeboden. Zie hiervoor het bericht «Makelaar schrapt veiling appartementen in Groningen-Zuid na massale kritiek» dat het lid Nijboer in zijn schriftelijke vragen (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2019–2020, nr. 849) aanhaalt. Daarnaast zijn mij geen andere voorbeelden bekend
Is het wettelijk toegestaan om huurwoningen op een dergelijke manier te verhuren?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid om dergelijke methoden wettelijk te verbieden? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u deze vragen beantwoorden voor het wetgevingsoverleg Wonen en Ruimte op 11 november aanstaande?
Het is helaas niet gelukt om deze vragen te beantwoorden voor het wetgevingsoverleg Wonen en Ruimte.
De inkomensachteruitgang voor mensen met een Wajong-uitkering |
|
Gijs van Dijk (PvdA) |
|
Tamara van Ark (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD) |
|
![]() |
Kunt u voor de volgende fictieve casus aangeven wat het totaalinkomen is en de inkomensondersteuning in de oude Wajong: iemand werkt met loondispensatie en een loonwaarde van 50 procent, 20 uur per week op een functie met een salaris van 160 procent van het wettelijk minimumloon (WML) met een maatmaninkomen?
Inkomen uit arbeid = loonwaarde x deeltijdfactor x functieloon = 0,5 x 0,5 x 160% WML = 40% WML. Ervan uitgaande dat het vervullen van een functie op 160% WML heeft geleid tot een maatmanwissel, waarbij het maatmaninkomen is vastgesteld op 160% WML, wordt een fictieve indeling in de arbeidsongeschiktheidsklasse gebaseerd op dit maatmaninkomen.
Vaststellen AO-klasse t.b.v. vaststellen hoogte uitkering:
AO-percentage = 1 – (inkomen uit arbeid / maatmaninkomen) = 0,75 (75%)
AO-klasse = 65–80%
Inkomensondersteuning = 50,75% WML
Kunt u voor deze casus aangeven wat het totaalinkomen en de inkomensondersteuning vanuit de Wajong is zodra deze persoon zijn of haar baan verliest?
Net als voor reguliere werknemers zijn werkende Wajongers verzekerd tegen inkomensverlies vanwege het eindigen van een baan. Recht, hoogte en duur zijn afhankelijk van referte-eis en arbeidsverleden. Ervan uitgaande dat deze Wajonger recht heeft op een loongerelateerde WW-uitkering, is zijn WW-uitkering 70% van het inkomen uit arbeid = 0,7 x 40% WML = 28% WML. Bij een WW-uitkering wijzigt de hoogte van de Wajong-uitkering niet. De inkomensondersteuning blijft 50,75% WML.
Stel dat in de oude Wajong deze persoon na zes maanden wordt aangenomen in een vergelijkbare functie met een salaris van 160 procent WML en 20 uur per week werkt met loondispensatie en een loonwaarde van 50 procent met een maatmaninkomen, hoe hoog is dan het totaalinkomen en de inkomensondersteuning?
Het totale inkomen bij gelijkblijvende voorwaarden zou op basis van de huidige regels in de oWajong gelijk zijn aan de berekeningen bij antwoord 1. De inkomensondersteuning is 50,75% WML
Wat zou het totaalinkomen en de inkomensondersteuning zijn van een andere persoon na invoering van de voorgestelde regeling, indien deze persoon aan de slag gaat in een functie met een vergelijkbaar salaris (160% WML), omvang per week (20 uur), en loonwaarde (50%)?
Inkomen uit arbeid = loonwaarde x deeltijdfactor x functieloon = 0,5 x 0,5 x 160% WML = 40% WML
Inkomensondersteuning = (0,7 x G) – (0,7 x compensatiefactor x I). Compensatiefactor = (loonwaarde – 0,3) / (0,7 x loonwaarde) = (0,5 – 0,3) / (0,7 x 0,5). Inkomensondersteuning = 70% WML – (0,7 x (0,2/0,35) x 40% WML) = 54% WML
Indien de persoon uit de eerste casus na invoering van de voorgestelde regeling zijn of haar baan verliest, hoe hoog is dan de inkomensondersteuning?
Op basis van het overgangsregime stelt UWV voor de persoon in de eerste casus een garantiebedrag vast van 50,75% WML. De minimale inkomensondersteuning bedraagt dus 50,75% WML bij inkomen uit arbeid. Bij verlies van baan kan het garantiebedrag door blijven werking gedurende de periode dat er sprake is van inkomen uit WW.
Bij het vaststellen van de (aanvullende) uitkering op basis van de nieuwe regels voor inkomensondersteuning wordt een WW-uitkering conform inkomen uit arbeid met de uitkering verrekend. Net als bij het antwoord op vraag 2 gaan we bij de berekening van de inkomensondersteuning uit van een WW-uitkering van 70% van zijn inkomen uit arbeid = 28% WML. Inkomensondersteuning nieuw = 70% WML – (0,7 x (0,2/0,35) x 28% WML) = 58,8% WML. De inkomensondersteuning is daarmee hoger dan het vastgestelde garantiebedrag, waardoor de inkomensondersteuning nieuw tot uitbetaling komt. De inkomensondersteuning bedraagt 58,8% WML.
Indien deze persoon na invoering van de nieuwe regeling na baanverlies pas na zes maanden – dus na het verstrijken van de garantietermijn van twee maanden – wederom wordt aangenomen in een vergelijkbare functie met salaris 160% WML, 20 uur per week, en 50 procent loonwaarde, hoe hoog zijn dan de inkomensondersteuning en het totaalinkomen?
Deze berekeningen zijn conform het antwoord op vraag 4. De inkomensondersteuning bedraagt 54% WML.
Kunt u deze vragen beantwoorden voor de stemmingen over het wetsvoorstel Wijziging van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten en enkele andere wetten in verband met verdere activering van de participatie van jonggehandicapten en het harmoniseren van de verschillende regimes Wajong?
Ja.
Het bericht ‘Chili toch geen gastheer klimaattop’ |
|
Matthijs Sienot (D66) |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Chili toch geen gastheer klimaattop»?1
Ja.
Deelt u de mening dat de top van groot belang is voor het wereldwijde klimaatbeleid en dat de top hoe dan ook door moet gaan?
Ja.
Bent u bereid om de mogelijkheid te onderzoeken de klimaattop in Nederland, of samen met andere EU-landen als Duitsland en Polen, te organiseren?
Zoals reeds gecommuniceerd in de media heeft de UNFCCC besloten dat Spanje de taken van Chili als gastheer van COP25 zal overnemen. Chili heeft Spanje verzocht het land te helpen. De COP25 zal op de geplande data, van 2 t/m 13 december, in Madrid plaatsvinden. Chili blijft voorzitter van de COP25 en de klimaatonderhandelingen die tijdens de top plaatsvinden.
Natuurbeheer en klimaatbeleid |
|
Maurits von Martels (CDA) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Grootste ingreep ooit moet Terschellinger duinen weer laten stuiven»?1
Ja.
Kunt u aangeven welke habitat of soort beschermd wordt met het afgraven van de duinen?
De beschreven ingrepen maken deel uit van een pakket maatregelen om de invloed van stikstof op de duinnatuur te beperken. Dit pakket was onderdeel van het Programma Aanpak Stikstof (PAS). De gekozen locaties zijn tot stand gekomen door een gebiedsanalyse waarbij eilanders, ecologen en beheerder (Staatsbosbeheer) betrokken waren, onder regie van de provincie Fryslân. Er is volgens Staatsbosbeheer veel draagvlak voor op het eiland.
De maatregel bestaat uit het pleksgewijs verwijderen van de voedselrijke bovenlaag en/of een dichte begroeiing van helm (ammophila arenaria) (de duinen worden dus niet afgegraven, de natuurlijke morfologie blijft in stand). Het effect van de maatregel is dat de duinen ter plekke weer gaan stuiven. Dit verstuivingsproces was tot stilstand gekomen door de aanplant van helm (in het verleden) en de toegenomen voedselrijkdom van de bodem. Het herstel van de natuurlijke dynamiek draagt bij aan de kwaliteit van de witte duinen (H2120) en zorgt er door het inwaaien van relatief kalkrijk zand voor dat de verzuring in de achterliggende duingraslanden (H2130) vermindert. Daar profiteren ook o.a. de beschermde vogelsoorten tapuit en velduil van.
Kunt u onderbouwen in hoeverre het weghalen van het helmgras soorten als parelmoervlinder, tapuiten en konijnen zal aantrekken en kunt u aangeven wat er nog groeit zonder het helmgras?
Het nut van het weer op gang brengen van de verstuiving van de duinen voor met name de duingraslanden is in zijn algemeenheid beschreven in het rapport «Herstelstrategieën stikstofgevoelige habitats»2 en gespecificeerd in de PAS-gebiedsanalyse voor Terschelling3. De genoemde soorten maken daar gebruik van. Ze nemen af als de vegetatie dichter en minder bloemrijk wordt. Ze kunnen weer herstellen als de vegetatie opener wordt en de bodem minder zuur wordt. Daar waar helm wordt verwijderd (in de zeereep en in stuifkuilen) komt helm vanzelf weer terug, maar dan in een vitale vorm en in een minder dichte vegetatie.
Kunt u toelichten hoe in het natuurbeleid rekening wordt gehouden met klimaatbeleid, waarbij het nodig is dat er meer planten en bomen groeien die meer CO2 kunnen opnemen?
Het laten stuiven van duinen draagt bij aan de klimaatadaptatie van de Nederlandse kust. Doordat het zand de duinen in stuift, kan bijvoorbeeld Terschelling de zeespiegelstijging bijhouden. Zand dat verder de duinen in stuift, komt zo buiten het bereik van de zee te liggen en spoelt dus niet weg bij storm.
In het Klimaatakkoord staan ook maatregelen in relatie tot natuur4. Bij de maatregelen op Terschelling wordt geen bos verwijderd. Helmbegroeiing heeft geen bijzondere functie als het gaat om vastleggen van kooldioxide.
Bent u bereid om te bekijken hoe het beheer van bestaande natuurgebieden meer gericht kan worden op het klimaatbeleid, zodat het zoveel mogelijk bijdraagt aan het reduceren van broeikasgassen? Zo ja, hoe gaat u dat doen? Zo nee, waarom niet?
Vastlegging van kooldioxide in bossen is een aandachtspunt voor het natuurbeheer en is onderdeel van de bossenstrategie, zoals ik uw Kamer eerder heb geïnformeerd.
Kunt u toelichten in hoeverre het beheer van bestaande natuurgebieden onderdeel wordt van de Routekaart nationale biomassa?
De routekaart wordt opgesteld door leden van de klimaattafel landbouw en landgebruik. Naar verwachting zal de routekaart begin 2020 worden aangeboden aan het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit. Ook biomassa uit bos en natuurterreinen worden daarin beschouwd.
Een stijgende energierekening voor huishoudens |
|
William Moorlag (PvdA) |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Regionale netbeheerders maken zich zorgen om stijgende energierekening»?1
Ja.
Wat is de stand van zaken ten aanzien van het vaststellen van de tarieven van de landelijke netbeheerder Tennet?
De regionale netbeheerders en TenneT hebben conform artikel 41b van de Elektriciteitswet 1998 en artikel 81b van de Gaswet voor 1 oktober hun tariefvoorstellen ingediend bij de Autoriteit Consument en Markt (ACM). De ACM heeft de tariefvoorstellen op 4 oktober gepubliceerd. Belanghebbenden hebben tot 18 oktober de mogelijkheid gehad om hun zienswijze te geven op de tariefvoorstellen. Onder andere Netbeheer Nederland en VEMW hebben dit gedaan. De ACM heeft conform artikel 41c van de Elektriciteitswet 1998 en artikel 81c van de Gaswet op 28 november de tariefbesluiten genomen voor de regionale netbeheerders en op 13 december het tariefbesluit genomen voor TenneT.
Is het waar dat het voorstel om de tarieven van Tennet te verhogen tot gevolg kan hebben dat de regionale netbeheerders 270 miljoen euro meer moeten gaan betalen? Zo nee, wat is er dan niet waar?
TenneT brengt zijn tarieven in rekening bij zijn aangeslotenen, waaronder de regionale netbeheerders. TenneT heeft voorgesteld om de tariefinkomsten met 307 miljoen euro te verhogen in 2020. De ACM heeft besloten om de tariefstijging te dempen door onder andere eenmalig extra inzet van gelden uit de interconnectieveilingen. De stijging van de tariefinkomsten van TenneT in 2020 bedraagt hierdoor 207 miljoen euro. De tariefinkomsten van TenneT worden opgebracht door de bedrijven die direct op het net van TenneT aangesloten zijn en door de regionale netbeheerders, die de elektriciteit afnemen en distribueren. De ACM stelt dat TenneT heeft berekend dat deze stijging van de tarieven uiteindelijk zorgt voor een stijging van de energierekening van een gemiddeld huishouden van ongeveer 13 euro per jaar.2
Is het waar dat de regionale netbeheerders de 270 miljoen euro die Tennet in 2020 extra in rekening wil brengen uiteindelijk wel doorberekenen aan de huishoudens en dat die daardoor geconfronteerd worden met hogere nettarieven? Zo ja, met hoeveel procent kunnen de netbeheerkosten dan stijgen? Zo nee, hoe moeten de netbeheerders de extra kosten dan wel opvangen?
Ja, het is waar dat de regionale netbeheerders hun deel van de verhoging van 207 miljoen euro uiteindelijk kunnen doorberekenen aan hun afnemers, waaronder de huishoudens. De ACM heeft bij de tariefbesluiten gekozen om, in lijn met het geldende methodebesluit – het besluit waarin de ACM per reguleringsperiode opneemt hoe de efficiënte kosten van netbeheerders mogen worden doorberekend –, de tariefstijging van TenneT in 2020 niet van invloed te laten zijn op de tarieven van de regionale netbeheerders in 2020.
Dit betekent dat de tariefverhoging van nettarieven voor huishoudens in 2020 beperkt is tot vijf euro op jaarbasis. De tariefstijging van TenneT wordt, als het huidige methodebesluit van de ACM op dit onderdeel ongewijzigd blijft, betrokken bij de tarieven van de regionale netbeheerders in 2022.
De ACM doet in 2019 en 2020 een grootschalig onderzoek naar de kosten van regionale netbeheerders. Veel verschillende factoren hangen hier mee samen. Dit onderzoek kan aanleiding geven om de kosten van de netbeheerders in en na 2022 hoger of lager in te schatten. Enkele van de factoren die in dit onderzoek worden meegenomen zijn:
de geplande investeringen van de netbeheerders, met name in netcapaciteit
de kosten voor kapitaal
de kosten voor afschrijvingen
De uitkomsten van dit onderzoek van de ACM worden verwacht in 2021. De ACM legt deze uitkomsten vast in een methodebesluit voor de volgende reguleringsperiode (vanaf 2022). In het methodebesluit staat hoe de toegestane inkomsten van netbeheerders worden berekend. Dit besluit wordt in 2021 geconsulteerd en staat open voor bezwaar en beroep. Pas na de bekendmaking van het methodebesluit is er voldoende informatie beschikbaar om een valide inschatting van de nettarieven in 2022 te geven. Het is op dit moment dus niet mogelijk om uitspraken te doen over de totale ontwikkeling van de nettarieven in 2022 en daarna.
Wat is uw mening over het voorstel van de regionale netbeheerders om de genoemde extra kosten te mogen spreiden door het al vanaf volgend jaar mogelijk te maken deze kosten aan huishoudens door te berekenen?
Het is aan de ACM om te beoordelen of er aanleiding is om de toegestane inkomsten van de regionale netbeheerders aan te passen. De ACM heeft op basis van artikel 41c van de Elektriciteitswet 1998 en artikel 81c van de Gaswet de taak om de tarieven vast te stellen.
De ACM heeft in het methodebesluit voor de huidige reguleringsperiode opgenomen hoe de tariefontwikkeling van TenneT wordt betrokken bij de tarieven van de regionale netbeheerders. De ACM heeft bij de tariefbesluiten gekozen om, in lijn met het geldende methodebesluit, de tariefstijging van TenneT in 2020 niet van invloed te laten zijn op de tarieven van de regionale netbeheerders in 2020. De tariefstijging van TenneT wordt, als het huidige methodebesluit van de ACM op dit onderdeel ongewijzigd blijft, betrokken bij de tarieven van de regionale netbeheerders in 2022.
Deelt u de mening van Netbeheer Nederland dat deze stijging niet goed is voor het draagvlak van de energietransitie, vooral omdat huishoudens op deze manier in 2022 ineens worden geconfronteerd met hogere kosten? Zo ja, waarom en wat gaat u doen om deze stijging tegen te gaan dan wel de nadelige gevolgen voor de energierekening van huishoudens tegen te gaan?
Ik begrijp de zorgen die rond de energierekening leven. Voor het jaar 2020 is de stijging van de nettarieven voor huishoudens bekend. Dit is volgens de ACM gemiddeld 5 euro per huishouden per jaar.3
Voor de jaren tussen 2020 en 2030 is ook een stijging van de nettarieven voorzien, maar met hoeveel de tarieven de komende jaren zullen stijgen, is nog niet bekend. De nettarieven hebben met een groot aantal factoren te maken. Een belangrijke factor is de hogere investeringen die netbeheerders moeten doen richting 2030, onder andere om het elektriciteitsnet te versterken en verzwaren. De ACM ziet erop toe dat de netbeheerders niet onnodig hoge kosten doorberekenen. De ACM heeft met de recente tarievenbesluiten de eerste besluiten genomen die van invloed zijn op de nettarieven in 2022.
Tegelijkertijd zijn er veel andere factoren die tot verhogingen en verlagingen van de nettarieven in 2022 kunnen leiden. De ACM doet hier een grootschalig onderzoek naar, zie ook het antwoord op vraag 4.
De energierekening van huishoudens bestaat uit drie componenten:
Leveringstarieven voor energieverbruik. De leveringstarieven komen tot stand op de geliberaliseerde energiemarkt op basis van vraag en aanbod. De totale kosten voor levering van energie zijn afhankelijk van het verbruik van een huishouden. Het kabinet heeft hier geen invloed op.
