Stijgende energielasten door warmtepompen en laadpalen |
|
Alexander Kops (PVV), Geert Wilders (PVV) |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht «Energienota hoger door warmtepomp en laadpaal»?1
Ja.
Bent u ervan op de hoogte dat het Nederlandse elektriciteitsnetwerk de massale komst van energieslurpende warmtepompen en laadpalen voor elektrische auto’s helemaal niet aankan?
Ik ben ervan op de hoogte dat er investeringen nodig zijn in het Nederlandse elektriciteitsnet om de veranderingen in het energieverbruik te accommoderen. Daartoe werken de netbeheerders aan plannen voor verzwaring van het elektriciteitsnet waar dat nodig is en wordt eveneens gewerkt aan slimme oplossingen met technologie. In mijn brief van 28 juni 2019 (Kamerstuk 30 196, nr. 669) heb ik uiteengezet welke maatregelen het kabinet en de netbeheerders nemen om het elektriciteitsnet toekomstbestendig te maken.
Wat vindt u ervan dat netbeheerders daarom tientallen miljarden euro's moeten investeren in uitbreiding – volgens Liander zelfs een verdubbeling – van het netwerk? Deelt u de mening dat het onacceptabel is dat daardoor de energierekening van huishouders verder zal stijgen? Zo nee, waarom niet?
Vorig jaar heeft het kabinet het Klimaatakkoord gesloten samen met bedrijven, maatschappelijke organisatie en decentrale overheden. Momenteel wordt gewerkt aan de uitvoering daarvan. De transitie betekent in Nederland ook iets voor hoe we omgaan met mobiliteit en hoe we onze huizen verwarmen. Elektrificatie is één van de manieren waarop we de samenleving verduurzamen. Het kabinet begrijpt de zorgen die rond de energierekening leven en vindt het belangrijk dat de energietransitie voor iedereen haalbaar en betaalbaar is. Daartoe heeft het kabinet bij de presentatie van het Klimaatakkoord maatregelen genomen om in 2020 het belastingdeel op de energierekening aanzienlijk te verlagen. In mijn brief van 3 maart 2020 zet ik de maatregelen van het kabinet uiteen op gebied van de energierekening (uw kenmerk 2020Z04063).
Bent u ervan op de hoogte dat één Tesla Model 3 net zoveel elektriciteit slurpt als tien huishoudens en één warmtepomp net zoveel als een handvol wasdrogers? Deelt u de mening dat het te schandalig voor woorden is dat de energierekening van huishoudens verder zal stijgen om de Teslarijdende grachtengordelelite van D66 en de warmtepompfanatiekelingen van GroenLinks van genoeg elektriciteit te kunnen voorzien? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Deelt u de mening dat er zonder alle duurzaamheids- en klimaatwaanzin – zoals elektrische auto’s, warmtepompen, windturbines en zonneparken – helemaal geen capaciteitsprobleem op het Nederlandse elektriciteitsnet zou zijn? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Hoe gaat u ervoor zorgen dat de energierekening van huishoudens niet verder omhoog, maar juist fors omlaag gaat?
Het kabinet weegt bij de jaarlijkse koopkrachtbesluitvorming de ontwikkeling van de koopkracht integraal. Koopkrachtramingen helpen de gevolgen van het voorgenomen beleid op de inkomens van huishoudens in te schatten. Daarbij worden alle plussen en minnen voor huishoudens betrokken. De ontwikkeling van de energierekening wordt via de inflatie ook meegenomen in de koopkrachtberekeningen. Via de koopkracht houdt het kabinet een vinger aan de pols.
Het kabinet begrijpt de zorgen die rond de energierekening leven en vindt het belangrijk dat de energietransitie voor iedereen haalbaar en betaalbaar is. Het kabinet werkt samen met alle betrokken partijen om de kosten van de transitie zo beperkt mogelijk en daarmee betaalbaar te houden. Daarbij let het kabinet op een evenwichtige verdeling van de lasten.
Bent u ertoe bereid onmiddellijk te stoppen met uw duurzaamheids- en klimaatbeleid, het Klimaatakkoord van Nijpels cum suis door de shredder te trekken, uit het Klimaatakkoord van Parijs te stappen en de elektriciteitsslurpende groene hippies van D66 en GroenLinks mede te delen dat zij naar de maan kunnen lopen? Zo nee, waarom niet?
Nee.
Het bericht ‘Nederland op slot voor vluchteling per vliegtuig’ |
|
Maarten Groothuizen (D66) |
|
Ankie Broekers-Knol (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht «Nederland op slot voor vluchteling per vliegtuig»?1
Ja.
Hoe beoordeelt u de conclusie van de Adviescommissie Vreemdelingenzaken (ACVZ) dat het voor asielzoekers praktisch onmogelijk is geworden om per vliegtuig de Europese Unie te bereiken?
Naar mijn mening is het een misvatting dat vreemdelingen gefaciliteerd dienen te worden in een reis naar Nederland, of een ander Europees land naar keuze, zonder dat aan de voorwaarden is voldaan die door de Europese regelgeving aan de toegang zijn gesteld. Overigens arriveren nog altijd vreemdelingen op Schiphol die vervolgens om bescherming vragen. Dit blijkt bijvoorbeeld uit de cijfers van de Rapportage Vreemdelingenketen die ik periodiek met u deel.
Het vluchtelingenrecht zoals dat internationaal wordt geaccepteerd gaat uit van bescherming tegen een gevaar voor vervolging van personen die zich in de rechtsmacht van de Nederlandse overheid bevinden, niet van een verplichting om doormigratie mogelijk te maken. Het gaat te ver om Nederland verantwoordelijk te houden voor bescherming tegen eventuele mensenrechtenschendingen begaan in landen van herkomst of een ander land, in de situatie dat de betrokken vreemdeling niet in Nederland verblijft en hier te lande geen aanvraag om internationale bescherming heeft ingediend. Een dergelijke uitleg zou de scope van de beschermingsaanvragen bovendien dusdanig uitbreiden dat het systeem onwerkbaar zou worden.
Dat volgt evenmin uit het Europese recht, zoals het Europese gerechtshof in haar uitspraak van 21 april 2017 (C-638/16 PPU) ten aanzien van het visumbeleid ook heeft verduidelijkt. Met het beleid zoals dat door de ACVZ is aangehaald, is slechts beoogd luchtvaartmaatschappijen een ingang te geven om in bijzondere situaties overleg te voeren omtrent hun verantwoordelijkheid voor het vervoeren van personen die niet voldoen aan de voorwaarden. In andere gevallen is er het instrument van de hervestiging. Daarbuiten is er geen aanleiding om doormigratie naar Nederland te faciliteren.
Hoe verhoudt zich dit, volgens u, tot zowel het voornemen van zowel de Europese Unie (EU) als van Nederland om zich in te spannen voor het verminderen van irreguliere migratieroutes en het bevorderen van legale migratieroutes?
Vervoerders zoals luchtvaartmaatschappijen zijn conform internationale en EU wetgeving verplicht er voor te zorgen dat zij goed gedocumenteerde reizigers vervoeren naar het Schengengebied (vervoerdersverplichting). Wanneer zij niet of onvolledig gedocumenteerde passagiers vervoeren (bijvoorbeeld zonder visum), kan dit consequenties hebben, zoals het opleggen van een boete door het OM en de verplichting de vreemdeling terug te vervoeren. De kosten van vervoer en verblijf kunnen daarnaast op vervoerders verhaald worden.
Klopt het dat niet wordt geregistreerd hoeveel passagiers jaarlijks worden geweigerd en op grond waarvan? Zo nee, hoeveel mensen zijn er de afgelopen jaren geweigerd op vluchten naar Nederland zonder (duidelijke) opgaaf van reden? Zo ja, lijkt u het een goed idee om dit te gaan registeren? Kunt u uw antwoord toelichten?
Een luchtvaartmaatschappij kan een passagier vanwege uiteenlopende redenen weigeren. Als vervoerder neemt een luchtvaartmaatschappij hier zelf een besluit over. Het klopt dat niet wordt bijgehouden hoeveel passagiers jaarlijks worden geweigerd op vluchten naar Nederland door de luchtvaartmaatschappijen. In de rapportage Vreemdelingenketen (RVK) die de Kamer periodiek informeert is wel een overzicht van het aantal personen opgenomen dat aan de grens wordt geweigerd.
Klopt het dat nauwelijks van de mogelijkheid gebruik wordt gemaakt om de immigratie- en naturalisatiedienst (IND) te consulteren over een zaak, indien een reiziger aangeeft gevaar te lopen? Zo ja, kunt u dit verklaren? Hoe beoordeelt u dit?
De IND is niet bekend met consultatie op omvangrijke schaal in dit soort gevallen. Overigens zullen passagiers die asiel willen aanvragen in een herkomstland, doorgaans naar UNHCR verwezen worden.
Wat vindt u van het idee om luchtvaartmaatschappijen te verplichten een zaak aan de IND voor te leggen, indien een reiziger aangeeft gevaar te lopen?
Ik verwijs u naar mijn antwoord op vraag 2.
Welke rol spelen luchtvaartmaatschappijen bij de beslissing om een vreemdeling naar een bepaald (derde of herkomst) land wel of niet uit te zetten? Heeft u de indruk dat luchtvaartmaatschappijen op dit vlak ook terughoudend opereren gelet op de mogelijke consequenties? Zo ja, hoe beoordeelt u dit? Acht u dit wenselijk? Zo ja, waarom?
In zijn algemeenheid is er een goede samenwerking met de luchtvaartmaatschappijen waarmee vreemdelingen gedwongen terugkeren. Uitgangspunt is dat luchtvaartmaatschappijen medewerking verlenen aan terugkeer, ook als het gaat om vreemdelingen die niet door de betreffende luchtvaartmaatschappij naar Nederland zijn vervoerd. Daarin wordt in zijn algemeenheid geen terughoudendheid ervaren.
Bent u bereid een uitgebreide reactie te geven op het rapport van de ACVZ, en hierbij ook in te gaan op de werkwijze van luchtvaartmaatschappijen bij uitzettingen vanuit Nederland naar derde landen en herkomstlanden? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wanneer kunt u die reactie aan de kamer zenden?
Een beleidsreactie zal worden gegeven nadat alle deelrapporten van de ACVZ zijn afgerond.
Een wetenschappelijk onderzoek dat aantoont dat de methaanuitstoot van de fossiele energiesector veel hoger is dan gedacht |
|
Tom van der Lee (GL) |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
|
|
|
Kent u het bericht «Olie- en gasindustrie lekt veel meer methaan»1 en het wetenschappelijke onderzoek dat daaraan ten grondslag ligt?
Ja.
Acht u, net als deze wetenschappers, het aannemelijk dat het mijnen, oppompen, distribueren en gebruiken van olie, gas en kolen leidt tot weglek van een kwart tot de helft meer van het broeikasgas methaan dan tot nu toe werd gedacht? Zo nee, waarom niet?
Afgaand op de wetenschappelijke studie is dat inderdaad aannemelijk, maar een meer definitief antwoord op deze vraag moet komen vanuit de wetenschappelijke wereld zelf. Daar vindt het wetenschappelijke debat plaats over de uitkomsten van dergelijk onderzoek. Indien dit resulteert in een wetenschappelijke consensus, wordt dit verwerkt in de rapportages van het IPCC waarop het beleid gebaseerd wordt. Het IPCC zal dan ook haar richtlijnen voor emissie-inventarisaties door landen aanpassen. Overigens leiden de bevindingen van de studie vooral tot een andere inschatting van bijdrage van menselijke en natuurlijke bronnen. Het goede nieuws is dat de totale emissies dus niet zijn onderschat en menselijke emissies eenvoudiger zijn aan te pakken.
Kunt u aangeven wat de implicaties van dit onderzoek zijn voor de methaanuitstoot van de olie- en gaswinning in Nederland? Hoeveel bedraagt die nu en wat zou de additionele uitstoot in CO2-equivalenten zijn als de bevindingen van dit onderzoek worden doorberekend?
Voor de methaanemissies van de Nederlandse offshore olie- en gassector kan op basis van de resultaten van het onderzoek2 van ECN-TNO in 2019 worden gesteld dat de sector de methaanemissies op correcte wijze rapporteert. Er is geen aanleiding om te veronderstellen dat de methaanuitstoot groter zou zijn.
De olie- en gassector heeft via het e-MJV gerapporteerd dat de totale methaanemissie in 2018 9.165 ton bedroeg (onshore activiteiten: 2.500 ton, offshore activiteiten 6.665 ton). Gerekend met een omrekeningsfactor van 28 bedraagt dit 256.619 ton CO2-equivalent.
In mijn brief3 van 6 maart 2020 aan uw Kamer heb ik aangegeven dat als het gaat om de gaswinning in Nederland het beleid is dat we tot 2050, in afnemende mate door het opraken van de voorraden, doorgaan met de winning van aardgas uit eigen bodem. Dit heeft de voorkeur van het kabinet boven de import van gas, omdat dit beter is voor klimaat, werkgelegenheid, economie, behoud van kennis van de diepe ondergrond en aanwezige gasinfrastructuur.
Duidt dit onderzoek er mogelijk op dat de fossiele industrie veel meer methaan uitstoot dan ze opgeeft? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke consequenties verbindt u hier dan aan richting de fossiele industrie?
Voor het bepalen van de Nederlandse methaanemissies wordt uitgegaan van IPCC-richtlijnen. In afwachting van nieuwe IPCC-rapportages zie ik geen aanleiding om de Nederlandse methaanemissies opnieuw te bezien.
Over de Nederlandse methaanemissies is veel meer bekend dan over de mondiale emissies en zijn de onzekerheden veel kleiner. De uitstoot van methaanemissies van de Nederlandse olie- en gasindustrie zijn internationaal gezien heel beperkt.
Wat betreft de olie- en gaswinning op de Noordzee is TNO door het Staatstoezicht op de Mijnen gevraagd om op de Noordzee mobiele emissiemetingen uit te voeren. Milieuorganisatie Environmental Defense Fund (EDF) was tevens betrokken bij de voorbereidingen. Uit de metingen van TNO blijkt dat de methaanwaarden overeen komen met de door de industrie gedeelde cijfers. Er is dus geen reden om de methaanwaarden aan te passen, noch om additionele voorwaarden te verbinden aan het verlenen van nieuwe exploratie- en winningsvergunningen op de Noordzee.
Maar ook de huidige methaanuitstoot kan nog verder gereduceerd worden om klimaatwinst te boeken. Ik heb daarom in augustus 2019 met de branchevereniging van de olie- en gasindustrie (NOGEPA) het offshore methaanconvenant gesloten. We zijn overeengekomen om de uitstoot van methaan op de Noordzee in twee jaar tijd te halveren. Daarnaast is er afgesproken om samen verder te onderzoeken op welke wijze een verdere emissiereductie kan worden gerealiseerd. Ik heb begrepen dat de sector op koers ligt om de doelstelling van het convenant te halen.
Overweegt u om bijvoorbeeld additionele voorwaarden te verbinden aan het verlenen van nieuwe exploratie- en winningsvergunningen op de Noordzee?
Zie antwoord vraag 4.
Hoe gaat u ervoor zorgen u dat de meting en of berekening van alle aan Nederland te koppelen uitstoot van «fossiel» methaan verbeterd wordt, de additionele geconstateerde uitstoot wordt meegenomen in de koolstofboekhouding van Nederland het Planbureau voor de Leefomgeving (PBL) deze betrekt bij de eerstvolgende Klimaat & Energieverkenning?
Zie antwoord vraag 4.
Welke additionele maatregelen gaat u nemen om de aan Nederland gerelateerde uitstoot van methaan terug te dringen, aangezien zoals u weet methaan een dertig keer groter opwarmend effect dan CO2 terwijl methaan wel sneller uit de atmosfeer verdwijnt dan CO2?
Zie antwoord vraag 4.
Welke internationale stappen gaat u nemen om de groter dan gedachte uitstoot van methaan terug te dringen?
We vertrouwen er op dat nieuwe wetenschappelijke inzichten hun weg zullen vinden in nieuwe IPCC-rapporten. Dat biedt dan de basis om deze inzichten te verwerken in herziene IPCC-richtlijnen voor emissie-inventarisaties, zodat landen hun methaanemissies in hun nationale broeikasgasemissies boekhoudingen en rapportages aanpassen. Vervolgens is het aan die landen zelf om de nodige maatregelen te nemen.
Kunt u ook een reactie geven op het andere wetenschappelijk onderzoek dat in dit artikel wordt genoemd, namelijk dat het ontdooien van permafrost mogelijk tot minder uitstoot van «vers» methaan leidt dan gedacht?
Ook hiervoor geldt dat het antwoord op deze vraag moet komen vanuit de wetenschappelijke wereld zelf. Daar vindt het wetenschappelijke debat plaats over de uitkomsten van dergelijk onderzoek. Indien dit resulteert in een wetenschappelijke consensus wordt dit verwerkt in de rapportages van het IPCC waarop het beleid gebaseerd wordt.
Zijn er voldoende middelen beschikbaar om ervoor te zorgen dat het ruimte-instrument Tropomi (waarbij Nederland een belangrijke rol heeft) nog beter de uitstoot van «fossiele én verse» methaan kan meten en lokaliseren?
Vanuit de begroting van het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat wordt meerjarig bijgedragen aan het satellietinstrument TROPOMI. Kennisinstellingen als het KNMI schrijven in competitie voorstellen voor NSO, ESA, Horizon 2020, Copernicus etc. om de kennis op te bouwen waarnaar in de vraag wordt verwezen.
De ontwikkelingen rondom het Coronavirus |
|
Chris Jansen (PVV) |
|
Bruno Bruins (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
|
|
|
Bent u bekend met de ontwikkelingen rondom het coronavirus?
Ja.
Wat valt er te zeggen over de virulentie van COVID-19 (coronavirus disease 2019)?
Het nieuwe coronavirus wordt overgedragen door hoesten en niezen. Op dit moment zijn er geen bewijzen dat asymptomatische mensen besmettelijk zijn en bijdragen aan de verspreiding van het virus. Wel is bekend dat hoe zieker iemand is, hoe meer virus hij verspreidt.
Klopt het dat COVID-19 zich via de lucht verspreidt?
Door hoesten en niezen komt het virus uit neus, keel of longen naar buiten. Via kleine druppeltjes komt het virus zo in de lucht. Deze druppeltjes blijven niet in de lucht zweven, maar dalen snel neer. Hoe zieker iemand is, hoe meer virus hij kan verspreiden. Volgens informatie van het RIVM is er nog geen bewijs dat het virus langere tijd in de lucht kan blijven en zich zo kan verspreiden.
Wat valt er te zeggen over de incubatietijd van COVID-19?
Op basis van wetenschappelijke inzichten gaat het RIVM uit van een gemiddelde incubatietijd van 7 dagen, met een maximum van 14 dagen.
Wat valt er te zeggen over de mortaliteit van COVID-19?
Het RIVM gaat op dit moment uit van een sterftepercentage van 2%. Dit is een grove schatting op basis van de informatie die er nu is. Om de mortaliteit exact te bepalen moet je precies weten hoeveel mensen het nieuwe coronavirus hebben en hoeveel eraan overlijden. Die aantallen zijn moeilijk te bepalen. Te verwachten valt bijvoorbeeld dat het aantal patiënten groter is, omdat in China niet alle patiënten met milde klachten gediagnosticeerd worden. In dat geval zou het sterftepercentage op lager dan 2% uitkomen.
Hoe zijn de beelden uit China (Wuhan) te duiden, als men ziet dat vrachtwagens de straten met wat lijkt een desinfecteermiddel (klopt dit?) besproeien, dat mensen onder dwang worden afgevoerd (waar naartoe?) en dat de stad compleet verlaten is?
Ik heb geen zicht op de exacte bestrijdingsmaatregelen in China. Op basis van de wetenschappelijke inzichten van het RIVM kan gesteld worden dat het nieuwe coronavirus wordt verspreid door zieke mensen. Door hoesten en niezen brengen zij het virus uit hun neus, keel of longen naar buiten. Er is geen bewijs dat het virus langere tijd in de lucht kan blijven. Ook kan het virus niet goed overleven buiten het lichaam. Sproeien met desinfectiemiddel in de openbare ruimte heeft daarom weinig zin. Het is veel effectiever om goede persoonlijke hygiëne toe te passen, dus hoesten en niezen in de elleboog en regelmatig de handen te wassen met water en zeep.
