De gevaarlijke glasplaten in ministerie Rijnstraat 8 |
|
Attje Kuiken (PvdA), Henk Nijboer (PvdA) |
|
Raymond Knops (staatssecretaris binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
|
|
|
Heeft u kennis genomen van het bericht «Onbetrouwbaar glas bij megaministerie: uiteindelijke breuk kan elk moment optreden»?1
Ja.
Deelt u de mening dat de ambtenaren die in het ministerie werken zeker moeten zijn van een veilige werkomgeving? Doet u al het mogelijke om de veiligheid van gebruikers en omstanders te garanderen?
Ik deel de mening dat gebruikers en omstanders van Rijnstraat 8 zeker moeten zijn van een veilige werkomgeving. Daarom span ik mij ook in om te komen tot een goede en duurzame oplossing voor alle problemen rondom het glas. Na de eerste breuken heb ik conform het contract een melding van een beschikbaarheidsgebrek ingediend bij het consortium PoortCentraal, dat contractueel verantwoordelijk is voor de veiligheid in en om het gebouw. Verder heb ik getracht in goed overleg met PoortCentraal en de gemeente Den Haag te komen tot een duurzame oplossing.
Zoals ik eind vorig jaar in antwoord op vragen van de leden Nijboer en Kuiken en het lid Van Eijs uiteen zette, is bekend dat in dit type glas onzuiverheden door nikkel-sulfide insluitingen kunnen zitten die onder invloed van omgevingsfactoren, zoals warmte, tot glasbreuk kunnen leiden.2 Bij hoge temperaturen zet die nikkel-sulfide insluiting uit, waardoor het glas kan barsten. Problematisch is echter dat er sinds vorig jaar nog geen sluitende verklaring voor de grote hoeveel gebarsten ruiten is gevonden. Het bureau Nieman-Kettlitz en TNO zijn gevraagd hier onderzoek naar te doen. Immers de oorzaak van de vele breuken geeft richting aan een passende en toekomstbestendige oplossing.
In afwachting van de verklaring is vorig jaar meteen een calamiteitenplan opgesteld om de veiligheid van gebruikers en passanten te waarborgen. Toen is het zekere voor het onzekere genomen, mede op grond van de notitie van Nieman-Kettlitz die de wind als een mogelijke oorzaak beoordeelde. Deze notitie, waar het AD over bericht, is u bij de beantwoording van de eerdergenoemde Kamervragen op 30 september 2019 aangeboden. De genomen beheersmaatregel in het calamiteitenplan was dat bij windstoten van windkracht 7 of hoger de onderdoorgang van Rijnstraat 8 zou worden afgesloten. Dat heeft helaas tot veel overlast geleid bij de gebruikers en passanten en bij de winkeliers in en nabij Rijnstraat 8.
Op 24 oktober 2019 was het TNO-rapport gereed. Daarin werd bevestigd dat
nikkel-sulfide insluitingen vrijwel zeker de enkele breuken hebben veroorzaakt. Verder heeft TNO de beschikbare documenten zoals testrapporten, certificaten, specificaties en montagetekeningen geanalyseerd en zo nodig berekeningen opnieuw laten uitvoeren. Dit leidde tot de conclusie dat het glas voldoet aan het contract en aan de veiligheidseisen volgens wet- en regelgeving, maar dat er geen afdoende verklaring is waarom er relatief zoveel ruiten gebarsten zijn. Om die reden werd geadviseerd maatregelen te treffen om de eventuele gevolgen van een ruitbreuk voldoende te beheersen. Dat er nog geen oorzaak was gevonden, was teleurstellend. Er is vervolgens een aantal bijeenkomsten met deskundigen georganiseerd. Op basis van hun kennis en de opgedane ervaringen is ter vervanging van het calamiteitenplan een tijdelijk beheersplan opgesteld. Daarin staat onder andere dat de wind geen trigger voor de ruitbreuk is.
Een andere conclusie van de deskundigen, was dat de hoge temperaturen de ruitbreuken veroorzaken. Vandaar dat er een strikt monitorings- en handelingsprotocol in het tijdelijk beheersplan werd opgenomen, waarbij de frequentie van de monitoring en de te nemen acties vooral afhangen van de temperatuur. Hiermee gaf het beheersplan voldoende garanties voor de veiligheid voor gebruikers en passanten. Vandaar dat het door alle betrokkenen (TNO, bureau Nieman-Kettlitz, PoortCentraal, gemeente Den Haag, Rijksvastgoedbedrijf) onderschreven werd.
Het tijdelijke beheersplan liep tot 1 april jl. Vanaf dat moment moest er een nieuw beheersplan zijn. Dat plan was vrijwel gereed toen op 16 maart een ruit brak bij een relatief lage temperatuur, maar wel op een dag met veel zon. Daarmee was er discussie over een van de belangrijkste uitgangspunten uit het nieuwe beheersplan; hoge temperatuur als trigger. Nog steeds wordt de temperatuur als trigger gezien, maar nu wordt ook bezien of in bepaalde omstandigheden directe zonnestraling op de gevel ook tot een breuk kan leiden. Uit voorzorg heb ik direct de frequentie van de monitoring laten verhogen. Daarmee blijft de veiligheid gewaarborgd. Nu blijkt dat na ruim een half jaar nog steeds de achterliggende oorzaak van de individuele ruitbreuk onder experts ter discussie staat, heeft PoortCentraal te kennen gegeven dat er uiterlijk 2 juni a.s. een rapport wordt verwacht waarin wel een sluitende verklaring wordt gevonden voor de relatief vele breuken. Als die wordt gevonden moet onverwijld de oorzaak worden aangepakt en worden gezorgd voor een duurzame oplossing.
Mocht er op 2 juni geen verklaring gevonden zijn, dan wordt direct doorgeschakeld naar een vergaande oplossing, bijvoorbeeld het plakken van constructief folie of het vervangen van alle ruiten. De periode tot juni wordt benut en is noodzakelijk om de voorbereidingen te treffen voor dergelijke permanente oplossingen, zodat die direct na 2 juni in uitvoering gegeven kunnen worden. Bij die voorbereidingen moet integraal gekeken worden naar consequenties voor constructie, onderhoud, veiligheid, investerings- en exploitatielasten, aansprakelijkheid, levertijd e.d. Daarnaast wordt door de betrokken deskundigen gewerkt aan een aangepast beheersplan dat door alle betrokkenen kan worden onderschreven, met scherper omschreven beheersmaatregelen en minimalisering van de overlast. Totdat dit er is blijft het tijdelijke beheersplan gelden, met de aanvullende beheersmaatregel van geïntensiveerde monitoring.
Kunt u reageren op de uitspraak dat «wind toch geen trigger lijkt te zijn»? En op de uitspraak dat «de uiteindelijke breuk ieder moment [kan] optreden»? Wat vindt u ervan dat de veiligheid van personen die langs de betreffende atriumgevels lopen in beduidende mate is afgenomen? Kan de veiligheid van mensen in de buurt van het gebouw wel worden gegarandeerd, omdat schade aan de ruiten ook kan optreden zonder storm of hoge temperaturen?
Na de notitie van het bureau Nieman-Kettlitz zijn verschillende aanvullende studies uitgevoerd door dit bureau en door TNO, waarbij ook gebruik is gemaakt van de kennis van andere adviesbureaus en het Kenniscentrum Glas. De nadere studies en de bijeenkomsten van deskundigen hebben geleid tot een consensus dat de wind geen trigger is. De breuk van 16 maart jl. laat, in tegenstelling tot de aanname tot dat moment, zien dat een breuk niet alleen afhankelijk hoeft te zijn van hoge temperaturen. Om nauwkeuriger te bepalen hoe temperatuur inwerkt op de ruiten worden temperatuurmeters en -loggers geplaatst. De gegevens die dit oplevert moeten leiden tot een nauwkeurigere set beheersmaatregelen en kunnen informatie opleveren voor de definitieve oplossing. De laatste breuk laat zien dat het beheersplan, dat de veiligheid van gebruikers en passanten moet waarborgen, goed werkt. De breuk is snel gedetecteerd, de ruimte direct onder de gebroken ruit is meteen afgezet en vervolgens is de ruit afgeplakt zodat geen glas naar beneden kon vallen. Enkele dagen later is de gebroken ruit verwijderd.
Onderschrijft u de conclusie van de notitie van ingenieursbureau Nieman-Kettlitz om «alle ruiten zo snel als mogelijk vervangen door beglazing die wel voldoet aan NEN 2608 en NEN-EN 14179-1 en dit in ieder geval voor de eerste herfststorm met een windkracht 7 of meer»? Zo ja, waarom is dit nog niet gebeurd? Zo nee, waarom niet?
Zoals ik in de beantwoording van vraag 2 heb aangegeven was er ten tijde van de eerste notitie van het bureau Nieman-Kettlitz van augustus 2019, gebaseerd op verstrekte foto’s van de ontstane situatie en een visuele opname op afstand, nog veel onduidelijk en was er geen afdoende verklaring voor het relatief grote aantal gebarsten ruiten. Omdat die verklaring ontbrak, was er ook geen zicht op een betrouwbare definitieve oplossing. Bij een dergelijke mate van onzekerheid past het niet om een ingrijpende keuze te maken zoals het vervangen van alle ruiten die mogelijk niet de juiste is en daarmee het probleem niet oplost. Daarom is ingezet op een afdoende calamiteitenplan in afwachting van een definitieve oplossing.
Op welke termijn gaat u de veiligheid van de ambtenaren en omstanders wel waarborgen en uitvoering geven aan de aanbeveling om de ruiten zo snel als mogelijk te vervangen?
Ik betreur dat de onduidelijkheid rondom de oorzaak van de vele glasbreuken zolang duurt. De veiligheid van ambtenaren en omstanders is echter niet in het geding. Deze is gewaarborgd door de maatregelen in het beheersplan, zoals het handelen na de laatste breuk laat zien. Ik heb PoortCentraal aangesproken op haar contractuele verantwoordelijkheid voor een veilig en ongestoord te gebruiken gebouw, zonder aanvullende beheersmaatregelen. Het Rijksvastgoedbedrijf stuurt op de contractuele nakomingsacties. 2 juni is voor mij dan ook een bepalende datum. Op mijn verzoek heeft het Rijksvastgoedbedrijf de te nemen stappen afgestemd met de gemeente Den Haag. Dit laat onverlet de verantwoordelijkheid en bevoegdheid van de gemeente als toezichthouder op handhaving van de Woningwet en de taak en verantwoordelijkheid van het Rijksvastgoedbedrijf en PoortCentraal voor de naleving daarvan.
Hebt u bij uw besluit om de ruiten niet zo snel als mogelijk te vervangen ook rekening gehouden met een verhoogd risico op letselschade door de valsnelheid van ruiten op grote hoogte, maar ook met psychologische schade of schade als gevolg van schrikreacties, bijvoorbeeld als iemand opzij springt en onder een tram komt? Zo ja, hoe heeft u deze elementen gewogen? Zo nee, waarom niet?
De genomen beheersmaatregelen, zowel uit het calamiteitenplan als het beheersplan, zijn gericht op het voorkomen van letsel- of andere schade. Daarbij is rekening gehouden met de door u genoemde aspecten. Hierbij is het een belangrijk gegeven dat geen van de betreffende ruiten na breuk geheel of deels is losgekomen en naar beneden is gevallen.
Waarom heeft u bij beantwoording van schriftelijke vragen over de gevaarlijke situatie na spontaan springen van ramen bij ministeries Rijnstraat 8 gerapporteerd over de laatste drie aanbevelingen, maar niet over de meest belangrijke aanbeveling om alle ruiten zo snel als mogelijk te vervangen?
Zie antwoord vraag 4.
Klopt het dat de conclusie van de notitie «dat een gebarsten ruit kan blijven zitten totdat deze door wind zwaarder wordt belast» een feitelijke constatering betreft en een geen aanbeveling, en dat het evenzeer mogelijk is dat ruiten wel naar beneden vallen na optreden van insluiting?
Op basis van verstrekte foto’s en een visuele opname op afstand schreef Niemann-Kettlitz in augustus 2019 in hun advies dat «de conclusie getrokken kan worden dat een gebroken ruit kan blijven zitten totdat deze (door wind) zwaarder/zwaar wordt belast (hoge temperaturen zullen wel het barsten van ruiten in de hand werken maar niet het loskomen daarvan)». Zodra geconstateerd is dat een ruit is gebarsten, wordt deze voor de zekerheid meteen met folie afgeplakt totdat de gebarsten ruit veilig verwijderd kan worden om zo uit te sluiten dat glas naar beneden zou kunnen vallen. Als de ruit door omstandigheden niet meteen kan worden afgeplakt, wordt de ruimte onder de gebarsten ruit afgezet (niet de gehele onderdoorgang) tot het moment dat er wel kan worden afgeplakt.
Wat is de inhoud van het beheersplan dat door Nieman-Kettlitz is goedgekeurd? Hoe luiden de aanbevelingen en conclusies van het onderzoek dat TNO heeft gedaan? Kunt u deze documenten aan de Kamer doen toekomen?
Als bijlage treft u het TNO-rapport aan.3 De conclusies van TNO heb ik in antwoord 2 genoemd.
De inhoud van het bijgesloten beheersplan4 is een monitorings- en handelingsprotocol. Een aanvullende beheersmaatregel bij dit beheersplan is de geïntensiveerde monitoring.
Wanneer is de hinder voor bezoekers en winkeliers door het afzetten van de toegang tot Den Haag eindelijk afgelopen? Heeft u een einddatum gesteld?
In het tijdelijke beheersplan wordt de onderdoorgang van Rijnstraat 8 alleen afgesloten bij een windkracht KNMI code oranje of hoger (twee of drie keer per jaar op basis van historische gegevens). Bovendien is PoortCentraal zoals hierboven vermeld, aangesproken op haar contractuele verantwoordelijkheid om met een meer permanente duurzame oplossing te komen. Die oplossing moet ervoor zorgen dat het gebouw in zijn omgeving ongestoord kan worden gebruikt en zonder beheersmaatregelen voldoet aan het uitgevraagde veiligheidsniveau. Indien PoortCentraal hieraan onvoldoende invulling geeft, zal ik niet aarzelen gebruik te maken van de contractuele mogelijkheden om dit gewenste doel te effectueren, met doorberekening van de daarmee gemoeide kosten.
Iraniërs die dreigen met de vernietiging van historische Joodse graftombes |
|
Raymond de Roon (PVV) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht dat Iraniërs dreigen de historische Joodse graftombes van Ester en Mordechai in Iran te vernietigen?1
Ja.
Kunt u nagaan hoe de Iraanse autoriteiten hebben gereageerd op de oproep van de terroristische Basiji-militie om de historische Joodse graftombes te vernietigen?
Daar hebben de Iraanse autoriteiten voor zover bekend niet op gereageerd.
Klopt het dat de Basiji-militie onderdeel is van de Revolutionaire Garde en op de terreurlijst staat van onder meer de VS? Zo ja, bent u bereid deze militie toe te voegen aan de Nederlandse lijst van terreurorganisaties?
De Basij-militie is sinds 1981 formeel ingelijfd in de Islamitische Revolutionaire Garde Corps (IRGC) en staat sinds 2007 onder commando van de IRGC-commandant. De IRGC staat sinds 2010 gelist onder het EU-sanctieregime inzake het Iraanse nucleaire programma. In 2019 heeft de VS de IRGC op de nationale terreurlijst geplaatst. Tevens staan diverse huidige en voormalige Basij-kopstukken gelist onder het EU-sanctieregime inzake de mensenrechtensituatie in Iran.
Zijn de graftombes nog steeds geregistreerd als cultureel erfgoed bij de Iraanse Cultural Heritage and Tourism Organization, zoals u eerder aangaf? Zo nee, waarom niet?2
De graftombes zijn nog steeds geregistreerd als cultureel erfgoed bij de Iraanse Cultural Heritage and Tourism Organization.
Bent u, gezien de acute dreiging voor de Joodse graftombes, bereid er bij de Iraanse autoriteiten op aan te dringen dat heilige plaatsen zoals de Joodse graftombes te allen tijde behouden en beschermd dienen te worden?
Nu de graftombes reeds adequaat beschermd worden middels nationale wetgeving, lijkt hiertoe geen noodzaak te bestaan.
Het mogelijk maken van het enkelvoudig in- en uitchecken. |
|
Mustafa Amhaouch (CDA), Wytske de Pater-Postma (CDA) |
|
Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD), Stientje van Veldhoven (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat, minister zonder portefeuille infrastructuur en waterstaat) (D66) |
|
|
|
|
Kent u de berichten «Tarievenchaos in openbaar vervoer kost reiziger miljoenen» en «Ombudsman voor het openbaar vervoer: «Reiziger moet niet opdraaien voor fouten in computersystemen»?1 2
Ja.
Kunt u bevestigen dat u zich bij enkelvoudig in- en uitchecken alleen richt op een landelijke uitrol van een app met een locatiebepaling?
In het AO OV en taxi van 26 september 2019 heb ik toegezegd dat ik de Kamer nader zou informeren over de technische oplossingen die door vervoerders worden ontwikkeld om enkelvoudig in- en uitchecken mogelijk te maken. Ik heb dit besproken in het NOVB en met de Voortgangsrapportage NOVB wordt uw Kamer hier nader over geïnformeerd, in samenhang met de ontwikkeling van nieuwe betaalwijzen in het OV. Daarbij is het goed in ogenschouw te houden dat 97% van de treinreizen met één vervoerder plaatsvindt en dat slechts bij 3% een overstap tussen verschillende spoorvervoerders nodig is. Niettemin vind ik het belangrijk dat de OV sector blijft werken aan het nog eenvoudiger maken van het zoeken, boeken en betalen van de deur-tot-deur reis. Ontwikkelingen zoals MaaS en nieuwe betaalwijzen bieden technologische kansen om in- en uitchecken nog makkelijker te maken. Met eenmalige OV chipkaarten (kaartjes bij de balie of automaat) en e-tickets kan al gereisd worden met enkelvoudig in- en uitchecken.
Daar komt een nieuwe mobiele applicatie met achteraf betalen bij. Dit is interessant voor frequente reizigers die met een persoonsgebonden abonnement reizen en enkelvoudig in- en uit willen checken. Tijdens de pilot op de Valleilijn werd met het voor reizigers vergelijkbare «swipe en go» het gebruiksgemak van deze mobiele applicatie met een 8,0 beloond. De nieuwe applicatie is voor alle treinreizigers geschikt, maar wordt vanwege de complexiteit gefaseerd ingevoerd.
Op 4 februari 2019 is uw Kamer geïnformeerd over het onderzoek naar de kosten en baten van het invoeren van enkelvoudig in- en uitchecken binnen het huidige stelsel van de OV chipkaart5. Uit het onderzoek blijkt dat de baten niet opwegen tegen de kosten. In het AO OV en taxi van 21 maart 2019 is hier uitvoerig over gesproken en daarna is ook schriftelijk6 nog ingegaan op vragen over het tijdpad van een oplossing voor enkelvoudig in- en uitchecken en de wisselwerking met de nieuwe OV betaalwijzen.