Nettarieven, de werkelijke kosten die netbeheerders maken voor het aanleggen en beheren van de gas- en elektriciteitsnetten. Deze kosten hebben voor een deel met kabinetsbeleid te maken. Zo wordt de komende jaren fors geïnvesteerd in met name de elektriciteitsnetten, om de beschikbare netcapaciteit voor hernieuwbare energieprojecten zoals wind- en zonneparken te vergroten. Voor een ander deel hebben deze kosten niet met kabinetsbeleid te maken, zoals de kosten voor kapitaal (marktrente), waar het kabinet geen invloed op heeft.
Energiebelastingen, dit zijn de energiebelasting (EB) en de opslag duurzame energie (ODE). Dit is het enige onderdeel waar het kabinet directe invloed op kan uitoefenen.
Het kabinet spant zich in voor haalbaar en betaalbaar klimaatbeleid. Het kabinet houdt een vinger aan de pols bij de ontwikkeling van de totale energierekening.
In het kader van het Klimaatakkoord heeft het kabinet afgesproken om het totaal van energiebelastingen voor huishoudens te verlagen. Ten eerste is een verschuiving in de ODE doorgevoerd. De ODE wordt momenteel voor 50% opgebracht door huishoudens en voor 50% door bedrijven. Vanaf 2020 betalen huishoudens 33% van de ODE en betalen bedrijven de overige 67%. Ten tweede is er een verschuiving in de EB doorgevoerd die het tarief op elektriciteit op termijn verlaagt en op gas verhoogt, om daarmee verduurzaming aantrekkelijker te maken. Ten derde is er een forse verhoging van de belastingvermindering, de vaste korting op energiebelasting. Deze aanpassingen leiden voor huishoudens met een gemiddeld verbruik tot een verlaging van het totaal aan energiebelastingen in 2020 ten opzichte van 2019. Aangezien huishoudens met lage inkomens relatief meer aan energie uitgeven als aandeel van hun inkomen, profiteren zij relatief het meest van deze verschuiving.
Het kabinet weegt bij de koopkrachtbesluitvorming de ontwikkeling van de koopkracht integraal en betrekt daarbij de plussen en minnen voor huishoudens. Via de inflatie is daar ook de ontwikkeling van de energierekening bij betrokken.
Wat gaat een verhoging van 270 miljoen euro betekenen voor de hoogte van de energierekening van huishoudens? Met hoeveel zal die rekening gaan stijgen dan wel eventueel minder gaan dalen?
Zie antwoord vraag 6.
Hoe is deze tariefstijging ingecalculeerd in uw berekeningen met betrekking tot de energierekening van huishoudens in 2020?
De tariefstijging van TenneT heeft geen invloed op de energierekening van huishoudens in 2020. De tariefstijging van de regionale netbeheerders, waar de ACM op 28 november jl. een besluit over genomen heeft, heeft wel invloed op de energierekening van huishoudens in 2020. De totale stijging van de nettarieven voor huishoudens in 2020 is gemiddeld 5 euro op jaarbasis. Zoals bij vraag 6 en 7 toegelicht, heeft het kabinet in het kader van het Klimaatakkoord afgesproken om het totaal van de energiebelastingen voor huishoudens te verlagen. Voor een huishouden met een gemiddeld verbruik dalen de energiebelastingen met 100 euro in 2020. Het voordeel van de lagere energiebelasting blijft overeind ondanks licht stijgende netwerkkosten. De precieze effecten op de energierekening zijn afhankelijk zijn van het specifieke verbruik in het betreffende huishouden en de ontwikkeling van de energieprijzen in de markt.
Het kabinet vindt het van belang om de ontwikkeling van de energierekening goed in kaart te brengen. Hiertoe komt het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) samen met het Planbureau voor de Leefomgeving (PBL) met ingang van 2020 met een inschatting van de ontwikkeling van de gehele energierekening voor het lopende jaar. Deze publicatie zal jaarlijks verschijnen in februari/maart, omdat dan het meest recente prijsniveau van januari kan worden meegenomen. Deze publicatie geeft een beeld van de ontwikkeling van de energierekening voor een huishouden met een gemiddeld verbruik. Ook de ontwikkeling van de energierekening voor verschillende verbruikersprofielen wordt gepresenteerd.
Ik zal uw Kamer informeren rondom deze publicatie van het CBS en het PBL, in februari/maart.
Kan door gestegen netwerkkosten het voordeel van de beloofde lagere energiebelasting weer geheel of gedeeltelijk teniet gedaan worden? Zo ja, met hoeveel euro per gemiddeld huishouden? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 8.
Kunt u bovenstaande vragen beantwoorden voor de behandeling van uw begroting in de Kamer?
Vanwege de voor de beantwoording benodigde afstemming is het niet gelukt om de bovenstaande vragen te beantwoorden voor de behandeling van mijn begroting in de Kamer.
De aanwijzing van natuurgebieden en het toevoegen van stikstofgevoelige habitats in het verleden |
|
Maurits von Martels (CDA) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Politieke agenda zit oplossing stikstof dwars»?1
Ja.
Deelt u de mening van dhr. Gerrits? Zo ja, op welke punten? Zo nee, op welke punten niet en waarom?
De heer Gerrits noemt een groot aantal punten, die hierna zijn samengevat en van een reactie voorzien. Het betreft de huidige stand van kennis, dus nog zonder de resultaten van de onderzoeken die zijn aangekondigd in mijn brief van 13 november 2019 (Kamerstuk 35 334, nr. 1).
a) Nederland heeft meer gebieden aangewezen dan de Europese Commissie vroeg.
b) Gebieden zijn op oneigenlijke gronden aangemeld, omdat 1) soorten en habitattypen die de basis voor selectie waren, er niet voorkwamen, en 2) gebieden met habitattypen met een goede natuurkwaliteit niet zijn geselecteerd en gebieden met een slechtere natuurkwaliteit wel.
c) Aanmelding kan worden teruggedraaid als de politieke wil er is en het goed (wetenschappelijk) wordt onderbouwd dat gebieden ten onrechte zijn aangemeld.
d) Er zijn ambities van de terreinbeherende organisaties na de aanwijzing toegevoegd (zoals Actieve hoogvenen) en dat is nu een van de grootste problemen. Om die te schrappen, hoeft de Minister niet terug naar Brussel, want ze zijn na de aanmelding toegevoegd.
3) Zo snel mogelijk herstelmaatregelen nemen om een goede instandhoudingssituatie te creëren gaat nooit lukken. Niet elk habitattype en vegetatie wil groeien op plekken waar we dat nu volgens het beleid willen.
f) De heide wordt door terreinbeherende organisaties te weinig verschraald, daardoor vergrast de heide en dat heeft niets te maken met een overmaat aan stikstof.
g) Vogelrichtlijngebied Eilandspolder kan worden geschrapt, omdat de lepelaars die de reden voor aanwijzing vormden, al tien jaar weg zijn.
h) Het Europees Hof van Justitie beperkt het toetsingskader voor passende beoordelingen tot de habitattypen en soorten waarvoor de gebieden zijn geselecteerd. Dat is de uitleg van het begrip natuurlijke kenmerken van het gebied. Die uitspraak heeft de overheid naast zich neergelegd.
Indachtig de motie-Bisschop (Kamerstuk 32 670, nr. 188) bezie ik momenteel in het kader van de actualisatie van het doelensysteem Natura 2000 wat de mogelijkheden zijn om andere prioriteiten te stellen met betrekking tot zeer kleine oppervlaktes van een habitattype.
i) De natuurkwaliteit ontwikkelt zich positief in de Natura 2000-gebieden. Voor 49 procent van alle habitattypen blijkt de kwaliteit tussen 2004 en het moment van de laatste update (2015 tot 2018) hetzelfde te zijn. In 22 procent van de gevallen is het achteruitgegaan en in 29 procent is het beter geworden.
Dat de informatie verschilt tussen de opeenvolgende versies komt vooral doordat de methode is veranderd en de kennis over de uitgangssituatie is toegenomen.
Of de natuurkwaliteit netto in alle gebieden samen beter is geworden, kan pas bepaald worden als de evaluaties van de natuurkwaliteit per gebied zijn afgerond. Die evaluaties worden gemaakt als de looptijd van een eerste beheerplan bijna is verstreken en een tweede beheerplan wordt opgesteld. Een landelijk beeld ontstaat pas als alle evaluaties met elkaar kunnen worden vergeleken. Slechts in enkele gebieden is zo'n evaluatie voor een «tweede-generatiebeheerplan» van de eerste beheerplanperiode al voorhanden.
j) De vraag rijst of de informatie van de updates van het aanmeldformulier in Brussel wel gecontroleerd wordt. In het artikel wordt gesuggereerd dat er politieke redenen zijn om Nederland niet op de vingers te tikken en dat daardoor niets gebeurt met deze informatie.
Kunt u aangeven of bij de aanwijzing van Natura 2000-gebieden in Friesland, Eilandspolder-Oost in Noord-Holland en Norgerholt in Drenthe sprake is geweest van het aanwijzen van habitats die daar eigenlijk niet aanwezig waren en kunt u toelichten waarom hier wel of niet sprake van is?
Uit de onderbouwingen die opgenomen zijn in de aanwijzingsbesluiten2 blijkt dat hier geen sprake van is. Ik kan daar in deze beantwoording niet in detail op ingaan, omdat er geen concrete voorbeelden genoemd worden in Friesland. Voor de andere twee gebieden kan dat wel.
Kunt u aangeven in hoeverre er na de aanwijzing nog stikstofgevoelige habitats zijn toegevoegd en waarom Nederland dat verplicht was volgens de Vogel- en Habitatrichtlijn?
De aanwijzingen van de Habitatrichtlijngebieden zijn grotendeels afgerond in 2013. Nadien is in enkele gevallen een stikstofgevoelig habitat toegevoegd als dat volgens de Raad van State ten onrechte nog niet was gebeurd (zie het bovengenoemde voorbeeld Wooldse Veen) en voorts in 17 gevallen (in negen gebieden) als onderdeel van het wijzigingsbesluit Afwezige waarden (2015).4 Uit artikel 6, eerste lid, van de Habitatrichtlijn blijkt dat alle aanwezige habitattypen en soorten moeten worden beschermd. Een uitzondering mag volgens de uitleg van de Europese Commissie worden gemaakt voor waarden die slechts in verwaarloosbare mate voorkomen; die waarden worden daarom ook nooit in een aanwijzingsbesluit opgenomen. Deze lijn is bevestigd in vaste jurisprudentie van de Raad van State.
Kunt u voor elke toegevoegde stikstofgevoelige habitat aan een bepaald gebied na de aanwijzing aangeven om welke ecologische reden dat gedaan is en wat de economische gevolgen zijn geweest van het toevoegen van die bepaalde habitat?
Zoals uit bovenstaande antwoorden blijkt, zijn toevoegingen alleen opgenomen indien dat vanwege de Europese regelgeving is vereist. Dat is steeds verantwoord in de genoemde wijzigingsbesluiten.
De economische gevolgen hangen af van de ecologische vereisten van de toegevoegde habitats. Soms stellen habitats geen eisen aan de omgeving, maar in andere gevallen zijn habitats afhankelijk van schone lucht of van een voldoende hoge regionale grondwaterstand.
Het bericht ‘Alarm over vervalste mbo-diploma’s’ |
|
Anne Kuik (CDA), Bart Smals (VVD) |
|
Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
![]() ![]() |
Bent u bekend met het bericht dat er in toenemende mate wordt gefraudeerd met mbo-diploma’s waardoor ongediplomeerden zich op de arbeidsmarkt bevinden?1 Zo ja, wanneer bent u op de hoogte gebracht van deze fraude?
Ik ben bekend met het hiervoor genoemde bericht.
In juni 2019 hebben vier mbo-scholen aan de MBO Raad gemeld dat vervalsingen van hun diploma’s zouden zijn gebruikt door mensen die geen opleiding bij hen hebben gevolgd of afgemaakt. Het betreft diploma’s in de technieksector. De MBO Raad heeft naar aanleiding van dit signaal direct contact opgenomen met VNO-NCW en DUO. DUO heeft daarop de informatie over de mogelijkheid om een potentiële werknemer een digitaal bewijs uit het diplomaregister te laten overleggen op de website nog nadrukkelijker onder de aandacht gebracht. Vervolgens heeft VNO-NCW haar achterban opgeroepen om gebruik te maken van deze mogelijkheid bij DUO om te controleren of een potentieel werknemer daadwerkelijk het betreffende diploma heeft behaald bij de school. Ik juich het toe dat werkgevers bewust worden gemaakt van het risico op diplomafraude en de mogelijkheden die het Diplomaregister van DUO biedt om dit te voorkomen en te bestrijden.
Bent u bekend met de omvang van de diplomafraude en op welke wijze deze fraude gepleegd wordt? Klopt het dat er in toenemende mate wordt gefraudeerd met diploma’s?
De gevallen die aan het licht komen waar sprake is van een vervalst diploma door controle bij en door DUO, betreffen hooguit één of enkele gevallen per jaar. Andere, betrouwbare signalen hiervan hebben wij niet. Op basis hiervan, noch van andere signalen die wij krijgen, kan niet worden gesproken van een toenemend aantal vervalsingen.
Diplomafraude wordt vrijwel altijd gepleegd met papieren diploma’s en in een enkel geval met een digitaal JPG-bestand. Er is geen enkel geval bekend waarbij het beveiligde PDF-bestand van DUO is vervalst. Dat is dan ook het document waarmee werkgevers en vervolgonderwijs een diploma kunnen controleren. De tool op de website van DUO biedt daarin ondersteuning.
Komt diplomafraude enkel voor in het mbo? Zo nee, kan de Minister beschrijven hoe groot de verwachtte omvang van de fraude in het voorgezet onderwijs, het hoger beroepsonderwijs en het wetenschappelijk onderwijs is en of er ook al meldingen van fraude met deze diploma’s zijn?
Zoals hiervoor aangegeven hebben wij alleen gegevens van die gevallen die bij DUO worden gemeld. Voor het mbo gaat het om één geval in 2016 en in 2018. In 2019 zijn er acht gevallen bekend, allemaal in de zorgsector. Van al deze gevallen is door DUO aangifte gedaan. Bij DUO zijn zes gevallen van diplomafraude met een ho-diploma bekend in 2018, en twee in 2017.
Deelt u de mening dat deze vorm van diplomafraude, waardoor onbevoegden zich op de arbeidsmarkt bevinden, een risico vormt voor bijvoorbeeld patiënten in de zorg doordat patiënten afhankelijk zijn van de kennis en kunde van de zorgverleners? Zo nee, waarom niet? Zo ja, bent u van plan om te onderzoeken hoe groot de groep van onbevoegden is die reeds op de arbeidsmarkt actief zijn zonder diploma?
Ik ben het met u eens dat het een risico is wanneer zorgverleners zonder de juiste kennis en kunde bepaalde handelingen verrichten. Het is dan ook belangrijk dat zij via het diploma aantonen de benodigde vaardigheden te beheersen (en deze daarna blijven bijhouden). Over de waarde van hun diploma mag dan ook geen twijfel bestaan. We hebben op dit moment geen signalen dat er in de zorg op grote schaal sprake is van vervalste diploma’s en ik zie dan ook geen aanleiding om te onderzoeken hoe groot de groep is die op basis van een vervalst diploma actief is op de arbeidsmarkt. Ik roep werkgevers op om wanneer zij twijfel hebben bij een diploma dat hun wordt voorgelegd, de betreffende persoon te vragen om een digitaal uittreksel uit het Diplomaregister te overleggen.
Kunnen deze fraudeurs zich in het BIG-register registeren met een vervalst diploma?
Om onterechte registratie in het BIG-register te voorkomen hanteert de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport het beleid om bij de geringste twijfel aan de echtheid van een diploma, het Diplomaregister van DUO te raadplegen. Dit heeft in het verleden wel eens geleid tot het weigeren van inschrijving in het BIG-register. Ingeschreven registraties kunnen ook op een later moment worden geverifieerd. Indien bij verificatie achteraf blijkt van een ongeldig of onecht diploma kunnen inschrijvingen in het BIG-register alsnog worden doorgehaald. Met ingang van 2020 geldt dat als verificatie plaatsvindt, dat dit via het Diplomaregister gebeurt als het diploma van betrokkene in het Diplomaregister is opgenomen.
Van welke sectoren weet u dat met diploma’s gefraudeerd is en welke risico’s in het uitoefenen van het beroep brengt dit met zich mee?
Omdat het om beperkte aantallen gaat, kan ik geen betrouwbare uitspraken doen over de sectoren waarin dit plaatsvindt. Voor alle sectoren zijn echter risico’s voor te stellen wanneer er zonder de juiste kwalificaties wordt gewerkt. Daarom is het van groot belang dat werkgevers gebruik maken van de mogelijkheden die het Diplomaregister van DUO biedt, ongeacht de sector waar het om gaat.
Hoe zouden diploma’s beter beschermd kunnen worden? En hoe kunnen werkgevers controleren of er sprake is van een nepdiploma? Heeft u een inschatting van de mate waarin er bij DUO om een uittreksel uit het diplomaregister wordt gevraagd?
Voor papieren mbo-diploma’s schrijven wij een aantal beveiligingsmaatregelen voor, waaronder een watermerk en microtekst. Daarmee zijn de diploma’s goed beveiligd. Ondanks de bestaande beveiligingsmaatregelen blijft er een klein risico dat diploma’s worden vervalst. Om fraude met vervalste diploma’s te voorkomen is er de mogelijkheid om diploma’s te controleren via het Diplomaregister van DUO. Mbo-diploma’s worden daarin sinds 2007 geregistreerd. Werkgevers kunnen dit raadplegen door (bij twijfel) een sollicitant te vragen om een digitaal uittreksel uit het Diplomaregister te overleggen. Zij kunnen dan controleren of het diploma overeen komt met het uittreksel. Met de huidige beveiligingsmaatregelen is er een goede balans tussen veiligheid, uitvoerbaarheid en betaalbaarheid.