In landen/regio’s met een plotselinge uitbraak, zoals in Noord-Italië, worden vergaande maatregelen genomen om de uitbraak in te dammen. In sommige gemeenten geldt een in- en uitreisverbod, toegangswegen worden gecontroleerd, grote publieke evenementen worden afgelast en openbare instellingen (zoals musea, scholen, kantoren, etc.) zijn tijdelijk gesloten. Hierdoor wordt verdere transmissie door het ECDC als laag ingeschat. Ik houd de situatie nauwlettend in de gaten.
Wat is het verschil tussen COVID-19 en reguliere influenza’s?
Coronavirussen kunnen infecties aan de longen en luchtwegen veroorzaken. Er zijn verschillende soorten, waarvan MERS en SARS de bekendste zijn. COVID-19 is een nieuw soort coronavirus. Over dit specifieke virus is nog veel onbekend.
Het is op dit moment belangrijk om gedetailleerde informatie boven tafel te krijgen om precies te kunnen bepalen wat het verschil is tussen het nieuwe coronavirus en de reguliere influenza’s en hoe gevaarlijk het virus is. Een belangrijk verschil is dat de Nederlandse bevolking geen immuniteit tegen COVID-19 heeft opgebouwd en in zijn geheel vatbaar is, terwijl de bevolking wel (gedeeltelijke) immuniteit heeft opgebouwd tegen influenza.
Waarom doen de Chinezen dit? Waarom zijn ze zo bang voor COVID-19?
De impact van het nieuwe coronavirus kan groot zijn. De verspreiding in China is inmiddels groot en de maatregelen zijn erop gericht om het virus te elimineren. Veel zaken rond het virus zijn nog onzeker; dat is altijd bij een nieuw virus. Er is en wordt nog volop onderzoek gedaan naar het virus om beter zicht te krijgen op de kenmerken ervan, zoals bijvoorbeeld virulentie, mortaliteit en incubatietijd.
Klopt het dat de cijfers die men dagelijks krijgt over overlijdens en besmettingen eigenlijk alleen iets zeggen over het aantal tests dat is uitgevoerd?
Het is moeilijk om precies te bepalen hoeveel mensen het nieuwe coronavirus hebben en hoeveel er getest worden. Zo valt bijvoorbeeld te verwachten dat het aantal patiënten in werkelijkheid groter is, omdat in China niet alle patiënten met milde klachten gediagnosticeerd worden.
Wat valt er te zeggen over de oorsprong van COVID-19?
Waarschijnlijk is het virus oorspronkelijk afkomstig van dieren. Of dieren nog een rol spelen in de transmissie in China is nog in onderzoek. De bron is nog niet gevonden. De voornaamste overdracht vindt op dit moment plaats van mens op mens. Buiten China spelen dieren geen rol in de transmissie van het virus.
Klopt het dat er mensen zijn die drager zijn van COVID-19 maar geen ziektesymptomen hebben?
De meeste mensen die besmet raken met het virus ervaren milde symptomen. Sommige mensen hebben geen ziektesymptomen. Op dit moment zijn er geen bewijzen dat asymptomatische mensen besmettelijk zijn en bijdragen aan de verspreiding van het virus, aldus het RIVM. Duitsland heeft eerder gerapporteerd dat de besmetting in Duitsland begon bij een Chinese vrouw die op zakenreis was. Zij zou geen symptomen hebben gehad. Het Robert Koch Instituut (RKI) heeft inmiddels gemeld dat dit niet klopt. Deze mevrouw had wel degelijk klachten en gebruikte medicijnen om de koorts te onderdrukken.
Wat valt er te zeggen over de behandeling van COVID-19? Wat zijn de mogelijkheden?
Er is geen specifieke behandeling tegen het nieuwe coronavirus. De behandeling van ernstig zieke mensen bestaat uit het tegengaan van de symptomen. Zo kunnen artsen bijvoorbeeld extra zuurstof toedienen bij patiënten die erg benauwd zijn.
Wilt u deze vragen alstublieft binnen twee weken beantwoorden gezien de zich snel ontwikkelende actualiteit rondom COVID-19?
Het bericht in het programma Argos dat onbevoegd personeel van hulpmiddelenfabrikanten in de operatiekamers van ziekenhuizen meehelpen bij operaties |
|
Lilianne Ploumen (PvdA), Henk van Gerven |
|
Bruno Bruins (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
|
|
|
Wat is uw eerste reactie op het nieuws dat onbevoegd personeel van hulpmiddelenfabrikanten actief meehelpt bij operaties in de operatiekamers van ziekenhuizen?1
Ik begrijp dat dit nieuws vragen oproept bij patiënten en anderen. Het is daarom belangrijk om nuance aan te brengen.
Soms worden bij operatieve ingrepen nieuwe complexe medische hulpmiddelen gebruikt, bijvoorbeeld apparatuur of implantaten. Het advies van productspecialisten van hulpmiddelenfabrikanten kan dan bijdragen aan goed en veilig gebruik van die hulpmiddelen bij de (eerste of complexe) ingrepen. Het is van belang dat hun aanwezigheid en werkwijze leidt tot goede en veilige zorg. De operateur is daarvoor verantwoordelijk.
Ik vind het van belang dat, wanneer er afgevaardigden van een fabrikant op de OK aanwezig zijn, dit gebeurt met het oog op de goede en veilige toepassing van hulpmiddelen – niet om deze te verkopen. De keuze voor de te gebruiken hulpmiddelen is natuurlijk al gemaakt vóórdat een operatie wordt uitgevoerd.
Welke regels bestaan er met betrekking tot de aanwezigheid van personeel van hulpmiddelenfabrikanten in de operatiekamers van ziekenhuizen? In hoeverre mogen zij assisteren bij operaties? Is het bijvoorbeeld toegestaan – zoals uit de uitzending blijkt- dat in een aantal gevallen ze het werk doen voorbehouden aan OK-verpleegkundigen? Zo ja, aan welke beroepskwalificaties moeten zij dan voldoen? Is bijvoorbeeld een BIG-registratie een vereiste? Kunt u dit toelichten?
Er bestaan geen specifieke wettelijke normen voor de aanwezigheid van personeel van hulpmiddelenfabrikanten in de operatiekamer. Dit betekent dat het algemene wettelijk kader dat voor alle zorg van toepassing is, ook hierbij geldt. Dat is in de eerste plaats de Wet kwaliteit, klachten en geschillen zorg die voorschrijft dat zorgaanbieders goede zorg moeten leveren en de zorg zodanig moeten organiseren dat dit leidt tot goede zorg. In de tweede plaats is dat de Wet Beroepen in de Individuele Gezondheidszorg, die voorschrijft dat alleen geregistreerde zorgverleners zelfstandig voorbehouden handelingen mogen uitvoeren. Iemand die niet geregistreerd is mag, onder voorwaarden en onder verantwoordelijkheid en toezicht van een geregistreerde professional, handelingen uitvoeren.
In de derde plaats is dat de Wet op de Geneeskundige Behandelingsovereenkomst, die onder meer bepaalt wie inzage mogen hebben in de gegevens van een patiënt.
In de vierde plaats zijn dat veldnormen, die op basis van de bovengenoemde wetten nader invullen wat «goede zorg» is.
Hebben de specialistische beroepsgroepen hierover afspraken gemaakt of richtlijnen? Zo nee, wat is uw oordeel daarover?
De Nederlandse Orthopedische Vereniging heeft een standpunt over de aanwezigheid van productspecialisten op de OK opgesteld en gepubliceerd. Dit standpunt heeft niet de status van veldnorm maar is in lijn met bestaande wet- en regelgeving. Het kan echter ook voor andere medisch specialisten en ziekenhuizen behulpzaam zijn bij het opstellen van beleid hoe zij met de aanwezigheid van productspecialisten op de OK omgaan.
Is het juist dat bij operaties waarbij personeel van de hulpmiddelenfabrikant betrokken is de patiënt hierover van tevoren dient te worden geïnformeerd en toestemming dient te verlenen in het kader van de Wet geneeskundige behandelingsovereenkomst (WGBO)?
Indien een productspecialist bij de behandeling van de patiënt betrokken is, bijvoorbeeld doordat hij of zij technisch advies geeft aan de operateur, dan hoeft de patiënt op grond van de WGBO formeel geen toestemming te geven. Tegelijkertijd ligt het wel voor de hand om de patiënt vooraf te informeren over de aanwezigheid van een productspecialist op de OK en de reden daarvoor en om eventuele bezwaren van de patiënt in overweging te nemen.
Hoe beoordeelt u de afhankelijkheid van het ziekenhuis of de specialist van de hulpmiddelenfabrikant zoals verwoord in de uitzending van Argos? Is hier sprake van een ongezonde afhankelijkheid? Wanneer is er sprake van ongeoorloofd gunstbetoon?
Gezien de technische complexiteit van veel medische hulpmiddelen en behandelingen kan ik mij voorstellen dat de aanwezigheid van een productspecialist op de OK kan bijdragen aan goede en veilige zorg. De eindverantwoordelijkheid van de operateur staat echter voorop. Om goede en veilige zorg te kunnen leveren moeten medisch specialisten dus zelf ook voldoende kennis hebben van de medische hulpmiddelen die zij gebruiken en bekwaam zijn in de toepassing ervan.
Gunstbetoon omtrent medische hulpmiddelen is verboden, tenzij het binnen de kaders blijft die zijn neergelegd in de Wet op de medische hulpmiddelen. Onder het verbod op gunstbetoon wordt verstaan: het «door een leverancier in het vooruitzicht stellen, aanbieden of toekennen van geld of op geld waardeerbare diensten of goederen aan een natuurlijke persoon die betrokken is bij de toepassing van een medisch hulpmiddel of aan een instelling of zorgverzekeraar met het kennelijke doel de verkoop van een medisch hulpmiddel te bevorderen.»
De keuze van een medisch hulpmiddel mag niet gebaseerd zijn op een andere reden dan het gezondheidsbelang van de patiënt. In de Wet op de medische hulpmiddelen staat beschreven wat de uitzonderingen op het verbod van gunstbetoon zijn, hier wordt door de inspectie op toegezien.
De afhankelijkheid zoals in de uitzending van Argos besproken, betrof de aanwezigheid bij operaties van productspecialisten van leveranciers van medische hulpmiddelen of opleiders in dienst van die leveranciers. Chirurgen leren nieuwe operatietechnieken door een aantal keer met een opleider mee te kijken. Wanneer de chirurg de operatie dan voor het eerst in het eigen ziekenhuis uitvoerde, komt de opleider naar het ziekenhuis om de chirurg te begeleiden. Dit kan ook het geval zijn indien er sprake is van complexe chirurgie (bijv. revisiechirurgie). Een zorginstelling is zelf verantwoordelijk voor de kwaliteit en veiligheid van hun zorg en richtlijnen voor de aanwezigheid van opleiders op de operatieafdeling.
De Stichting Gedragscode Medische hulpmiddelen (zelfregulering) heeft aangegeven een nadere verkenning te doen van de gangbare praktijken rond de aanwezigheid van productspecialisten van leveranciers van medische hulpmiddelen bij operaties met het oog op ongewenste beïnvloeding. Het resultaat van deze verkenning zal duidelijk maken of de huidige Gedragscode Medische Hulpmiddelen voldoende waarborgen biedt of aanscherping verdient. De resultaten van de verkenning zullen met VWS en de IGJ worden gedeeld.
Is dit volgens de huidige regels een overeenkomst tussen ziekenhuis en fabrikant die gemeld moet worden in het Transparantieregister Zorg? Zo ja, hoe moet dit dan worden gemeld? Zo nee, waarom niet?
Het Transparantieregister Zorg geeft inzicht in financiële relaties tussen zorgverleners, zorginstellingen en bedrijven die in contracten zijn vastgelegd, zoals dienstverlening, sponsoring en individuele gastvrijheid. Van een financiële relatie is sprake als een bedrijf betalingen doet aan bijvoorbeeld een zorgverlener of zorginstelling. De Stichting Transparantieregister Zorg is op initiatief van de Stichting Code Geneesmiddelen Reclame (CGR) opgericht (zelfregulering), in de Gedragscodes is met betrekking tot de openbaarmaking van financiële relaties opgenomen dat zorgaanbieders enerzijds en bedrijven anderzijds verplicht zijn om gegevens over financiële relaties te melden aan het Transparantieregister.
De in de media genoemde voorbeelden met betrekking tot «vreemde handen aan de operatietafel», behoeven indien deze niet onder dienstverlening of sponsoring vallen, niet in het Transparantieregister Zorg vermeld te worden.
Is het juist dat de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) geen goed zicht heeft op de betrokkenheid van (onbevoegd) personeel van hulpmiddelenfabrikanten bij ziekenhuisoperaties? Maakt de IGJ haar toezichthoudende rol in dezen voldoende waar? Heeft de IGJ ooit meldingen gehad van ongeoorloofde betrokkenheid van personeel van hulpmiddelenfabrikanten bij operaties?
Nee, dit is niet juist. De IGJ houdt toezicht op de kwaliteit en veiligheid van zorg, onder meer in het operatieve proces. De inspectie kan uiteraard niet bij alle ingrepen aanwezig zijn. De inspectie heeft geen meldingen van ongeoorloofde betrokkenheid van personeel van hulpmiddelenfabrikanten bij operaties en ook
geen aanwijzingen dat deze aanwezigheid er in de praktijk toe leidt dat operateurs en andere zorgverleners hun verantwoordelijkheid voor goede en veilige zorg niet kunnen invullen.
Bent u bereid de IGJ onderzoek te laten doen naar de betrokkenheid van personeel van hulpmiddelenfabrikanten bij ziekenhuisoperaties?
De IGJ houdt risico-gestuurd toezicht. De inspectie en ik zien geen aanwijzingen dat de aanwezigheid van vertegenwoordigers van hulpmiddelenfabrikanten in de praktijk tot risico’s voor goede en veilige zorg leidt. Wanneer zorgverleners signalen hebben dat in een ziekenhuis of kliniek de aanwezigheid van vertegenwoordigers van fabrikanten wel leidt tot risico’s voor goede en veilige zorg, moeten zij dit intern aankaarten en kunnen zij hiervan een melding maken bij de inspectie via het Meldpunt IGJ. Wanneer een productspecialist van mening is op een onveilige manier te worden betrokken bij operaties kan hij of zij hiervan ook melding maken bij het Meldpunt IGJ.
Vindt u dat er duidelijke richtlijnen moeten komen met betrekking tot het betrekken van personeel van hulpmiddelenfabrikanten bij ziekenhuisoperaties? Zo ja, hoe gaat u dit in gang zetten? Zo nee, waarom niet?
Nee. De huidige regelgeving omschrijft helder dat er goede en veilige zorg geleverd moet worden en wie hiervoor verantwoordelijk is.
Vindt u dat de IGJ direct in actie moet komen gezien het nieuws wat naar buiten is gekomen? Zo ja, wat moet de IGJ dan doen? Zo nee, waarom niet?
De huidige wet- en regelgeving is duidelijk en zorgaanbieders (zowel bestuurders als zorgverleners) en hulpmiddelenfabrikanten moeten hierin hun verantwoordelijkheid nemen.
De komende tijd zal de inspectie in contacten met ziekenhuizen wijzen op de eigen verantwoordelijkheid rond de veilige inzet van productspecialisten op de OK en de wenselijkheid om patiënten hierover te informeren.
Kent u de artikelen «Het Nederlandse bedrijfsleven financierde negen jaar lang een klimaatscepticus»1 en «Lobbyist van een vuile wereld»2?
Ja.
Wat is uw oordeel over de wijze waarop vooraanstaande bedrijven – met een zeer grote CO2-uitstoot – als Shell, NAM, Gasunie, AkzoNobel, Hoogovens (nu Tatasteel), DSM, KLM en Schiphol actief met financiële donaties aan de in de artikelen genoemde klimaatscepticus geprobeerd hebben om twijfel te zaaien over klimaatverandering en de rol van de mens daarin?
Het is niet aan mij om over intenties van partijen te speculeren. Ik stel vast dat er inmiddels een breed gedeelde consensus bestaat, ook binnen het bedrijfsleven, over klimaatverandering, de rol van de mens hierin en dat wij er iets aan moeten doen.
Hoeveel invloed heeft deze fossiele lobby gehad op het Nederlandse klimaatbeleid?
De invloed van specifieke partijen op het klimaatbeleid is niet te beoordelen. Het Nederlandse klimaatbeleid is het product van opeenvolgende regeringen en parlementen. Daarbij zijn keuzes gemaakt, waarbij een groot aantal afwegingen heeft plaatsgevonden, gebaseerd op veel verschillende bronnen. Het klimaatbeleid is bovendien niet slechts bepaald door nationale, maar ook Europese en internationale ontwikkelingen.
Hoe moet de betekenis van de volgende zin gelezen worden: «Op de energieafdeling van Economische Zaken liep hij regelmatig naar binnen»?
Het is niet te achterhalen met wie de heer Böttcher binnen het Ministerie van Economische Zaken gedurende zijn carrière contact heeft gehad en in hoeverre dit enige invloed heeft gehad op politieke keuzes die in die periode zijn gemaakt. Het is mij ook niet bekend in hoeverre er ook met andere klimaatsceptici contact is geweest.
Waaruit bestond de «steun» die de in de artikelen genoemde oud-directeur-generaal van het Ministerie van Economische Zaken aan de betreffende klimaatscepticus heeft gegeven?
Zie antwoord vraag 4.
Waarom vond het Ministerie van Economische Zaken dat de betreffende klimaatscepticus als «woordvoerder van het tegengeluid ruimte moest krijgen om dit naar voren te brengen»? Was dat normaal bij ieder «tegengeluid» op wetenschappelijk aangetoonde causaliteiten, zoals het feit dat de uitstoot van CO2(-equivalenten) tot klimaatverandering en opwarming van de aarde leidt?
Zie antwoord vraag 4.
Op welke momenten en met wie zijn er destijds vanuit het Ministerie van Economische Zaken contacten geweest met de betreffende klimaatscepticus en welke invloed heeft dat gehad op het handelen van het ministerie?
Zie antwoord vraag 4.
Is er op vergelijkbare wijze ook steun gegeven aan of contacten gelegd met andere klimaatsceptici in deze periode? Zo ja, wanneer en met wie?
Zie antwoord vraag 4.
Deelt u de mening dat de achterhoedepositie van Nederland, zowel als het gaat om de daadwerkelijk gerealiseerde emissiereductie van broeikassen ten opzichte van 1990 als het (momenteel) in de EU laagste aandeel hernieuwbare energie, het gevolg is van het succes van klimaatsceptici, zoals die genoemd in de artikelen, en de te grote invloed die fossiele bedrijven op het overheidsbeleid hadden?
Zie mijn antwoord op vraag 3.
Kunt u kwalitatief en kwantitatief een inschatting geven van de schade die het actief zaaien van klimaatscepsis door fossiele bedrijven heeft aangericht?
Nee, dit is niet in te schatten.
Op welke wijze gaat u de in het archief van de klimaatscepticus genoemde bedrijven ter verantwoording roepen?
Mijn focus ligt op realisatie van de ambitieuze doelen die voor de toekomst zijn gesteld. Om dit te behalen is samenwerking met de gehele maatschappij nodig, ook met het bedrijfsleven.
Ziet u mogelijkheden om de schade die is ontstaan door de fossiele lobby van deze bedrijven op hen te verhalen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 11.
Het bericht ‘Bijna een miljoen Syriërs zitten als ratten in de val in Idlib - of is er nog hoop |
|
Lilianne Ploumen (PvdA), Kirsten van den Hul (PvdA) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD), Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (D66) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht «Bijna een miljoen Syriërs zitten als ratten in de val in Idlib – of is er nog hoop»?1
Ja.
Deelt u de grote zorg over de dramatische situatie van honderdduizenden vluchtelingen die in de Syrische provincie Idlib vastzitten tussen aan de ene kant bombardementen van het Assad-regime en Rusland, waarbij sinds het begin van 2020 al 300 burgers zijn omgekomen, en aan de andere kant de hermetisch afgesloten Turks-Syrische grens?
Ja. De situatie van de ontheemden in Idlib is mensonterend en de noden in het gebied zijn hoog. Nederland levert op verschillende manieren humanitaire hulp om de noden van de vluchtelingen in Idlib te lenigen (zie antwoord2.
Beschikt u, naast de schatting van VN-hulpcoördinator Mark Lowcock, over cijfers over het aantal vluchtelingen dat vastzit in de provincie Idlib?
