Het bericht dat zorginstelling Pluryn kinderen weigert die specialistische hulp nodig hebben |
|
Evert Jan Slootweg (CDA), Joba van den Berg-Jansen (CDA) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Pluryn diep in het rood; zorginstelling sluit deuren voor schrijnende, acute gevallen»?1
Ja.
Klopt het dat bij Pluryn de personeelskosten met 24 miljoen zijn gestegen?
Op basis van de gegevens die Pluryn heeft aangeleverd in het Jaardocument Maatschappelijke Verantwoording betroffen de personeelskosten eind verslagjaar 2017 afgerond 275 miljoen euro en eind verslagjaar 2018 afgerond 299 miljoen euro. De stijging tussen 2017 en 2018 betreft circa 24 miljoen euro.
Kunt u aangeven met welk bedrag de inkomsten zijn gestegen in 2018?
Op basis van de gegevens die Pluryn heeft aangeleverd in het Jaardocument Maatschappelijke Verantwoording betrof het totaal aan bedrijfsopbrengsten eind verslagjaar in 2017 afgerond 404 miljoen euro en eind verslagjaar in 2018 afgerond 411 miljoen euro. Het gaat dus om een stijging van circa 7 miljoen euro.
Kunt u aangeven wat de afschrijvingen in de jaren 2015, 2016, 2017 en 2018 zijn geweest?
In de onderstaande tabel vindt u de bedragen die Pluryn in de periode 2015–2018 heeft afgeschreven op haar materiële vast activa. Deze gegevens komen uit het Jaardocument Maatschappelijke Verantwoording dat Pluryn jaarlijks ter publicatie aanlevert bij het CIBG.
2015
2016
2017
2018
14,3
15,6
16,8
17,8
Kunt u aangegeven in een tijdspad welke rol en ingrepen de Raad van Toezicht heeft gedaan?
Vanuit mijn positie acht ik het niet wenselijk te treden in het optreden, de relaties en verhoudingen tussen het bestuur, toezicht en medezeggenschap in een specifieke organisatie. In algemene zin vind ik het belangrijk dat de Raad van Bestuur en Raad van Toezicht transparant zijn over hun besluitvorming en dat zij adviezen van de medezeggenschapsorganen voor medewerkers en cliënten hierbij betrekken.
Kunt u aangeven in een tijdspad welke overnames er zijn geweest en wat dat deed met de kritieke prestatie indicators (KPI’s)?
Pluryn is verantwoordelijk voor de bedrijfsvoering van de organisatie, de borging van de kwaliteit van jeugdhulp en – indien nodig – een zorgvuldige zorgoverdracht voor de jeugdigen die nu verblijven bij de Hoenderloo Groep. Ik acht het vanuit mijn positie dan ook niet wenselijk om in te gaan op deze gedetailleerde informatie over de bedrijfsvoering van Pluryn, die niet in de openbare jaarverantwoording is terug te vinden.
Kunt u aangeven wat de ontwikkeling is geweest van het aantal cliënten tussen 2015 en 2018?
In de onderstaande tabel vindt u het aantal cliënten van Pluryn in de periode 2016 – 2018. Deze gegevens komen voor 2017 en 2018 uit het Jaardocument Maatschappelijke Verantwoording dat Pluryn jaarlijks ter publicatie aanlevert bij het CIBG en voor 2016 uit haar jaarverslag op de website van Pluryn:
2015
2016
2017
2018
3.451
6.335
7.075
NB: Pluryn heeft in 2016 Intermetzo overgenomen. Dit verklaart de toename in aantal cliënten.
Uit het jaarverslag 2015 op de website van Pluryn kunnen deze gegevens niet op deze wijze worden gelezen.
Kunt u aangeven wat de ontwikkeling is geweest van het aantal fte dat werkzaam is bij Pluryn tussen 2015 en 2018?
In de onderstaande tabel vindt u het aantal fte’s van Pluryn in de periode 2016–2018. Deze gegevens komen voor 2017 en 2018 uit het Jaardocument Maatschappelijke Verantwoording dat Pluryn jaarlijks ter publicatie aanlevert bij het CIBG en voor 2016 uit haar jaarverslag op de website van Pluryn:
2015
2016
2017
2018
Cliëntgebonden
1.913
3.875
3.822
Niet-cliëntgebonden
1.133
463
839
Totaal
3.046
4.338
4.661
Uit het jaarverslag 2015 op de website van Pluryn kunnen deze gegevens niet op deze wijze worden gelezen.
Kunt u daarin een onderscheid maken tussen personeel dat direct betrokken is bij de zorg en dat werkzaamheden doet die niet direct gericht zijn op zorg (administratie, management, etc.)?
Zie antwoord vraag 8.
Kunt u aangeven wat de ontwikkeling is van de kosten die betrekking hebben op het vastgoed?
Pluryn is verantwoordelijk voor de bedrijfsvoering van de organisatie, de borging van de kwaliteit van jeugdhulp en – indien nodig – een zorgvuldige zorgoverdracht voor de jeugdigen die nu verblijven bij de Hoenderloo Groep. Ik acht het vanuit mijn positie dan ook niet wenselijk om in te gaan op deze gedetailleerde informatie over de bedrijfsvoering van Pluryn, die niet in de openbare jaarverantwoording is terug te vinden.
Is de Autoriteit Consument en Markt (ACM) of de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) ergens betrokken geweest bij overnames?
De (rechtsvoorganger van de) ACM heeft op 22 oktober 2010 een besluit genomen over de fusie tussen Pluryn en de Hoenderloo Groep dat inhield dat de omzetdrempels voor een fusiemelding niet werden overschreden. Hierdoor kon de fusie doorgang vinden. Op 20 december 2011 heeft de (rechtsvoorganger van de) ACM besloten dat Pluryn Hoenderloo en Koraal samen SeysCentra mochten starten. Tot slot heeft de ACM op 9 februari 2017 goedkeuring verleend aan de overname van Intermetzo door Pluryn. De ACM oordeelt in zijn besluit dat de voorgenomen concentratie de concurrentie niet significant zal beperken. De Stichting Pluryn Hoenderloo Groep en Intermetzo kregen daarom toestemming om te fuseren.
De NZa heeft in het kader van de zorgspecifieke concentratietoets twee keer goedkeuring verleend aan een concentratie waar Pluryn bij betrokken was. De eerste goedkeuring is verleend op 11 juli 2016 en betreft een bestuurlijke fusie tussen Pluryn en Intermetzo. De tweede goedkeuring is verleend op 29 december 2016 en ziet op een overname door een onderdeel van Pluryn: Stichting Pluryn Maatschappelijke Ondernemingen.
Tijdens de zorgspecifieke concentratietoets toetst de NZa in hoeverre partijen de effecten van de voorgenomen concentratie voldoende in kaart hebben gebracht en of partijen hun ondernemingsraad, cliëntenraad en overige stakeholders voldoende hebben betrokken. Daarnaast kijkt de NZa naar de gevolgen voor cruciale zorg. De NZa heeft geen bevoegdheden om de concentratie inhoudelijk te beoordelen op de gevolgen voor de kwaliteit, toegankelijkheid en betaalbaarheid van de zorg.
Waarom heeft de NZa niet eerder ingegrepen toen er zorg werd geboden waarvoor geen vergoeding was?
De NZa heeft nauw contact met de zorgkantoren over de continuïteit van Wlz-zorg zoals geboden door Pluryn. Bij de NZa zijn geen signalen bekend dat zorgkantoren geen vergoeding zouden geven voor geleverde Wlz-zorg of dat de tarieven niet kostendekkend zouden zijn. De NZa heeft wel signalen ontvangen dat er financiële problemen spelen in het domein van de jeugdhulp en deze kenbaar gemaakt aan het Ministerie van VWS. De NZa houdt echter geen toezicht op dit domein.
De peperdure opleiding die het mensen moeilijk maakt om voor de klas te gaan staan |
|
Kirsten van den Hul (PvdA) |
|
Arie Slob (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CU), Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
![]() |
Hoe beoordeelt u het bericht dat iemand die jarenlang in de zorg heeft gewerkt en nu is begonnen aan de deeltijd-pabo, te maken krijgt met een zó hoog collegegeld dat hij nu overweegt te stoppen omdat het bijna niet op te brengen is, doordat het gaat om een tweede hbo-studie?1
Uiteraard betreur ik dit. Ik wil iedereen die gemotiveerd en geschikt is om de stap te maken naar het onderwijs de kans geven om de opleiding tot leraar goed te doorlopen. Om dit te stimuleren geldt het wettelijk collegegeldtarief in plaats van het instellingscollegegeld voor studenten die voor het eerst een opleiding in de zorg of het onderwijs willen volgen, maar al wel beschikken over een ander ho-diploma.
De betreffende persoon heeft echter al een afgeronde opleiding in de zorg, wat, zoals ook meermaals in de Kamer is besproken, geen grond biedt voor het wettelijk collegegeld, omdat de zorg ook een tekortsector is.