In 2017 is er 263.822 keer een uittreksel van een diploma uit het Diplomaregister gedownload. In 2018 is dit 441.254 keer gebeurd en in 2019 tot en met oktober al 842.401 keer. Dit laat zien dat de samenleving zich in toenemende mate bewust is van het belang van de echtheid van diploma’s en dat het Diplomaregister in toenemende mate wordt gebruikt om hier invulling aan te geven.
Deelt u de mening dat er opgetreden moet worden tegen fraude met diploma’s, onder andere door de fraudesites waar je diploma’s kan kopen buiten werking te stellen en de aanbieders en fraudeurs actief te vervolgen? Zo ja, wie heeft welke bevoegdheden hierin en welke stappen wilt en kunt u hierin zetten? Zo nee waarom niet?
Fraude en oplichting is strafbaar. Wanneer werkgevers of onderwijsinstellingen constateren dat een bedrijf of een persoon heeft gefraudeerd met een onecht diploma, dan raad ik hen aan daarvan aangifte te doen bij de politie. De politie heeft daarbij een eigenstandige bevoegdheid om aangiften wel of niet nader te onderzoeken. Naar aanleiding van het bericht van de MBO Raad zal ik voor dit onderwerp ook aandacht vragen bij het Ministerie van Justitie en Veiligheid.
Zorgorganisatie DeSeizoenen die de gedragscode voor de zorg schendt |
|
Maarten Hijink , Evert Jan Slootweg (CDA) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
![]() |
Hoe oordeelt u over de berichtgeving met betrekking tot zorgorganisatie DeSeizoenen die de gedragscode voor de zorg schendt?1 2 3
Ik vind het onwenselijk als zorgaanbieders de governancecode zorg schenden. Het is goed dat de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (hierna inspectie), al dan niet in samenwerking met de Nederlandse Zorgautoriteit (hierna NZa), scherp is op constructies in de zorg waarbij sprake is van (schijn van) belangenverstrengeling, dat zij de betreffende zorgaanbieder daarop vervolgens aanspreekt en hierover ook publiekelijk rapporteert zodat andere zorgaanbieders daarvan kunnen leren.
Hoe oordeelt u over de functies van de twee directeuren van DeSeizoenen die ook directeur zijn van facilitair bedrijf Care Shared Services B.V., dat door DeSeizoenen wordt ingehuurd voor onder andere ICT-diensten? Kunt u uw antwoord toelichten?
Care Shared Services BV (CSS) en DeSeizoenen BV (hierna DeSeizoenen) maken beiden deel uit van de WW Zorg Groep BV. De WW Zorg Groep BV (hierna WW Zorg Groep) is als holding 100% aandeelhouder van beide BV’s. In de periode 2016–2017 was de financieel directeur van DeSeizoenen tevens bestuurder van CSS en medeaandeelhouder van de holding WW Zorg Groep. De algemeen directeur van DeSeizoenen maakte tevens deel uit van de directie van CSS.
De inspectie oordeelt dat door deze invulling van posities sprake is van een (schijn van) belangenverstrengeling als bedoeld in de governancecodes 2010 en 2017. DeSeizoenen heeft aan de inspectie laten weten dat zij voor het einde van dit jaar een definitief besluit neemt over de wijze waarop de bestuursstructuur (personele unie) van DeSeizoenen en Care Shared wordt aangepast. De Seizoenen heeft aangegeven de maatregelen in de loop van het volgend jaar te effectueren, zodat is voldaan aan de uitgangspunten zoals beschreven in de governancecode zorg 2017.
Ik vind het van belang dat (de schijn van) belangenverstrengeling bij zorgaanbieders wordt vermeden. Daarmee ontstaat namelijk het risico dat de maatschappelijke doelstelling ondergeschikt wordt gemaakt aan zakelijke of privébelangen van individuen binnen die organisatie.
Hoe oordeelt u over de voormalig directeur van DeSeizoenen die naast directeur van DeSeizoenen ook directeur was van Care Shared Services B.V. en ook nog eens aandeelhouder was? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 2.
Vindt u het acceptabel dat de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ), door de gebrekkige administratie van DeSeizoenen, niet kan controleren of er geld via DeSeizoenen is doorgesluisd naar Care Shared Services B.V.?
De Wet Toelating Zorginstellingen (WTZi) schrijft voor dat alle toegelaten zorgaanbieders een ordelijke en controleerbare bedrijfsvoering waarborgen waarbij inkomsten en uitgaven herleidbaar zijn naar bron en bestemming. Een van de conclusies van het onderzoek van de inspectie was dat DeSeizoenen in de periode 2016 t/m 2017 op het onderdeel transacties met verbonden partijen niet transparant is geweest over de bedragen die DeSeizoenen voor de dienstverlening van CSS diende te betalen.
De inspectie constateerde echter ook dat DeSeizoenen na die periode op dit vlak de nodige verbeteringen heeft doorgevoerd. Voorts heeft DeSeizoenen in haar jaarrekening 2018 expliciet een beschrijving opgenomen van de transacties met CSS. Daarnaast is relevant dat de inspectie op dit moment geen aanwijzingen heeft dat zorggelden als winst of dividend zijn uitgekeerd aan de aandeelhouders.
Wat vindt u van de constatering van de IGJ dat DeSeizoenen commerciële risico’s genomen heeft met zorggeld? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ik vind het onwenselijk als een zorgaanbieder commerciële risico’s neemt met zorggeld. Geld dat bedoeld is voor de zorg moet daadwerkelijk worden besteed aan zorg. In onze brieven van 9 juli en 17 oktober jl. hebben mijn VWS-collega’s en ik aangegeven welke maatregelen wij nemen om dat te bevorderen.4 Uw Kamer ontvangt nog deze maand een brief waarin wij nader ingaan op de uitwerking van deze maatregelen.
Kunt u nader laten onderzoeken wat de rol is van ondernemers Loek Winter en zijn drie compagnons binnen DeSeizoenen en wat hun rol is geweest als het gaat om de gewekte schijn van belangenverstrengeling? Zo neen, waarom niet?
De inspectie heeft nu onderzoek gedaan naar goed bestuur inclusief de (schijn van) belangenverstrengeling bij DeSeizoenen in relatie tot de dienstenconstructie. De inspectie wacht op dit moment de beschikking af van de Ondernemingskamer Amsterdam in de zaak die de Centrale Cliëntenraad van DeSeizoenen heeft
aangespannen tegen de bestuurders in relatie tot de vastgoedconstructie van DeSeizoenen. Na kennisname van de uitspraak zal de inspectie bezien of er aanleiding is tot nader onderzoek.
De Ondernemingskamer, de IGJ en de Nederlandse Zorgautoriteit hebben onderzoek gedaan naar de handelwijze van de top van DeSeizoenen. Acht u aanvullend onderzoek nodig? Zo neen, waarom niet?
Zie antwoord vraag 6.
Kunt u aangeven wat de rol van de Raad van Commissarissen is geweest op de fouten die zijn gemaakt met de aankoop van vastgoed, dubbele petten, gebrekkige administratie en de schijn van belangenverstrengeling? Kunt u uw antwoord toelichten?
Eén van de conclusies van het onderzoek van de inspectie is dat de Raad van Commissarissen niet goed toezicht hield op de in het rapport genoemde transacties met verbonden rechtspersonen. Zo bleken afspraken tussen de bedrijven niet vastgelegd in contracten waaronder ook de lening van ruim 9 ton van DeSeizoenen aan CCS.
In algemene zin dienen interne toezichthouders situaties waar sprake is van de schijn van belangenverstrengeling te signaleren en er op toe te zien dat de risico’s die daaruit voortvloeien worden vermeden. Het is daarbij belangrijk dat zij tijdig en volledig worden geïnformeerd door de betrokken bestuurder. Anders kan de interne toezichthouder zijn rol niet vervullen. Anderzijds dienen interne toezichthouders proactief en alert te zijn op signalen die er op duiden dat bestuurders bedoeld of onbedoeld informatie achter houden die voor de interne toezichthouder relevant is.
Denkt u dat invoering van de nieuwe Wet toetreding zorgaanbieders (Wtza) toereikend zal zijn om dit soort constructies en belangenconflicten te voorkomen of denkt u dat aanvullende maatregelen nodig zijn? Kunt u uw antwoord toelichten?
De maatschappelijke doelstelling van een zorgaanbieder mag nooit ondergeschikt worden gemaakt aan zakelijke of privébelangen van individuen binnen die organisatie. Met de Wtza zetten wij een stap om dit beter te kunnen waarborgen. In onze brieven van 9 juli en 17 oktober jl. hebben mijn VWS-collega’s en ik aangegeven welke maatregelen wij nog meer nemen op dat vlak. Uw Kamer ontvangt nog deze maand een brief waarin wij nader ingaan op de uitwerking van deze maatregelen.
De rechten van consumenten bij fusies en overnames in de financiële sector |
|
Henk Nijboer (PvdA) |
|
Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met de uitzending van Radar van 28 oktober 2019?
Ja, daar ben ik mee bekend.
Welke regels gelden er met betrekking tot de overgang van verzekeringspolissen, bankrekeningen, deposito’s enzovoorts bij fusies, overnames en portefeuilleverkoop?
Ik begrijp dat consumenten die financiële producten afnemen het kunnen betreuren wanneer ongewenste veranderingen plaatsvinden doordat dienstverleners betrokken zijn bij een fusie of overname. De Wet op het financieel toezicht (Wft) voorziet in verschillende waarborgen ter bescherming van de rechten van consumenten in geval van fusies en overnames door banken of verzekeraars. Hiermee wordt beoogd zoveel mogelijk te voorkomen dat consumenten nadelige gevolgen ondervinden van een fusie of overname. Met de heer Nijboer ben ik van mening dat dit zoveel mogelijk voorkomen moet worden.
In de eerste plaats geldt dat een verklaring van geen bezwaar (vvgb) van de Europese Centrale Bank (ECB) of De Nederlandsche Bank noodzakelijk is indien een gekwalificeerde deelneming wordt verworven in respectievelijk een bank of verzekeraar met zetel in Nederland.1 Daarvan kan in geval van een fusie of overname sprake zijn. Een gekwalificeerde deelneming is, kort gezegd, een belang van 10% of meer in de aandelen of stemrechten van een onderneming, dan wel een daarmee vergelijkbare zeggenschap. Bij het verlenen van een vvgb wordt onder meer getoetst of de bank of verzekeraar zal kunnen blijven voldoen aan de prudentiële regels van de Wft, teneinde de soliditeit van de betrokken onderneming te waarborgen, en of de kandidaat-verwerver betrouwbaar is.2 Daarnaast geldt een afzonderlijke vvgb-verplichting indien een bank een fusie aangaat of een gekwalificeerde deelneming verwerft in een andere bank. Alvorens in deze gevallen een vvgb te verlenen wordt door de toezichthouder onder meer beoordeeld of de handeling in strijd zou kunnen komen met een gezonde en prudente bedrijfsuitoefening. Deze voorafgaande beoordeling van de toezichthouder in het kader van vvgb-verlening draagt bij aan de bescherming van de belangen van depositohouders en polishouders.
Ten tweede kent de Wft specifieke bepalingen ter bescherming van consumentenbelangen. Zo gelden er regels voor een portefeuilleoverdracht door verzekeraars, die er in de meeste gevallen toe strekken dat DNB met de portefeuilleoverdracht moet instemmen en dat polishouders onder omstandigheden een recht van verzet toekomt. In het geval van fusies en soortgelijke operaties bij banken, gelden specifieke regels die samenhangen met het depositogarantiestelsel (DGS). De regels met betrekking tot een portefeuilleoverdracht door verzekeraars worden hieronder toegelicht in de beantwoording van vraag 3. In de beantwoording van vraag 5 en 6 wordt stilgestaan bij de regelgeving die samenhangt met het DGS.
Welke rechten hebben consumenten als zij niet mee willen overstappen naar een andere bank of verzekeraar? Welke mogelijkheden hebben bijvoorbeeld consumenten die bewust voor een verzekeraar hebben gekozen, maar waarvan de portefeuille is overgegaan naar een private equitypartij waarmee de consument geen enkele binding voelt?
In geval van een portefeuilleoverdracht gaan de rechten en plichten van polishouders over naar een nieuwe verzekeraar. Zoals hiervoor reeds benoemd omvat de Wft regels voor gevallen waarin een verzekeraar voornemens is haar portefeuille geheel of gedeeltelijk over te dragen.3
In de eerste plaats geldt dat een verzekeraar zijn verzekeringsportefeuille niet kan overdragen aan een private equitypartij, maar uitsluitend aan een andere verzekeraar. Dit volgt uit artikel 3:111c van de Wft. Een private equitypartij kan wel de eigenaar zijn van een verzekeraar. In dat geval geldt de vvgb-plicht als omschreven in de beantwoording van vraag 2 en 7.
De regels in de Wft met betrekking tot een portefeuilleoverdracht door verzekeraars verschillen al naar gelang het type verzekeraar, diens omvang4 en de plaats van diens zetel. Het algemene uitgangspunt is dat een portefeuilleoverdracht door een verzekeraar vooraf instemming behoeft van DNB. Dat geldt ook in geval van een voorgenomen (juridische) fusie5, waardoor de portefeuille van een verzekeraar overgaat.6 DNB beoordeelt hierbij in ieder geval of de verzekeraar waaraan wordt overgedragen voldoet aan de solvabiliteitsvereisten. Ook indien DNB andere bedenkingen heeft, stemt zij niet in met de voorgenomen overdracht. Daarbij betrekt DNB zowel de belangen van de polishouders van de overdragende verzekeraar, als de belangen van de polishouders van de verkrijgende verzekeraar.
In het geval van levensverzekeraars en natura-uitvaartverzekeraars geldt dat DNB opdracht geeft tot het publiceren van het voornemen tot overdracht in de Staatscourant en in enkele dag- of vakbladen. Binnen een door DNB vast te stellen termijn kunnen polishouders zich vervolgens bij DNB schriftelijk verzetten tegen de overdracht. Indien ten minste een kwart van de polishouders zich verzet tegen de overdracht, verleent DNB geen instemming en kan de overdracht niet plaatsvinden.7 Ook de instemming van DNB wordt vervolgens in de Staatscourant gepubliceerd. Met deze wettelijke verzetprocedure worden polishouders in feite in staat gesteld om mee te beslissen over een voorgenomen portefeuilleoverdracht.
In het geval van schadeverzekeraars kunnen polishouders op grond van de Wft gedurende drie maanden na publicatie van de goedkeuring van DNB hun verzekering schriftelijk opzeggen. In deze gevallen is de schadeverzekeraar verplicht de vooruitbetaalde premie terug te betalen, alsmede het deel van de voldane assurantiebelasting dat correspondeert met de nog niet verstreken looptijd van de verzekering.8 In het geval van een levensverzekering geldt dat deze in de praktijk wordt beschouwd als een eenzijdige overeenkomst. Dat betekent dat de polishouder het recht toekomt zijn verzekering te beëindigen en de premiebetaling te staken. Doorgaans is in de overeenkomst vastgelegd wat de gevolgen van het staken van de premiebetaling zijn.
Uit het voorgaande volgt dat in geval van fusies en overnames door verzekeraars steeds wettelijke waarborgen gelden ter bescherming van de rechten van polishouders. Polishouders kunnen zich verzetten tegen een overdracht van rechten en verplichtingen aan een andere verzekeraar. Daarnaast kunnen zij, indien zij dit gelet op de omstandigheden van het geval wenselijk achten, hun verzekering opzeggen. De Nederlandsche Bank houdt toezicht op de naleving van deze regelgeving.
Voor de regels die gelden in geval van een portefeuilleoverdracht van banken wordt verwezen naar de beantwoording van de vragen 5 en 6.
Wat kunnen consumenten doen als de nieuwe aanbieder bijvoorbeeld veel slechtere klantenservice blijkt te bieden? En als de nieuwe aanbieder procedures veel ingewikkelder blijkt te maken?
Zoals ook wordt toegelicht in de beantwoording van de vragen 3 tot en met 6, gelden er in geval van fusies en overnames bij banken en verzekeraars specifieke wettelijke waarborgen. Daarbij komt dat, indien een verzekeraar de voorwaarden van de overeenkomst ten nadele van de verzekeringnemer of de tot uitkering gerechtigde wijzigt, de verzekeringnemer de overeenkomst mag opzeggen tegen de dag waarop de wijziging ingaat en in ieder geval gedurende één maand nadat de wijziging hem is meegedeeld. Als hier geen gebruik van gemaakt kan worden, dan kan er een klacht bij de aanbieder van het financieel product worden ingediend, bijvoorbeeld bij het Klachteninstituut Financiële Dienstverlening (Kifid).
Wat moeten consumenten doen wanneer door een portefeuilleoverdracht opeens niet meer het gehele spaargeld onder het depositogarantiestelsel valt?
Ten aanzien van fusies, het omzetten van een dochter in een bijkantoor en soortgelijke operaties bij banken kent de Wft bepalingen die samenhangen met het DGS. Deze regels volgen uit de Europese richtlijn inzake depositogarantiestelsels (DGS-richtlijn).9 In het geval van een fusie, omzetting van een dochter in een bijkantoor, of soortgelijke operatie zijn de betrokken banken verplicht om hun depositohouders minimaal een maand van te voren hierover te informeren.10 Deze informatieplicht houdt verband met de dekking van deposito’s onder het DGS, dat een bedrag van EUR 100.000,- per rekeninghouder per bank garandeert. Een fusie, omzetting van een dochter in een bijkantoor of soortgelijke operatie kan gevolgen hebben voor de mate waarin tegoeden zijn beschermd. De betrokken banken zijn in deze gevallen op grond van de Wft verplicht om depositohouders, ten aanzien van alle tegoeden boven de EUR 100.000,-, gedurende drie maanden in de gelegenheid te stellen om hun deposito’s, inclusief alle aangegroeide rente en voordelen, kosteloos op te nemen of over te dragen aan een andere bank. Gedurende deze periode is het de bank niet toegestaan een boete in rekening te brengen aan een depositohouder die zijn deposito’s opneemt of overdraagt aan een andere bank.