Naast de cijfers van UNOCHA ontvangen we ook informatie via andere humanitaire partners. Huidige schatting (begin maart) geeft aan dat er 961.000 burgers ontheemd zijn geraakt vanaf 1 december 2019. In Idlib waren de noden van mensen al zeer hoog. Velen van hen waren eerder ontheemd. Naar schatting zijn 2,8 miljoen mensen in Idlib afhankelijk van humanitaire hulp.
Deelt u de mening dat alles moet worden gedaan om deze vluchtelingen bescherming te bieden?
Het kabinet zet zich actief in om de humanitaire noden te lenigen voor alle noodhulpbehoevende burgers in Idlib, ook van deze ontheemden.
Heeft u maatregelen genomen of gaat u maatregelen nemen om de vluchtelingen in Idlib humanitaire hulp te bieden? Zo ja, welke? Zo nee, waarom niet?
Nederland biedt via verschillende kanalen humanitaire hulp aan de bevolking in Idlib, onder andere aan burgers die (opnieuw) ontheemd zijn geraakt. Dit doet Nederland via ongeoormerkte bijdragen aan VN organisaties als UNICEF, UNHCR, WFP en het CERF. Dit laatste fonds heeft recent een bijdrage van USD 30 mln. voor Noordwest-Syrië vrijgemaakt. Ten tweede draagt Nederland bij via crisis-specifieke bijdragen aan de Humanitaire Pooled Funds. Recent is onze reguliere bijdrage voor 2020 van EUR 5,1 mln. aan het Syria Cross-Border Humanitarian Pooled Fund verhoogd met EUR 2 mln. vanwege de zeer hoge noden. Als derde kanaal steunt Nederland ook internationale NGOs via de Dutch Relief Alliance (DRA). De DRA is ook net een acute response gestart in Noordwest-Syrië voor EUR 2 mln. Als laatste draagt Nederland via de EU bij aan humanitaire hulp. De EU heeft onlangs een additionele bijdrage van EUR 60 mln. aangekondigd.
Worden op dit moment maatregelen in EU- en VN-verband genomen om de humanitaire situatie in Idlib te verbeteren? Zo ja, welke? Zo nee, waarom niet? Is Nederland bereid om haar bijdrage te verhogen? Zo nee, waarom niet?
Naast de financiële bijdragen vinden er ook meerdere discussies en demarches plaats, o.a. in EU verband, om de humanitaire situatie te verbeteren, humanitaire toegang tot alle gebieden mogelijk te maken en bescherming van burgers centraal te stellen. Gesprekken vinden onder andere plaats in New York bij de Secretaris-Generaal van de VN, in Geneve bij het kantoor van de VN Syrië Gezant en in de regio, in Turkije, Jordanië en elders. Naast verbetering van de algemene humanitaire toegang is Nederland ook actief betrokken bij het bepleiten van cross-border hulpverlening: voor de getroffen bevolking in Noordwest en Noordoost Syrië is het absoluut noodzakelijk om hulp te kunnen blijven leveren vanuit Turkije en Irak.
Heeft u naar aanleiding van de situatie in Idlib contact opgenomen met uw Turkse ambtgenoot om te bezien wat er gedaan kan worden om de vluchtelingen te helpen? En zo ja, met welk resultaat? En zo nee, waarom niet?
De Voorzitter van de Europese Raad en de EU Hoge Vertegenwoordiger hebben contact gehad met de Turkse regering en zijn ook naar Turkije gereisd. De situatie in Idlib is op 9 maart besproken tussen President Erdogan en de voorzitters van de Europese Raad en Europese Commissie. Nederland steunt de inspanningen van de EU om met Turkije te spreken over de-escalatie in Syrië en een oplossing voor de situatie rond de EU-grens.
Welke mogelijkheden ziet u om, al dan niet in Europees verband, diplomatiek bij te dragen aan een «staakt-het-vuren» in Idlib en te zorgen dat hulpverleners hun toegang houden tot het gebied?
De Turkse president Erdogan en de Russische president Poetin deelden op 5 maart een verklaring waarin zij stelden een beperkt staakt het vuren voor het front rond Idlib overeen te zijn gekomen. Daarnaast sprak de verklaring het voornemen uit om een veiligheidscorridor rond de M4-snelweg ten zuiden van Idlib-stad te creëren en gezamenlijke patrouilles uit te voeren. Het is onzeker of deze afspraken tot een duurzame afname van geweld zullen leiden.
Tijdens de Raad Buitenlandse Zaken op 6 maart heeft Nederland gezegd dat naar manieren moet worden gezocht om de bombardementen op Idlib te beëindigen teneinde het humanitaire leed te stoppen. Ook heeft Nederland opgebracht dat de verantwoordelijken voor het humanitaire leed ter verantwoording moeten worden geroepen. In die context heeft Nederland gesuggereerd dat een no-fly zone voor Assad’s luchtmacht een effectief instrument zou kunnen zijn, bij voorkeur via een VN Veiligheidsraadsmandaat. In de conclusie is daarom een expliciete oproep aan alle partijen opgenomen om de bescherming te garanderen voor de burgerbevolking tegen aanvallen vanuit de lucht.
Het bericht ‘Boosheid in Heerlen om ‘over de schutting gooien’ Haagse daklozen naar krimpgebieden’ |
|
Kelly Regterschot (VVD) |
|
Paul Blokhuis (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht «Boosheid in Heerlen om «over de schutting gooien» Haagse daklozen naar krimpgebieden» en de werkwijze van de gemeente Den Haag om daklozen te laten vestigen buiten de gemeente?1
Ja.
Bent u het met de uitspraken in het artikel eens dat gemeentelijk beleid niet zou moeten bijdragen aan het verplaatsen van een maatschappelijk probleem, in dit geval de verplaatsing van daklozen, naar een andere regio? Zo nee, kunt u aangeven hoe u hier naar kijkt?
Ik ben niet voor het verplaatsen van een maatschappelijk probleem. Dat is echter niet wat hier gebeurt. De pilot is bedoeld voor mensen met beperkte financiële middelen die zelf aangeven om verschillende redenen te willen verhuizen uit Den Haag. De gemeente kijkt vervolgens hoe ze deze mensen daar het beste bij kan ondersteunen. Zie hiervoor ook mijn antwoorden op de vragen van Kamerlid Hijink (SP) (Aanhangsel Handelingen, 2019–2020, nr. 2105). De wethouder van de gemeente Den Haag heeft binnenkort gesprekken met de gemeenten die het niet eens zijn met deze regeling. Ik heb aangegeven op de hoogte gehouden te willen worden van deze gesprekken en de geleerde lessen van de pilot. Mochten de gemeenten er samen niet uitkomen, dan treed ik graag met hen in gesprek.
Deelt u de mening dat het daklozenplan in Den Haag een oplossing kan zijn voor daklozen om sneller aan een woning te komen, maar dat hiervoor wel duidelijk voorwaarden moeten gelden? Hoe wordt daarbij gewaarborgd dat er tussen gemeenten onderling voldoende wordt samengewerkt en in hoeverre is dat in deze casus het geval?
Ik deel de mening dat het voor sommige mensen een oplossing biedt om te kijken naar woningen in andere gemeenten als de woningnood in hun huidige gemeente zeer hoog is. Dat geldt niet alleen voor (ex-)daklozen, maar voor Nederlanders in het algemeen. Daarnaast deel ik ook de mening dat goede voorwaarden moeten worden gesteld en afspraken moeten worden gemaakt als het (ex-)dakloze mensen betreft. Daarbij doel ik vooral op een warme overdracht tussen de desbetreffende gemeenten en bijpassende begeleiding aan de persoon in kwestie. In deze pilot wordt vanuit de gemeente Den Haag een casemanager aangewezen die voorziet in deze warme overdracht. Het is nog niet voorgekomen dat begeleiding nodig was in de nieuwe gemeente, omdat het gaat om mensen die weer zelfstandig kunnen wonen. Mocht dit wel voorkomen, kijkt de gemeente Den Haag per geval hoe ze daarin goed kunnen samenwerken.
Hoe kwalificeert u het gemeentelijk beleid omtrent daklozen van de gemeente Den Haag en welke mogelijkheden kunt u aanwenden om te voorkomen dat «daklozen over de schutting worden gegooid bij andere gemeenten»?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat de nazorg voor daklozen niet alleen op het bordje moet komen van de gemeente waar de daklozen naartoe worden begeleid, in dit geval de gemeente Heerlen? Hoe kan dit worden gewaarborgd?
Dat is per persoon en van de omstandigheden afhankelijk. Hier moeten per individuele casus afspraken over worden gemaakt tussen de gemeenten die het betreft. De gemeente Den Haag doet dat nu ook. Het gaat om mensen die zelfstandig kunnen wonen, maar als ondersteuning nodig is, neemt de casemanager indien nodig persoonlijk contact op met de nieuwe gemeente voor het afstemmen van inzet, overdragen van trajecten of het delen van informatie binnen de AVG-vereisten.
Bent u op de hoogte of er ook andere gemeenten zijn die deze werkwijze hanteren? Zo ja welke gemeente zijn dat? Zo nee, bent u bereid deze informatie mee te nemen bij de uitvoering van de aangenomen motie Westerveld/Regterschot2over de eerste contouren van het aanvullend plan dat in samenspraak met onder andere gemeenten wordt opgemaakt.
Ik heb navraag gedaan bij VNG en Valente en zij kennen geen andere voorbeelden van een soortgelijke pilot. Het bredere woonvraagstuk neem ik mee in de aanpak die ik voor de zomer naar uw Kamer stuur.
De groeiende steun voor kernenergie |
|
Alexander Kops (PVV) |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht «Kernenergie krijgt wind in de rug»?1
Ja.
Hoe kan het dat u zelf «groot voorstander» van kernenergie bent en kernenergie een «onontkoombaar onderdeel van de energiemix» noemt, terwijl nog geen jaar geleden het rampzalige Klimaatakkoord van Nijpels en co. is gepresenteerd, waarin windmolens en zonneparken de boventoon voeren en kernenergie geen plek heeft gekregen?
Dit kabinet heeft zich altijd op het standpunt gesteld dat de opgave, die de klimaatverandering aan de samenleving stelt, zo groot is dat op voorhand geen enkele CO2-besparende energiebron kan worden uitgesloten van de energiemix. Kernenergie maakt op dit moment in Nederland deel uit van de energiemix. Aangezien extra kernenergie in Nederland gelet op de doorlooptijden niet waarschijnlijk lijkt voor 2030, is het geen actief gespreksonderwerp aan de tafels van het Klimaatakkoord geweest. Wel wordt er aan de elektriciteitstafel gesproken over het belang van CO2-vrij regelbaar vermogen richting 2030 en verder. Voor dat laatste is kernenergie één van de opties.
Het is mijn inzet om geen reguliere subsidie te geven aan welke vorm van regelbaar vermogen dan ook. Idealiter is de markt zo ingericht dat er een businesscase is voor regelbaar vermogen. Het huidige marktmodel biedt op dit moment een goede basis voor de benodigde prikkels voor de gewenste flexibiliteit in de elektriciteitsvoorziening. Ik zal dit blijven monitoren.
Voor hernieuwbare elektriciteitsprojecten worden de bestaande subsidies op dit moment afgebouwd. Wind op zee kon recent zonder subsidie worden gerealiseerd. In het klimaatakkoord is afgesproken dat na 2025 geen subsidie meer wordt verstrekt voor wind- en zonneparken op land.
De Nederlandse overheid wekt echter zelf geen energie op; het opwekken van energie wordt overgelaten aan exploitanten. Gelet op bovengenoemde opgave past het dan niet om wel een exploitant van een kerncentrale een vergunning te verlenen, maar geen windmolen of zonnepark meer te willen laten bouwen.
Waarom noemt u als reden voor het uitblijven van meer kernenergie dat er nu geen exploitanten/investeerders zijn? Deelt u de mening dat de werkelijke reden is dat de overheid heeft gekozen voor wind- en zonne-energie en deze zogenaamd «duurzame» energie subsidieert en voortrekt boven kernenergie? Bent u ertoe bereid geen cent subsidie meer te verstrekken en ervoor te zorgen dat er geen windmolen of zonnepark meer wordt gebouwd?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u ervan op de hoogte dat voor de volledige transitie naar wind- en zonne-energie (naast maximale windenergie op zee en zonne-energie op daken) ongeveer 25% van het totale Nederlandse landoppervlak nodig zal zijn?2 Deelt u de conclusie dat dat een rampzalig en onrealistisch vooruitzicht is?
Ik heb de berekening gezien. Ik deel de conclusie dat het een onrealistisch vooruitzicht is. Dit komt vooral door de toegepaste berekening van Denkwerk, de auteurs van het rapport.
Denkwerk gaat uit van een benodigde productie voor zon en wind op land van 300 TWh. Dit is bijna tien keer meer dan de opgave in 2030 in het kader van het Klimaatakkoord vraagt. Een vertaling naar opgesteld vermogen aan windparken op land komt, afhankelijk van de aannames, uit op minimaal 46 GW. Dat is tien keer meer vermogen dan nu in Nederland staat. Het opstellen van een vermogen van 46 GW wind op land is inderdaad niet wenselijk.
Het neerzetten van een beeld, dat 25% van onze oppervlakte ingezet moet worden voor zonne- en windparken, is dus enerzijds foutief en anderzijds onnodig alarmerend.
Deelt u de mening dat kernenergie een prominente plek in onze nationale energievoorziening moet krijgen voordat het hele land volgeplempt is met onrendabele, horizonvervuilende, vogelhakselende windmolens? Bent u er dan ook toe bereid te stoppen met uw zogenaamd «duurzame» energiebeleid en het Klimaatakkoord van Nijpels en co. in de openhaard te gooien?
Gelet op de gevolgen van die emissies van broeikasgassen voor deze en toekomstige generaties zie ik het als mijn verantwoordelijkheid om die emissies zoveel mogelijk tegen te gaan. Het Klimaatakkoord draagt daar aan bij.
Kernenergie kan aanzienlijk bijdragen aan het dekken van de elektriciteitsbehoefte in Nederland en neemt in vergelijking met wind of zon inderdaad heel weinig ruimte in beslag. Wat kernenergie betreft is de huidige lijn van deze regering, dat kernenergie niet wordt uitgesloten als onderdeel van de energiemix. Dit past in het uitgangspunt «sturen op CO2» dat dit kabinet hanteert. Dit betekent dat marktpartijen die aan alle randvoorwaarden voldoen (zoals nucleaire veiligheid en voldoende financiële reserves voor het buiten gebruik stellen en verwerken van radioactief afval) in aanmerking kunnen komen voor een vergunning voor de bouw van een kerncentrale.
Zie verder mijn antwoord op vraag 2 en 3.
Ontwikkelingen Coronavirus naar aanleiding van het bericht 'Two Beijing hospitals quarantined amid fears coronavirus infections will spike in the capital' |
|
Jan Paternotte (D66), Antje Diertens (D66) |
|
Bruno Bruins (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD), Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
|
|
|
Bent u bekend met de snelle stijging van het aantal bevestigde gevallen van COVID-19 (coronavirus disease 2019) in de Chinese hoofdstad Beijing in de afgelopen week naar meer dan 400, inclusief het in quarantaine plaatsen van twee ziekenhuizen? Hoe beoordeelt u deze toename?1
Ja, ik ben bekend met de ontwikkelingen van het nieuwe coronavirus in China. U beschrijft ten tijde van het indienen van de Kamervragen een aantal van meer dan 400 ziektegevallen met het nieuwe coronavirus in Beijing. Als dit aantal ziektegevallen in perspectief wordt geplaatst van het aantal bewoners van de stad Beijing, dat op meer dan 20 miljoen ligt, is het aantal van 400 ziektegevallen niet te vergelijken met het aantal besmettingen in Wuhan. Ik laat het verder aan de WHO om deze toename te beoordelen. Op basis van de nieuwste cijfers van het ECDC kan worden gesteld dat het aantal nieuwe besmettingen met het nieuwe coronavirus in China de afgelopen week – met een uitzondering van een kleine toename in het weekend van 29 maart – blijft dalen.
Bent u bekend met het vluchtschema van Chinese luchtvaartmaatschappijen op routes naar Nederland, waaronder de komende week drie vluchten van Beijing naar Amsterdam en vice versa?
Ja.
Heeft u overleg gevoerd met China over de vraag of de exploitanten China Eastern en China Southern gebruik mogen blijven maken van de vervoerstoestemming onder het vigerende luchtvaartverdrag? Zo nee, waarom niet? Zo ja, kunt u de inhoud van dit overleg toelichten?
Ik heb in mijn stand van zakenbrief van 11 februari jl. toegelicht dat ik ter handhaving van de openbare orde en veiligheid of andere dringende redenen kan verzoeken het burgerluchtverkeer tijdelijk of blijvend te beperken of te verbieden boven Nederland of gedeelten daarvan. Dit is op dit moment niet aan de orde. De World Health Organization (WHO) waarschuwt expliciet tegen dergelijke disproportionele maatregelen. Er wordt derhalve ook geen overleg gevoerd met China of luchtvaartmaatschappijen over het gebruik mogen maken van de vervoerstoestemmingen.
Om verspreiding van het nieuwe coronavirus tegen te gaan, worden mogelijk verdere maatregelen getroffen door de Chinese autoriteiten, andere landen in de regio en daarbuiten, luchtvaartmaatschappijen, onderwijsinstellingen etc. Het Ministerie van Buitenlandse Zaken heeft het reisadvies voor China aangepast. Zo adviseert het Ministerie van Buitenlandse Zaken reizigers na te denken of het nog steeds noodzakelijk is om in China te verblijven. Als dat niet zo is, adviseert het Ministerie van Buitenlandse Zaken gebruik te maken van de bestaande mogelijkheden om uit China te vertrekken. Voor reizen naar de provincie Hubei geldt een code «rood»: reis daar niet naartoe.
Hoe beoordeelt u het feit dat de KLM en vrijwel alle andere Europese luchtvaartmaatschappijen sinds ruim twee weken geen vluchten meer uitvoeren op China, maar China Southern en China Eastern nog wekelijks meerdere vluchten uitvoeren op de routes Beijing-Amsterdam en Shanghai-Amsterdam?
Ik heb op dit moment geen besluiten genomen die leiden tot restricties voor de luchtvaart. De Minister van Infrastructuur en Waterstaat heeft in haar brief van 4 februari jl. toegelicht dat luchtvaartmaatschappijen zelf verantwoordelijk zijn voor aanpassingen in het vluchtschema om de gezondheid van personeel en passagiers te waarborgen.
Hoe beoordeelt u het feit dat de KLM weliswaar niet meer zelf vliegt op de route naar China, maar via KLM-kanalen alle directe vluchten van China Southern op Beijing en China Eastern op Shanghai te koop zijn onder een KLM-vluchtnummer? Deelt u de indruk dat de KLM het dus verantwoord acht voor passagiers en crew om tickets te verkopen voor directe vluchten naar deze twee bestemmingen? Kunt u zich voorstellen dat klanten óók deze indruk krijgen door het feit dat zij op de KLM-website deze tickets kunnen kopen?
Zoals toegelicht in de antwoorden op vragen 3 en 4 zijn restricties voor de luchtvaart op dit moment niet aan de orde.
Bent u voornemens met de KLM in gesprek te gaan over het laten staan van deze code-sharing op routes naar China zolang het COVID-19 virus niet onder controle is? Zo nee, waarom niet?
Ik heb geen voornemens om hierover met KLM in gesprek te gaan. Zoals de Minister van Infrastructuur en Waterstaat in haar brief van 4 februari jl. heeft toegelicht, zijn luchtvaartmaatschappijen zelf verantwoordelijk voor aanpassingen in het vluchtschema om de gezondheid van personeel en passagiers te waarborgen.
Acht u het verantwoord om direct vliegverkeer door te laten gaan op een route naar een stad waar een snelle stijging van het aantal bevestigde gevallen van COVID-19 te zien is? Zo ja, waarom?
Ja dat acht ik op dit moment verantwoord. Ik laat mij adviseren door de World Health Organization (WHO) die expliciet waarschuwt tegen disproportionele maatregelen, zoals restricties in de luchtvaart.
Wel heb ik maatregelen genomen naar aanleiding van de uitbraak van het nieuwe coronavirus in China. Zo heeft het RIVM de casusdefinitie aangepast. Hierin staat dat mensen met koorts en luchtwegklachten, die de afgelopen twee weken in een regio met wijdverspreide verspreiding (zoals China, Singapore, Zuid-Korea, Iran, of de provincies Lombardije, Veneto, Emiglia Romangna en Piëmonte in Noord-Italië) geweest zijn, zich kunnen laten testen op het nieuwe coronavirus.