Dat betekent niet dat er geen andere opties zijn voor mensen die – ook vanuit de zorg – van carrière willen switchen. Het staat iedereen die al een ho-diploma heeft bijvoorbeeld vrij te kijken of de zij-instroomroute een mogelijk te volgen traject is. Voorwaarde hiervoor is dat de geïnteresseerde een afgeronde ho-opleiding heeft, een aanstelling in het onderwijs heeft als leraar/zijinstromer, en het geschiktheidsonderzoek met goed gevolg wordt doorstaan. Als aan deze voorwaarden wordt voldaan, kan men zij-instromer worden, en met een aanstelling (en salaris) als leraar aan de onderwijsbevoegdheid werken – in maximaal 2 jaar. Besturen kunnen hiervoor ook een subsidie zijinstroom aanvragen, waardoor de zij-instromer zelf geen kosten hoeft te maken voor zijn opleiding. Lerarenopleidingen kunnen meer informatie geven over de zij-instroomroute, en weten vanuit hun netwerk ook vaak meer over mogelijke vacatures voor zij-instromers.
Voor zover op te maken uit het bericht, lijkt het echter alsof de betreffende persoon geen aanstelling als leraar/zij-instromer heeft weten te bemachtigen, en daarom een alternatieve opleidingsmogelijkheid zoekt – als voltijd- of deeltijdstudent. Het is, uiteraard, aan schoolbesturen zelf om kandidaten voor vacatures te selecteren. Financiële belemmeringen wil ik daarbij zoveel mogelijk wegnemen, daarom kunnen besturen een subsidie twv 20.000,- euro aanvragen en is vanwege de grote vraag deze beschikbare subsidiepot verhoogd.
Begrijpt u dat het toch pijnlijk is in een tijd waarin scholen geregeld bij ziekte van de juf of meester de klas naar huis dreigen te moeten sturen, omdat er zo’n tekort aan leraren is, dat mensen die zich voor het leraarschap willen kwalificeren, moeten afhaken?
Ja, daarom zijn er verschillende mogelijkheden ingericht om iemand te kans te geven de opleiding tot leraar te volgen, zie vraag 1.
Kunt u zich voorstellen dat in het geval dat iemand echt iets anders wil gaan doen, buiten de zorg, het niet goed is als op deze wijze belangstelling voor het lerarenberoep wordt gefrustreerd?
Ja, uiteraard begrijp ik dit en daarom zijn er meerdere routes ingericht om docent te worden, zie vraag 1.
Wilt u de mogelijkheden verkennen om – in het licht van het nijpende lerarentekort – voor zulke gevallen maatwerkoplossingen te creëren?
Wilt u de mogelijkheden verkennen om – in het licht van het nijpende lerarentekort – voor zulke gevallen maatwerkoplossingen te creëren?
Ja, daarom stimuleren we opleidingen om meer maatwerk toe te passen, zoals binnen de zij-instroom route mogelijk is. Hierbinnen wordt de benodigde scholing en begeleiding vastgelegd in tripartiete overeenkomst met de zij-instromer, de school en de opleiding. Dit om te zorgen dat de zij-instromer de beste weg kan volgen naar het leraarschap.
Het bericht dat de politie niet mag noteren of zakkenrollers asielzoekers zijn |
|
Emiel van Dijk (PVV), Lilian Helder (PVV) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Politie mag niet noteren of zakkenrollers asielzoekers zijn»?1
Ja.
Op basis waarvan zou het niet mogelijk zijn om de verblijfstatus van verdachten te registreren?
De politie gaat de identiteit na van iedere verdachte. Het vaststellen van de identiteit van een verdachte geschiedt op basis van identiteitsdocumenten, documenten die daarmee verband houden en/of naam-, adres- en woonplaatsgegevens. Indien nodig voor de vaststelling van de identiteit van de verdachte wordt ook het systeem Basisvoorzieningen vreemdelingen (BVV) geraadpleegd, dit is een centrale ketentoepassing waarin alle basisgegevens van vreemdelingen in Nederland zijn opgeslagen.
Het vaststellen van de identiteit van een verdachte wordt in het kader van het strafrecht uitgevoerd. Om zicht te krijgen op welke personen betrokken zijn bij criminele activiteiten is het registreren van de verblijfsstatus niet relevant en om die reden is er voor de politie geen wettelijke grondslag voor het registreren van de juridische verblijfsstatus van verdachten.
Deelt u de mening dat het probleem met rovende en stelende asielzoekers in Amsterdam moet worden aangepakt en als het niet mogelijk zou zijn om de verblijfstatus van verdachten te registreren, dit dan geregeld moet worden? Zo ja, wat gaat u doen en per wanneer?
Los van de vraag of zich binnen de groep criminelen in Amsterdam waar het hier om gaat ook daadwerkelijk asielzoekers bevinden, wordt hard opgetreden tegen alle vreemdelingen die het met hun misdragingen verpesten voor de groep die recht heeft op bescherming. De Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid en haar voorganger hebben hiertoe een breed palet aan maatregelen getroffen. Hierover is uw Kamer meerdere malen bij brief geïnformeerd.2 Een voorbeeld is het VRIS protocol, waarvan het doel is vreemdelingenrechtelijke gevolgen te verbinden aan door politie en justitie geconstateerde strafbare feiten. Zie voor de redenen waarom het registeren van de verblijfsstatus van verdachten door de politie niet noodzakelijk is, de antwoorden op de vragen 2 en 4.
En zo ja, bent u dan ook bereid om ervoor te zorgen dat de politie voortaan bij alle overtredingen en misdrijven noteert of dit een asielzoeker of illegale vreemdeling betreft om zo het probleem onder deze groep inzichtelijk te krijgen en op die manier ook beter aan te kunnen pakken? Zo nee, waarom niet?
Nee, het registreren van de verblijfstatus door de politie is niet noodzakelijk, gezien de politie in het eerdergenoemde systeem BVV de verblijfstatus al kan nagaan van een verdachte. Het registreren door de politie zou tot een extra werklast leiden, wat niet noodzakelijk is in het kader van het strafrecht.
Wel kan het koppelen van gegevens bijdragen aan de aanpak van fenomenen en/of trends. Zo wordt het binnenkort voor de politie inzichtelijk of een verdachte een asielzoeker is die voorkomt op de zogeheten Top-X lijst met de meest hardnekkige overlastgevende en/of criminele asielzoekers. Binnen de Top-X aanpak moet het binnen zowel de migratie- als strafrechtketen namelijk meteen duidelijk zijn dat een persoon op de zogeheten Top-X lijst voorkomt en daarmee afhankelijk van de problematiek kan rekenen op een individuele aanpak vanuit de migratie en/of strafrechtketen. Momenteel worden er in Noord-Nederland ervaringen opgedaan met de Top-X aanpak. De verwachting is dat de aanpak medio 2020 in heel Nederland is uitgerold.
En zo nee, deelt u de mening dat het probleem van rovende en stelende asielzoekers wordt verdoezeld?
Nee, zo biedt de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid onder andere jaarlijks uw Kamer de Rapportage Vreemdelingenketen (RVK) aan. Hierin wordt middels het incidentenoverzicht informatie verschaft over overlast en criminaliteit, waarvan asielzoekers verdacht worden.
Deelt u de mening dat asielzoekers die hier komen om te roven, stelen of zich op andere manieren crimineel gedragen, dienen te worden vastgezet net zo lang totdat ze kunnen worden uitgezet? Zo nee, waarom kiest u er dan voor om deze groepen de hand boven het hoofd te houden in plaats van onze samenleving te beschermen?
Allereerst kunnen asielzoekers, net als alle andere verdachten, in voorlopige hechtenis worden genomen, afhankelijk van het misdrijf waarvan zij worden verdacht.
Verder blijft vreemdelingenbewaring een ultimum remedium dat wordt opgelegd op basis van een afweging gebaseerd op de individuele omstandigheden. Het plegen van een strafbaar feit of het vertonen van overlastgevend gedrag is niet één van de gronden voor een bewaringsmaatregel, al kan het wel een rol spelen in de afweging. Wel acht ik het van belang om ook, in het licht van het regeerakkoord, de mogelijkheden voor de verwijdering en in bewaring stellen van vreemdelingen met strafrechtelijke antecedenten te versterken. Daarom ben ik verheugd dat de Europese Commissie het mogelijk wil maken om vreemdelingen die niet rechtmatig in Nederland zijn en een gevaar vormen voor de openbare orde of de nationale veiligheid, in bewaring te stellen om hun uitzetting voor te bereiden. Ik wijs er wel op dat de gesprekken met onder meer het Europese parlement nog tot een conclusie moeten komen.
Volledigheidshalve wijs ik er bovendien op dat het op basis van dit voorstel echter niet zo zal zijn dat iedere vreemdeling die een misdrijf heeft gepleegd of daarvan wordt verdacht in bewaring kan worden gesteld.
En zo nee, erkent u dan dat de politie tijd besteedt aan het oppakken en opstellen van processen-verbaal terwijl de verdachten weer op roverspad gaan en ongestraft hun gang kunnen gaan?
Nee. Met een breed palet aan maatregelen wordt ingezet op de aanpak van alle asielzoekers die zich hier niet weten te gedragen.
De berichten ‘Italian banks rush to profit from ECB negative rates’ en ‘Italiaanse banken lenen extra miljarden uit noordelijke landen’ |
|
Aukje de Vries (VVD) |
|
Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met de artikelen «Italian banks rush to profit from ECB negative rates»1 en «Italiaanse banken lenen extra miljarden uit noordelijke landen»?2
Ja.
Kunt u de cijfers bevestigen dat Italiaanse banken «gebruikmaken van de negatieve rentestanden» en dat veel noordelijke banken al op hun limiet zitten en daarom daar niet gebruik van kunnen maken?