Wat vindt u ervan dat er alleen gewerkt lijkt te worden aan de uitrol van een app met een locatiebepaling, ondanks dat de Kamer er regelmatig steun voor heeft uitgesproken om het in- en uitchecken bij het overstappen naar andere vervoerders op het spoor definitief te beëindigen3 en de Kamer de motie Von Martels heeft aangenomen4 die verzoekt om een oplossing voor enkelvoudig in- en uitchecken uit te werken die breder is dan alleen een landelijke uitrol van een app met locatiebepaling?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u het ermee eens dat een oplossing waarbij de reiziger privacy moet inleveren om enkelvoudig in- en uit te checken te summier is?
Ik hecht er aan te benadrukken dat de privacy van reizigers bij álle vormen van betalen wettelijk is geborgd. Op basis van zijn reisgedrag kan een reiziger ervoor kiezen een persoonlijke OV-chipkaart of abonnement te kopen. Daarvoor moeten persoonsgegevens worden overlegd om bij controle vast te kunnen stellen dat de reiziger degene is die recht heeft op dat reisproduct. Vervoerders zijn voor het verwerken en verstrekken van gegevens gebonden aan de AVG en de Autoriteit persoonsgegevens ziet erop toe dat vervoerders niet meer persoonsgegevens verwerken dan strikt noodzakelijk is. Als reizigers niet willen dat hun gegevens bekend zijn bij de vervoerder kunnen zij anoniem en met enkelvoudig in en uitchecken in de treinketen reizen, zie hiervoor antwoord 3.
Bent u bereid om voor het algemeen overleg Spoor, spoorveiligheid en ERTMS op 4-3-2020 via een Kamerbrief te schetsen hoe u alsnog ervoor gaat zorgen dat alsnog wordt voldaan aan de motie Von Martels die verzoekt om een oplossing voor enkelvoudig in- en uitchecken uit te werken die breder is dan alleen een landelijke uitrol van een app met locatiebepaling?
Tijdens het algemeen overleg Spoor, spoorveiligheid en ERTMS van 4-3-2020 heb ik gezegd hierover het gesprek met uw Kamer te voeren tijdens het AO OV en taxi van 25 maart. Dat overleg wordt nu schriftelijk.
Gelijktijdig met de beantwoording van deze Kamervragen wordt ook de Voortgangsrapportage NOVB, met daarin relevante informatie over enkelvoudig in- en uitchecken, naar uw Kamer gestuurd.
Wat is uw reactie op het feit dat de Ombudsman voor het openbaar vervoer kritisch is op de weigering van het kabinet om vervoersbedrijven te verplichten tot een «enkelvoudige check-in, check-out?
In het artikel waaraan wordt gerefereerd staat dat de Ombudsman begrip heeft voor de afweging dat de investering voor enkelvoudig in- en uitchecken nu niet meer loont in het huidige systeem. Ik ben blij met het werk van de OV ombudsman omdat het individuele reizigers helpt bij incidentele voorvallen en het reis- en betaalgemak van alle reizigers verhoogt door het signaleren van structurele verbeterpunten. Bij het implementeren van de nieuwe betaalwijzen zullen deze signalen en de boodschappen uit het Manifest van de consumentenorganisaties ter harte worden genomen.
Bent u het eens met de stelling van Bert van Wee, hoogleraar Transportbeleid aan de TU Delft, dat de reiziger centraal moet staan in plaats van de vervoersbedrijven en met de Ombudsman voor het openbaar vervoer dat het vreemd is dat als klanten problemen ervaren zij vaak te horen krijgen dat het niet anders kan omdat het systeem nu eenmaal zo is ingericht? Op welke manier komt u tegemoet aan deze kritiek?
Ik zie de stellingen niet als kritiek. Het staat buiten kijf dat de reiziger centraal staat en dat lukt ook steeds beter zoals blijkt uit de OV klantenbarometer 2019, waarin de reizigers het gemak van de OV chipkaart gemiddeld met een 8,3 opnieuw hoger waarderen dan ooit daarvoor.
In het NOVB proberen we problemen die samenhangen met het OV betaalsysteem op te lossen. Een oplossing kan zijn dat er voor een specifieke doelgroep alternatieven geboden worden waarmee een als probleem ervaren situatie wordt opgelost.
Bent u het eens met de Ombudsman voor het openbaar vervoer dat het huidige systeem foutgevoelig is en helemaal onrechtvaardig is voor mensen met een abonnement? Op welke manier komt u tegemoet aan deze kritiek?
De Ombudsman geeft aan dat meermaals in- en uitchecken per treinvervoerder de kans op incomplete transacties vergroot. Om die foutgevoeligheid te verkleinen hebben treinvervoerders tal van maatregelen genomen en is het aantal incomplete transacties bij een overstap teruggebracht naar 0,06% van het aantal treinreizen.
Ik begrijp dat het voor abonnementhouders met een afgekocht reisrecht, die vrij kunnen reizen binnen hun abonnement, onrechtvaardig voelt indien ze een boete krijgen wanneer ze het verkeerde incheckpaaltje hebben gekozen. Daarom zijn in het NOVB afspraken over coulance gemaakt. Reizigers met een landelijk afgekocht reisrecht, die incidenteel vergeten in te checken, wordt de boete kwijtgescholden.
Kunt u aangeven bij hoeveel verbindingen er voor de opbrengstenverdeling tussen vervoerders geen omchecken nodig zou zijn, omdat er geen twijfel is over de gekozen reisroute?
Uit het onderzoek uit 2018 bleek dat in 3% van de in totaal 400 miljoen treinreizen een reis met meerdere vervoerders is gemaakt. Het is zeer aannemelijk dat de opbrengstverdeling van die 3% niet in alle gevallen eenduidig kan omdat er meerdere routes mogelijk zijn om van herkomst naar bestemming te reizen en omdat er binnen verschillende concessies verschillende tarieven gehanteerd kunnen worden. Door onderlinge afspraken over harmonisatie van tarieven en de opbrengstverdeling tussen concessieverleners (overheden) kan dit afgedwongen worden, maar dit heeft gevolgen voor de tariefbevoegdheid en het betreft maatwerk per concessie.
Kunt u aangeven hoeveel reizigers per dag een interoperabele reis maken en hoeveel reizigers per dag op een station komen met twee of meer vervoerders?
Zie antwoord 9. Gemiddeld wordt 3% van de treinreizen met twee of meer vervoerders gemaakt. Verder is het voor reizigers technisch niet meer mogelijk om op stations met poortjes bij een verkeerde vervoerder uit te checken. De reiziger krijgt bij een vergissing een heldere boodschap op het display van het poortje.
Kunt u een opsomming geven van welke activiteiten er plaatsvinden en/of hebben plaatsgevonden om ook grensoverschrijdend in- en uitchecken en/of vereenvoudigen van ticketing van grensoverschrijdend spoor en/of busvervoer mogelijk te maken?
Anders dan de huidige OV chipkaart werken de toekomstige nieuwe OV betaalwijzen op internationale standaarden waardoor reizigers van buiten Nederland bijvoorbeeld met de bankpas eenvoudiger kunnen reizen en betalen voor het OV in Nederland.
Met de MaaS-pilot in Limburg wordt beproefd of er multimodale, grensoverschrijdende deur-tot-deur vervoersoplossingen geboden kunnen worden. Er wordt in april 2020 een app gelanceerd, die de reisbehoefte van reizigers uit Nederland, Duitsland (Noordrijn-Westfalen) en België moet koppelen aan vervoer aan beide kanten van de grens. Reizigers hebben de keuze uit OV, deelfietsen, deelauto’s en taxi, maar ook eigen vervoer kan in de planner worden opgenomen. In de app kan de reis direct worden gepland, geboekt en betaald. Met één app krijgt de reiziger hiermee de mogelijkheid om, in eerste instantie, vanuit Limburg tickets aan te schaffen en toegang te krijgen tot het grensoverschrijdende openbaar vervoer. Na afloop van de tweejarige pilot dient het systeem operationeel te zijn voor het volledige grensoverschrijdende vervoer. De grensoverschrijdende pilot in Limburg is één van de zeven nationale MaaS-pilots die dit jaar worden opgestart.
Bent u bereid deze vragen te beantwoorden voor het algemeen overleg Spoor, spoorveiligheid en ERTMS op 4 maart 2020?
Zie antwoord 5.
Het bericht ‘CO2-compensatie is misleidend en ‘nattevingerwerk’' |
|
Matthijs Sienot (D66), Jan Paternotte (D66) |
|
Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht «CO2-compensatie is misleidend en «nattevingerwerk?»?1
Ja, daarmee ben ik bekend.
Deelt u de zorgen over de betrouwbaarheid van CO2-compensatieprojecten voor de luchtvaart?
Aangezien de effectiviteit van CORSIA afhangt van de betrouwbaarheid van alle elementen van het systeem, heeft ook de betrouwbaarheid van CO2-compensatieprojecten mijn aandacht. Via de Nederlandse deelname aan ICAO wordt er op toe gezien dat internationaal strenge voorwaarden gehanteerd worden voor de kwaliteit van certificaten, die luchtvaartmaatschappijen voor CORSIA zullen kopen. Op de kwaliteit van certificaten die luchtvaartmaatschappijen vrijwillig kopen in de markt vindt geen toezicht plaats, net zoals breder geldt voor de gehele vrijwillige markt in CO2-compensatie. De certificaten die vrijwillig worden gekocht en waarop geen toezicht is kunnen niet worden gebruikt voor CORSIA, terwijl de certificaten waarop wel toezicht is wel kunnen worden gebruikt voor CORSIA.
Bent u het ermee eens dat deze onbetrouwbaarheid kan leiden tot een onrealistisch beeld van de daadwerkelijke kosten van CO2-reductie, en dat dit beeld de markt voor CO2-reductieprojecten kan verstoren ten koste van CO2-reductieprojecten die wel daadwerkelijk een positieve impact kunnen hebben? Kunt u uw antwoord toelichten?
In de afgelopen 20 jaar is er onder het Kyoto Protocol (de voorloper van de Overeenkomst van Parijs) heel veel ervaring opgedaan met CO2-compensatieprogramma’s en projecten. Deze ervaring is gebruikt bij de uitwerking van de emissions unit eligibility criteria;regels voor programma’s en projecten die in aanmerking komen voor CORSIA. Die regels zijn opgesteld om er op toe te zien dat CO2-certificaten daadwerkelijke reductie betekenen, dat de investeringen additioneel zijn, en ook dat certificaten maar één keer kunnen worden ingezet voor het reduceren van CO2 (voorkomen van dubbeltelling).
Aan de hand van deze criteria worden programma’s en projecten door een speciaal daartoe ingestelde technische commissie (Technical Advisory Board,TAB) beoordeeld en wordt bepaald of de eenheden van deze programma’s en projecten onder CORSIA mogen worden ingebracht en waarvan luchtvaartmaatschappijen vervolgens de CO2-certificaten kunnen kopen. Nederland is betrokken geweest bij de totstandkoming en uitwerking van deze regels. Via de Nederlandse zetel in de Raad van ICAO kan scherp worden toegezien op de toepassing van die criteria en het daarop gebaseerde advies van de TAB.
Gaat u stappen ondernemen of bent u bereid stappen te nemen tegen misleiding in de luchtvaart bij CO2-compensatieclaims, ook gezien dit onderdeel wordt van het Carbon Offsetting and Reduction Scheme for International Aviation (CORSIA), dat in 2021 met een pilot zal starten? Zo ja, hoe gaan deze stappen eruitzien?
Zie antwoord vraag 3.
Hoe gaat u waarborgen dat de emissiecompensatie-investeringen die zullen worden gemaakt binnen het CORSIA zullen gaan naar projecten die daadwerkelijk de CO2-compensatie genereren die zij beloven?
Zie antwoord vraag 3.
Deelt u de mening dat een verstoring van de emissiecompensatiemarkt door onbetrouwbare aanbieders zou kunnen leiden tot een vertekend beeld bij de Nederlandse consument over de klimaatimpact van vluchten, waarmee het transportkeuzes zou kunnen beïnvloeden?
Ik raad de consument aan om altijd kritisch te kijken naar de CO2-uitstoot van verschillende transportmodaliteiten en dit mee te laten wegen bij het maken van keuzes. Dat consumenten vrijwillig de mogelijkheid hebben om uitstoot te compenseren is geen vervanging voor het maken van een dergelijke keuze.
Hoe en waar private ondernemingen hun CO2-compensatie-investeringen doen is de uitkomst van een complex proces, waarbij een afweging wordt gemaakt op basis van aspecten zoals prijs van de reductie-eenheden, prijsontwikkeling in de koolstofmarkt, de kwaliteit van de aangeboden projecten, de kosten van investeringen in andere reductiemaatregelen en de gevolgen voor de ticketprijs. Aangezien toezicht op CORSIA internationaal geregeld is, is het bovenal van belang dat de kwaliteit van compensatieprojecten waarvan CO2-certificaten worden gekocht aan de criteria voldoet. Daar wordt op gestuurd in ICAO.
Voor de beantwoording van de vragen over het functioneren en eventueel toezicht op de vrijwillige CO2compensatiemarkt verwijs ik naar de Kamerbrief van mijn collega van Economische Zaken en Klimaat (DGKE-K/20065012, d.d. 12 maart 2020).
Bent u ook van mening dat de Nederlandse consument erop moet kunnen vertrouwen dat het geld dat zij investeren via deze compensatieaanbieders ook daadwerkelijk leidt tot de aan hen beloofde CO2-reductie?
Zie antwoord vraag 6.
Hoe houdt u toezicht of bent u van plan toezicht te gaan houden op CO2-compensatieclaims en de daarbij horende certificatieschema’s, zoals bijvoorbeeld de Gold Standard? Kunt u bovendien toelichten hoe deze manieren ertoe bij zouden kunnen dragen dat de Nederlandse consument kan vertrouwen in de waarde van een eventuele CO2-reductie-investering?
Zie antwoord vraag 6.
Bent u van plan om afspraken te gaan maken met de luchtvaartsector over het verplaatsen van een deel van hun CO2-compensatie-investeringen naar projecten binnen de EU, of zelfs Nederland, zodat toezicht houden op claims eventueel vergemakkelijkt kan worden en er een nieuwe financiële impuls ontstaat om in Nederland en de EU te werken aan CO2-reductie? Zo ja, kunt u toelichten wanneer en hoe u dat van plan bent te doen?
Zie antwoord vraag 6.
Het bericht ‘Agressie tegen verkeersregelaars in Twente neemt toe: we zijn tandeloze tijgers’ |
|
Chris van Dam (CDA) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA), Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht «Agressie tegen verkeersregelaars in Twente neemt toe: We zijn tandeloze tijgers»?1
Ja.
Klopt de berichtgeving uit het artikel dat agressie tegen verkeersregelaars aan het toenemen is? Zijn er cijfers bekend over de mate waarin evenementen- en beroepsverkeersregelaars agressief bejegend worden? Wat is uw beeld als het gaat om agressie en geweld tegen verkeersregelaars?
Ik wil vooropstellen dat agressie en geweld tegen functionarissen met een publieke taak ontoelaatbaar is. Verkeersregelaars dragen bij aan een veilig Nederland, en agressie en geweld tegen hen moet bestraft worden. Een harde daderaanpak (verhoging van strafeis met +200%), sneller straffen en prioritair behandelen van agressie en geweld tegen functionarissen met een publieke taak zijn hoofdonderdelen van de Eenduidige Landelijke Afspraken (ELA) tussen OM en politie. Deze afspraken zijn dan ook van toepassing als het gaat om agressie en geweld tegen verkeersregelaars.
Er zijn geen registratiecijfers beschikbaar van de beroepsgroep verkeersregelaars over agressie en geweld in hun branche. De politie beschikt ook niet over cijfers over het aantal gevallen van agressie en geweld tegen verkeersregelaars. Wanneer mensen met een publieke taak melding maken of aangifte doen van fysiek of verbaal geweld bij de uitvoering van hun werkzaamheden, wordt dit in het registratiesysteem van de politie geregistreerd onder de code VPT (Veilige Publieke Taak). Bij deze registratie wordt de functiegroep van de betrokkene niet eenduidig geregistreerd. Het is daarom niet mogelijk om deze VPT gecodeerde registraties uit te splitsen per functiegroep. Derhalve kan geen uitspraak gedaan worden over een eventuele meerjarige trend.
De politie heeft wel een lijst met beroepsgroepen als richtlijn om te bepalen of een bepaalde beroepsgroep een VPT-code zou moeten krijgen. Verkeersregelaars staan op die lijst.
Vallen verkeersregelaars die bijvoorbeeld bij voetbalwedstrijden of bij wegwerkzaamheden worden ingezet onder het programma Veilige Publieke Taak (VPT)? In hoeverre gelden de eenduidige landelijke afspraken(ELA) die politie en het Openbaar Ministerie gemaakt hebben inzake de aanpak van agressie en geweld tegen functionarissen met een publieke taak ook voor verkeersregelaars? Hoe kan het dat verkeersregelaars niet of nauwelijks op de hoogte zijn van deze ELA? Bent u bereid om verkeersregelaars onder de werking van deze ELA te brengen?
Verkeersregelaars voeren een wettelijke en daarmee publieke taak uit. Het programma Veilige Publieke Taak (VPT) onder coördinatie van het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, dat liep tot 2017, stimuleerde onder andere preventieve maatregelen tegen agressie en geweld tegen functionarissen met een publieke taak, en dus ook verkeersregelaars. Dit programma is geëvalueerd en daarover is uw kamer vorig jaar bericht.2 De ELA zijn onverminderd van kracht. Deze zijn van toepassing indien er sprake is van agressie en geweld tegen verkeersregelaars.
Een onderdeel van het programma VPT was het stimuleren van werkgevers om informatie over VPT en de ELA met hun werknemers te delen. Na afronding van het programma VPT is dit uitgangspunt van werkgeversverantwoordelijkheid ten aanzien van informatieverstrekking overeind gebleven. Het instrumentarium wat indertijd ontwikkeld is, is nog steeds voor werkgevers en anderen toegankelijk op www.agressievrijwerk.nl.
Herkent u het probleem dat verkeersregelaars wel bevoegd zijn om aanwijzingen en een stopteken te geven, maar dat zij niet bevoegd zijn om overtreding daarvan te handhaven? Welke mogelijkheden zijn er om verkeersregelaars in de uitoefening van hun werkzaamheden meer back-up te geven? Wat vindt u van het voorstel uit het artikel om verkeersregelaars – dan wel enkele, specifiek daartoe opgeleide verkeersregelaars – de status van buitengewoon opsporingsambtenaar te geven, zodat zij zelf boetes kunnen uitdelen en de pakkans daardoor vergroot wordt?
Het klopt dat de bevoegdheden van verkeersregelaars beperkt zijn tot het geven van aanwijzingen en het geven van stoptekens. Zoals in een brief aan uw Kamer van is aangegeven is er sprake van een complementaire taakverdeling tussen politie en gemeentelijke BOA’s.3 Binnen die taakverdeling, waarbij de gemeentelijke BOA’s zich richten op overtredingen die overlast veroorzaken en tot kleine ergernissen leiden, en de politie belast is met het handhaven van de openbare orde en veiligheid, past het niet om de verkeersregelaars een BOA status te geven t.b.v. de opsporing van strafbare gedragingen van verkeersdeelnemers die gericht zijn tegen de persoon van de verkeersregelaar.