Voor de regels die gelden in geval van een portefeuilleoverdracht van verzekeraars wordt verwezen naar de beantwoording van vraag 3.
In hoeverre klopt het dat bij portefeuilleoverdracht de consument vrij kan overstappen naar een andere aanbieder zoals banken aangeven? Welke voorwaarden gelden daarbij? Hoe is dit geregeld bij verzekeraars?
Zie antwoord vraag 5.
Deelt u de mening dat de risico’s van overnames en fusies niet op consumenten afgewenteld mogen worden? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u uiteen zetten wat de fiscale gevolgen kunnen zijn van overstappen? Bent u van mening dat als een consument wenst over te stappen al die kosten door de consument moeten worden gedragen? Zo ja, waarom vindt u dat redelijk?
De premies die betaald worden voor een lijfrenteproduct zijn onder voorwaarden aftrekbaar als uitgaven voor inkomensvoorzieningen in de inkomstenbelasting.11 Indien op enig moment in strijd met deze wettelijke voorwaarden wordt gehandeld, worden de premies en bedragen die zijn betaald voor de lijfrente en het daarover behaalde rendement als negatieve uitgaven voor inkomensvoorzieningen in aanmerking genomen.12 Ook is in dat geval revisierente verschuldigd.
In de wet is opgenomen dat geen sprake is van het in aanmerking nemen van negatieve uitgaven voor inkomensvoorzieningen als een lijfrente die voldoet aan de wettelijke voorwaarden voor premieaftrek wordt omgezet in een ander zodanig recht.13 Dat betekent dat wanneer een consument een fiscaal gefaciliteerd lijfrenteproduct heeft en dit wil overbrengen naar een andere aanbieder, geen belastingheffing en revisierente verschuldigd zijn als de lijfrente bij de andere aanbieder ook voldoet aan de wettelijke voorwaarden voor premieaftrek.14 Voorwaarde hiervoor is wel dat (het geld van) de lijfrente rechtstreeks van de ene aanbieder naar de andere aanbieder gaat en dat de consument hier dus niet op enigerlei wijze de beschikking over mag krijgen.
Als sprake is van de hiervoor genoemde fiscaal geruisloze omzetting van de ene lijfrente in de andere lijfrente dan is bij een overstap op het gebied van de belastingheffing derhalve geen sprake van kosten voor de consument. Overigens geldt dit voor lijfrenten bij verzekeraars en bancaire lijfrenten.15
Kan er sprake zijn van verplicht financieel advies bij overstap? Deelt u de mening dat deze kosten voor rekening moeten komen van de financiële instelling? Zo nee, waarom niet?
Bij complexe financiële producten zoals beleggingsfondsen, hypotheken en levensverzekeringen kan de aanschaf van een verkeerd financieel product een consument veel geld kosten. Wanneer een consument er na een fusie of overname voor kiest om over te stappen en niet zelf over de nodige kennis en ervaring beschikt over dergelijke financiële producten, is het aan te raden om financieel advies in te winnen bij de aanschaf van een dergelijk financieel product. De kosten van financieel advies zijn – in het geval van complexe producten waar het provisieverbod voor geldt – voor rekening van de afnemer van het advies. Dit ook om te waarborgen dat financieel advies objectief gegeven wordt.
Bent u bereid te onderzoeken hoe de rechten van consumenten bij fusies, overnames en portefeuilleoverdrachten versterkt kunnen worden, en daar voor het algemeen overleg over financiële markten van 15 januari 2020 over te rapporteren?
Uit het voorgaande volgt dat er reeds diverse waarborgen bestaan ter bescherming van de belangen van consumenten in geval van fusies en overnames door banken of verzekeraars. Bovendien kunnen kosten op het gebied van de belastingheffing voor de consument worden voorkomen met een fiscaal geruisloze omzetting van een lijfrente. Een nader onderzoek naar het versterken van de rechten van consumenten bij fusies en overnames acht ik om die reden op dit moment dan ook niet nodig. Dat neemt niet weg dat ik met toezichthouders, dienstverleners en belangenorganisaties in gesprek blijf om, waar dat noodzakelijk is, de belangen van consumenten verder te beschermen.
Kunt u bij dit onderzoek tevens inventariseren welke wettelijke belemmeringen er gelden bij een overstap, zoals ten aanzien van lijfrentes die reeds in de uitkeringsfase zitten?
Zie antwoord vraag 10.
De daling van de meldingen van mensenhandel vanwege een onjuiste interpretatie van de privacywetgeving |
|
Michiel van Nispen |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
Bent u bekend met de berichtgeving in Trouw van 24 oktober 2019 over de daling van het aantal meldingen van mensenhandel als gevolg van misvattingen over de privacywetgeving?1 2
Ja.
Wat is uw reactie op de analyse dat meldingen van mensenhandel achterwege blijven vanwege een onjuiste interpretatie van de privacywetgeving? Deelt u de opvatting dat toestemming niet de enige grondslag is om gegevens te delen maar dat dit ook noodzakelijk kan zijn voor de behartiging van gerechtvaardigde belangen, zoals het in kaart brengen van de omvang van mensenhandel?3
Op 18 oktober jl. heeft de Nationaal Rapporteur Mensenhandel en Seksueel Geweld tegen Kinderen (hierna: de Rapporteur) zijn Slachtoffermonitor Mensenhandel 2014–2018 uitgebracht. Hierin schetst hij inderdaad een zorgwekkend beeld over de daling van het geregistreerde aantal slachtoffers gedurende de afgelopen jaren.
Door de komst van de AVG in mei 2018 is er meer aandacht gekomen voor de naleving van privacyregels. Dit heeft er mogelijk aan bijgedragen dat het aantal meldingen van slachtoffers bij CoMensha ten behoeve van registratie is gedaald.
Het klopt dat de daling van het aantal geregistreerde slachtoffers niet alleen een gevolg is geweest van een mogelijke verkeerde interpretatie van de privacywet. De afgelopen jaren is reeds een trend geconstateerd met betrekking tot een daling van het aantal meldingen van slachtoffers. Dit had onder andere te maken met de druk op de capaciteit van de betrokken partners. Andere thema’s, zoals de vluchtelingenstroom en terrorisme, vergden extra inzet. Daarnaast heeft ook de reorganisatie bij de politie een rol gespeeld, doordat er tijdelijk minder mensenhandel-experts beschikbaar waren (Kamerstuk 28 638, nr. 161). Deze trend is geadresseerd in het programma Samen tegen Mensenhandel (Kamerstuk 28 638, nr. 164, pagina 38). Hierin is ook opgenomen dat de opsporing van mensenhandel efficiënter en effectiever moet worden om de pakkans te vergroten. Hiertoe is een breed palet aan maatregelen aangekondigd in het programma. Daarnaast zijn hierover afspraken gemaakt in de Veiligheidsagenda 2019–2022. Het thema informatiedeling komt tevens aan bod in de voortgangsbrief over het programma Samen tegen Mensenhandel, die uw Kamer op 13 november 2019 ontvangen heeft (Kamerstuk 28 638, nr. 176).
Voldoende zicht op aard en omvang is van belang voor het monitoren van de effecten van het programma Samen tegen Mensenhandel. Hierin wordt onder andere aangeven dat daarom komend jaar een traject gestart zal worden waarin, in samenspraak met wetenschappers en relevante stakeholders, per doelstelling uit het programma meetbare indicatoren worden benoemd. Vervolgens zal onderzocht worden welke data beschikbaar dan wel nodig zijn om iets over deze indicator te kunnen zeggen. Op basis van de analyse zal bezien worden welke aanvullende stappen nodig zijn om de benodigde data te ontsluiten.
In het programma Samen tegen Mensenhandel is tevens aangekondigd dat het komende jaar een tweede schatting naar het totaal aantal mogelijke slachtoffers van mensenhandel uitgevoerd zal worden. Om inzicht te krijgen in de daadwerkelijke omvang van mensenhandel hebben onder andere UNODC en de Rapporteur in 2017 een eerste schatting gepubliceerd van het aantal mogelijke slachtoffers van mensenhandel in Nederland. Een tweede schatting helpt bij het ontwaren van eventuele trends in het aantal mogelijke slachtoffers van mensenhandel. De tweede schatting zal gebaseerd zijn op de cijfers van de jaren 2016, 2017 en 2018.
In aanvulling hierop werkt het Kabinet momenteel aan een beleidsreactie op de Slachtoffermonitor Mensenhandel waarin op de verschillende aanbevelingen van de Rapporteur wordt ingegaan. Gegeven de complexiteit van de problematiek rondom de Algemene Verordening Gegevensbescherming (AVG) en de uiteenlopende meningen over de wijze waarop deze in relatie tot de registratie van slachtoffers mensenhandel geïnterpreteerd moet worden, vereist het opstellen van deze reactie meer tijd. Ik streef ernaar uw Kamer hierover in het eerste kwartaal van 2020 te informeren, zoals tevens aangegeven in de voortgangsbrief.
Verder verwijs ik u naar mijn recente brief van 19 november 2019 over dit onderwerp (Kamerstuk 28 638, nr. 177).
Waren deze signalen u al eerder bekend? Zo ja, wanneer dan, en welke acties heeft u toen ondernomen?
Zie antwoord vraag 2.
Waarom is er op dit belangrijke gebied na al die tijd nog steeds sprake van een grijs gebied, dat niet voor eenieder duidelijk is welke gegevens gedeeld mogen worden en welke niet? Welke stappen gaat u ondernemen om de misvattingen over de privacywetgeving in ieder geval op dit punt weg te nemen?
Naast de privacyvraagstukken die spelen bij de melding van slachtoffers bij CoMensha ten behoeve van registratie, speelt ook een ander privacyvraagstuk een rol bij de aanpak van mensenhandel. Zoals gemeld in de voortgangsbrief kan mensenhandel alleen effectief bestreden worden als op alle niveaus en tussen alle partners intensief wordt samengewerkt. Het delen van informatie is daarbij onontbeerlijk. Veel partners ervaren echter belemmeringen bij het delen van informatie. Enerzijds heeft dit te maken met beperkingen die vanuit privacywetgeving (de AVG) gelden aangezien voor het delen van bijzondere persoonsgegevens strenge regels gelden. Anderzijds heeft dit vaak te maken met onduidelijkheid over wat er wel en niet gedeeld mag worden. Dit kan voor handelingsverlegenheid zorgen. In het kader van het programma is daarom een projectleider aangesteld die onderzoekt op welke wijze en onder welke voorwaarden ketenpartners informatie met elkaar kunnen delen. Zodra de resultaten hiervan bekend zijn zal uw Kamer hierover nader geïnformeerd worden.
Waarom is in de begroting vanaf 2020 structureel € 200.000 minder beschikbaar voor het coördinatiecentrum Comensha ten opzichte van 2019, terwijl de aanpak van mensenhandel toch prioriteit heeft? Welke gevolgen zal dit hebben voor de aanpak en het melden van mensenhandel?
CoMensha ontvangt vanuit het Ministerie van JenV een gebundelde subsidie waaraan ook de ministeries van VWS en SZW een bijdrage leveren. De basissubsidie, ten behoeve van onder andere de helpdesk, COSM coördinatie en de opvang van grote groepen slachtoffers, is daarbij altijd toegekend. De basissubsidie betrof een bedrag van € 1.584.589,– voor 2018 en een bedrag van € 1.574.318,– voor 2019. Het Rijk is niet voornemens af te wijken van de voorgaande jaren. Van een structurele vermindering op de begroting is dan ook geen sprake. Het departement heeft reeds de subsidieaanvraag van CoMensha ontvangen. Ook voor 2020 wordt gewerkt aan een gebundelde subsidietoekenning. JenV gaat in overleg met de andere ministeries de reeks voor de komende jaren vastleggen. Hierover worden binnenkort gesprekken gevoerd.
Wat is uw reactie op de constatering dat niet alleen de interpretatie van de privacywet, maar zeker ook onvoldoende prioritering bij de opsporingsdiensten veroorzaakt dat minder vaak melding wordt gemaakt van mensenhandel?
Zie antwoord vraag 2.
Een vermoorde boswachter in Roemenië |
|
Bram van Ojik (GL) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Opnieuw boswachter vermoord in Roemenië»?1
Ja.
Wat is uw reactie op het nieuws dat er alweer een boswachter vermoord is in Roemenië, de tweede in twee maanden tijd, en de zesde in de afgelopen paar jaar? Deelt u de mening dat dit zeer ernstig is en dat boswachters wereldwijd beschermd dienen te worden?
Boswachters vervullen een belangrijke rol in het beheer en de bescherming van bossen wereldwijd. Boswachter verdienen het net als iedereen om in alle veiligheid hun werkzaamheden uit te kunnen voeren. Het is schokkend om te vernemen dat in korte tijd meerdere boswachters bij het uitvoeren van hun werkzaamheden, onder verdachte omstandigheden, om het leven zijn gekomen.
Zal er onafhankelijk onderzocht worden wie er verantwoordelijk is voor de moord op de boswachter? Zo niet, bent u bereid de Roemeense overheid aan te sporen dit onderzoek in te stellen zoals ook 42 maatschappelijke organisaties geëist hebben?2
Het Roemeense OM onderzoekt momenteel de zaak.
Wat is de rol van de Roemeense overheid in het proces van ontbossing in Roemenië? Wat is uw reactie op de uitspraak van het Wereldnatuurfonds (WWF) dat de Roemeense overheid naast de illegale houtmaffia, verantwoordelijk is?
De Roemeense overheid is verantwoordelijk voor het reguleren, controleren en handhaven van de houtkap in Roemenië. Het Kabinet verwelkomt in dat licht de recentelijk door de Roemeense regering aangenomen wet- en regelgeving t.a.v. het bebossen van gedegradeerde stukken land, de toegankelijkheid van het nationale bossen fonds, de status van personeel verantwoordelijk voor bosbeheer, en een nationale bossen strategie. De Roemeense regering geeft hiermee aan dat zij de bescherming van de natuur en de mensen die hierover waken zeer serieus neemt.
Bent u bekend met het artikel «Environmental activists take their forest fight against Romania to Brussel»?3
Ja.
Bent u zich bewust van het feit dat de Roemeense overheid in strijd met EU-recht handelt door in hoog tempo te ontbossen?
Het is in de eerste plaats aan de Europese Commissie om te beoordelen of een lidstaat in strijd met het EU-recht handelt en een lidstaat daar op te wijzen. Uiteindelijk bepaalt het Europese Hof of daadwerkelijk sprake is van schending van het EU-recht.
Is Roemenië ter verantwoording geroepen voor zijn handelen in strijd met EU-recht, binnen EU-verband of door Nederland?
Voor de geloofwaardigheid van de EU is het belangrijk dat in de EU geen illegale ontbossing plaatsvindt als wij van andere landen verlangen niet te ontbossen. In het kader van de EU bossenstrategie zal de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit de problematiek van de veiligheid van boswachters en ontbossing, die in meerdere landen speelt, aan de orde stellen. De Kamer werd hierover op een eerder moment al geïnformeerd middels het kabinetstandpunt ten aanzien van de EU Mededeling die zicht richt op bescherming van bossen en bosherstel.
Daarnaast werkt de Nederlandse Ambassade in Boekarest nauw samen met lokale NGO’s op het gebied van bosbeheer en ontbossing. Zo stond in 2017 de wereldmensenrechtendag in het teken hiervan. Ook heeft de Ambassade bijgedragen aan de bewustwording van de impact en effecten van grootschalige ontbossing door vertoning van de film «The Borneo Case» mogelijk te maken.
Bent u bereid zich in te spannen om Roemenië aan te sporen om ontbossing tegen te gaan, om zijn boswachters meer bescherming te bieden, en om te handelen conform EU-recht? Zo niet, waarom? Zo ja, wanneer bent u van plan dit te doen?
Zie antwoord vraag 7.
Een Zwartboek naar aanleiding van erbarmelijke omstandigheden voor arbeidsmigranten |
|
Jasper van Dijk |
|
Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid, viceminister-president ) (D66) |
|
Wat is uw oordeel over het zwartboek «Wonen achter een hek» dat onlangs door de Federatie Nederlandse Vakbeweging (FNV) aan de burgemeester van Nieuwkoop is aangeboden?1
Arbeidsmigranten vervullen een belangrijke rol binnen onze economie en zijn essentieel voor de continuïteit in specifieke sectoren. Het is van belang dat deze mensen op een goede en kwalitatieve manier worden gehuisvest. Situaties zoals geschetst in het Zwartboek vind ik dan ook onwenselijk.
Deelt u de mening dat de erbarmelijke woonomstandigheden voor arbeidsmigranten (geen verwarming, geen privacy, schimmel, vies keukengerei, omheind zijn door hekken, ratten onder het chalet, geen ruimte voor spullen, geen tv of wasmachine) zo snel mogelijk moeten worden aangepakt?2
Ik deel de mening dat de verhuurder in samenspraak met het betrokken uitzendbureau als huurder en de gemeente de klachten over de woonomstandigheden dient op te lossen.
Hoe denkt u de grip op woonlocaties zoals deze aan de Oostkanaalweg in Ter Aar te kunnen vergroten, zodat bewoners over fatsoenlijke woonomstandigheden kunnen beschikken in plaats van te moeten leven als dieren?
Door de economische groei is het aantal arbeidsmigranten toegenomen. Tegelijkertijd is er krapte op de woningmarkt, waardoor het lastig is om geschikte woonruimte te vinden. Hoe de huisvesting van arbeidsmigranten binnen een regio het beste past qua verdeling en in welke woonvormen deze kan worden gerealiseerd, moet op regionaal en lokaal niveau worden bepaald. Gemeenten, werkgevers en huisvesters moeten daarbij samen zoeken naar passende en goede oplossingen voor de huisvesting van arbeidsmigranten.
Heeft uitzendbureau en tevens verhuurder Axidus het Stichting Normering Flexwonen (SNF)-keurmerk voor het bungalowpark aan de Oostkanaalweg?
De verhuurder van het vakantiepark is SNF-gecertificeerd. In dit kader vinden dan ook controles plaats. SNF neemt dit soort signalen ook mee in hun (extra) controles in het kader van een keurmerk.