De artikelen in het FD en FT zijn naar aanleiding van een speech die het ECB directielid Benoît Cœuré hield op 11 november.3 In deze speech geeft hij een overzicht van de ontwikkelingen op de interbancaire markten van de VS en de EU, in relatie tot overtollige reserves in het systeem. Daarbij besteedt hij ook aandacht aan het effect van de recent door de ECB aangekondigde tiering maatregel op deze markten. Op 12 september 2019 kondigde de ECB aan dat banken een vrijstelling krijgen van negatieve rente op hun overtollige reserves tot een grenswaarde van zes keer de waarde van hun minimale reserveverplichtingen bij de centrale bank, de zogenaamde tiering. Banken met overtollige reserves boven de grenswaarde van tiering kunnen deze in principe uitlenen – op de interbancaire markt – aan banken die nog ruimte hebben tot de grenswaarde om gebruik te maken van de vrijstelling, de zogenaamde arbitragemogelijkheid.
Directielid Cœuré wijst in dit kader onder andere op het feit dat de Italiaanse bankensector op geaggregeerd niveau nog circa 40 miljard euro aan ruimte over had terwijl in landen als Duitsland, Frankrijk en Nederland op geaggregeerd niveau voldoende reserves aanwezig zijn om de 0% rente volledig te benutten. In zijn speech gaat directielid Cœuré ook in op het effect van de tiering maatregel op de Europese interbancaire markt. Daarbij geeft hij aan dat er een verschuiving – tussen banken binnen de landsgrenzen, en op geaggregeerd niveau over de landsgrenzen – van overtollige reserves heeft plaatsgevonden na aankondiging van de maatregel.
De primaire doelstelling van tiering is volgens de ECB het ondersteunen van het monetaire transmissiekanaal. Hierbij hebben alle banken in de eurozone dezelfde vrijstelling (tot 6 keer de waarde van hun minimumreserveverplichtingen aan overreserves). Banken die meer reserves aanhouden (over het algemeen noordelijke banken) kunnen dus makkelijker de volledige vrijstelling benutten. De banken met reserves onder de grenswaarde van tiering moeten eerst nog extra reserves aantrekken om de volledige vrijstelling te benutten.
Wat vindt u van het feit dat Italiaanse banken in deze mate gebruikmaken van een arbitragemogelijkheid die wordt geboden doordat banken uit de eurozone zijn vrijgesteld van de negatieve depositorente van de Europese Centrale Bank (ECB)? Welke mogelijkheden heeft de ECB om dit tegen te gaan?
Het is aan de banken zelf om binnen de prudentiële kaders hun financieringsmix te bepalen. Deze prudentiële kaders zijn de afgelopen jaren versterkt. Zo dienen banken ten behoeve van de liquiditeitsdekkingsratio (LCR) voldoende liquide middelen aan te houden om liquiditeitsuitstromen het hoofd te kunnen bieden en zijn de vereisten voor interbancaire liquiditeit strenger dan centrale bank liquiditeit. Bovendien is het in dit kader relevant op te merken dat de grensoverschrijdende interbancaire lenigingen die directielid Cœuré in zijn speech noemt op basis van onderpand (secured) plaatsvinden in de zogenaamde repomarkt. Dit verkleint het tegenpartijrisico. Tiering is een beleidsinstrument van de ECB waar alle banken voor een gelijke hoeveelheid reserves gebruik van kunnen maken. Ik hecht er dan ook aan om te benadrukken dat de ECB onafhankelijk moet kunnen bepalen welke beleidsinstrumenten zij inzet om aan haar mandaat te voldoen.
Vindt u dat banken, uit Italië of elders, gebruik zouden moeten kunnen maken van dergelijke arbitragemogelijkheden?
Als gevolg van tiering kan het voor banken met reserves onder de grenswaarde van zes keer de waarde van hun minimale reserveverplichtingen bij de centrale bank aantrekkelijk zijn om liquiditeit aan te trekken en tegen 0% rente bij de ECB te stallen. De stijging van de reporentes heeft ongeveer een week geduurd. Inmiddels liggen reporentes weer net boven of net onder de depositorente van -0,50%. De reporentes zijn gedaald omdat er steeds meer instellingen bereid waren om geld uit te zetten via de repomarkt. Een groter aanbod aan geld betekent dat de rente, de prijs van geld, daalt. De arbitragemogelijkheid heeft hierdoor geen grote impact op de geldmarkt gehad.
Het is aan de ECB om te bepalen of de gevolgen van tiering disproportioneel zijn en of aanpassing van het tieringstelsel nodig is. In algemene zin heeft de ECB aangegeven dat het wenselijk is dat banken gebruik maken van tiering omdat dit de monetaire transmissie kan verbeteren. De manier waarop de banken hiervan gebruik maken is voor de ECB van secundair belang.
Wat zijn de effecten van de introductie van het tieringstelsel op deze arbitragemogelijkheden? Vindt u het wenselijk dat, klaarblijkelijk, door de opzet van het tieringstelsel arbitragemogelijkheden gecreëerd worden?
In de praktijk spelen hier meerdere factoren een rol waarbij het aan de banken zelf is om de risico’s in te schatten en om binnen de prudentiële kaders de optimale financieringsmix te vinden. De arbitragemogelijkheid is het gevolg geweest van de verschillende hoeveelheden reserves die banken beschikbaar hadden op het moment dat tiering werd ingevoerd. Tiering is een monetair beleidsinstrument van de ECB. Het is dan ook aan de ECB zelf om te beslissen over de wenselijkheid van tiering.
Valt uit deze ontwikkeling nu af te leiden dat zuidelijke Europese banken een (oneerlijk) voordeel ervaren uit het introduceren van het tieringsysteem en het verdere aangekondigde onconventionele monetaire beleid? Vindt u het redelijk dat de Italiaanse banken hier gebruik van kunnen maken, maar veel noordelijke banken niet, omdat ze al op hun limiet zitten?
Nee, uit deze ontwikkeling valt niet af te leiden dat zuidelijke Europese banken een (oneerlijk) voordeel ervaren uit het introduceren van het tieringsysteem. Onder het tieringsysteem wordt voor alle banken eenzelfde hoeveelheid reserves uitgezonderd van de negatieve rente (6 maal de waarde van hun minimale reserveverplichtingen). Juist de banken wier reserves volledig gevrijwaard zijn van negatieve rentes (vooral in de noordelijke landen) profiteren van de maatregel. Deze banken betalen nu op die reserves geen negatieve rente meer. Door de arbitragemogelijkheid kunnen banken met reserves onder de grenswaarde van tiering ook gebruik maken van tiering zonder dat dit ten koste gaat van het voordeel van de banken met reserves boven de grenswaarde van tiering. Daarbij geldt bovendien dat voor het aantrekken van de reserves, de banken met ruimte een premie betalen aan de banken zonder ruimte.
Wat zijn de (macro-economische) gevolgen van deze ontwikkeling en de stappen van de Italiaanse bankensector? Wat zijn de risico’s die daaraan verbonden zitten voor de eurozone als geheel, dan wel voor de noordelijke eurolanden en Nederland?
In de praktijk spelen hier meerdere factoren een rol, en de precieze effecten zijn moeilijk in te schatten. Zoals eerder vermeld lijkt de arbitragemogelijkheid niet een hele grote impact te hebben gehad. Allereerst omdat de ruimte van circa 40 miljard euro die er was voor vrijstelling van negatieve rentes in Italië niet in verhouding staat tot het totaal aan liquiditeit op de geldmarkt. Daarnaast is de arbitragemogelijkheid snel weggewerkt omdat banken met extra overtollige reserves zijn ingestapt. Dit proces is onderdeel van een efficiënte werking van de geldmarkt en zorgt er voor dat de arbitrage van korte duur is. Het is ook van belang om in acht te nemen dat de risico’s worden beperkt door het gebruik van onderpand.
De afgelopen jaren zijn er vele stappen gezet om ervoor te zorgen dat de Europese banken beter bestand zijn tegen een nieuwe crisis. Alhoewel de Europese bankensector over de hele linie winstgevend is, worden sommige banken geconfronteerd met structurele uitdagingen. De oplossingen voor deze uitdagingen liggen in de eerste plaats bij banken zelf. Als het banken niet lukt om met oplossingen te komen, zijn er in het kader van de bankenunie afspraken gemaakt hoe hier mee om te gaan.
Wat betekent dit voor de stabiliteit van de Italiaanse economie, de stabiliteit van de Italiaanse bankensector en de stabiliteit van de eurozone?
Zie antwoord vraag 7.
Vindt u dat aanvullende stappen of gesprekken noodzakelijk zijn? Zo ja, welke en gaat u die stappen nemen? Zo nee, waarom niet?
Tiering is een beleidsinstrument van de ECB en de ECB moet onafhankelijk kunnen bepalen welke beleidsinstrumenten zij wil inzetten om aan haar mandaat te voldoen.
Het boek ‘Moordsporen, op zoek naar de waarheid achter cold cases’ |
|
Chris van Dam (CDA), Jeroen van Wijngaarden (VVD), Attje Kuiken (PvdA), Michiel van Nispen , Lilian Helder (PVV), Maarten Groothuizen (D66), Niels van den Berge (GL) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
![]() ![]() ![]() ![]() ![]() ![]() |
Bent u bereid kennis te nemen van het boek «Moordsporen, op zoek naar de waarheid achter cold cases»?1
Ik ben door mijn ambtenaren over de inhoud van het boek ingelicht.
