Het bericht dat de Consumentenbond de noodklok luidt om illegale datahandel |
|
Kathalijne Buitenweg (GL) |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD) |
|
|
|
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Consumentenbond luidt noodklok om illegale datahandel» van 14 januari 2020?1
Ja
Wat is uw appreciatie van het rapport «Out of Control» van de Noorse consumentenbond? Deelt u de strekking van het rapport dat illegale datahandel staande praktijk is in Europa?
Het rapport schetst een uitgebreid beeld van de handel in data en kaart terecht aan dat het voor burgers vaak zeer lastig is om controle te houden over wat er met hun persoonsgegevens gebeurt, zeker wanneer wet- en regelgeving niet worden nageleefd door de partijen die de gegevens verwerken. Het rapport focust met name op een aantal specifiek onderzochte apps, maar benoemt in brede zin ook dat de handel in data in Europa en daarbuiten wijdverspreid is. Het rapport zet vervolgens vraagtekens bij de kwestie in hoeverre deze grootschalige handel legaal kan zijn.
Ik zie net als de opstellers van het rapport dat er enorme hoeveelheden data worden verhandeld, maar vind het tevens belangrijk dat er per zaak wordt bepaald of de data in kwestie rechtmatig wordt verwerkt. Ik juich het dan ook toe dat dat de Autoriteit Persoonsgegevens (AP) in haar document «Focus AP 2020–2023» datahandel als één van de drie focusgebieden voor de komende jaren aanmerkt.2
Deelt u de mening dat de groeiende handel in persoonsgegevens een risico vormt door individuen kwetsbaar te maken voor manipulatie en discriminatie?
Het illegaal verhandelen en verkopen van persoonsgegevens vind ik een zeer kwalijke zaak. Deze handel draait om het creëren van gedetailleerde profielen van individuen door hun gedrag te monitoren. Wanneer er gedetailleerde profielen worden samengesteld die terug te voeren zijn op specifieke individuen kan er een vergroot risico op discriminatie en manipulatie ontstaan. Dit manifesteert zich met name wanneer de transparantie en informatieverplichtingen uit de relevante wetgeving worden geschonden, omdat betrokkenen zich in dat geval niet bewust zijn van het feit dat zij worden geprofileerd. Het is om die reden van groot belang dat de AP, zoals hiervoor aangegeven, datahandel als een focusgebied heeft aangemerkt.
Wanneer betrokkenen wél bekend zijn met de verwerking van hun gegevens hebben zij de mogelijkheid op te treden tegen mogelijke discriminatie of manipulatie door bijvoorbeeld een klacht in te dienen bij de toezichthouder.
Klopt het dat het doorverkopen of doorgeven van persoonsgegevens aan derden, zonder toestemming van de consument, een schending van de Algemene verordening gegevensbescherming (AVG) en de Uitvoeringswet Algemene verordening gegevensbescherming (UAVG) betreft?
Het is in dit kader van belang om onderscheid te maken tussen enerzijds het doorgeven van gegevens en anderzijds het doorverkopen van gegevens.
Bij het doorgeven van persoonsgegevens is het afhankelijk van de specifieke situatie of het doorgeven van gegevens rechtmatig is. Het doorgeven van gegevens is een «verwerking» in de zin van de AVG en mag in ieder geval nooit zonder grondslag. De AVG biedt zes grondslagen waarop een verwerking van persoonsgegevens rechtmatig kan zijn. Het is afhankelijk van de specifieke situatie welke grondslag van toepassing is en of de verwerkingsverantwoordelijke voldoet aan alle eisen om de verwerking rechtmatig te laten zijn.
Voor de doorverkoop van persoonsgegevens ligt dit anders. Recent heeft de AP haar normuitleg over de rechtsgrond «gerechtvaardigd belang» gepubliceerd.3 Hierin overweegt de AP onder meer dat bijvoorbeeld het enkel dienen van zuiver commerciële belangen of winstmaximalisatie geen «gerechtvaardigd belangen» van de verwerkingsverantwoordelijke kunnen zijn in de zin van artikel 6 AVG. Dit brengt met zich mee dat de doorverkoop van persoonsgegevens in beginsel alleen rechtmatig kan zijn wanneer de betrokkene hier toestemming voor heeft gegeven.
Bieden de AVG en UAVG voldoende handvatten om ongewenste datahandel te bestrijden? Zo ja, hoe is het mogelijk dat illegale datahandel nog altijd staande praktijk is volgens het rapport van de Noorse consumentenbond? Zo nee, op welke punten zou additionele wetgeving wenselijk kunnen zijn?
De AVG en de UAVG bieden voldoende handvatten om onrechtmatige handel in persoonsgegevens te bestrijden. De opstellers van het rapport betogen dat de onderzochte activiteiten veelal niet in overeenstemming zijn met de bestaande normen. Dit duidt er tevens op dat er voldoende normen zijn die de handel in persoonsgegevens reguleren, en dus om ongewenste handel in persoonsgegevens te bestrijden. Verder wil ik u er graag op wijzen dat de handel in gegevens in sommige gevallen ook wordt geraakt door de normen uit de Telecommunicatiewet. Het is dan ook goed om te vernemen dat de AP samenwerkt met haar collega toezichthouders om de onrechtmatige handel in data tegen te gaan.4
Klopt het dat de privacyverklaringen van sommige van de onderzochte apps stellen dat gegevens als leeftijd, sekse en gedragsinformatie niet onder de categorie persoonsgegevens vallen? Is dat een overtreding van de AVG en UAVG? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat gaat u doen om deze overtredingen aan te pakken?
Het begrip «persoonsgegeven» wordt in de jurisprudentie breed ingevuld. Het omvat alle informatie over een geïdentificeerde of identificeerbare natuurlijke persoon. Het is logischerwijs niet mogelijk om naar eigen inzicht van deze definitie af te wijken. Of dit al dan niet een overtreding van de AVG of UAVG betreft, is aan de bevoegde toezichthouder.
In uw brief van 11 juni 2019 schreef u dat de aandacht van de Autoriteit Persoonsgegevens (AP) in 2019 nadrukkelijker uit zou gaan naar handhaving en sanctieoplegging; in hoeverre heeft die extra aandacht zich vertaald in concrete resultaten en opgelegde boetes of andere sancties voor het illegaal delen van data?2
De AP heeft mij desgevraagd laten weten dat er inmiddels verschillende onderzoeken lopen op dit terrein. Deze onderzoeken kunnen mogelijk leiden tot handhaving. Gelet op een effectieve uitoefening van de toezichtstaken van de AP kan ik u geen concretere informatie geven over de hoeveelheid onderzoeken of handhavingstrajecten. De AP heeft op dit moment nog geen boetes of andere sancties voor het illegaal delen van persoonsgegevens gepubliceerd. Verder wil ik u er nogmaals op wijzen dat datahandel centraal staat in de strategie van de AP voor de komende jaren (Focus 2020–2023).4
Hoe vaak is de AP al een formeel handhavingstraject gestart naar aanleiding van het illegaal doorverkopen of doorgeven van persoonsgegevens aan derden, sinds de inwerkingtreding van de UAVG?
Zie de beantwoording vraag 7.
Bent u van plan om gehoor te geven aan de oproep van de Consumentenbond om meer te doen om illegale datahandel tegen te gaan? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke manier gaat u dat doen?
De oproep van de Consumentenbond om meer te doen tegen de illegale handel in data is zeer begrijpelijk. Ik juich het dan ook toe dat de AP zich hier de komende jaren specifiek op zal gaan richten.
In het rapport wordt verder aanbevolen om voldoende waarborgen op te nemen in de E-Privacy verordening, waarover in Brussel wordt onderhandeld. Zelf zal ik mij in samenwerking met de Staatssecretaris van Economische Zaken en Klimaat in blijven zetten voor een E-Privacy verordening die burgers voldoende bescherming biedt.
Verder steun ik de oproep die de Noorse consumentenbond doet aan de verschillende toezichthouders op de naleving van het gegevensbeschermingsrecht, maar ook op consumenten- en mededingingsrecht, om waar nodig gezamenlijk op te treden tegen illegale datahandel.
De gevolgen van de Wet arbeidsmarkt in balans (WAB) voor werknemers die gevraagd worden om als zzp’er verder te werken |
|
Steven van Weyenberg (D66) |
|
Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA), Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid, viceminister-president ) (D66) |
|
|
|
|
Bent u bekend met de signalen dat bij de invoering van de WAB een aantal werknemers is gevraagd om verder te werken als zzp’er met dezelfde werkzaamheden?
Ja, mij zijn ook enkele signalen bekend1 2. Het is niet mogelijk cijfermatig nu al iets te zeggen over trends op de arbeidsmarkt sinds de inwerkingtreding van de WAB. De cijfers van het eerste kwartaal van 2020 zijn nog niet beschikbaar (deze worden verwacht in mei), en daarmee zijn er dus ook nog geen cijfers van na de inwerkingtreding van de WAB. Tevens geldt in algemene zin dat er een langere periode nodig is om goed onderbouwde uitspraken te kunnen doen over trendmatige ontwikkelingen. Naar aanleiding van de motie Palland/Tielen3 voer ik op dit moment wel een «quick scan» uit naar de gevolgen van de WAB. Ik verwacht uw Kamer hierover in mei of juni te kunnen informeren.
Kunt u een inschatting geven van de schaal waarop dit gebeurt?
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u bevestigen dat dit een keuze is van de werkgever/opdrachtgever en niet een direct gevolg van de WAB?
Het antwoord op deze vraag kan niet eenduidig worden beantwoord. Het staat opdrachtgevers en werkgevers namelijk vrij hun arbeidsrelaties vorm te geven binnen de geldende wet- en regelgeving. Die wet- en regelgeving legt daarbij wel beperkingen op. Zo is er geen sprake van een redelijke grond voor ontslag wanneer een werkgever de arbeidsovereenkomsten van werknemers wil beëindigen en daarvoor in de plaats dezelfde persoon (of een ander) als zzp’er dezelfde werkzaamheden wil laten verrichten met als uitsluitend doel werknemerschap te vermijden. Het UWV zal een dergelijk verzoek weigeren.4 Een kantonrechter zal ook moeten beoordelen of een dergelijke situatie een redelijke grond voor ontslag is.
Wanneer die keuzeruimte er is, kunnen beleid en wetgeving, zoals de Wet arbeidsmarkt in balans (Wab), wel een rol spelen bij overwegingen van werkgevers en opdrachtgevers om de arbeidsrelatie op een bepaalde manier in te richten. Daarom werkt het kabinet aan een totaalpakket aan maatregelen om de arbeidsmarkt weer in balans te brengen, die in de brief van december 20175 aan uw Kamer langs vijf sporen is toegelicht. Dit betreft een samenhangend pakket. De zzp-maatregelen zijn daar onderdeel van. Het is van belang dat zzp’ers om de juiste redenen kiezen voor het zzp-schap en dat er niet eigenlijk sprake is van een arbeidsovereenkomst. Aan deze maatregelen wordt hard gewerkt zoals ook beschreven in de voortgangsbrief «Werken als zelfstandige» van 22 november jl.6
Klopt het dat het omzetten van een bestaande arbeidsovereenkomst naar een zzp-overeenkomst met dezelfde werkzaamheden een belangrijke indicatie is voor schijnzelfstandigheid?
In het geval dat de arbeidsrelatie op exact dezelfde wijze wordt voortgezet en alleen de overeenkomst op papier wordt aangepast, kan dat een indicatie zijn voor schijnzelfstandigheid.
Valt dit wat u betreft onder kwaadwillendheid?
Om kwaadwillendheid aan te tonen, dient de Belastingdienst te bewijzen dat er allereerst sprake is van een (fictieve) dienstbetrekking én daarnaast van opzettelijke en evidente schijnzelfstandigheid. Het omzetten van een bestaande arbeidsovereenkomst naar een overeenkomst van opdracht kan in zijn algemeenheid niet zomaar gelijk worden gesteld aan kwaadwillendheid. De kwalificatie als kwaadwillende dient aan de hand van alle relevante feiten en omstandigheden van het individuele geval te worden beoordeeld.
Hoeveel bedrijfsbezoeken staan er nu nog ingepland in het kader van het Toezichtsplan Arbeidsrelaties?
Vanaf het vierde kwartaal 2019 is de opbouw gestart van extra capaciteit bij de Belastingdienst voor het toezicht op arbeidsrelaties. Dit toezicht bestaat uit een mix aan instrumenten zoals aangegeven in de brief van de Minister van SZW en Staatssecretaris van Financiën van 24 juni 20197 en de brief van de Staatssecretaris van Financiën van 4 februari 20208, waarvan de bedrijfsbezoeken onderdeel zijn. Het aantal bedrijfsbezoeken hangt (mede) af van de risicoselectie door de Belastingdienst. De motie-Palland9 verzoekt het kabinet de Tweede Kamer halfjaarlijks te informeren over de uitvoering van het toezicht op arbeidsrelaties. Per 1 januari 2020 is het toezicht aangescherpt in de zin dat niet alleen bij kwaadwillendheid, maar ook bij het niet opvolgen van aanwijzingen kan worden gehandhaafd. Vanwege deze aanscherping is bij behandeling van de motie door de Minister van SZW aangegeven de eerste rapportage in de eerste helft van 2020 te kunnen doen. Verwacht wordt u deze voor de zomer van 2020 aan te kunnen bieden. Met deze rapportage wordt u geïnformeerd over de activiteiten ondernomen door de Belastingdienst in het kader van het toezicht op arbeidsrelaties in het kader van de juiste kwalificatie van de arbeidsrelatie ten behoeve van de loonheffingen.
Is het mogelijk om deze signalen mee te nemen bij het Toezichtsplan Arbeidsrelaties bij de Belastingdienst?
De Belastingdienst betrekt bij de uitvoering van zijn toezicht alle relevante signalen waarover hij beschikt. Het omzetten van een bestaande arbeidsovereenkomst naar een overeenkomst van opdracht kan een signaal zijn om de kwalificatie van de arbeidsrelatie nader te onderzoeken.
Waar kunnen mensen die nu zijn gevraagd om als zzp’er verder te werken terecht om dit te melden?
Het staat contractpartijen – werkgevers en werknemers, en opdrachtgevers en opdrachtnemers – in beginsel vrij hun arbeidsrelatie vorm te geven, binnen de geldende wet- en regelgeving. Zoals in het antwoord op vraag 3 is aangegeven, is er voor het UWV geen redelijke grond voor ontslag wanneer een werkgever de arbeidsovereenkomst van een werknemer wil beëindigen en daarvoor in de plaats dezelfde persoon (of een ander) als zzp’er dezelfde werkzaamheden wil laten verrichten met als uitsluitend doel werknemerschap te vermijden. Ook een kantonrechter zal moeten toetsen of er een redelijke grond voor ontslag aanwezig is. Wanneer de werknemer dus niet instemt met ontslag, zal de werkgever hem niet tot zzp-schap kunnen dwingen. Wanneer geen toestemming voor ontslag nodig is, bepalen feiten en omstandigheden of er sprake is van een arbeidsovereenkomst of een overeenkomst van opdracht. Bij een verschil van inzicht kunnen contractpartijen (en hun vertegenwoordigers) naar de civiele rechter stappen teneinde arbeidsrechtelijke bescherming af te dwingen.
Voorkomen is uiteraard beter dan genezen. Het kabinet maakt zich zorgen over de groep kwetsbare werkenden. Het beschermen van deze groep staat hoog op de agenda. Bovendien wordt de concurrentie tussen werknemers en zzp’ers, waar het gaat om dezelfde werkzaamheden onder dezelfde omstandigheden, onwenselijk geacht. Daarnaast ervaren opdrachtgevers en opdrachtnemers op dit moment onvoldoende duidelijkheid in welke gevallen er geen sprake is van een dienstbetrekking. Dit draagt niet bij aan een goede naleving. Het kabinet vindt dan ook dat er meer helderheid moet komen over de kwalificatie van de arbeidsrelatie. Daarom is per januari 2019 het gezagscriterium verduidelijkt in het handboek loonheffingen. We begrijpen dat de huidige wet- en regelgeving en jurisprudentie als complex kan worden ervaren. Daarom wordt gewerkt aan een webmodule als hulpmiddel waarmee opdrachtgevers vooraf zekerheid kunnen krijgen of een bepaalde opdracht buiten dienstbetrekking kan worden uitgevoerd. Deze zekerheid geldt voor zover de vragen in de webmodule naar waarheid zijn ingevuld en er in de praktijk dienovereenkomstig wordt gewerkt. Voor een verdere toelichting hierop verwijs ik u naar de voortgangsbrief «Werken als zelfstandige» van 22 november jl.
Zoals ook in de brief aan uw Kamer van 21 juni 201910 staat beschreven, houdt de Inspectie SZW toezicht op de naleving van de publiekrechtelijke arbeidswetgeving. De Inspectie SZW heeft in dat kader een centraal meldpunt waar elke burger, werknemer, werkgever of instantie klachten en signalen kan melden over arbeidsomstandigheden, arbeidstijden, onderbetaling, illegale arbeid, arbeidsongevallen en andere vormen van regelovertreding. Schijnzelfstandigheid is geen zelfstandig beboetbaar feit, maar kan – als onderdeel van de kwalificatie van de arbeidsrelatie – wel deel uitmaken van de overtreding van arbeidswetgeving. Misstanden en ernstige overtredingen worden met voorrang opgepakt. De Belastingdienst heeft meerdere meldpunten waar misdaad, fraude en misstanden gemeld kunnen worden. Afhankelijk van de aard van de melding kan een meldpunt gekozen worden. Een overzicht van deze meldpunten is te vinden op de website van de Belastingdienst.
Wat kunnen deze mensen het beste doen om te voorkomen dat zij vanaf nu als zzp’er worden ingezet?
Zie antwoord vraag 8.