Exploiteert uitzendbureau Axidus nog andere woonlocaties? Zo ja, welke? Hoeveel bewoners verblijven op deze locaties?
Dit is mij niet bekend. Axidus huurt in dit geval woonruimte. Of Axidus ook nog andere woonlocaties huurt is mij niet bekend.
Deelt u de mening dat een huurprijs van € 400 per persoon absoluut onaanvaardbaar is? Wat kunnen bewoners hiertegen ondernemen? Wat onderneemt u hiertegen?
Iedereen heeft recht op degelijke huisvesting tegen een redelijke prijs, ook als zij slechts tijdelijk in Nederland verblijven. Om tegen te gaan dat huisvesting een verdienmodel wordt is sinds 1 januari 2017 het verbod op inhoudingen en verrekeningen op het Wettelijk minimumloon van kracht. Huisvesting vormt daar één van de uitzonderingen op. Er mag voor huisvesting maximaal 25% ingehouden worden op het wettelijk minimumloon onder strikte voorwaarden, waaronder dat voldaan moet worden aan de kwaliteitseisen die zijn overeengekomen in de cao. Het minimumloon is het minimumloon dat voor de werknemer geldt. Bij een werknemer die parttime werkt, mag slechts 25% van het minimumloon dat bij die parttimefunctie geldt worden ingehouden.
Bij een geschil over de huur, kan de huurder naar de huurcommissie stappen als de huurprijs naar zijn mening niet voldoet aan de Uitvoeringswet huurprijzen woonruimte en onderliggende regelgeving. Een geschil kan anders worden voorgelegd aan de burgerlijk rechter. Hierbij kunnen organisaties als de NGO FairWork ondersteuning bieden. Mijn collega voor Milieu en Wonen zet in op goed verhuurderschap3. Praktijken waarbij de huur niet in verhouding is tot de kwaliteit, oppervlakte en voorzieningen van de woonruimte passen hier niet in. Voldoende en kwalitatief goede huisvesting vormt ook onderdeel van de integrale aanpak misstanden arbeidsmigranten waarover ik u voor het einde van het jaar zal informeren.
Deelt u de mening dat het onwenselijk is dat het uitzendbureau een dubbele pet op heeft, omdat het zowel huisbaas als werkgever is? Wat onderneemt u om deze afhankelijkheidsrelatie te doorbreken?
Werkgevers helpen werknemers in veel gevallen bij het vinden van kwalitatieve huisvesting wanneer zij hen naar Nederland halen om hier te werken. Dat kan gaan om een bemiddelende rol, maar ook door het realiseren van huisvesting of hier met gemeenten en andere partijen afspraken over te maken. Dit heeft voordelen voor werknemers die hier voor korte tijd verblijven. De afhankelijkheidsrelatie kan er echter ook toe leiden dat bij het verlies van werk direct ook de huisvesting kan wegvallen. Dit is onwenselijk. Het is dan ook één van de punten die ik bespreek met onder meer werkgevers en werknemersorganisaties en gemeenten en provincies in het kader van de integrale aanpak misstanden arbeidsmigratie waar ik u voor het einde van het jaar over informeer.
Hoe oordeelt u over de houding van de burgemeester in dit filmpje van de FNV? Deelt u de mening dat een burgemeester veel meer actie zou moeten ondernemen tegen de middeleeuwse toestanden in zijn gemeente?3
Ik vind het goed dat de burgemeester zelf kennis heeft genomen van de woonsituatie van de betreffende arbeidsmigranten. De gemeente is hier immers aan zet om samen met werkgevers en huisvesters te zoeken naar passende en goede oplossingen voor de huisvesting van arbeidsmigranten. Het is in eerste instantie ook aan de gemeente om controles op de huisvesting van arbeidsmigranten uit te voeren. Dit gaat om controles in het kader van bouw- en woningtoezicht en op voorwaarden in afgegeven vergunningen. Als er sprake is van SNF-certificering voor de betreffende huisvesting, kan ook bij SNF een klacht worden ingediend. SNF kan de klachten en signalen meenemen in hun (extra) controles in het kader van het keurmerk. Een klacht bij SNF kan ook in het Pools worden ingediend.
Er vinden nu gesprekken plaats met de betrokken ministeries, gemeenten, sociale partners en andere belanghebbenden over onder meer goede huisvesting voor arbeidsmigranten. Voor het einde van het jaar zal uw Kamer worden geïnformeerd over de integrale aanpak van de misstanden rondom arbeidsmigranten.
Bent u bereid om de misstanden in het zwartboek (schimmel, onverwachte controles, overbewoning, problemen met de verwarming, kapotte wasmachines en afwezigheid van kluisjes) daadkrachtig op te pakken? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 8.
Gedupeerde huizenkopers in Brielle |
|
Henk Nijboer (PvdA) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
![]() |
Hoe kunnen huizenkopers er zeker van zijn dat de afbouwgarantie betrouwbaar is?
Een afbouwgarantie is doorgaans betrouwbaar als de waarborgverzekeraar bevoegd is om als schadeverzekeraar op te treden. Indien een partij het bedrijf van schadeverzekeraar uitoefent, moet daartoe een vergunning worden verkregen van De Nederlandsche Bank (DNB), tenzij er een vrijstelling geldt1 of uitzondering van toepassing is, dan wel een notificatie is gedaan bij DNB als het om een schadeverzekeraar gaat met zetel in een andere lidstaat. Indien de verzekeraar niet bevoegd is het schadeverzekeringsbedrijf uit te oefenen, ontbreken de waarborgen die het prudentieel toezicht kan bieden. Op de website van DNB zijn de schadeverzekeraars die een vergunning hebben gekregen te vinden. Ook zijn daar de besluiten tot het opleggen van een bestuurlijke sanctie openbaar gemaakt.
De Vereniging Eigen Huis (VEH) heeft DNB gevraagd onderzoek te doen naar de betreffende waarborgverzekeraar, Betaal Garant Nederland. DNB beoordeelt welke opvolging hieraan in het toezicht gegeven kan worden. Indien DNB constateert dat er sprake is van schending van relevante wet- en regelgeving, kan DNB verschillende bestuurlijke sancties opleggen, waaronder een aanwijzing, last onder dwangsom of bestuurlijke boete. Gelet op de geheimhoudingsplicht geeft DNB zolang het onderzoek duurt geen inzicht in mogelijke stappen in specifieke gevallen. Op de website van DNB worden besluiten tot het opleggen van een bestuurlijke sanctie openbaar gemaakt met inachtneming van de publicatievereisten die zijn opgenomen in de Wet op het financieel toezicht.
Op welke wijze kunnen huizenkopers alsnog hun recht halen indien een onbetrouwbare waarborginstelling weigert de afspraken na te komen? Hoe haalbaar zijn dergelijke procedures en welke kosten zijn daaraan verbonden?
De opdrachtgevers/huizenkopers hebben een aannemingsovereenkomst tot het bouwen van een woning met een aannemer, waarvan een garantie- en waarborgregeling onderdeel uitmaakt. De aannemer heeft ter dekking van deze garantie- en waarborgregeling een verzekering bij een waarborgverzekeraar afgesloten. Een «deugdelijke» garantie- en waarborgregeling biedt de opdrachtgever/huizenkoper in geval van faillissement van de aannemer tijdens de bouw de waarborg dat de woning wordt afgebouwd en in geval van faillissement na de oplevering biedt de regeling de waarborg op herstel van de gebreken.
In het onderhavige geval is de aannemer failliet en blijkt, bij een beroep op de garantie- en waarborgregeling, dat de waarborgverzekeraar niet-gebruikelijke voorwaarden hanteert op grond waarvan hij niet uitkeert. De opdrachtgevers/huizenkopers zullen zich nu op grond van de aanneemovereenkomst tot de curator van de failliete aannemer moeten wenden met hun vordering. Zij hebben een concurrente2 vordering op de boedel van de aannemer samen met alle andere schuldeisers.
In een dergelijke situatie is niet zeker dat alle geclaimde kosten zullen kunnen worden verhaald. Uit de boedel zullen immers eerst de preferente schuldeisers worden betaald en wat overblijft wordt verdeeld onder de vorderingen van de concurrente schuldeisers. Daarnaast kunnen er eventueel door de opdrachtgever/huizenkoper nog kosten worden gemaakt aan juridische bijstand. Voor het inbrengen van een vordering in faillissement is geen verplichte bijstand door een advocaat nodig. Dit kan wel aan de orde zijn als eventueel geprocedeerd zou gaan worden tegen de curator.
Vindt u dat huizenkopers voldoende informatiepositie hebben om in te kunnen schatten of de waarborggarantie betrouwbaar is? Kunt u uw antwoord toelichten?
Huizenkopers hebben verschillende mogelijkheden om zich over dit onderwerp te laten informeren. Op het internet zijn modelkoop- en aannemingsovereenkomsten en andere informatie met betrekking tot het kopen van nieuwbouwwoningen te vinden. Op de website van de VEH is een (gratis) E-book te downloaden over het kopen van een nieuwbouwwoning.3 Ook kunnen huizenkopers advies inwinnen bij makelaars, notarissen en de VEH. Toch gaat het niet in alle gevallen nog goed. Daarom is van belang dat in de Wet kwaliteitsborging voor het bouwen, die naar verwachting op 1 januari 2021 in werking treedt, de informatiepositie van opdrachtgever/huizenkoper wordt versterkt.
Met de inwerkingtreding van de Wet kwaliteitsborging voor het bouwen komt er een informatieplicht voor de aannemer om de opdrachtgever/huizenkoper te informeren over of en zo ja, op welke wijze de aannemer door een verzekering dan wel een andere financiële zekerheid de risico’s voor de opdrachtgever heeft afgedekt tegen schade als gevolg van het niet nakomen van de verplichtingen tot het bouwen van een bouwwerk en voor gebreken die na de oplevering van het bouwwerk aan het licht komen. Hiermee is de opdrachtgever/huizenkoper op de hoogte van de wijze waarop hij beschermd is tegen deze risico’s. De informatieplicht in de Wet kwaliteitsborging voor het bouwen is opgenomen om te voorkomen dat opdrachtgevers, zonder dat zij het zich realiseren, risico’s lopen wanneer zij een verbintenis aangaan met een aannemer die niet werkt onder de voorwaarden van een van de bestaande garantieregelingen.4 De Wkb biedt de opdrachtgever/huizenkoper verschillende mogelijkheden om de aannemer aansprakelijk te stellen als hij zich niet houdt aan zijn waarschuwingsplicht.5
Wat zijn de redenen geweest om nationale garantiefondsen te organiseren en verplicht te stellen voor reisorganisaties? Kunt u daarbij specifiek ingaan op de informatie- en onderhandelingspositie van de consument, en de grote persoonlijke gevolgen van een faillissement?
De Nederlandse garantiefondsen voor reisorganisaties zijn privaatrechtelijke organisaties. Er is geen sprake van nationale garantiefondsen. De ANVR (Algemene Nederlandse Vereniging van Reisondernemingen) heeft in 1971 een garantiefonds opgericht. De ANVR behartigt belangen van reisorganisatoren en reisbureaus. Voor de consument betekent een geboekte reis met ANVR-garantie zekerheid over de kwaliteit van de reisbegeleiding, een nette afhandeling van klachten en dat je je geld terugkrijgt als de reisorganisatie failliet gaat. In 1983 is de SGR (Stichting Garantiefonds Reisgelden opgericht), waarin ook niet-leden van de ANVR deelnemen. SGR keert vooruitbetaalde reisgelden aan reizigers uit als de reisorganisatie in financiële problemen komt en draagt zorg dat een terugreis niet in gevaar komt als de reiziger al op zijn bestemming is. Daarnaast is in 2012 GGTO (Garantiefonds voor Gespecialiseerde Touroperators) opgericht. GGTO biedt reizigers de garantie dat zij hun betaalde reisgelden terugontvangen, en eventueel hun terugreis vergoed krijgen, als de betrokken touroperator bij GGTO is aangesloten en in financieel onvermogen zou geraken.
Ook zijn er sinds 1992 wettelijke bepalingen in het Burgerlijk Wetboek (BW) opgenomen waaraan aanbieders van pakketreizen dienen te voldoen (zie titel 7A van Boek 7 BW, Pakketreizen en gekoppelde reisarrangementen).6 Zo is aangegeven welke reizen hieronder allemaal vallen en wat dient te zijn geregeld ten aanzien van bescherming bij insolventie (Titel 7A, afdeling 5, Boek 7 BW). De organisator dient de reiziger onder andere informatie te verstrekken over wie bij een pakketreis instaat voor de bescherming bij insolventie. De ACM (Autoriteit Consument en Markt) houdt toezicht op deze branche. Deze toezichthouder kan een bindende gedragslijn tot naleving opleggen, een last onder dwangsom, bestuurlijke boete opleggen en publieke waarschuwingen geven, als niet wordt voldaan aan de wettelijke bepalingen in het BW.7
Bent u bereid in gesprek te treden met de bouwsector om een nationaal bouwgarantiefonds op te richten en aansluiting daarbij verplicht te stellen, nu blijkt dat huizenkopers onvoldoende beschermd zijn zelfs als zij zich ervan verzekeren dat hun aannemer is aangesloten bij een garantiefonds?
Hoewel ik betreur wat er in Brielle allemaal mis is gegaan en ik besef dat de gevolgen voor deze individuele huizenkopers zeer ernstig zijn, acht ik toch het oprichten van een nationaal bouwgarantiefonds met verplichte verzekering niet nodig. Overeenkomstig de reissector hebben private partijen in de bouwsector goede garantie- en waarborgregelingen in de markt gezet en er is een toezichtorgaan, dat toeziet op de verzekeraars van deze garantie- en waarborgregelingen. In het algemeen werkt dit in de bouwsector goed. Daarnaast heeft de huizenkoper een eigen verantwoordelijkheid, van hem mag worden verwacht dat hij informatie inwint of advies vraagt, zie hiervoor mijn antwoord op vraag 3. Tenslotte wordt de informatiepositie van de opdrachtgever/huizenkoper via de Wet kwaliteitsborging voor het bouwen versterkt. Helaas komt dit voor de huizenkopers in Brielle te laat.
Het bericht dat de SSH& voortaan haar kamers zal verhuren door middel van loting |
|
Frank Futselaar , Sandra Beckerman |
|
Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66), Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
Wat is uw reactie op het artikel «Studentenvakbond Akku woedend over nieuwe lotingsysteem SSH&»?1
Er is zowel met de SSH& als de studentenvakbond Akku contact geweest over deze situatie. Naar ik begrijp wil de SSH& over gaan op een systeem van loting, omdat zij met hun huidige toewijzingsregels zien dat maar een bepaalde groep studenten een kamer bij de SSH& weet te bemachtigen. De SSH& heeft namelijk voorrangsregels voor specifieke groepen, zoals eerstejaars met een lange reistijd. Door een systeem van loting te introduceren willen zij aankomende studenten en studenten die voorheen (lang) op de wachtlijst stonden een grotere kans geven om op kamers te gaan.
Akku op haar beurt geeft aan dat deze beleidsaanpassing ten onrechte niet met hen is besproken. Zij zijn van mening dat maatregelen met majeure gevolgen voor de huisvesting van studenten, zoals deze aanpassing van het toewijzingsbeleid, ten minste in het lokale overleg studentenhuisvesting besproken hadden moeten worden.
In het Landelijk Actieplan Studentenhuisvesting hebben partijen afgesproken dat lokale partijen samen op structurele basis aan tafel zitten om vraag en aanbod in beeld te brengen en te bekijken wat nodig is om – nu en in de toekomst – te voldoen aan de onderling afgestemde behoefte. Het is in eerste instantie aan lokale partijen zelf om het lokale overleg vorm en inhoud te geven, maar ik acht het passend dat partijen open en transparant met elkaar communiceren. Niet alleen over vraag en aanbod, maar ook over belangrijke (beleids)voornemens of op stapel staande acties en met gevoel voor de vertrouwelijkheid van bepaalde zaken.
Bent u van mening dat hier de afspraak uit het Landelijk Actieplan Studentenhuisvesting, te weten dat onderwijsinstellingen, gemeenten, studentenbonden en huisvesters zo vaak als nodig met elkaar overleggen, niet nagekomen wordt? Zo nee, waarom niet?
Zoals ik in het antwoord op vraag 1 toegelicht worden de afspraken uit het Landelijk Actieplan Studentenhuisvesting nagekomen. In het Landelijk Actieplan Studentenhuisvesting hebben partijen afgesproken dat lokale partijen samen op structurele basis aan tafel zitten om vraag en aanbod in beeld te brengen en te bekijken wat nodig is om -nu en in de toekomst- te voldoen aan de onderling afgestemde behoefte. In Nijmegen is dit lokaal overleg opgestart: het Breed Overleg Studentenhuisvesting, waar de gemeente, huisvesters, onderwijsinstellingen en verschillende studentenvertegenwoordigers spreken over het in evenwicht brengen van vraag en aanbod van studentenhuisvesting.
Het is aan lokale partijen zelf om dit overleg vorm en inhoud te geven. Zoals in het antwoord op vraag 1 aangegeven, acht ik het wel wenselijk dat partijen in het genoemde lokale overleg niet alleen over vraag en aanbod overleggen, maar ook over belangrijke (beleids-)voornemens of op stapel staande acties en met gevoel voor de vertrouwelijkheid van bepaalde zaken.
Heeft u de conclusies ontvangen van het lokaal overleg over de studentenhuisvesting in Nijmegen? Zo ja, is het voornemen van de SSH& om met loting te gaan werken terug te vinden in de conclusies?
De concept-conclusies van het lokaal overleg heb ik ingezien en daar kan ik niet uit opmaken dat er gesproken is over het voornemen van de SSH& om met loting te gaan werken.
Bent u van mening dat een dergelijke grote beleidswijziging in overleg met studenten moet plaatsvinden? Kunt u dit toelichten?