Wat is in algemene zin uw reactie op zaken waarin mogelijke ongerijmdheden zijn gevonden of twijfel is blijven bestaan over de ware toedracht van overlijdens? Deelt u in algemene zin de mening dat het belangrijk is voor het vertrouwen in de opsporing dat zo min mogelijk twijfel blijft bestaan over de waarheid achter mogelijk niet adequaat onderzochte zaken, niet alleen voor de waarheidsvinding maar ook voor de rouwverwerking van nabestaanden?
Ja, de Minister voor Rechtsbescherming en ik hebben in onze brief van 16 januari 20192 onderkend dat de twijfel bij nabestaanden over de oorzaak van het overlijden van hun naaste kan leiden tot veel onzekerheid en onrust. Het is van groot belang dat de vragen van nabestaanden beantwoord worden en dat zij helderheid verkrijgen over de doodsoorzaak van hun dierbare. Dat is niet alleen een belang van de nabestaanden, maar ook een belang van de samenleving als geheel, alsmede in het belang van de opsporing indien er vermoedens zijn van mogelijke strafbare feiten.
Wat is uw reactie op de stelling in het boek dat in de opsporing lang niet altijd ruimte is voor kritiek, dat de signalen van klokkenluiders lang niet altijd op prijs worden gesteld, dat opsporingsinstanties niet transparant genoeg zouden zijn en meer zouden kunnen doen om van fouten te leren? Welke ruimte ziet u hier voor verbeteringen?
Het is van groot belang om van fouten te leren. Het realiseren van een cultuur waarin fouten worden besproken is één van de doelstellingen van de Ontwikkelagenda opsporing. De politie heeft geconstateerd dat het realiseren van de ontwikkeling in de opsporing meer eigenaarschap in de operatie vereist. De politie en OM hebben bij iedere eenheid een veiligheidsthema gekozen waarop het lerend vermogen binnen de recherche een impuls krijgt.
In het halfjaarbericht politie najaar 2019 heb ik uw Kamer nader geïnformeerd over de inzet van de politie om een divers, inclusief en veilig werkklimaat te bevorderen.3 Ik heb daarbij aangegeven welke verschillende loketten binnen de politie aanwezig zijn waar medewerkers terecht kunnen met een klacht of vraag, afhankelijk van het soort klacht.
Bij de arrondissementsparketten zijn regionale reflectiekamers ingesteld en op landelijk niveau is er een landelijke reflectiekamer. In complexere onderzoeken (dus ook bij levensdelicten en/of andere ernstige strafbare feiten) worden te nemen beslissingen in het opsporingsonderzoek besproken met andere – niet bij de zaak betrokken – officieren van justitie en politiefunctionarissen zijn. Tegenspraak en reflectie hebben hiermee een formeel karakter gekregen door middel van het ter discussie stellen van hypothesen en beslissingen, hiermee wordt tunnelvisie voorkomen. De recherche officier van justitie heeft – samen met de kwaliteitsofficier van justitie – de rol om gebruikmaking van de reflectiekamer te bevorderen.
Per 1 januari 2020 is bij de politie in aanvulling op de reeds bestaande voorzieningen voor het melden en afhandelen van interne klachten en misstanden een ombudsfunctionaris aangesteld. Hierover heb ik u in mijn brief van 20 december jl. nader geïnformeerd.4 De ombudsfunctionaris is onafhankelijk en heeft meerdere rollen. Naast informeren, adviseren, kan zij onderzoek (laten) doen naar meldingen over bejegening van medewerkers en leidinggevenden, alsmede over de sociale veiligheid in de organisatie, zoals discriminatie, pesten en andere grensoverschrijdende omgangsvormen. De ombudsfunctionaris adviseert direct aan de korpschef en kan naar aanleiding van het onderzoek aanbevelingen aan hem doen.
Bent u bereid specifiek kennis te nemen van de beschrijving van de zaak Larissa Dumont, een jonge vrouw die met een doorgesneden hals dood werd aangetroffen in haar manege? Deelt u de mening dat het zeer onbevredigend is dat deze zaak door de politie en het openbaar ministerie (OM) destijds niet beschouwd werd als misdrijf en nu nog steeds niet, maar waar allerlei getuigen en deskundigen inmiddels zeer serieuze kanttekeningen bij plaatsen, maar er geen serieuze stappen worden gezet om andere scenario’s en een mogelijk misdrijf nader te onderzoeken?
Indien nabestaanden na het overlijdensonderzoek twijfels hebben over de conclusies daarvan, kunnen zij deze kenbaar maken aan de officier van justitie. Deze kan vervolgens nader onderzoek laten verrichten, als de van nabestaanden verkregen informatie daartoe aanleiding geeft. Er loopt op dit moment een pilot second opinion in Noord-Holland. Deze pilot ziet erop om twijfel bij nabestaanden over de conclusie van het OM over de doodsoorzaak zoveel mogelijk weg te nemen. In de pilot zal een andere officier van justitie samen met de politie het dossier en het te verrichten onderzoek herbezien.
In het geval het OM wel een strafrechtelijk onderzoek heeft ingesteld en het onderzoek volgens het OM te weinig aanknopingspunten heeft opgeleverd voor vervolging, kunnen nabestaanden een review aanvragen conform de aanwijzing Review (tweede beoordeling) van het OM.
Als uiterste middel bestaat er voor de gevallen waarin nabestaande vermoeden hebben van een misdrijf reeds een (wettelijke) voorziening om beklag te doen over het niet opsporen van een delict. Op grond van artikel 12 Wetboek van strafvordering kunnen belanghebbenden een klacht indienen wanneer een officier van justitie het besluit heeft genomen een delict niet of niet-verder te vervolgen. Als een opsporingsinstantie na aangifte beslist om geen opsporing te verrichten, kunnen nabestaanden – alvorens een dergelijke artikel-12-klacht in te dienen – aan de officier van justitie een bevestiging vragen dat (ook) niet zal worden vervolgd. In het kader van de modernisering van het Wetboek van Strafvordering is een nieuwe procedure ontworpen waarin het niet-opsporen wel reden kan zijn voor een klacht bij het gerechtshof, zij het nadat daartegen eerst een klacht is ingesteld bij de officier van justitie en die negatief heeft beslist.
Wat is uw reactie op het voorstel van advocaat Job Knoester om een onafhankelijke commissie op te richten, een loket waar nabestaanden mogelijk niet adequaat onderzochte zaken kunnen aanmelden waarna experts (zoals advocaten, (oud)rechercheurs, officieren van justitie en rechters, wetenschappers) deze zaken onder de loep kunnen nemen, zodat onafhankelijk en objectief onderzoek (als second opinion) plaatsvindt? Bent u bereid er over na te denken een dergelijk loket in te richten, vanwege het belang dat het voortbestaan van ernstige twijfel over de waarheid zoveel mogelijk voorkomen moet worden? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
De aanpak van seksuele intimidatie in het openbaar vervoer |
|
Kirsten van den Hul (PvdA), Attje Kuiken (PvdA) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Seksuele intimidatie in het OV: de «treinrukker» is overal»?1
Ja.
Kent u meer berichten van seksuele intimidatie in het openbaar vervoer of beschikt u over onderzoeksgegevens hierover? Zo ja, wat is de aard en de omvang van dit probleem?
Er zijn geen onderzoeken bekend die de aard en omvang van het probleem specifiek binnen het openbaar vervoer schetsen. Navraag bij vervoerders levert op dat zij circa 200 incidenten met betrekking tot seksuele intiminidatie geregistreerd hebben in het afgelopen jaar. Het gaat hierbij om seksuele intimidatie in de breedste zin van het woord inclusief verbale intimidatie, schennispleging en aanranding. Wanneer er melding wordt gemaakt van seksuele intimidatie in het vervoer, zal de vervoerder het incident registreren en afhankelijk van de situatie, de politie inschakelen of op een andere manier opvolging geven aan het incident. Omdat incidenten niet altijd gemeld worden, of omdat de reiziger direct aangifte doet bij de politie, is het beeld bij de vervoerders mogelijk niet compleet.
Deelt u de mening van de in het bericht genoemde psycholoog dat het voor daders van genoemde delicten moeilijk is om daar uit zichzelf mee te stoppen? Zo ja, welke hulp is er voor dergelijke zedendelinquenten beschikbaar?
Zie antwoord bij vraag 4.
Deelt u de mening dat behandeling van deze zedendelinquenten doorgroei naar ernstigere seksuele delicten kan voorkomen? Zo ja, welke gevolgen verbindt u daaraan? Zo nee, waarom niet?
De in het artikel beschreven delicten zijn in mijn optiek ernstige delicten, die op zichzelf – nog los van mogelijke doorgroei naar ernstigere seksuele delicten – het noodzakelijk maken om zo snel mogelijk in te grijpen. Er bestaan diverse vormen van hulp die in het kader van een gevangenisstraf, een tbs-maatregel of in het kader van bijzondere voorwaarden kunnen worden ingezet voor zedendelinquenten.
Juist door vroegtijdig te interveniëren kan recidive en doorgroei naar ernstigere seksuele delicten worden voorkomen. Een juiste behandeling vergt maatwerk. Wat voor de ene zedendelinquent een effectieve behandeling is, hoeft dat niet te zijn voor de ander. De inzet van gestructureerde risicotaxatie, waarmee zicht wordt gekregen op het recidiverisico, kan een belangrijke rol spelen om de meest passende mate van zorg en/of beveiliging te bepalen. Bij het antwoord op vraag 5 ga ik hier nader op in.