Op directe vluchten van China naar Nederland krijgen passagiers voor landing op Schiphol informatiebrieven uitgereikt waarin zij geattendeerd worden te letten op gezondheidsklachten, en bij het optreden daarvan thuis/in het hotel te blijven en bij het contact met een zorgverlener aan te geven dat men uit een aangedane regio komt. Ook wordt informatie over COVID-19 getoond op de panelen boven de bagagebanden.
Herinnert u zich de brief van de Minister van Infrastructuur en Waterstaat van 4 februari 2020 inzake de rollen en verantwoordelijkheden in relatie tot de uitbraak van het coronavirus in China en de luchtvaart, waarin is aangegeven dat «op dit moment» de gezondheidsvoorschriften geen intrekking van vervoerstoestemmingen vergen?2 Kunt u aangeven wat uw afwegingskader is bij het wegen van de vraag of de gezondheidsvoorschriften een intrekking van een vervoerstoestemming vergen?
Ja, ik ken de passage uit deze Kamerbrief. Zoals ik in de eerdere Kamervragen al aangeef, laat ik mij adviseren door de World Health Organization (WHO). De WHO adviseert op dit moment geen disproportionele maatregelen op te leggen. Op basis van dit advies maak ik mijn afweging.
Bent u voornemens het openhouden van de route Beijing-Amsterdam op korte termijn te heroverwegen door een reisrestrictie c.q. een intrekking van vervoerstoestemming voor te leggen aan de Wereldgezondheidsorganisatie (WHO)? Zo nee, waarom niet?
Zoals toegelicht in de antwoorden op vragen 3 en 4 zijn restricties voor de luchtvaart op dit moment niet aan de orde.
Kunt u, gelet op de snelle ontwikkelingen in de verspreiding van het coronavirus COVID-19, deze vragen elk afzonderlijk en binnen een week beantwoorden?
De vragen zijn zo snel mogelijk beantwoord.
Stelende bewindvoerders |
|
Jasper van Dijk (SP), René Peters (CDA) |
|
Tamara van Ark (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD), Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD) |
|
|
|
|
Wat is uw reactie op het bericht: «Bewindvoerders in Limburg stalen geld van mensen met hoge schulden»?1
Dat bewindvoerders zichzelf op deze manier trachten te verrijken vind ik onthutsend. Mensen met problematische schulden verkeren al in een moeilijke en afhankelijke situatie. Dan is het schrijnend om te moeten constateren dat er schuldenaren zijn die een beroep doen op hulp, maar dat hun vertrouwen ernstig wordt beschaamd. Het betreft twee verschillende zaken. De eerste zaak dateert uit 2016 en gaat om een voormalig beschermingsbewindvoerder. De tweede zaak dateert uit 2018 en gaat om een voormalig Wsnp-bewindvoerder. In beide zaken zijn de bewindvoerders ontslagen door de toezichthoudende rechter en is een strafprocedure gestart. De benadeelden hebben een nieuwe bewindvoerder via de rechtbank Limburg gekregen.
Bij de beantwoording van de vragen wordt onderscheid gemaakt tussen beschermingsbewind(voerders) en Wsnp-bewind(voerders). Een beschermingsbewindvoerder kan worden aangesteld als iemand zijn vermogensrechtelijke belangen zelf niet langer kan behartigen. Aanleiding kan zijn een lichamelijke of geestelijke toestand, of verkwisting dan wel het hebben van problematische schulden. De Wsnp-bewindvoerder behartigt de belangen van de schuldeisers en houdt toezicht op de schuldenaar. Beschermingsbewind is een vorm van financieel-administratief beheer voor wie daartoe zelf niet in staat is, terwijl Wsnp-bewind een insolventieprocedure is die moet leiden tot een maximale uitkering aan de schuldeisers en waarbij de schuldenaar zich aan allerlei strenge verplichtingen moet houden. In beide gevallen is er toezicht door respectievelijk de kantonrechter en de insolventierechter aan wie de bewindvoerder verantwoording dient af te leggen.
Waarom is er niet eerder ingegrepen en waarom duurt het proces zo lang?
In beide zaken heeft de rechter ingegrepen door de bewindvoerders te ontslaan en heeft de rechtbank Limburg aangifte tegen de bewindvoerders gedaan.
Het opsporingsonderzoek in beide zaken betreft zeer omvangrijke dossiers, waarvan er één pas recentelijk bij het OM ontvangen is. De verwachting is dat het OM in beide zaken voor de zomer zal beoordelen of tot vervolging zal worden overgegaan.
Wat onderneemt u tegen het feit dat het Openbaar Ministerie (OM) in Limburg een te geringe capaciteit heeft om dit soort fraudezaken te onderzoeken?
Het OM beschikt niet over deze gegevens omdat niet wordt geregistreerd op beroepsgroep of beroep van de verdachte. Bij de opsporing en vervolging van strafbare feiten moeten doorlopend keuzes worden gemaakt in het grote aanbod van strafbare feiten. Daarbij wordt onder andere gekeken naar de ernst van het strafbare feit, de impact ervan op de slachtoffers en de complexiteit van de strafzaak. Deze afweging vindt plaats in het licht van het overige werkaanbod en de prioriteiten in de aanpak van de veiligheids- en criminaliteitsproblematiek binnen de regio en moet daarom regionaal worden gemaakt.
Hoe gaat u ervoor zorgen dat er landelijk genoeg capaciteit is om frauderende bewindvoerders aan te pakken?
Zie antwoord vraag 3.
Hoeveel zaken met bewindvoerders zijn inmiddels door het OM behandeld en hoeveel veroordelingen zijn hieruit voortgekomen?
Zie antwoord vraag 3.
Hoeveel klachten over bewindvoerders zijn binnengekomen bij de kantonrechter?
Deze vraag heb ik voorgelegd aan de Raad voor de rechtspraak (hierna: Rvdr). De Rvdr bericht dat het niet mogelijk is het aantal klachten te benoemen dat door kantonrechters wordt ontvangen. Klachten worden «los» ingediend bij de kantonrechter, maar zitten ook «verpakt» in:
Klachten die «verpakt» zijn in verzoeken en de vijfjaarlijkse evaluatie worden niet als zodanig geregistreerd.
Hoe is geborgd dat de gedupeerde cliënten hun geld terugkrijgen en wat is de positie van de cliënten indien de bewindvoerders het geld reeds vergokt hebben?
Beschermingsbewindvoerders die hun cliënten schade berokkenen, kunnen per zaak worden aangepakt, maar de rechter kan ook maatregelen nemen in alle dossiers die een beschermingsbewindvoerder heeft. Als een beschermingsbewindvoerder zijn cliënt schade berokkent, is hij hiervoor aansprakelijk en kan de cliënt, maar bijvoorbeeld ook zijn naaste familie, de rechter verzoeken om de beschermingsbewindvoerder te ontslaan. De rechter kan de beschermingsbewindvoerder ook ambtshalve ontslaan, bijvoorbeeld op basis van klachten. Verder kan de rechter de beschermingsbewindvoerder zo nodig in al diens dossiers ontslaan. Het onderzoek van de rechtbank naar de beschermingsbewindvoerder vindt plaats binnen het lopende toezicht op het functioneren van de beschermingsbewindvoerder. Ook het verzoek tot ontslag van de beschermingsbewindvoerder wordt behandeld binnen het lopende toezicht. Aan het indienen van een dergelijk verzoek zijn dan ook in beginsel geen kosten verbonden. Als de beschermingsbewindvoerder wordt ontslagen moet hij een eindrekening en -verantwoording opmaken. Wanneer de cliënt of opvolgend beschermingsbewindvoerder bezwaar heeft tegen de eindrekening en -verantwoording, bijvoorbeeld vanwege het vermoeden van fraude, kan de rechter de schade vaststellen die de ontslagen beschermingsbewindvoerder aan de cliënt heeft berokkend, bijvoorbeeld doordat de beschermingsbewindvoerder geld van de cliënt heeft vergokt. Vervolgens kan de rechter de opvolgend beschermingsbewindvoerder de opdracht geven om de schade te verhalen op de ontslagen beschermingsbewindvoerder.
Wsnp-bewindvoerders keren aan de schuldeisers uit hetgeen gedurende de schuldsanering op de boedelrekening wordt gespaard. Als de Wsnp-bewindvoerder die gelden zichzelf toe-eigent, dupeert hij daarmee dus de schuldeisers. De rechtbank Limburg heeft verzekerd dat het optreden van de Wsnp-bewindvoerder geen nadelige gevolgen heeft gehad voor de schuldenaren zelf, die in de meeste gevallen inmiddels een schone lei hebben gekregen. De schone lei na afloop van de Wsnp is immers een beloning voor het nakomen van de schuldsaneringsverplichtingen tijdens de procedure en daar staat fraude door de Wsnp-bewindvoerder los van.
Erkent u dat het moeilijk is voor mensen die een bewindvoerder zoeken om duidelijk te krijgen welke bewindvoerders betrouwbaar zijn en welke niet?
De kwaliteit van professionele beschermingsbewindvoerders kan sinds 2014 beter worden geborgd. In dat jaar zijn bij wijziging van het Burgerlijk Wetboek kwaliteitseisen geïntroduceerd.2 De rechtspraak houdt toezicht op de naleving van de eisen. Kandidaat-beschermingsbewindvoerders moeten sinds 1 april 2014 aan de eisen voldoen voordat zij kunnen worden benoemd.
Beschermingsbewindvoerders die voor die datum zijn benoemd, moeten vanaf 1 april 2016 aan de eisen voldoen. Eenmaal benoemd moeten alle professionele beschermingsbewindvoerders jaarlijks aantonen dat zij aan de eisen voldoen, onder meer door een verslag van een accountant te overleggen. Voor de toets aan de kwaliteitseisen heeft de rechtspraak het Landelijk Kwaliteitsbureau (hierna: LKB) geïnitieerd. Om benoemd te kunnen worden, moeten kandidaten daar een toelatingsverzoek indienen. Na toelating moeten beschermingsbewindvoerders jaarlijks een handhavingsverzoek indienen bij het LKB. Door de introductie van de kwaliteitseisen heeft de rechtspraak beter zicht gekregen op de kwaliteit van beschermingsbewindvoerders. Als een beschermingsbewindvoerder door het LKB of een kantonrechter op een rechtbank onbetrouwbaar wordt geacht, zal deze niet door de kantonrechter worden benoemd.
De rechtspraak zet zich in om de informatievoorziening over beschermingsbewind en bewindvoerders uit te breiden. Zo wordt er gewerkt aan een kennisnetwerk in een online omgeving waarin burgers informatie kunnen vinden over beschermingsbewind. Verder is het LKB bezig met de ontwikkeling van een «witte lijst», waarop professionele beschermingsbewindvoerders, mentoren en curatoren staan vermeld die op dat moment benoembaar zijn. Beschermingsbewindvoerders die om welke reden dan ook niet benoembaar zijn, worden niet op deze lijst genoemd. Om fouten in de lijst te voorkomen moet er een realtime koppeling worden gemaakt tussen deze openbare witte lijst en de lijst van het LKB met benoembare beschermingsbewindvoerders. De energie die in dit traject wordt gestoken ondersteun ik van harte. Ook om die reden zie ik nu geen aanleiding voor de aanleg van een «zwarte lijst» met beschermingsbewindvoerders.
Wat de schuldsaneringsregeling aangaat, is het de insolventierechter die een Wsnp-bewindvoerder benoemt uit het register van de Raad voor Rechtsbijstand. Wie een verzoek doet om te worden toegelaten tot de schuldsanering heeft dus geen invloed op de keuze van de Wsnp-bewindvoerder. Om in het register van benoembare Wsnp-bewindvoerders te kunnen worden opgenomen moet men aan allerlei opleidings- en kwaliteitseisen voldoen. Een absolute garantie tegen kwaadwillenden kunnen deze eisen niet bieden. Omdat de rechter bij de benoeming iemand in een afhankelijke positie plaatst ten opzichte van de Wsnp-bewindvoerder die de boedel beheert, is het toezicht door de rechter-commissaris in het leven geroepen. Dat heeft in de zaak van de Wsnp-bewindvoerder tot ontslag geleid.
Wat gaat u doen om te zorgen dat mensen die een bewindvoerder zoeken goed terecht komen? Bent u bereid een zwarte lijst aan te leggen van foute bewindvoerders?
Zie antwoord vraag 8.
Kunnen gemeenten een rol spelen in het aanwijzen van goede bewindvoerders?
In de beantwoording van eerdere vragen van uw Kamer heb ik aangegeven dat gemeenten hun kennis over slecht functionerende beschermingsbewindvoerders kunnen delen met rechtbanken, door een klacht in te dienen, en in individuele zaken vragen om een beschermingsbewindvoerder te ontslaan. Het is aan de praktijk om ideeën over het delen van informatie te onderzoeken en zo nodig te ontwikkelen. Initiatiefnemers dienen zich daarbij in elk geval rekenschap te geven van privacy- en mededingingsaspecten. Als een gemeente de rechter verzoekt beschermingsbewind in te stellen kan zij daarbij een kandidaat-bewindvoerder voorstellen. Op deze manier kunnen gemeenten eraan bijdragen dat beschermingsbewindvoerders worden benoemd die volgens hen goed functioneren. Het contact met rechtbanken vind ik de meest aangewezen route voor gemeenten om ervaringen met beschermingsbewindvoerder te delen. Een klacht komt dan terecht bij degene die toezicht houdt op het functioneren van de beschermingsbewindvoerder en die het best in staat is om dat functioneren te beoordelen: de rechter. De rechter beslist vervolgens of er reden is om met de beschermingsbewindvoerder in gesprek te gaan of zelfs over te gaan tot ontslag.
Bent u bereid gemeenten de mogelijkheid te geven om een lijst met regionaal aanbevolen bewindvoerders aan te leggen?
Zie antwoord vraag 10.
Waar kunnen mensen terecht met klachten over bewindvoerders? Indien er geen adequate voorziening bestaat, bent u bereid deze in te richten?
Als een cliënt van een beschermingsbewindvoerder of bijvoorbeeld naaste familie van de cliënt een klacht hebben over een bewindvoerder, kunnen zij die indienen bij de bewindvoerder. De beschermingsbewindvoerder is verplicht een klachtenregeling hebben. Als de bewindvoerder is aangesloten bij een branchevereniging, kan ook daar een klacht worden ingediend. Het staat een cliënt en bijvoorbeeld zijn naaste familie daarnaast vrij om de rechter te benaderen met een klacht.
Voor de schuldsaneringsregeling geldt dat een klacht kan worden ingediend bij de rechter-commissaris over het handelen of nalaten van de Wsnp-bewindvoerder op grond van artikel 317 van de Faillissementswet. Dat kan door de schuldenaar zelf, maar ook door ieder van de schuldeisers. Daarnaast heeft Bureau Wsnp van de Raad voor Rechtsbijstand een Gedragscode voor Wsnp-bewindvoerders ontwikkeld en een klachtenregeling aan de hand waarvan men zich ook kan vervoegen bij de Raad voor Rechtsbijstand.
Het bericht ‘Veel transgenders gaan zelf aan de slag met hormonen, met alle risico’s van dien’ |
|
Vera Bergkamp (D66) |
|
Bruno Bruins (VVD) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht «Veel transgenders gaan zelf aan de slag met hormonen, met alle risico’s van dien»?1 2
Ja.
Wat vindt u ervan dat naar schatting een derde van de patiënten die bij Stepwork komt, aan zelfmedicatie doet?
Als endocrinologische zorg niet snel genoeg beschikbaar is zijn er mensen die hun toevlucht nemen tot zelfmedicatie. Ik heb begrip voor de situatie waar deze mensen zich in bevinden, maar vind zelfmedicatie geen goede zaak, want dat brengt risico’s voor de gezondheid met zich mee. Het is gevaarlijk om middelen te bestellen via internet omdat je nooit weet wat je koopt en ook niet welke dosering voor jou geschikt is en of je, bijvoorbeeld in verband met andere aandoeningen, bepaalde medicatie niet moet gebruiken. In onderzoek van patiëntenorganisatie Transvisie uit 2016 gaf een kwart van de respondenten met zelfmedicatie aan dat men (ernstige) medische problemen ondervond: depressies, hartkloppingen, stress, slaapproblemen, angst- en paniekaanvallen en zelfs iemand met een herseninfarct (https://www.transvisie.nl/wpcontent/uploads/2016/12/onderzoektransgenderzorgnederland.pdf).
Ik wil deze mensen dan ook met klem adviseren om hun heil niet te zoeken in zelfmedicatie en in elk geval contact op te nemen met de huisarts. Verder vind ik het belangrijk dat transgenderpersonen (en ook hun familie, naasten en relevante omgeving) steun zoeken en weten dat zij met vragen terecht kunnen bij bijvoorbeeld Transvisie. Daarnaast bieden verschillende organisaties zorg en ondersteuning aan, zoals bijvoorbeeld Stepwork Wmo. Ook GGZ-organisatie PsyQ heeft een aanbod speciaal gericht op transgender personen (voorheen Transvisie Zorg), met onder meer contactgroepen. Voor jongeren, maar ook voor personen die nog aan het begin van hun transitie staan. Deze contactgroepen worden als zeer steunend ervaren.
Kunt u inzichtelijk maken in welke mate transgender personen in Nederland aan zelfmedicatie doen?
In het onderzoek van Transvisie uit 2016 (https://www.transvisie.nl/wp-content/uploads/2016/12/onderzoektransgenderzorgnederland.pdf) wordt aangegeven dat wanneer transgenders niet het gevoel hebben op een afzienbare termijn geholpen te worden, een groep overgaat tot zelfmedicatie (Rotondi, Nooshin Khobzi, 2013). Zoals ik in juni 2019 in antwoord op schriftelijke vragen van de Kamerleden Ellemeet, Westerveld en Özütok (GroenLinks) heb aangegeven (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2018–2019, nr. 2960), gaf 18% van de respondenten in dit Transvisie-onderzoek aan hormonen te hebben gebruikt voordat deze door de hulpverleners werden verstrekt. Ik heb geen recentere cijfers over de mate waarin transgender personen in Nederland aan zelfmedicatie doen. Het artikel in Trouw waar in vraag 1 naar wordt verwezen geeft schattingen die door verschillende zorgaanbieders zijn gedaan.
De kwartiermaker transgenderzorg heeft vorig jaar in opdracht van Zorgverzekeraars Nederland en het Ministerie van VWS een onderzoek uitgevoerd naar de ervaringen en behoeften van transgenders met zorg (Kamerstuk 31 016, nr. 257). In zijn voortgangsbrief beveelt de kwartiermaker naar aanleiding van dit onderzoek onder meer aan dat meer onderzoek zou moeten worden gedaan naar de ervaringen en behoeften van mensen, met name kwetsbare groepen, die nog te veel buiten dit onderzoek vallen. «Te denken valt met name aan transgenderpersonen met een migranten achtergrond die niet of nauwelijks aangehaakt zijn bij de zorg en mensen die aan zelfmedicatie doen, zorg in het buitenland zoeken en (het belang van) andere vormen waarin transgenders aan zorg, steun of begeleiding komen. Dergelijk onderzoek zou door academische kenniscentra, patiëntenorganisaties maar ook door zorgverzekeraars of gemeenten gefaciliteerd kunnen worden. Het doel is te voorkomen dat kwetsbare groepen ten onrechte geen passende zorg ontvangen.», aldus de kwartiermaker (Kamerstuk 31 016, nr. 257).
Zoals ik de Kamer in mijn brief van 26 november 2019 (Kamerstuk 31 016, nr. 257) heb gemeld, zal ik het op mij nemen om ervoor te zorgen dat vervolgonderzoek wordt gedaan naar de ervaringen en behoeften van transgenders. In dat onderzoek, dat ik (zoals ik aangaf in de antwoorden op de vragen van de Kamerleden Ellemeet en Özütok (GL) over de stand van zaken met betrekking tot transgenderzorg (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2019–2020, nr. 1313)) in 2021 zal laten uitvoeren, zal ik ook vragen meenemen met betrekking tot zelfmedicatie. Ik zal dat onderzoek te zijner tijd uiteraard aan de Kamer toesturen.
Hoe lang zijn de wachtlijsten en de wachttijden op dit moment om aan hormoonbehandeling te kunnen beginnen?
Voor een transgender persoon een hormoonbehandeling kan ondergaan, moet eerst de diagnose «genderdysforie» worden gesteld. Dit gebeurt door een psycholoog bij een ziekenhuis of GGZ-instelling, nadat een intake en één of meerdere gesprekken met de psycholoog hebben plaatsgevonden. Na de diagnosestelling kan iemand zich aanmelden voor endocrinologische zorg.