Ik vind het belangrijk dat mensen hier voldoende voor geëquipeerd zijn, en ik moedig het daarom aan dat werkgevers en organisatoren ervoor zorgen dat voldoende aandacht wordt besteed aan het omgaan met (dreiging van) agressie en geweld door verkeersregelaars. Het staat de verschillende aanbieders van opleidingen of e-learning instructie tot verkeersregelaar vrij dit onderdeel toe te voegen indien dit niet het geval is. De werkgever van de beroepsverkeersregelaar en de evenementenorganisator die de evenementenverkeersregelaar inzetten hebben een verantwoordelijkheid jegens hun verkeersregelaars.
De politie behandelt een melding van agressie en geweld tegen een verkeersregelaar op dezelfde manier als andere meldingen van agressie en geweld tegen beambten die een publieke taak vervullen. Zodra de politie een dergelijke melding krijgt, zal de politie daar sterk tegen optreden.
Een man die zijn arbeidsongeschiktheidsverzekering kwijtraakt vanwege een fysiotherapie behandeling |
|
Jasper van Dijk (SP) |
|
Tamara van Ark (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD) |
|
|
|
|
Wat is uw reactie op het bericht: «Man verzwijgt fysio-behandeling, raakt verzekering kwijt»?1
Ik heb kennisgenomen van dit bericht.
Vindt u het aanvaardbaar dat iemand een arbeidsongeschiktheidsuitkering wordt geweigerd vanwege een aantal behandelingen bij de fysiotherapeut?
Als een zelfstandige een arbeidsongeschiktheidsverzekering (AOV) wil afsluiten, dan heeft de verzekeraar bepaalde gegevens van hem nodig om een inschatting te maken van het risico en een daarbij passende premie vast te kunnen stellen. Voordat een AOV wordt gesloten vragen verzekeraars daarom aan aspirant-verzekerden om een gezondheidsverklaring in te vullen. Deze verklaring bestaat uit een formulier waarin vragen gesteld worden over de persoonlijke omstandigheden en leefstijl van de aspirant-verzekerde en over de medische geschiedenis. Er wordt gevraagd naar een groot aantal aandoeningen en ziekten. Tevens wordt aangegeven dat de aspirant-verzekerde het moet vermelden indien hij bijvoorbeeld een arts heeft bezocht, een (para)medische behandeling heeft ondergaan (zoals fysiotherapie) en/of medicijnen heeft gebruikt. De medisch adviseur van de verzekeraars beoordeelt vervolgens de gezondheidsverklaring.
Op het formulier wordt benadrukt dat het belangrijk en verplicht is om de verklaring goed en volledig in te vullen omdat de verzekeraar anders de AOV kan beëindigen of een uitkering kan weigeren of stopzetten. Een verzekeraar moet immers op de juistheid en volledigheid van de gezondheidsverklaring kunnen vertrouwen.
Het juridische kader is geregeld in het Burgerlijk Wetboek (BW). In artikel 7:928 lid 1 BW is geregeld dat de verzekerde een mededelingsplicht heeft. De gevolgen van het niet nakomen van de mededelingsplicht zijn geregeld in de artikelen 7:929 lid 2, 7:930 lid 2 en lid 3 BW. Cruciaal daarbij is de vraag of de verzekeraar, als hij wel bekend was geweest met het feit dat hem niet is meegedeeld door de verzekerde, de verzekering wel of niet zou hebben gesloten of bepaalde clausules, uitsluitingen of premieverhogingen zou hebben toegepast.
Blijkens de uitspraak van het Klachteninstituut Financiële Dienstverlening (Kifid)2 draait het in het onderhavige geval om het feit dat de verzekeraar, als hij wel op de hoogte was geweest van het risico c.q. de medische informatie, bepaalde clausules, uitsluitingen of premieverhogingen zou hebben toegepast op de verzekering. Na onderzoek en advies van zijn medisch adviseur heeft de verzekeraar aan de verzekerde de optie gegeven om akkoord te gaan met een uitsluitingsclausule (ten aanzien van aandoeningen van de wervelkolom), dan wel de AOV op te zeggen. De verzekeraar heeft vervolgens de claim van de verzekerde afgewezen omdat deze onder de uitsluitingsclausule zou vallen.
Kunt u juridisch verklaren hoe Aegon NV een zelfstandige, die zijn arbeidsongeschiktheidsverzekering betaalt, op deze gronden een uitkering kan weigeren?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe wordt door het Klachteninstituut Financiële Dienstverlening (Kifid) het belang van de klant gewogen?
Het Kifid is onpartijdig en onafhankelijk. Het Kifid streeft een gelijk speelveld na voor consumenten, ondernemers en financiële dienstverleners. Het Kifid geeft aan daarbij bovendien rekening te houden met een eventuele kennisachterstand van consumenten en ondernemers.
Vindt u het toelaatbaar dat particuliere verzekeraars enkel kerngezonde mensen willen verzekeren en de kosten van klanten die arbeidsongeschikt worden proberen af te wentelen op de maatschappij?
In de media wordt soms het beeld geschetst dat verzekeraars zelfstandigen frequent afwijzen voor een AOV. Van alle zelfstandigen die een aanvraag doen voor een AOV wordt met bijna 80% daadwerkelijk een AOV afgesloten. Bij bijna 15% van de kandidaat-verzekerden die een verzekering aanvragen is er wel een verzekeringsaanbod van de verzekeraar, maar komt de AOV om andere redenen niet tot stand. Bijvoorbeeld omdat de benodigde informatie niet wordt aangeleverd of omdat de kandidaat-verzekerde zelf besluit om de AOV niet af te sluiten. Zo’n 5% van de aspirant-verzekerden wordt geweigerd voor een AOV.3
In 2011 heeft de Autoriteit Financiële Markten (AFM) een onderzoek gedaan naar de claimbeoordeling bij de AOV. De AFM concludeerde toen dat er geen aanwijzingen waren dat verzekeraars structureel onzorgvuldig handelen bij de vaststelling en uitkering van claims. In 2018 heeft de AFM opnieuw een verkenning gedaan: volgens de AFM zijn er geen misstanden waar nader onderzoek naar moet worden gedaan.
Bent u bereid de mogelijkheden tot een acceptatieplicht bij arbeidsongeschiktheidsverzekeringen te onderzoeken?
In het Pensioenakkoord hebben kabinet en sociale partners afgesproken dat sociale partners een voorstel uitwerken voor een wettelijke verzekeringsplicht voor zelfstandigen tegen het arbeidsongeschiktheidsrisico. In mijn antwoord op vraag 11 ga ik hier nader op in.
Onderschrijft u dat mede door dit soort incidenten het vertrouwen in een arbeidsongeschiktheidsverzekering onder ZZP'ers laag is?
Noch de zelfstandige, noch de verzekeraar is gebaat bij incidenten als deze. Verzekeraars proberen daarom dit soort situaties te voorkomen. Zo is in 2017 de model-gezondheidsverklaring gemoderniseerd om het risico op het niet nakomen van de mededelingsplicht te voorkomen. De belangrijkste aanpassing bestaat uit het toevoegen van zogenoemde kruisvragen. Via deze kruisvragen wordt de aspirant-verzekerde gevraagd naar onder meer artsenbezoek, ziekenhuisopname en medicijngebruik. Allerlei informatie over kwalen en aandoeningen die eerder in de verklaring niet is gegeven blijkt bij deze vraag vrijwel altijd alsnog te worden vermeld. Op deze wijze vraagt de verzekeraar niet naar méér informatie, maar stelt hij de vragen op verschillende manieren, en wordt de kans op (onbewuste) verzwijging verkleint.
Een incident als dit komt het imago van verzekeraars niet ten goede. Tegelijkertijd wordt het negatieve beeld van verzekeraars over uitkeringsgedrag en claimbeoordeling niet bevestigd door bovengenoemde verkenningen van de AFM.
Bent u bereid met Aegon NV en andere verzekeraars in overleg te gaan teneinde een mensvriendelijker beleid te bevorderen?
In de onderhavige kwestie zie ik geen aanleiding om in contact te treden met verzekeraars over een mensvriendelijker beleid.
Welke mogelijkheden staan er nog open voor de cafetariahouder in kwestie en wat kunt u voor hem betekenen?
De uitspraak van de Geschillencommissie van het Kifid betreft in dit geval een niet-bindend advies. Hieraan hoeven de consument en de financiële dienstverlener zich niet te houden. Als de cafetariahouder in kwestie het niet eens is met deze niet-bindende uitspraak kan hij deze nog aan de rechter voorleggen.
Hoeveel zelfstandigen maken momenteel gebruik van de arbeidsongeschiktheidsverzekering van het UWV?
Zelfstandigen kunnen via twee wegen bij UWV verzekerd zijn tegen het risico van arbeidsongeschiktheid: hetzij via de Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering Zelfstandigen (WAZ), hetzij via de vrijwillige WIA- of WAO-verzekering bij UWV.
Met de inwerkingtreding van de Wet einde toegang verzekering WAZ is de toegang tot de WAZ geëindigd in 2006. De WAZ is gehandhaafd voor de toen lopende WAZ-uitkeringen en kent momenteel ruim 10.000 lopende uitkeringen – hieronder vallen overigens ook uitkeringen aan meewerkende echtgenoten.
De vrijwillige verzekering van UWV staat onder meer open voor zelfstandigen die voorheen verplicht verzekerd waren voor de werknemersverzekeringen (waaronder de WIA). De vrijwillige verzekering bij UWV staat bovendien ook open voor andere groepen, zoals dienstverleners aan huis (waaronder alfahulpen).
Het totale verzekerdenbestand voor de vrijwillige WAO- en WIA-verzekering bedraagt bijna 15.000.4 Het aandeel zelfstandigen hierin wordt niet bijgehouden.
Bent u bereid om zelf een goede en betaalbare arbeidsongeschiktheidsverzekering in het leven te roepen waar zelfstandigen gebruik van kunnen maken?
Conform de afspraak in het Pensioenakkoord hebben sociale partners een voorstel uitgewerkt voor een wettelijke verzekeringsplicht voor zelfstandigen tegen het arbeidsongeschiktheidsrisico. Dit voorstel hebben zij op 3 maart jongstleden aan mij aangeboden. Op dit moment ben ik bezig om dit advies te bestuderen en de precieze implicaties ervan in kaart te brengen. Voor de zomer van 2020 komt het kabinet met een voorstel aan de Tweede Kamer.
Nieuw onderzoek naar fysiotherapie voor COPD-patiënten |
|
Henk van Gerven (SP) |
|
Bruno Bruins (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
|
|
|
Wat is uw reactie op het onderzoek «Effecten van de frequentiereductie van langdurige fysiotherapeutische revalidatie bij ernstig COPD: een niet-gerandomiseerde multicenter effectstudie»?1
Het is belangrijk dat dit type onderzoek wordt verricht. Bij het uitbrengen van het advies over fysio- en oefentherapie bij COPD in 2018 is dit ook door het Zorginstituut geadviseerd. Helaas is van genoemd onderzoek alleen een kort abstract ter beschikking gesteld en niet het gehele onderzoeksrapport. Dat maakt het – ook voor het Zorginstituut – voorbarig om op de conclusies van dit onderzoek te reageren. Daarvoor is meer gedetailleerde informatie nodig over onder meer de onderzoeksgroepen en -methoden. Ik roep de onderzoekers daarom op de volledige onderzoekresultaten ter beoordeling aan het Zorginstituut te sturen.
Wat is uw reactie op de conclusie van het onderzoek dat de ziektesymptomen ernstiger zijn bij patiënten die minder fysiotherapie ontvangen?
Het Zorginstituut constateerde in 2018 dat fysio- en oefentherapie effectief is voor het verbeteren van de gezondheidstoestand van COPD-patiënten, maar dat de doelmatigheid van de inzet van fysiotherapie niet optimaal was. Er was geen wetenschappelijke onderbouwing voor het hoge aantal behandelsessies bij een aanzienlijk deel van de patiënten, in tegenstelling tot het geadviseerde lagere aantal behandelsessies waarvoor wel onderbouwing beschikbaar was.
Het Zorginstituut gaf in haar advies aan dat meer onderzoek naar de meest doelmatige inzet van fysio- of oefentherapie, zowel in de eerste behandelfase als in de continueringsfase gewenst is. Het is dus goed dat hier onderzoek naar wordt gedaan.
Zoals bij vraag 1 aangegeven, adviseer ik de onderzoekers om hun volledige onderzoek aan het Zorginstituut voor te leggen. Het Zorginstituut kan vervolgens beoordelen of dit aanleiding geeft opnieuw te adviseren over de aanspraak.
Wat is uw reactie op de conclusie van het onderzoek dat het ontvangen van minder fysiotherapie leidt tot meer medicijngebruik en ziekenhuisopnames?
Zie antwoord vraag 2.
Wat is uw reactie op de conclusie van het onderzoek dat de maximering van het aantal behandelingen waar Chronic Obstructive Pulmonary Disease (COPD)-patiënten recht op hebben, tot hogere zorgkosten leidt?
Zie antwoord vraag 2.
Staat u ondanks de conclusies van dit onderzoek nog steeds achter uw uitspraak dat er geen directe relatie bekend is tussen het ontvangen van fysio- of oefentherapie en de frequentie van longaanvallen? Zo ja, waarom?2
De vragen van het lid Ploumen gingen over patiënten die vanwege een verbetering van de gezondheidssituatie geen of een lagere aanspraak krijgen op fysiotherapie. Vanuit dit perspectief – patiënten met een verbeterde gezondheidssituatie – heb ik aangegeven dat bij COPD veel fluctuaties in de ernst van de symptomen kunnen optreden en dat er geen directe relatie daarvan bekend is met het ontvangen van fysio- of oefentherapie. Er is geen wetenschappelijke onderbouwing voor de relatie tussen het opnieuw krijgen van longaanvallen en het ontvangen van fysio- of oefentherapie en de frequentie daarvan bij patiënten waarvan de gezondheidssituatie is verbeterd.
Het onderzoek van de Vereniging Fysiotherapie en Wetenschap gaat niet over de relatie tussen het wel/niet ontvangen van fysio- of oefentherapie en de frequentie van longaanvallen. Op basis van het abstract lijkt het onderzoek te gaan over de vraag of bij patiënten die meerdere behandelingen per week hebben ontvangen minder longaanvallen zijn voorgekomen dan bij patiënten die (gemiddeld) één behandeling per week hebben ontvangen. Alle patiënten in het onderzoek hebben dus fysiotherapie gehad. In hoeverre dit onderzoek gedegen wetenschappelijke onderbouwing levert met betrekking tot de noodzakelijke behandelfrequentie laat ik ter beoordeling aan het Zorginstituut.
Deelt u de mening dat bovengenoemde uitspraak over het uitblijven van verbeterde behandeluitkomsten bij het ontvangen van fysiotherapie voor ernstig COPD, in strijd is met de actuele stand van de wetenschap en het recente Verbetersignalement «Zorgtraject van mensen met COPD» van het Zorginstituut Nederland?3
Zie antwoord vraag 5.
Bent u bereid de maximering op het aantal behandelingen oefen- en fysiotherapie voor COPD-patiënten los te laten? Zo nee, waarom niet?
Zoals hierboven aangegeven is het de rol van het Zorginstituut om te beoordelen of het onderzoek aanleiding geeft om het advies over de aanspraak te herzien.
Ik kan hier niet op vooruitlopen.
De immorele marketing door een medicijnfabrikant die is veroordeeld door de rechter |
|
Henk van Gerven (SP) |
|
Bruno Bruins (VVD) |
|
|
|
|
Wat is uw reactie op de uitspraak van de rechter over de marketing van geneesmiddelenfabrikant Boehringer Ingelheim en op het Signalement Farmamarketing?1 en2
De rechter heeft in deze zaak geoordeeld dat Boehringer Ingelheim reclame heeft gemaakt die het rationele gebruik van deze geneesmiddelen niet bevordert wegens het ontbreken van een objectieve voorstelling van zaken. In brieven waarin de voorschrijvende artsen op de hoogte worden gebracht van de terugbetalingsregeling van Boehringer Ingelheim wordt geen objectieve voorstelling van zaken gegeven. Hen wordt voorgehouden dat het rationele farmacotherapie is om Jardiance® en Synjardy® in te zetten bij patiënten met diabetes type 2 die insuline gebruiken, terwijl dit op grond van de huidige stand van de wetenschap (nog) niet is aangetoond. De voorschrijvende artsen worden hierdoor op het verkeerde been gezet ofwel misleid. Door in de brieven daarvan geen melding te maken, worden de verboden van artikel 84 lid 3 en ook van 84 lid 4 Geneesmiddelenwet overtreden. De terugbetalingsregeling is om die reden al ontoelaatbaar. Het toepassen van deze terugbetalingsregeling is onrechtmatig tegenover Novo Nordisk, die geneesmiddelen tegen diabetes type 2 in de markt brengt die wel worden vergoed.
Na dit vonnis is tussen partijen een schikking getroffen, en is een nieuwe terugbetaalregeling in het leven geroepen.
Ik heb dit onder de aandacht gebracht van de Inspectie voor de Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ).
Zie verder mijn antwoord op de vragen 3 en 4.
Wat vindt u ervan dat artsen deze medicatie bleven voorschrijven vanwege wetenschappelijke artikelen die overmatig waren beïnvloed door de industrie?
Het is mij niet bekend dat artsen deze medicatie bleven voorschrijven vanwege artikelen die beïnvloed waren door de industrie.
Zijn er meer gevallen waarbij volgens u de terugbetaalregeling van fabrikanten kan worden aangemerkt als reclame?
Er zijn mij geen gevallen bekend waarbij een terugbetaalregeling kan worden aangemerkt als reclame. Terugbetaalregelingen zijn als zodanig in principe niet verboden.
Bedacht moet worden het vonnis van de Rechtbank Midden Nederland een zeer specifieke casus betreft, waarbij de rechter oordeelde dat de door Boehringer verstrekte informatie onvolledig was. Deze uitspraak kan daarom niet zomaar worden vertaald naar terugbetalingsregelingen in het algemeen.
Wat zegt het vonnis volgens u over terugbetaalregelingen door fabrikanten in het algemeen?
Zie antwoord vraag 3.
Is het waar dat de voorzitter van de recente richtlijnencommissie inzake cardiovasculair risicomanagement (CVRM) directeur is van een contract research organisation (CRO), die afhankelijk is van onderzoeksopdrachten van de farmaceutische industrie? Zo ja, wat is uw oordeel daarover?3
Voor zover ik heb kunnen nagaan is de voorzitter van deze richtlijncommissie niet verbonden aan een CRO.
Wat gaat u doen om ervoor te zorgen dat de farmaceutische industrie geen invloed kan uitoefenen op richtlijnen, met als resultaat dat rationeel gebruik van een geneesmiddel niet wordt bevorderd of dat wordt aangezet tot off-label gebruik van een geneesmiddel?
Dat is de taak van de Inspectie voor de Gezondheidszorg en Jeugd. Deze heeft voldoende handvatten om op te treden tegen wetsovertredingen.