Deelt u de mening dat genoemde zedendelinquenten niet pas na een aantal delicten behandeld zouden moeten worden maar dat eerdere behandeling kan bijdragen aan het voorkomen van recidive? Zo ja, wat moet er gebeuren om eerdere behandeling mogelijk te maken en bent u voornemens dat te doen? Kan dit aspect worden meegenomen bij de aangekondigde herziening van de zedentitel van het wetboek van Strafrecht? Zo nee, waarom niet?
Zoals hiervoor aangegeven kan vroegtijdig interveniëren bijdragen aan het voorkomen van recidive. Er bestaan vanuit het strafrecht al diverse mogelijkheden voor behandeling, ook na een eerste delict. Dit kan bijvoorbeeld via een bijzondere voorwaarde die wordt verbonden aan een (deels) voorwaardelijke straf of aan de voorwaardelijke invrijheidsstelling. Bij zwaardere delicten kan ook uit de pro Justitia-rapportage van het Nederlands Instituut voor Forensische Psychiatrie en Psychologie (NIFP) naar voren komen dat behandeling nodig is, bijvoorbeeld in het kader van een (voorwaardelijke) tbs-maatregel. Een aanvulling daarop is mijns inziens niet nodig.
Het is uiteindelijk aan de rechter om te bepalen wat de meest passende straf is en of, en zo ja welke, voorwaarden daaraan worden verbonden. Het is om die reden van belang dat al bij het advies van de reclassering en/of het NIFP een juiste inschatting wordt gemaakt van het risico dat iemand opnieuw de fout in gaat, zodat de rechter op een juiste manier wordt geadviseerd. Naar aanleiding van de aanbevelingen van de Nationaal Rapporteur Mensenhandel en Seksueel Geweld tegen Kinderen (NRM) in het rapport «Gewogen Risico» gebruiken de reclassering en het NIFP bij zedendelinquenten inmiddels waar mogelijk een risicotaxatie-instrument toegespitst op zedendelinquenten (de SSA).2 Op die wijze krijgt de rechter vanuit hun adviezen voldoende zicht op de noodzaak om behandeling op te leggen. Zoals toegezegd tijdens het debat naar aanleiding van het rapport over Michael P. worden de maatregelen die genomen zijn naar aanleiding van het rapport «Gewogen Risico» geëvalueerd.3 De Minister voor Rechtsbescherming verwacht uw Kamer hierover te informeren in het voorjaar van 2020.
De in het artikel beschreven delicten zijn ernstig en hebben grote impact op slachtoffers. Op dit moment biedt het Wetboek van Strafrecht geen zelfstandige bescherming tegen seksueel intimiderend gedrag in de openbare ruimte, terwijl dit gedrag door veel mensen als schadelijk en strafwaardig wordt ervaren. In mijn brief aan uw Kamer van 22 mei 2019 heb ik dan ook, mede namens de Minister voor Rechtsbescherming, mijn voornemen aangekondigd om seksuele intimidatie in het Wetboek van Strafrecht als nieuwe strafbaarstelling op te nemen.4 Hiermee wordt een duidelijk signaal afgegeven dat het seksueel intimideren van anderen in de openbare ruimte niet acceptabel is en bestraffing verdient. Deze nieuwe strafbaarstelling maakt het naar verwachting eenvoudiger voor slachtoffers om aangifte te doen van seksueel grensoverschrijdend gedrag waarmee zij in de openbare ruimte – waaronder in het openbaar vervoer – worden geconfronteerd.
Het toenemende aantal huishoudens dat de energierekening niet meer kan betalen |
|
Alexander Kops (PVV), Geert Wilders (PVV) |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Het aantal mensen dat energierekening niet kan betalen dreigt te verdubbelen»?1
Deelt u de mening dat het onacceptabel is dat ruim 650.000 huishoudens hun maandelijkse energierekening niet of nauwelijks kunnen betalen?
Voor het kabinet staat in het Klimaatakkoord voorop dat de transitie voor iedereen haalbaar en betaalbaar is. Dat betekent dat de huishoudportemonnee zoveel mogelijk wordt ontzien en dat een evenwichtige verdeling van lasten tussen huishoudens en bedrijven wordt bereikt.
Het kabinet heeft daarom in het Klimaatakkoord maatregelen getroffen die de effecten van het energie- en klimaatbeleid op huishoudens beperken. De lasten van de Opslag Duurzame Energie (ODE) worden verschoven van huishoudens naar bedrijven, bedrijven betalen voortaan 67 procent van de ODE-rekening in plaats van de helft. Ook is de vaste belastingvermindering fors verhoogd. Dit houdt in dat de huishoudportemonnee met de maatregelen in de energiebelasting vanaf 2020 in belangrijke mate wordt ontzien. Voor de periode na 2021 is er sprake van een beperkte stijging in de energiebelastingen. Het kabinet geeft deze maatregelen zo vorm dat de laagste en midden-inkomensgroepen hiervan relatief het meest profiteren. De doorrekening van het Klimaatakkoord van 1 november jl. door het CPB bevestigt dit beeld.
Het rapport van onderzoeksbureau Ecorys waar het artikel naar verwijst dateert van februari 2019. De lastenverlichtende maatregelen voor huishoudens uit het Klimaatakkoord zijn hierin nog niet meegenomen.
Deelt u de conclusie dat de almaar stijgende energielasten een direct gevolg zijn van uw eigen klimaat- en energiebeleid en u huishoudens daarmee de energiearmoede in stort?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de conclusie van onderzoeksbureau Ecorys dat de groep «energiearme» huishoudens de komende tien jaar verder zal toenemen (naar 1,5 miljoen huishoudens in 2030) als direct gevolg van uw besluit om alle woningen van het gas af te halen?
Nee, die conclusie deel ik niet. De ambitie van het Klimaatakkoord is 1,5 miljoen bestaande woningen via de wijkgerichte aanpak aardgasvrij te maken en 234.000 woningen buiten de wijkgerichte aanpak onder handen te nemen.
Deze ambitie wil het kabinet samen met alle betrokken partijen stap-voor-stap realiseren. Het Klimaatakkoord bevat een breed pakket aan maatregelen om de transitie haalbaar en betaalbaar te houden. Zo wordt bijvoorbeeld de ISDE voor kleine duurzame warmte opties na 2020 verlengd en wordt de ISDE uitgebreid naar isolatie.
Daarnaast zijn er bijvoorbeeld afspraken gemaakt met woningcorporaties over het verduurzamen van sociale huurwoningen en introduceert het kabinet aantrekkelijke leningsvoorwaarden voor verduurzaming van particulieren via het warmtefonds. Bovendien bevordert het kabinet kostenreductie bij installatiebedrijven, aannemers en de energiesector via meerjarige innovatieprogramma’s.
Het kabinet hanteert verder als het uitgangspunt dat steeds meer huishoudens de kosten voor verduurzaming van de woning via een lagere energierekening kunnen terugverdienen. Om dat te bereiken moeten de kosten van verduurzamingsmaatregelen omlaag door innovatie en opschaling en moet de inrichting van de energiebelasting de omschakeling naar duurzame warmteopties gaan ondersteunen. Daarnaast zijn er subsidies en aantrekkelijke financieringsopties nodig om investeringen aantrekkelijk en rendabel te maken.
De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties zal uw Kamer op korte termijn over deze punten informeren in separate brieven over financiering en ontzorging van eigenaar-bewoners en over innovatie en kostenreductie in de bouw.
Deelt u de conclusie van Ecorys dat, ondanks dat steeds meer huiseigenaren isolerende maatregelen nemen in een poging de energielasten te doen dalen, de totale lasten (met bijna 17%) zullen toenemen?
Het rapport van onderzoeksbureau Ecorys dateert van februari 2019. Als onderdeel van het Klimaatakkoord zijn belastingmaatregelen aangekondigd ten gunste van huishoudens. Deze maatregelen zijn hierin nog niet meegenomen. Juist door deze maatregelen profiteren huishoudens met een lager inkomen relatief het meest.
Of een huishouden zijn energierekening kan betalen, hangt niet alleen af van de uitgaven aan energie, maar ook van het besteedbare inkomen en de andere noodzakelijke uitgaven van huishoudens. Uit het rapport van het PBL Meten met twee maten uit december 2018 blijkt overigens dat Nederland in Europees perspectief relatief goed scoort op betaalbaarheid van de energierekening voor huishoudens en relatief weinig energiearmoede kent.
Het kabinet houdt een vinger aan de pols en volgt de ontwikkeling van de energierekening. Daarbij beschouwt het kabinet het inkomensbeleid integraal en weegt het jaarlijks alle plussen en minnen in de koopkrachtbesluitvorming. De ontwikkeling van de energierekening wordt via de inflatie ook meegenomen in de koopkrachtberekeningen.
Deelt u de mening dat energie een basisbehoefte is, maar door uw beleid voor velen een onbetaalbaar luxeproduct is geworden? Wat gaat u doen aan deze toenemende energiearmoede?
Zie antwoord vraag 5.
Hoe kunt u met droge ogen blijven volhouden dat de energietransitie voor iedereen behapbaar en betaalbaar zou zijn? Bent u ertoe bereid het schrappen van de gasaansluitplicht terug te draaien, de energierekening echt te verlagen en direct te stoppen met uw klimaat- en duurzaamheidswaanzin?