De meest recente informatie over de wachttijden voor transgenderzorg staan in de laatste voortgangsrapportage van de kwartiermaker transgenderzorg, die ik op 26 november 2019 aan de Tweede Kamer heb toegestuurd (Kamerstuk 31 016, nr. 257).
Uit dit overzicht van de kwartiermaker blijkt dat de wachttijden van aanmelding tot intake op dat moment gemiddeld 41 weken was, waarbij het opvallend was dat de wachttijden bij de GGZ-aanbieders gemiddeld fors lager lagen (24 weken voor volwassenen, 18 weken voor jongeren) dan bij de UMC’s (62 weken voor volwassenen, 60 weken voor jongeren).
De gemiddelde wachttijd van intake tot de start van de psychologische behandeling was voor jongeren onder de 18 jaar in oktober 2019: 35 weken bij het Amsterdam UMC en 6 weken bij GGZ-aanbieders. Voor gemiddelde volwassenen was de wachttijd op dat moment 6 weken bij UMC’s, en 13 weken bij GGZ-aanbieders.
De wachttijd voor endocrinologische zorg was in oktober 2019 gemiddeld 4 weken bij UMC’s. De informatie over de wachttijden voor deze zorg bij de andere ziekenhuizen was niet compleet en varieerde sterk (van 3 tot 39 weken).
De kwartiermaker heeft in zijn voortgangsrapportage echter aangegeven dat, hoewel de wachttijden op sommige plaatsen lang zijn, het voornaamste probleem bij de endocrinologische zorg leek te zijn dat de beschikbaarheid in alle regio’s niet overal voldoende, of voldoende helder was. De kwartiermaker gaf aan te werken aan heldere afspraken over verwijzing en bekostiging zodat in alle regio’s in elk geval endocrinologische zorg beschikbaar en voldoende toegankelijk wordt.
Zoals u weet zet ik, samen met de zorgverzekeraars, vol in op het terugdringen van de wachttijden voor transgenderzorg. Dit is één van de belangrijkste opdrachten voor de kwartiermaker transgenderzorg, die door mij en Zorgverzekeraars Nederland is aangesteld.
De kwartiermaker transgenderzorg is in gesprek met verschillende ziekenhuizen over het vergroten van de capaciteit voor endocrinologische zorg. Er is momenteel een aantal ziekenhuizen dat voorbereidingen treft voor een nieuw, uitgebreider aanbod van endocrinologische zorg aan jonge en/of volwassen transgender personen. De kwartiermaker heeft mij laten weten dat dit onder meer geldt voor het Rijnstate Ziekenhuis, het Zaans Medisch Centrum en het Maasstad Ziekenhuis. De verwachting is dat deze ziekenhuizen nog dit jaar zullen kunnen starten met het verlenen van deze zorg.
Daarnaast is het RadboudUMC Amalia Kinderziekenhuis op 2 maart 2020 gestart met een centrum voor transgenderzorg voor kinderen tot 16 jaar. Ik juich het toe dat er meer keuzevrijheid is gekomen voor kinderen en adolescenten, dat de wachtlijsten voor deze groep korter worden en dat sommigen nu ook zorg dichter bij huis kunnen krijgen. De eerste maanden zal de poli mensen uitnodigen die bij Amsterdam UMC op de wachtlijst staan, om de langst wachtende kinderen het eerst de gelegenheid te geven behandeling te krijgen in Nijmegen. Het gaat dan om ongeveer 16 personen per maand. Ook kunnen kinderen doorstromen, die onder begeleiding zijn bij de Mutsaersstichting en toe zijn aan medische behandeling met puberteitsremmers. Andere kinderen kunnen alvast via de huisarts naar het RadboudUMC worden doorverwezen, zij komen dan op de wachtlijst van het RadboudUMC. Vanaf 1 september 2020 zal het RadboudUMC zowel kinderen van de wachtlijst van het Amsterdam UMC, als kinderen van de eigen wachtlijst uitnodigen.
De effecten van het nieuwe zorgaanbod zouden normaliter in de loop van dit jaar merkbaar moeten zijn; maar ik kan nog niet voorspellen wat de druk op zorginstellingen in verband met het coronavirus doet met de wachttijden voor andere vormen van zorg. Rond de zomer komt de kwartiermaker met nieuwe informatie over wachttijden en wachtlijsten in de transgenderzorg.
Wat vindt u ervan dat een van de patiënten de zelfmedicatie beschrijft als «Voor mij was de keuze: zelf met hormonen beginnen, of uit het leven stappen»?3
Ik heb begrip voor de situatie waar deze mensen zich in bevinden, en vind het verdrietig dat deze persoon zo’n moeilijke tijd heeft moeten doormaken. Het is helaas een feit dat veel transgender personen last hebben van het wachten op de juiste zorg. Dit blijkt ook uit het onderzoek naar ervaringen en behoeften van transgenders in de zorg (Kamerstuk 31 016, nr. 257). Wachtenden kunnen last hebben van frustratie of stress, maar een aanzienlijk deel meldt ook depressieve gevoelens of zelfs suïcidale gedachten. De angst dat door het wachten het lichaam zich (door de puberteit) een kant op ontwikkelt die niet past bij het gender, is bij een aanzienlijk deel aanwezig. Ook hebben zij vaak het gevoel dat het leven stil staat en/of dat het sociale leven, het werk of de studie eronder leidt.
De psychische last die transgenders ervaren van het wachten op de juiste zorg is ook een belangrijke reden waarom ik vol inzet op het terugdringen van de wachttijden in de transgenderzorg.
Zoals ik in mijn antwoord op vraag 2 heb aangegeven, vind ik zelfmedicatie echter geen goede zaak, omdat dit risico’s voor de gezondheid met zich mee brengt. In reactie op vraag 2 heb ik tevens aangegeven dat ik deze mensen met klem wil adviseren om hun heil niet te zoeken in zelfmedicatie en in elk geval contact op te nemen met de huisarts. Dit kan helpen bij de overbrugging van de moeilijke wachttijd-periode. Daarnaast kan contact worden gezocht met Transvisie. Ook bieden verschillende organisaties zorg en ondersteuning aan, zoals bijvoorbeeld Stepwork Wmo en GGZ-organisatie PsyQ. PsyQ heeft onder meer contactgroepen voor transgender jongeren, maar ook voor personen die nog aan het begin van hun transitie staan, die als zeer steunend worden ervaren.
Ook is naar aanleiding van het Regeerakkoord, waarin is aangegeven dat LHBTI-jongeren extra risico’s lopen op suïcidaliteit, een aantal acties ingezet om deze jongeren te ondersteunen. Zo ben ik momenteel, samen met mijn collega Staatssecretaris Blokhuis, in overleg met Transvisie en TNN om te kijken of ervaringsdeskundigen een rol kunnen krijgen binnen de (jeugd-)GGZ. Doel is dat transgender jongeren door de inzet van ervaringsdeskundigen binnen de jeugd-GGZ steun, herkenning en erkenning kunnen gaan vinden, antwoord kunnen gaan vinden op vragen over identiteit en hulpverlening, en de juiste hulp daarbij kunnen gaan vinden. De uitkomsten van een overleg dat ik op 24 juni 2019 met LHBT-jongeren heb gehad over de wachtlijsten en over zelfmedicatie, en het onderzoek van de kwartiermaker transgenderzorg naar ervaringen en behoeften van transgenders in de zorg, bevestigden namelijk dat hier (mede gezien de psychische impact die de lange wachttijden hebben) behoefte aan bestaat en dat een steunende omgeving het risico op suïcide kan beperken.
Is er voortgang bij het terugdringen van de wachtlijsten en wachttijden om aan hormoonbehandeling te beginnen?
Zie mijn antwoord op vraag 4.
Wat gaat u doen om bij transgender personen de risico’s van zelfmedicatie onder de aandacht te brengen?
Patiëntenorganisatie Transvisie speelt een belangrijke rol als het gaat om het informeren van transgender personen over de risico’s van zelfmedicatie. Hoewel Transvisie er begrip voor heeft dat mensen, gelet op de lange wachttijden en de bijdrage die hormoonbehandeling kan leveren aan iemands mentaal en emotioneel welzijn, tot zelfmedicatie over gaan, raadt Transvisie dit ten strengste af. De mensen van Transvisie brengen dit onder meer naar voren wanneer het onderwerp zelfmedicatie tijdens groepsbijeenkomsten ter sprake komt, en zij verstrekken informatie over de risico’s van zelfmedicatie via hun website (https://www.transvisie.nl/transitie/volwassenen/hormonen/, zie tabblad «verkrijging elders»).
Op het moment dat transgender personen contact met hun huisarts of een psycholoog of psychiater opnemen voor de start van hun zorgtraject, is er ook een belangrijke taak voor deze zorgverlener weggelegd om patiënten te wijzen op de gevaren van het gebruik van illegale geneesmiddelen c.q. zelfmedicatie. In opdracht van het Ministerie van VWS is door het Instituut voor Verantwoord Medicijngebruik (IVM) een module ontwikkeld om bewustwording te creëren bij artsen en apothekers. Het doel van deze module is om artsen en apothekers te helpen om de gezondheidsklachten te herkennen die mogelijk worden veroorzaakt door het gebruik van (vervalste) geneesmiddelen die zijn aangeschaft via illegale aanbieders.
Verder worden patiënten vanuit de overheid, via de website www.rijksoverheid.nl bij het onderwerp «medicijnen», zoveel mogelijk voorzien van betrouwbare informatie over de gevaren en risico’s van het online bestellen van geneesmiddelen.
Om het aanbod van illegale handel in geneesmiddelen tegen te gaan, treedt de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) waar mogelijk stevig op tegen de verkoop van (illegale) geneesmiddelen via internet. Naar aanleiding van ontvangen meldingen inspecteert de IGJ websites die (illegale) geneesmiddelen aanbieden en daarvoor reclame maken. Bij deze inspecties gaat het vooral om websites die geneesmiddelen aanbieden waarvoor een recept verplicht is, of die (nog) niet geregistreerd zijn. Als de inspectie een website aantreft die illegale medicijnen aanbiedt of daarvoor reclame maakt, kan ze maatregelen treffen. Bijvoorbeeld door een waarschuwing te geven of een boete op te leggen. Steeds vaker is het voor de inspectie echter niet te achterhalen wie de exploitant is van de website. De reden hiertoe is dat de websitehouder bewust gegevens afschermt of vanuit het buitenland opereert. Om die reden deelt de IGJ in internationaal verband relevante informatie met buitenlandse diensten. Zo kan bekeken worden of een andere dienst kan optreden tegen een aanbieder of zorgprofessional. Daarnaast vraagt de IGJ via de jaarlijkse internationale operatie Pangea op mondiaal niveau aandacht voor de gezondheidsrisico’s die het gebruik van illegale geneesmiddelen met zich meebrengt en om zoveel mogelijk potentieel gevaarlijke geneesmiddelen van de markt te halen.
Naast de (vervalste) geneesmiddelen die vanuit het buitenland Nederlandse consumenten kunnen bereiken, is het ook mogelijk dat geneesmiddelen uit het Nederlandse reguliere kanaal in het illegale circuit terecht komen. Ik heb bij brief van 10 oktober 2019 (TK 2019–2020, 29 477, nr. 617) aangekondigd dat ik meer zicht en grip wil hebben op deze zogenaamde «zwarte markt». Ik zal hiertoe indien mogelijk gezien de huidige omstandigheden, voor de zomer met een plan van aanpak komen.
Klopt het dat de nieuwe zorgstandaard voor somatische transgenderzorg mogelijk meer ruimte biedt om ook een deel van de hormoonbehandeling bij de huisarts neer te leggen?
In november 2019 is de «kwaliteitsstandaard transgenderzorg somatisch» vastgesteld en gepubliceerd (https://richtlijnendatabase.nl/richtlijn/kwaliteitsstandaard_transgenderzorg/startpagina_-_transgenderzorg.html). Dit is de eerste kwaliteitsstandaard met betrekking tot deze zorg; of deze kwaliteitsstandaard «meer ruimte biedt» kan ik dan ook niet zeggen. Wel is er in de kwaliteitsstandaard een rol voor de huisarts voorzien, waar het gaat om de hormoonbehandeling (endocrinologische zorg). In deze kwaliteitsstandaard staat over hormoonbehandeling namelijk het volgende:
«De hormoonbehandeling kent typisch twee fasen, de instelfase en de follow-up. Tijdens de instelfase wordt in nauwgezette, frequente monitoring de optimale hormoondosering bepaald totdat er een stabiele en passende hormoonsituatie is bereikt. Deze fase wordt door een endocrinoloog of gespecialiseerde gynaecoloog, in een geformaliseerd samenwerkingsverband met een psycholoog, opgestart. Follow–up op de hormoonbehandeling is op zijn plaats bij de huisarts met kennis van transgenderzorg in overleg met een endocrinoloog of bij een endocrinoloog in een perifeer ziekenhuis.»
Als een huisarts is bijgeschoold, zou het dan ook mogelijk zijn om niet alleen nazorg te bieden bij de hormoonbehandeling, maar ook in het voortraject?
Het is niet aan mij om hier uitspraken over te doen. Het is aan de veldpartijen – zorgaanbieders, patiëntenorganisaties en zorgverzekeraars – om gezamenlijk te bepalen wat kwalitatief goede zorg is.
Hoe kijkt u naar het initiatief van de Trans Health Clinic in Amsterdam?
Het is fijn dat er initiatieven zijn die mogelijkheden zoeken voor een passend zorgaanbod, en zorg toegankelijk maken, voor een groep die anders moeilijk in de reguliere zorg terecht komt. De Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) is niet bekend met deze kliniek; ik kan daarom geen oordeel geven over de zorg die hier wordt verleend. Net zoals andere zorgaanbieders moet deze kliniek uiteraard voldoen aan de voorwaarden voor goede en veilige zorg. De IGJ heeft stichting waar de Trans Health Clinic deel van uit maakt een vragenlijst toegestuurd over deze locatie op basis van de reactie daarop haar toezicht verder inrichten.
Ziet u mogelijkheden om zulke initiatieven verder te ondersteunen?
De financiële ondersteuning van een particuliere kliniek door het Ministerie van VWS is niet aan de orde. De curatieve zorg in Nederland wordt primair bekostigd via de Zorgverzekeringswet. Het is aan de Trans Health Clinic of zij contact wil leggen met zorgverzekeraars voor de mogelijke vergoeding van (een deel van) de zorg.
Het loket “Oude schades” van provincie Groningen |
|
Sandra Beckerman (SP) |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
|
|
|
Wat is de stand van zaken rondom het loket «Oude schades» in Groningen?
Bewoners konden tussen 6 januari 2020 en 1 maart 2020 een verzoek indienen bij de provincie Groningen als:
zij hun schade gemeld hebben vóór 31 maart 2017;
zij behoren tot de ruim 5.000 bewoners die het aanbod van NAM in het kader van de resterende 6.199 openstaande schademeldingen hebben geaccepteerd zonder tussenkomst van de Arbiter Bodembeweging of burgerlijk rechter;
zij kunnen aantonen dat zij de schade niet (volledig) heeft kunnen laten herstellen van het door NAM betaalde bedrag.
De ruim 1.000 bewoners die het aanbod van NAM niet hebben geaccepteerd, konden naar de Arbiter Bodembeweging. De doelgroep van de regeling is gebaseerd op de uitkomsten van het onderzoek van AHA! dat is uitgevoerd in opdracht van de Tweede Kamer. De regeling is opgezet om bewoners tegemoet te komen die aangeven dat het NAM-aanbod te laag was om de schade te herstellen. Bewoners die niet onderdeel van de steekproef waren maar wel onder de doelgroep van de regeling vallen, konden ook een verzoek indienen. Er zijn in totaal 193 verzoeken ingediend door een deel van de bewoners aan wie NAM in 2018 het eerdergenoemde aanbod heeft gedaan.
Hoeveel mensen hebben zich gemeld? Welk percentage is dit van de mensen met oude schades?
Zie antwoord vraag 1.
Hoeveel meldingen daarvan zijn beoordeeld?
Van de 193 verzoeken zijn er reeds 181 verzoeken bekeken (d.d. 11 maart 2020). Hiervan blijken er 80 tot de doelgroep van de regeling te behoren. Deze verzoeken zullen conform de voorwaarden worden toegekend. Tot nu zijn er 23 zaken definitief toegekend met een gemiddelde toekenning € 4.369,41. 101 verzoeken van de 181 vallen buiten de doelgroep en zijn of worden dus afgewezen. Hiervan kwamen 81 verzoeken niet in aanmerking voor een inhoudelijke beoordeling omdat zij geen deel uitmaken van de resterende 6.199 gevallen waarin NAM in de periode 5 maart 2018 tot 1 september 2018 een aanbod heeft gedaan. 20 van de 101 verzoeken worden afgewezen omdat de betreffende bewoners het aanbod van NAM hebben afgewezen en zij zich aangemeld hebben voor een arbiterprocedure. 12 verzoeken worden momenteel nog bekeken.
Hoeveel meldingen zijn afgewezen en waarom?
Zie antwoord vraag 3.
Hoeveel meldingen zijn toegewezen? Om welke bedragen gaat het?
Zie antwoord vraag 3.
Hoe wordt bepaald op welk bedrag gedupeerden recht hebben?
De provincie Groningen beoordeelt of de verzoeken binnen de doelgroep van de regeling vallen en volledig zijn. Voldoet het verzoek niet aan de voorwaarden, dan neemt een medewerker van de provincie contact op met de bewoner voor aanvullende informatie. Vervolgens worden alle verzoeken tezamen met de aangeleverde informatie ter beoordeling doorgestuurd aan NAM. Bij de verzoeken wordt een vergelijking gemaakt tussen de door bewoner aangeleverde factuur of offerte en de calculatie behorend bij het aanbod dat NAM in de periode van 5 maart 2018 tot 1 september 2018 heeft gedaan.
Indien de factuur of offerte aansluit bij de werkzaamheden waarop de calculatie is gebaseerd, wordt het verschil vastgesteld en door NAM betaald;
Indien de factuur of offerte werkzaamheden bevat voor maar een deel van de schade of meer dan de schade, dan wordt er een eerlijk vergelijk gemaakt en het verschil door NAM wordt vergoed. Indien er andere verschillen zijn tussen de factuur of offerte en het aanbod van NAM, volgt maatwerk.
Er vindt regelmatig overleg plaats tussen de provincie en NAM over de verzoeken. Aangezien het een aanvullende vergoeding betreft van de zijde van NAM, doet NAM de eerste beoordeling bij alle verzoeken en speelt de provincie geen rol in deze inhoudelijke beoordeling. Bij afwijzing op inhoudelijke gronden van de verzoeken die binnen de doelgroep van de regeling vallen, was vooraf ingeregeld dat een onafhankelijke kostenexpert om een definitief oordeel kan worden gevraagd. Echter, dit is tot dusver niet nodig gebleken. De provincie informeert de bewoners over de uitkomsten van de beoordeling om ervoor te zorgen dat de bewoners niet tegenover NAM staan. Bewoners kunnen bij vragen altijd bij de provincie terecht.
Wordt afgeweken van de bedragen genoemd in de offertes die gedupeerden overleggen?
Zie antwoord vraag 6.
Waar kunnen bewoners terecht die het oneens zijn met een afwijzing?
Zie antwoord vraag 6.
Hoeveel gedupeerden hebben zich gemeld die eerder ook een zaak bij de arbiter hebben aangemeld? Hoe zijn deze aanvragen beoordeeld?
Zie antwoord vraag 3.
Welke rol speelt de Nederlandse Aardolie Maatschappij (NAM)? Welke invloed oefent zij nog uit?
Zie antwoord vraag 6.
Bent u bereid dit loket langer open te houden? Kunt u uw antwoord toelichten?
De regeling is, zoals voorafgaand aangekondigd, gesloten op 1 maart. De provincie heeft de communicatie over deze regeling serieus aangepakt. Daarin is zij actief bijgestaan door gemeenten en maatschappelijke organisaties. Er zijn door de provincie meerdere advertenties geplaatst in het Dagblad van het Noorden en in huis-aan-huiskranten: voor aanvang van de regeling in december, in de eerste week van januari, begin en half februari (twee weken voor sluiting). De Groninger Bodembeweging en het Gasberaad hebben de regeling in hun nieuwsbrieven en op hun website onder de aandacht gebracht. Dit geldt ook voor Stut en Steun en de aardbevingsgemeenten. De pagina over de regeling op de provinciewebsite is ongeveer 2000 keer bezocht. De provincie kreeg dagelijks telefoontjes over de regeling en ondersteunde bewoners bij hun verzoek. De voor 1 maart onvolledig ingediende verzoeken zullen ook na 1 maart nog door NAM in behandeling worden genomen en daarmee kan – ook na de sluitingsdatum van de regeling – nog aanvullende informatie worden ingestuurd, mocht de provincie daar om verzoeken. Daarom heeft de provincie mij laten weten geen reden te zien de regeling langer op te houden. Ik deel deze opvatting.