Op basis van de Wet op het overleg huurder verhuurder is een verhuurder verplicht om de betrokken bewonerscommissie en de betrokken huurdersorganisatie te informeren over wijzigingen in het toewijzings- en verhuurderbeleid. De SSH& heeft over zijn voornemen tot een lotingsysteem overleg gevoerd met hun huurdersorganisatie (de SPH). De SPH heeft ingestemd met het systeem van loting. Verder heeft SSH& dit voornemen gedeeld met de gemeente en ook de onderwijsinstellingen. Zoals eerder aangegeven is het in eerste instantie aan de SSH& zelf om dergelijke beleidswijzigingen ook in het eerder genoemde lokale overleg te bespreken en vind ik dit ook gepast en wenselijk. Inmiddels zijn de SSH& en Akku met elkaar in overleg over de invoering van het systeem van loting en word ik geïnformeerd over de uitkomsten.
Op welke wijze zijn studenten geconsulteerd bij deze beslissing? Bent u van mening dat deze regeling ingetrokken moet worden indien blijkt dat studenten niet betrokken zijn geweest bij deze beslissing?
Zie antwoord vraag 4.
Welke inspanning moeten gemeenten, onderwijsinstellingen en huisvesters leveren om lokale studentenbonden te betrekken bij beleidswijzigingen van huisvesters?
In Landelijk Actieplan Studentenhuisvesting is afgesproken dat er een lokaal overleg komt waar ook studentenbonden in zijn vertegenwoordigd. Zodoende ga ik er van uit dat, voor zover het nog niet is gebeurd, lokale partijen de betreffende studentenbonden uitnodigen bij dit lokale overleg. Vanuit het Rijk zullen we vinger aan de pols houden. Mochten er signalen komen dat studentenbonden niet betrokken zijn bij het lokale overleg, dan zullen betreffende partijen daar op aangesproken worden.
Vindt u het rechtvaardig dat studenten die korter dan vier jaar ingeschreven staan, hun opgebouwde rechten verliezen en voor niets 30 euro hebben betaald?
De inschrijfkosten van het «oude» systeem waren 20 euro in plaats van de genoemde 30 euro. Het nieuwe systeem is gratis voor woningzoekenden. Juist omdat de SSH& geen garantie kan bieden op een kamer, vindt de SSH& het niet terecht om geld te vragen voor de toegang tot het aanbodsysteem.
Er is door SSH& voorzien in een overgangsregeling. Deze overgangsregeling geldt voor woningzoekenden met een inschrijfduur van vier jaar of langer. Deze groep heeft gedurende 12 maanden toegang tot de loting van zelfstandige woningen. Deze overgangsregeling is besproken met de huurdersvereniging en zij hebben hiermee ingestemd. Daarmee ben ik van mening dat de SSH& er op voorhand voldoende zorg voor heeft gedragen om tot een gedegen overgangsregeling te komen.
Woonruimte voor (economisch) daklozen |
|
Carla Dik-Faber (CU) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Aantal daklozen in Nederland verdubbeld: «Iedereen kan dakloos worden»?1
Ja.
In welke mate ziet u dakloosheid als een woonvraagstuk?
Dakloosheid kenmerkt zich door het ontbreken van huisvesting. De onderliggende redenen dat mensen dakloos worden zijn echter heel divers en de verschillende oorzaken hangen ook vaak met elkaar samen. Bekend is dat dak- en thuislozen heel vaak een eenpersoonshuishouden vormen, vaak man zijn, en in toenemende mate jong zijn en een niet-westerse achtergrond hebben. Ook blijkt dak- en thuisloosheid vaak samen te hangen met de aanwezigheid van GGZ-problematiek. Daarnaast zien we dat mensen dak- of thuisloos blijven door het ontbreken van geschikte huisvesting. Het oplossen van dakloosheid vraagt om een woning of woonplek en in veel gevallen is ook behandeling en/ of begeleiding nodig, bijvoorbeeld bij het op orde brengen van schulden of bij het op zoek gaan naar werk.
Bent u ermee bekend dat het niet meer alleen om daklozen met een complexe zorgvraag gaat, maar ook om economische daklozen (daklozen die geen zorgvraag hebben maar op straat staan met of zonder baan)? Kunt u aangeven om welke verdeling het ongeveer gaat?
Ja, ik ben bekend met het feit dat er ook mensen zijn die vanwege economische redenen dakloos worden. Het CBS2 heeft onderzoek gedaan naar de achtergrondkenmerken van dak- en thuislozen. Uit het CBS- onderzoek blijkt niet dat er de afgelopen jaren een toename is van het aantal dak- en thuislozen die vanuit een relatief goede sociaaleconomische situatie plotseling of binnen een relatief kort tijdsbestek afglijden richting dakloosheid.
Van de mensen die tussen 2010–2017 in de CBS-daklozenregistraties instroomden werkte 7 procent en ontving ruim driekwart een sociale voorziening. Van het totaal aantal in de CBS-daklozenregistraties ingestroomde daklozen was het merendeel vijf jaar voorafgaand aan hun dakloosheid ook niet werkzaam (26% van hen had destijds een baan). Bij 4 procent van de nieuwe daklozen heeft het jaar voorafgaand aan hun dakloosheid een echtscheiding plaatsgevonden. De voorgeschiedenis van dakloze mensen die in 2017 en 2018 in de CBS-daklozenregistraties instroomden kenmerkt zich dus niet meer dan in de jaren daarvoor door life-events als een scherpe inkomensdaling, baanverlies of recente scheidingen.
In welke mate denkt u dat gebrek aan betaalbaarheid, beschikbaarheid en toegankelijkheid van woonruimte leiden tot toename van het aantal daklozen?
De krapte op de woningmarkt is van invloed op de snelheid waarmee mensen die na bijvoorbeeld een relatiebreuk woonruimte zoeken, er in slagen een volgende woonplek te vinden. Ook geven gemeenten aan dat een tekort aan woonruimte de uitstroom van mensen uit de maatschappelijke opvang ernstig belemmert.
In hoeverre gebrek aan betaalbaarheid, beschikbaarheid en toegankelijkheid van woonruimte leidt tot een toename van het aantal daklozen is door het CBS niet onderzocht. Zoals reeds aangegeven gaat dak- en thuisloosheid vaak gepaard met diverse met elkaar samenlopende oorzaken.
In welke mate heeft u zicht op de brede groep die problemen heeft met huisvesting? Wat is het risico op dakloosheid voor deze mensen?
Naar schatting van Platform31 is ongeveer tien procent van de Nederlandse bevolking spoedzoeker3. Hoewel een deel van de spoedzoekers voldoende (financiële) mogelijkheden heeft om een voorlopig geschikte oplossing te vinden, geldt voor de meeste spoedzoekers het tegenovergestelde. Zij beschikken niet over voldoende geld, een voldoende groot sociaal netwerk of genoeg inschrijfduur met behulp waarvan op korte termijn een woning kan worden betrokken. De ontwikkelingen op de (huur)woningmarkt (schaarste en een dalende mutatiegraad, huishoudensverdunning) maken het hen niet makkelijker. Het aantal sociale huurwoningen dat met voorrang wordt toegewezen (aan mensen met urgentie of via directe bemiddeling) neemt juist toe, waardoor de kansen voor spoedzoekers die niet in deze categorie vallen kleiner worden4.
Van de woningzoekenden verwacht 30 procent in een onhoudbare situatie terecht te komen, zoals bijvoorbeeld dak- of thuisloosheid, als ze niet binnen drie maanden een woning vindt.5
Met de stimuleringsaanpak Flexwonen zet ik in op de totstandkoming van meer tijdelijke en flexibele woningen op korte termijn voor deze doelgroep. Lokaal verschilt de samenstelling en omvang van de groep spoedzoekers enorm. Als onderdeel van de stimuleringsaanpak Flexwonen organiseert RVO voor het Rijk de regionale versnellingskamers Flexwonen, waarin regio’s op gestructureerde wijze stap voor stap toewerken naar een haalbaar en gedragen flexwonenconcept.
Om meer zicht te krijgen op de regionale opgave om specifiek het aantal dak- en thuislozen terug te dringen heeft het kabinet de centrumgemeenten gevraagd deze in kaart te brengen. Dit is een essentiële tussenstap richting een overkoepelend plan van aanpak van de Staatssecretaris van VWS om dak- en thuisloosheid terug te dringen. Uw Kamer wordt hier – conform motie van de leden Westerveld en Regterschot6 – voor het reces in april over geïnformeerd.
Deelt u de mening dat eenieder recht heeft op huisvesting?
Artikel 22, tweede lid, van de Grondwet bevat het recht op huisvesting. Daarin is bepaald dat de overheid zich dient in te spannen voor de bevordering van voldoende woongelegenheid. Deze inspanningsverplichting ziet niet alleen op het aantal woningen maar ook op het volume, de kwaliteit, de veiligheid en de gezondheid daarvan. In diverse wet- en regelgeving zoals de Woningwet, het Bouwbesluit 2012 en de Huisvestingswet 2014 zijn deze elementen van het recht op huisvesting nader uitgewerkt.
Ziet u dat er voor de groep economisch daklozen specifiek beleid nodig is en dat deze groep, meer nog dan daklozen met ook andere problematiek, primair behoefte heeft aan een woning? Deelt u de mening dat bij de hulp aan deze groep het realiseren van woonruimte dan ook het primaire uitgangspunt behoort te zijn?
Voor (vrijwel) alle dak- en thuislozen geldt dat zij behoefte hebben aan een passende woonplek, met in meer of mindere mate begeleiding. De stimuleringsaanpak Flexwonen richt zicht onder meer op voldoende passende woonplekken voor daklozen die primair behoefte hebben aan een woning. Daarnaast zal ik conform de motie Dik-Faber/Ronnes7 in het overkoepelende plan voor het terugdringen van dak- en thuisloosheid van het kabinet, ingaan op dak- en thuislozen met primair een woonbehoefte.
Kent u de aanbevelingen die de Nationale ombudsman Reinier van Zutphen in maart 2019 deed aan gemeenten, om te voorkomen dat daklozen niet in de Basisregistratie Personen (BRP) staan ingeschreven, dat er goede ondersteuning en begeleiding moet zijn om verder afglijden te voorkomen en dat er passende oplossingen nodig zijn op de woningmarkt? Kunt u hier op reflecteren en aangeven wat ermee gebeurd is?
De aanbevelingen die de Nationale ombudsman aan gemeenten heeft gedaan zijn mij bekend en onderschrijf ik. Het Ministerie van BZK heeft in dit verband begin 2017 en eind 2018, landelijke workshops georganiseerd voor gemeenten om specifiek de aandacht te vestigen op de circulaire BRP en briefadres. In vervolg hierop is een stappenplan ontwikkeld ten behoeve van de uitvoering bij gemeenten, om situaties die maatwerk vragen beter te kunnen beoordelen. Een en ander moet ertoe leiden dat betrokken personen sneller op een briefadres worden ingeschreven. Daarbij moet ook voor gemeenten duidelijk zijn dat zij daklozen niet direct of indirect mogen «doorsturen» naar andere gemeenten, voor een sluitende aanpak is het van belang dat elke gemeente hierin verantwoordelijkheid neemt. De Minister van BZK heeft in het voorjaar van 2019 een brief aan gemeenten gestuurd om aandacht te vragen voor de problematiek en in bijzonder de verplichting om in te schrijven. In deze brief is ook aandacht gevraagd voor de samenwerking tussen burgerzaken en sociaal domein.
Ten aanzien van ondersteuning en begeleiding voor daklozen om verder afglijden te voorkomen en het belang van passende oplossingen op de woningmarkt verwijs ik u graag naar de eerder genoemde brief die de Staatssecretaris van VWS, SZW en ik namens het kabinet op 6 december 2019 aan uw Kamer stuurden met daarin de extra maatregelen die het kabinet op korte termijn neemt om het creëren van extra woonruimten met begeleiding te stimuleren8. De Staatssecretaris van VWS heeft alle centrumgemeenten gevraagd in kaart te brengen wat op regionaal niveau de opgave is. Dit is een tussenstap richting een overkoepelend plan van het kabinet om dak- en thuisloosheid terug te dringen.
Kan het kabinet bij haar acties om dakloosheid terug te dringen ook voor de groep economisch daklozen extra maatregelen treffen zoals door Van Zutphen is aangegeven? Zo ja, hoe wilt u dit vormgeven? Zo nee, kunt u uitleggen waarom niet?
Ja. Voor deze groep heb ik onder meer met de stimuleringsaanpak Flexwonen reeds verschillende maatregelen genomen. In de uitvraag die aan centrumgemeenten is gedaan om tot een overkoepelend plan ten aanzien van het tegengaan van dak- en thuislozen te komen, vraagt het kabinet ook aandacht voor daklozen met primair een huisvestingsvraag. In dat kader bezie ik met gemeenten welke maatregelen wij aanvullend kunnen nemen om dakloosheid wegens een tekort aan huisvesting te voorkomen en om deze mensen van een dak boven hun hoofd te voorzien. In het overkoepelend plan van het kabinet kom ik terug op hoe ik invulling geef aan de motie van de leden Dik-Faber en Ronnes die vraagt om een huisvestingsstrategie juist voor deze groep daklozen.
Wat zijn voor woningcorporaties en marktpartijen momenteel de grootste obstakels om met woonoplossingen te komen voor economisch daklozen? Welke mogelijkheden ziet u om deze obstakels weg te nemen?
De ervaren obstakels van woningcorporaties en marktpartijen zijn divers van aard, en verschillen op lokaal niveau. Om het woningaanbod te vergroten en woningbouw te versnellen heb ik samen met verschillende stakeholders al veel stappen gezet. Denk bijvoorbeeld aan de Nationale Woonagenda, de woondeals, de woningbouwimpuls van € 1 miljard, de Transformatiefaciliteit en de korting op de verhuurderheffing van € 1 miljard. De corporatiesector als geheel blijkt over voldoende leenruimte te beschikken om extra te kunnen investeren, bovenop de ruim € 40 miljard die voor de komende vijf jaar in de boeken staat. Naar aanleiding van de motie Ronnes (TK 35 000 VII, nr. 52) en het Klimaatakkoord wordt in kaart gebracht hoe maatschappelijke opgaven en middelen zich tot elkaar verhouden op de middellange en lange termijn. Bij dit onderzoek zijn onder meer het Rijk, WSW en Aedes direct betrokken. Ik verwacht de uitkomsten voor de zomer naar uw Kamer te sturen. De Crisis- en herstelwet is bovendien aangepast en uitgebreid om procedures van woningbouwplannen de vereenvoudigen en versnellen. Daarnaast kunnen verhuurders per 2 januari 2020 gebruik maken van de vrijstelling in de verhuurderheffing voor de bouw van tijdelijke en flexibele woningen. Hiermee kunnen snel extra woningen worden gerealiseerd voor groepen zoals (economisch) dak- en thuislozen.
In de Kamerbrief over de stimuleringsaanpak Flexwonen9 schets ik welke maatregelen ik met de aanpak tref om factoren die de totstandkoming van flexwoningen belemmeren weg te nemen.
De stikstofproblematiek heeft in verschillende delen van het land een groot effect op de woningbouw. Er zijn al mogelijkheden om een vergunning aan te vragen en daar wordt op verschillende plekken ook gebruik van gemaakt. Het kabinet werkt echter hard aan oplossingen om de vergunningverlening nog verder op gang te helpen.
Wat doet u aan het structurele tekort van woningen? Welke extra acties onderneemt u nu het aantal nieuwbouwvergunningen verder afneemt, onder meer door de stikstofcrisis? Hoe zorgt u er voor dat er in samenwerking met VWS en gemeenten voldoende woonruimte is voor economisch daklozen?
Zie antwoord vraag 10.
Welke mogelijkheden ziet u om als (tijdelijke) noodoplossing voor deze groep een uitzondering op de kostendelersnorm te regelen als onderdeel van genoemde aanpak?
De Staatssecretaris van SZW ziet geen aanleiding om in wet- en regelgeving een categoriale uitzondering te introduceren voor dak- en thuislozen. Als het gaat om de inkomensvoorzieningen op grond van de Participatiewet kunnen gemeenten aan de hand van individuele feiten en omstandigheden beoordelen of het toepassen van individueel maatwerk aan de orde is. Gemeenten kunnen dus geen categoriale uitzonderingen maken, bijvoorbeeld voor de kostendelersnorm, maar zij kunnen wel gebruik maken van de mogelijkheden voor individueel maatwerk die de wet biedt. Om gemeenten daarin te faciliteren, zal het Rijk met VNG en Divosa nagaan op welke manieren gemeenten aan individueel maatwerk een invulling geven opdat gemeenten hun ervaringen met elkaar kunnen delen.
Welke mogelijkheden ziet u om als (tijdelijke) noodoplossing gebouwen van overheden, al dan niet in pilotvorm, samen met corporaties te transformeren tot woonruimte bij leegstand?
Met Skills in de Stad, een initiatief van het Rijkvastgoedbedrijf en de Rijksbouwmeester, waarbij in een aantal pilotgemeenten rijks- of publiek vastgoed wordt ingezet om woonplekken te bieden voor kwetsbare jongeren, zet het kabinet in op het gebruik van Rijksvastgoed voor woonruimte.
Het Ministerie van VWS en het Ministerie van BZK stimuleren samen met gemeenten en betrokken partijen bredere toepassing van goede initiatieven voor wonen met begeleiding, zonder dat hiervoor nieuwbouw gepleegd hoeft te worden. Daarbij wordt ook in kaart gebracht in hoeverre gebouwen van overheden (zowel rijksvastgoed als ander publiek vastgoed) getransformeerd kunnen worden tot woonruimte, conform de motie van Dik-Faber10. Met de vrijstelling in de verhuurderheffing wordt zowel de realisatie van tijdelijke en flexibele woningen gestimuleerd, zowel in nieuwbouw als voor verbouw van bestaand vastgoed met een niet-woonfunctie.
Welke mogelijkheden ziet u om als (tijdelijke) noodoplossing de aangekondigde stimulans van flexwoningen specifiek in te zetten om in huisvesting van deze groep te voorzien?