Zie antwoord vraag 5.
Het bericht ‘Milieuorganisaties: stroom wordt nauwelijks groener’ |
|
Matthijs Sienot (D66) |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Milieuorganisaties: stroom wordt nauwelijks groener»?1
Ik heb kennisgenomen van dit bericht.
Herkent en onderschrijft u de resultaten van de «stroomranking»? Zo nee, waarom niet?
Ik ben van mening dat de «stroomranking» bijdraagt aan meer transparantie over de ontwikkelingen op het gebied van duurzaamheid van investeringen, inkoop en levering van energie en inzicht biedt in de verduurzaming op de markt van stroomleveranciers op het gebied van hun investeringen, inkoop en levering. Zo laat de monitor zien dat stroomleveranciers op de consumentenmarkt duurzamere producten zijn gaan aanbieden, maar dat dit in mindere mate geldt voor leveranciers op de zakelijke markt. Ook laat het onderzoek zien dat nieuwe toetreders zich met name profileren op prijs en in mindere mate op duurzaamheid. Ten aanzien van de rapportcijfers die in het onderzoek worden gegeven vind ik het relevant om te benoemen dat de energieleveranciers die het hoogste scoren op basis van de «stroomranking» niet zelf investeren maar duurzame productie en afnemers bij elkaar brengen.
Hoe verklaart u de beperkte stijging in afname van groene stroom door zakelijke consumenten?
Bij de beperkte stijging in de afname van groene stroom door bedrijven spelen twee factoren een rol. Allereerst is de vraag naar duurzame elektriciteit vanuit bedrijven kleiner dan vanuit huishoudens. Daarnaast is de vraag naar stroom vanuit bedrijven ook groter dan de vraag vanuit huishoudens en waardoor er – gegeven het feit dat er 15% van het totale elektriciteitsverbruik duurzaam wordt opgewekt – beperkingen zijn voor de levering van bijvoorbeeld duurzame elektriciteit uit Nederland.
Op welke wijze stimuleert u de afname van groene stroom door zakelijke afnemers?
Sinds de liberalisering van de elektriciteitsmarkt zijn stroomleveranciers vrij om naar eigen inzicht elektriciteit in te kopen voor levering aan burgers en bedrijven. Deze markt is het resultaat van vraag en aanbod. Binnen de geldende wettelijke kaders hebben zakelijke afnemers de vrijheid te kiezen duurzame of fossiele stroom. De overheid heeft in deze keuze niet direct een rol.
Wel is het zo dat in het kader van het streven naar 49% CO2-reductie het aanbod van duurzame elektriciteit richting 2030 fors zal toenemen. Ook vindt het kabinet het van belang dat er meer informatie, transparantie en standaardisering komt op het gebied van klimaat in alle schakels van de financiële keten (zie ook beantwoording van vraag 6). Bovendien zal het beleid van «full disclosure» op de energiemarkt vanaf 2020 leiden tot meer transparantie. «full disclosure» verplicht energieleveranciers om de geleverde energie voor alle afnemers te onderbouwen met Garanties of Certificaten van Oorsprong (GvO/CvO). Op deze manier krijgen de afnemers precies te zien welke energie hun leverancier levert. Voor zakelijke afnemers kan het dan, bijvoorbeeld om publiciteitsredenen, onaantrekkelijk zijn om energie af te nemen die onderbouwd is met Certificaten van kolencentrales. Al deze elementen kunnen bijdragen aan een grotere vraag naar groene stroom door zakelijke afnemers.
Op het onderdeel «investeringen» oordelen de onderzoekers een voldoende, met name door grote investeringen in windenergie, herkent u deze resultaten? En waar ziet u kansen voor energieleveranciers om het aantal duurzame energieopwekkingsprojecten te vergroten, bijvoorbeeld door de inzet van lange termijn inkoopcontracten van Nederlandse windstroom, naar voorbeeld van de NS?
In de «stroomranking» wordt aangegeven dat er in de periode tussen 2014 en half 2019 door de onderzochte stroomleveranciers voor 13,5 GW is geïnvesteerd in windenergie. Daarbij gaat het niet alleen om investeringen in Nederland maar ook om internationale investeringen. Ik kan deze cijfers niet verifiëren, maar de score van een voldoende komt wel overeen met mijn beeld dat er in de afgelopen jaren flink is geïnvesteerd in windenergie.
In langetermijninkoopcontracten, ook wel bekend als Power Purchasing Agreements, (PPA’s)) maken elektriciteitsproducenten en afnemers afspraken over de hoeveelheid en prijs van de te leveren elektriciteit, meestal over een langere periode zoals 10–15 jaar. Dergelijke overeenkomsten kunnen een belangrijke rol spelen in de financiering van duurzame energieprojecten. De inzet van dergelijke contracten biedt investeerders in hernieuwbare energie de mogelijkheid om voor een langere termijn zekerheid te hebben over de opbrengsten van hun elektriciteitsverkoop. Dit kan de business case van hernieuwbare opwekking versterken. Naast de overeenkomst die de NS heeft gesloten met Eneco voor de levering van stroom van het windpark Luchterduinen, heeft ook Microsoft onlangs een PPA afgesloten met Eneco voor de elektriciteitsafname van de windparken Borssele III en IV waarvan het consortium Blauwwind de eigenaar is.
Deelt u de mening dat het interessant is om te overwegen om bedrijven in het jaarverslag te laten rapporteren over inkoop van stroom? Zo ja, bent u hiertoe bereid? Zo nee, waarom niet?
Er bestaan al diverse regels en richtlijnen op het gebied van milieurapportage, die voortvloeien uit EU-regelgeving. Het bestuursverslag, dat door alle middelgrote en grote ondernemingen moet worden opgesteld, moet een analyse bevatten van milieuaangelegenheden van de onderneming, als dat noodzakelijk is voor een goed begrip van de ontwikkeling, de resultaten of de positie van de onderneming. Verder moeten alle organisaties van openbaar belang met meer dan 500 medewerkers in het bestuursverslag een niet-financiële verklaring opnemen waarin zij mededeling moeten doen over het beleid op het gebied milieuaangelegenheden.2 Daarbij moet de onderneming ook de voornaamste risico’s ten aanzien van die milieuaangelegenheden betrekken. De Europese Commissie heeft op 20 juni 2019 «Richtsnoeren niet-financiële rapportage: aanvulling betreffende klimaatrapportage» gepubliceerd (PbEU 2019, C 209), die behulpzaam kunnen zijn bij het opstellen van die niet-financiële verklaring op dit onderdeel milieuaangelegenheden. Daarin wordt onder andere aanbevolen om het totale energieverbruik of opwekking uit hernieuwbare en niet-hernieuwbare bronnen op te nemen, met een uitsplitsing van de verschillende bronnen van hernieuwbare energie (pag. 15–16). Ondernemingen kunnen zich onderscheiden door op die wijze aandacht te besteden aan de inkoop van stroom.
Het kabinet vindt het van belang dat er meer informatie, transparantie en standaardisering komt op het gebied van klimaat in alle schakels van de financiële keten, zoals de Minister van Financiën in de Verkenning van de markt voor groene financiering ook schrijft3. Hiertoe behoren ook de eisen aan het ontsluiten van informatie over de klimaatimpact van organisaties van openbaar belang. Het kabinet wil verdere regelgeving over rapportage over milieuaangelegenheden in een ruimer verband zien dan enkel een rapportage over de inkoop van stroom in Nederland. De jaarverslaggeving is een terrein waar eisen voornamelijk op EU-niveau geregeld zijn. De nieuwe Europese Commissie heeft aangekondigd met een Green Deal te komen met nieuwe voorstellen op het gebied van duurzaamheid. Het kabinet ziet de plannen van de Europese Commissie hiertoe met interesse tegemoet.
Overweegt u om de Wet milieubeheer snel te verruimen, door naast investeringen in energiebesparing die zich binnen vijf jaar terugverdienen, ook investeringen in energieopwekking op te nemen? En zo ja, bent u bereid om dit voor zonnepanelen op te rekken naar zeven jaar om zo het aantal zonnedaken in Nederland snel te vergroten?
In het Klimaatakkoord is reeds opgenomen dat de energiebesparingsplicht uit de Wet milieubeheer verbreed wordt naar CO2-maatregelen. Hierbij wordt ook gekeken naar de rol van hernieuwbare opwek. De Kamer wordt voor 1 juli 2020 geïnformeerd over de uitkomsten van deze verbreding en verandering. Het is nu nog te vroeg om vooruit te lopen op de uitkomst hiervan.