Het bericht dat het extraatje i.v.m. een 12,5 jarig jubileum moet worden ingeleverd vanwege de wajonguitkering |
|
Hilde Palland (CDA), René Peters (CDA) |
|
Tamara van Ark (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD) |
|
|
|
|
Kunt u toelichten in welke gevallen Wajongers op basis van de voorgestelde geharmoniseerde inkomensregeling Wajongers ontvangen extra’s boven het maandinkomen voor meer dan 30% mogen behouden? Is dat enkel in geval de garantieregeling van toepassing is of ook in andere gevallen?1
Met de in het wetsvoorstel vereenvoudiging Wajong voorgestelde geharmoniseerde inkomensregeling behouden Wajongers bij het ontvangen van extra’s boven het maandinkomen in ieder geval minimaal 30 procent. Dit geldt voor alle Wajongers die na inwerkingtreding van het wetsvoorstel vereenvoudiging Wajong te maken krijgen met de nieuwe regels voor inkomensondersteuning. Voor de Wajongers die in het kader van de garantieregeling een uitkering ontvangen ter hoogte van het garantiebedrag, geldt dat zij eenmalige beloningen volledig kunnen behouden. Bij een (tijdelijke) toename van het inkomen door bijvoorbeeld extra’s bovenop het maandinkomen blijft dit garantiebedrag namelijk van toepassing.
Kunt u precies uitleggen waarom het niet mogelijk is om voor deze groep een uitzondering te maken?
In de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten zijn de regels voor inkomensondersteuning voor mensen in de oWajong, Wajong2010 en Wajong2015 opgenomen. Als een Wajonger inkomen uit arbeid ontvangt, wordt het inkomen door UWV verrekend met de uitkering conform de regels voor inkomensondersteuning waar de betrokkene onder valt. In lagere regelgeving (Algemeen inkomensbesluit en Regeling samenloop) is vastgelegd welke inkomensbestanddelen UWV moet verrekenen met de uitkering. In de meest voorkomende gevallen bepaalt het loon in de zin van de Wet op de loonbelasting 1964 (Wet LB 1964) het inkomen, omdat voornoemde lagere regelgeving aansluit bij het loonbegrip zoals opgenomen in de Wet LB 1964.
Een eenmalige verstrekking bij ten minste 12,5 jaar in dienst is loon in de zin van de Wet LB 1964) en valt daarmee onder het inkomensbegrip zoals dat in het Algemeen inkomensbesluit en de Regeling samenloop is opgenomen. Dat betekent dat UWV dergelijke uitkeringen moet verrekenen met de Wajong-uitkering. Om voor de Wajong af te wijken door extra’s boven het maandinkomen vrij te stellen, moet UWV kunnen beschikken over betrouwbare gegevens over de feitelijke hoogte van deze extra’s. Dit is momenteel niet mogelijk, omdat in de aangifte loonheffingen geen onderscheid wordt gemaakt in het vaste loon en eventuele extra’s. Dit is ook niet het geval als er op de eenmalige uitkering de tabel voor bijzondere beloning van toepassing is.
Hierdoor ontbreken bij UWV betrouwbare gegevens over de feitelijke hoogte van de extra’s. Dergelijke gegevens kunnen alleen verkregen worden door het inrichten van een handmatig proces waarbij werkgevers en Wajongers informatie aan UWV doorgeven. Een dergelijk proces brengt handhavings- en frauderisico’s met zich mee omdat de ontvangen gegevens niet gecontroleerd kunnen worden.
Is het frauderisico, zoals genoemd in het antwoord op vraag 5 op eerder gestelde vragen, het (enige/voornaamste) argument om geen handmatig proces in te richten waarbij werkgevers en Wajongers informatie aan het UWV doorgeven, of zijn er ook andere argumenten?2
Het frauderisico zoals genoemd in het antwoord op vraag 5 op eerder gestelde vragen en zoals hierboven vermeld, is een van de redenen om geen handmatig proces in te richten waarbij werkgevers en Wajongers informatie aan het UWV doorgeven. Hiernaast zijn handmatige processen over het algemeen foutgevoeliger en arbeidsintensiever dan geautomatiseerde processen.
Waarom zouden deze ontvangen gegevens niet steekproefsgewijs en/of risicogestuurd gecontroleerd kunnen worden?
Ook als er sprake is van steekproefsgewijze of risicogestuurde controle is het moeilijk om te controleren of de onderliggende stukken correct en authentiek zijn. Omdat in de aangifte loonheffingen geen onderscheid wordt gemaakt in het vaste loon en eventuele extra’s3, kan UWV op basis van de Polisadministratie geen rechtmatigheidscontrole uitvoeren op de door de werkgever en Wajonger aangeleverde gegevens. Handmatige controle door bijvoorbeeld toezichthouders van UWV bij de werkgever de loonadministratie te laten controleren is arbeidsintensief.
Is er ruimte om te kijken naar mogelijkheid voor werkgevers om eenmalige (1x in de x jaar) gratificaties te melden en door te geven?
De mogelijkheid voor werkgevers om eenmalige gratificaties te melden en door te geven aan UWV was onderdeel van de verkenning om extra’s (zoals een bonus of gratificatie) boven het maandinkomen niet te verrekenen met de inkomensondersteuning die ik in het voorjaar van 2019 heb aangekondigd. Een dergelijk proces brengt handhavings- en frauderisico’s met zich mee omdat de ontvangen gegevens door UWV niet gecontroleerd kunnen worden, zoals ook is toegelicht in het antwoord op vraag 3 en 4. Hiernaast zijn handmatige processen over het algemeen foutgevoeliger en arbeidsintensiever dan geautomatiseerde processen.
Kunt u aangeven wat ervoor nodig is om dit voor deze groep in de toekomst wel te kunnen?
Bij het UWV ontbreken betrouwbare gegevens over de feitelijke hoogte van de extra’s. Dergelijke gegevens kunnen alleen verkregen worden door het inrichten van een handmatig proces waarbij werkgevers en Wajongers informatie aan UWV doorgeven. Een dergelijk proces brengt handhavings- en frauderisico’s met zich mee omdat de ontvangen gegevens niet gecontroleerd kunnen worden.
Met de in het wetsvoorstel vereenvoudiging Wajong voorgestelde geharmoniseerde inkomensregeling behouden Wajongers bij het ontvangen van extra’s boven het maandinkomen in ieder geval minimaal 30 procent. Dit geldt voor alle Wajongers die na inwerkingtreding van het wetsvoorstel vereenvoudiging Wajong te maken krijgen met de nieuwe regels voor inkomensondersteuning. Voor de Wajongers die in het kader van de garantieregeling een uitkering ontvangen ter hoogte van het garantiebedrag, geldt dat zij eenmalige beloningen volledig kunnen behouden. Bij een (tijdelijke) toename van het inkomen door bijvoorbeeld een extra bovenop het maandinkomen blijft dit garantiebedrag namelijk van toepassing.
Kunt u aangeven wat de gevolgen zijn indien we voor iedere werknemer (dus generiek) een eenmalige verstrekking bij 12,5 jarig dienstverband uit zouden sluiten van loonbegrip?
Als een eenmalige verstrekking voor een 12,5 jarig dienstverband generiek voor iedere werknemer in de Wet LB zou worden uitgesloten van het loonbegrip zou dat ook betekenen dat over deze verstrekking geen inkomstenbelasting, premie volksverzekeringen en premies werknemersverzekeringen verschuldigd zijn, een aspect dat tot op heden in deze discussie niet aan de orde is geweest. Een dergelijke vrijstelling voor een 12,5 jarig dienstverband heeft bestaan tot 1 mei 1994. Wederinvoering daarvan, waartoe naar de Staatssecretaris van Financiën mening geen aanleiding bestaat, zou in het licht van deze discussie en gelet op de budgettaire gevolgen, een disproportionele maatregel zijn. Om die redenen ligt het niet voor de hand om de Wet LB 1964 in die zin aan te passen.
Overigens biedt de Wet LB 1964 nu reeds de mogelijkheid om te voorkomen dat vergoedingen en verstrekkingen van invloed zijn op een Wajong-uitkering. De werkgever heeft namelijk de keuze om vergoedingen en verstrekkingen aan haar werknemers ten laste van de zogenaamde vrije ruimte van de werkkostenregeling te brengen, voor zover dat gebruikelijk is. In dat geval wordt de uitkering niet tot het relevante loon van de Wajonggerechtigde gerekend en vindt in dit geval geen verrekening met de uitkering plaats. De Belastingdienst gaat er in ieder geval vanuit dat vergoedingen en verstrekkingen van maximaal € 2.400 per persoon per jaar gebruikelijk zijn.
Kunt u aangeven wat ervoor nodig zou zijn deze verstrekkingen uit te sluiten van loonbegrip, zoals we nu ook doen voor 25 en 40 jarige dienstverbanden?
Zie antwoord vraag 7.
Het artikel ‘Onderzoek: in één schep Noord-Hollands compost zitten duizenden microplastics’ |
|
Jessica van Eijs (D66) |
|
Stientje van Veldhoven (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat, minister zonder portefeuille infrastructuur en waterstaat) (D66) |
|
|
|
|
Kent u het bericht «Onderzoek: in één schep Noord-Hollands compost zitten duizenden microplastics»?1
Ja.
Is bij u bekend welke factoren – zoals de herkomst, inzamelingssysteem en verwerkingssysteem – het meest bepalend zijn voor de hoeveelheid (micro)plastic in het gft-afval of compost?
Het meest bepalend voor de hoeveelheid (micro)plastics in het gft-afval is het scheidingsgedrag van consumenten en bedrijven. Met zeeftechnieken tijdens het composteringsproces is een groot deel van deze bodemvreemde materialen, waaronder kunststoffen, voor het composteringsproces te verwijderen. Het geproduceerde compost wordt vervolgens nog gezeefd zodat het voldoet aan de vereisten, o.a. de eisen ten aanzien van bodemvreemd materiaal. Met deze inspanningen wordt veel bereikt, maar het is helaas niet mogelijk om de kunststoffen volledig uit te filteren.
Zou u het theezakje bij het gft-afval, plasticafval of restafval gooien, wanneer u op de verpakking leest dat uw theezakje van biobased plastic is?
De afvalscheidingswijzer van Milieu Centraal geeft advies hoe verschillende afvalstromen gescheiden moeten worden. Volgens Milieu Centraal horen theezakjes in het restafval. Dit komt overeen met de lijst wat wel en niet in de groenbak mag uit het landelijk afvalbeheerplan onder sectorplan 6 «Gescheiden ingezameld/afgegeven groente-, fruit- en tuinafval van huishoudens».
Het label biobased zegt iets over de grondstoffen waar het plastic van gemaakt is, maar geeft niet aan of het in de afdankfase afbreekbaar is of niet. Biobased plastic theezakjes zijn niet per definitie composteerbaar.
Theezakjes worden vaak als gft-afval weggegooid, omdat consumenten zich niet bewust zijn van het feit dat theezakjes van plastic kunnen zijn of plastic kunnen bevatten. Dit veroorzaakt vervuiling van het gft. Uit het oogpunt van recyclebaarheid is het te prefereren dat theezakjes geen plastic bevatten en alleen uit composteerbaar materiaal zouden bestaan, zodat ze samen met de thee bij het gft kunnen. Om deze onduidelijkheid aan te pakken verken ik samen met de koffie- en theebranche en de afvalverwerkers de mogelijkheden om de overstap naar composteerbaar materiaal te maken voor theezakjes en koffiepads.
Welke voorschriften zijn er rondom logo’s op plastic verpakkingen? Mag elk bedrijf zelf bepalen welke logo’s of teksten hij op de plastic verpakking toont?
Er is geen wettelijke verplichting om een bepaald afvalinstructie-logo te voeren.
Wel stelt het Kennis Instituut Duurzaam Verpakken uniforme logo’s ter beschikking aan bedrijven met wegwerpinstructies voor de consument.
Op welke wijze wordt gecontroleerd of plastic verpakkingen die vermelden dat ze biobased zijn, bioafbreekbaar zijn of een organisch component hebben, dat daadwerkelijk in de Nederlandse praktijk zijn?
Er wordt niet gecontroleerd of verpakkingen die biobased zijn, bioafbreekbaar zijn of een organische component hebben dit ook zijn. Het verpakkende bedrijfsleven is er voor verantwoordelijk dat de informatie die zij op de verpakking zetten ook klopt. Bedrijven kunnen ervoor kiezen om keurmerken te gebruiken (zoals OK biobased, EN 16575 of Kiemplantlogo / OK compost, EN 13432). Dit keurmerk waarborgt de betreffende claim door een onafhankelijke derde partij te laten controleren of het bedrijf voldoet aan de in het keurmerk gestelde eisen. Dit vindt regelmatig plaats. Nederlandse composteringsinstallaties composteren sneller dan het uitgangspunt was bij het vaststellen van de EN 13432 norm.
Is bij u bekend of afvalverwerkers biologisch afbreekbare plastics wel of niet in de groenbak willen?
Afvalverwerkers willen het materiaal liever niet in de groenbak, behalve als biologisch afbreekbaar materiaal wordt gebruikt om meer gft-afval in te zamelen. Een biologisch afbreekbaar inzamelzakje mét gft-afval mag dus wel in de groenbak. Composteerders halen in de praktijk alle plastics zoveel mogelijk uit het te composteren gft-afval.
Als onderdeel van het landelijk afvalbeheerplan is onder sectorplan 6 «Gescheiden ingezameld/afgegeven groente-, fruit- en tuinafval van huishoudens» een lijst opgenomen welke items wel of niet in de groenbak mogen. Deze lijst wordt ontwikkeld in samenwerking met de NVRD, RWS, de Vereniging Afvalbedrijven (VA) en Milieu Centraal en indien nodig geüpdatet.
Wanneer komt het onderzoek van het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) naar de eventuele noodzaak van andere normen rond plastic beschikbaar?
In 2019 is ZonMW gestart met een integraal onderzoeksprogramma «Microplastics & Health» naar de mogelijke gezondheidseffecten van microplastics. Het RIVM participeert hierin. Dit onderzoek geeft ons meer inzicht in de urgentie van het microplasticsprobleem. De onderzoeken zijn rond de zomer van 2020 klaar.
Kunt u een indicatie verschaffen van de hoogte van de normen die andere Europese landen hanteren over plastic of andere bodemvreemde stoffen in compost?
In 2022 gaat de herziening Europese meststoffen verordening in. Deze stelt dat het percentage bodemvreemde stoffen ten hoogste 3 g/kg droge stof macroscopische onzuiverheden groter dan 2 mm in één van de volgende vormen: glas, metaal of kunststof, en in totaal ten hoogste 5 g/kg droge stof macroscopische onzuiverheden mag bevatten. In 2026 wordt de grens voor kunststofvervuiling groter dan 2 mm op 2,5 g/kg gesteld, in 2029 zal deze norm opnieuw beoordeeld worden. Daarnaast bestaat er nationale regelgeving om meststoffen op de markt te brengen. Het is niet bekend hoe hoog de milieucriteria voor kunststofvervuiling in andere Europese landen is.
Is bij u bekend of gemeenten dit voorjaar wederom voornemens zijn om gratis compost uit te delen?
Op 28 maart 2020 vindt weer de Landelijke Compostdag plaats waarop de Vereniging Afvalbedrijven in samenwerking met gemeenten gratis compost uitdelen aan burgers, om hen te bedanken voor hun inzet om gft-afval te scheiden van het restafval.
De brief die ministers oproept om van de EU een sterkere geopolitieke speler te maken |
|
Sjoerd Sjoerdsma (D66) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
|
|
|
Klopt het dat u op 9 december 2019, samen met uw collega-Ministers van Buitenlandse Zaken van de Europese Unie, een brief hebt ontvangen van de Hoge Vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid, Josep Borrell?1
Voorafgaand aan de RBZ van 9 december jl. heeft Hoge Vertegenwoordiger Josep Borrell inderdaad een brief (gedateerd 5 december 2019) gestuurd aan de EU Ministers van Buitenlandse Zaken.
Klopt het dat de Hoge Vertegenwoordiger in deze brief de Ministers oproept om van de EU een sterkere geopolitieke speler te maken?
In lijn met de «Geopolitieke Commissie» die Commissievoorzitter Von der Leyen voor ogen heeft, pleit Hoge Vertegenwoordiger Borrell voor een sterke rol van de EU op het wereldtoneel, waarbij de EU strategischer, assertiever en eensgezinder moet worden. Hij stelt daarbij vast dat het interne en het externe beleid van de EU naadloos op elkaar aan moeten sluiten, waarbij we ook de macht van de EU als grootste interne markt moeten durven gebruiken.
Hoe apprecieert u deze brief? Bent u het eens met het pleidooi van de Hoge Vertegenwoordiger?
De brief van de Hoge Vertegenwoordiger is geheel in lijn met het Nederlands beleid om Europese belangen alsmede normen en waarden zoals rechtsstaat, democratie en vrijheid te beschermen, zowel bilateraal als multilateraal. De EU zal in deze multipolaire wereld daartoe een actievere rol op moeten eisen om het hoofd te bieden aan tendensen die deze normen en waarden trachten uit te hollen. Vanwege de geopolitieke machtsverschuivingen is de noodzaak van een eensgezinde EU relevanter dan ooit. Dat is ook waar de Lidstaten zich in het EU Verdrag toe verplicht hebben. De kracht van de EU zit in haar economische macht (grootste interne markt van de wereld) en handelsbeleid, in de ontwikkelingssamenwerking (de EU is met haar lidstaten de grootste donor wereldwijd) en in de waarden waar de EU voor staat. Een meer coherente en geïntegreerde inzet van alle beschikbare instrumenten is nodig om de EU als een geopolitieke speler neer te kunnen zetten.
Klopt het dat in de brief geen verwijzing wordt gemaakt naar de voorstellen als neergelegd in Commissievoorstel COM(2018) 647, specifiek op het gebied van efficiëntere besluitvorming voor het gemeenschappelijk buitenlands- en veiligheidsbeleid van de EU, namelijk het introduceren van besluitvorming via gekwalificeerde meerderheid op bepaalde terreinen van het buitenlandbeleid?
Hoge Vertegenwoordiger Borrel maakt in zijn brief inderdaad geen verwijzing naar de Commissiemededeling over efficiëntere besluitvorming voor het Gemeenschappelijk Buitenland- en Veiligheidsbeleid (GBVB), waarin de optie van invoering van gekwalificeerdere meerderheidsbesluitvorming op bepaalde deelterreinen van het GBVB wordt genoemd.
Klopt het dat de voorzitter van de Europese Commissie in de Political Guidelines van haar voorzitterschap, en in haarmission letter aan de Hoge Vertegenwoordiger, heeft aangegeven dat er meer via gekwalificeerde meerderheid besloten zal moeten worden in het gemeenschappelijk veiligheids- en defensiebeleid (GVDB) als de Europese Unie een wereldspeler wil zijn?