Wat is uw reactie op de ervaring van de heer Westerdiep, die aangeeft dat de NAM zegt dat de ingediende offerte te hoog is en dat die wel wat lager kan?
Ik ga niet in op individuele gevallen. Ik kan melden dat de provincie nauw contact heeft met NAM over alle verzoeken, waaronder deze twee gevallen.
Wat is uw reactie op de ervaring van de heer Spiekman, waarbij de arbiter in het verleden wel alles heeft bestempeld als aardbevingsschade, maar nooit uitspraak heeft gedaan over de hoogte van het schadebedrag en waarvan de NAM nu zegt dat dat de reden is om de aanvraag af te wijzen?
Zie antwoord vraag 12.
Klopt het dat de NAM opnieuw vertraagt en frustreert? Kunt u uw antwoord toelichten?
Er is geregeld contact met NAM over de verzoeken. Ik zie geen signalen dat NAM de beoordeling vertraagt of zich niet coulant opstelt. In de afhandeling is ook sprake geweest van meldingen in een grijs gebied; die niet stroken met de letter van de regeling, maar wel passen in de geest door uiteenlopende omstandigheden. Voor sluiting van de regeling is overleg geweest tussen NAM, de Commissaris van Koning de heer Paas en mij over deze meldingen, waarin besloten is dat een meer ruimhartige koers het meest recht doet aan de situatie. De commissaris van de Koning en ik zijn tevreden over deze regeling omdat hiermee aan bewoners die het aanbod van NAM in het kader van de resterende 6.199 openstaande schademeldingen hebben geaccepteerd, de mogelijkheid is geboden aan te tonen dat zij met het door NAM betaalde bedrag de schade niet hebben kunnen laten herstellen.
Bent u tevreden met de werking van dit loket? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 14.
Kunt u de vragen een voor een beantwoorden?
De vragen hangen dermate met elkaar samen, dat ervoor gekozen is bepaalde vragen te clusteren ten behoeve van de leesbaarheid. Ik heb er hierbij voor gezorgd dat elke afzonderlijke vraag beantwoord is. De antwoorden op de gestelde vragen zijn voor het AO Mijnbouw/Groningen naar uw Kamer gestuurd.
Kunt u de vragen beantwoorden voor het eerstvolgende AO Mijnbouw/Groningen op 18 maart 2020?
Zie antwoord vraag 16.
Het bericht Vanaf 1 januari 2020 alleen euro 6 vrachtauto’s welkom op de Maasvlakte |
|
Remco Dijkstra (VVD) |
|
Stientje van Veldhoven (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat, minister zonder portefeuille infrastructuur en waterstaat) (D66) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het artikel gepubliceerd door evofenedex «Vanaf 1 januari 2020 alleen euro 6 vrachtauto’s welkom op de Maasvlakte»?
Ja.
Klopt het dat de Maasvlakte een specifieke zone met een gesloten verklaring voor vrachtauto’s is en dat daar alleen Euro VI vrachtauto’s zonder ontheffing mogen rijden?
Ja, dat klopt. Het verkeersbesluit waarmee de zone werd ingesteld dateert uit 2012 en is van kracht geworden op 1 januari 2014. Deze Euro VI-zone maakt onderdeel uit van een pakket van maatregelen die het Rijk, gemeente Rotterdam en Havenbedrijf Rotterdam gezamenlijk hebben afgesproken bij het vaststellen van het bestemmingsplan Maasvlakte 2, zodat de luchtkwaliteit tenminste gelijk blijft. Alleen met dit pakket konden onder het bestemmingsplan Maasvlakte 2 bouwvergunningen worden afgegeven.
Welke ruimte heeft de gemeente of wegbeheerder om af te wijken van geharmoniseerde regels? Volgt in dit geval de gemeente Rotterdam hier de regels die de Tweede Kamer en Minister voor ogen hebben?
Gemeenten en overige wegbeheerders volgen in algemene zin de geharmoniseerde regels bij het inrichten van een milieuzone. De Euro VI zone op de Maasvlakte is echter een unieke situatie op basis van afspraken tussen Rijk, gemeenten en Havenbedrijf Rotterdam die al bestond ruim voordat de geharmoniseerde regels van kracht werden. Het toegangsregime op de Maasvlakte was ook tijdens de periode van het convenant vrachtverkeer1 (2006 – 2019) afwijkend van het geharmoniseerde toegangsregime van de milieuzones voor vrachtverkeer in binnensteden. Feitelijk is er met de invoering van de landelijke regelgeving op 1 januari 2020 niets veranderd in die bijzondere positie van de Maasvlakte.
De Euro VI-zone op de Maasvlakte heeft sinds de introductie een strenger toegangsregime dan de milieuzones vrachtverkeer in de binnensteden (Euro IV). Met de harmonisatie van de milieuzones is afgesproken dat de milieuzones voor vrachtverkeer in de binnensteden per 1 januari 2022 wordt aangescherpt van Euro IV naar Euro VI. Aan de bijzondere en afwijkende situatie van de Euro VI zone op de Maasvlakte, die overigens goed bekend is bij het vervoerend en verladend bedrijfsleven, zal dus per 1 januari 2022 een definitief einde komen. De gemeente Rotterdam is verzocht om vanaf dat moment ook de bebording in overeenstemming te brengen met het geharmoniseerde systeem.
Klopt het dat deze zone al sinds 2012 zo ingericht is? Hoeveel winst ter bevordering van schone lucht levert deze milieuzone op?
Het verkeersbesluit dat ten grondslag ligt aan de Euro VI-zone is sinds mei 2012 onherroepelijk en operationeel sinds 2014. Het maatregelpakket, samen me de autonome verbetering van de luchtkwaliteit, heeft ertoe geleid dat bij de actualisatie van het bestemmingsplan in 2018 is gebleken dat de verdere ontwikkeling van de Tweede Maasvlakte niet leidt tot extra overschrijdingen van de wettelijke normen voor luchtkwaliteit. Uit monitoringscijfers van gemeente Rotterdam blijkt dat bijna 100% van de vrachtauto’s naar de Maasvlakte inmiddels een Euro VI vrachtauto is.
Waarom valt deze zone niet onder de landelijke regelgeving die sinds 1 januari 2020 van kracht is om alle milieuzones te harmoniseren? Als deze zone wel onder de nieuwe regels valt, bent u dan van plan in te grijpen op de Maasvlakte? Zo ja, op welke manier?
Zie antwoord vraag 3.
Het bericht dat zwangere Afrikaanse vrouwen uit asielopvang verdwenen zijn |
|
Attje Kuiken (PvdA) |
|
Ankie Broekers-Knol (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
|
|
|
Kent u het bericht «Tientallen zwangere Afrikaanse vrouwen verdwenen uit asielopvang»?1
Ja.
Is het waar dat in november en december 2019 zeker 25 zwangere asielzoekers uit Afrika uit hun opvang in Nederland zijn verdwenen? Zo nee, hoeveel zijn er dan wel verdwenen?
Tijdens het vragenuur van 9 juni jl. heb ik de informatie van het COA met u gedeeld waaruit blijkt dat in totaal 961 personen van Nigeriaanse komaf met onbekende bestemming zijn vertrokken in 2019. Het gaat hier evenwel niet uitsluitend om zwangere vrouwen, maar ook om andere groepen. Het gaat in ieder geval om 754 mannen.
Wat betreft de specifieke vraag naar het aantal zwangere vrouwen uit Afrika dat met onbekende bestemming is vertrokken, verwijs ik naar het fenomeenonderzoek dat ik tijdens dat vragenuur heb toegezegd. Op dit moment onderzoek ik hoe hier het beste uitvoering aan gegeven kan worden. Dit onderzoek zal in ieder geval zien op de signalen van mensenhandel en -smokkel in relatie tot vertrek uit de asielopvang. Ik zal uw Kamer na het zomerreces informeren over de precieze invulling.
Wanneer kreeg u voor het eerst signalen dat zwangere asielzoekers uit de opvang verdwenen?
Vanuit de migratieketen zijn begin 2019 de eerste signalen van mogelijke mensenhandel en mensensmokkel bij de politie gemeld met betrekking tot Nigeriaanse asielzoekers. Het COA heeft in november 2019 signalen afgegeven over zwangere vrouwen van Afrikaanse komaf die met onbekende bestemming vertrekken.
Verdwijnen er nog steeds zwangere vrouwen uit de opvang? Zo ja, om hoeveel vrouwen gaat het? Zo nee, hoe weet u dat?
Inmiddels is duidelijk geworden dat er inderdaad nog steeds personen met onbekende bestemming vertrekken, waaronder zich ook zwangere vrouwen van Afrikaanse komaf bevinden. Dit is de reden dat ik een fenomeenonderzoek laat doen waarin ook de gevraagde informatie wordt meegenomen.
Schrikt ook u van de veronderstelling van het Expertisecentrum Mensenhandel en Mensensmokkel (EMM) dat het niet ondenkbaar is «dat zowel de vrouwen als de pasgeboren kinderen slachtoffer zijn of worden van mensenhandelaren, illegale adoptie of voodoorituelen»? Zo ja, welke conclusies verbindt u hieraan? Zo nee, waarom niet?
Mensenhandel is een zeer ernstig delict met vaak traumatische gevolgen voor de slachtoffers. Het is daarom ook goed dat in het artikel aandacht gevraagd wordt voor verdwijningen van deze kwetsbare doelgroep, waarbij mogelijke misstanden zoals mensenhandel en illegale adoptie op de loer kunnen liggen. Het is juist vanwege de zorg over het lot van deze vrouwen en hun kinderen dat het COA signalen heeft afgegeven aan de politie en zij op haar beurt het EMM benaderd heeft. Dat er in deze situatie sprake zou zijn van de door u aangehaalde praktijken is nog niet aangetoond. Daarom wil ik enigszins terughoudend zijn in mijn uitspraken tot de uitkomsten van het door mij toegezegde fenomeenonderzoek.
Deelt u de conclusie van het EMM dat het onlogisch is dat de vrouwen uit zichzelf uit de opvanglocaties zouden zijn vertrokken? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Zwangere vrouwen in de opvang hebben inderdaad een verblijfplaats, recht op de benodigde medische zorg en kraamzorg. Vanwege het aanbod van voorzieningen en (medische) zorg lijkt er voor deze vrouwen dan ook geen aanleiding te zijn om met onbekende bestemming te vertrekken uit een COA-locatie. Daarentegen zijn de locaties open centra en kunnen mensen hun eigen keuzes maken. Met andere woorden, het staat hun vrij om te vertrekken. Hieraan kunnen meerdere argumenten ten grondslag liggen, die niet (altijd) gedeeld worden.
Deelt u de mening dat deze vrouwen bijzonder kwetsbaar zijn en ten prooi kunnen vallen aan mensenhandelaren? Zo ja, wat heeft u gedaan of gaat u doen om deze groep beter te beschermen? Zo nee, waarom niet?
Asielzoekers zijn over het algemeen personen in een kwetsbare positie. Toen er signalen kwamen dat meerdere zwangere vrouwen van Afrikaanse komaf uit de opvang waren verdwenen, is bij de COA-medewerkers extra aandacht gevraagd voor deze doelgroep.
Het COA biedt aan alle medewerkers basistrainingen aan in het herkennen van signalen van mensenhandel en mensensmokkel. Op iedere COA-locatie is minstens één contactpersoon mensenhandel aanwezig die hierin extra is getraind. Bovendien vinden jaarlijks vakdagen plaats om de inhoudelijke expertise van de contactpersonen te vergroten. Ook is er een toolkit ontwikkeld door het Rode Kruis, in samenwerking met onder andere het COA en Comensha, om mensenhandel door professionals die in de migratieketen werkzaam zijn bespreekbaar te maken met asielzoekers.
De begeleiding van het COA valt of staat echter met het in beeld zijn en blijven van bewoners. Als bewoners besluiten om een opvanglocatie te verlaten, is dat hun eigen keuze en daarmee verantwoordelijkheid. Hierbij ben ik me bewust van de druk die mogelijk door derden opgelegd wordt om deze keuze te maken. Juist daarom zijn medewerkers van de migratieketen alert op signalen van mensenhandel en worden zorgwekkende signalen met de politie gedeeld. Dat er in deze situatie sprake zou zijn van mensenhandel is nog niet aangetoond. De signalen van het COA zullen worden betrokken bij het door mij toegezegde fenomeenonderzoek.
Het uitsluiten van plantaardige zuivel van Europese landbouwsubsidies |
|
Esther Ouwehand (PvdD) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, visserij, voedselzekerheid en natuur) (CU), Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
|
|
|
Kunt u bevestigen dat subsidies voor het Plattelandsontwikkelingsprogramma (POP3) in het kader van het Gemeenschappelijk Landbouwbeleid (GLB) uitdrukkelijk bedoeld zijn om agrarische projecten te steunen die kansrijk zijn voor innovatie, verduurzaming en concurrentiekracht, natuur en landschap, verbetering van de waterkwaliteit en verbetering van leefbaarheid en economie? Zo nee, hoe zit het dan?
Het is juist dat het Plattelandsontwikkelingsprogramma (POP3) steun verleent aan bovengenoemde doelen. Deze steun is niet per definitie beperkt tot agrarische projecten of tot bepaalde sectoren, maar kan breder ingezet worden voor het stimuleren van duurzame ontwikkelingen van plattelandsgebieden. Het uitgangspunt is dat de ondersteunde acties bijdragen aan het behalen van de genoemde doelen. Ik noem als voorbeelden de steun die verleend wordt voor de aanschaf van zonnepanelen en windmolens. Daarnaast wordt ook steun gegeven aan acties die bijdragen aan het verbeteren van de leefbaarheid en economische vitaliteit van het platteland.
Kunt u bevestigen dat er bepaalde sectoren categorisch uitgesloten zijn van de toekenning van POP3-subsidies, zelfs wanneer ze een bijdrage leveren aan genoemde doelstellingen? Zo nee, hoe zit het dan?
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u bevestigen dat er vanuit de zogenoemde eerste pijler van het Europees GLB jaarlijks miljarden aan subsidie rechtstreeks worden overgemaakt op de bankrekening van boeren en (andere) grondbezitters, waaronder een fors deel aan de melkveehouderij? Kunt u bevestigen dat Nederlandse veeboeren die koeien gebruiken voor de productie van melk daarmee ieder jaar zo’n 370 miljoen aan Europese landbouwsubsidie ontvangen?
Het is juist dat er vanuit het GLB jaarlijks directe inkomenssteun wordt verleend aan landbouwers in de EU. Dit wordt gedaan om landbouwers in een redelijk inkomen te voorzien en daarmee de voedselzekerheid in Europa te garanderen. Naar de Nederlandse situatie vertaald, hebben landbouwers in 2018 ongeveer € 460 miljoen aan basisinkomenssteun ontvangen (in totaal € 682 miljoen incl. vergroeningspremie en top up jonge landbouwer). Er wordt alleen inkomenssteun gegeven aan actieve landbouwers die daarvoor aan een aantal vergroeningseisen moeten voldoen. Omdat de melkveehouderij in Nederland iets meer dan de helft van de landbouwgrond in gebruik heeft (incl. gemengde bedrijven), ontvangt deze sector ook het grootste deel van de voor Nederland beschikbare middelen in de eerste pijler van het GLB. Voor de melkveehouderij ging het in 2018 om een bedrag aan basisinkomenssteun van zo’n € 257 miljoen (€ 375 miljoen incl. vergroeningspremie en top up jonge landbouwer). Hierbij dient te worden opgemerkt dat dit het bedrag is voor zowel boeren die als hoofdactiviteit melkveehouderij hebben als boeren die melkkoeien houden in combinatie met andere landbouwactiviteiten (gemengde bedrijven). Als alleen naar boeren met hoofdactiviteit melkveehouderij wordt gekeken, dan gaat het om een bedrag aan basisinkomenssteun van zo’n € 242 miljoen (zo’n € 353 miljoen incl. vergroeningspremie en top up jonge landbouwer). Mijn inzet bij de hervorming van het GLB is erop gericht om meer het accent te leggen op doelgerichte betalingen voor investeringen in milieu en leefomgeving en minder op basisinkomenssteun.
Kunt u uiteenzetten welk deel van de POP3-subsidies ten goede komen aan initiatieven in de veehouderij en welk deel aan initiatieven die gericht zijn op de transitie naar een meer plantaardige samenleving?
In de bepalingen van de provinciale verordeningen (zie bijvoorbeeld de Verordening subsidies Plattelandsontwikkelingsprogramma 2014–2020 (POP-3) Zeeland1) en in de Regeling Europese EZK en LNV-subsidies2 staat vermeld welke aanvragers in aanmerking komen voor POP3-subsidies. Aanvragers kunnen bijvoorbeeld landbouwers, grondeigenaren, grondgebruikers, landbouworganisaties, provincies, natuur- en landschapsorganisaties, waterschappen, gemeenten, samenwerkingsverbanden, etc. zijn. Welke doelgroep in aanmerking komt, verschilt per maatregel. Veehouders kunnen onderdeel uitmaken van deze aanvragers, maar er is niet een bepaald deel van het budget specifiek voor deze groep aanvrager gereserveerd. Hoeveel initiatieven gericht zijn op de transitie naar een plantaardige samenleving wordt momenteel niet geregistreerd omdat dit niet een specifiek doel is van het Plattelandsontwikkelingsprogramma.
Klopt het dat in de Regeling subsidies Plattelandsontwikkelingsprogramma 2014 – 2020 de volgende voorwaarde is opgenomen: «Subsidie wordt in ieder geval niet verstrekt voor kosten voor de vervaardiging van producten die melk of zuivelproducten imiteren of vervangen»?1
Ja, dit staat in bovengenoemde provinciale regelingen.
Vindt u het eerlijk dat agrariërs die dieren gebruiken voor de productie van zuivel wel (forse) subsidie ontvangen en agrariërs die zuivel maken van planten niet?
De term «zuivel» is in het Gemeenschappelijk Landbouwbeleid van toepassing op producten die gemaakt zijn van melk, die afkomstig is van dieren (zie bijlage VII, deel III, punten 1 en 2, bij verordening nr. 1308/2013). Het vergelijken van zuivel van dierlijke afkomst en zuivel gemaakt van planten kan daarom, vanuit deze optiek, niet. Daarnaast is het produceren van melk op zichzelf geen grondslag voor subsidieverstrekking. De subsidie vanuit de eerste pijler van het GLB is gebaseerd op het areaal landbouwgrond en niet op de producten die geproduceerd worden. Dit betekent dat agrariërs die de gewassen telen waarvan plantaardige producten gemaakt worden die dienen als vervanger van zuivel, evengoed subsidie ontvangen uit de eerste pijler van het GLB. Vanuit de tweede pijler van het GLB kunnen agrariërs subsidie ontvangen voor plattelandsontwikkeling. Ook hierbij wordt geen onderscheid gemaakt in agrariërs die dierlijke of plantaardige landbouwproducten produceren. Ook agrariërs die plantaardige producten telen kunnen in aanmerking komen voor steun, mits de activiteit waarvoor steun gevraagd wordt past bij de doelen en voldoet aan de gestelde eisen en voorwaarden voor de subsidieverstrekking.
Onderschrijft u de constatering dat de uitsluiting van boeren die zuivel kunnen produceren met planten in strijd is met het kabinetsbeleid om een transitie in gang te zetten naar een meer plantaardige samenleving? Zo nee, kunt u uitleggen waarom het expliciet uitsluiten van boeren die zo innovatief zijn dat ze zuivel kunnen produceren zonder diergebruik wél in lijn is het met kabinetsbeleid om een transitie in gang te zetten naar een meer plantaardige samenleving?
Zoals eerder vermeld is het, volgens de definitie van zuivel in het GLB, niet mogelijk om zuivel te produceren uit planten. In het antwoord op zes heb ik aangegeven dat agrariërs die landbouwproducten produceren die nodig zijn voor het produceren van op zuivel gelijkende producten, niet worden uitgesloten van GLB-steun. Het is positief dat agrariërs, vaak samen met andere ondernemers nieuwe producten ontwikkelen op plantaardige basis. Ik vind ik dat zij ook steun moeten kunnen krijgen. En dat kan ook, mits voldaan wordt aan de geldende voorwaarden van de regeling waarvoor subsidie wordt aangevraagd.