Deelt u de mening dat het inprijzen van milieuschade, waarover het Cultureel Planbureau (CPB) en het Planbureau voor de Leefomgeving (PBL) eerder goede rapporten schreven, de afname van groene stroom kan versnellen, bijvoorbeeld via de afgesproken CO2-heffing in het Klimaatakkoord? Wanneer verwacht u de CO2-heffing te kunnen invoeren?2 3
Ik ben van mening dat het inprijzen van milieuschade kan bijdragen aan de afname van groene stroom. De belangrijkste vorm van beprijzing die kan bijdragen aan de afname van groene stroom betreft de beprijzing via het Europese emissiehandelssysteem (hierna: EU ETS). Het EU ETS stelt voor de elektriciteitsproducenten en industrie een plafond aan broeikasgasemissies en maakt die emissies onder dat plafond verhandelbaar. De EU ETS-prijs ontstaat als gevolg van vraag en aanbod van emissierechten onder dat plafond. De op EU-niveau gestelde reductiedoelstelling voor ETS-sectoren (43% CO2-reductie in 2030 ten opzichte van 2005) wordt met behulp van dit mechanisme gehaald. Fossiele elektriciteitsopwekkers berekenen de kosten van het EU ETS vervolgens door aan de eindgebruikers. Hierdoor wordt fossiele stroom duurder in vergelijking met een situatie zonder het EU ETS. De EU ETS-prijs is de afgelopen jaren flink toegenomen en bedraagt inmiddels circa € 25 per ton CO2. Ook de voorgenomen invoering van een minimum CO2-prijs voor elektriciteitsproductie draagt bij aan de businesscase voor groene stroom (en daarmee aan de afname van groene stroom) door het bieden van zekerheid aan investeerders over de minimale prijs van CO2-reductie.
De CO2-heffing voor de industrie ziet toe op het op een verstandige en objectieve manier van beprijzen van CO2-uitstoot van industriële processen. Hieronder valt niet de CO2-uitstoot als gevolg van elektriciteitsproductie. De voorgenomen CO2-heffing is er dus niet direct op gericht om de afname van groene stroom te versnellen.
Het streven is om komend voorjaar een concept van het wetsvoorstel CO2-heffing voor de industrie te consulteren op internetconsultatie.nl. De Staatssecretaris van Financiën zal uw Kamer informeren over het moment waarop de internetconsultatie start. Het wetsvoorstel zal uiterlijk op Prinsjesdag 2020 bij uw Kamer worden ingediend. De beoogde inwerkingtreding van de heffing is 1 januari 2021.
Het terugtrekken van het Openbaar Ministerie (OM) uit een strafzaak wegens ‘belangen die beschermd moeten worden’ |
|
Michiel van Nispen |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
Wat is uw reactie op het bericht «OM trekt zich om mysterieuze redenen terug uit strafzaak naar zware vechtpartij Groesbeek»?1
Dat de vervolging in de desbetreffende strafzaak niet kan worden voortgezet, is bepaald onbevredigend. Over de redenen kan in dit bijzondere geval helaas geen nadere opheldering worden gegeven zonder de noodzakelijke bescherming van zwaarwegende belangen in gevaar te brengen.
Vindt u dat het zomaar kan dat het OM zichzelf niet ontvankelijk laat verklaren in een strafzaak, die draait om een veroordeling in eerste aanleg voor poging tot doodslag tot maandenlange gevangenisstraffen, zonder te zeggen waarom en zonder dat het gerechtshof hierover kan oordelen?
Het feit dat het Openbaar Ministerie (hierna: OM) zich genoodzaakt voelt om in deze zaak het gerechtshof te verzoeken het OM niet ontvankelijk te verklaren in de vervolging acht ik, maar ook het OM zelf, bepaald onbevredigend. Dit gebeurt ook slechts bij zeer hoge uitzondering. Dat het OM geen openheid kan geven over de redenen daarvoor wordt direct ingegeven door de noodzaak om zwaarwegende belangen te beschermen. Zie daarover verder mijn antwoord op vraag 3.
Deelt u de mening dat dit niet uit te leggen is aan de samenleving en het slachtoffer in het bijzonder, omdat de verdachten nu alsnog vrijuit gaan, maar ook omdat nu onduidelijk blijft wat hier fout is gegaan?
Het OM heeft mij geïnformeerd dat in de desbetreffende strafzaak een probleem is gerezen waardoor de bewijsvoering niet voldoet aan de eisen die daaraan moeten worden gesteld op grond van het Wetboek van strafvordering en EVRM. Dit probleem kon niet worden hersteld zonder dat zwaarwegende belangen van bij het strafproces betrokken partijen die bescherming verdienen zouden worden geschaad. Aangezien deze belangen nog steeds spelen kan door mij ook geen nadere uitleg worden gegeven over de onderliggende redenen; die belangen zouden door de uitleg direct worden geschaad.
Om wat voor «belangen» gaat het hier die «beschermd» moeten worden? Wie toetst of de redenering van het OM te rechtvaardigen is, dat het beschermen van deze belangen zwaarder weegt dan het informeren van het gerechtshof en de samenleving?
Zie mijn beantwoording bij vraag 3. Normaliter vindt de inhoudelijke toetsing plaats door de rechter. In het onderhavige geval heeft er geen inhoudelijke toetsing door de rechter plaats kunnen vinden, omdat het OM aan de rechter heeft verzocht het OM niet-ontvankelijk te verklaren in deze zaak omdat «belangen spelen die beschermd» moeten worden. Het OM heeft aangegeven de thematiek van deze casus te zullen inbrengen in de Reflectiekamer, zodat daarvan geleerd kan worden.
Bent u bereid deze vragen afzonderlijk te beantwoorden?
Ja.
Het bericht dat de rechter het besluit tot afschot van edelherten in de Oostvaardersplassen onrechtmatig heeft verklaard |
|
Frank Wassenberg (PvdD) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
![]() |
Kent u de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 12 november jongstleden, waarin de opdracht van de provincie Flevoland om het aantal herten in de Oostvaardersplassen door afschot terug te brengen tot 490, onrechtmatig wordt verklaard?1
Ja.
Wat is uw reactie op de uitspraak?
De provincie Flevoland beraadt zich op dit moment nog op de uitspraak en de consequenties hiervan. Ook binnen mijn ministerie zullen we de uitspraak van de rechter bestuderen. Het is aan de provincie om de vervolgstappen te bepalen. Indien daartoe aanleiding is treed ik met de provincie in overleg.
Bent u nog steeds van mening dat de provincie Flevoland «zorgvuldig te werk is gegaan», nadat er bijna 1.800 edelherten zijn doodgeschoten zonder dat daar een deugdelijk besluit aan ten grondslag lag?2
Ik ben nog steeds van mening dat de provincie Flevoland zorgvuldig te werk is gegaan, zoals ik ook aangeef in de antwoorden waar u naar verwijst. De provincie Flevoland heeft de uitspraak van de voorzieningenrechter afgewacht, alvorens tot afschot over te gaan.
Erkent u dat de provincie Flevoland haar wettelijke taak om de natuur en de dieren te beschermen heeft verwaarloosd?
De verantwoordelijkheid voor het welzijn van de grote grazers is in 2016 door de toenmalige Staatssecretaris van Economische Zaken overgedragen aan GS van de provincie Flevoland. De provincie voert het beleid uit binnen de hoofddoelstelling van het Natura 2000-gebied, met inachtneming van en aandacht voor dierenwelzijn. Over dierenwelzijn heeft de provincie meerdere adviezen gevraagd, waaronder een advies van de Raad voor Dierenaangelegenheden (RDA).
Tegen die achtergrond zie ik geen reden om indeplaatsstelling of welk ander instrument dan ook toe te passen.
Welke mogelijkheden ziet u om de provincie in de Oostvaardersplassen onder verscherpt toezicht te stellen?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u bereid een indeplaatsstelling te gebruiken? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u bereid, gezien uw wens om natuurgebieden samen te voegen in het kader van de stikstofcrisis, te onderzoeken hoe de Oostvaardersplassen verbonden kunnen worden met de Veluwe? Zo nee, waarom niet?3
Zoals aangegeven in mijn brief van 13 november jl. wil het kabinet bezien of gebieden kunnen worden samengevoegd of heringedeeld. Dit met het oog op effectiever en efficiënter doelbereik. Ik doe dit samen met provincies. Ik kan nu niet ingaan op specifieke gebieden.
De artikelen ‘Doe iets, anders is het wachten op de volgende dode’ en ‘We laten verwarde personen te lang vrijlopen’ |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (VVD), Kelly Regterschot (VVD) |
|
Paul Blokhuis (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU), Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van de nieuwsartikelen «Doe iets, anders is het wachten op de volgende dode»1 en «Kabinet doet te weinig om overlast door verwarde personen te voorkomen»? 2
Ja.
Welke lessen zijn getrokken uit de verschrikkelijke incidenten die in deze artikelen worden beschreven?
In de artikelen worden verschillende incidenten aangehaald. Ieder incident is treurig, in de eerste plaats voor slachtoffers en betrokkenen, en vormt voor ons aanleiding om scherp te kijken naar de huidige praktijk. Allereerst is het goed om op te merken dat de groep personen met verward gedrag een brede doelgroep is met diverse problematiek. In deze groep zitten onder andere mensen met dementie, mensen met psychosociale problemen of een verstandelijke beperking en mensen met ernstige psychiatrische aandoeningen. Het is ook belangrijk om te benadrukken dat het grootste deel van de groep personen met verward gedrag niet gevaarlijk is voor zichzelf of voor anderen en geen overlast veroorzaakt.