Zowel in de Political Guidelines van haar voorzitterschap als in haar mission letteraan Hoge Vertegenwoordiger Borrell legt Commissievoorzitter Von der Leyen inderdaad focus op snelheid en efficiëntie. Zij zet daarbij in op besluitvorming per gekwalificeerde meerderheid op bepaalde terreinen in het GBVB om een optimaal functionerende en slagvaardige EU te borgen.
Klopt het dat u in uw brief, die u samen met de Ministers van Buitenlandse Zaken van Tsjechië en Denemarken schreef aan de Hoge Vertegenwoordiger, ook bepleitte dat de Raad in deelterreinen van het GVDB bij meerderheid zou moeten kunnen besluiten?2
Voorafgaand aan de RBZ van 9 december jl. heb ik samen met mijn Tsjechische en Deense collega een opiniestuk opgesteld om aandacht te vragen voor een effectiever GBVB. In dit opiniestuk werden diverse suggesties gedaan ter versterking van het GBVB. Het betrof onder meer het voorstel om actiever gebruik te gaan maken van het middel van constructieve onthouding, waar de Commissie in bovengenoemde Mededeling ook naar verwees. Gekwalificeerde meerderheidsbesluitvorming maakte geen onderdeel uit van het opiniestuk. Dit laat onverlet dat het kabinet het onderwerp aan de orde zal blijven stellen in de context van de discussie over het versterken en versnellen van het GBVB, langs lijnen van het BNC-fiche3 dat het kabinet op 19 oktober 2018 naar de Kamer stuurde. Het invoeren van gekwalificeerde meerderheidsbesluitvorming is wat het kabinet betreft overigens geen doel op zich. Het is een middel om de discussie over de toenemende verlamming in het besluitvormingsproces te voeren en lidstaten te wijzen op hun verplichtingen en verantwoordelijkheden die voortvloeien uit de Verdragen, waaronder het actief en onvoorwaardelijk ondersteunen van het GBVB in de geest van loyaliteit en wederzijdse solidariteit (zie artikel 24.3 VEU).
Bent u bekend met de grote hoeveelheid resoluties van het Europees Parlement die oproepen tot meer efficiënte besluitvorming binnen het GVDB door het introduceren van besluitvorming via gekwalificeerde meerderheid, waaronder de resoluties van 16 februari 2017 (2014/2248(INI)), 13 december 2017 (2017/2121(INI)), 12 december 2018 (2018/2097(INI)), 13 februari 2019 (2018/2094(INI)) en 15 januari 2020 (2019/2136(INI))?
Ja.
Kunt u aangeven wat de huidige stand van zaken is in de onderhandelingen over Commissievoorstel COM(2018) 647, specifiek op het gebied van besluitvorming in het GVDB?
Ik benadruk graag dat het om een Commissiemededeling ging, niet om een formeel Commissievoorstel. De Commissie heeft immers geen initiatiefrecht als het gaat om de besluitvormingsprocedures binnen de Raad. De Mededeling diende enkel ter inspiratie van regeringsleiders die in het voorjaar van 2019 een discussie voerden over de Strategische Agenda van de Unie voor de periode 2019–2024. In de nieuwe Strategische Agenda, die inmiddels werd vastgesteld, wordt in dit verband gesteld dat het GBVB en het GVDB van de EU sneller moeten kunnen inspelen op ontwikkelingen, zij actiever moeten worden en beter worden gekoppeld aan de andere domeinen van de externe betrekkingen. Er zijn door de voorzitter van de Europese Raad vooralsnog geen voorstellen gedaan om daadwerkelijk tot de invoering van gekwalificeerde meerderheidsbesluitvorming binnen het GBVB over te gaan.
Welke obstakels zijn er binnen de Raad op dit dossier?
Het GBVB is van oudsher een terrein waar veel lidstaten hechten aan ruimte voor nationale beleidsbepaling en een sterke positie van lidstaten in EU-besluitvorming voor het geval dat vitale nationale belangen in het geding zijn.
Kunt u het krachtenveld binnen de Raad op dit dossier schetsen?
Het debat hieromtrent wordt al geruime tijd met afwisselende intensiteit gevoerd.
Zo zinspeelden Bondskanselier Merkel en President Macron in juni 2018 in de zogenoemde Meseberg-verklaring op besluitvorming op basis van gekwalificeerde meerderheid van stemmen binnen het GBVB. Vele landen staan, net als Nederland, open voor die discussie. De kans dat dit evenwel leidt tot een aanpassing van de procedures, acht het kabinet – gelet op de unanimiteitsbesluitvorming daarover – klein.
Op welke termijn verwacht u dat er serieuze stappen gezet zullen worden om besluitvorming op dit gebied efficiënter te maken?
Het kabinet ziet besluitvorming per gekwalificeerde meerderheid als een middel tot een doel, namelijk om een sterker en slagvaardiger EU buitenlandbeleid te komen. Conform de kabinetsinzet in het eerder genoemde BNC-fiche heeft Nederland daartoe meerdere ijzers in het vuur. Gekwalificeerde meerderheid op deelterreinen van het GBVB is er daar een van. Zo zet Nederland in op het versterken van de coördinatie tussen de verschillende EU Commissarissen en de Europese Dienst voor het Externe Optreden. Indien landen zich overduidelijk schuldig maken aan mensenrechtenschendingen acht het kabinet het van belang dat daaraan consequenties worden verbonden. Het kabinet zet zich er voor in dat de EU in dergelijke gevallen de inzet van alle instrumenten opnieuw overweegt.
Ook is het kabinet voorstander van een actieve rol van de Europese Raad op het gebied van het buitenlandbeleid. Daar moeten de lijnen worden uitgezet en de prioriteiten worden gesteld.
Het kabinet moedigt de nieuwe Commissie aan, inclusief Hoge Vertegenwoordiger Borrell en de nieuwe voorzitter van de Europese Raad, concrete stappen te nemen.
Kunt u een aantal recente voorbeelden noemen waarin het unanimiteitsbeginsel ertoe geleid heeft dat de Europese Unie een afgezwakte, of zelfs geen verklaring wist te formuleren op het gebied van mensenrechten?
Het is de afgelopen jaren in toenemende mate lastig gebleken in EU-verband mensenrechtenschendingen in derde landen scherp te veroordelen, zoals bijvoorbeeld in de context van de VN-mensenrechtenraad. In de Algemene Vergadering van de VN is het daarnaast voorgekomen dat op het laatste moment een EU-verklaring werd geblokkeerd ter ondersteuning van het werk van het International Impartial Independent Mechanism for Syria(IIIM). Ook met betrekking tot voor Nederland prioritair onderwerp als seksuele reproductieve en gezondheidsrechten blijkt het, door de opstelling van enkele lidstaten, in toenemende mate lastig om tot een ambitieuze EU-verklaring te komen die rechtdoen aan het EU-beleid op dit vlak.
Overigens dient te worden opgemerkt dat verklaringen, net als Raadsconclusies, zogenaamde «atypische handelingen» zijn waar het EU-verdrag niet in voorziet. Voor dergelijke atypische handelingen stelt het Verdrag geen formele besluitvormingsprocedures vast. Die moeten met consensus worden aangenomen. Eventuele invoering van gekwalificeerde meerderheidsbesluitvorming voor Raadsbesluiten binnen het GBVB biedt dus geen soelaas voor het vaststellen van EU-verklaringen op het gebied van mensenrechten.
Kunt u een aantal recente voorbeelden noemen waarin het unanimiteitsbeginsel ertoe geleid heeft dat de Europese Unie geen eensgezindheid wist te bereiken over het instellen of verlengen van sancties tegen individuen, organisaties of landen?
Hoewel het uiteindelijk gelukt is om overeenstemming te bereiken, hebben de onderhandelingen over het instellen van nieuwe sancties tegen bijv. Venezuela en Myanmar veel vertraging opgelopen door strikt vast te houden aan het unanimiteitsprincipe. Ook is er bijvoorbeeld in de EU nooit draagvlak geweest voor een formeel wapenembargo tegen Turkije n.a.v. de Turkse inval in Noordoost-Syrië. Ook de onderhandelingen over het EU-mensenrechtensanctieregime zouden waarschijnlijk eerder zijn afgerond als gekwalificeerde meerderheidsbesluitvorming zou zijn gehanteerd, want een lidstaat blokkeerde lang voortgang.
Bent u het ermee eens dat het afstappen van besluitvorming via unanimiteit op deelterreinen van het GVDB de slagvaardigheid van de Europese Unie ten goede zou komen, en de positie van de Europese Unie op het wereldtoneel zou versterken?
Zoals weergegeven in het BNC-fiche bij de Commissiemededeling over efficiëntere besluitvorming voor het Gemeenschappelijk Buitenland- en Veiligheidsbeleid (GBVB) en in antwoorden op eerdere Kamervragen4, streeft het kabinet naar een optimaal functionerende en slagvaardige EU, zeker ook ten aanzien van het GBVB. Mede vanwege de veranderende geopolitieke en veiligheidscontext acht het kabinet het meer dan ooit noodzakelijk om als EU eensgezind op het wereldtoneel op te treden. Snelle en effectieve besluitvorming is daarvoor essentieel. Het kabinet onderschrijft daarbij de lezing van de Commissie dat de unanimiteitspraktijk ervoor gezorgd heeft dat EU-besluiten over het GBVB in sommige gevallen werden geblokkeerd of te langzaam werden genomen. Dit kan schadelijk zijn voor de effectiviteit en reputatie van de Unie en daarmee het Nederlands belang.
Gekwalificeerde meerderheid kan een middel zijn om de ambities te bereiken die de Unie op het gebied van het GBVB heeft te bereiken. Maar gekwalificeerde meerderheid is wat het kabinet betreft geen doel op zich. Het doel van een slagvaardige EU kan ook bereikt worden door lidstaten op hun verantwoordelijkheden te wijzen inzake het Verdrag en hen bijvoorbeeld op te roepen zich te onthouden van stemmen in plaats van die besluitvorming te blokkeren. Die mogelijkheid bestaat al en Nederland roept andere lidstaten er dan ook toe op hier actiever gebruik van te maken.
Het kabinet hecht er in dit verband aan te benadrukken dat Nederland altijd zelfstandig zal kunnen besluiten over de uitzending van Nederlands personeel, omdat het EU-Verdrag besluitvorming op basis van gekwalificeerde meerderheid over inzet op militair- en defensieterrein expliciet uitsluit.
Op welke wijze heeft u zich ingezet om uw Europese partners ervan te overtuigen om over te stappen op stemmen met gekwalificeerde meerderheid op deelterreinen van het GVDB?
Ik heb meerdere malen opgeroepen tot een inhoudelijke discussie met de andere 27 Ministers van Buitenlandse Zaken. Dat doe ik plenair, zoals tijdens de Raad van december jl., maar ook bilateraal. Zo heb ik dit, en marge van de informele Raad in Helsinki, met destijds inkomend EU-buitenlandvertegenwoordiger Borrell besproken en heb ik hem uitgenodigd hier tijdens zijn termijn werk van te maken. Dit heb ik nogmaals benadrukt in het recente gesprek dat ik met hem had tijdens mijn bezoek aan Brussel op 8 januari jl. Ook in mijn gesprekken met andere Ministers van Buitenlandse zaken, zoals in mijn recente gesprekken met mijn Duitse, Hongaarse en Italiaanse collega’s, breng ik het onderwerp steevast ter sprake.
Mede dankzij de Nederlandse inzet is het versterken van het EU buitenlandbeleid prominent in de Strategische Agenda van de Europese Raad gekomen voor de komende vijf jaar en benoemde de nieuwe Commissievoorzitter Von der Leyen het als één van haar hoofdprioriteiten.
Op welke wijze bent u van plan zich het komende jaar in te zetten, om ervoor te zorgen dat besluitvorming door gekwalificeerde meerderheid, of desnoods via de introductie van onthouding, mogelijk wordt binnen deelterreinen van het GVDB?
Alleen als de EU en haar Lidstaten hun verantwoordelijkheden serieus nemen, kunnen we de rol van de EU op het wereldtoneel vergroten en de Europese belangen beter behartigen. Daarom wil ik mij de komende periode samen met de nieuwe Commissie, de nieuwe Hoge Vertegenwoordiger en de nieuwe voorzitter van de Europese Raad hiervoor inzetten. Dit zal ik – zoals in eerdere jaren – zowel plenair als bilateraal doen.
Overigens is onthouding van stemmen zonder besluitvorming in de weg te staan, reeds mogelijk. Het EU-Verdrag voorziet al in deze mogelijkheid.
Bent u bereid dit onderwerp op te brengen en Europese partners op te roepen om vaart te maken met de besluitvorming van dit Commissievoorstel tijdens de komende vergaderingen van de Raad Buitenlandse Zaken? Zo nee, waarom niet?
Zoals aangegeven in mijn antwoord op vraag 15 heb ik dit onderwerp reeds meerdere malen opgebracht, zoals plenair (tijdens de Raad Buitenlandse Zaken) maar ook bilateraal. Ook heb ik door middel van een opiniestuk dat ik opstelde samen met mijn Tsjechische en Deense collega, bij het aantreden van Hoge Vertegenwoordiger Borrell aandacht gevraagd voor de effectiviteit van het GBVB en de besluitvormingsprocedures. Ook tijdens de komende vergaderingen van Raad Buitenlandse Zaken zal ik, waar mogelijk, dit onderwerp op blijven brengen. Zoals ook in antwoord op vraag 8 aangegeven, ligt er overigens geen Commissievoorstel. De Raad gaat immers over haar eigen besluitvormingsprocedures. Het is aan de voorzitter van de Europese Raad om eventueel een voorstel in stemming te brengen om te komen tot gekwalificeerde meerderheidsbesluitvorming op bepaalde deelterreinen van het GBVB. Daar is vooralsnog geen sprake van.
Bent u bereid bilateraal contact op te nemen met lidstaten die nu nog negatief ten opzichte van dit voorstel gekeerd zijn? Zo nee, waarom niet?
Ik hecht eraan te benadrukken dat er geen formeel voorstel op tafel ligt. De Commissiemededeling van 2018 diende enkel ter inspiratie van regeringsleiders in aanloop naar hun discussie over de nieuwe Strategische Agenda van de EU. Het is aan de voorzitter van de Europese Raad om eventueel een voorstel in stemming te brengen. Daar is vooralsnog geen sprake van.
Dat gezegd hebbende en in lijn met het antwoord op vraag 15, breng ik het onderwerp steevast ter sprake in mijn bilaterale gesprekken met andere Ministers van Buitenlandse Zaken. Ik zal dit blijven doen, juist ook bij de lidstaten die nog negatief ten opzichte van dit onderwerp staan.
Kunt u de Kamer over bovengenoemde stappen en de voortgang op dit dossier structureel blijven informeren?
De Kamer en ik spreken elkaar elke maand voorafgaand aan de Raad Buitenlandse Zaken, het forum waar dit onderwerp in Brussel wordt besproken. Het voorafgaande Algemeen Overleg is een goed moment om over dit onderwerp te blijven spreken.
Kunt u deze vragen afzonderlijk beantwoorden?
Ja.
Het bericht dat de prijs van elektriciteit van snelladers wordt verhoogd naar 79 cent/kWH voor passanten |
|
Pieter Omtzigt (CDA), Matthijs Sienot (D66), Eppo Bruins (CU), Helma Lodders (VVD) |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD), Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA), Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
|
|
|
Heeft u kennisgenomen van het persbericht van Ionity, dat de prijs van elektriciteit van snelladers verhoogt naar 79 cent/kWh voor passanten, waardoor het volledig laden van een elektrische auto zeker drie tot vijf keer duurder wordt?1 2
Ja.
Tegen welke prijs koopt Ionity elektriciteit in (ongeveer) en tegen welke prijs verkoopt zij deze elektriciteit? Wat is de brutowinstmarge?
Voor welke prijs Ionity zijn elektriciteit inkoopt valt niet precies te zeggen. De inkoopprijs van elektriciteit hangt af van de specifieke situatie en bestaat uit verschillende componenten waaronder de groothandelsprijs, energiebelasting en nettarieven.
Ionity heeft in de beginfase een introductietarief gehanteerd van € 8,– per laadsessie. Vanaf 31 januari 2020 gaan zij voor gast-laadsessies een prijs hanteren van € 0,79/kWh. Dit is dus het «gast»-tarief voor mensen zonder laadpas of speciaal abonnement. Voor mensen met een abonnement bij bepaalde aanbieders kunnen veel lagere tarieven per kWh gelden.
Over de brutowinstmarge valt niets te zeggen. Zo zijn er kosten voor onder andere personeel, onderhoud, afschrijving, energiebelasting, huur aan het Rijksvastgoedbedrijf en kosten voor de (aanleg van) de snellaad infrastructuur. In deze opkomende markt van het snelladen zien we een groeiende groep aanbieders en toenemende concurrentie. Aanbieders moeten grote investeringen doen om tot de markt toe te treden.
Is het u opgevallen dat de aanbieders van snelladers allemaal hun tarieven zeer fors verhoogd hebben de afgelopen maanden en jaren?
Het is mij niet opgevallen dat alle aanbieders van snelladers hun tarieven zeer fors hebben verhoogd in de afgelopen maanden en jaren. Gekeken naar de grootste aanbieders in Nederland zien we dat zij eind 2016 hogere tarieven hanteerde. Bij Allego kostte snelladen € 0,50 per minuut, en Fastned hanteerde € 0,79/kWh. Begin 2017 veranderde Allego de prijs voor snelladen in € 0,69/kWh en verlaagde Fastned het tarief naar € 0,59/kWh. Drie jaar later zijn dit nog steeds de tarieven voor gast-laadsessies. Voor mensen met een abonnement bij bepaalde aanbieders kunnen veel lagere tarieven per kWh gelden.
In deze jaren waarin de tarieven gelijk zijn gebleven is er juist een hoogwaardiger snellaadnetwerk ontstaan in Nederland. De netwerken zijn gegroeid en de snelheden en vermogens zijn verhoogd.
Bent u bereid om in samenwerking met de Autoriteit Consument & Markt (ACM) een onderzoek te laten doen naar marktmacht en kartelvorming bij de aanbieders van snelladers?
De Autoriteit Consument en Markt (ACM) is een onafhankelijke toezichthouder. Zij gaat zelf over haar prioriteiten en heeft mij laten weten verscherpte aandacht te hebben voor de sector. De ACM doet geen uitspraken over eventuele specifieke onderzoeken die zij doet in het kader van marktmacht of kartelvorming.