Wat vindt u ervan dat deze uitspraak pas kwam nadat de concurrent een kort geding had aangespannen? Wordt er voldoende toezicht gehouden op onrechtmatige marketingpraktijken door fabrikanten?
De handelwijze van Boehringer werd door de rechter onrechtmatig geacht jegens Novo Nordisk. Het is begrijpelijk dat dit aan het licht komt na een kort geding.
Ik vind dat de IGJ voldoende toezicht houdt en ook dat zij voldoende wettelijke handvatten heeft. Zoals gezegd in mijn antwoord op vraag 1 onderzoekt de IGJ de terugbetaalregeling van Boehringer.
De berichten ‘VS van plan uit WTO-onderdeel te stappen’ en ‘Chinese bussen kunnen bij aanbesteding niet worden geweerd’ |
|
Thierry Aartsen (VVD), Arne Weverling (VVD) |
|
Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (D66), Mona Keijzer (staatssecretaris economische zaken) (CDA) |
|
|
|
|
Bent u bekend met de berichten «VS van plan uit WTO-onderdeel te stappen»1 en «Chinese bussen kunnen bij aanbesteding niet worden geweerd»?2
Ja.
Kunt u aangeven in hoeverre u de opvatting van het college van gedeputeerde staten van Noord-Holland deelt dat het juridisch niet mogelijk is om aanbestedingen uit China te weren?
Bij aanbestedingsprocedures is het mogelijk om inschrijvers uit China te weren. Ik informeerde uw Kamer op 23 april jl. hierover bij de beantwoording van vragen over de openbaar vervoersconcessie IJssel-Vecht4 in de provincies Overijssel, Gelderland en Flevoland. U bent ongetwijfeld op de hoogte van de recente berichtgeving over het mogelijke gebruik van «side letters» door Keolis. Dit is een vervelende kwestie waarnaar de provincie Overijssel en Keolis onderzoek doen. Ik volg deze ontwikkelingen op de voet. Deze kwestie staat echter los van de beantwoording waarin in algemene zin wordt uitgelegd onder welke omstandigheden niet-Europese partijen kunnen worden geweerd bij aanbestedingen en ov-concessies. Zowel in het geval van de concessie IJssel-Vecht als in het geval van Noord-Holland zit dat als volgt.
Het is voor Nederlandse en andere Europese aanbestedende diensten mogelijk om inschrijvingen te weigeren uit derde landen die geen partij zijn bij de Overeenkomst inzake overheidsopdrachten (Government Procurement Agreement (GPA)) van de WTO en/of waarmee de EU geen bilaterale handelsovereenkomst heeft gesloten waarin afspraken over toegang tot de markt voor overheidsopdrachten zijn gemaakt. China is geen partij bij de GPA, noch heeft de EU een bilateraal handelsakkoord met China. Om die reden kunnen inschrijvers uit China worden geweerd. Het is voor speciale-sectorbedrijven in de zin van de Aanbestedingswet 2012 daarnaast mogelijk om een inschrijving op een opdracht voor leveringen af te wijzen indien het aandeel van de uit dergelijke derde landen afkomstige goederen meer dan vijftig procent uitmaakt van de totale waarde van de goederen waarop deze inschrijving betrekking heeft. Deze mogelijkheden vloeien voort uit internationale en Europese regelgeving en worden ook door die regelgeving ingekaderd.
In de gevallen van Overijssel, Gelderland en Flevoland, respectievelijk van Noord-Holland, ging het echter niet om aanbestedingen van bussen maar om verleningen van openbaarvervoersconcessies. In Overijssel, Gelderland en Flevoland was de winnende inschrijver Keolis, een Nederlandse vervoersmaatschappij (in eigendom van Keolis SA in Frankrijk). In Noord-Holland was dat Connexxion, eveneens een Nederlandse vervoersmaatschappij. Deze vervoersmaatschappijen hebben vervolgens bussen aangekocht middels een private transactie. Zoals ook toegelicht in de hiervoor aangehaalde beantwoording van vragen, was het voor de concessieverleners niet mogelijk om de vervoersbedrijven de verplichting op te leggen om bussen uit de EU te betrekken.
De twee gevallen zijn overigens verschillend als het gaat om de herkomst van de bussen. Keolis heeft bussen gekocht van het van oorsprong Chinese bedrijf BYD. In de concessies van de provincie Noord-Holland rijdt Connexxion in de concessie Noord-Holland Noord met bussen van zowel BYD als VDL, in de concessie Haarlem-IJmond met bussen van BYD en VDL en vanaf eind 2020 ook van het Nederlandse bedrijf Ebusco. Voor de concessie Gooi- en Vechtstreek heeft de winnende vervoerder (Transdev) in Nederland geproduceerde bussen (Ebusco & VDL) aangeboden.
Kunt u aangeven hoe deze opvatting van het college zich verhoudt tot het antwoord op eerdere vragen over aanbestedingen uit China van 28 oktober 2019, waarin u mededeelde dat «Nederlandse – en andere Europese – aanbestedende diensten geen inschrijvingen hoeven toe te laten uit landen die niet zijn aangesloten bij de Government Procurement Agreement (GPA) onder de WTO, zoals China»?3
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u aangeven in hoeverre de multilaterale overeenkomst over aanbestedingsregels voor overheidsopdrachten van de Wereldhandelsorganisatie (WTO) mogelijkheden biedt voor overheden op zowel landelijk als ook provinciaal niveau en gemeentelijk niveau voor het weren van aanbestedingen uit landen die geen partij zijn bij deze overeenkomst?
Onder de GPA van de WTO mogen aanbestedende diensten van de aangesloten landen (potentiële) inschrijvers uit deze landen geen toegang weigeren tot de markt voor overheidsopdrachten. Dit betekent dat de GPA de markt voor overheidsopdrachten van een deelnemend land opent voor inschrijvingen van bedrijven uit andere deelnemende landen. Dit brengt met zich mee dat deze markt gesloten kan blijven voor inschrijvingen van bedrijven uit niet-GPA-landen, ongeacht het bestuurlijk niveau.
Hoe verhoudt de Aanbestedingswet, die geen mogelijkheid biedt tot het geven van een voorkeur aan Nederlandse of Europese partijen, zich tot het GPA?
De Aanbestedingswet 2012 sluit aan op de GPA. De Aanbestedingswet verbiedt namelijk aanbestedende diensten om minder gunstige voorwaarden toe te passen op inschrijvers uit landen die bij de GPA zijn aangesloten of waarmee de EU een bilaterale handelsovereenkomst heeft gesloten waarin afspraken over toegang tot de markt voor overheidsopdrachten zijn gemaakt dan op inschrijvers uit EU-lidstaten. Omgedraaid betekent dit dat aanbestedende diensten wél minder gunstige voorwaarden toe mogen passen op inschrijvers uit landen waar dat niet voor geldt. De Europese Commissie draagt dit standpunt ook actief uit. Ik verwijs in dit geval echter naar mijn antwoord op vraag 2 en 3: het ging hier niet om inschrijvingen uit derde landen op aanbestedingen, maar om private transacties.
Wat is uw inzet ten aanzien van het verduidelijken van de mogelijkheden voor het weren van aanbestedingen vanuit landen die geen partij zijn bij het GPA? Heeft u hierover informatie gedeeld met provincies en/of gemeenten, of bent u voornemens dit te doen?
Ik deel daar informatie over met aanbestedende diensten, zoals provincies en gemeenten, via PIANOo, het expertisecentrum aanbesteden5.
Kunt u aangeven hoe uw inspanningen om het Commissievoorstel over een Instrument voor Internationale Overheidsopdrachten aan te scherpen vorderen? Op welke momenten heeft u uw voornemen om dit voorstel effectiever te maken en de mogelijkheden voor het nemen van restrictieve maatregelen uit te breiden tot dusver kenbaar gemaakt?
De besprekingen over het voorstel van de Commissie voor een International Procurement Instrument zijn op dit moment in Brussel gaande. Daarbij wordt onderzocht hoe verschillende aanpassingen van het voorstel kunnen uitpakken. De daadwerkelijke tekstuele onderhandelingen zijn nog niet begonnen en de planning daarvan is mede afhankelijk van corona-maatregelen. In de besprekingen tot nu toe is het Nederlands standpunt stelselmatig ingebracht teneinde een effectief instrument tot stand te brengen dat daarnaast zo min mogelijk bestuurlijke en administratieve lasten met zich mee brengt.
Hoe staat u tegenover het – mogelijke – voornemen van de Verenigde Staten om zich terug te trekken uit het GPA?
De door u aangehaalde geruchten zijn niet bevestigd door de Verenigde Staten. Ten algemene blijft overeind dat het kabinet voorstander is van een op regels gebaseerd handelssysteem en van afspraken over internationale toegang tot de markt voor overheidsopdrachten via de GPA.
Kunt u schetsen wat de mogelijke gevolgen kunnen zijn voor Nederlandse ondernemers en de Nederlandse economie wanneer de Verenigde Staten zich uit het GPA terugtrekt? Biedt het GPA mogelijkheden tot het weren van aanbestedingen van bedrijven uit de Verenigde Staten op het moment dat zij niet langer partij zijn bij de GPA?
Nederlandse ondernemers hebben op basis van de GPA toegang tot overheidsaanbestedingen in de Verenigde Staten op het niveau van de federale overheid en op het niveau van de individuele staten. Daarbij geldt dat de mate van toegang per staat verschilt.
Als de Verenigde Staten zich uit de GPA zou terugtrekken, zouden ondernemers uit de EU en andere bij de GPA aangesloten landen die toegang verliezen. Daar staat tegenover dat veel Nederlandse ondernemers op dit moment al zaken doen in de Verenigde Staten via een lokale partner of dochteronderneming. Die praktijk wordt niet geraakt door een eventuele terugtrekking uit de GPA.
Voor wat betreft de mogelijkheden om inschrijvingen uit niet bij de GPA aangesloten landen te weren, verwijs ik naar mijn antwoord op vraag 2 en 3. De daar geschetste mogelijkheden gelden ook voor Nederlandse aanbestedende diensten die inschrijvers uit de Verenigde Staten zouden willen weren, indien de Verenigde Staten zich terug zouden trekken uit de GPA.
Bent u voornemens om in Europees verband of in diplomatiek contact met de Verenigde Staten uw houding ten opzichte van het mogelijke terugtrekken van de Verenigde Staten uit het GPA en het belang van multilaterale afspraken over internationale aanbestedingen kenbaar te maken? Zo nee, waarom niet?
Ja. Het kabinet draagt te allen tijde de boodschap uit dat het hecht aan het multilaterale handelssysteem en de GPA.
Het bericht dat de provincie Drenthe toestemming heeft gegeven voor het afschieten van tientallen diersoorten op Groningen Airport Eelde |
|
Lammert van Raan (PvdD), Frank Wassenberg (PvdD) |
|
Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD), Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, visserij, voedselzekerheid en natuur) (CU) |
|
|
|
|
Kent u de berichten «Katten, vossen en aalscholvers worden afgeschoten op Groningen Airport» en «Reeën, vossen en zilvermeeuwen worden afgeschoten op Groningen Airport»?1 2
Ja.
Kent u de berichten «Afschieten dieren bij vliegveld Eelde moet verboden worden», «Verzet tegen toestemming afschieten dieren op luchthaven», «Organisaties willen stop op afschieten dieren bij vliegveld Groningen Airport» en «Organisaties willen stop op afschieten dieren bij vliegveld»?3 4 5 6
Ja.
Klopt het dat de provincie Drenthe toestemming heeft gegeven om de jacht te openen op de volgende dieren: kokmeeuw, stormmeeuw, mantelmeeuw, zilvermeeuw, kievit, goudplezier, blauwe reiger, zilver reiger, knobbelzwaan, aalscholver, grauwe gans, kolgans, Canadese gans, brandgans, taigarietgans, kleine rietgans, dwerggans, soepgans, wilde eend, slobeend, krakeend, zomertaling, wintertaling, smient, pijlstaart, fazant, patrijs, scholekster, wulp, spreeuw, houtduif, Turkse tortel, holenduif, zomertortel, stadsduif, zwarte kraai, roek, kauw, ekster en Vlaamse gaai, reeën, vossen, verwilderde katten, nertsen, wasberen, wasbeerhonden, hazen, konijnen, bruine rat, zwarte rat, muskusrat, woelrat, mollen, huismuis, dwergmuis, bosmuis, grote bosmuis, brandmuis, aardmuis, veldmuis, noordse woelmuis, ondergrondse woelmuis, rosse woelmuis, eikelmuis, hazelmuis en relmuis? Zo nee, hoe zit het dan?
In de Wet natuurbescherming wordt onderscheid gemaakt tussen jacht, schadebestrijding en populatiebeheer. De jacht is alleen mogelijk op de soorten genoemd in artikel 3.20 van de Wet natuurbescherming, dit betreft Fazant, Houtduif, Wilde eend, Haas en Konijn. Provincies zijn niet bevoegd om soorten toe te voegen aan dit artikel uit de Wet natuurbescherming. De opening van de jacht wordt geregeld via de Regeling natuurbescherming, artikel 3.5, en ook hier hebben de provincies geen bevoegdheid. De provincie Drenthe heeft wel een ontheffing op grond van de Wet natuurbescherming verleend aan Groningen Airport Eelde voor het verstoren van nesten en rustplaatsen, vangen en doden van de door de vragenstellers genoemde diersoorten7. Deze ontheffing is afgegeven met het oog op schadebestrijding, in dit geval de veiligheid van de luchtvaart, en op grond van deze ontheffing kan op alle in de ontheffing genoemde dieren zo nodig afschot plaats vinden.
Kunt u per diersoort verduidelijken of er toestemming is gegeven voor het vernielen of verstoren van nesten en rustplaatsen en voor het vernielen of wegnemen van eventuele eieren? Zo nee, hoe zit het dan?
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 3, heeft de provincie Drenthe een ontheffing op grond van de Wet natuurbescherming verleend aan Groningen Airport Eelde voor het verstoren van nesten en rustplaatsen, vangen en doden van de door de vragenstellers genoemde diersoorten. Dit gaat voor de vogels genoemd op bijlage 2 van de ontheffing om een ontheffing om nesten te vernielen. Verder heeft de provincie Drenthe ontheffing verleend om vaste rustplaatsen van zoogdieren te vernielen.
Kunt u van al deze diersoorten, die van de provincie Drenthe mogen worden afgeschoten, per diersoort aangeven waaruit blijkt dat er geen andere bevredigende oplossing bestaat dan het doden van het dier?
In de Wet natuurbescherming is de provincie het bevoegd gezag om te beslissen op verzoeken om ontheffingen voor het doden van dieren. Het is niet aan mij om te treden in de afwegingen en de besluiten die de provincie daarbij neemt.
Kunt u van al deze diersoorten, die van de provincie Drenthe mogen worden afgeschoten, per diersoort gedetailleerd aangeven hoe onderbouwd is dat het afschieten in het belang is van de openbare veiligheid of een andere dwingende reden van groot openbaar belang?
Voor een antwoord op deze vraag verwijs ik u naar het antwoord op vraag 5.
Erkent u dat diverse diersoorten die van de provincie Drenthe mogen worden afgeschoten op de Rode Lijst staan van bedreigde diersoorten?
Ja, enkele soorten die op grond van de door de provincie Drenthe verleende ontheffing mogen worden afgeschoten, staan op de Rode Lijst van bedreigde diersoorten.
Kunt u per diersoort beschermd onder de Vogel- en Habitatrichtlijn de onderbouwing geven dat de maatregelen niet zullen leiden tot verslechtering van de staat van instandhouding?
Voor geen van de soorten beschermd onder de Vogel- en Habitatrichtlijn is het terrein van Groningen Airport Eelde een essentieel deel van hun leefgebied in hun huidige verspreidingsgebied. Het luchthaventerrein is slechts een zeer kleine oppervlakte van het totale aanbod aan leefgebied in Drenthe.
Kunt u van alle diersoorten, die van de provincie Drenthe mogen worden afgeschoten, per diersoort aangeven hoe hun populatie zich lokaal en nationaal heeft ontwikkeld?
U kunt deze informatie vinden op de site van SOVON, www.sovon.nl of van de zoogdiervereniging, www.zoogdiervereniging.nl.
Hoe wordt door de jagers, voordat er geschoten wordt, het onderscheid gemaakt tussen diersoorten waar wel en waar geen ontheffing voor is gegeven?
De ontheffing is verleend aan de vogelwacht van Groningen Airport Eelde. De provincie Drenthe heeft te kennen gegeven dat zij de leden van deze vogelwacht voldoende deskundig acht om de diersoorten waar de ontheffing voor is afgegeven, te onderscheiden van overige diersoorten.
Hoe wordt door de jagers, voordat er geschoten wordt, het onderscheid gemaakt tussen een verwilderde huiskat en een huiskat met een thuis?
Voor een antwoord op deze vraag verwijs ik u naar het antwoord op vraag 10.
Erkent u dat de ontheffing van de provincie Drenthe verder gaat dan strikt noodzakelijk is? Zo nee, waaruit blijkt de strikte noodzakelijkheid van deze ontheffing?
Nee, de mogelijkheid van aanvaringen van diersoorten met vliegtuigen levert een veiligheidsrisico op. Een beperking van het aantal diersoorten kan daarom in het belang zijn van de veiligheid van het luchtverkeer. De urgentie voor de vliegveiligheid en aan het belang van openbare veiligheid bij de ontheffing dient een groot gewicht te worden toegekend, omdat aanvaringen kunnen leiden tot dodelijke ongevallen met vliegtuigen.
Erkent u dat de effectiviteit van de ontheffing van de provincie Drenthe onvoldoende is aangetoond? Zo nee, waaruit blijkt die effectiviteit?
Nee, uit de door Groningen Airport Eelde aan de provincie verstrekte rapportages blijkt dat met het gevoerde beheer het aantal vogelaanvaringen onder de normen van de EASA (Europian Aviation Safety Agency) blijft.
Wat gaat u doen om de provincie Drenthe aan te moedigen om deze ontheffing in te trekken?
Zoals ik in het antwoord op vraag 5 heb aangegeven, is de provincie ingevolge de Wet natuurbescherming het bevoegd gezag om beslissingen te nemen ten aanzien van ontheffingen voor het vangen en doden van dieren. Indien belanghebbenden zich niet kunnen verenigen met de inhoud van dergelijke beslissingen, staat voor hen de weg naar de rechter open. Het is niet aan mij om te treden in de afwegingen en besluiten van de provincies, noch om te interveniëren in de rechtsgang.
Waarom wordt in de ontheffing van de provincie Drenthe voorgeschreven dat «het vervoer van gedode vogels dient zodanig plaats te vinden dat de vogels vanaf de openbare weg niet zichtbaar zijn»?7
De provincie Drenthe heeft mij meegedeeld dat langs het terrein van Groningen Airport Eelde een fietspad is gelegen. De provincie acht het niet wenselijk dat langsfietsende personen geconfronteerd worden met gedode vogels.
Hoe draagt dit voorschrift bij aan de maatschappelijke informatiepositie over het doden van dieren rond vliegvelden?
De provincie heeft het als wenselijk geoordeeld om dit voorschrift op te nemen. Een ieder die kennis wil nemen van de informatie over de aantallen gedode vogels en dieren kan evenwel de cijfers hierover vanuit de rapportages van Groningen Airport Eelde ontvangen.