Flexwonen biedt zeker een oplossing voor mensen die snel huisvesting nodig hebben. Juist omdat ook locaties zonder een woon-bestemming kunnen worden benut, biedt flexwonen een optie om snel extra woonruimte te creëren. Gemeenten kunnen er voor kiezen om de flexwoningen in te zetten voor de huisvesting van zowel (ex) dak- en thuislozen, als voor andere groepen spoedzoekers op de woningmarkt. Het Rijk wijst (centrum)gemeenten actief op de mogelijkheden voor Flexwonen. Om de bouw van flexwoningen verder te stimuleren heeft het Rijk de provincies een financiële bijdrage gegeven, kunnen gemeenten zich aanmelden voor versnellingskamers Flexwonen en staat per 2 januari 2020 een vrijstelling in de verhuurdersheffing voor de bouw van tijdelijke en flexibele woningen open.
Welke (tijdelijke) oplossingen kan de crisis- en herstelwet bieden bij de huisvestingsproblematiek van economisch daklozen?
Via de recent aangepaste Crisis- en herstelwet (Chw) kan voor 15 jaar in plaats van 10 jaar met toepassing van de reguliere voorbereidingsprocedure tijdelijk worden afgeweken van het bestemmingsplan. Daarmee wordt het gemakkelijker de exploitatietermijn van tijdelijke en flexibele woningen rendabel te krijgen. De Chw loopt vooruit op de Omgevingswet. Onder de Omgevingswet kunnen in het omgevingsplan zonder maximale tijdsduur tijdelijke regels voor activiteiten worden gesteld. Daarmee is op termijn ook een structurele oplossing voorzien voor een rendabele exploitatietermijn.
Welke huisvestingsstrategie gaat u samen met woningcorporaties en gemeenten ontwikkelen om te komen tot een structurele aanpak van de huisvestingsproblematiek van economisch daklozen? Worden hierin ook de verschillende verantwoordelijkheden en te treffen maatregelen voor Rijk, gemeenten en woningcorporaties uiteengezet?
In het overkoepelende plan van het kabinet voor het terugdringen van dak- en thuisloosheid zal ik tevens ingaan op mijn aanpak ten aanzien van daklozen die primair een huisvestingsbehoefte hebben, zonder aanvullende problematiek. Er zijn op dit gebied al positieve ontwikkelingen. Zo is Aedes, de koepelorganisatie van de woningcorporaties, voornemens om – in samenwerking met andere partijen als gemeenten – de komende jaren naar verwachting jaarlijks 10.000 flexwoningen te realiseren, waar ook de doelgroep dak- en thuislozen gebruik van kan maken.
Het bericht dat de Indiase regering de speciale status van het gebied Kashmir schrapt |
|
Tunahan Kuzu (DENK) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Pakistaanse premier bang voor etnische zuiveringen na opheffing autonomie Kashmir»?1
Ja.
Kunt u nader aangeven hoe de aard van de repressie er uitziet? Welke maatregelen heeft de Indiase regering genomen tegen de lokale bevolking?
De Indiase regering heeft rondom de opheffing van de autonome status van Kashmir op 5 augustus jl. een aantal preventieve maatregelen genomen. Deze omvatten in eerste instantie onder meer beperking van telecomverbindingen, verbod op samenscholing, sluiting van openbare gebouwen en preventieve aanhoudingen en huisarresten. Inmiddels zijn in grote delen van Kashmir de telefoonverbindingen hersteld, gebouwen weer geopend en het merendeel van arrestanten vrijgelaten. Toegang tot het internet is echter nog altijd beperkt.
Met wie heeft u gesproken om u te informeren over de feiten inzake de situatie in Kashmir?
Het kabinet volgt de situatie nauwgezet. De ambassades in Islamabad en New Delhi onderhouden een breed netwerk om zich te informeren over de situatie in Kashmir.
Wat heeft de Nederlandse overheid precies ondernomen nadat de maatregel van kracht ging?
Ik spreek regelmatig met mijn ambtgenoten van Pakistan en India. In deze contacten zijn zorgen over de situatie overgebracht en heb ik aangegeven dat alleen een vreedzame bilaterale dialoog tussen India en Pakistan kan leiden tot een duurzame oplossing voor de situatie in Kashmir. Ook op hoogambtelijk niveau en in EU-verband worden de Nederlandse zorgen over de situatie geuit.
Zijn er Nederlandse staatsburgers in dat gebied? Zo ja, lopen deze Nederlandse staatsburgers gevaar?
Er staan geen Nederlanders geregistreerd in het informatiesysteem van het Ministerie van Buitenlandse Zaken. Het is bekend dat een zeer beperkt aantal Nederlanders in Srinagar verblijft. Vanwege de onduidelijke situatie en het niet goed functionerende communicatienetwerk, wordt aan Nederlanders afgeraden naar Kashmir te reizen.
Klopt het dat de nieuwe maatregel betekent dat hindoes zich voortaan vrij mogen vestigen in Jammu en Kashmir, het door India bestuurde gedeelte van het betwiste gebied?
Sinds 31 oktober 2019 is het gebied formeel opgedeeld in twee unie territoria: (1) Jammu & Kashmir en (2) Ladakh. Deze unie territoria vallen onder het centrale gezag. Alle Indiërs kunnen zich sindsdien zonder beperkingen vestigen in deze gebieden. Voorheen gold er voor de deelstaat Jammu en Kashmir een uitzondering en gaf de Indiase Grondwet het recht aan de deelstaat om permanente bewoners aan te wijzen. Nu valt iedereen onder hetzelfde federale recht.
Klopt het dat direct na de aankondiging van de maatregel, die na de ondertekening van een decreet direct van kracht werd, er protesten uitbraken?
In Jammu en Kashmir zijn sinds jaren meer veiligheidstroepen gestationeerd vanwege de Line of Control en de aanhoudende onrust. Sinds de maatregel van kracht is, is de controle verscherpt en zijn meer troepennaar de regio gestuurd. Er is weer toegang tot het telefonienetwerk, internet is nog beperkt. De Indiase regering heeft aangegeven dat de preventieve maatregelen die zijn genomen om de rust te bewaren van tijdelijke aard zijn. Op 15 november is in New Delhi de vaste parlementaire commissie voor binnenlandse zaken bijeengekomen om inzicht te krijgen in het aantal aanhoudingen en huisarresten. Er is gesproken over de stappen die de regering neemt om de situatie in Kashmir te normaliseren. Arrestanten worden geleidelijk vrijgelaten. De arrestanten die worden vastgehouden op grond van de Public Safety Act (PSA) kunnen hun detentie aanvechten.
Klopt het dat internet en telefonie worden geblokkeerd en duizenden manschappen op de been zijn om de orde te handhaven?
Zie antwoord vraag 7.
Klopt het dat in de afgelopen maanden honderden mensen zijn opgepakt, onder wie politici, hoogleraren, zakenlieden en activisten?
Zie antwoord vraag 7.
Is het intrekken van artikel 370 van de Indiase Grondwet in strijd met het internationale recht? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet heeft onvoldoende inzicht in deze complexe situatie om een oordeel te kunnen vellen over de vraag of het besluit van de Indiase regering in strijd met het internationaal recht is. Het is aan de Indiase regering om te onderbouwen dat het besluit in overeenstemming met het internationaal recht is en dat de mensenrechten van de bevolking Kashmir zullen worden gerespecteerd. Zoals gesteld in het antwoord op vraag 3 en 4 volgt het kabinet de situatie nauwgezet en heeft de Minister van Buitenlandse Zaken zijn zorgen over de situatie aan de Indiase autoriteiten overgebracht.
Deelt u de mening dat het besluit van de Indiase regering een schending van het internationale recht is? Zo ja, bent u bereid om dit bij de Verenigde Naties aan te kaarten? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 10.
Deelt u de mening van de Pakistaanse premier dat etnische zuiveringen plaats zullen vinden in Kashmir nu India de speciale status van het gebied gaat schrappen? Zo ja, deelt u de mening dat dit op het hoogste niveau moet worden bestreden?
Er is mij geen informatie bekend die erop wijst dat er een etnische zuivering plaats zou vinden in Kashmir.
Deelt u de mening van critici dat de maatregel vooral bedoeld is om Kashmir te de-islamiseren doordat hindoes nu massaal naar de regio kunnen trekken? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet acht het ongepast om hierover te speculeren.
Welke concrete acties gaat u ondernemen om de veiligheid van de moslims in Kashmir veilig te stellen, nu de speciale status van het gebied is geschrapt?
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 3 en 4 volgt het kabinet de situatie nauwgezet. Ik heb mijn zorgen over de situatie aan de Indiase autoriteiten overgebracht en ook EU vertegenwoordigers hebben deze zorgen geuit.
Bent u bekend met het bericht «India stelt in delen van regio Kashmir een avondklok in»?2
De avondklok is niet meer van kracht. Het is mij niet bekend welke straffen de Indiase autoriteiten stellen op het negeren van de avondklok in de regio Kashmir.
Wat is de laatste stand van zaken in verband met de invoering van de avondklok?
Zie antwoord vraag 15.
Welke straffen stelt de Indiase regering op het negeren van de avondklok?
Zie antwoord vraag 15.
Klopt het dat Indiase soldaten de traditionele Muharram-processie probeerden te stoppen, wat tot opstootjes onder de inwoners van Kashmir leidde? Zo ja, deelt u de mening dat het onwenselijk is als soldaten een godsdienstige plechtigheid verstoren?
De Muharram-processie in Kashmir heeft sinds 1990 niet meer plaatsgevonden nadat er toen grote onrust uitbrak in de vallei. De autoriteiten hebben sindsdien de processie om veiligheidsredenen verboden. In andere deelstaten van India wordt de Muharram-processie wel toegestaan.
Klopt het dat de soldaten traangas en rubberkogels inzetten tegen de moslims in Kashmir? Zo ja, bent u bereid om dit te veroordelen?
De berichtgeving uit Kashmir is beperkt en het is niet mogelijk alle berichten te verifiëren. Er zijn aantijgingen dat er traangas en rubberkogels tegen de bevolking zijn ingezet. Deze aantijgingen zijn reden tot zorg en zoals aangegeven in het antwoord op vraag 3 en 4 heb ik mijn zorgen over verdere escalatie van de situatie in Kashmir aan India overgebracht.
Bent u bereid om al deze vragen afzonderlijk en uitgebreid te beantwoorden?
De vragen zijn zo goed mogelijk beantwoord.
De sluiting van arrestantencellen in de politiebureaus van Doetinchem, Deventer, Ede en Tiel |
|
Attje Kuiken (PvdA) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Politie sluit cellen in Ede, Tiel, Doetinchem, nieuw arrestantencomplex in Elst voor heel de regio»?1
Ja.
Hoeveel politie is er in de gemeenten Ede, Tiel, Doetinchem ’s avonds, ’s nachts en in de weekenden in de plattelandsgebieden beschikbaar?
De uitvoering van de brede politietaak in deze gebieden vindt plaats in overleg met het lokale gezag
Deelt u de mening dat het verlenen van noodhulp voorrang heeft boven het wegbrengen van arrestanten? Zo ja, hoe verhoudt zich dat tot het feit dat de politie in het geval de genoemde arrestantencellen gesloten worden meer tijd niet meer beschikbaar is voor het verlenen van noodhulp? Zo nee, waarom niet?
Ik deel uw mening dat spoedmeldingen voorrang hebben boven het wegbrengen van arrestanten.
Het op professionele wijze bejegenen, verzorgen en vervoeren van arrestanten is een belangrijk onderdeel van het politiewerk. Verschillende ontwikkelingen, zoals de afnemende hoeveelheid arrestanten in algemene zin maar ook per politiecellencomplex, de inzet van medewerkers in geregeld lege cellencomplexen en de daarmee samenhangende, onverantwoordbare inzet van capaciteit en onevenredig hoge kosten van de bedrijfsvoering binnen politiecellencomplexen, hebben de politie, ook in de eenheid Oost-Nederland, genoodzaakt kritisch te kijken naar de werkprocessen rondom het vervoeren en insluiten van arrestanten.
De politie-eenheid Oost-Nederland heeft via onderzoeken en consultatierondes langs veiligheidsoverleggen binnen het district en lokale driehoeken de zorgpunten van de burgemeesters in beeld gebracht. Deze worden meegenomen in de impactanalyses en mogelijke oplossingen. In het voorjaar van 2020 zal een definitief besluit aan het bestuur in de eenheid Oost-Nederland worden voorgelegd. Tot die tijd zal de eenheid door de inzet van extra middelen de negen cellencomplexen op de huidige wijze open houden.
De eenheid Oost-Nederland onderzoekt welke impact de sluiting van arrestantencellen in de genoemde gemeenten hebben op het primaire proces. Daarbij spelen overwegingen van doeltreffendheid en doelmatigheid alsook overwegingen met betrekking tot de kwaliteit van het politiewerk en van de dienstverlening een rol. Uitgangspunt is dat het primaire proces zo goed mogelijk wordt ondersteund. De verwachting is dat de maatregelen, waaronder het sluiten van een aantal cellencomplexen, aanvullende arrangementen en werkprocessen mogelijk maken, zoals deze in onderzoek zijn binnen de politie-eenheid Oost-Nederland.
Deelt u de mening dat de sluiting van arrestantencellen in de genoemde gemeenten tot gevolg heeft dat de politie onevenredig veel tijd nodig zal gaan hebben om arrestanten elders onder te brengen? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Deelt u de mening dat sluiting van de arrestantencellen alleen een optie kan zijn als er, naar het voorbeeld van het politieteam Maas en Leijgraaf, een aparte vervoersdienst voor arrestanten komt om een tekort aan agenten in de genoemde gemeenten te voorkomen? Zo ja, kunt u er in overleg met de korpsleiding van de politie voor zorgen dat deze vervoersdienst er komt? Zo nee, waarom niet?2
Die mening deel ik niet. Het vervoeren, insluiten en verzorgen van arrestantentaken dient ter ondersteuning van de primaire processen binnen de politie. De politie voert deze wettelijke taak uit op een professionele manier onder toezicht van onafhankelijke toezichthouders. Op het moment dat verschillende omstandigheden de noodzaak geven tot een kritische beschouwing van de werkprocessen rondom arrestantentaken ga ik ervan uit dat de politie die uitvoert met de bedoeling om de professionaliteit van de dienstverlening in de arrestantenzorg ook in de toekomst op een hoog peil te houden. De politie heeft aangegeven dat het instellen van een externe vervoersdienst een van de flankerende maatregelen kan zijn op het moment dat er cellencomplexen sluiten. De invulling daarvan moet blijken uit nadere impactanalyses die de politie met het lokale gezag en het bestuur zal bespreken.
Het speciaal onderwijs dat de massale toestroom van leerlingen niet aankan |
|
Kirsten van den Hul (PvdA) |
|
Arie Slob (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CU) |
|
![]() |
Wat klopt er van het beeld dat naar voren komt uit een enquête van het Landelijk Expertisecentrum Speciaal Onderwijs (LECSO) dat nu 18% van de scholen voor (voortgezet) speciaal onderwijs en 14% van de scholen voor speciaal basisonderwijs kampt met wachtlijsten, en zo’n 29% van de scholen voor speciaal basisonderwijs binnenkort een wachtlijst verwacht?1
Ik heb geen informatie beschikbaar van het precieze aantal kinderen dat op een wachtlijst voor het speciaal basis onderwijs (sbo) en (voortgezet) speciaal onderwijs (v)so staat. Hierover wordt, zoals bij u bekend, geen landelijke informatie bijgehouden. Lesco geeft aan dat het om ruim 250 leerlingen gaat op het speciaal basisonderwijs en speciaal onderwijs samen. Of dat meer dan andere jaren is en hoe lang deze leerlingen op een wachtlijst staan, is niet bekend. Wachtlijsten zijn niet nieuw en de ene regio en/of school heeft er meer mee te maken dan andere regio’s en/of scholen. De meeste scholen kennen vaste instroommomenten. Sommige leerlingen moeten daarom een korte tijd wachten tot dat ze kunnen instromen. Dat is om onrust in de klas te voorkomen. Uiteraard moet deze periode niet te lang duren. Ik neem de signalen serieus en wil daarom met Lesco verder praten. Ik heb daarom Lesco uitgenodigd voor een gesprek.
Voor hoeveel kinderen betekenen deze wachtlijsten dat zij noodgedwongen zonder de juiste begeleiding in het reguliere onderwijs terechtkomen en voor hoeveel kinderen betekent dit dat zij, in het ergste geval, thuis komen te zitten?
Ik heb geen informatie over het aantal kinderen er op een wachtlijst staat of de gevolgen er van. Hierover wordt geen landelijke informatie bijgehouden. Het feit dat kinderen op een wachtlijst van het sbo of so staan, wil niet zeggen dat zij thuis zitten of, als zij op het regulier onderwijs zitten, geen extra ondersteuning krijgen. Zoals gezegd, soms moeten leerlingen een korte tijd wachten tot dat ze kunnen instromen in het sbo of (v)so. Overigens kennen de scholen voor leerlingen met een visuele, auditieve en/of communicatieve beperking geen wachtlijsten.
Wijt u de situatie die nu ontstaat, aan doorschuifgedrag vanuit het reguliere onderwijs, zoals LECSO doet? Of speelt het lerarentekort, dat het gehele funderende onderwijs teistert, een rol van betekenis wanneer scholen signaleren dat zij een kind niet de begeleiding kunnen bieden die het nodig heeft?
Er is niet één oorzaak aan te wijzen voor het ontstaan van wachtlijsten.
De toestroom kan zijn toegenomen, waardoor vanwege de kleinere klassen in het sbo en so de leerlingen niet direct geplaatst kunnen worden. In het sbo komt de lichte stijging met name door de instroom vanuit het regulier basisonderwijs, gevolgd door de instroom van jonge leerlingen die direct naar het sbo gaan. De lichte stijging in het so van het afgelopen jaar wordt vooral veroorzaakt leerlingen die rechtstreeks naar het so gaan. In het vso was afgelopen jaar sprake van een afname van de instroom. Mogelijk zou de recente vermeende stijging van de instroom in het sbo, die we nog niet met de cijfers kunnen bevestigen, te maken kunnen hebben met het lerarentekort in het regulier onderwijs. We gaan hierover aldus in gesprek.