Gaat het zo zijn dat de overheid op allerlei manieren elektrisch rijden stimuleert en subsidieert (via de belasting op personenauto's en motorrijwielen (bpm), motorrijtuigenbelasting (mrb), bijtelling, etc.) en dat private partijen excessieve monopoliewinsten gaan maken?
Nee, dat is niet de bedoeling en daar lijkt in de markt van het snelladen ook geen sprake van te zijn. Zie ook de antwoorden vraag 2 en 3. Vanuit ACM wordt er op toegezien dat bedrijven eerlijk concurreren en worden consumentenbelangen beschermd.
Bent u bereid een maximumprijs voor snelladers en voor laadpalen in te voeren? Of ziet u andere manieren om ervoor te zorgen dat consumenten niet met extreem hoge prijzen geconfronteerd worden?
Elektrisch rijden wordt het nieuwe normaal, en uiteindelijk moet het laden van je auto net zo makkelijk zijn als het laden van je mobiele telefoon. Daarbij hoort dat de tarieven helder en transparant moeten zijn.
Samen met regionale overheden, netbeheerders en het bedrijfsleven zetten we daarom in op een groei van de laadinfrastructuur in Nederland. Een uitgangspunt bij deze uitrol van laadinfrastructuur is om dit zoveel mogelijk aan de markt te laten, waarbij marktpartijen zich vanzelfsprekend dienen te houden aan de wettelijke kaders van bijvoorbeeld het mededingings- en consumentenrecht. Een goede marktwerking is hierbij belangrijk. Voor de markt van het snelladen is er sprake van een open markt met concurrentie. Zie hiervoor ook de bovenstaande antwoorden. En zoals gezegd heeft de ACM verscherpte aandacht voor de sector.
Het instellen van een maximumprijs voor laadpalen – al dan niet langs de snelweg – is dan ook (nog) niet aan de orde.
Bent u bereid om bij het veilen van nieuwe locaties langs snelwegen voor laadpalen een maximumprijs in te voeren, die aanbieders in rekening mogen brengen?
Zie antwoord vraag 6.
SyRi |
|
Kathalijne Buitenweg (GL) |
|
Tamara van Ark (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD) |
|
|
|
|
Herinnert u zich de eerder gestelde Kamervragen over uw beantwoording van de eerder gestelde vragen over het gebruik van SyRi in Capelle aan den IJssel, en uw beantwoording daarop?1
Ja.
Bent u het eens dat het van groot belang is dat volksvertegenwoordigers, om hun controlerende taak goed te kunnen uitvoeren, accuraat antwoord op hun vragen dienen te krijgen van de uitvoerende macht, en dat deze niet zijn best mag doen om de antwoorden te omzeilen?
Ja.
Waarom heeft u in antwoord op mijn vragen naar hoeveel risicomeldingen zijn gegenereerd en in hoeveel gevallen onderzoek is ingesteld, wel vermeld hoeveel risicomeldingen en risicoadressen zijn gegenereerd, maar verzuimd om op te schrijven in hoeveel gevallen dit geleid heeft tot nader onderzoek (nul)? Daarmee heeft u toch een deel van de vragen niet beantwoord? Klopt het dat u al vanaf maart 2018, dus ruim voor de beantwoording van mijn vragen, op de hoogte was dat de uitkomst nul was?
U heeft terecht geconstateerd dat er verschillen zitten in de beantwoording van de door u gestelde vragen. Dit heeft te maken met het feit dat bij de beantwoording van de verschillende sets Kamervragen zowel een concept- als de definitieve versie van het rapport is gebruikt. De beantwoording is daardoor verwarrend en ik wil klip en klaar stellen dat dit niet had mogen gebeuren.
De beantwoording van de eerste set Kamervragen van 20 december 2018 heeft plaatsgevonden op basis van het eindrapport «Kwetsbare buurten in Capelle aan den IJssel» zoals vastgesteld door de Landelijke Stuurgroep Interventieteams (LSI). In dat rapport staat geen antwoord op de vraag in hoeveel gevallen de toepassing van SyRI heeft geleid tot onderzoek.
Bij beantwoording van de vervolgvragen op 19 december 2019 over dit SyRI-project is gebleken dat abusievelijk het concept rapport is gepubliceerd3 en dat daarin wel staat vermeld dat de toepassing van SyRI niet tot onderzoek heeft geleid. Dit conceptrapport is gebruikt voor de beantwoording van de tweede set vragen. De verwarring had voorkomen kunnen worden door toen te melden dat er een fout in de publicatie van de rapporten was gemaakt. Het verschil tussen het concept en het definitieve rapport zit in het bijvoegen van bijlagen, de passages over data-analyse en het aantal onderzoeken naar aanleiding van de toepassing van SyRI.
We hebben nu niet kunnen herleiden waarom de desbetreffende wijzigingen zijn doorgevoerd. Voor alle duidelijkheid merk ik op dat, zoals vermeld in de antwoorden van 19 december 2019, voor zover ik heb kunnen nagaan er geen onderzoeken zijn gedaan naar aanleiding van risicomeldingen uit SyRI in het project in Capelle aan den IJssel.
Als gevolg van de rechterlijke uitspraak van 5 februari 2020 kan SyRI in de huidige vorm niet meer worden toegepast. In de door u gevraagde brief ga ik in op de uitspraak van de rechter en de lessen die ik daaruit trek.
Ik stuur de definitieve versie van het eindrapport mee met deze brief4.
Hoe kan het dat in het eindrapport «Kwetsbare buurten in Capelle aan den IJssel» staat dat de aangeleverde signalen vanuit SyRi niet hebben geleid tot een nader onderzoek en dat dit is gelegen in het feit dat het veelal om al bekende informatie ging (bijstandsdossier, Basisregistratie Personen (BRP), inmiddels achterhaalde informatie of bijvoorbeeld een rekening bij een bewindvoerder), terwijl u in de beantwoording op eerdere Kamervragen stelt dat de SyRi-meldingen geen rol hebben gespeeld «omdat het instrument in dit project onvolledig is toegepast. Zo bleken bij de koppeling van gegevens velden onjuist te zijn ingevuld, als gevolg waarvan de koppelingen niet optimaal konden worden benut»?2 Hoe ziet u het feit dat deze antwoorden elkaar deels kunnen overlappen, maar toch niet identiek zijn?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u het eens dat er juist wat betreft heldere en tijdige communicatie rond SyRi fouten zijn gemaakt? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe gaat u deze fouten in de toekomst voorkomen, vooral ook met het oog op uw eerdere opvatting dat juist systemen voor handhaving voor hun draagvlak gebaat zijn bij heldere en tijdige communicatie?
Zie antwoord vraag 3.
De toegang tot en het gebruik van archieven van het Rode Kruis voor wetenschappelijk onderzoek |
|
Kathalijne Buitenweg (GL) |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD) |
|
|
|
|
Kent u het bericht dat de recente overdracht van oorlogsarchieven van het Rode Kruis aan het Nationaal Archief ernstige belemmeringen opwerpt voor het raadplegen ervan voor wetenschappelijk onderzoek? Zo ja, klopt dit bericht?1
Ja, ik ken het bericht. Zie voorts het antwoord op vraag 3.
Wat vindt u ervan dat wetenschappers, maar ook instellingen zoals het Herinneringscentrum Westerbork en het Joods Cultureel Kwartier Amsterdam, worden gehouden aan zeer strikte voorwaarden? Klopt het dat de door het Nationaal Archief gestelde voorwaarden voortvloeien uit de Algemene verordening gegevensbescherming (AVG)? Zo ja, wat is dan de betekenis van het uitgangspunt dat de AVG niet aan wetenschappelijk bronnenonderzoek in de weg mag staan?
De AVG staat de verwerking van (bijzondere) persoonsgegevens met het oog op wetenschappelijk (of historisch) onderzoek toe, mits passende maatregelen worden genomen ter bescherming van de rechten en vrijheden van de betrokken personen. In artikel 24 van de Uitvoeringswet AVG (UAVG) zijn de voorwaarden opgenomen waaronder wetenschappelijk of historisch onderzoek kan worden uitgevoerd. Zo is het verbod om bijzondere categorieën van persoonsgegevens te verwerken niet van toepassing, indien verwerking noodzakelijk is met het oog op wetenschappelijk of historisch onderzoek, het onderzoek een algemeen belang dient, het vragen van uitdrukkelijke toestemming aan de betrokkene onmogelijk is of een onevenredige inspanning kost en bij de uitvoering is voorzien in zodanige waarborgen, dat de persoonlijke levenssfeer van de betrokkene niet onevenredig wordt geschaad. Deze voorwaarden maken onderzoek mogelijk, waarbij tevens recht wordt gedaan aan het fundamentele recht op bescherming van persoonsgegevens van betrokken personen.
Deelt u de mening dat voor wetenschappelijk onderzoek in beginsel geen andere eisen en voorwaarden mogen worden gesteld dan strikt noodzakelijk? Zo ja, bent u bereid om in overleg met het Nationaal Archief (en vergelijkbare instellingen) op korte termijn de toegang tot archieven te versoepelen? Zo nee, waarom niet?
Die mening deel ik. Andere voorwaarden dan de minimale voorwaarden, genoemd in artikel 24 UAVG, worden dan ook niet gesteld. Binnen deze voorwaarden zie ik voldoende mogelijkheden voor onderzoekers, instituten, nabestaanden en andere belangstellenden om wetenschappelijk of historisch onderzoek uit te voeren met gebruikmaking van de oorlogsarchieven.
Ten aanzien van Herinneringscentrum Kamp Westerbork en het Joods Cultureel Kwartier zal het Nationaal Archief de bestaande afspraken tussen deze organisaties en het Nederlandse Rode Kruis over de toegang tot een aantal digitale collecties voortzetten na de formele overdracht van deze archieven aan het Nationaal Archief. Deze overdracht zal naar verwachting in mei van dit jaar een feit zijn.
Voorts heeft het Nederlandse Rode Kruis afspraken gemaakt met enkele individuele onderzoekers over de toegang tot digitale collecties ten behoeve van hun onderzoek. Deze afspraken gelden tot het einde van dit jaar, met de verwachting dat deze onderzoeken voor die tijd zullen zijn afgerond. Deze afspraken zullen door het Nationaal Archief na de genoemde overdracht op dezelfde basis worden gewaarborgd.
Deelt u de mening dat de mogelijkheid van nabestaanden om via wetenschappelijk onderzoek en via wetenschappelijk onderzoekers informatie te krijgen van groot belang is voor de herinnering aan de slachtoffers? Zo ja, kunt u zich dan voorstellen dat een gefundeerd antwoord door de wetenschappers alleen kan worden gegeven als zij gemakkelijke toegang hebben tot de relevante archieven?
Die mening deel ik en ik zet me dan ook in voor toegang tot de archieven, overeenkomstig het belang dat nabestaanden en/of onderzoekers hierbij hebben. Ook na de overdracht van de oorlogsarchieven van het Nederlandse Rode Kruis waarborgt het Nationaal Archief binnen de kaders van de UAVG de mogelijkheid tot het verkrijgen van informatie. Zie voorts het antwoord op vraag 3.
Het interview ‘Politiechef Anja Schouten: Er moet een eerste hulp bij onbegrepen gedrag komen’ en het opinieartikel ‘Laat de politie geen zorgtaken uitvoeren’ |
|
Kathalijne Buitenweg (GL), Wim-Jan Renkema (GL) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA), Paul Blokhuis (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU) |
|
|
|
|
Kent u de berichtgeving «Politiechef Anja Schouten: «Er moet een eerste hulp bij onbegrepen gedrag komen»1 en het opinieartikel «Laat de politie geen zorgtaken uitvoeren»?2
Ja.
Herkent u het signaal dat het aantal E33-meldingen («verward gedrag») niet alleen te verklaren is vanuit de geestelijke gezondheidszorg (ggz)? Zo ja, hoe duidt u dit fenomeen? Zo nee, waarom niet?
Ik herken het signaal dat het aantal E33-meldingen niet alleen te verklaren is vanuit de geestelijke gezondheidszorg. De term «verward» in relatie tot de E33-meldingen is een containerbegrip, er ligt geen diagnose aan ten grondslag. Het zegt ook niets over de aard en de ernst van de problematiek. Achter het begrip «verward gedrag» gaat een veelheid aan problemen schuil: van dementie en middelengebruik tot (ernstige) psychiatrische aandoeningen.
Onderschrijft u de conclusie van politiechef Schouten dat de multi-problematiek rondom «verward gedrag» niet vanzelf overgaat? Zo ja, hoe ziet uw ideale aanpak er uit om dit probleem aan te pakken? Zo nee, waarom niet?
Zoals in het antwoord op vraag 2 is beschreven, is de groep personen met verward gedrag een brede doelgroep met diverse problematiek. De complexiteit en veelzijdigheid van de problematiek van personen met verward gedrag vragen om het langdurig leveren van maatwerk. Hierbij moet enerzijds rekening gehouden worden met de specifieke behoeften van de persoon in kwestie en anderzijds ook met het lokaal beschikbare zorg- en ondersteuningsaanbod. De aanpak voor personen met verward gedrag kan dus per regio en per gemeente verschillen. Er bestaat dan ook niet één ideale aanpak om dit probleem aan te pakken. Graag verwijs ik ook naar de brief met de stand van zaken van de persoonsgerichte aanpak voor kwetsbare personen die ik op 10 december 2019 naar uw Kamer stuurde.3
Wat vindt u van de conclusie van Onno Hoes, voormalig voorzitter van het Schakelteam Personen met verward gedrag, dat het kabinet te weinig doet en ook de aanbevelingen onvoldoende opvolgt rondom deze problematiek? Kunt u een jaarlijks overzicht delen met de Kamer betreffende het aantal meldingen van personen met verward gedrag sinds 2011?
De conclusie van de heer Hoes deel ik niet. Zoals in de beleidsreactie op de eindrapportage van het Schakelteam staat, vergt dit vraagstuk een lange adem.4 Er wordt op landelijk niveau, maar ook in de regio’s hard gewerkt aan de implementatie van een goed werkende persoonsgerichte aanpak voor personen met verward gedrag. In voornoemde brief die ik samen met de Minister van Justitie en Veiligheid op 10 december 2019 aan de Tweede Kamer heb gestuurd, staat beschreven wat er tot op heden is gebeurd en wat er nog gaat gebeuren als het gaat om de implementatie van de persoonsgerichte aanpak voor kwetsbare personen, waaronder de groep personen met een hoog veiligheidsrisico. Bij genoemde brief is ook de rapportage Stand van het Land gevoegd, waaruit blijkt dat aan alle 9 bouwstenen voor de aanpak van verward gedrag in alle regio’s wordt gewerkt. Hieruit blijkt ook dat in het merendeel van gemeenten en regio’s burgemeesters en wethouders gezamenlijk verantwoordelijk zijn voor de aanpak van personen met verward gedrag. De rapportage signaleert dat er in regio’s en gemeenten verbindingen zijn tussen de ondersteuning van mensen met verward gedrag, de implementatie van de Wet verplichte ggz, de Meerjarenagenda beschermd wonen en maatschappelijke opvang en de doorontwikkeling van de zorg- en veiligheidshuizen. Waar gemeenten aangeven behoefte te hebben aan ondersteuning bij het leggen van verbindingen, kan deze ondersteuning worden geboden door de regioadviseurs die namens de ministeries van VWS, JenV, BZK en de VNG actief zijn in het land om vraaggericht te ondersteunen.
In onderstaande tabel treft u het overzicht aan van het aantal meldingen dat door de politie is geregistreerd onder de code E33 (betreft een registratie van een incident van overlast door een verward persoon) over de periode 2011–2019. Deze cijfers zeggen niets over het unieke aantal personen. Het gaat om een diverse groep personen met een veelheid aan problemen; van dementie tot een ernstige psychiatrische aandoening. De aantallen meldingen worden jaarlijks gepubliceerd op www.data.politie.nl.
Jaar
2011
2012
2013
2014
2015
2016
2017
2018
2019
Aantal door de politie geregistreerde incidenten E33
40.419
44.569
52.167
59.596
66.022
74.934
83.607
90.633
99.623
Bent u van mening dat het kabinet voldoende actie onderneemt om de multi-problematiek rondom «verward gedrag» aan te pakken? Zo ja, wat is uw streefcijfer en binnen welke termijn? Zo nee, wat gaat u ondernemen?
Graag verwijs ik hierbij naar het antwoord op vraag 4 en, nogmaals, naar de aan de Tweede Kamer, op 10 december 2019 gestuurde brief over de persoonsgerichte aanpak voor kwetsbare personen,5 waarin ook staat aangegeven wat de ambitie is op dit onderwerp in de komende periode.
Wat vindt u van de oplossingsrichting om zogenoemde «veiligheidshuizen» te stimuleren om personen met gevaarlijk verward gedrag integrale hulp te bieden? Deelt u de zorg van de politiechef dat deze samenwerkingsverbanden onder druk staan vanwege onvoldoende financiële middelen bij gemeenten? Zo ja, wat gaat u hieraan doen? Zo nee, waarom niet?
De groep personen met ernstig verward gedrag en een hoog veiligheidsrisico kenmerkt zich door steeds terugkerende (psychiatrische) problematiek en justitiecontacten. Dit is in principe geen financieel vraagstuk, maar cruciaal is dat zorgwekkende signalen vroegtijdig worden gezien, gemeld en opgepakt en dat deze personen langdurig worden gemonitord.
Doordat deze groep vaak pendelt tussen het zorg- en veiligheidsdomein is er behoefte aan een integrale multidisciplinaire persoonsgerichte aanpak waarbij ruimte is voor daadkracht, maatwerk en creativiteit.
Eén van de speerpunten van de ministeries van JenV en VWS is het verbeteren van de lokale en regionale aanpak van deze groep en het terugdringen van daarmee samenhangende veiligheidsrisico’s. In de zorg- en veiligheidshuizen wordt vanuit een netwerksamenwerking met partners uit de verschillende domeinen de regie en coördinatie belegd op complexe domeinoverstijgende casuïstiek. Daarnaast is het van belang dat het aanbod van voorzieningen, zoals wonen, werk, inkomen, dagbesteding en zorg aansluit bij de doelgroep. Vanuit het Ministerie van JenV is de afgelopen jaren de ontwikkeling van de integrale persoonsgerichte aanpak voor deze doelgroep bij de zorg- en veiligheidshuizen reeds actief gefaciliteerd en gestimuleerd en dit wordt gecontinueerd in 2020. Inmiddels is het thema in elk zorg- en veiligheidshuis belegd.