Vindt u het in tijden van de klimaatcrisis en een snel groeiend bewustzijn over het leed van dieren in de intensieve veehouderij niet onbestaanbaar dat agrariërs die keihard werken aan de noodzakelijke transitie in de landbouw worden uitgesloten van subsidies, terwijl hun concurrenten die vasthouden aan een volledig vastgelopen manier van voedsel produceren met (veel) belastinggeld in de benen gehouden worden? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 7.
Is het voor u acceptabel dat op deze wijze een deel van (jonge) agrarische ondernemers oneerlijk benadeeld wordt en zo een reëel toekomstperspectief wordt ontzegd? Zo ja, waarom? Wat wilt u zeggen tegen deze boeren?
Binnen POP3 zijn diverse mogelijkheden om subsidie aan te vragen voor maatregelen waarmee de sector kan innoveren en investeren in duurzame ontwikkelingen op het platteland. Deze mogelijkheden worden door de sector goed gebruikt. Bij de behandeling van de aanvragen wordt elke aanvrager gelijk behandeld. Of men in aanmerking komt voor de subsidie hangt af van de geldende voorwaarden per opengestelde maatregel.
Gaat u, bijvoorbeeld bij de totstandkoming van het nieuwe GLB en de uitwerking van het Nationaal Strategisch Plan, een einde maken aan dergelijke uitsluitingen voor de ontwikkeling van plantaardige initiatieven?
Bij de invulling van het nieuwe GLB en de toepassing ervan in het Nationaal Strategisch Programma voor Nederland maak ik me er sterk voor dat de ontwikkeling van plantaardige alternatieven voor producten van dierlijke oorsprong voldoende mogelijkheden voor steun krijgen.
Kunt u bevestigen dat u voor de jaren 2015 tot en met 2020 in totaal 50 miljoen euro van de voor de plattelandsgelden bestemde middelen heeft aangewend om het besluit om de kalversector minder inkomenssteun te geven vanuit het GLB de facto (grotendeels) teniet te doen?
Nee, de in totaal 50 miljoen euro die in de jaren 2015 tot en met 2020 voor de verduurzaming van de kalversector zijn ingezet, is afkomstig van de eerste pijler van het GLB en volgt uit een toezegging van de voormalige Staatssecretaris. Deze toezegging had betrekking op het compenseren van het verlies aan inkomenssteun in de kalversector als gevolg van de overgang naar een gelijke hectarepremie. Door middel van de overheveling van pijler 1 naar pijler 2 is het budget voor de plattelandsontwikkeling met eenzelfde bedrag opgehoogd. Er is derhalve geen sprake van een verlaging van het plattelandsbudget gedurende deze jaren.
De vermindering van inkomenssteun in de kalversector als gevolg van de overgang naar de gelijke hectarepremie is overigens aanzienlijk groter dan de steun via plattelandsontwikkeling. Dat de vermindering van inkomenssteun (grotendeels) teniet gedaan zou zijn, is dus niet zo.
Deelt u de mening dat ook deze budgetten volledig strijdig zijn met het kabinetsbeleid om een transitie in gang te zetten naar een meer plantaardige samenleving?
Het gaat hier om een bestaande afspraak met de kalversector over verduurzaming en toekomstbestendigheid voor de duur van zes jaar. Deze afspraak is destijds met instemming van uw Kamer gemaakt (Kamerstuk 28 625, nr. 194) en wordt sindsdien conform de afspraken uitgevoerd.
Op welke wijze gaat u de transitie naar een meer plantaardige samenleving handen en voeten geven bij de uitwerking van het Nationaal Strategisch Plan waarin zal worden uitgewerkt op welke wijze Nederland invulling geeft aan de Europese GLB-verordeningen?
Het opstellen van het Nationaal Strategisch Plan (NSP) is volop in ontwikkeling. De Europese verordeningen die de basis vormen voor het NSP zijn nog niet vastgesteld. Bij de ontwikkeling van het NSP gaat de aandacht in het bijzonder uit naar mogelijkheden om initiatieven, maatregelen en investeringen te steunen die bijdragen aan het sluiten van kringlopen en het realiseren van een duurzamere landbouw in de toekomst. Over de meer precieze invulling van het NSP wordt uw Kamer te zijner tijd geïnformeerd.
Bent u bereid aanvragers die te maken kregen met een afwijzing op basis van POP3-artikel 1.13, lid 1i alsnog tegemoet te komen, wanneer hun aanvraag aan alle verdere criteria voldoet?
Het ligt op de weg van de provincies om dit onderdeel van het plattelandsontwikkelingsbeleid uit te voeren. Vanuit deze verantwoordelijkheid zijn de betreffende aanvragen afgewezen op basis van voor de betreffende provincie geldende juridische bepalingen. Vanzelfsprekend zal ik, zoals toegelicht bij de beantwoording van 13, samen met provincies bij de totstandkoming van het NSP initiatieven ten behoeve van een duurzame kringlooplandbouw bevorderen.
Een door de industrie gesponsord onderzoek naar implantaten |
|
Henk van Gerven |
|
Bruno Bruins (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het artikel «Hartchirurg schopt stennis om studie naar stents»?1
Ik vind dat zowel patiënten als artsen samen een weloverwogen keuze voor een behandeling moeten maken op basis van eerlijke en betrouwbare informatie. Het is vervelend om te lezen dat in dit specifieke geval er mogelijk bewijslast zou zijn achtergehouden die deze keuze kan beïnvloeden. Ik vind het dan ook niet wenselijk dat fabrikanten onderzoeksresultaten, onwelgevallig of niet, achterhouden. Met de komst van de Europese verordeningen voor medische hulpmiddelen (MDR) worden hierin weer nieuwe stappen gezet. Fabrikanten zijn straks verplicht om onder andere gegevens over klinisch onderzoek, bijwerkingen en post-market surveillance in Eudamed te registreren. Ik verwacht dat hiermee de informatie beschikbaar komt voor zowel artsen als patiënten om een weloverwogen keuze voor een behandeling te maken.
Deelt u de mening dat ook onwelgevallige onderzoeksresultaten door geneesmiddelenfabrikanten dienen te worden geopenbaard?
Zie antwoord vraag 1.
Wat vindt u ervan dat thoraxchirurgen afstand hebben genomen van de richtlijn die gebaseerd is op de studie terwijl de Nederlandse Vereniging voor Cardiologie daar geen afstand van neemt?
Ik vind het te betreuren dat de beroepsgroepen niet op één lijn zitten over de richtlijn. De Nederlandse Vereniging voor Thorachirurgie heeft aangegeven het hoofdstuk over hoofdstamstenose uit de richtlijn voorlopig niet te ondersteunen totdat er meer duidelijkheid is over de resultaten. De Nederlandse Vereniging voor Cardiologie geeft aan dat de keuzes in de richtlijn gebaseerd zijn op meerdere studies, en daarom de richtlijn niet ter discussie staat. Beide beroepsgroepen gaan in gesprek om de situatie te bespreken.
Ondanks deze situatie geven beide beroepsgroepen aan dat door de dagelijkse hartteambesprekingen tussen cardiologen en thoraxchirurgen de zorg voor de patiënten blijft geborgd. De cardiologen en thoraxchirurgen wegen per patiënt de keuze af tussen de behandelingen, afhankelijk van de risico’s van de patiënt en de baten die een behandeling voor deze patiënt kan opleveren. Ik vind het belangrijk dat bij deze beslissing de patiënt wordt betrokken, zodat er samen een goede afweging in de keuze voor de behandeling wordt gemaakt.
Wat betekent dit voor patiënten die zijn behandeld met de stent terwijl zij hier mogelijk minder baat bij hebben of dit zelfs nadelig kan uitpakken voor hun gezondheid en tot meer fatale complicaties?
Zie antwoord vraag 3.
Moet hier niet een voorzorgsprincipe worden gehanteerd in het belang van de gezondheid van betrokken patiënten? Kunt u dit toelichten?
Nee. De desbetreffende stent uit het artikel wordt al langere tijd toegepast in Nederland en er is dan ook veel ervaring mee. De IGJ heeft bij mij aangegeven geen signalen te hebben over de prestaties van deze stents die aanleiding geven tot nadere maatregelen. Ik zie daarom geen aanleiding om hier een voorzorgsprincipe te hanteren.
Hoe gaat u voorkomen dat financiële belangen een grotere rol spelen dan gezondheidsbelangen in het opstellen van richtlijnen?
Bij het ontwikkelen van richtlijnen is kennisuitwisseling tussen zorgprofessionals en de medische hulpmiddelenindustrie over bestaande en nieuwe behandelmogelijkheden belangrijk. Het waarborgen van voldoende objectiviteit en onafhankelijkheid bij het opstellen van richtlijnen is de verantwoordelijkheid van de betreffende beroepsgroepen. Hiertoe hebben zorgprofessionals en fabrikanten afspraken gemaakt in de Gedragscode Medische Hulpmiddelen (GMH).
In de GMH is onder andere afgesproken dat zorgprofessionals zullen handelen overeenkomstig de «Code ter voorkoming van oneigenlijke beïnvloeding door belangenverstrengeling«, welke ook wordt onderschreven door fabrikanten. De Code wil waarborgen dat deelnemers die een bijdrage leveren aan richtlijnen een onbevooroordeelde inbreng kunnen hebben.
Ik vind het belangrijk dat zorgprofessionals en fabrikanten dan ook handelen in overeenstemming met de GMH om te voorkomen dat financiële belangen een grotere rol spelen dan gezondheidsbelangen bij het opstellen van richtlijnen.
Daarnaast verwijs ik u ook naar mijn antwoorden op eerdere vragen van het Kamerlid Ploumen (PvdA) over mogelijke beïnvloeding bij het opstellen van richtlijnen (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2018–2019, nr. 2939).
Vindt u dat dergelijke praktijken artsen en patiënten in staat stellen om een weloverwogen keuze te maken voor een implantaat? Waarom wel of niet?
Zie antwoord vraag 1.
Het bericht ‘Macron gaat buitenlandse imams weren’ |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (VVD), Rudmer Heerema (VVD), Bente Becker (VVD) |
|
Arie Slob (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CU), Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA), Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid, viceminister-president ) (D66) |
|
|
|
|
Kent u het bericht «Macron gaat buitenlandse imams weren»?1
Ja
Bent u het met de stelling eens dat we ook in Nederland alles moeten doen om de radicale invloeden in onze wijken vanuit religieuze hoek, al dan niet gefinancierd met buitenlandse middelen, met man en macht tegen te gaan?
In de Nederlandse samenleving is ruimte voor een grote diversiteit van (godsdienstige) beschouwingen, opvattingen, waardepatronen en leefstijlen. Dit betekent dat mensen de vrijheid hebben eigen keuzes te maken binnen de kaders van de democratische rechtsorde. Het Kabinet staat voor de grondwettelijke vrijheid van godsdienst- en levensovertuiging.
Onze vrijheden zijn echter geen vrijbrief voor antidemocratisch, antirechtstatelijk en onverdraagzaam gedrag. Hier trekt het Kabinet een grens. Om de democratische rechtsorde en zijn vrijheden te beschermen en de sociale stabiliteit te behouden is het Kabinet van mening dat het noodzakelijk is op te treden tegen mensen in Nederland die onze vrijheden misbruiken om antidemocratische en onverdraagzame boodschappen te verspreiden en de grondwettelijke rechten en vrijheden van anderen stelselmatig en met (de dreiging van) geweld of dwang beperken. We richten ons daarbij niet op een bepaalde geloofs- of levensovertuiging als zodanig.
Zoals aangekondigd in de Kamerbrief van 11 februari 2019 heeft het Kabinet de Taskforce Problematisch gedrag en ongewenste buitenlandse financiering (hierna: Taskforce) ingericht om drie belangrijke doelstellingen te verwezenlijken. Naast het versterken van weerbaarheid van gemeenschappen en de bredere samenleving en het vergroten van handelingsperspectief van gemeenten en Rijk, is een belangrijke doelstelling om de informatiepositie van Rijk en gemeenten te versterken. Op lokaal niveau wordt ingezet op training en kennisoverdracht om problematisch gedrag vroegtijdig te kunnen signaleren.
Is het waar dat er ook in Nederland wijken zijn met een bovengemiddeld risico op radicale beïnvloeding uit religieuze hoek? Zo ja, welke wijken zijn dit en hoe treedt u hiertegen op? Zo nee, bent u bereid hier onderzoek naar te doen?
Er kan niet worden verondersteld dat in bepaalde wijken meer sprake is van (structureel) antidemocratisch, antirechtstatelijk en/of onverdraagzaam gedrag. Om te voorkomen dat ongewenste radicale invloed van aanjagers vat krijgt op een wijk, wordt op lokaal niveau ingezet op training en kennisoverdracht om problematisch gedrag vroegtijdig te kunnen signaleren. Daar waar sprake is van noodzakelijk ingrijpen bij instellingen die (structureel) problematisch gedrag vertonen, kunnen gemeenten voor directe ondersteuning terecht bij de Taskforce.
Deze aanpak biedt handvatten om tegen (structureel) antidemocratisch, antirechtstatelijk en/of onverdraagzaam gedrag op te treden. Het voorgestelde wijkgerichte onderzoek naar (bovengemiddeld)risico op zogenoemde radicale beïnvloeding uit religieuze hoek biedt hiervoor geen toegevoegde waarde.
Wat kunt u leren van de wijkgerichte aanpak in Frankrijk waardoor daar 152 cafés, 15 gebedshuizen, 12 centra voor cultuur of sport en vier scholen zijn gesloten? Wat was hiervan de juridische basis en kunnen we in Nederland ook vaker tot sluiting overgaan?
Het verbieden van private rechtspersonen, waaronder cafés en gebedshuizen, vormt een inbreuk op de grondwettelijke vrijheid van vereniging. In sommige gevallen kan antidemocratisch en onverdraagzaam gedrag zo ver gaan dat dit leidt tot strijd met de openbare orde. In het regeerakkoord wordt het voorbeeld genoemd waarin een organisatie tot doel heeft om onze rechtsstaat omver te werpen of af te schaffen. Om de mogelijkheden om op te kunnen treden te verruimen als doelen of werkzaamheden van een rechtspersoon in strijd zijn met de openbare orde als bedoeld in artikel 2:20 BW heeft de Minister voor Rechtsbescherming op 18 december 2019 een wetsvoorstel bij de Kamer ingediend.2 Het verbieden van rechtspersonen door de rechter is een maatregel voor uiterste gevallen. Door duidelijker te maken welke doelen en werkzaamheden in ieder geval strijd opleveren met de openbare orde wordt beoogd de slagkracht van artikel 2:20 BW te vergroten.
De regelgeving omtrent het sluiten van scholen is vastgelegd in de onderwijswetgeving. Op dit moment is beëindiging van de bekostiging in het funderend onderwijs alleen mogelijk als een school langdurig onder de opheffingsnorm zakt of als sprake is van langdurig zeer zwak onderwijs. Er zijn echter ook andere situaties waarbij continuering van de school niet langer verantwoord is. Daarom heeft de Minister voor Basis- en Voortgezet Onderwijs en Media aangekondigd om voor het funderend onderwijs de gronden voor beëindiging van de bekostiging uit te breiden met situaties waarin sprake is van structurele strijd met de burgerschapsopdracht of de sociale veiligheid.3
In het hoger onderwijs schenken instellingen mede aandacht aan bevordering van maatschappelijk verantwoordelijkheidsbesef. Bij niet-naleving kunnen rechten aan een opleiding worden ontnomen of kan – bij bekostigde instellingen – een bekostigingssanctie worden opgelegd. De regering is voornemens, door wetswijziging, vergelijkbare eisen voor het mbo te laten gelden.4
Hoeveel imams komen er jaarlijks vanuit het buitenland naar Nederland, zowel voor langer verblijf als voor kortdurende optredens en uit welke landen specifiek?
Op basis van de huidige registraties die worden bijgehouden door het Ministerie van Buitenlandse Zaken (kort verblijf), de Immigratie- en Naturalisatiedienst (lang verblijf), en het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (verlenen tewerkstellingsvergunningen voor buitenlandse werknemers die kort danwel lang verblijf beogen) zijn deze aantallen niet te leveren. Er wordt in de betreffende registraties geen onderscheid gemaakt naar religie. Imams worden net als priesters, nonnen, voorgangers en rabbijnen geregistreerd onder de noemer «geestelijke bedienaren».
Wat vindt u van het Franse idee dat de islamitische gemeenschap een certificaat moet gaan toekennen aan imams die zich gedragen «volgens de wetten van het land»? Is dat ook mogelijk in Nederland? Kan een dergelijk systeem al dan niet door de overheid worden gefaciliteerd?
In Nederland dient iedereen zich aan de wet te houden. Voor specifieke taken en functies zoals docent, gastouder of accountant is wettelijk voorgeschreven dat deze in het bezit van een VOG dienen te zijn. Voor geestelijke bedienaren, waaronder imams, is dit niet wettelijk voorgeschreven. Het is in een dergelijk geval een de werkgever om daar regels voor te stellen. Een dergelijke aanpak van de Fransen staat op gespannen voet met het gelijkheidsbeginsel dat wij in Nederland hanteren als algemeen principe.
Verder is voor personen uit derde landen het beleid om hen die een bedreiging voor de openbare orde en/of de nationale veiligheid vormen – bijvoorbeeld omdat zij oproepen tot vijandigheid of geweld – geen visum te verlenen of dit te (laten) intrekken. Wanneer is vastgesteld dat de derdelander een gevaar vormt voor de openbare orde of de nationale veiligheid, wordt de persoon gesignaleerd in het SIS ten behoeve van toegangsweigering. Voor EU-onderdanen geldt dat toegangsweigering alleen kan plaatsvinden indien er een actuele bedreiging van een fundamenteel belang van de samenleving bestaat. Mensen met de Nederlandse nationaliteit kan de toegang tot Nederland niet worden ontzegd.
Hoe staat het met de eerdere plannen voor een imamopleiding in Nederland onder overheidstoezicht in plaats van de huidige situatie waarin een organisatie als Milli Görüş een imamopleiding financiert en daarnaast imams uit het buitenland worden ingevlogen?
De ontwikkeling van een volwaardige, geaccrediteerde en regulier bekostigde imamopleiding vergt tijd. De opleiding moet binnen bestaande onderwijskaders ingepast worden. Het is daarna nog een enorme inspanning en uitdaging om voldoende aantallen eigen imams op te leiden en niet langer volledig afhankelijk te zijn van imams uit het buitenland.
De VU en CMO hebben in 2016 een verkenning gedaan om te komen tot een breed gedragen imamopleiding in Nederland. Hierna zijn er verschillende bijeenkomsten met de gemeenschappen georganiseerd waarbij ook OCW en SZW vertegenwoordigd waren. Op basis van deze bijeenkomsten is door de VU en CMO een voorstel ontwikkeld. Het voorstel ging enerzijds om bijscholing van zittende imams, anderzijds om het opzetten van een hbo-bachelor imamopleiding binnen het reguliere hoger onderwijs in Nederland. Met de pilot «Professionaliseringstraject voor zittende Imams» zijn ondertussen goede ervaringen opgedaan in de periode 2018–2019. Op dit moment zijn de contouren van de hbo-bacheloropleiding gereed en wordt bezien welke onderwijsinstelling(en) deze opleiding kan (kunnen) verzorgen.
Bent u bereid in overleg te treden met uw Franse collega’s, een analyse uit te voeren naar de Franse aanpak en aan de Kamer voor te leggen welke voorstellen ook voor de Nederlandse situatie gebruikt kunnen worden?
Nederland heeft na bekendmaking van de nieuwe Franse aanpak ambtelijk contact gezocht met Frankrijk en het verzoek neergelegd om nadere informatie te mogen ontvangen. Het ministerie heeft in reactie laten weten momenteel nog te werken aan de uitwerking van de details van de plannen.
In EU verband wordt tussen lidstaten samengewerkt op het terrein van preventie van radicalisering. De Europese Commissie ondersteunt en faciliteert deze samenwerking en de uitwisseling van ervaringen. Lidstaten krijgen hier de mogelijkheid hun aanpak met andere lidstaten te delen. Daarnaast vindt samenwerking tussen lidstaten op projectbasis plaats via zogenaamd project-based collaborations, een nieuwe vorm die het mogelijk maakt om met een beperkt aantal lidstaten op beleidsniveau samen te werken en ervaringen uit te wisselen. Nederland zal Frankrijk verzoeken om via voornoemde samenwerkingsstructuur de kennis en opgedane ervaring met de nieuwe aanpak te delen.