Deelt u de mening dat het doden van dieren rond vliegvelden niet zou moeten worden verdoezeld voor de samenleving? Zo nee, waarom niet?
Het is niet aan mij om te treden in de afwegingen en besluiten die de provincie neemt, zie ook mijn antwoord op vraag 5.
Wat gaat u doen om de samenleving beter te informeren over het doden van dieren rond vliegvelden?
Voor een antwoord op deze vraag verwijs ik u naar het antwoord op vraag 17.
Kunt u per Nederlandse luchthaven een overzicht verschaffen van de actueel geldende ontheffingen en vergunningen voor het doden van dieren?
De provincie is het bevoegd gezag voor de afgifte van vergunningen en ontheffingen, alsmede voor de naleving daarvan, voor het vangen en doden van dieren op basis van de Wet natuurbescherming. Ik heb er vertrouwen in dat de provincie dit op een adequate wijze uitvoert. Dit geldt ook voor de vergunningen en ontheffingen die op grond van de Wet natuurbescherming voor de Nederlandse luchthavens worden afgegeven. Het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, evenals het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat, heeft geen overzicht van dergelijke ontheffingen en vergunningen die de provincies voor de luchthaven afgeven en hebben ook geen invloed op de inhoud hiervan. Het is niet aan mij om te treden in de afwegingen die de provincie daarin neemt. Daarnaast is een ontheffingsprocedure met voldoende waarborgen omkleed. Zo kan er bezwaar tegen worden gemaakt of beroep worden aangetekend bij de Bestuursrechter. Bij eerdere beantwoording van vragen over ontheffingen in het kader van de Wet natuurbescherming voor Rotterdam The Hague Airport9 en de Twente Airport10, heb ik erop gewezen dat dergelijke vergunningen en ontheffingen een provinciale verantwoordelijkheid zijn.
Kunt u hierbij telkens aangeven of de betreffende diersoort op de Rode Lijst van bedreigde diersoorten staat?
Voor een antwoord op deze vraag verwijs ik u naar het antwoord op vraag 19.
Kunt u van de afgelopen jaren per Nederlandse luchthaven een overzicht verschaffen van alle diersoorten die daar in de omgeving jaarlijks zijn gedood?
Voor een antwoord op deze vraag verwijs ik u naar het antwoord op vraag 19.
Kunt u hierbij telkens aangeven of de betreffende diersoort op de Rode Lijst van bedreigde diersoorten staat?
Voor een antwoord op deze vraag verwijs ik u naar het antwoord op vraag 19.
Deelt u de mening dat het ethisch problematisch is dat in het huidige vliegveiligheidsbeleid de belangen van dieren structureel worden genegeerd? Zo nee, waarom niet?
Nee, deze mening deel ik niet. Gezien het belang dat met de veiligheid van de luchtvaart is gemoeid, is het helaas niet te voorkomen dat af en toe moet worden ingegrepen. Wel dienen dergelijke ingrepen tot het uiterst noodzakelijke te worden beperkt. Het is aan de provincies om daarbij een zorgvuldige afweging te maken.
Erkent u dat het afgeven van een ontheffing voor het schieten van tientallen diersoorten op gespannen voet staat met de wettelijke plicht zorg in acht te nemen voor alle in het wild levende dieren?
Nee, voor het borgen van de vliegveiligheid moeten op luchthavens, conform internationale voorschriften, maatregelen worden genomen om het risico op botsingen met dieren te voorkomen, indien dit risico zich voordoet. De zorgplicht eist dat negatieve effecten zoveel mogelijk moeten worden voorkomen of beperkt. Het nemen van preventieve maatregelen en het verjagen van dieren is daar een uitwerking van en moet daar waar mogelijk voorkomen dat er dieren moeten worden gedood.
Erkent u dat de luchtvaart een toenemend veiligheidsprobleem behelst voor de levens van diverse diersoorten? Zo nee, waarom niet?
Voor een antwoord op deze vraag verwijs ik u naar het antwoord op vraag 24.
Erkent u dat een stevige krimp van de luchtvaart een positief effect zal hebben voor de veiligheid van dieren rond vliegvelden? Zo nee, waarom niet?
Met een toename van het vliegverkeer kan het aantal aanvaringen met vogels en andere dieren toenemen. Onafhankelijk van de hoeveelheid verkeer moeten luchthavens voor het borgen van de vliegveiligheid, conform internationale voorschriften, maatregelen nemen om het risico op botsingen met dieren te voorkomen, indien dit risico zich voordoet.
Kunt u deze vragen één voor één beantwoorden?
Ja.
Het artikel ‘Burgemeesters roepen na gewelddadig weekeinde op tot messenverbod voor minderjarigen’. |
|
Attje Kuiken (PvdA), Jeroen van Wijngaarden (VVD) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
|
|
|
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Burgemeesters roepen na gewelddadig weekeinde op tot messenverbod voor minderjarigen»?1
Ja.
In hoeverre is de toevoeging van het verbod op stiletto-, vlinder- en valmessen in de circulaire wet wapens en munitie effectief gebleken? Hoeveel individuele wapenverzamelaars hebben sinds 2012 de ontheffing op verbod gekregen en hoeveel aanvragen zijn er afgewezen?
Of de genoemde toevoeging van het verbod op stiletto-, vlinder- en valmessen effectief is gebleken is niet aan te geven, aangezien onbekend is hoe de situatie zonder die toevoeging zou zijn geweest.
Op grond van artikel 4 van de Wet wapens en munitie zijn er sinds 2012 zeven ontheffingen afgegeven in het kader van het verzamelen van messen (messenverzamelaars) en drie aanvragen daarvoor zijn afgewezen. Ik heb geen indicatie dat verzamelaars van wapens een aandeel hebben in de problematiek van illegaal wapenbezit.
Kunt u uiteenzetten op welke manier de preventie, waarover de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid in uw naam heeft gesproken tijdens het vragenuur van 14 januari 2020, tot uiting zal komen, naast het preventief fouilleren dat u in uw brief van 3 februari 2020 toelichtte?
De Minister van Rechtsbescherming en ik zijn met onder andere burgemeesters en politie in gesprek over de mogelijkheden om het wapenprobleem aan te pakken. Zoals toegezegd tijdens het genoemde vragenuur en in de brief van 3 februari informeer ik uw Kamer over de uitkomsten in het voorjaar.
Kunt u delen hoe de eerste gesprekken met onder andere de politie omtrent meerdere steekincidenten de afgelopen tijd verlopen? Bent u tevens in gesprek met belangenorganisaties van wapen- en munitiebezitters, in- en externe deskundigen, vertegenwoordigers van de diverse ministeries en de burgemeesters van de betrokken gemeentes, zoals Nissewaard, Ridderkerk, Haarlemmermeer en Smallingerland?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u bereid de lijst met verboden wapens uit te breiden wanneer uit de analyses die de politie nu uitvoert blijkt dat er wapens tussen zaten die niet verboden waren?
Op basis van de Wet wapens en munitie is elk voorwerp verboden als gelet op de aard van het voorwerp en de omstandigheden waaronder het voorwerp wordt aangetroffen, redelijkerwijs kan worden aangenomen dat dit is bestemd om letsel aan personen toe te brengen of te dreigen. Onder deze omstandigheden kan dus ook het dragen van bijvoorbeeld schroevendraaiers en kleinere keukenmessen in de openbare ruimte verboden en dus strafbaar zijn. Zoals aangegeven in de eerdergenoemde brief acht ik dat vooralsnog een afdoende verbodsbepaling. Mocht uit de gesprekken anderszins blijken, dan ben ik uiteraard bereid dit standpunt in heroverweging te nemen.
Bent u bereid te bekijken hoe de regels ten aanzien van steekwapens kunnen worden aangescherpt? Hoe kijkt u aan tegen het voorstel van de burgemeesters Van Oosten uit Nissewaard en Attema uit Ridderkerk voor een wettelijk verbod voor minderjarigen om überhaupt een mes op zak te hebben?
Zie antwoord vraag 5.
Bent u bereid om, in overleg met de politie, het Openbaar Ministerie, het genootschap van burgemeesters, belangenorganisaties van wapenbezitters en andere deskundigen, te bezien of de waarborgen voor het controleren of een aanvrager van een wapen nog steeds kan worden beschouwd als een «actief en serieus verzamelaar» nog voldoen en eventueel uit te breiden? Zo ja, bent u bereid een verslag van dit overleg met de Kamer te delen?
Zoals aangegeven in het antwoord op de vragen 3 en 4 zijn de Minister van Rechtsbescherming en ik met onder andere burgemeesters en politie in gesprek over de mogelijkheden om het wapenprobleem aan te pakken. Ik informeer uw Kamer in het voorjaar over de uitkomsten daarvan.
Het Ministerie van JenV, de politie en de Dienst JUSTIS staan doorlopend met elkaar in contact over de uitvoering van de zogenoemde «Korpscheftaken» uit de Wet wapens en munitie. Bij de aanvraag voor een ontheffing en wapenverlof vindt screening van de aanvrager plaats, onder meer met behulp van referenten. De screening is onlangs nog aangescherpt met de – fasegewijze – invoering van de e-screener. Een ontheffing en een verlof is een jaar geldig; bij verlenging wordt de screening opnieuw uitgevoerd. De politie voert gedurende het jaar ook controles uit, waaronder een huisbezoek. Ook voor wapenhandelaren geldt een erkennings- en controlesystematiek dat gericht is op het tegengaan van illegale handel in wapens.
Algoritmische analyse van vonnissen |
|
Maarten Groothuizen (D66) |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD) |
|
|
|
|
Bent u bekend met de artikelen «Namen en rugnummers, s’il vous plaît» en «Software weet wat de judge graag hoort; Ravel Law RELX-dochter ontwikkelt profielen van rechters en hun gedrag»?1
Ja.
Wat is uw reactie op de ontwikkelingen in de Verenigde Staten waar een bedrijf digitale profielen van rechters maakt om op deze wijze advocaten te assisteren en waarbij wordt gekeken naar data als hoe vaak gaat een rechter mee in het betoog van de officier van justitie, welke zaak citeert een rechter vaak, welke woorden gebruikt de rechter? Vindt u deze ontwikkeling wenselijk? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Het analyseren van uitspraken is van alle tijden. Professionele procespartijen, zoals advocaten en officieren van justitie, delen van oudsher intern informatie die betrekking heeft op de wijze waarop rechters recht spreken. De inzet van nieuwe technologie maakt het mogelijk dergelijke informatie op veel grotere schaal te ontsluiten, in hogere mate van detail te bestuderen, op veel efficiëntere wijze te analyseren en overzichtelijker ter beschikking te stellen. Die ontwikkeling speelt in de Verenigde Staten, maar ook in verschillende andere landen.
Meer inzicht in eventuele verschillen tussen (de motivering van) vonnissen, en het voor een grotere doelgroep beschikbaar stellen van dat inzicht, kan voordelen bieden. Zo kunnen ook anderen dan professionele procespartijen over dat inzicht beschikken. Ook zou dergelijk inzicht kunnen worden benut voor discussie in de Rechtspraak, hetgeen de kwaliteit van gerechtelijke uitspraken verder zou kunnen bevorderen.
Aan de andere kant is ook denkbaar dat vergaande profilering van rechters leidt tot misplaatste negatieve aandacht voor de persoon van de rechter. Of dat inzichten alleen ter beschikking komen van partijen die daarvoor veel geld betalen. Dat acht ik onwenselijk.
Zie ook het antwoord op vraag 7.
Kunt u de mogelijke gevolgen schetsen die u voorziet bij het gebruik van algoritmische analyse van vonnissen? Bent u van mening dat dit ondermijnende processtrategieën tot gevolg kan hebben of ziet u het als een mogelijkheid tot betere kennis van het recht? Wat betekent het in uw opzicht voor de positie van de individuele rechter?
Zie antwoord vraag 2.
Hoeveel procent van het aantal gerechtelijke uitspraken wordt in Nederland online gepubliceerd?
Het percentage van het aantal gerechtelijke uitspraken in Nederland dat online wordt gepubliceerd ligt tussen 2–3% en is licht stijgende. In het kader van het prijsakkoord 2020–2022 heb ik met de Raad voor de rechtspraak afgesproken dat dit percentage in de komende drie jaar stijgt naar 5%.
Bent u bekend met de toepassing van kunstmatige intelligentie op gerechtelijke uitspraken in Nederland naast de ontslagrechtdatabank Lexalyse?2 Zo ja, welke toepassingen kent u? Hoe staat u tegenover deze toepassingen?
Ja, daar ben ik mee bekend. Zo wordt bij de Rechtbank Oost-Brabant een promotieonderzoek uitgevoerd onder de naam Kunstmatige Intelligentie Kennissysteem voor de Rechtspraak. Dit project ziet op het analyseren van ingevoerde data (processtukken), het zoeken op vergelijkbare Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften (Wahv) zaken en het inzichtelijk maken van de tien meest vergelijkbare WAHV-zaken. Daarnaast voert het OM een experiment uit om met kunstmatige intelligentie jurisprudentie te analyseren met als doel een officier voor te bereiden op een zaak of zitting. Ik moedig dergelijke experimenten aan. Op dit moment beschik ik niet over een overzicht van toepassingen van private partijen, waarbij Nederlandse gerechtelijke uitspraken met toepassing van kunstmatige intelligentie worden geanalyseerd. Dat dit gebeurt, blijkt naast de databank Lexalyse bijvoorbeeld ook uit een onderzoek van Deloitte, waarover recent door het Financieele Dagblad is bericht.3
Wat is het wettelijk kader voor de toepassing van kunstmatige intelligentie op gerechtelijke uitspraken in Nederland?
Daarvoor geldt geen specifiek wettelijk kader.
Wat is uw reactie op de hervorming in Frankrijk waarbij enerzijds is besloten dat alle uitspraken openbaar toegankelijk worden en anderzijds dat het verboden is uitspraken te gebruiken voor analyses op basis van identiteitsgegevens van rechters? Hoe verhoudt dit verbod zich tot de vrijheid van meningsuiting?
Het is niet aan mij om een oordeel te vellen over de wijze waarop maatregelen van de Franse wetgever zich verhouden tot de vrijheid van meningsuiting. In het algemeen kan ik wel het volgende opmerken. Op dit moment wordt, zoals in het antwoord op vraag 4 aangegeven, een gering deel van de Nederlandse uitspraken openbaar gemaakt. Omdat alle uitspraken die worden gepubliceerd, dienen te zijn geanonimiseerd volgens anonimiseringsrichtlijnen, ontbreekt op dit moment de capaciteit om alle uitspraken te publiceren. Daarnaast dienen potentiële negatieve consequenties van het publiceren van alle uitspraken te worden bezien. Van belang is een goede balans tussen openbare Rechtspraak aan de ene kant en bescherming van de persoonlijke levenssfeer van betrokkenen (burgers en professionals) aan de andere kant. Daarbij spelen ook de begrijpelijkheid van de uitspraak en de toegang tot de rechter een rol.
Rekening houdend met het voorgaande, verdient het overweging om te onderzoeken of, en zo ja, hoe, op grotere schaal analyse van Nederlandse gerechtelijke uitspraken plaats kan vinden. Ik denk daarbij aan doeleinden ten behoeve van de Rechtspraak zelf, zoals het analyseren van uitspraken ten behoeve van het verhogen van inzicht in eventuele verschillen in motivering. Verder zie ik onder meer potentieel meerwaarde in de analyse van gerechtelijke uitspraken ten behoeve van anderen dan professionele procespartijen. Denk bijvoorbeeld aan het geval waarin een burger zou kunnen raadplegen welke gerechtelijke uitspraken zijn gedaan in situaties die vergelijkbaar zijn met zijn situatie. De Raad voor de rechtspraak heeft oog voor dergelijke mogelijkheden en ontwikkelt momenteel een Visie op Data. Daarin onderzoekt hij ook het spanningsveld tussen de openbaarheid van de Rechtspraak en de bescherming van de persoonlijke levenssfeer. Ik blijf hierover graag met de Raad in overleg.
De geldverspilling van de EU aan de promotie van vlees |
|
Renske Leijten (SP) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
|
|
|
Wat vindt u van het feit dat er vanuit het Europees landbouwbeleid sinds 2017 maar liefst 60 miljoen euro is uitgegeven ter promotie van «Europees vlees»?1
Ik ben van mening dat algemene afzetbevordering van landbouwproducten een verantwoordelijkheid is van de landbouwsector zelf. Ik ben daarom ten algemene geen voorstander van medefinanciering daarvan door de EU via de
EU-promotieregeling. Nederland heeft destijds ook tegen de verordening gestemd waarin dit geregeld is (Verordening (EU) Nr. 1144/2014)2. Zoals destijds ben ik nog steeds geen voorstander van EU-financiering van promotie van een specifiek product, zoals brood of vlees. Gegeven het bestaan van de EU-subsidie voor promotie wil ik in dat kader alleen financiering van programma’s ter bevordering van de consumptie van gezond en duurzaam geproduceerd voedsel ondersteunen.
Kunt u aangeven wat «Europees vlees» is?
«Europees vlees» is vlees dat in de EU is geproduceerd.
Erkent u dat het bizar is dat, ondanks het gigantische bedrag dat al besteed wordt aan de landbouwsubsidies, de Europese Commissie het nog nodig acht om een deel van dit geld te gebruiken om vlees te promoten?
Zoals ik in mijn antwoord op vraag 1 heb aangegeven heeft Nederland destijds tegen de EU-promotieregeling gestemd. Nu deze regeling er toch is, wil ik mij er voor inzetten om deze zoveel mogelijk te richten op voorlichting over duurzaam en diervriendelijk geproduceerd en gezond voedsel.
Vindt u het niet storend dat deze promotie ook tegen het nationaal beleid omtrent consumptie ingaat, waarin er vanuit Nederland wordt gestuurd op het juist minder consumeren van vlees?
Door de EU gesteunde promotiecampagnes zijn vooral gericht op het onder de aandacht brengen van de kenmerken van in de EU geproduceerde landbouwproducten om daarmee consumenten in en buiten de EU een beter beeld te geven hoe deze producten tot stand zijn gekomen. Inherent aan de inhoud van verordening (EU) nr. 1144/2014 is dat ook campagnes voor vlees gehonoreerd worden.
Het kabinet vraagt de Nederlanders aandacht voor een gezond en duurzaam voedingspatroon, gebaseerd op de Schijf van Vijf van het Voedingscentrum. Een verantwoorde consumptie van vlees is hierbij niet uitgesloten.
Daarnaast is er binnen mijn ministerie ook aandacht voor de verschuiving in de balans tussen dierlijke en plantaardige eiwitten. De voorlichting die het Voedingscentrum aan consumenten geeft over een gezond en duurzaam voedingspatroon staat hierbij centraal.
Heeft u het idee dat de 60 miljoen euro ter promotie van het consumeren van vlees goed besteed belastinggeld is, aangezien dit onder andere betaald wordt door de Nederlandse belastingbetaler?
Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik naar mijn antwoord op vraag 1.