Wat vindt u van de oplossingsrichting dat iedere regio een opvangplek moet hebben voor «eerste hulp bij onbegrepen gedrag»? Zo ja, wat gaat u ondernemen om deze opvangplekken te bewerkstelligen? Zo nee, bent u ten minste bereid dit verder te onderzoeken?
Zoals eerder is aangegeven, is de groep personen met verward gedrag een brede doelgroep met diverse problematiek. Vanwege de diversiteit van de problematiek is het belangrijk om maatwerk te bieden en bij een melding per persoon te bekijken waar behoefte aan is. Wanneer een burger of instantie een melding maakt, dient er daarom een goede triage te worden uitgevoerd. De triage dient om te bepalen welke hulp en/of ondersteuning passend is. Hiervoor zijn verschillende reguliere mogelijkheden beschikbaar die naar aanleiding van de triage ingezet kunnen worden, zoals spoedeisende hulp, acute psychiatrische hulpverlening of maatschappelijke opvang. In eerdergenoemde brief van 10 december jl.6 staat dat onze ambitie voor 2020 is om bij iedere melding waarbij het vermoeden bestaat van ernstige problematiek, een goede triage uit te voeren en zo passende hulp en ondersteuning te kunnen bieden.
We onderschrijven het belang van samenwerking tussen partijen, zoals tussen de politie en ggz-deskundigen, bij het uitvoeren van een goede triage. Het is echter aan de partijen in de regio om te bekijken op welke manier ze deze samenwerking willen vormgeven. Ik zie dan ook geen toegevoegde waarde in het verder verkennen van de oplossingsrichting dat iedere regio een opvangplek moet hebben voor «eerste hulp bij onbegrepen gedrag». Dit is slechts een van de mogelijkheden, ter keuze van de betreffende regio.
Wat vindt u van de suggestie om in iedere meldkamer een ggz-deskundige te laten plaatsnemen?
Zie het antwoord op vraag 7.
Kunt u in hoofdlijnen uiteenzetten hoe andere landen in onze omgeving omgaan met meldingen van verward gedrag?
Het is in zijn algemeenheid niet mogelijk om iets te zeggen over de aanpak in andere landen. Elk land kent zijn eigen praktijk, wetgeving en aanpak. Daarnaast is het in kaart brengen van de aanpak in de landen in onze omgeving complex; dit vraagt zeer veel tijd en onderzoek.
Deelt u de mening dat een integrale landelijke aanpak op dit probleem ontbreekt?
De complexiteit van de problematiek van personen met verward gedrag vraagt om maatwerk. Hierbij moet enerzijds rekening gehouden worden met de specifieke behoeften van de persoon in kwestie en anderzijds ook met het lokaal beschikbare zorg- en ondersteuningsaanbod. Dit betekent dus dat de aanpak voor personen met verward gedrag per regio en per gemeente kan verschillen. Eén landelijke aanpak zou ook geen recht doen aan de complexiteit van de problematiek en onvoldoende ruimte bieden voor lokaal maatwerk. Overigens sluit dit ook aan bij het advies van het Schakelteam personen met verward gedrag en het eerdere advies van de heer Van der Vlist. Ook zij stellen dat op lokaal en regionaal niveau de oplossing ligt. We blijven de regio’s en de gemeenten vanuit onze brede verantwoordelijkheid ondersteunen, we moedigen hen aan om van elkaar te leren en stimuleren het uitwisselen van best practices.
Kunt u bovenstaande vragen één voor één uitgebreid beantwoorden?
Ja
De Bilateral Investment Agreement tussen de EU en Taiwan |
|
Achraf Bouali (D66) |
|
Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (D66) |
|
|
|
|
Klopt het dat de Europese Unie en Taiwan in gesprek zijn om te komen tot een investeringsovereenkomst (Bilateral Investment Agreement)?
Er wordt niet onderhandeld tussen de EU en Taiwan over een investeringsovereenkomst. De Commissie heeft geen mandaat van de Raad om te onderhandelen en heeft hier ook geen voorstel toe gedaan.
Wat is de stand van zaken van deze gesprekken? Is inmiddels de formele procedure hiertoe gestart en zo nee, wat is daar de reden voor?
Zie antwoord vraag 1.
In hoeverre is sprake van invloed vanuit Chinese zijde op de totstandkoming van deze investeringsovereenkomst tussen de EU en Taiwan? Welke signalen hierover zijn bij u bekend en hoe duidt u deze?
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u aangeven hoe groot de handelsstroom en wederzijdse investeringen tussen zowel de EU en Taiwan als tussen Nederland en Taiwan momenteel zijn? In welke sectoren vinden hierbij de meeste economische betrekkingen en wederzijdse investeringen plaats?
De EU exporteerde in 2018 voor 21,4 miljard euro aan goederen naar Taiwan en importeerde voor 30,4 miljard euro aan goederen. Belangrijke exportcategorieën betreffen chemische en farmaceutische producten, (telecom)apparatuur en machines en transportmiddelen. Belangrijke importcategorieën zijn machines, transportmiddelen en (telecom)apparatuur. In 2017 exporteerde de EU voor 6,8 miljard euro aan diensten naar Taiwan en importeerde voor ruim 3,4 miljard euro aan diensten uit Taiwan. In 2017 investeerde de EU 21,2 miljard euro in Taiwan, en Taiwan 3,8 miljard euro in de EU. De meeste EU-investeringen gaan naar productie van elektronische onderdelen en chemicaliën en de financiële en verzekeringssector. Taiwan investeert voornamelijk in de financiële en verzekeringssector in de EU.
Nederland exporteerde in 2018 voor ruim 4,1 miljard euro aan goederen en diensten naar Taiwan en importeerde voor ruim 3,7 miljard euro aan goederen en diensten uit Taiwan. De import en export bestaan voor het grootste deel uit machines, elektronica, onderdelen en hightech producten. Volgens data van de Investment Commission van Taiwan, investeerde Nederland in 2018 en 2019 respectievelijk ruim 3,5 miljard USD en 2,3 miljard USD in Taiwan (respectievelijk circa 3 en 2 miljard euro). De investeringen vonden plaats met name op het gebied van de productie van (elektronische) onderdelen en financiële dienstverlening. Op zijn beurt investeerde Taiwan in 2018 en 2019 respectievelijk ruim 1,1 miljard USD en 4,9 miljoen USD in Nederland (respectievelijk circa 0,9 miljard en 4,3 miljoen euro). Deze investeringen vonden met name plaats op het gebied van productie en groot- en detailhandel.
Op welke wijze dragen naar uw mening economische betrekkingen met Taiwan bij aan diversificatie van handelsstromen tussen de EU en Aziatische landen en aan een stevige relatie tussen de EU en Azië?
Het economisch belang voor Europa en Nederland zit met name in Taiwan als afzetmarkt voor high-tech en dan specifiek in chip-/IC-fabricage. Voor Nederlandse bedrijven is Taiwan een van de belangrijkste afzetmarkten van chipfabricage-apparatuur. Daarnaast zijn de Europese en Nederlandse investeringen in Taiwan in de offshore windindustrie sterk groeiende. Er zijn nu zo’n tien Nederlandse bedrijven betrokken bij projecten, met een totale orderwaarde van tegen de 1 miljard euro. Taiwan draagt dus in belangrijke mate bij aan het versterken van de Europese en Nederlandse handelsbelangen in de sectoren marine engineering en high-tech.
Bent u het eens dat een investeringsovereenkomst tussen de EU en Taiwan voor beide zijden een stap in de goede richting zou zijn, zowel economisch als geopolitiek? Zo nee, waarom niet?
Uit de intensieve investeringsbetrekkingen tussen zowel de EU en Taiwan als tussen Nederland en Taiwan blijkt een groot wederzijds vertrouwen in de instituties en rechtssystemen aan beide zijden. Het kabinet ziet daarom geen dringende noodzaak om er bij de Commissie op aan te dringen om onderhandelingen met Taiwan over een investeringsovereenkomst te starten.
Bent u bereid er bij de commissie op aan te dringen de formele onderhandelingen met Taiwan zo snel mogelijk te starten? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 6.
Het bericht ‘Minister vertraagt woningbouw’ |
|
Daniel Koerhuis (VVD), Erik Ronnes (CDA) |
|
Stientje van Veldhoven (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat, minister zonder portefeuille infrastructuur en waterstaat) (D66) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht «Minister vertraagt woningbouw»?1
Ja.
In hoeverre is bij de totstandkoming van het akkoord het grote woningtekort betrokken? Hoe verhouden de afspraken uit het akkoord zich tot de grote bouwopgave?
De maatregelen uit het Schone Lucht Akkoord (SLA) dragen bij aan bronbeleid voor de stikstofaanpak en hebben daardoor een positief effect op de uitvoering van bouwprojecten in gebieden met te hoge stikstofdepositie. Uitgangspunt bij alle afspraken uit het Schone Lucht Akkoord is dat deze gezondheidswinst opleveren, kosteneffectief zijn en op maatschappelijk draagvlak kunnen rekenen. Negatieve effecten van de afspraken op de bouwopgave worden niet verwacht. Komend jaar worden de afspraken uit het SLA uitgewerkt in overleg met stakeholders.
Klopt het dat met dit akkoord wordt afgesproken dat overheden in aanbestedingen van bouwprojecten eisen gaan stellen aan mobiele werktuigen? Zo ja, kunt u de gevolgen van deze eisen schetsen?
In het Klimaatakkoord zijn reeds afspraken opgenomen over het sturen op groen bouwverkeer en de inzet van zero-emissie bouwmachines. In het Schone Lucht Akkoord is de afspraak opgenomen dat de deelnemers onderzoeken hoe inkoopcriteria gehanteerd kunnen worden bij hun eigen aanbestedingen, onder andere voor de inzet van mobiele werktuigen bij (bouw)werken. Door eisen op te nemen in de contractdocumenten en/of door hier een aanbestedingsvoordeel aan te verlenen, kunnen ondernemers worden beloond voor investeringen in schoner bouwmaterieel. Dit is niet nieuw. Gemeenten, provincies en de rijksoverheid stellen vaak al duurzaamheidseisen bij aanbestedingen, zeker voor gebieden met een hoge blootstelling zoals binnensteden. Veelal maken overheden daarbij gebruik van landelijke criteria voor maatschappelijk verantwoord inkopen (MVI)2.
Wat nieuw is, is dat afspraken worden gemaakt over een verduurzaming voor de komende 10 jaar. In het Schone Lucht Akkoord zijn nog geen concrete eisen vastgelegd, maar staat de volgende afspraak: «De rijksoverheid onderzoekt daarvoor in samenwerking met partijen hoe een ingroeipad («routekaart») voor schoon en 0-emissie bouwmaterieel eruit kan zien en publiceert de resultaten in 2020». Door dit ingroeipad vast te stellen in nauw overleg met de sector, kunnen partijen zich hierop voorbereiden. Doordat overheden hierover gezamenlijk afspraken maken, wordt een gelijk speelveld gecreëerd, worden innovaties gestimuleerd en kunnen ondernemers beoordelen welke investeringen zich terugverdienen. In 2020 worden afspraken gemaakt over hoe de inkoopcriteria uit de routekaart kunnen landen in de MVI-criteria, zodat ook gemeenten die het akkoord niet hebben getekend, deze eenvoudig kunnen gebruiken. Bij het uitwerken van de routekaart worden de verwachte markteffecten betrokken. Ook is er een aantal stimuleringsregelingen beschikbaar. Zo kunnen bouwbedrijven in aanmerking komen voor fiscale voordelen via de MIA\Vamil voor investeringen in nul-emissie of hybride mobiele machines.
Klopt het dat de ambities in het akkoord verder gaan op het gebied van fijnstof dan dat wat vanuit de EU verplicht is?
Het Schone Lucht Akkoord maakt de omslag van het voornamelijk sturen op het voldoen aan de Europese grenswaarden naar het realiseren van gezondheidswinst voor iedereen. Met het Schone Lucht Akkoord worden geen nieuwe wettelijke normen vastgelegd voor bijvoorbeeld fijnstof en stikstofdioxide. Het Schone Lucht Akkoord stuurt op een permanente verbetering van de luchtkwaliteit conform de afspraken uit het Regeerakkoord. In het Schone Lucht Akkoord staat gezondheidswinst centraal. Dit volgt uit het advies van de Gezondheidsraad3 en de uitkomsten van het IBO luchtkwaliteit4. De meest effectieve maatregelen om gezondheidswinst te realiseren worden in gang gezet. Luchtvervuiling houdt zich niet aan grenzen, daarom wordt nauw samengewerkt met gemeenten, provincies, ons omringende landen en de EU om gezondheidswinst te realiseren.
Deelt u de mening dat gezien de PFAS-crisis u extra voorzichtig moet zijn met omzetten van hoge ambities in eisen? Zo nee, waarom niet?
Zoals ik bij vraag 1 heb beantwoord, zijn kosteneffectiviteit en maatschappelijk draagvlak uitgangspunt. Dit geldt zowel voor het stellen van ambities als voor het uitwerken hiervan naar beleid, zoals bijvoorbeeld naar emissie-eisen.
In hoeverre heeft u de bouwsector betrokken bij het akkoord? En in hoeverre herkent u de zorgen die de sector heeft geuit? Kunt u garanderen dat dit akkoord de sector niet negatief zal raken? Zo nee, hoe verhoudt dat zich tot de grote bouwopgave?
Voorop staat dat ik het van belang vind om stakeholders te betrekken bij nieuw beleid. Dit geldt zeker ook voor het Schone Lucht Akkoord. Daarom heb ik vooraf overlegd met verschillende stakeholders en is het Akkoord opengesteld voor consultatie. Voorafgaand aan het sluiten van het akkoord heb ik met vertegenwoordigers van de bouwsector gesproken en vervolgafspraken zijn gepland. De volgende stap is het opstellen van een uitvoeringsagenda en het uitwerken van de acties, pilots en maatregelen. Ook daar betrek ik vertegenwoordigers uit de verschillende sectoren en belangenorganisaties bij. Het kabinet maakt werk met werk, klimaat- en stikstofmaatregelen helpen ook voor het schoner maken van onze lucht. En de acties uit het Schone Lucht Akkoord dragen bij aan de stikstofaanpak.
Bent u van mening dat gezien de PFAS-crisis u de bouwsector extra goed moet betrekken bij dergelijke akkoorden?
Ja, zie antwoord op vraag 6.
Deelt u de mening dat gezien het grote woningtekort een nieuwe crisis in de bouw voorkomen moet worden?
Zoals ik ook heb aangegeven in mijn brief van 18 februari jl. is er op dit moment een groot woningtekort. Het is overal – dus ook in de bouw – alle hens aan dek om te zorgen dat er voldoende woningen gebouwd kunnen worden. Als nieuwbouw gasloos wordt gebouwd is er geen sprake van stikstofuitstoot tijdens het gebruik van de woning anders dan het verkeeraantrekkende aspect. Daarmee is vooral de stikstofuitstoot tijdens de bouwfase van belang voor de vergunningverlening. Met het verder verlagen van de stikstofuitstoot in het bouwproces wordt het bouwen van meer woningen gemakkelijker.
Bent u bereid, omwille van bouwers en woningzoekenden, een pas op de plaats te maken, duidelijk uit te spreken dat het akkoord slechts ambities behelst en gemeenten te vragen deze ambities niet om te zetten in eisen tijdens aanbestedingen?
Zoals ik aangaf in mijn antwoord op vraag 3 bevat het Schone Lucht Akkoord nog geen concrete aanbestedingseisen en gunningscriteria. Het komende jaar werken we deze criteria binnen het Schone Lucht Akkoord verder uit met betrekking tot ambitie, vormgeving en fasering, in nauwe afstemming met de bouwsector. Daarnaast zijn aanvullende eisen aan bouwmaterieel soms nu al nodig om bouwprojecten doorgang te laten vinden. Door het stellen van eisen, neemt namelijk ook de stikstofdepositie van bouwprojecten af, waardoor gemakkelijker woningen kunnen worden gebouwd.
De werkwijze van de meervoudige kamers van de Hoge Raad |
|
Michiel van Nispen , Niels van den Berge (GL), Maarten Groothuizen (D66) |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD) |
|
|
|
|
Kent u de publicatie «Een boekje open over de Hoge Raad en zijn reservisten»?1
Ja.
Ziet u het dilemma dat voor de beantwoording van rechtsvragen overleg en afstemming van belang kan zijn, maar dat de facto deelname aan beraadslaging en besluitvorming in strijd lijkt met artikel 75 juncto artikel 5 van de Wet op de Rechterlijke Organisatie (Wet RO)? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat is uw reflectie op dat dilemma?
In de vragen worden begrippen gebruikt die niet allemaal in de Wet RO en de daarop gebaseerde regelgeving worden gehanteerd. Om verwarring te voorkomen zal in de beantwoording worden uitgegaan van de begrippen zoals die in de toepasselijke wet- en regelgeving worden gebruikt.
In artikel 75, tweede en derde lid, van de Wet RO is neergelegd dat zaken in beginsel worden behandeld en beslist door drie of vijf leden van een meervoudige kamer. Deze combinatie van raadsheren wordt door de Hoge Raad ook wel de zetel genoemd. In het Reglement inwendige dienst van de Hoge Raad, dat is opgenomen in het Procesreglement Hoge Raad der Nederlanden (hierna: het Procesreglement) is de rol beschreven van de zogenoemde reservisten; dat zijn de leden van een kamer van de Hoge Raad die in een specifieke zaak niet tot de zetel behoren.2 Artikel 75, vierde lid, van de Wet RO vormt de wettelijke basis voor het Procesreglement. Een verdere vastlegging en uitwerking is opgenomen in het Protocol deelname aan behandeling en beraadslaging van de Hoge Raad der Nederlanden (hierna: het Protocol).3
In het Procesreglement en het Protocol is expliciet vastgelegd dat reservisten niet zijn belast met de behandeling en beslissing van een zaak, maar dat zij met het oog op het bewaken van de rechtseenheid in de kamer wel kunnen deelnemen aan de beraadslaging over zaken in raadkamer.