Tevens wil ik u wijzen op de Kamerbrief d.d. 4 november 2019 over een vergelijkend onderzoek naar de aanpak van extremistische sprekers in verschillende Europese lidstaten, waaronder Frankrijk.5
Bent u het met de stelling eens dat ook het toetsen van de inhoud van onderwijsprogramma's in het informele onderwijs waardevol kan zijn om anti-integratieve waarden te weren? Zo ja, wanneer kunt u de Kamer informeren over de verkenning die het kabinet uitvoert naar onder andere salafistische invloeden in het informeel onderwijs en mogelijk toezicht op informeel onderwijs?
Nederland is een open en vrije samenleving. Het staat alle ouders vrij in onze democratische samenleving om kinderen buiten de formele onderwijstijd, en daarmee buiten de invloedssfeer van de overheid, deel te laten nemen aan informele scholing. Het organiseren van en deelnemen aan informele scholing valt onder de grondwettelijke vrijheid van vereniging, van meningsuiting, en eventueel van godsdienst. In lijn met deze vrijheden is er geen wettelijke basis op grond waarvan informele onderwijsprogramma’s getoetst zouden kunnen worden.
Het kabinet vindt het echter niet wenselijk dat een aantal aanbieders van informele scholing het samenleven in Nederland belemmert of antidemocratische opvattingen stimuleert. Ook de grondwettelijke vrijheden zijn niet onbegrensd. Het kabinet vindt het van belang dat in ons land alle mensen meedoen in de samenleving; informele scholing zou dat niet in de weg moeten staan. Vanwege signalen van mogelijke antidemocratische of onverdraagzame elementen binnen een aantal organisaties die informele scholing aanbieden, heb ik een brede verkenning aangekondigd. De verkenning naar informele scholing wordt uw Kamer voor de zomer aangeboden.
Kunt u onderzoeken welke maatregelen er in Frankrijk genomen worden om te zorgen dat elke docent gewoon Frans spreekt in het klaslokaal? Op welke wijze zouden wij dit vorm kunnen geven in Nederland zonder bijvoorbeeld het tweetalig onderwijs te beperken? Is het vragen van ontheffing bij het ministerie bijvoorbeeld een route die u kunt verkennen?
Onderwijsbeleid is een nationale verantwoordelijkheid en ieder onderwijsstelsel heeft zijn eigen unieke kenmerken. Een vergelijking maken met de Franse situatie heeft op dit punt weinig meerwaarde. Dat in de klas Nederlands gesproken moet worden volgt reeds uit de wettelijke bepalingen.6 Uitzonderingen daarop zijn voor het primair onderwijs dat daar waar naast de Nederlandse taal, de Friese taal of een streektaal in levend gebruik is, deze als voertaal bij het onderwijs kan worden gebruikt. Verder kan voor de opvang in en de aansluiting bij het Nederlandse onderwijs van leerlingen met een niet-Nederlandse culturele achtergrond de taal van het land van oorsprong mede als voertaal bij het onderwijs worden gebruikt, overeenkomstig een door het bevoegd gezag vastgestelde gedragscode. Tot slot kan maximaal vijftien procent van het onderwijs gegeven worden in het Engels, Duits of Frans. Voor het voortgezet onderwijs geldt dus ook dat het onderwijs gegeven dient te worden in het Nederlands en ook de examens dienen te worden afgenomen in het Nederlands. In afwijking daarvan kan een andere taal worden gebezigd wanneer het onderwijs betrekking heeft op een specifieke taal, of indien de specifieke aard, de inrichting of de kwaliteit van het onderwijs daartoe noodzaakt.7 Dat is bijvoorbeeld het geval bij tweetalig onderwijs. Ontheffing van het Ministerie van OCW is dan ook niet nodig.
Het bericht 'Banken melken het mkb leeg en komen ermee weg' |
|
Hilde Palland (CDA), Mustafa Amhaouch (CDA) |
|
Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA), Mona Keijzer (staatssecretaris economische zaken) (CDA) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht 'Banken melken het mkb leeg en komen ermee weg»?1
Ja.
Herkent u het beeld dat banken eenzijdig renteopslagen verhogen/verhoogden tijdens de contractperiode jegens o.a. de zorgsector en ook andere mkb-bedrijven?
Banken kunnen in bepaalde gevallen renteopslagen wijzigen gedurende de contractperiode. Ik heb geen cijfers over in hoeverre banken dat doen. De mogelijkheid om renteopslagen te wijzigen vindt zijn oorsprong in de financieringsvoorwaarden zoals van toepassing op de relatie tussen bank en (mkb-)klant. De op 1 juli 2018 in werking getreden Gedragscode Kleinzakelijke Financiering van de Nederlandse Vereniging van Banken (NVB) verduidelijkt wanneer rentetarieven kunnen wijzigen. Rentetarieven kunnen niet worden gewijzigd gedurende de rentevaste periode, tenzij de klant niet voldoet aan de uit de financieringsdocumentatie voortvloeiende verplichtingen. Indien echter een variabel rentetarief is overeengekomen, of indien de rentevaste periode is verstreken, kunnen dit tarief en eventuele renteopslagen wijzigen.2
Herkent u het beeld dat diverse banken na de (krediet)crisis de renteopslag verhoogden, terwijl de marktrente daalde en een renteopslag derhalve niet voor de hand zou liggen?
Een rentevergoeding bij kredietverlening met variabele rente is in het algemeen opgebouwd uit meerdere delen. Zo kan de bank bovenop de marktrente opslagen rekenen voor klantafhankelijke risicopremies en een premie voor de financierings- en liquiditeitskosten. Het is mogelijk dat de marktrente daalt terwijl de opslag voor kosten en risico’s of de liquiditeitsopslag niet daalt of zelfs stijgt. Voor goed risicomanagement is het van belang dat kosten en risico’s adequaat kunnen worden beprijsd. In het geval dat kosten en/of risico’s toenemen kan dit er dus toe leiden dat renteopslagen worden verhoogd.
Is het volgens u geoorloofd om renteopslagen eenzijdig te verhogen jegens een instelling of bedrijf vanwege (vermeende) verhoogde risico’s in een sector en/of bij andere bedrijven dan specifiek het betreffende bedrijf waarmee een afspraak is gemaakt?
Ja, in de Gedragscode Kleinzakelijke Financiering zijn enkele voorbeelden gegeven van aanleidingen tot wijzigingen in de renteopslag. Zo kunnen deze het gevolg zijn van generieke omstandigheden of individuele omstandigheden van de klant. Onder de eerste categorie vallen bijvoorbeeld ontwikkelingen in de geld- en kapitaalmarkt. Hierbij valt te denken aan een algemene rentestijging, of wanneer een bank zelf moeilijker aan financiering kan komen. Klantspecifieke omstandigheden zijn bijvoorbeeld veranderingen in het risicoprofiel van de klant of waardering van de zekerheden.
De NVB heeft desgevraagd aangegeven dat ook sectorspecifieke omstandigheden kunnen leiden tot een wijziging van de renteopslag bij een individuele klant, of bij een groep klanten uit dezelfde sector. Het risicoprofiel van een klant wordt volgens de NVB onder meer vastgesteld op basis van de markt of sector waarin het bedrijf actief is. Voor zover wijzigingen van de renteopslag ten gevolge van sectorspecifieke omstandigheden worden doorgevoerd, ligt de grondslag hiervoor in de kredietdocumentatie, aldus de NVB.
Ik verwacht dat banken goed aan hun mkb-klanten uitleggen waarom zij een renteopslag in rekening brengen en onder welke omstandigheden zij deze verhogen. Met de inwerkingtreding van de Gedragscode Kleinzakelijke Financiering is de informatievoorziening over wijzigingen in de rentetarieven en renteopslagen geborgd. Zowel in de aanvraagfase als de beheerfase dient de bank de klant te informeren over de soorten kosten en eventuele wijzigingen daarin. De bank dient daarnaast op verzoek van de klant toelichting te geven.3
Ligt een veroorloving van deze eenzijdige renteopslagverhoging enkel in een bepaling in de algemene voorwaarden van een bank dat zij daartoe gerechtigd zijn onder «bijzondere omstandigheden»?
De mogelijkheid om renteopslagen door te voeren vindt een juridische grondslag in de privaatrechtelijke overeenkomst tussen bank en (mkb-)klant en moet voldoen aan de eisen van het civiele recht.
Deelt u de mening dat mkb-bedrijven weinig positie hebben tegenover een bank en zij derhalve niet zulk maatwerk in de praktijk krijgen als grotere bedrijven? Deelt u de mening dat dit niet eerlijk is?
Het overgrote deel van het Nederlandse bedrijfsleven bestaat uit zzp’ers en kleine ondernemers.4 Deze ondernemers dienen erop te kunnen vertrouwen dat partijen die hen financiering aanbieden in hun belang handelen. Voor een deel van hen geldt dat zij door het kennisverschil met financiële dienstverleners een potentieel kwetsbare positie innemen tegenover deze financiële instellingen. Als sprake is van een kredietrelatie wordt deze kwetsbare positie versterkt door de afhankelijkheid die de klant vaak heeft ten opzichte van de kredietverstrekker, mogelijk omdat maatwerk voor kleinzakelijke klanten minder gebruikelijk is dan voor grotere klanten. Daarom is juist voor deze groep transparante informatievoorziening van belang.
De eerdergenoemde gedragscode moet transparante informatievoorziening borgen. De wederzijdse verwachtingen tussen financier en de kleinzakelijke klant worden hiermee verduidelijkt, waarmee de positie van de afnemer van financiering ten opzichte van de financier is verbeterd vergeleken met voor inwerkingtreding van deze code. Ook wijs ik erop dat er steeds meer alternatieve financieringsvormen voor het mkb beschikbaar zijn, zoals crowdfunding.5 Verder wordt in het kader van versterking van de Europese kapitaalmarktunie gekeken hoe het financieringslandschap verder gediversifieerd kan worden zodat ondernemers meer mogelijkheden tot financiering hebben.6
Wat is er volgens u in de afgelopen vijf jaar, sinds banken zijn gemaand tot zelfregulering, aan verbeteringen bereikt?
Mijn ambtsvoorganger heeft naar aanleiding van de reacties op een publieke consultatie over de effectiviteit en gewenste mate van bescherming van zzp’ers en mkb’ers bij financiële diensten en producten besloten om in eerste instantie in te zetten op verbetering van de positie van kleinzakelijke klanten door middel van zelfregulering. Met de inwerkingtreding van de Gedragscode Kleinzakelijke Financiering op 1 juli 2018 is een eerste stap gezet tot verbetering van de informatievoorziening tussen kleinzakelijke klanten en banken. Daarin zijn afspraken gemaakt over onder andere informatievoorziening aan de klant. De gedragscode wordt elk jaar gemonitord en zal in 2021 worden geëvalueerd.
De meest recente monitoringsrapportage van de Gedragscode Kleinzakelijke Financiering van de NVB laat zien dat ruim 60% van de respondenten van de enquête onder kleinzakelijke klanten met een financiering met een variabel rentepercentage ervaring heeft met aanpassing van renteopslagen.7 Van deze groep vindt meer dan drie op de vier respondenten dat zij hierover voldoende geïnformeerd zijn. Bij de volgende monitoringsrapportage en de evaluatie zullen er meer financieringen onder de gedragscode vallen. Dit zal een completer beeld geven van het effect van de code. Uit deze evaluatie zal moeten blijken in hoeverre de huidige gedragscode toereikend is. Mocht uit de evaluatie blijken dat de informatievoorziening onvoldoende is, dan zal ik de NVB vragen om de code aan te scherpen.
Staat de Gedragscode Kleinzakelijke Financiering (d.d. 1 juli 2018), die normen stelt aan de dienstverlening en financiering/kredietverstrekking van banken aan mkb-bedrijven, het toe om eenzijdig de leningsfaciliteiten aan te passen? Kunt u inzicht geven in of, en indien ja hoeveel, klachten vanuit kleinzakelijke klanten zijn ingediend bij het Klachteninstituut Financiële Dienstverlening (Kifid) terzake het eenzijdig aanpassen van contracten met renteopslagen?
Zoals reeds benoemd in de beantwoording van vraag 2 is de mogelijkheid voor banken om eenzijdig rentetarieven aan te passen gebaseerd op de afspraken tussen financier en mkb-klant. De gedragscode verduidelijkt in welke gevallen rentetarieven kunnen wijzigen en stelt voorwaarden met betrekking tot de informatievoorziening over de wijzigingen van rentetarieven.
Het Klachteninstituut Financiële Dienstverlening (Kifid) heeft tot op heden geen klachten over wijzigingen van renteopslagen ontvangen van kleinzakelijke ondernemers die op of na 1 juli 2018 een financieringsaanvraag hebben gedaan, en daarmee onder de gedragscode vallen.
Veel transgenders gaan zelf aan de slag met hormonen, met alle risico’s van dien |
|
Corinne Ellemeet (GL), Nevin Özütok (GL) |
|
Bruno Bruins (VVD) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht «Veel transgenders gaan zelf aan de slag met hormonen, met alle risico’s van dien»?1
Ja.
Begrijpt u dat transgenders zelf medicatie gaan toedienen als ze lang op de wachtlijst staan? Kunt u dit toelichten?
Als endocrinologische zorg niet snel genoeg beschikbaar is zijn er mensen die hun toevlucht nemen tot zelfmedicatie. Ik heb begrip voor de situatie waar deze mensen zich in bevinden, maar vind zelfmedicatie geen goede zaak, want dat brengt risico’s voor de gezondheid met zich mee. Ik wil deze mensen dan ook met klem adviseren om hun heil niet te zoeken in zelfmedicatie en in elk geval contact op te nemen met de huisarts. Dit kan helpen bij de overbrugging van de moeilijke wachttijd-periode. Daarnaast kan contact worden gezocht met Transvisie, de organisatie die staat voor mensen met vragen rond hun genderidentiteit en voor hun familie, naasten en relevante omgeving. Ook bieden verschillende organisaties zorg en ondersteuning aan, zoals bijvoorbeeld Stepwork Wmo en GGZ-organisatie PsyQ. PsyQ heeft onder meer contactgroepen voor transgender jongeren, maar ook voor personen die nog aan het begin van hun transitie staan, die als zeer steunend worden ervaren.
Wat kan en gaat u extra doen om transgenders te ondersteunen die nu op een wachtlijst staan?
Ik ben momenteel, samen met mijn collega Blokhuis, in overleg met Transvisie en TNN om te kijken of ervaringsdeskundigen een rol kunnen krijgen binnen de (jeugd-)GGZ. Doel is dat transgender jongeren door de inzet van ervaringsdeskundigen binnen de jeugd-GGZ steun, herkenning en erkenning kunnen gaan vinden, antwoord kunnen gaan vinden op vragen over identiteit en hulpverlening, en de juiste hulp daarbij kunnen gaan vinden. De uitkomsten van een overleg dat ik op 24 juni 2019 met LHBT-jongeren heb gehad over de wachtlijsten en over zelfmedicatie, en het onderzoek van de kwartiermaker transgenderzorg naar ervaringen en behoeften van transgenders in de zorg (Kamerstuk 31 016, nr. 257), bevestigden namelijk dat hier (mede gezien de psychische impact die de lange wachttijden hebben) behoefte aan bestaat en dat een steunende omgeving het risico op suïcide kan beperken.
Wat gaat u nog extra aan extra stappen zetten om de wachtlijsten in de transgenderzorg terug te dringen?
Zoals u weet zet ik, samen met de zorgverzekeraars, vol in op het terugdringen van de wachttijden voor transgenderzorg. Dit is één van de belangrijkste opdrachten voor de kwartiermaker transgenderzorg, die door mij en Zorgverzekeraars Nederland is aangesteld.
De kwartiermaker transgenderzorg is in gesprek met verschillende ziekenhuizen over het vergroten van de capaciteit voor endocrinologische zorg. Er is momenteel een aantal ziekenhuizen dat voorbereidingen treft voor een nieuw, uitgebreider aanbod van endocrinologische zorg aan jonge en/of volwassen transgender personen. De kwartiermaker heeft mij laten weten dat dit onder meer geldt voor het Rijnstate Ziekenhuis, het Zaans Medisch Centrum en het Maasstad Ziekenhuis. De verwachting is dat deze ziekenhuizen nog dit jaar zullen kunnen starten met het verlenen van deze zorg.
Daarnaast is het RadboudUMC Amalia Kinderziekenhuis op 2 maart 2020 gestart met een centrum voor transgenderzorg voor kinderen tot 16 jaar. Ik juich het toe dat er meer keuzevrijheid is gekomen voor kinderen en adolescenten, dat de wachtlijsten voor deze groep korter worden en dat sommigen nu ook zorg dichter bij huis kunnen krijgen. De eerste maanden zal de poli mensen uitnodigen die bij Amsterdam UMC op de wachtlijst staan, om de langst wachtende kinderen het eerst de gelegenheid te geven behandeling te krijgen in Nijmegen. Het gaat dan om ongeveer 16 personen per maand. Ook kunnen kinderen doorstromen, die onder begeleiding zijn bij de Mutsaersstichting en toe zijn aan medische behandeling met puberteitsremmers. Andere kinderen kunnen alvast via de huisarts naar het Radboud worden doorverwezen, zij komen dan op de wachtlijst van het Radboud. Vanaf 1 september 2020 zal het Radboud zowel kinderen van de wachtlijst van het Amsterdam UMC, als kinderen van de eigen wachtlijst uitnodigen.
De effecten van het nieuwe zorgaanbod zouden normaliter in de loop van dit jaar merkbaar moeten zijn; maar ik kan nog niet voorspellen wat de druk op zorginstellingen in verband met het coronavirus doet met de wachttijden voor andere vormen van zorg. Rond de zomer komt de kwartiermaker met nieuwe informatie over wachttijden en wachtlijsten in de transgenderzorg.
Zijn er cijfers over het aantal medische complicaties bij transgenders doordat ze zelf medicatie toedienen? Zo ja, kunt u die delen? Zo nee, kunt u dat uitzoeken?
Ik beschik niet over cijfers over het aantal medische complicaties bij transgender personen ten gevolge van zelfmedicatie. Transvisie heeft in 2016 onderzoek gedaan naar transgenderzorg. Een kwart van de respondenten met zelfmedicatie meldde in het betreffende onderzoek dat men (ernstige) medische problemen ondervond: depressies, hartkloppingen, stress, slaapproblemen, angst- en paniekaanvallen en zelfs iemand met een herseninfarct (https://www.transvisie.nl/wp-content/uploads/2016/12/onderzoektransgenderzorgnederland.pdf).
Zoals ik de Kamer in mijn brief van 26 november 2019 (Kamerstuk 31 016, nr. 257) heb gemeld, zal ik het op mij nemen om ervoor te zorgen dat er een vervolgonderzoek wordt gedaan naar de ervaringen en behoeften van transgenders. In dat onderzoek, dat ik in 2021 zal laten uitvoeren, zal ik ook vragen meenemen met betrekking tot zelfmedicatie.
Bent u bereid om met vertegenwoordigers van huisartsen in gesprek te gaan om te onderzoeken of een deel van de endocrinologiezorg bij de huisarts kan worden belegd, zodat transgenders op de wachtlijst wel de juiste begeleiding krijgen?
In november 2019 is de «kwaliteitsstandaard transgenderzorg somatisch» vastgesteld en gepubliceerd (https://richtlijnendatabase.nl/richtlijn/kwaliteitsstandaard_transgenderzorg/startpagina_-_transgenderzorg.html).
In deze kwaliteitsstandaard staat over hormoonbehandeling het volgende:
«De hormoonbehandeling kent typisch twee fasen, de instelfase en de follow-up. Tijdens de instelfase wordt in nauwgezette, frequente monitoring de optimale hormoondosering bepaald totdat er een stabiele en passende hormoonsituatie is bereikt. Deze fase wordt door een endocrinoloog of gespecialiseerde gynaecoloog, in een geformaliseerd samenwerkingsverband met een psycholoog, opgestart. Follow–up op de hormoonbehandeling is op zijn plaats bij de huisarts met kennis van transgenderzorg in overleg met een endocrinoloog of bij een endocrinoloog in een perifeer ziekenhuis.»
De huisarts kan kortom ook een belangrijk deel van de endocrinologische zorg voor zijn rekening nemen. Het is nu aan de veldpartijen om hier gezamenlijk nadere afspraken over te maken.