Bent u bereid zich in te zetten om, ondanks het feit dat Eurocommissaris Timmermans heeft aangegeven deze subsidies niet te willen stopzetten, de Europese Commissie en de andere Europese instellingen te overtuigen van het feit dat deze subsidies absolute geldverspilling zijn? Kunt u uw antwoord toelichten?
Nederland heeft in 2014 de totstandkoming van de Europese promotieverordening (EU) Nr. 1144/2014 niet tegen kunnen houden, omdat een meerderheid van de lidstaten een voorstander van deze Verordening was.
Dit neemt niet weg dat ik in voorkomende gevallen in EU-verband mijn bezwaren tegen EU-financiering voor promotie van landbouwproducten naar voren blijf brengen. Als de EU al steun verleent aan promotie van landbouwproducten, dan moet die steun gericht zijn op promotie van gezonde en duurzaam geproduceerde kwaliteitsproducten.
Het bericht ‘Multinationals niet langer grootste banenmotor, politie grootste werkgever’ |
|
Dennis Wiersma (VVD) |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht «Multinationals niet langer grootste banenmotor, politie grootste werkgever»?1
Ja.
Wat vindt u van de conclusie dat multinationals niet langer de grootste banenmotor zijn? Hoe plaatst u dit in internationaal perspectief?
Het Volkskrant artikel noemt bij de opsomming van grootste werkgevers in de (semi)publieke en private sectoren, zeer verschillende bedrijven en organisaties in Nederland die een grote diversiteit in bedrijfs- en marktomstandigheden kennen. De werkgelegenheid die de genoemde bedrijven en organisaties creëren, reflecteert een diversiteit aan nationale en internationale ontwikkelingen in de verschillende bedrijfstakken.
Dat multinationals niet langer de grootste banenmotor zouden zijn, herken ik niet. Naast de bedrijven die in de Volkskrant-top 10 van grootste werkgevers genoemd staan, zijn er nog heel veel andere multinationaal opererende bedrijven. Nederland telde begin 2019 zo’n 1,8 miljoen bedrijven waaronder zo’n 24 000 multinationals. Deze multinationals verschaffen ongeveer 21% van de totale werkgelegenheid. Dit is vergelijkbaar met het aandeel van multinationals in de werkgelegenheid in de OESO-landen.2
Het CBS geeft aan dat – behalve het binnenlandse MKB en grootbedrijf – vooral ook de buitenlandse multinationals in Nederland in de periode 2010–2016 meer banen hebben gecreëerd. De werkgelegenheid nam in die periode met meer dan 10 procent toe bij Nederlandse MKB-multinationals en de buitenlandse multinationals. Wel is volgens het CBS bij de grote Nederlandse multinationals het aantal banen licht afgenomen in de periode 2010–2016. Dat heeft te maken met de internationale economische concurrentie waar Nederlandse bedrijven zich steeds meer focussen en specialiseren op de meer hoogwaardige activiteiten in de waardeketen. Binnen de Nederlandse economie realiseerden de grote Nederlandse multinationals in de periode 2010–2016 de hoogste arbeidsproductiviteitsgroei en droegen zo bovenmatig bij aan onze welvaart.
Een recente publicatie van het CPB3 laat zien dat in Nederland er ieder jaar rond de 10 à 15% van de banen (1 à 1,5 mln banen) verdwijnen en er ieder jaar ook rond de 10 à 15% bijkomen; in de afgelopen periode van hoogconjunctuur kwamen er meer banen bij dan verdwenen. Het verplaatsen van banen naar het buitenland of het vanuit het buitenland terug naar Nederland verplaatsen van banen zijn, net als werkgelegenheidsgroei door start ups en groei van bedrijven en werkgelegenheidsafname door bedrijfsinkrimpingen en bedrijfssluitingen, uitingen van het dynamische economische proces van baancreatie en baandestructie. In verhouding tot deze totale werkgelegenheidsdynamiek spelen het verplaatsen van banen naar het buitenland of het vanuit het buitenland terug naar Nederland verplaatsen, slechts een zeer bescheiden rol van enkele procenten in het totaal van deze werkgelegenheidsdynamiek.
Wat is volgens u de oorzaak van het feit dat multinationals niet langer de grootste banenmotor zijn?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe verklaart u de afname van de banen binnen de multinationals, in het licht dat deze bedrijven meestal wel nog behoorlijk winstgevend zijn en het goed doen?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u een analyse geven van wat er is gebeurd met deze banen en hoe zich deze ontwikkeling verhoudt tot het aantal verplaatste banen naar het buitenland?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u in de afgelopen periode met deze bedrijven in gesprek geweest over hun rol en betekenis voor Nederland en de werkgelegenheid?
Voor de uitvoering van mijn beleid gericht op duurzame economische groei ben ik continu met het Nederlandse bedrijfsleven en alle andere relevante stakeholders in gesprek. Hierbij kijk ik steeds hoe deze bedrijven bijdragen aan de kabinetsdoelen op verdienvermogen, verduurzaming, innovatiekracht en digitalisering van Nederland.
Hoe faciliteert Nederland op dit moment de komst van de zogenoemde «banenkanonnen»?
Nederland behoort tot de top van de meest dynamische en concurrerende kenniseconomieën in de wereld. Nederland staat in de ranglijst van het World Economic Forum op de 4de plek wereldwijd en is daarbij als meest concurrerende economie van Europa genoemd. Nederland is ook één van de landen met de hoogste arbeidsproductiviteit ter wereld.
Met mijn bedrijvenbeleid zet ik erop in, deze toppositie te behouden, uitmondend in een bedrijvenpopulatie met hoge toegevoegde waarde, innovatie en banen. Mijn beleid is er niet specifiek op gericht om zogenoemde banenkanonnen te creëren, maar een klimaat waarin alle bedrijven optimaal kunnen functioneren en groeien. In mijn recente brief over de groeistrategie voor Nederland op de lange termijn4 zet ik uiteen wat Nederland nodig heeft om aantrekkelijk te blijven om te wonen, werken en ondernemen. Dat vergt een goed geschoold arbeidsaanbod en inzet op arbeidsproductiviteit door innovatie, naast investeringen in de toekomstbestendige infrastructuur voor transities naar CO2-neutrale, circulaire en digitale economie en een gunstig ondernemers- en vestigingsklimaat dat inspeelt op de toekomstige bedrijvigheid.
Ook blijft onverkort belangrijk dat Nederland een aantrekkelijke plaats moet blijven om te wonen, werken en ondernemen, zeker in het licht van de mondiale strijd om talent. Met betrekking tot het aantrekken van buitenlandse bedrijven zal ik uw Kamer binnenkort informeren over de nieuwe Invest in Holland strategie (brief Minister van EZK aan de Tweede Kamer «naar meer focus in de acquisitie van buitenlandse bedrijven»). Deze zet uiteen hoe het acquisitiebeleid, nog meer dan voorheen, focust op het aantrekken van juist die buitenlandse bedrijven die Nederland innovatiever en duurzamer maken en bijdragen aan de verdere digitalisering van ons land, in lijn met de duurzame groeiambities van dit kabinet en de doelstellingen van het missiegedreven topsectoren- en innovatiebeleid.
Hoeveel van deze schaarse banenkanonnen kent Nederland?
Zie antwoord vraag 7.
Welke stappen zet u zodat meer van deze bedrijven zich zullen vestigen in Nederland?
Zie antwoord vraag 7.
Wat doet Nederland op internationaal terrein om bedrijven aan Nederland te binden? Hoe heeft deze ontwikkeling invloed op toekomstige economische groei?
Zie antwoord vraag 7.
Welke effecten hebben deze ontwikkelingen op het Nederlandse vestigingsklimaat?
De kwaliteit van het vestigingsklimaat is een belangrijke randvoorwaarde om buitenlandse bedrijven, die kunnen bijdragen aan de versterking van de Nederlandse innovatie-ecosystemen en de verduurzaming en digitalisering van de Nederlandse economie, aan te kunnen trekken. Ik houd oog op hoe de beoordeling van het Nederlandse vestigingsklimaat zich ontwikkelt en waar dit mogelijk kan worden verbeterd. Uit verschillende internationale ranglijsten blijkt dat Nederland nu een aantrekkelijk vestigingsklimaat heeft. Om te zorgen dat Nederland ook in de toekomst aantrekkelijk blijft als vestigingsplaats voor vestiging van buitenlandse bedrijven, worden beschikbaarheid van geschikt personeel en een stabiel en concurrerend fiscaal stelsel vaak als aandachtspunten genoemd. Het kabinet heeft het voornemen om verder te laten onderzoeken welke andere specifieke elementen in ons vestigingsklimaat nodig zijn om aantrekkelijk te zijn voor deze specifieke groep van buitenlandse bedrijven. Het is mijn streven om uw Kamer begin 2021 over de inzichten uit dit onderzoek te informeren.
Kunt u een overzicht geven van de nieuwe groeikoers en daarmee het aantal banen in de hightechsector? Hoe en waarmee kan Nederland beleidsmatig de nieuwe groeiers, zoals ASML, VDL Groep en Booking.com het beste helpen om verder te groeien?
De hightechsector is belangrijk voor de Nederlandse economie. Zo is de arbeidsproductiviteit (de toegevoegde waarde per werkzaam persoon) in deze sector twee keer hoger dan het gemiddelde voor de gehele marktsector en hebben bedrijven gezien hun sterke internationale focus vaak goede toegang tot belangrijke Europese en mondiale (kennis)netwerken. Van het totaal aantal werknemers in de marktsector is zo’n 3% werkzaam in de hightech sector. Het aantal werkzame personen in hightech systemen en materialen (HTSM) is volgens de CBS Monitor Topsectoren 2018 de afgelopen jaren gegroeid van 458.000 FTE in 2010 naar 480.000 FTE in 2017. Daarbij moet worden aangetekend dat het potentieel voor verdere groei wordt belemmerd door een tekort aan goed geschoold personeel. CBS en werkgeversorganisatie FME schatten dit tekort in op 120.000 FTE tot 2030.
De groeikoers van de hightech sector, die onder andere bepalend is voor het aantal banen in deze sector, wordt overwegend bepaald door de bedrijven zelf.
Ik help de bedrijven in deze sector op verschillende wijze om door te groeien.
In algemene zin geldt daarvoor als beleidskader de inzet op arbeidsproductiviteitsgroei zoals beschreven in mijn recente groeibrief, en de versterking van een gunstig ondernemings- en vestigingsklimaat vanuit het bedrijvenbeleid. In het bijzonder noem ik hier het missiegedreven topsectoren en innovatiebeleid gericht op de ontwikkeling van nieuwe kennis en (sleutel)technologieën die onze welvaart in economische en bredere zin versterkt en waar de hightech sector kansen in kan aangrijpen. Deze kabinetsperiode wordt bijvoorbeeld ook 65 miljoen euro extra in het Nederlandse startup- en scale-up beleid geïnvesteerd, onder andere om knelpunten rondom personeel en financiering aan te pakken. Bij het versterken van de concurrentiekracht gaat de aandacht ook uit naar het borgen van het Nederlandse belang vanuit het economische veiligheidsperspectief, bedoeld om de continuïteit van vitale processen te bewaken, ongewenste (geopolitieke) afhankelijkheden tegen te gaan en te voorkómen dat hoogwaardige data en kennis weglekt die raakt aan het nationale veiligheidsbelang.
Zijn er eventuele knelpunten in beleid die deze nieuwe groeiers tegenwerkers? Zo ja, welke zijn dit? En is de Minister ook bereid om voorwaarden te stellen op basis van wederkerigheid, zodat het wederzijdse commitment aan Nederland ook wordt verstevigd?
Zie antwoord vraag 12.
Kunt u een overzicht geven van de verdeling van de banen tussen de publieke en private sector en wie daarin werken gedurende de afgelopen tien jaar? Hoe past dit bij de ambitie van het kabinet voor het versterken van het duurzaam verdienvermogen?
In de afgelopen 10 jaar is de verhouding van de werkgelegenheid in personen tussen de overheid en het bedrijfsleven nagenoeg constant gebleven. Onderstaande tabel laat ziet dat ongeveer 89% werkzaam is in het brede bedrijfsleven. Het aantal banen in de private sector is in deze periode toegenomen met 670.000 werkzame personen. In de publieke sector was er een toename van 26.000 werkzame personen.
Voor de betaalbaarheid van collectieve arrangementen waaronder arbeidsintensieve diensten zoals zorg en veiligheid, zijn efficiëntie en arbeidsproductiviteitgroei belangrijke opgaven. Innovatie en digitalisering kunnen daaraan een belangrijke bijdrage leveren. Zoals in mijn recente groeibrief toegelicht, zet het kabinet, om het Nederlandse duurzame verdienvermogen op peil te houden en te versterken, in op een goed geschoold arbeidsaanbod, arbeidsproductiviteitsontwikkeling door innovatie, investeringen in de toekomstbestendige infrastructuur voor transities naar CO2-neutrale, circulaire en digitale economie en een gunstig ondernemers- en vestigingsklimaat dat inspeelt op de toekomstige bedrijvigheid.
2009
2019
Werkzame personen x 1.000
% van alle werkzame personen
Werkzame personen x 1000
% van alle werkzame personen
8.839
9.535
Publieke sector
1.015
11,5
1.041
10,9
Publieke sector + zorg
2.356
26,7
2.512
26,3
Private sector
7.824
88,5
8.494
89,1
Landbouw, bosbouw en visserij
205
2,3
203
2,1
Nijverheid (geen bouw) en energie
883
10,0
874
9,2
Bouwnijverheid
536
6,1
491
5,1
Handel, vervoer en horeca
2.130
24,1
2.376
24,9
Informatie en communicatie
263
3,0
316
3,3
Financiële dienstverlening
263
3,0
206
2,2
Verhuur en handel van onroerend goed
82
0,9
75
0,8
Zakelijke dienstverlening
1.746
19,8
2.070
21,7
Openbaar bestuur en onderwijs
1.015
11,5
1.041
10,9
Gezondheids- en welzijnszorg
1.341
15,2
1.471
15,4
Cultuur, recreatie, overige diensten
376
4,3
412
4,3
Bron: CBS
De antwoorden op de schriftelijke vragen over het bericht 'Computer zegt nee. Hoe Saskia twintig jaar vastliep in het systeem' |
|
Mahir Alkaya (SP) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA), Raymond Knops (staatssecretaris binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
|
|
|
Herinnert u zich uw toezegging aan de Kamer in het vragenuurtje op 17 december 2019 dat u met een passende oplossing zult komen voor deze kwestie? Waarom is dat nog niet gelukt?1 2
Tijdens het vragenuurtje heb ik aangegeven dat ik nog een laatste poging wilde doen om te komen tot een oplossing voor mevrouw. Toen ik op 4 juni 2018 hoorde van de situatie van mevrouw heb ik de zaak naar BZK toe getrokken om namens alle betrokken partijen naar een totaaloplossing te zoeken. Begin juli 2018 heb ik de directeuren van de betrokken overheidsorganisaties om de tafel gezet om inzicht te krijgen in de situatie. Sinds september 2018 ben ik met mevrouw en de vertegenwoordiging van mevrouw in gesprek om te bezien hoe zo spoedig mogelijk tot een in alle opzichten redelijke totaaloplossing te kunnen komen. We hebben in deze gesprekken ons uiterste best gedaan om tot een oplossing te komen waar alle partijen zich in konden vinden en hierbij de grenzen van het juridisch mogelijke opgezocht. Helaas heeft deze laatste poging niet tot een voor mevrouw afdoende resultaat geleid. Hiermee moet ik helaas constateren dat mijn rol als coördinator van deze casus ten einde komt en dat er geen vervolggesprekken meer zullen plaatsvinden.
Wat is de stand van zaken bij de zoektocht naar een passende oplossing in deze complexe situatie, die u zelf «hemeltergend» heeft genoemd in het vragenuurtje? Streeft u nog steeds naar compensatie?
Zie antwoord vraag 1.
Heeft de politie-eenheid Rotterdam haar fout in deze kwestie toegegeven? Was hun optreden in deze kwestie volgens u proportioneel en zou een disproportionele en onterechte behandeling door de politie niet ook moeten leiden tot ruimhartige compensatie voor materiële en immateriële schade?
Ja, aangezien er niet onomstotelijk is vast komen te staan dat mevrouw op de hoogte is gebracht van het terugvinden van de auto, heeft de politie vast moeten stellen dat de politie in gebreke is gebleven. Daar zijn excuses voor aangeboden. De verzekeraar van de politie is met mevrouw in gesprek gegaan over een passende compensatie. Ik heb begrepen dat de verzekeraar toen niet met mevrouw tot een oplossing is gekomen. De vraag of door de politie proportioneel of disproportioneel is gehandeld, speelt in deze kwestie niet. De (verzekeraar van de) politie heeft bij het bepalen van het voorstel voor de omvang van de compensatie rekening gehouden met de situatie.
Wat is de totale materiële schade die de mevrouw in kwestie heeft geleden als gevolg van fouten bij overheidsinstanties, buiten haar eigen schuld om? Bent u bereid om zo snel mogelijk de mevrouw in kwestie in ieder geval te compenseren voor alle onterecht geïnde kosten door RDW en de belastingdienst vanaf 1998?
Er heeft uitgebreid overleg plaatsgevonden over alle aspecten van de situatie met mevrouw zelf en haar vertegenwoordiging. Daarnaast hebben de betrokken organisaties – voor zover kan worden teruggegaan – de betaalde sancties, verhogingen, deurwaarderskosten en aanslagen gecorrigeerd.
Het staat mij, mede gelet op de privacy van betrokkene, niet vrij om mededelingen te doen over de omvang van de door mevrouw gevorderde schade en het aan haar aangeboden voorstel. Als rijksoverheid hebben wij gezocht naar een totaaloplossing voor mevrouw waarbij we alle aspecten van de situatie hebben meegenomen. In onze zoektocht hebben we hierbij de grenzen van het juridisch mogelijke opgezocht. In zijn algemeenheid kan ik wel zeggen dat ik erg teleurgesteld ben dat het niet is gelukt om tot een oplossing te komen.
Bent u bereid om vervolgens ruimhartig met de mevrouw in kwestie te spreken over compensatie voor alle immateriële schade? Is het bijvoorbeeld waar dat zij al jaren en nog steeds afgesloten is van stadsverwarming, en zo ja, wat vindt u daarvan?
Zie antwoord vraag 4.
Hoe hoog was het laatste bod dat de regering de mevrouw in kwestie heeft geboden ter compensatie van alle materiële en immateriële schade, en hoe verhoudt dit zich tot de daadwerkelijk geleden schade? Is deze verhouding gebruikelijk?
Zie antwoord vraag 4.
Deelt u de mening dat materiële schade, die burgers ondervinden buiten hun eigen schuld door fouten bij de overheid, altijd volledig gecompenseerd moet worden?
De vraag of en zo ja, in hoeverre burgers een schadevergoeding kunnen ontvangen in geval van fouten door de overheid, dient te worden beantwoord aan de hand van het daarvoor geldende wettelijke kader en kan per geval anders zijn. In algemene zin sta ik er uiteraard voor dat de overheid haar verantwoordelijkheid in geval van fouten neemt.
Is er in deze complexe situatie ook sprake geweest van een foutieve of dubbele registratie in systemen?