De rol van de reservisten beperkt zich dus tot rechtskundige inbreng in zaken die door hun directe collega’s worden behandeld en beslist. Die inbreng is van groot belang voor de consistentie van de cassatierechtspraak en daarmee voor de rechtseenheid en rechtszekerheid (zie Hoge Raad 21 december 2018, ECLI:NL:HR:2018:2397). Deze beperkte rol brengt met zich mee dat reservisten niet deelnemen aan de hoofdelijke omvraag als bedoeld in artikel 7, eerste lid, van de Wet RO; zij beslissen de zaak immers niet. Dat de reservisten niet deelnemen aan de hoofdelijke omvraag is ook neergelegd in het Protocol. Aangezien de beslissingen in deze zaken niet worden genomen door een ander aantal personen dan in de wet bepaald, komt de toepassing van artikel 5, tweede lid, van de Wet RO niet in beeld.4
Als gezegd kunnen reservisten wel deelnemen aan de beraadslaging in een bepaalde zaak. Het is dan ook vanzelfsprekend dat de verplichting tot geheimhouding als bedoeld in artikel 7, derde lid, van de Wet RO onverkort op reservisten van toepassing is, zoals ook in het Protocol is vermeld.
De hiervoor beschreven «gang van zaken met de reservisten» is blijkens de aangehaalde jurisprudentie niet in strijd met artikel 75 juncto artikel 5 van de Wet RO of met doel en strekking van die bepalingen. Mijns inziens bestaat er dan ook geen aanleiding om de wet aan te passen.
Is het beraadslagen van de overige leden, die niet tot de wettelijk voorgeschreven drie of vijf raadsheren behoren, de «reservisten» genoemd, naar uw oordeel, in overeenstemming met het doel en de strekking van de wet? Zo niet, wat is hiervan dan volgens u de consequentie? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 2.
Vindt u het wenselijk dat de gang van zaken met de reservisten in ieder geval niet overeenstemt met wat men zou verwachten als men artikel 75 Wet RO leest? Zo nee, bent u dan bereid met een voorstel te komen om de wet hierop aan te passen, om deze praktijk in overeenstemming met de wet te brengen?
Zie antwoord vraag 2.
Het op te stellen milieueffectrapport voor Schiphol |
|
Eppo Bruins (CU) |
|
Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
|
|
|
Klopt het dat op dit moment wordt gewerkt aan een concept van het milieueffectrapport (MER) voor Schiphol behorend bij Luchthavenverkeerbesluit (LVB-1) voor de situatie bij 500.000 vliegbewegingen?
Er wordt door Schiphol Group gewerkt aan een MER om de milieueffecten van het Nieuwe Normen- en Handhavingsstelsel Schiphol (NNHS) met een maximum van 500.000 vliegtuigbewegingen per jaar in beeld te brengen. In de brieven van 15 oktober 20191 en 4 december 20192 bent u reeds geïnformeerd dat door het wegvallen van de Programmatische Aanpak Stikstof (PAS) aanvullend depositie- en natuuronderzoek nodig is om uiteindelijk te komen tot een LVB-1. Op dit moment wacht ik op de resultaten van dit door Schiphol Group uit te voeren onderzoek.
Klopt het dat het laatste formeel vastgestelde LVB voor Schiphol stamt uit 2002?
De laatste wijziging van het LVB is in werking getreden op 1 november 2018. Belangrijk onderdeel van deze wijziging was het instellen van een maximum aantal nachtvluchten handelsverkeer van 32.000 vliegtuigbewegingen. Deze beperking opgelegd aan luchthaven Schiphol maakte onderdeel uit van de adviezen van de heer Alders. Daarnaast geldt dat in de uitspraak over het handhavingsverzoek met betrekking tot Schiphol dat het Ministerie van LNV, als bevoegd gezag voor de Wet natuurbescherming, heeft gekregen ook wordt gekeken naar welk laatst vastgestelde LVB als referentiejaar zou moeten gelden. Zoals aangegeven in de brief van 15 oktober3 kan ik nu niet vooruitlopen op de reactie van het Ministerie van LNV.
Welke referentiesituatie en referentiedatum worden gekozen in het thans te ontwikkelen concept-MER Schiphol ten behoeve van LVB-1?
De keuze voor de referentiesituatie hangt samen met de te onderzoeken milieueffecten, waarbij als uitgangspunt wordt gehanteerd dat de effecten van de voorgenomen activiteit hiermee realistisch en conservatief in beeld dienen te worden gebracht. In de Notitie Reikwijdte en Detailniveau (NRD) voor de milieueffectrapportage «Nieuw Normen- en Handhavingsstelsel» Schiphol is de referentiesituatie als volgt beschreven: «de situatie zoals deze zonder de beoogde wijziging van de wet- en regelgeving zou zijn, oftewel: de situatie waarbij het huidige stelsel met grenswaarden in handhavingspunten wordt voorgezet». In de referentiesituatie wordt de beschikbare milieuruimte binnen de nu geldende regels maximaal benut. Voor meer achtergrond verwijs ik u naar het NRD4.
Bent u het met mij eens dat de referentiesituatie die gekozen moet worden binnen het concept-MER voor LVB-1 de situatie moet zijn ten tijde van het laatste formeel vastgestelde LVB uit 2002? Zo nee, waarom niet?
Zie mijn antwoord onder 3.
Bent u het met mij eens dat de referentiedatum voor de toename van de stikstofdepositie die gekozen moet worden binnen het concept-MER voor LVB-1 in ieder geval nooit na 2004 kan liggen, aangezien vanaf 2004 de verplichtingen ten gevolge van de Habitatrichtlijn in werking zijn getreden en er sinds 2004 geen nieuwe MER noch LVB heeft plaatsgevonden? Zo nee, waarom niet?
Specifiek voor de effecten van het vliegverkeer op de Natura 2000-gebieden ten gevolge van stikstofdepositie mocht destijds in de systematiek van het PAS voor de referentiesituatie uitgegaan worden van de stikstofdepositie die in de periode van 1 januari 2012 tot en met 31 december 2014 ten hoogste werd veroorzaakt. Met het wegvallen van het PAS zal er een nieuwe berekening gemaakt worden van de stikstofdepositie als gevolg van het vliegverkeer van Schiphol. Hierbij geldt, zoals hierboven ook staat aangegeven, dat het te hanteren referentiejaar voor deze berekening onderwerp is van het handhavingsverzoek met betrekking tot Schiphol dat het Ministerie van LNV, als bevoegd gezag voor de Wet natuurbescherming, heeft gekregen. Zoals aangegeven kan ik hier niet op vooruitlopen.
Bent u het met mij eens dat het op te stellen concept-MER voor LVB-1 alle milieueffecten moet bevatten van de toename sinds de situatie op 26 november 2002 (de vaststellingsdatum van het meest recente LVB) tot de gewenste voorgenomen activiteit (500.000 vliegbewegingen)? Zo nee, waarom niet?
Zie mijn eerdere beantwoording onder 3 en 5. De NRD en de Nota van Antwoord op de zienswijzen en het advies van de Commissie voor de m.e.r. over deze NRD geven inzicht in de reikwijdte en detailniveau van de milieueffecten die in beeld moeten worden gebracht in het MER NNHS Schiphol.
Het bericht dat 23 ouderen hun huis kwijtraken door een commerciële overname |
|
John Kerstens (PvdA), Henk Nijboer (PvdA) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA), Stientje van Veldhoven (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat, minister zonder portefeuille infrastructuur en waterstaat) (D66) |
|
|
|
|
Wat vindt u van het oordeel van Ontzorgd Wonen dat het pand ongeschikt is voor 24-uurszorg? Is u bekend op welke analyse dit oordeel stoelt?1
De Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) ziet toe op kwalitatief goede en veilige zorg. Het is de verantwoordelijkheid van de instelling om de randvoorwaarden voor goede en veilige zorg te creëren. De IGJ heeft de bestuurder van Ontzorgd Wonen gesproken. Tijdens dit gesprek gaf de bestuurder aan dat het pand niet langer geschikt is voor het verlenen van zorg en dat deze grondig gerenoveerd moet worden voor de cliënten met een (steeds complexere) zorgvraag. Zo zijn er geen tilliften, antisliptegels, beugels etc. in de woning aanwezig en is de draaicirkel (voor bijvoorbeeld rolstoelen) tevens te klein. De eigenaar van het pand en Ontzorgd Wonen zijn niet tot overeenstemming gekomen over een renovatie. De IGJ vindt het besluit van de bestuurder in deze situatie te volgen en ik heb geen reden om aan dit oordeel van de IGJ te twijfelen. Dat neemt niet weg dat ik, zoals ik in de antwoorden op uw eerdere vragen2 aangaf, ook begrijp dat de verhuizing voor deze ouderen een ingrijpende gebeurtenis was. Ik vind het dan ook zeer vervelend dat de ouderen in deze situatie terecht zijn gekomen.
Heeft de inspectie onderzoek gedaan naar de geschiktheid van het pand om 24-uurszorg te leveren? Wat was het oordeel van de inspectie daarover?
Zie antwoord vraag 1.
Wat vindt u ervan dat Ontzorgd Wonen zonder overleg met de bewoners is gestopt met het betalen van de huur aan Coltavast, terwijl de bewoners wel netjes de huur betaalden? Acht u het juridisch houdbaar dat Ontzorgd Wonen is gestopt met het betalen van de huur?
In deze kwestie was er een overeenkomst tussen Ontzorgd Wonen en Coltavast waarbij Ontzorgd Wonen huur verschuldigd was aan Coltavast. De details van deze overeenkomst ken ik niet. Zoals in het krantenbericht stond, heeft er op 9 oktober een rechtszaak plaatsgevonden tussen de vastgoedeigenaar, Coltavast, en de huurder, Ontzorgd wonen. Uit het bericht maak ik op dat de rechter het niet juridisch houdbaar vond dat Ontzorgd Wonen stopte met het betalen van de huur.
De bewoners hebben een huurovereenkomst afgesloten met Ontzorgd Wonen. Zij betalen huur voor het gebruik van de woning. Als zij beschikking hebben over hetgeen is vastgelegd in hun contract met Ontzorgd wonen hebben zij de huur niet ten onrechte betaald. Dat hun verhuurder geen huur heeft betaald aan de vastgoedeigenaar (zijn/haar verhuurder), doet daaraan niets af.
Hebben de bewoners recht op teruggave van de huur nu blijkt dat Ontzorgd Wonen maandenlang geen huur heeft betaald?
Zie antwoord vraag 3.
Vindt u dat Ontzorgd Wonen fatsoenlijk en zorgvuldig heeft gehandeld, nu de bewoners op stel en sprong hebben moeten verhuizen? Heeft de onbehoorlijke termijn waarbinnen de verhuizing plaats moest vinden mogelijk gevolgen voor de gezondheid?
Zoals ik in de antwoorden op uw eerdere vragen schreef, vind ik het heel vervelend dat deze ouderen in deze situatie terecht zijn gekomen. Om mij in de situatie te verdiepen heb ik contact opgenomen met de verschillende betrokken partijen, te weten Coltavast, Ontzorgd Wonen, het zorgkantoor ZilverenKruis, de IGJ en de gemeente Utrecht. Uit deze contacten, artikelen in het AD en een uitzending van het televisieprogramma Radar van 2 december 2019 blijkt dat het een complexe situatie is. Daarnaast is er een conflict geweest tussen de vastgoedbezitter, Coltavast, en de zorgaanbieder, Ontzorgd Wonen, wat tot een rechtszaak heeft geleid. Dit maakt dat ik terughoudend ben in mijn oordeel omdat ik niet wil treden in de beoordeling van de rechter en niet alle details ken.
Voor de mensen met een Wlz indicatie geldt dat vooral van belang was dat hun zorg werd gecontinueerd. Ontzorgd Wonen heeft de IGJ geïnformeerd hoe zij de continuïteit van zorg borgt tot de laatste cliënt is overgedragen aan een andere zorgaanbieder of aan een andere locatie. Ontzorgd Wonen heeft aangegeven dat een deel van de bewoners naar een andere locatie van Ontzorgd Wonen is verhuisd; hun nieuwe appartement is opgeknapt (gesausd en vloer gelegd). De bewoners die naar een zorgaanbieder (in Utrecht) zijn gegaan hebben een verhuisvergoeding ontvangen. In de hoogte van het bedrag is Ontzorgd Wonen geadviseerd door de NZa. Álle bewoners konden gebruik maken van een verhuisservice. Van de IGJ heb ik begrepen dat Ontzorgd Wonen, binnen de mogelijkheden die er waren, elke cliënt van een passende plek heeft voorzien.
De bewoners die zonder Wlz indicatie in de Keizershof woonden, konden ervoor kiezen in de Keizershof te blijven wonen, zoals ik ook beschreef in de antwoorden op uw eerdere vragen3. Echter zou het aantal voorzieningen wel afnemen en de mensen die zorg en ondersteuning nodig hebben, zouden zo nodig wel een nieuwe zorgaanbieder moeten zoeken. Voor deze groep geldt de reguliere huurwetgeving.
Een verhuurder kan een huurder in dat geval dwingen (tijdelijk) te verhuizen in het geval van een renovatie. De huurder heeft dan recht op een tegemoetkoming in de verhuis- en herinrichtingskosten van minimaal € 6.095. Ook heeft de huurder in dat geval recht op inspraak op grond van de Wet op het Overleg Huurders Verhuurder.
Welke rechten en plichten hebben bewoners bij gedwongen verhuizing? Hebben zij recht op inspraak? Op welke termijn dienen zij geïnformeerd te worden? Hebben zij recht op een verhuisvergoeding? Heeft Ontzorgd Wonen overeenkomstig gehandeld?
Zie antwoord vraag 5.
Het bericht ‘Nieuwe megastal Knorhof stap dichterbij: plan voor bijna 26.000 varkens’ |
|
Frank Futselaar |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, visserij, voedselzekerheid en natuur) (CU) |
|
Bent u bekend met het bericht «Nieuwe megastal Knorhof stap dichterbij: plan voor bijna 26.000 varkens»?1
Ja.
Wat vindt u ervan dat een veehouder die zowel in Nederland als in Duitsland meermaals is veroordeeld voor het niet naleven van dierenwelzijns- en milieuregels, opnieuw een varkenshouderij kan beginnen?
Een dierhouder heeft de verantwoordelijkheid om goed voor het welzijn en de gezondheid van zijn dieren te zorgen en relevante regelgeving na te leven.
Het niet of onvoldoende naleven van dierenwelzijns- en milieuregels kan echter op zichzelf geen grond zijn voor het weigeren van een omgevingsvergunning milieu voor de bouw van een nieuwe stal. Verder verwijs ik naar het antwoord op vraag 5 van het lid Kuiken over de omstreden varkenshouder met beroepsverbod in Duitsland die in Nederland gewoon mag uitbreiden (Aanhangsel Handelingen 2016–2017, nr. 2313), waarin nader is toegelicht dat het aan het bevoegd gezag (in dit geval de provincie Gelderland) is om binnen de kaders van het toepasselijke recht, de voorgeschreven omgevingsvergunning milieu al dan niet af te geven.
Kunt u een volledig overzicht geven van de overtredingen waarvoor de betreffende varkenshouder in het verleden is beboet?
De Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) houdt risicogebaseerd toezicht. Dat betekent dat de NVWA met name die bedrijven inspecteert waar het toezicht het hardst nodig is. In eerder beantwoorde vragen2 over deze houder is inzicht gegeven in het aantal NVWA-inspecties van Nederlandse vestigingen van deze houder, en de opgelegde sancties naar aanleiding van deze inspecties. In deze antwoorden is aangegeven dat de NVWA in de periode 2007–2018 de Nederlandse vestigingen van deze eigenaar 22 keer heeft gecontroleerd. Tijdens de controles werden overtredingen geconstateerd, ten aanzien van bijvoorbeeld het (toenmalige) varkensbesluit en de Gezondheids- en Welzijnswet voor Dieren en later het Besluit houders van dieren. In enkele gevallen was sprake van ernstige overtredingen, soms met ernstig verminderd dierenwelzijn tot gevolg. Tegen de geconstateerde overtredingen is bestuursrechtelijk en strafrechtelijk opgetreden. Bij hercontroles bleken de geconstateerde tekortkomingen te zijn hersteld en was er geen sprake meer van overtredingen.
Naast het geven van inzicht in aantal inspecties en sancties bezie ik de mogelijkheid om ook overtreding van houders openbaar te maken.
Inzet van de NVWA is om controlegegevens van meerdere sectoren, waaronder primaire bedrijven, actief openbaar te maken. Hiertoe vindt uitwerking plaats waarbij ook juridische voorwaarden zoals de Algemene Verordening Gegevensbescherming (AVG) worden meegewogen. Wanneer de uitwerking heeft plaatsgevonden en aan de (juridische) randvoorwaarden kan worden voldaan, kunnen gegevens over overtredingen van betreffende houder openbaar gemaakt worden.
Hoe rijmt u de ambities van de betreffende veehouder met de in 2017 aangenomen motie-Futselaar/Arissen waarin wordt voorgesteld om een Europese zwarte lijst op te stellen voor houders van dieren die in een EU-lidstaat een beroepsverbod hebben gekregen?2
Het is de ondernemingsbeslissing van de veehouder om een stal te herbouwen en hiervoor een omgevingsvergunning milieu aan te vragen. Vanuit de rol van de overheid om toe te zien op naleving van milieu en dierenwelzijnsregelgeving blijf ik me inzetten voor de totstandkoming van een Europese zwarte lijst op basis waarvan gehandhaafd kan worden. Ik heb de Europese Commissie in mei vorig jaar als een van de punten voor een nieuwe EU-strategie voor Dierenwelzijn de suggestie gedaan om EU-brede beroepsverboden en een zwarte lijst van dierhouders die zo’n beroepsverbod hebben gekregen mogelijk te maken. Hiervoor zal nieuwe EU-regelgeving nodig zijn op grond waarvan een buitenlandse strafrechtelijke veroordeling wegens schending van dierenwelzijn een reden vormt om een bedrijf te sluiten of om de oprichting van een bedrijf in de EU te beëindigen. Zoals ik in het Algemeen Overleg van 11 september 2019 heb aangegeven is dit niet eenvoudig, en niet op korte termijn te realiseren. Vooralsnog zijn gepolste lidstaten niet bereid om samen met Nederland bij de Europese Commissie te pleiten voor de totstandkoming van wetgeving inzake een zwarte lijst vanwege mogelijke strijdigheid met privacywetgeving. Daarom bezie ik ook de mogelijkheden voor een meer praktische aanpak. Bijvoorbeeld door in te zetten op uitwisseling van (openbare) gegevens tussen lidstaten over notoire overtreders. Signalen uit andere lidstaten kunnen ook nu al aanleiding vormen om bedrijven in Nederland te inspecteren.