Wat klopt er van het beeld dat sommige scholen voor (voortgezet) speciaal onderwijs en speciaal basisonderwijs een toename van het leerlingenaantal zien van soms wel 10%, terwijl deze scholen het vaak met minder geld moeten doen, maar ze ook moeilijk aan voldoende gekwalificeerd personeel kunnen komen?
De groei van het sbo en so is regionaal erg divers. Gebieden met groei en afname van het sbo en so zijn verspreid over het land en laten geen duidelijk patroon op de kaart van Nederland zien. Scholen met een groeiend aantal leerlingen hoeven het niet met minder geld te doen. Het onderwijs wordt per leerling bekostigd, dus het budget stijgt mee. Voor de leerlingen die bij hen staan ingeschreven ontvangen zij rechtstreeks van DUO de bijbehorende bekostiging.
Ook het speciaal onderwijs heeft last van het lerarentekort. Ik kan geen uitspraak doen of dit meer speelt bij scholen met een groeiend aantal leerlingen.
Deelt u de mening dat de situatie dwingt tot investeringen in oplossingen voor het lerarentekort, ook in het speciaal onderwijs, opdat de kinderen in het speciaal onderwijs zeker kunnen zijn van een goede leraar en een veilige klas? Zo nee, waarom niet? Zo ja, in welke maatregelen gaat u deze mening in een meerjarenperspectief vertalen?
Ja, daarom loopt de aanpak van de tekorten in het (v)so mee in de brede aanpak van het lerarentekort langs de zes lijnen. Ook kan het (v)so meedoen in de regionale aanpak, waarbinnen ruimte is om specifiek voor groepen scholen activiteiten in te plannen. In aanvulling hierop hebben de PO-Raad en OCW in drie regio’s gesprekken georganiseerd met alle betrokkenen (scholen, besturen, opleidingen en gemeenten). Doel van deze bijeenkomsten was het inventariseren van knelpunten en oplossingsrichtingen. Op basis van de resultaten worden vervolgacties gepland. In de brief over het lerarentekort in december wordt u hier nader over geïnformeerd. Tot slot, met het op 1 november jl. afgesloten convenant aanpak lerarentekort stelt het kabinet extra geld beschikbaar voor het onderwijs, komt werkdrukgeld eerder beschikbaar én wordt geld anders ingezet op de OCW-begroting. Onderdeel hiervan is dat er structureel € 16,5 mln. beschikbaar wordt gesteld voor de beloning van leraren die les geven in het diplomagerichte deel van het vso. Een deel van het eerder beschikbaar gestelde werkdrukgeld zal expliciet gereserveerd worden voor het (v)so.
Kunt u deze vragen beantwoorden voorafgaand aan het aanstaande debat over de rijksbegroting voor OCW van 2020?
Ja.
Heeft u kennisgenomen van het voornemen van de nationale politie de arrestantencomplexen van de politiebureaus in Deventer, Doetinchem, Ede en Tiel te sluiten?1
Ja.
Bent u bekend met de zorgen van de burgemeesters in de regio Oost-Nederland aangaande de nadelige gevolgen van een dergelijke sluiting van arrestantencomplexen voor onder andere de beschikbare politiecapaciteit, aangezien agenten soms meer dan een uur onderweg zullen zijn om een arrestant naar een arrestantencel te brengen? Erkent u dat hierdoor te weinig politiecapaciteit in de regio beschikbaar zal zijn?
Ik ben bekend met deze en andere zorgen van een aantal burgemeesters in de regio Oost-Nederland. De eenheidsleiding van Oost-Nederland heeft in afstemming met haar gezag een extern onderzoeksbureau opdracht gegeven om met inachtneming van de strategische doelen van de politie (waaronder een effectieve arrestantenzorg en een efficiënte bedrijfsvoering) een toekomstbestendige arrestantenzorg in de eenheid te onderzoeken. Hierbij zijn ook de zorgen van de burgemeesters in beeld gebracht. De komende tijd werkt de politie, in afstemming met medewerkers en het lokale gezag, aan een duurzame oplossing.
Hoe verhoudt dit zich tot de aangenomen Kamermotie Van Toorenburg/Kooiman waarin expliciet werd opgeroepen de korpsleiding opdracht te geven niet over te gaan tot sluiting van het cellencomplex in Deventer?2
Deze motie is verworpen.
Kunt u aangeven hoe het besluitvormingsproces rondom een besluit, zoals het onderhavige besluit tot sluiting van de arrestantencomplexen van diverse politiebureaus, plaatsvindt?
Het is aan de politie om binnen het gestelde financiële kader te bepalen hoe zij haar huisvesting het beste kan inrichten en voorgenomen wijzigingen hierin af te stemmen met het betrokken gezag.
Deelt u de waarneming dat een besluit, als het besluit tot sluiting van de arrestantencomplexen van de politiebureaus van Deventer, Doetinchem, Ede en Tiel genomen wordt door de nationale politie, de lokale bestuurders pas in het eindstadium van de besluitvorming betrokken worden?
Bij het nemen van een besluit door de politie over mogelijke sluiting van een arrestantencomplex worden altijd de lokale bestuurders meegenomen. Ook in dit geval is het lokale gezag op meerdere momenten nauw betrokken geweest.
Waar eindigt de verantwoordelijkheid van de politie voor de eigen bedrijfsvoering en waar begint het gezag op de openbare orde en veiligheid van de burgemeester? Hoe is bij dergelijke besluiten de beslisbevoegdheid tussen politie enerzijds en lokale besturen anderzijds verdeeld?
De politie is verantwoordelijk voor de eigen bedrijfsvoering en mag zelfstandig over bedrijfsvoeringstaken besluiten. Daarbij spelen overwegingen van doeltreffendheid en doelmatigheid alsook overwegingen over kwaliteit van het politiewerk en de kwaliteit van de dienstverlening een rol. Het is goed gebruik bij de politie dat zij het gezag in de lokale driehoeken en de andere bestuurlijke overleggen in Oost-Nederland vroegtijdig meeneemt in de geplande besluiten met betrekking tot de bedrijfsvoering. Op die manier kunnen de reacties voorafgaand aan de besluitvorming worden meegenomen bij de afwegingen.
Bent u op de hoogte van de mogelijke nadelige gevolgen van een dergelijke sluiting vanwege de te verwachten extra reistijd van rechercheurs, advocaten, hulpverleners en forensisch artsen?
Ja.
In hoeverre is in de besluitvormingsprocedure omtrent de voorgenomen sluiting van arrestantencomplexen onderzoek gedaan naar de mogelijke nadelige gevolgen van dit besluit? In hoeverre zijn hierbij mogelijke alternatieve oplossingen voor de problematiek rond de arrestantencellen afgewogen?
Een extern onderzoeksbureau heeft meerdere toekomstscenario’s aangereikt. Aan de hand van verschillende criteria zijn deze scenario’s gewogen. Momenteel worden impactanalyses uitgevoerd naar het voorkeurscenario van de politie.
Bent u bereid te zoeken naar een oplossing die ervoor zorgt dat de basispolitiezorg in de hele regio Oost-Nederland op orde blijft?
Het is aan de politie en het lokale gezag om er bij voorgenomen wijzigingen ten aanzien van de bedrijfsvoering voor te zorgen dat de basispolitiezorg op orde blijft.
Bent u op de hoogte van alternatieven voor de sluiting van de arrestantencomplexen zoals de oplossing van een arrestantencomplex «light» in Deventer, waar gewerkt wordt met beperktere openingstijden en minder personeel? Bent u bereid te onderzoeken of het mogelijk is om dit alternatief niet slechts als tijdelijke oplossing tot de sluiting van de arrestantencomplexen in 2022, maar ook op permanente basis mogelijk te maken?
Daar ben ik van op de hoogte. Het genoemde alternatief was een van de mogelijke toekomstvarianten. Gelet op alle criteria en na in- en externe consultatie heeft de politie niet het voornemen om op structurele basis op deze manier te gaan werken.
Bent u op de hoogte van mogelijke alternatieven voor het voorgestelde arrestantenvervoer, zoals het arrestantenvervoer opgezet door het politieteam Maas en Leijgraaf, actief in de driehoek tussen Boxmeer, Cuijk en Uden? Hoe denkt u over het genoemde alternatief?
In algemene zin ga ik ervan uit dat de politie-eenheid verschillende alternatieven meeneemt in het onderzoek waarbij de overwegingen die ik heb genoemd in het antwoord op vraag 6 een rol spelen. Het gezag wordt in dit proces meegenomen.
Bent u bekend met de oproep van de burgemeesters van de Achterhoek om een aparte vervoerdienst op te richten om het arrestantenvervoer uit te voeren? Hoe denkt u over deze oproep?
De politie-eenheid Oost-Nederland spant zich in om teams die nadelige effecten ondervinden zo ruim mogelijke ondersteuning te bieden. Een vervoersdienst is daarbij een van de opties die meegenomen wordt in de impactanalyse per locatie.
Bent u bereid om in te gaan op verschillende mogelijkheden om een aparte arrestantenvervoersdienst gestalte te geven, zoals een vervoersdienst vormgegeven naar het idee van de Dienst Vervoer & Ondersteuning (DV&O) van de Dienst Justitiële Inrichtingen of de optie om de werkzaamheden van de DV&O uit te breiden met het arrestantenvervoer?
De politie-eenheid Oost-Nederland heeft reeds gekeken naar het door derden overnemen van het arrestantenvervoer. Landelijk wordt de zogenoemde «business case rechtbankvervoer» al enige tijd door DV&O door middel van een landelijke pilot uitgevoerd. Over een definitieve invoering hiervan is besluitvorming aanstaande. Andere alternatieven uit de landelijke business case zijn op korte termijn niet voorzien. Wel is de afspraak gemaakt tussen politie en DV&O om daar waar samenwerking haalbaar is en efficiencywinst oplevert, dit wordt onderzocht.
Bent u bereid om samen met politie en lokale bestuurders naar genoemde en andere mogelijkheden te kijken om sluiting van de arrestantencomplexen van de politiebureaus in Deventer, Doetinchem, Ede en Tiel te voorkomen en de Kamer hierover te informeren?
Het is aan de politie om binnen het gestelde financiële kader te bepalen hoe zij de bedrijfsvoering het beste kan inrichten en voorgenomen wijzigingen hierin af te stemmen met het betrokken lokale gezag.
De Europese investeringstoets en Chinees investeringsgedrag op de EU-markt |
|
Arne Weverling (VVD) |
|
Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (D66) |
|
![]() |
Kunt u zich herinneren dat u de Kamer meedeelde dat op dit moment op interdepartementaal niveau aan een generieke investeringstoets wordt gewerkt, als gevolg van de EU-verordening inzake het ontwikkelen van een raamwerk voor het screenen van buitenlandse investeringen in de EU (2019/452/EU)? Wat is hier de stand van zaken van? En wordt in iedere lidstaat nu een nationaal contactpunt ingericht?1
De ministers van Economische Zaken en Klimaat en van Justitie en Veiligheid hebben uw kamer op 11 november 2019 geïnformeerd over de voorgenomen investeringstoets op risico’s voor de nationale veiligheid, en de implementatie van de Europese FDI-screeningsverordening.2 De Europese verordening vereist van iedere lidstaat de inrichting van een nationaal contactpunt met het oog op het verzamelen, aggregeren en uitwisselen van vertrouwelijke informatie tussen de lidstaten onderling en met de Europese Commissie.
Hebt u kennisgenomen van het onderzoeksrapport «Beyond Investment Screening: Expanding Europe’s toolbox to address economic risks from Chinese state capitalism»?2 Zo ja, hoe beoordeelt u dit rapport?
Ik heb kennisgenomen van dit rapport. Zonder op ieder detail uit het rapport in te gaan, verwelkom ik elke analyse die kan bijdragen aan de discussie over de wijze waarop economische veiligheid gewaarborgd kan worden.
Deelt u de in dit rapport geuite kritiek dat de huidige investeringstoets vooral gericht is op het beoordelen van investeringen die de (Europese of nationale) veiligheid of openbare orde raken, en niet, zoals in Canada, op investeringen die wellicht grote impact hebben op de Europese innovatie- en concurrentiekracht?3
Het kabinet deelt deze kritiek niet. De Nederlandse keuze voor het inrichten van een investeringstoets op nationale veiligheid is louter ingegeven door overwegingen van nationale veiligheid. Andere overwegingen horen niet thuis in een dergelijke investeringstoets, hiervoor zijn andere instrumenten beschikbaar. Zo wordt in het kader van de toetsing van overnames en fusies door mededingingsautoriteiten gekeken of de overname leidt tot een significante beperking van de mededinging.
Beschikt de Europese Commissie thans over voldoende capaciteit om onderzoek te doen naar Chinese investeringen, hun herkomst (bijvoorbeeld de aanwezigheid van staatssteun) en hun reikwijdte?
De Europese FDI-screeningsverordening voorziet in een systeem van informatiedeling en uitwisseling tussen lidstaten onderling en met de Europese Commissie. De verantwoordelijkheid om maatregelen te treffen ter borging van de nationale veiligheid en het daarmee samenhangende onderzoek van directe investeringen uit derde landen, berust bij de lidstaten en niet bij de Europese Commissie. De Europese Commissie kan wel op grond van bij de Commissie beschikbare informatie adviezen verstrekken aan de lidstaten die dergelijke directe investeringen toetsen op risico’s voor nationale veiligheid.
Hoe staat u tegenover het voorstel om het Directoraat-generaal Handel van de Europese Commissie de bevoegdheid te geven om, bijvoorbeeld ten aanzien van Chinese activiteiten met staatssteun, zelfstandig onderzoek te doen en de bewijslast te leggen bij Chinese bedrijven die op de EU-markt actief willen zijn?
De Europese Commissie is in het kader van het handelspolitieke instrumentarium reeds bevoegd om een onderzoek in te stellen naar staatssteun van derde landen die de invoer van goederen uit deze landen bevordert en waardoor er negatieve gevolgen voor de mededinging op de interne markt optreden (zie in dit verband Verordening (EU) 2016/1037 van het Europees parlement en de Raad van 8 juni 2016 betreffende bescherming tegen invoer met subsidiëring uit landen die geen lid zijn van de Europese Unie). Tegelijkertijd kan het bestaande instrumentarium mogelijk verbeterd of aangevuld worden of kunnen mogelijk nieuwe instrumenten tot stand komen, zoals de kamerbrief «Kabinetspositie Europese Concurrentiekracht»5 ook aangeeft.
Welke mogelijkheden ziet u om, als vervolgstap na de investeringstoets, meer coördinatie op EU-niveau tegen (riskante of marktverstorende) Chinese investeringen te bewerkstelligen?
Voor zover investeringen uit derde landen een risico met zich mee kunnen brengen voor de openbare veiligheid of openbare orde in de EU-lidstaten voorziet de Europese FDI-screeningsverordening al in een systeem van informatiedeling en uitwisseling tussen lidstaten onderling en met de Europese Commissie, waardoor de coördinatie op Europees niveau wordt bewerkstelligd. De verordening is pas in oktober 2020 volledig van toepassing en zal zich in de praktijk nog moeten bewijzen. De verordening wordt geëvalueerd uiterlijk drie jaar na het volledig van toepassing worden. Deze evaluatie kan gebruikt worden om te beoordelen of verdergaande stappen nodig zijn.
Voor zover het gaat om marktverstorende investeringen uit derde landen verwijs ik naar de inzet van het kabinet zoals verwoord in de kamerbrief «Kabinetspositie Europese Concurrentiekracht», waarin is aangegeven dat de Europese Unie niet naïef moet zijn als het gaat om oneerlijke concurrentie vanuit derde landen. Het is daarom belangrijk dat de EU haar marktmacht beter inzet om met nieuwe en bestaande instrumenten een gelijk speelveld in de handel met derde landen af te dwingen en om zo de voordelen van een open markt volledig te kunnen benutten. In deze Kamerbrief heeft het kabinet ook aangegeven te willen verkennen in hoeverre aanpassingen van onderdelen van het EU-mededingings- en staatssteunkader kunnen leiden tot een gelijker speelveld, zowel binnen als buiten de EU. U bent over deze verkenning bij brief van 2 december 2019 geïnformeerd.6
Wanneer vindt de evaluatie van de richtlijn betreffende het plaatsen van overheidsopdrachten plaats, zoals aangekondigd in artikel 92 van de richtlijn (2014/24/EU)? Ziet u aanleiding om de Europese Commissie op te roepen bij het evalueren van de economische gevolgen voor de interne markt ook zaken als staatssteun mee te nemen? Zo nee, waarom niet?
Ik verwijs naar het antwoord op de gelijkluidende vraag die is gesteld in het kader van het schriftelijk overleg over de Raad voor Concurrentievermogen (Kamerstuk 21 501-30, nr. 469). Het is op dit moment nog niet bekend wanneer deze evaluatie plaats zal vinden en wat de reikwijdte hiervan zal zijn. De Staatssecretaris van Economische Zaken en Klimaat zal uw Kamer hier te zijner tijd over informeren.
Deelt u tot slot de mening dat marktverstoringen door Chinese investeringen niet alleen in de EU, maar ook op derde markten aangepakt dienen te worden, bijvoorbeeld in OESO(/DAC)-verband? Zo nee, waarom niet?
Zoals aangegeven in de Beleidsnota Nederland-China, is het kabinet van mening dat oneerlijke handelspraktijken in eerste instantie dienen te worden aangepakt door internationale druk op China uit te oefenen. Dit kan via de WTO, de EU en in samenwerking met gelijkgezinde landen. Het kabinet staat verder achter striktere handhaving en sterker uitdragen van bestaande standaarden en normen, zoals OESO-standaarden met betrekking tot anti-corruptie, staatsbedrijven, maatschappelijk verantwoord ondernemen, en Europese regelgeving op het gebied van data, privacy en productveiligheid. Wat Nederland betreft, dient China zich als verantwoordelijke speler eveneens aan deze afspraken te conformeren.