Zoals ik ook in mijn eerdere beantwoording heb aangegeven was er in dit geval sprake van een verzuim om een wijziging in de juridische situatie van de kentekenregistratie op het juiste moment door te geven. Dit heeft ertoe geleid dat de gegevens in de registratie achteraf bezien onjuist waren. Vervolgens was sprake van onvoldoende communicatie tussen organisaties en afdelingen, waardoor dit verzuim niet tijdig is herkend en opgelost.
Bent u bereid om namens de regering excuses aan te bieden aan de mevrouw in kwestie?
In november 2018 heb ik, tijdens mijn gesprek met mevrouw, aangegeven dat het mij spijt dat ze door de overheid verkeerd is behandeld.
Friesland als niet-regenboogprovincie |
|
Vera Bergkamp (D66) |
|
Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
|
|
|
Klopt het dat Friesland de enige niet-regenboogprovincie van Nederland is?1
Ja, maar daar is verandering in gekomen. De motie hierover om regenboogprovincie te worden is 27 mei jl. aangenomen door de provinciale staten. Zie ook antwoord bij vraag 6.
Bent u het met presentator en producent Sipke Jan Bousema eens als hij zegt: «Ik zou het fantastisch vinden als eerbetoon, niet alleen voor homo’s en lesbiennes, maar ook voor de ouders die ze omarmen, dat die regenboogvlag wordt gehesen»?
Ja.
Deelt u de mening dat het ontzettend belangrijk is voor mensen uit de lhbti-gemeenschap dat zij ook steun krijgen van de provincie om zichtbaar zichzelf te kunnen zijn?
Ja.
Welke invulling geven andere provincies aan het feit dat zij regenboogprovincie zijn?
Provincies richten zich vooral op het stimuleren van de samenwerking tussen gemeenten en maatschappelijke organisaties die zich met het LHBTI-thema bezighouden. Eigen activiteiten van provincies op het LHBTI-thema vinden vooral plaats op jaarlijks terugkerende vieringen, zoals Coming Out-dag. Daarnaast hechten de meeste provincies eraan om als werkgever het goede voorbeeld te geven als het gaat om acceptatie van LHBTI-personen. Ze geven veelal aan dat ze hieraan werken door het voeren van een inclusief personeelsbeleid.
Is er net als met de Regenboogsteden ook samenwerking tussen het Rijk en de regenboogprovincies?
Het initiatief van Regenboogprovincies komt van de provincies zelf.
Hiertoe hebben zij een informeel overleg geïnitieerd. Het Ministerie is hierbij betrokken en binnen het overleg is specifiek aandacht voor de verbinding met de regenboogsteden.
Bent u bereid om zich in te zetten om van Friesland toch een regenboogprovincie te maken?
Op 27 mei jl. werd de motie over Regenboogprovincie Friesland door de provinciale staten aangenomen. Ik ben verheugd dat de provincie Friesland zich aansluit bij de samenwerkende regenboogprovincies en op die wijze een extra impuls geeft aan de sociale acceptatie en – veiligheid van LHBTI-personen. Vanzelfsprekend zal ik de ontwikkelingen rond de regenboogprovincies nauwgezet volgen.
Het bericht ‘Justitie laat het bedrijfsleven lelijk in de steek bij corruptiezaken’ |
|
Maarten Groothuizen (D66) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
|
|
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Justitie laat het bedrijfsleven lelijk in de steek bij corruptiezaken»?1
Ja.
Hoeveel bedrijven zijn de laatste vijf jaar strafrechtelijk vervolgd voor corruptiedelicten? Hoeveel van die bedrijven hebben geschikt met het Openbaar Ministerie? Hoeveel bedrijven zijn veroordeeld?
Er wordt onderscheid gemaakt in verschillende vormen van corruptie, te weten ambtelijk binnenlandse corruptie, niet-ambtelijke binnenlandse corruptie, ambtelijke buitenlandse corruptie en niet-ambtelijke buitenlandse corruptie. Corruptiedelicten kunnen zich in formeel-juridische zin uiten in verschillende strafbare feiten (art. 177, 178 en 328ter Sr, maar ook art. 225 Sr). Als gevolg hiervan is een exact cijfer van het aantal strafzaken waarin vervolging is ingesteld niet te geven. Momenteel lopen er enkele tientallen strafrechtelijke onderzoeken door het Functioneel Parket en het Landelijk Parket van het Openbaar Ministerie naar verdenkingen van buitenlandse en niet-ambtelijke omkoping.
De afgelopen vijf jaar is sprake geweest van omstreeks vijf bedrijven waaraan een (hoge) transactie is aangeboden en geaccepteerd voor corruptiedelicten. Het OM brengt bij een hoge transactie ook een persbericht uit. Ten aanzien van verschillende lopende corruptieonderzoeken is het onderzoek nog in volle gang en is een vervolgingsbeslissing derhalve nog niet genomen.
Herkent u het beeld dat wij in Nederland te maken hebben met «primitief, onderontwikkeld recht» op het gebied van corruptie? Zo nee, waarom niet? Zo ja, waar kan het beter? Kunt u ingaan op de stelling van de heer Verbruggen dat de regelgeving verbrokkeld is en verspreid over onderdelen van ons Wetboek van Strafrecht?
Nee, ik herken mij niet in dit beeld. Omkoping is in Nederland strafbaar gesteld in de artikelen 177, 178, 178a, 328ter, 363, 364 en 364a van het Wetboek van Strafrecht (Sr). De artikelen 177, 178 en 178a Sr betreffen het omkopen van ambtenaren en rechters (actieve omkoping). Deze artikelen zijn ondergebracht in Titel VIII (Misdrijven tegen het openbaar gezag). De passieve varianten van deze vorm van omkoping, dus het aannemen van een gift, belofte of dienst voor het iets doen of nalaten in de functie van ambtenaar of rechter, zijn strafbaar gesteld als ambtsmisdrijf in de artikelen 363, 364 en 364a (Titel XXVIII Ambtsmisdrijven). De actieve en passieve, niet-ambtelijke omkoping is strafbaar gesteld in artikel 328ter (Titel XXV Bedrog). De plaatsing in het Wetboek van Strafrecht wordt bepaald door het belang dat met de strafbaarstelling wordt beschermd. De plaatsing van deze artikelen heeft geen invloed op de strafbaarstelling. Er is ook geen aanleiding de indeling van deze artikelen te wijzigen.
Nederland is partij bij een aantal internationale corruptieverdragen van de Raad van Europa, de Organisatie voor Economische Samenwerking (OESO) en de Verenigde Naties (VN). In het kader van deze verdragen wordt Nederland ook periodiek onderworpen aan evaluaties in de vorm van een peer review om te bezien of Nederland voldoet aan de verdragsverplichtingen. Het beleid van het kabinet is erop gericht naar vermogen en volledig rekening houdende met Nederlandse rechtsprincipes uitvoering te geven aan deze aanbevelingen. In februari 2019 is het rapport van de vijfde evaluatieronde van de Groep Staten tegen Corruptie van de Raad van Europa (hierna: GRECO) gepubliceerd. In 2020 wordt Nederland aan twee evaluaties in het kader van de OESO en VN-verdragen onderworpen.
De afgelopen jaren zijn diverse investeringen gedaan door Nederland in de opsporing en vervolging van alle vormen van corruptie. Hier wordt ook aan gerefereerd in mijn recente Kamerbrief naar aanleiding van een artikel van Transparency International inzake de aanpak van corruptie in Nederland.2
Klopt het dat de strafbaarheid van de omkoping van buitenlandse ambtenaren niet alle situaties dekt? Zo ja, waar zitten de hiaten? Bent u voornemens daaraan iets te doen? Zo nee, waarom niet?
Het is juist dat de Nederlandse strafwet er niet in voorziet dat vervolging kan worden ingesteld tegen omkoping die in het buitenland heeft plaatsgevonden terwijl er geen relatie met Nederland is, bijvoorbeeld omdat de natuurlijke persoon of rechtspersoon door wie het feit is begaan niet-Nederlands is en degene die is omgekocht ook niet Nederlands is. Dit betreft geen kwestie van strafbaarheid, maar de reikwijdte van de extraterritoriale rechtsmacht. In een dergelijke situatie is er geen rechtens te beschermen belang aan de orde, dat noopt tot uitbreiding van de Nederlandse rechtsmacht. Nederland kent een uitgebreide rechtsmacht op dit terrein, waardoor in veel situaties vervolging in Nederland mogelijk is, ook als het strafbare feit in het buitenland is gepleegd. Daarbij kan worden opgemerkt dat Nederland voldoet aan de verplichtingen op basis van internationale verdragen tot strafbaarstelling van buitenlandse omkoping.
Kunt u de verschillen uiteenzetten tussen de Nederlandse anti-corruptiewetgeving en de anti-corruptiewetgeving van Engeland en Frankrijk?
Een volledig overzicht van de verschillen tussen de Nederlandse anti-corruptiewetgeving en de anti-corruptiewetgeving van Engeland en Frankrijk kan ik u niet geven. Enkele in het oog springende verschillen worden hier genoemd.
Het Verenigd Koninkrijk kent de «UK Bribery Act 2010» welke per 1 juli 2011 in werking is getreden. Ook Frankrijk kent separate wetgeving bekend als Sapin II, die in November 2016 is aangenomen.
Beide wetten kennen een «Defered Prosecution Agreement (DPA)» een soort uitgestelde vervolgingsovereenkomst. Nederland kent deze modaliteit niet. Een DPA ziet op een schikking tussen het OM en een onderneming die verdacht wordt van overtreding van de wet, waarbij vervolging van die onderneming voor een bepaalde tijd wordt uitgesteld. Indien de onderneming zich aan het einde van de gestelde periode aan vooraf afgesproken voorwaarden heeft gehouden, wordt er niet tot vervolging overgegaan en zal het OM de aanklacht tegen de onderneming waarop de DPA van toepassing is, laten vallen. Ook kennen beide wetten specifieke bepalingen ten aanzien van zogeheten compliance programma’s ter voorkoming van omkoping. Bedrijven dragen, afhankelijk van aantal werknemers of omzet, in dit kader de verantwoordelijkheid om gepaste maatregelen te treffen en adequate procedures te implementeren om te waarborgen dat de natuurlijke- en rechtspersonen die binnen de invloedssfeer van het bedrijf vallen, zich conform het verbod op buitenlandse omkoping gedragen. Hoe ver deze ketenaansprakelijkheid in de praktijk reikt, is afhankelijk van een beoordeling van de feiten en omstandigheden in het specifieke geval. In Frankrijk worden de compliance programma’s overzien door de hiertoe opgerichte «Agence Francaise Anticorruption» (AFA).
In de meest recente brochure «eerlijk zakendoen zonder corruptie», die wordt uitgebracht in samenwerking tussen VNO-NCW, MKB-Nederland en ICC Nederland samen met de Ministeries van Buitenlandse Zaken, van Justitie en Veiligheid en van Economische Zaken, wordt nader ingegaan op de wetgeving van het VK. Zie ook https://www.rijksoverheid.nl/documenten/brochures/2017/01/19/eerlijk-zakendoen-zonder-corruptie.
Deelt u de mening dat de wetgever actie moet ondernemen om de anti-corruptiewetgeving te moderniseren? Zo ja, heeft u al concrete acties hiervoor op de agenda staan? Zo nee, waarom niet?
Nee, op dit moment zie ik geen aanleiding tot modernisering van de anti-corruptiewetgeving. De Nederlandse anti-corruptiewetgeving voldoet aan de eisen die daaraan worden gesteld. Indien de lopende internationale evaluaties hier wel aanleiding toe geven, zal ik de aanbevelingen van deze organisaties op basis van hetgeen ik onder antwoord 3 heb aangeven ter hand nemen.
Ook wordt er, zoals aan uw Kamer gecommuniceerd naar aanleiding van de «evaluatie Wet OM-afdoening», gewerkt aan de invoering van een rechterlijke toets bij hoge transacties.3
Een Eurocommissaris die wordt benaderd door de energielobby waar hij zelf aandelen in bezit |
|
Renske Leijten (SP) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
|
|
|
Bent u op de hoogte van het feit dat Eurocommissaris Johannes Hahn, ondanks het feit dat hij Eurocommissaris is, 2.200 aandelen heeft in de Oostenrijkse energieleverancier Verbund AG?1
Ja, dit blijkt uit de belangenverklaring die Eurocommissaris Hahn conform de gedragscode voor leden van de Europese Commissie van 31 januari 2018 (besluit 2018/C 65/06) heeft gepubliceerd. Voorafgaand aan zijn benoeming heeft de Commissie Juridische Zaken van het Europees parlement (JURI) deze verklaring in het kader van de hoorzittingen met de voorgedragen commissarissen onderzocht en heeft het Europees parlement ingestemd met zijn benoeming.
De belangenverklaringen worden elk jaar op 1 januari opnieuw ingediend; wanneer de op te geven informatie tijdens de ambtstermijn van een lid wijzigt, wordt zo spoedig mogelijk, en uiterlijk twee maanden na de betrokken wijziging, een nieuwe verklaring ingediend. In deze belangenverklaring doen de leden van de Commissie opgave van alle financiële en andere belangen en vermogensbestanddelen die bij de uitoefening van hun taken een belangenconflict zouden kunnen veroorzaken of daarbij anderszins relevant zijn.
Hoe weegt u het feit dat Hahn actief is benaderd door deze energiemaatschappij als onderdeel van de energielobby, volgens Corporate Europe Observatory al sinds 2014?2
Zowel voor Eurocommissaris Hahn alsook alle andere Eurocommissarissen geldt dat zij zich aan de voorschriften van de gedragscode voor de leden van de Europese Commissie moeten houden. Dit betekent dat zij het ambt met volledige onafhankelijkheid dienen uit te oefenen. Tevens dienen alle bijeenkomsten van Eurocommissarissen en hooggeplaatste EU-ambtenaren met belangenvertegenwoordigers gepubliceerd te worden.
Voor het kabinet is het van belang dat het contact tussen de Europese Commissie en belangenvertegenwoordigers op een transparante en controleerbare wijze gebeurt. Het kabinet acht het van belang dat de Europese Commissie informatie over zulke bijeenkomsten openbaar maakt.
Hoe acht u het mogelijk dat deze energiemaatschappij financieel belang heeft bij de positie waar Eurocommissaris Hahn in verkeerd? En Hahn andersom?
Voorafgaand aan de benoeming heeft de JURI-commissie van het Europees parlement de belangenverklaringen van de voorgedragen commissarissen onderzocht. Nadat de JURI-commissie haar onderzoek heeft afgerond en de hoorzittingen met de voorgedragen commissarissen plaats hebben gevonden, heeft het Europees parlement ingestemd met de benoeming van de voorgedragen commissarissen.
Conform de meest recente en uitgebreide gedragscode voor de leden van de Europese Commissie dienen de leden zich te gedragen en hun ambt uit te oefenen met volledige onafhankelijkheid, integriteit, waardigheid, loyaliteit en kiesheid. De voorzitter van de Europese Commissie, bijgestaan door het onafhankelijk ethisch comité, ziet toe op de juiste toepassing van deze gedragscode.
De leden van de Europese Commissie houden zich afzijdig van elk besluit of behandeling van een dossier en van deelname aan een bespreking, debat of stemming met betrekking tot een zaak die aanleiding kan geven tot een belangenconflict of die redelijkerwijs als zodanig kan worden opgevat.
In geval van belangenconflict of schijn van belangenconflict neemt de voorzitter van de Europese Commissie alle maatregelen die zij passend acht, zo nodig na raadpleging van het onafhankelijk ethisch comité, zoals:
Het kabinet vertrouwt erop dat de voorzitter van de Europese Commissie, bijgestaan door het onafhankelijk ethisch comité, toeziet op naleving van deze gedragscode voor de leden van de Europese Commissie.
Kunt u zich voorstellen dat Verbund AG een gat in de lucht heeft gesprongen toen Hahn Eurocommissaris Budget en Administratie werd?
Zie antwoord vraag 3.
Is deze situatie volgens u niet het perfecte voorbeeld van belangenverstrengeling?
Zie antwoord vraag 3.
Wist u dat ook Hoge Vertegenwoordiger voor buitenlands beleid en veiligheid en vicevoorzitter van de Europese Commissie Josep Borrell aandelen heeft in chemiegigant Bayer, de financiële groep Banco Bilbao Vizcaya Argentaria (BBVA) en de energiemaatschappij Iberdrola?
Ja, dit blijkt uit de belangenverklaring die de Hoge Vertegenwoordiger voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid en vicevoorzitter van de Europese Commissie Josep Borrell heeft gepubliceerd. Voorafgaand aan zijn benoeming heeft de JURI-commissie van het Europees parlement deze verklaring in het kader van de hoorzittingen met de voorgedragen commissarissen onderzocht en heeft het Europees parlement ingestemd met zijn benoeming.
Vindt u het normaal dat Eurocommissarissen wanneer zij hun functie innemen, nog aandelen in hun bezit hebben, en al helemaal wanneer dit aandelen zijn in bedrijven die actief lobbyen in Brussel?
Voor het kabinet is het van belang dat de Eurocommissarissen zich aan de geldende voorschriften van de gedragscode voor de leden van de Europese Commissie houden. In geval van belangenconflicten of schijn van belangenconflicten dient er conform de gedragscode gehandeld te worden. Het kabinet vertrouwt erop dat de voorzitter van de Europese Commissie en het onafhankelijk ethisch comité toezien op naleving van deze voorschriften en indien noodzakelijk passende maatregelen treffen.
Vindt u het ook essentieel dat, om het vertrouwen van mensen in de EU te behouden, het belangrijk is dat alle mogelijke vormen van belangenverstrengeling koste wat kost zouden moeten worden voorkomen?
Zie antwoord vraag 7.
Bent u bereid om de samenwerking op te zoeken met Europese Ombudsman Emily O’Reilly op dit onderwerp, die ook druk bezig is met dit onderwerp en het verbeteren en verscherpen van de regels rondom belangenverstrengeling?
Het kabinet hecht veel waarde aan duidelijke, transparante en strikte voorschriften om (schijn van) belangenconflicten te voorkomen.
Ik heb reeds een uitstekende samenwerking met de Europese Ombudsman en ik kijk ernaar uit om die samenwerking voort te zetten.
Onduidelijke tarieven bij laadpalen voor elektrische auto’s |
|
Rutger Schonis (D66), Matthijs Sienot (D66) |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD), Stientje van Veldhoven (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat, minister zonder portefeuille infrastructuur en waterstaat) (D66) |
|
|
|
|
Bent u bekend met de Kassa-uitzending over onduidelijke tarieven bij laadpalen voor elektrische auto’s?1
Ja.
Herkent u het beeld dat wordt geschetst in de uitzending over het gebrek aan transparantie van de tarieven bij publieke laadpalen? Zo nee, waarom niet?
Ik wil benadrukken dat het belangrijk is dat tarieven transparant en duidelijk gecommuniceerd worden. Verschillende partijen en factoren bepalen de prijs bij publieke laadpalen. Laadpunten worden beheerd door een exploitant die in ruil voor dit beheer en het leveren van stroom een tarief per kWh elektriciteit rekent. Op basis van (concessie)afspraken met gemeenten kunnen piek- en dal tarieven per kWh gelden. Ook gelden in sommige gemeenten lagere kWh-tarieven voor «slim laden» op momenten dat veel groene stroom beschikbaar is en gelden in enkele gemeenten tijdsgebonden connectietarieven om «laadpaalkleven» te voorkomen.