Wat heeft u sinds de beantwoording van de schriftelijke vragen van het lid Van Kooten-Arissen in Europees verband ondernomen om het pleidooi voor een zwarte lijst kracht bij te zetten?3
Zie antwoord vraag 4.
Kunt u, aangezien u in de betreffende beantwoording liet weten dat er positief werd gereageerd op het voorstel voor een zwarte lijst, de Kamer informeren over de voortgang van deze gesprekken sindsdien?4
Zie antwoord vraag 4.
Hoe vorderen de gesprekken die u voert met decentrale overheden die beleid willen maken op het gebied van dierenwelzijn?
In mijn voortgangsbrief over dierenwelzijn bij gezelschapsdieren van juni 2019 (Kamerstuk 28 286, nr. 1056) heb ik gemeld dat steeds meer gemeentes en ook sommige provincies onderwerpen op het gebied van dierenwelzijn willen oppakken, vooral op het terrein van gezelschapsdieren.
In dit kader zijn er gesprekken gevoerd met onder andere de gemeentes Amsterdam. Utrecht, Groningen en Alphen aan de Rijn over een mogelijke invoering van een verplichting tot het chippen van katten.
Maken de gemeente Buren en de provincie Gelderland ook onderdeel uit van deze decentrale overheden? Zo ja, is u bekend hoe zij denken over de komst van een nieuwe megastal?
De provincie Gelderland en de gemeente Buren maken geen onderdeel uit van de in vraag 7 bedoelde gesprekken met decentrale overheden.
De provincie Gelderland heeft laten weten dat de vergunningaanvraag in behandeling is en vooralsnog niet kan aangeven of de vergunning verleend wordt.
Bent u bereid om de milieueffectrapportage voor de komst van deze nieuwe megastal op te vragen bij de betreffende gemeente en deze vervolgens te delen met de Kamer?
De betreffende milieueffectrapportage, alsmede het advies van de Commissie voor de milieueffectrapportage over deze milieueffectrapportage, zijn openbaar. Zie hiervoor: https://www.commissiemer.nl/adviezen/3363
Is u bekend wat de ondernemer in kwestie heeft gedaan om de te verwachten geurhinder te reduceren? Zo ja, bent u bereid om dit met de Kamer te delen?
Volgens de milieueffectrapportage, opgesteld in opdracht van de aanvrager van de vergunning, worden alle nieuw te bouwen stallen emissiearm uitgevoerd met de best beschikbare technieken. De stallen worden voorzien van gecombineerde biologische luchtwassers met watergordijn en biologische wasser.
De Commissie milieueffectrapportage concludeert in haar toetsingsadvies van januari 2020 over deze rapportage dat bij de nieuwe opzet en inrichting van het bedrijf op enkele locaties in de omgeving nog sprake zal zijn van geurhinder. Ten opzichte van het oorspronkelijke bedrijf dat tot 2017 aanwezig was, neemt de uitstoot van geur en ammoniak echter wel duidelijk af.
Ziet u voor de gemeente of de provincie Gelderland juridische mogelijkheden om de nieuwbouw van deze varkensflat te voorkomen?
Het is aan het bevoegd gezag (in dit geval de provincie Gelderland, c.q. de gemeente Buren) om volgens geldende wet- en regelgeving de aanvraag voor een nieuwe omgevingsvergunning objectief te toetsen en te beoordelen.
Wanneer kan de Kamer het meermaals toegezegde Wetsvoorstel aanpak dierenmishandeling en verwaarlozing (Houdverbod) tegemoetzien?
Het streven van de Minister van Justitie en Veiligheid is om het wetsvoorstel voor de zomer van 2020 aan de Raad van State voor te leggen.
Het bericht 'Miljoenen aan rechten weggegeven voor ‘illegale’ koeien: ‘Overheid levert een wanprestatie’' |
|
Frank Futselaar |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, visserij, voedselzekerheid en natuur) (CU) |
|
Bent u bekend met het bericht «Miljoenen aan rechten weggegeven voor «illegale» koeien: «Overheid levert een wanprestatie»?1
Ja.
Klopt de bewering dat miljoenen euro's aan fosfaatrechten onterecht zijn verstrekt? Zo ja, hoe lang is deze informatie reeds bekend bij uw ministerie?
Ik kan deze bewering niet bevestigen. De fosfaatrechten zijn toegekend overeenkomstig de Meststoffenwet. Het wordt mij uit het stuk niet duidelijk waar de genoemde aantallen op zijn gebaseerd.
In hoeverre is hier sprake van onterechte staatssteun?
Het fosfaatrechtenstelsel is ingevoerd om te voorkomen dat het fosfaat- en stikstofplafond voor de melkveehouderij worden overschreden. De aanleiding was de overschrijding van het fosfaatplafond in 2015. In de Meststoffenwet is vastgelegd dat fosfaatrechten worden toegekend op basis van de hoeveelheid melkvee die veehouders op 2 juli 2015 hadden. De Europese Commissie heeft het stelsel van fosfaatrechten zoals vastgelegd in de Meststoffenwet goedgekeurd. De fosfaatrechten zijn toegekend overeenkomstig de bepalingen uit de Meststoffenwet en er is zodoende geen sprake van ongeoorloofde staatssteun.
Wat is de reden dat uw ministerie heeft geweigerd om antwoord te geven op de vragen van de Gelderlander?
Er is geen sprake van een weigering van het geven antwoorden. De betreffende journalist heeft drie dagen voor publicatie contact opgenomen met het ministerie en heeft ervoor gekozen te publiceren voordat mijn ministerie heeft kunnen reageren op alle vragen en veronderstellingen.
Waarom is de Kamer niet geïnformeerd over deze misstanden?
Er is geen sprake van misstanden. De fosfaatrechten zijn toegekend overeenkomstig de Meststoffenwet.
Is u bekend hoe deze fouten tot stand zijn gekomen? In hoeverre spelen personeelstekorten bij de provincies en bij de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) hierbij een rol?
De veronderstellingen uit het artikel staan los van de handhavingscapaciteit van de NVWA, omdat het controleren van het aantal dieren dat mag worden gehouden op basis van de Natuurbeschermingswet-/milieuvergunning geen taak is van de NVWA.
Is er sprake van een kennistekort ten aanzien van fosfaatregelgeving bij overheidsinstanties? Zo ja, wat gaat u er aan doen om dat weg te nemen?
RVO.nl en de NVWA zijn verantwoordelijk voor de uitvoering en controle van het fosfaatrechtenstelsel. Er is bij deze organisaties voldoende kennis aanwezig ten aanzien van fosfaatregelgeving voor het uitvoeren van deze taak.
Hoe gaat u voorkomen dat deze fouten vaker worden gemaakt?
De toekenning van fosfaatrechten is gebaseerd op het aantal gehouden dieren op de peildatum. De veehouder is verantwoordelijk voor het beschikken over de benodigde vergunningen. Bij de toekenning is ervan uitgegaan dat veehouders die melkvee houden daar ook de benodigde vergunningen voor hebben. Daarop heeft geen extra controle plaatsgevonden. Dit is geen fout, maar een bewuste afweging vanuit het oogpunt van uitvoerbaarheid. De invoering van het fosfaatrechtenstelsel was een omvangrijke operatie en een bijkomende controle van alle benodigde vergunningen (NB-wet, milieu, RO, etc.) en de bijbehorende afstemming met de verschillende overheden hadden voor een extreem grote uitvoeringslast gezorgd.
Vormen de onterechte verstrekkingen een bedreiging voor het fosfaatplafond?
Ook in het geval dat er fosfaatrechten zouden zijn toegekend aan dieren waarvoor de vergunning niet op orde was, is er nog altijd sprake van dieren, die in 2015 gehouden werden en door de productie van mest bijdroegen aan de overschrijding van het fosfaatplafond.
Het fosfaatrechtenstelsel is er juist op gericht een overschrijding van dit plafond te voorkomen.
Bent u bereid om de Kamer een overzicht te verschaffen van het aantal veehouders dat onterecht fosfaatrechten heeft gekregen? Zo ja, kunt u daarbij tevens specificeren om welke bedragen het gaat?
De controle op de Natuurbeschermingswet- en andere milieuvergunningen is een taak van de provincies en gemeentes. Ik kan uw Kamer daarom nu geen overzicht verschaffen van het aantal dieren dat alle veehouders op basis van de de verschillende benodigde vergunningen mochten houden.
Vindt u dat de foutief verstrekte rechten ingevorderd dienen te worden? Zo ja, wanneer gaat u dit doen?
Zoals hierboven al aangegeven zijn de fosfaatrechten uitgegeven overeenkomstig de Meststoffenwet. Er is zodoende geen sprake van foutief verstrekte rechten. Het is de verantwoordelijkheid van een veehouder om in het bezit te zijn van de vergunningen die nodig zijn voor de dieren die hij houdt. De verantwoordelijke bestuurslaag controleert hierop.
Hoeveel veehouders zijn gedupeerd doordat zij te weinig rechten hebben gekregen? In hoeverre maken zij aanspraak op compensatie?
Het artikel in de Gelderlander gaat over veehouders die geen vergunning zouden hebben voor het aantal dieren dat zij houden en zodoende meer fosfaatrechten zouden hebben gekregen. Er is in deze kwestie geen sprake van veehouders die te weinig rechten hebben gekregen, aangezien iedere veehouder fosfaatrechten toegekend heeft gekregen op basis van het aantal dieren dat hij hield op de peildatum. Er is zodoende ook geen sprake van gedupeerden of compensatie.
Het programma ‘Certificeren op afstand’ |
|
Helma Lodders (VVD) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, visserij, voedselzekerheid en natuur) (CU) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het programma «certificeren op afstand» en de eerdere schriftelijke vragen hierover van het lid Lodders?1
Ja.
In welke sectoren en voor welke (dier-)categorieën wordt er gebruikgemaakt van «certificeren op afstand»?
Voor de veterinaire exportcertificering wordt gebruik gemaakt van «certificeren op afstand» voor eendagskuikens en broedeieren (intra-EU-verkeer), biologische bestuivers (intra-EU-verkeer), vers paardensperma (intra-EU-verkeer, in pilotfase), biologische bestrijders (derde landen), honden (Brazilië), diervoeders, mest, honing, ei en eiproducten en zuivel (voor humane en voor dierlijke consumptie).
Klopt het dat er recentelijk nieuwe eisen zijn gesteld aan de verschillende sectoren over het «certificeren op afstand» voor 2020? Zo ja, welke eisen, waarom en zijn deze nieuwe eisen met de sector overlegd? Zo nee, hoe verklaart u de ongeruste berichtgeving uit de sectoren?
Er zijn geen nieuwe eisen gesteld over «certificeren op afstand». De laatste twee dekseizoenen (2018 en 2019) heeft wel er een pilot plaatsgevonden voor de certificering op afstand van vers paardensperma voor intraverkeer. De pilot had tot doel te onderzoeken of certificering op afstand voor deze exporten mogelijk was, waarbij de tijd tussen aanvraag en certificering sterk kon worden verkort en de beoogde veterinaire garanties toch konden worden geborgd. De Bond voor hengstenhouders had hier in verband met de logistiek van zendingen vers sperma zelf op aangedrongen bij de NVWA. Enkele hengstenhouders hebben, ondanks de verbeteringen die de pilot heeft laten zien, zorgen geuit over het uiterste tijdstip van aanvragen, over het systeem waarmee exporteurs gegevens aan kunnen leveren en de kosten. Naar aanleiding van de bezwaren is tussen NVWA en sectorpartijen afgesproken nader overleg te voeren over de voorwaarden.
Klopt het dat door de nieuwe eisen «certificeren op afstand» de exportaanvraag van bijvoorbeeld vers paardensperma voor 9.00 uur ’s ochtends moet worden ingediend bij de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA)? Zo nee, kunt u dat toelichten waarom dat niet klopt? Zo ja, waarom is er gekozen voor deze aanlevertijd en is hierbij ook rekening gehouden met het uur tijdsverschil van grote afnemers in landen als Engeland, Ierland en Portugal?
Indien gebruikgemaakt wordt van een keuring op locatie dient de aanvraag uiterlijk op de voorafgaande dag om 8.00 uur aangemeld te worden bij de NVWA. Het indienen van de exportaanvraag uiterlijk om 9.00 uur dezelfde dag bij certificeren op afstand betekent een aanmerkelijke verbetering voor de sector. Dit tijdstip is door de NVWA in nauwe samenspraak met de Bond voor hengstenhouders tot stand gekomen.
Waarom is exporteren van bijvoorbeeld vers paardensperma in het weekend niet mogelijk en deelt u de mening dat dit, met bijvoorbeeld achteraf certificeren, wel mogelijk zou moeten zijn? Zo nee, waarom niet? Zo ja, kunt u dit toelichten?
Het achteraf certificeren is wettelijk niet toegestaan. Exporten die een keuring op locatie vereisen zijn mogelijk op zaterdag, mits er – conform het planningskader van de NVWA – twee weken van tevoren een keuring wordt aangevraagd.
Op welke manier worden diepgevroren producten gecertificeerd en waarom juist op deze manier, gelet op het feit dat het in een onvoorspelbare markt kan voorkomen dat ondernemers dierproducten invriezen voordat deze worden geëxporteerd naar het buitenland om zo het product vers te houden?
Diepgevroren paardensperma wordt op dit moment op locatie gecertificeerd. De besluitvorming over het certificeren van producten op locatie of op afstand is niet afhankelijk van het soort product.
Waarom mag de NVWA zelfstandig de kostprijs voor een «certificaat op afstand» verhogen?
De NVWA heeft hierin geen zelfstandige bevoegdheid. De tarieven van de NVWA worden middels een ministeriële regeling jaarlijks door mij vastgesteld en volgens de normale procedures gepubliceerd in de Staatscourant.
Op welke manier houdt de NVWA bij het bepalen van de kostprijs voor een exportcertificaat rekening met de kostprijs in omliggende landen?
Bij het bepalen van de NVWA tarieven speelt de kostprijs van omringende landen geen rol.
Hoe verklaart u het verschil in kostprijs van een exportcertificaat tussen Nederland (58,18 euro in 2020) en Duitsland (rond de 25 euro)?
De hoogte van tarieven worden beïnvloed door systeemverschillen tussen de landen en zijn daardoor slechts tot op zekere hoogte vergelijkbaar. Door het federale stelsel in Duitsland ligt de verantwoordelijkheid voor de officiële controles op het niveau van de deelstaten. De tarieven zijn daardoor per deelstaat verschillend. Ik verwijs uw Kamer hiervoor ook naar de brief aan uw Kamer van 5 september 2016 (Kamerstuk 33 835, nr. 46) over de retributietarieven van de NVWA. In mijn brief van 11 februari jl. over de voortgang van het 2Solve onderzoek heb ik aangegeven dat ik KPMG heb gevraagd om, in aanvulling op het ADR onderzoek van afgelopen jaar, een onderzoek te doen naar de kostentoerekening tussen overheid en bedrijfsleven van de NVWA en de hoogte van het kostenniveau van de NVWA ten opzichte van vergelijkbare organisaties. Naar verwachting wordt dit onderzoek in maart aan uw Kamer toegestuurd.
Herinnert u zich dat uw voorganger in antwoord op eerdere Kamervragen van het lid Lodders schreef dat de hoge kosten voor export en import omtrent «certificeren op afstand» een aandachtspunt zijn en wat is er sinds die tijd gebeurd om de kosten in de hand te houden?2
In 2014 is een niet-kostendekkend tarief vastgesteld van € 60,– per certificaat. Voor 2020 geldt een tarief van € 58,18. Ondanks loon- en prijsstijgingen is het tarief gedaald. Een besluit tot het bieden van de mogelijkheid tot het certificeren op afstand wordt steeds in samenspraak met het bedrijfsleven genomen.
Kunt u verklaren waarom de kosten voor «certificeren op afstand» sindsdien alleen nog maar zijn gestegen?
Zie mijn antwoord op vraag 10.
Welke oplossingen zijn besproken en waarom heeft de sector nog geen resultaat op dit onderdeel gezien, gezien het feit dat in antwoorden op eerdere Kamervragen van het lid Lodders is aangegeven dat de NVWA naar oplossingen kijkt zodat de kosten van «certificering op afstand» nooit hoger uitvallen dan een controle op locatie, en kunt u de resultaten en conclusies met de Kamer delen (graag specifiek ook voor situaties met meer dan drie certificaataanvragen per locatie per keer)?3
Certificering op afstand is goedkoper dan certificering op locatie. Bij meerdere certificaataanvragen tegelijkertijd kan certificering op locatie goedkoper zijn. Het omslagpunt is ten opzichte van 2014 iets verschoven, omdat certificering op afstand goedkoper is geworden en certificering op locatie duurder is geworden. Het kan echter nog steeds voorkomen dat bij incidentele bedrijven en bij afgifte van meerdere certificaten tegelijkertijd certificering op afstand duurder is. Hiervoor is vooralsnog geen oplossing gevonden.
Kunt u garanderen dat «certificeren op afstand» en controle op locatie beide mogelijk blijven? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe?
De NVWA kent beide werkwijzen. Om efficiency te bewerkstelligen en de druk op de inzet van dierenartsen op locatie te verlichten, onderzoekt de NVWA continu of werkzaamheden anders georganiseerd kunnen worden. Het bedrijfsleven is hierbij gebaat, omdat certificering op afstand goedkoper is dan certificering op locatie. Voor het komende seizoen houd ik beide werkwijzen in stand voor de export van vers paardensperma, zodat bepaald kan worden welke gevolgen de inwerkingtreding van de nieuwe diergezondheidsverordening in 2021 heeft voor de certificering van vers paardensperma.
Kunt u de vragen één voor één beantwoorden?
Ja.
Agrarische panden |
|
Jan Middendorp (VVD), Helma Lodders (VVD) |
|
Raymond Knops (staatssecretaris binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA), Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, visserij, voedselzekerheid en natuur) (CU) |
|
|
|
|
Herkent u het beeld dat pachters van agrarische hoeven grote zorgen en veel onzekerheden ervaren over de in sommige gevallen erbarmelijke staat van hun hoeve? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke manier zet u zich in om deze zorgen weg te nemen?
Deelt u de mening dat 130 klachten op een totaal van 164 hoeven1, voldoende reden moet zijn om alles op alles te zetten om daadwerkelijk zo snel als mogelijk over te gaan op herstelwerkzaamheden voor al deze hoeven? Zo nee, waarom niet? Zo ja, graag een toelichting?
Vindt u zich, gezien datgene geschetst in vraag 1 en 2, een goede rentmeester?
«In januari 2020 worden de inspecties voltooid en een plan van aanpak afgerond»; wanneer wordt er nu daadwerkelijk begonnen met de herstelwerkzaamheden aangezien het Rijksvastgoedbedrijf eerder heeft aangegeven de onderhoudsinspecties eind 2018 al rond te willen hebben?
Kunt u toelichten hoe de Grondkamer aan pachters te kennen geeft op welke manier het verzoek kan worden gedaan de pachtprijs te herzien? Hoeveel pachters van specifiek deze 164 hoeven hebben de afgelopen jaren daadwerkelijk een herzieningsverzoek ingediend bij de Grondkamer? En wat waren de uitkomsten van deze herzieningsverzoeken?
Op de website van de grondkamers is aangegeven op welke manier pachters een verzoek kunnen indienen voor herziening van de pachtprijs.4 Pachters dienen een verzoekschrift bij de grondkamers in te dienen (zie: artikel 19 lid 1 Uitvoeringswet grondkamers). Op genoemde website van de grondkamers is daarvoor een modelformulier beschikbaar. In het afgelopen jaar hebben drie pachters van het Rijksvastgoedbedrijf een herzieningsverzoek ingediend bij de Grondkamer. In één geval leidde dit tot een voorlopig oordeel, waarin de pachtprijs naar beneden is bijgesteld. Een definitieve uitspraak wordt op korte termijn verwacht. De andere twee zijn nog onderhanden.
Bent u bekend met de recente uitspraak van de Grondkamer over een geschil over de hoogte van de pachtnorm tussen een Flevolandse pachter en het Rijksvastgoedbedrijf?2
Ja.
Wat zegt deze uitspraak over de pachtnormen nu blijkt dat er in deze specifieke zaak door de Grondkamer alleen nog maar naar de doelmatigheid van de hoeve is gekeken en nog niet naar de staat van de hoeve terwijl dit gebouw al ongeveer 70 jaar niet is gerenoveerd? Zijn de pachtnorm en de systematiek om deze te berekenen nog wel adequaat en actueel gezien de vergelijkbare staat van een groot aantal pachthoeven en deze uitspraak van de Grondkamer? Zo ja, graag een toelichting? Zo nee, waarom niet?
De pachtnormen als zodanig staan op basis van de uitspraken van de Grondkamer niet ter discussie. De pachtregelgeving biedt ruimte om bij het taxeren rekening te houden met achterstallig onderhoud en bedrijfseconomische veroudering. Dit betreft de staat van de hoeve en gaat dan ook verder dan de doelmatigheid van de hoeve. De doelmatigheid van bedrijfsgebouwen kan door achterstallig onderhoud worden beïnvloed als bijvoorbeeld door een lekkend dak de opslag van producten en/of het stallen van machines niet goed mogelijk is. Voorts houden de Grondkamers rekening met bedrijfseconomische veroudering. Voorbeelden zijn te kleine toegangsdeuren voor moderne machines of een inefficiënte indeling van het bedrijfsgebouw. Bij de pachttaxatie van woningen wordt rekening gehouden met eventueel achterstallig groot onderhoud als het woongenot hierdoor nadelig wordt beïnvloed, zoals bij vochtproblemen. Voor agrarische woningen wordt door de Grondkamer een puntensysteem gehanteerd. De pachtwetgeving voorziet in maatwerk en daarom acht ik de systematiek adequaat en actueel.
Bent u bereid om in gesprek te gaan met de betrokkenen naar aanleiding van de uitspraak van de Grondkamer? Erkent u dat de uitspraak van de Grondkamer voor andere pachters terecht reden geeft ook naar de Grondkamer te stappen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, waarom wel?
Het Rijksvastgoedbedrijf is reeds in gesprek met de belangenbehartigers van de pachters en en over de procedures bij de grondkamers in het algemeen met de grondkamers. Op voorhand kan ik naar aanleiding van de laatste uitspraak van de Grondkamer geen conclusies trekken voor andere pachters, omdat de situatie per hoeve verschilt.
Komt de 1,6 miljoen euro die extra wordt vrijgemaakt voor de aanpak van achterstallig onderhoud bovenop de structurele 0,5 miljoen en de eenmalige 1,3 miljoen die op dit moment beschikbaar zijn voor de onderhoudswerkzaamheden?
Op dit moment is voor onderhoud van de pachtboerderijen € 0,5 miljoen structureel op de begroting beschikbaar. In 2019 is dit budget eenmalig met € 1,3 miljoen verhoogd. De in de vraag genoemde € 1,6 miljoen herken ik niet.
Kunt u een inschatting geven van de raming voor de totale kosten van het onderhoud? En kunt u, als de definitieve raming bekend is, dit zo spoedig mogelijk met de Kamer delen?
De huidige inschatting van de totale kosten bedraagt rond de € 24 miljoen om de onderhouds- en asbestsaneringswerkzaamheden uit te kunnen voeren. De financiering hiervan is onderdeel van de voorjaarsbesluitvorming.
Is de wijze waarop het beleid met betrekking tot het onderhoud van de hoeven vergelijkbaar met de andere onderhoudstaken en onderhoudsniveaus van gebouwen in eigendom van het Rijksvastgoedbedrijf? Zo ja, waaruit blijkt dat? Zo nee, waarom niet?
Nee, het onderhoud van de hoeven en het onderhoud van gebouwen in eigendom van het Rijk is onvergelijkbaar. Het Rijksvastgoedbedrijf is conform de algemene pachtvoorwaarden verantwoordelijk voor het onderhoud aan, met name, de schil van het gebouw. Dit is een andere verantwoordelijkheid dan de verantwoordelijkheid voor gebouwen in eigendom en in beheer van het Rijksvastgoedbedrijf.
Kunt u een toelichting geven op de uitgangspunten van het behoud van de hoeven op basis van strategische gronden? Heeft dit specifiek te maken met hoeven, de gronden of beide?
Op twee manieren kunnen de agrarische gronden én hoeven bijdragen aan de realisatie van publieke doelen. In de eerste plaats kunnen agrarische gronden in de toekomst een andere planologische bestemming krijgen. Dit zijn de zogenoemde strategische gronden. In de tweede plaats kunnen agrarische gronden die vrij van (erf)pacht komen, worden aangewend als compensatiegrond voor agrarische ondernemers die elders in het land hun bedrijf moeten verlaten vanwege publieke doelstellingen, bijvoorbeeld vanwege de stikstofproblematiek. Voor bedrijfsverplaatsingen zijn zowel de gronden als de hoeven noodzakelijk. Mijn beleid ten aanzien van strategische gronden heb ik u uiteengezet in de Kamerbrief van 18 oktober 2018 inzake actualisatie van het beleid voor agrarisch gronden van de Staat6.
Kunt u toelichten hoe het behoudt van hoeven op basis van het mogelijk inzetten in de toekomst van een verkoop tegen een marktconforme grondvergoeding voor de strategische opgaven valt te rijmen met de huidige hoge te verwachten ramingen voor de noodzakelijke en achterstallige herstelwerkzaamheden van de 164 hoeven?
153 hoeven zijn strategisch.
Het bericht ‘Strop webshops: buitenlandse brief mag van PostNL alleen nog papier bevatten’ |
|
Arne Weverling (VVD) |
|
Mona Keijzer (staatssecretaris economische zaken) (CDA) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht «Strop webshops: buitenlandse brief mag van PostNL alleen nog papier bevatten»?1
Ja.
Kunt u bevestigen dat deze tariefverhoging een direct gevolg is van een verplichting vanuit de Wereldpostunie om per 1 januari 2020 een strikt onderscheid te maken tussen het versturen van brieven en goederen? Zo ja, kunt u aangeven op basis van welke wijziging in de internationale regelgeving deze verplichting geldt?
In 2016 zijn er binnen de Wereldpostunie afspraken gemaakt waardoor nationale postvervoerders in de wereld (zowel binnen als buiten de EU) vanaf 2018 onderscheid dienen te maken tussen internationale postzendingen met goederen en zendingen met alleen documenten. Internationale brievenpost die goederen bevat, dient in vervolg voorzien te zijn van een barcode. Het doel daarvan is onder andere een verbetering van de operationele afhandeling van internationale zendingen alsmede het beter kunnen controleren van de sterk toenemende stroom e-commerce zendingen en het gebruik van postverkeer voor het vervoer van verboden of gevaarlijke goederen. Vanaf 2021 zal deze verplichting uitgebreid worden, waardoor ook «Electronic Advanced Data» gekoppeld moet zijn aan deze barcode (informatie over inhoud, waarde, afzender en geadresseerde). Die informatie kan alleen van de verzender komen en zal gekoppeld moeten worden aan de barcode.
Het is aan elke nationale postvervoerder op welke wijze deze nieuwe eisen worden doorgevoerd. De wijze waarop PostNL de internationale afspraken heeft geïmplementeerd hangt niet alleen samen met de verplichte introductie van de barcode, maar ook met voorbereiding op verdere aanscherping van nationale douaneregels en de inschatting van PostNL van het risico dat internationale zendingen vanuit Nederland elders lopen (vertraging, retouren, schade, boetes). PostNL heeft mij laten weten dat zij van verschillende buitenlandse postbedrijven heeft vernomen dat zendingen met goederen op basis van aangescherpte nationale douaneregels (o.a. VS, Brazilië, Rusland, Turkije) reeds nu al alleen nog maar samen met digitaal beschikbare informatie mogen worden aangeleverd. PostNL is erbij gebaat om internationaal te worden gezien als een betrouwbare logistieke dienstverlener (zowel bij autoriteiten als bij klanten). Een tariefwijziging hangt derhalve niet alleen samen met de aansluiting op de internationale afspraken uit 2016, maar ook met de operationele processen van PostNL.
Kunt u aangeven welke andere gevolgen deze wijziging heeft voor het bedrijfsleven?
Lichte zendingen met goederen die nu als enkelstuks internationale brievenpost worden verstuurd, zullen duurder worden. Voor pakjes tot 350 gram heeft PostNL wel een variant aan het productaanbod toegevoegd: «pakje zonder track & trace tot 350 gram». Bedrijven die meer dan 50 internationale zendingen per jaar versturen kunnen ook zakelijke klant worden van PostNL met een bijbehorend zakelijk account en voordeligere tarieven. Hoe dat qua kosten uitpakt voor deze bedrijven is situationeel afhankelijk. Dit kan ook positief zijn ten opzichte van de huidige situatie.
Kunt u aangeven of postbedrijven in andere (Europese) landen op vergelijkbare wijze per 1 januari 2020 hun tarieven voor het versturen van brievenbuspakketten naar het buitenland verhoogd hebben? Zo ja, welke landen hebben hun tarieven verhoogd en hoe hoog was deze verhoging per land?
Deutsche Post heeft haar voorwaarden voor internationale zendingen per 1 januari 2019 op soortgelijke wijze als PostNL gewijzigd. Goederen mogen in Duitsland sinds vorig jaar niet meer worden verzonden als briefpost, maar hiervoor moet een pakketdienst worden gebruikt. Dit kan in voorkomende gevallen kostenverhogend werken, afhankelijk van mogelijke (groot)zakelijke oplossingen waar een klant gebruik van kan maken. Ter illustratie: in 2018 was het mogelijk om een DVD via een brief met Deutsche Post naar het buitenland te sturen voor € 3,70. Vanaf 1 januari 2019 worden Duitse klanten doorverwezen naar DHL en kost deze zending (tot 2 kg) € 8.89.
De nationale postvervoerders in alle overige lidstaten moeten ook voldoen aan de eisen ten aanzien van het middels een barcode meegeven van informatie over de inhoud van een zending met goederen. In o.a. het Verenigd Koninkrijk, België en Frankrijk hebben de postvervoerders hun productportfolio daar vooralsnog niet op aangepast.
Kunt u aangeven of er ook bij deze wijziging een onderscheid is gemaakt tussen ontwikkelingslanden en niet-ontwikkelingslanden? Kunt u in het verlengde daarvan aangeven wat deze wijziging betekent voor de verzendkosten van pakketjes uit China?
De wijziging geldt voor alle landen die lid zijn van de Wereldpostunie. De tarieven voor pakjes vanuit China worden verhoogd op basis van afspraken die gemaakt zijn tijdens hetzelfde Congres van de Wereldpostunie in 2016.
Bent u bekend met een onderscheid dat in andere (Europese) landen gemaakt wordt ten aanzien van de toepassing van deze regels tussen zakelijke gebruikers en particulieren?
Vanuit de internationale regelgeving wordt geen onderscheid gemaakt tussen zakelijke gebruikers en particulieren. Alle Europese postvervoerders hanteren verschillende tarieven voor enkelstuks postzendingen (die meestal door particulieren worden gebruikt) en volumekortingen voor (zakelijke) klanten die frequent grotere aantallen zendingen aanbieden.
Kunt u aangeven of u bekend bent met eventuele compensatiemaatregelen voor ondernemers die voordat de wijziging van de regels bekend werd postzegels hebben aangeschaft die als gevolg van de wijziging van de regels niet meer te gebruiken zijn in hun normale bedrijfsvoering? Vindt u dat een dergelijke compensatieregeling wenselijk is?
Ik heb begrepen dat PostNL een coulance periode hanteert. Mocht hier verandering in komen dan zal PostNL dit tijdig en gericht communiceren, zodat klanten de gelegenheid hebben om de zegels op te maken. Deze zendingen dienen in dat geval vanaf 1 januari dit jaar aangeboden te worden bij een retailer (in plaats van in de brievenbus) zodat PostNL ze alsnog kan voorzien van een barcode.
Voor zendingen met goederen buiten de EU adviseert PostNL haar klanten om hun zending via het online loket voor te bereiden. Op deze manier worden deze zendingen naast de barcode, ook voorzien van de noodzakelijke, digitaal voorgemelde data. Postvervoerders uit verschillende landen, zoals de Verenigde Staten, stellen deze informatie inmiddels verplicht. Bij tekortkomingen kunnen de postzendingen vertraagd of geretourneerd worden. De verwachting is dat steeds meer landen dit zullen eisen in de nabije toekomst. Zendingen van zakelijke klanten die meer dan 50 stuks versturen en een zakelijk account hebben, worden automatisch voorzien van de juiste verzendlabels met barcode en digitaal voorgemelde data.
Op welke wijze zijn ondernemers geïnformeerd over de gewijzigde regels omtrent het invullen van een douaneformulier voor verzending van brievenbuspakketten naar het buitenland?
PostNL heeft deze wijziging op diverse manieren onder de aandacht gebracht. Onder andere door berichtgeving op de website, via nieuwsbrieven en door informatievoorziening via de PostNL servicepunten. Ondernemers met een zakelijk PostNL account zijn naast bovenstaande kanalen ook geïnformeerd via de jaarlijkse tariefcommunicatie.
Hoe verhoudt de gewijzigde regelgeving met betrekking tot het invullen van douaneformulieren en het verhogen van de tarieven voor het versturen van brievenbuspakketten zich tot de Europese regelgeving met betrekking tot vrij verkeer van goederen?
Binnen de EU worden geen douaneformulieren gebruikt en is er dus ook geen impact op het vrij verkeer van goederen. Het vaststellen van de verzendtarieven voor eindgebruikers is een zaak van de nationale postvervoerder en de geldende nationale regelgeving. Dat is niet anders geworden door de gewijzigde afspraken binnen de Wereldpostunie.
Het bijwonen van de herdenking van de Armeense genocide |
|
Martijn van Helvert (CDA), Joël Voordewind (CU) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
|
|
|
Herinnert u zich de aangenomen motie-Voordewind c.s., die de regering vraagt om in 2018 en bij elk lustrum van de herdenking van de Armeense genocide aanwezig te zijn in Yerevan op regeringsniveau?1
Ja.
Welke Nederlandse Minister zal in april bij de genocideherdenking aanwezig zijn, aangezien het in april 2020 105 jaar geleden is dat de Armeense genocide begon?
Daarover wordt nog gesproken. Zoals ook gemeld tijdens de BZ Begrotingsbehandeling voor 2019, zal de Kamer voorafgaand aan de herdenking worden geïnformeerd wie namens Nederland aanwezig zal zijn bij deze herdenking.
Klopt het dat u komende week als eerste Nederlandse Minister van Buitenlandse Zaken in die functie Yerevan (Armenië) bezoekt?
Ja.
Kunt u aangeven binnen welke termijn het lukt om een ambassade in Yereven te openen?
Het kabinet zet zich in om de ambassade te Jerevan zo snel mogelijk te openen nadat alle vereiste procedures zijn afgerond. Een tijdspad kan op dit moment niet gegeven worden.
Zult u komende week een bezoek brengen aan Tsitsernakaperd, het genocidemonument in Yerevan?
Tijdens mijn bezoek aan Jerevan heb ik ook Tsitsernakaperd bezocht.
Zult u een krans leggen bij het monument om de slachtoffers van de Armeense genocide te eren en te herdenken?
Ik heb een krans gelegd om mijn respect te betuigen aan de slachtoffers en nabestaanden van de verschrikkelijke gebeurtenissen van 1915.
Op welke wijze zult u de Armeense genocide benoemen en ter sprake brengen in de gesprekken met de regering van Armenië en bij de herdenking?
Ik heb met mijn Armeense gesprekspartners gesproken over de vreselijke gebeurtenissen van 1915. Bij mijn bezoek aan het monument heb ik een krans gelegd om mijn respect te betuigen aan de slachtoffers en nabestaanden.
Kunt u deze vragen voor dinsdag 21 januari 2020 om 10.00 uur beantwoorden?
Voor de beantwoording van de vragen is uitgegaan van de daarvoor gebruikelijke termijn.