Daarnaast maken vrijwel alle consumenten gebruik van een pasje of app van een serviceprovider om eenvoudig laadsessies te starten en per factuur te betalen. De consument bepaalt zelf of hij gebruik maakt van een serviceprovider en welk contract hij hiermee afsluit. Voorbeelden van prijsmodellen van serviceproviders zijn een vast bedrag per maand voor onbeperkt laden, een standaard kWh-tarief voor elke laadsessie of een opslag op het kWh-tarief van de exploitant.
Consumenten hoeven geen gebruik te maken van een serviceprovider. Zij kunnen ook kiezen voor «ad-hoc» laden. Daarbij wordt een laadsessie rechtstreeks aan de exploitant betaald, zonder tussenkomst van een serviceprovider. Bij elk publiek laadpunt dient zo’n ad-hoc betaaloptie te zijn.
Afhankelijk van de keuze voor ad-hoc laden of laden via een serviceprovider, het contract van de consument met zijn serviceprovider en de kWh-prijs op het uur van de dag, kan de prijs voor een laadsessie bij een laadpaal verschillen. Het is op basis van wetgeving over prijstransparantie aan de exploitanten en serviceproviders om hierover helder te communiceren. Dat doen zij vooraf via hun websites en apps en achteraf op de facturen voor laadsessies. Toch kan het door de combinatie van prijzen en spelers lastig zijn voor consumenten om het tarief voor een specifieke laadsessie te weten te komen.
Hoe verklaart u dat bij eenzelfde publieke laadpaal verschillende tarieven gehanteerd kunnen worden?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u het ermee eens dat het wenselijk is dat er vooraf duidelijkheid is over de transparantie van prijzen? Zo nee, waarom niet?
Ja, er gelden wetten voor prijstransparantie, die ervoor zorgen dat consumenten goed geïnformeerde keuzes kunnen maken. Prijstransparantie is belangrijk voor de verdere groei van elektrisch rijden. Ik heb met de brancheverenigingen van exploitanten en serviceproviders in het kader van de Nationale Agenda Laadinfrastructuur (NAL) nadere afspraken gemaakt over prijstransparantie. Die afspraken zijn eind 2019 door eViolin (branchevereniging van exploitanten en serviceproviders) vertaald in een gedragscode met afspraken over onderlinge verantwoordelijkheden en data-uitwisseling voor prijstransparantie. Daarnaast hebben enkele decentrale overheden in concessies stevige afspraken met exploitanten over prijstransparantie, waarbij de optie bestaat om serviceproviders die geen transparantie bieden tijdelijk de toegang tot laadpalen te ontzeggen. Ten slotte heeft prijstransparantie inzake laadpalen de komende jaren ook de verscherpte aandacht van toezichthouder ACM, getuige haar ACM-Agenda 2020–2021.
Bent u het ermee eens dat, zeker nu elektrisch rijden ook voor particulieren steeds aantrekkelijker wordt, het een vereiste is dat elektrisch laden makkelijk, transparant en betaalbaar voor iedereen wordt? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Hoe staat het met de afspraak met de sector om voor 2020 de prijzen aan de laadpaal op een transparante wijze weer te geven? Indien de uitvoering van deze afspraak is vertraagd, wat is hiervoor de reden?
Ik heb begin dit jaar samen met de brancheorganisaties geconstateerd dat verbetering nodig is. Exploitanten en serviceproviders hebben daarop als eerste stap op hun websites en apps de statische prijslijsten en beschrijvingen van de opbouw van hun prijzen op orde gebracht. eViolin blijft dit monitoren. Echter, doordat prijzen kunnen wisselen per gebied of tijdstip kan het met enkel zo’n statische prijslijst of beschrijving voor de consument nog steeds lastig zijn om uit te vinden welk tarief op een bepaald moment geldt bij een specifieke laadpaal.
Er zijn exploitanten en serviceproviders die daarom op hun website of app dynamische overzichtskaarten bieden, waarop per paal de tarieven voor het laden worden getoond. Dit doen echter nog niet alle aanbieders en op de bestaande kaarten zijn nog niet voor alle laadpunten de prijzen te zien. Om de actuele prijzen per paal te tonen is koppeling van de systemen en frequente uitwisseling van prijsdata door alle exploitanten en providers nodig. Zij zijn daar nog niet volledig in geslaagd, mede door de (financiële) investeringen die hiervoor nodig zijn. Ook spelen er discussies over data-eigendom en bedrijfsgevoeligheid van data in deze relatief nieuwe markt.
eViolin heeft toegezegd dat haar leden per 1 juni 2020 hun systemen gereed hebben gemaakt voor het onderling uitwisselen van de actuele laadprijzen. Hierdoor kunnen providers voor elke specifieke paal de actuele laadprijs weergeven, die ontstaat door de combinatie van het exploitantentarief en het eigen providertarief. Leden die dit niet doen zal eViolin schorsen. Daarnaast wordt door het Nationaal Kennisplatform Laadinfrastructuur, de vereniging DOET en eViolin in afstemming met eigenaren van publieke laadpunten en de Vereniging Elektrisch Rijders (VER) voor de zomer een onafhankelijke testmethode voor prijstransparantie ontwikkeld. Tot slot zal in het kader van de NAL met decentrale overheden worden samengewerkt om tot concessies te komen waarin nauwkeurige afspraken over prijstransparantie worden gemaakt.
Bent u bereid om met de sector in gesprek te gaan over de mogelijkheid en wenselijkheid van een standaardlaadtarief? Zo nee, waarom niet?
Er bestaat al een soort standaardtarief, namelijk de «ad-hoc» prijs voor laden zonder tussenkomst van een provider. Consument kunnen kiezen voor deze ad-hoc prijs van de exploitant of voor betalen met de pas van een serviceprovider met de bijbehorende prijs. Daarnaast kunnen consumenten die de zekerheid van een vaste laadprijs willen daarvoor bij diverse providers abonnementen afsluiten.
Het opleggen van een vast laadtarief waarmee alle tariefdifferentiatie uit de markt verdwijnt acht ik niet wenselijk. Voor de ontwikkeling van de laadmarkt is prijsconcurrentie nodig. Zo komen nieuwe diensten en producten tot stand, zoals de mogelijkheid om tegen lagere tarieven te laden als de consument bereid is te laden op momenten dat er veel groene stroom beschikbaar is. Een standaardtarief zou deze prijsconcurrentie beperken. Zoals aangegeven ben ik wel met de sector in gesprek om de prijstransparantie te vergroten.
Bent u bekend met de voorstellen van de Vereniging Elektrische Rijders?2
Ja. Ook de ACM is bekend met de voorstellen van de VER.
Ziet u kansen om aan de slag te gaan met deze voorstellen? Zo nee, waarom niet?
De aanbevelingen liggen in lijn met de hierboven beschreven acties en afspraken. Over ad-hoc betalen heeft eViolin toegezegd dat alle exploitanten voor 1 juni 2020 een ad-hoc betaaloptie bieden op alle publieke toegankelijke palen en een manier om het ad-hoc tarief te raadplegen. Dat kan bijvoorbeeld een QR-code op de paal zijn die de klant naar een betaalwebsite doorstuurt. Ook gaan zij voor die datum online en of bij de paal communiceren dat de prijs voor laden met een pas of app van een serviceprovider kan afwijken van de «ad-hoc laadprijs». Daarnaast stellen veel decentrale overheden in concessies expliciete eisen over ad-hoc betaalopties. Aanvullend werk ik aan een wetswijziging waarmee wordt geregeld dat voor alle publieke laadpunten in Nederland via een nationaal toegangspunt voor laadpuntendata het ad-hoc tarief te vinden is. Deze wetswijziging gaat naar verwachting in de eerste helft van 2020 in consultatie.
Bent u bereid om de Autoriteit Consument & Markt op te roepen om strenger toe te zien op de transparantie en de hoogte van de prijzen bij de laadpaal? Zo nee, waarom niet?
Ik ben in contact met de ACM over hun toezicht op prijstransparantie. De ACM heeft in de afgelopen periode al gesprekken gevoerd met de brancheverenigingen van exploitanten en serviceproviders over de regels rond prijstransparantie. In haar ACM-Agenda 2020–2021 heeft de ACM verscherpte aandacht voor transparantie van laadtarieven aangekondigd en geeft zij aan op te kunnen treden bij misstanden. De ACM maakt daarin als onafhankelijke toezichthouder haar eigen afweging.
Bent u in de gelegenheid om deze vragen te beantwoorden voor het algemeen overleg Duurzaam Vervoer van 22 april 2020?
Ja.
Het bericht ‘Te hoge belasting omdat gemeente VvE- reserve meerekent in WOZ bepaling’. |
|
Helma Lodders (VVD), Daniel Koerhuis (VVD) |
|
Hans Vijlbrief (staatssecretaris financiën) (D66), Stientje van Veldhoven (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (D66) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het artikel: «Te hoge belasting omdat gemeente VvE- reserve meerekent in WOZ bepaling»?1
Ja.
Herinnert u zich de schriftelijke vragen van de leden Lodders en Koerhuis over verplicht sparen voor onderhoud appartement?2
Ja.
Herinnert u zich dat u vorig jaar aangaf dat het niet klopt dat gemeenten verschillend handelen in de waardebepaling van een wooncomplex?3
Ja, zoals aangegeven in antwoord 9 van de beantwoording van de vragen van de leden Lodders en Koerhuis d.d. 21 mei 20191 worden gemeenten geacht de WOZ-taxaties op uniforme wijze uit te voeren. De Waarderingskamer geeft aan dat gemeenten voldoende uniform uitvoering geven aan de WOZ-taxaties.
Voor alle gemeenten geldt dat het (eventuele) aandeel in de reserve van de Vereniging van Eigenaren (hierna: VvE-reserve) niet meetelt bij de waardebepaling van het betreffende appartement in het kader van de Wet WOZ. De taxatie en de taxatiemodellen zijn immers gericht op het inschatten van de marktwaarde van een appartement, waarbij het (eventuele) aandeel in een VvE-reserve buiten beschouwing wordt gelaten.
Het beoordelen van (het eventuele aandeel in) een VvE-reserve is uitsluitend aan de orde bij het analyseren van de verkoopprijs van een vergelijkbaar appartement (hierna: vergelijkingsobject) en bij het gebruiken van deze verkoopprijs bij het inrichten en optimaliseren van de taxatiemodellen die voor de WOZ-taxaties worden gebruikt. Conform de richtlijnen van de Waarderingskamer houden alle gemeenten daarbij rekening met de (eventuele) aanwezigheid van een VvE-reserve.
De Hoge Raad heeft in 1993 voorgeschreven dat «de invloed van de aanwezigheid van een dergelijke reserve [red. op verkoopprijzen van vergelijkbare onroerende zaken] steeds wordt uitgeschakeld door met dat gedeelte van de verkoopprijzen dat aan die reserve kan worden toegerekend geen rekening te houden».4 Het uitschakelen van de invloed van het aandeel in de VvE-reserve op de verkoopprijs is niet hetzelfde als het zonder meer rekenkundig aftrekken van het aandeel in de VvE-reserve van de verkoopprijs.
Bij het analyseren van de verkoopprijs van een vergelijkingsobject moet de taxateur dan ook op basis van de verkoopprijs inclusief het aandeel in de VvE-reserve een inschatting maken van de prijs die koper en verkoper zouden zijn overeengekomen als niet ook het aandeel in de VvE-reserve zou zijn overgedragen. Daartoe moet worden onderzocht of en in welke mate het aandeel in de VvE-reserve van invloed is geweest op de verkoopprijs, waarbij moet worden bekeken of en in welke mate de koper bereid is geweest het aandeel in de VvE-reserve als «extra» bedrag bovenop de prijs voor het appartement te betalen.
Ingeval sprake is van een vergelijkingsobject met een gebruikelijke of beperkte VvE-reserve, blijft bij veel gemeenten een gedetailleerde analyse van het aandeel in de VvE-reserve op het moment van de verkoop van het vergelijkingsobject achterwege. Een gebruikelijke of beperkte VvE-reserve heeft doorgaans geen betekenisvolle invloed op de verkoopprijs en dus de WOZ-taxatie. Deze werkwijze voorkomt dat administratieve lasten worden opgelegd aan kopers van appartementen en administrateurs van VvE’s, terwijl die activiteiten geen bijdrage leveren aan de nauwkeurigheid van de WOZ-taxaties. Gemeenten houden derhalve alleen rekening met significante, en dus betekenisvolle, VvE-reserves bij het analyseren van de verkoopprijzen van vergelijkingsobjecten ten behoeve van de waardebepaling van een appartement.
Wat vindt u van het signaal dat het probleem van gemeenten die de reserve van de Vereniging van Eigenaren (VvE) meerekenen in de WOZ-bepaling «omvangrijk» is? En hoe verklaart u dit in relatie tot uw antwoord op vragen van de leden Lodders en Koerhuis4; «... alle gemeenten op een uniforme wijze bij de WOZ-marktanalyse (moeten) «corrigeren» voor het bedrag dat is betaald voor een eventuele bovenmatige reserve van de VvE»?
Er wordt geen probleem ervaren met de wijze waarop gemeenten rekening houden met het aandeel in de VvE-reserve bij het vaststellen van WOZ-waarden. Zoals aangegeven in de beantwoording van de vragen van de leden Lodders en Koerhuis d.d. 21 mei 20193, brengen gemeenten bij de analyse van de verkoopprijs van een vergelijkingsobject een correctie aan ingeval deze is beïnvloed door een significant aandeel in de VvE-reserve.
Zoals aangegeven in antwoord 3 is het uitschakelen van de invloed van het aandeel in de VvE-reserve op de verkoopprijs echter niet hetzelfde als het zonder meer rekenkundig aftrekken van het aandeel in de VvE-reserve van de verkoopprijs. Zoals gezegd moet de taxateur bij de marktanalyse onderzoeken of en in welke mate een koper bij het bepalen van de aankoopprijs rekening heeft gehouden met de omvang van het aandeel in de VvE-reserve.
Ingeval sprake is van een vergelijkingsobject met een gebruikelijke of beperkte VvE-reserve, blijft bij veel gemeenten een gedetailleerde analyse van het aandeel in de VvE-reserve op het moment van de verkoop van het vergelijkingsobject achterwege. Een gebruikelijke of beperkte VvE-reserve heeft doorgaans namelijk geen betekenisvolle invloed op de verkoopprijs en dus de hoogte van de WOZ-taxatie.
Komt het aantal tekortkomingen geconstateerd door de Waarderingskamer overeen met het «omvangrijke» probleem? Zo ja, om hoeveel tekortkomingen gaat het en wanneer is dit geconstateerd? Zo nee, hoe kan het zijn dat er een substantieel verschil is tussen praktijkervaring en de controle door de Waarderingskamer?
De Waarderingskamer heeft op dit punt geen tekortkomingen geconstateerd. De Waarderingskamer hanteert de stringente eis dat gemeenten bij de marktanalyse voor de WOZ-taxaties nader onderzoek doen in geval van significante VvE-reserves. Daardoor laat de Waarderingskamer de gemeenten enige ruimte voor het maken van een afweging tussen de administratieve lasten voor kopers en administrateurs van VvE's aan de ene kant en de invloed die de aldus verkregen informatie kan hebben op de nauwkeurigheid van de WOZ-taxaties aan de andere kant.
Deelt u de mening dat het op verkeerde gronden bepalen van de WOZ-waarde zeer onwenselijk is omdat de WOZ-waarde niet alleen voor de gemeentelijke onroerendezaakbelasting (ozb) wordt gebruikt maar ook voor bijvoorbeeld de waterschapheffing en dit dus leidt tot te hoge belastingaanslag?
Ja.
Hoe gaat u er voor zorgdragen dat de waardebepaling op juiste gronden plaatsvindt en de controle hierop versterkt wordt?
Zoals aangegeven in de beantwoording van de vragen van de leden Lodders en Koerhuis d.d. 21 mei 20194, worden de in antwoord 3 beschreven werkwijze van gemeenten en de door de Waarderingskamer bij haar toezicht gehanteerde kwaliteitseisen onderschreven. Op dit moment worden derhalve geen maatregelen nodig geacht.
Wat vindt u van het feit dat veel gemeenten bezwaar tegen de verhoogde WOZ-waarde afwijzen, ondanks dat duidelijk is dat die significant hoger is door het meerekenen van de VvE-reserve?
Wanneer sprake is van een onjuist vastgestelde WOZ-waarde moeten en zullen gemeenten de WOZ-waarde, al dan niet in een bezwaarprocedure, corrigeren. Indien een verschil van inzicht met betrekking tot de hoogte van de WOZ-waarde uitsluitend verband houdt met de eventuele invloed van het (gebruikelijke of beperkte) aandeel in de VvE-reserve op de verkoopprijs van een vergelijkingsobject, ligt het niet voor de hand dat sprake is van een significant verschil. Dit heeft te maken met het feit dat, zoals reeds aangegeven in antwoorden 3, 4 en 5, de invloed van het aandeel in de VvE-reserve op de verkoopprijs van een vergelijkingsobject dat is gebruikt bij de WOZ-taxatie in de eerste plaats niet kan worden uitgeschakeld door dat aandeel rekenkundig af te trekken van die verkoopprijs en in de tweede plaats doorgaans niet betekenisvol is (ingeval sprake is van een gebruikelijke of beperkte VvE-reserve).
Deelt u de mening dat er voor alle mensen die verenigd zijn in een VvE duidelijkheid moet komen over de waardebepaling van het complex zonder dat de VvE’s hiervoor bezwaarprocedures moeten starten? Zo nee, waarom niet?
De VvE is niet belanghebbend bij de vaststelling van de WOZ-waarden van de afzonderlijke appartementen en heeft daarom zelf ook geen bezwaarmogelijkheid. De Wet WOZ biedt een laagdrempelige mogelijkheid voor de belanghebbende eigenaar en belanghebbende gebruiker van een appartement (of woning) om (formeel) in bezwaar te gaan tegen de vastgestelde WOZ-waarde. Daarnaast bieden de meeste gemeenten de mogelijkheid om hen (daaraan voorafgaand) bijvoorbeeld al telefonisch te informeren over een bezwaar tegen de WOZ-waarde.
Welke stappen gaat u ondernemen om een te hoge waardebepaling op basis van het vermogen van een VvE te voorkomen?
Zoals aangegeven in antwoord 7 worden op dit moment geen maatregelen nodig geacht. Ingeval nadere jurisprudentie op enig moment noopt tot aanpassing van de gehanteerde werkwijze van gemeenten en van de kwaliteitseisen die de Waarderingskamer bij haar toezicht daarop hanteert, vertrouwen wij erop dat betrokkenen daar op adequate wijze gevolg aan zullen geven.
Bent u bereid om de Kamer voor de zomer te informeren over de te nemen stappen? Zo nee, waarom niet?
Zoals aangegeven in voorgaande antwoorden is er geen aanleiding voor nadere stappen.