Op 10 december jl. is de brief «stand van zaken persoonsgerichte aanpak voor kwetsbare personen» naar de Kamer gestuurd.3 In deze brief beschrijven we de stand van zaken rond de aanpak voor kwetsbare personen, waar de groep personen met een hoog veiligheidsrisico onderdeel van uit maakt. In de brief wordt geschetst waar we de komende tijd op gaan inzetten. Zo is met de invoering van de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg (Wvggz), die per 1 januari 2020 in werking is getreden, een belangrijke stap gezet in de informatiedeling. Overal in het land is invulling gegeven aan de beoordelingsfunctie, zodat mensen sneller kunnen worden doorgeleid naar de juiste vormen van hulp en begeleiding. Ook krijgen familie en naasten onder de nieuwe wet meer mogelijkheden tot inspraak. Daarnaast is de samenwerking tussen partners in de zorg- en veiligheidsketen verbeterd doordat ggz-aanbieders aansluiten bij het overleg dat gevoerd wordt binnen de Zorg- en Veiligheidshuizen. De afgelopen periode is tevens hard gewerkt om ervoor te zorgen dat in ieder Zorg- en Veiligheidshuis het thema personen met verward gedrag en een hoog veiligheidsrisico is belegd. Het in beeld krijgen en houden van deze groep is daarbij een prioriteit. In 2020 zetten we alles op alles zodat de persoonsgerichte aanpak voor de groep personen met een hoog veiligheidsrisico volledig landelijk is geïmplementeerd.
Kortom, we doen ons best om herhaling van dergelijke incidenten te voorkomen. Hierbij analyseren we wat er gebeurd is en treffen we waar nodig maatregelen. Desondanks kunnen we nooit uitsluiten dat er zich in de toekomst weer een incident zal voordoen.
In 2018 is de eindrapportage «Op weg naar een persoonsgerichte aanpak» gepresenteerd, kunt u aangeven welke acties u sindsdien heeft ondernomen?
Zie antwoord vraag 2.
In hoeverre hebben gemeentes en regio’s deze aanpak verder geïmplementeerd en geborgd?
Gemeenten en regio’s zijn aan de slag gedaan met de implementatie en borging van de aanpak. Onlangs is de rapportage «Stand van het land» aan uw Kamer toegestuurd.4 Deze rapportage beschrijft de stand van zaken wat betreft de persoonsgerichte aanpak voor kwetsbare personen op basis van de negen bouwstenen van het Aanjaagteam op regionaal en gemeentelijk niveau. De rapportage laat zien dat op alle 9 bouwstenen5 voor de aanpak van verward gedrag veel gebeurt in de regio’s. Dat is goed om vast te stellen, maar tegelijkertijd blijkt uit de rapportage dat er behoefte is aan ondersteuning bij het (blijven) leggen van de verbinding tussen de verschillende (beleids)trajecten. Die ondersteuning wordt nu geboden door het Verbindend Landelijk Ondersteuningsteam (VLOT) en door de door VLOT aangestelde regioadviseurs.
Welke acties zijn er tot nu toe ondernomen om de gegevensuitwisseling te verbeteren zoals het schakelteam «Personen met verward gedrag» heeft aanbevolen? Zo ja, wat is het resultaat van deze acties en welke acties kunnen wij nog verwachten?
Zoals geantwoord bij vraag 2 en 3 hebben we aangegeven dat met de Wvggz extra mogelijkheden worden gecreëerd voor informatiedeling. In aanvulling hierop wijzen we op het handvat gegevensdeling en privacy in het zorg- en veiligheidsdomein. Dit handvat wordt geactualiseerd aan de hand van nieuwe ontwikkelingen, zoals de nieuwe Europese privacywet, de Algemene Verordening Gegevensbescherming (AVG) en de gewijzigde wetgeving naar aanleiding van de invoering van de Europese Richtlijn Gegevensbescherming Opsporing en Vervolging. Thans wordt een addendum voorbereid in verband met de komst van onder andere de Wvggz en de Wet Zorg en Dwang.
De afgelopen periode zijn ook de trainingen gecontinueerd en verder uitgebreid. Voor de Zorg- en Veiligheidshuizen is er de training gegevensdeling voor procesregisseurs, beleidsmedewerkers en juristen verzorgd. Volgend jaar wordt aanvullend een train-de-trainer programma gegevensdeling en privacy voor de Zorg- en Veiligheidshuizen gestart. In aanvulling hierop wordt gestart met een Leergang voor procesregisseurs Zorg- en Veiligheidshuizen om het vak van procesregisseur verder te professionaliseren.
Voor het eerste kwartaal 2020 staat de introductie van een app gepland voor professionals om te helpen bij het beantwoorden van de vraag of er informatie mag worden gedeeld. Met het Zorg- en Veiligheidshuis Rotterdam wordt een Privacy Impact Assessment uitgevoerd op het Advies- en Triage Punt om juridisch onderbouwd een goed toestandsbeeld te kunnen krijgen van een casus/situatie. Tenslotte is het interdepartementale (wets)traject Uitwisseling persoonsgegevens en privacy (UPP) gestart.6 Dit traject werkt aan verduidelijking van het juridisch kader in situaties waarin de gemeente, samen met mogelijk betrokken partijen, nog moet verkennen of sprake is van meervoudige problematiek en of (domeinoverstijgende) samenwerking noodzakelijk is.
Kunt u een actuele stand van zaken geven met betrekking tot de realisatie van het publieksnummer voor verwarde personen, dat 24/7 bereikbaar is zoals ook is aanbevolen in de rapportage? Kunt u een concrete datum noemen wanneer het nummer opengesteld wordt?
Zoals aangegeven in de genoemde brief van 10 december jl. wordt hard gewerkt aan de vormgeving van het landelijk meldnummer dat kan doorschakelen naar regionale meldpunten voor niet-acute situaties. Wij vinden dit belangrijk omdat het de toegankelijkheid vergroot tot een laagdrempelige voorziening die burgers in staat stelt om hun zorgen over het gedrag van naasten of anderen te melden. Zoals eerder gecommuniceerd, bij brief van 10 oktober jl.7, zal het landelijk meldnummer naar verwachting in het voorjaar van 2020 gereed zijn.
Hoe worden burgemeesters momenteel ondersteund in het nemen van een snel, maar ook zorgvuldig besluit in geval van een acute situatie met een verwarde persoon waarbij diegene wellicht in bewaring gesteld moet worden?
Op dit moment wordt in acute situaties een persoon met verward gedrag (doorgaans) beoordeeld door de crisisdienst van de GGZ, of als de persoon al is opgenomen in een instelling door de dienstdoende arts, van die instelling. Beoordeeld wordt of de betrokkene een acuut gevaar vormt voor zichzelf, derden of zijn omgeving en of het gevaar voortvloeit uit een stoornis van de geestesvermogens alsmede of een opname in een instelling noodzakelijk is om het gevaar weg te nemen. Als aan alle voornoemde voorwaarden wordt voldaan en de betrokkene wil niet worden opgenomen, dan stelt de arts een geneeskundige verklaring op en dient een aanvraag tot inbewaringstelling (IBS) in bij de burgemeester. Op basis van de geneeskundige verklaring besluit de burgemeester om al dan niet een IBS af te geven.
Met inwerkingtreding van de Wvggz krijgt de burgemeester naast een medische verklaring van een onafhankelijk psychiater ook de beschikking over de relevante politiegegevens en justitiële gegevens van de betrokkene. Die gegevensuitwisseling vindt zo veel mogelijk digitaal plaats, zodat de burgemeester snel over de relevante informatie beschikt die nodig is om zorgvuldig een besluit te kunnen nemen. De burgemeester dient bovendien de betrokkene, indien mogelijk, te horen, alvorens hij besluit een crisismaatregel te nemen. Hiermee beschikt de burgemeester over meer informatie om een gewogen besluit nemen. Dit versterkt de mogelijkheid voor de burgermeester om een goede afweging te maken betreffende de situatie en de veiligheid van de patiënt, naasten en de samenleving.
Bent u het ermee eens dat het zorgwekkend is dat het aantal incidenten met verwarde personen ten opzichte van 2011 ruim verdubbeld is? Zo ja, welke concrete maatregelen heeft u sindsdien getroffen en bent u bereid te treffen? Zo nee, waarom niet?
Het is goed om op te merken dat de stijging waaraan u refereert de stijging van het aantal E33-meldingen van een persoon met verward gedrag betreft (de zogenoemde E33-melding). Een melding is niet automatisch een incident, het is goed dat wij ons dit realiseren. Dat neemt niet weg dat de stijging van het aantal meldingen een zorgelijke ontwikkeling is. Daarbij moet in ogenschouw genomen worden dat het soort meldingen dat onder de code E33 wordt geregistreerd zeer divers is.
De meldkamer heeft te maken met een groeiend aantal meldingen over een zeer diverse groep, waarvan – we kunnen het niet genoeg benadrukken – het grootste deel níet gevaarlijk is voor zichzelf of anderen of overlast veroorzaakt en die juist ondersteuning en zorg nodig heeft.
De komende tijd blijven we dan ook in zetten op het stimuleren van gemeenten en hun partners om daadwerkelijk regie te voeren en zicht te krijgen op deze kwetsbare personen waarbij het uitgangspunt moet zijn om vroegtijdig te signaleren en indien nodig politie én zorg hand in hand te laten samenwerken om verdere escalatie te voorkomen. Ook voor de nadere uitwerking op dit punt verwijzen wij graag naar onze eerder brieven die aan uw Kamer toegezonden zijn.
Bent u het ermee eens dat de politie vooral bezig moet zijn met het vangen van boeven, in plaats van met mensen met een zorgbehoefte? Zo ja, hoe bent u van plan om ervoor te zorgen dat de politie zich kan richten op haar kerntaken in plaats van op de 90.000 incidenten rond verwarde personen? Hoe gaat u ervoor zorgen dat de zorgtaken weer bij zorginstellingen komen te liggen? Zo nee, waarom niet?
Personen met verward gedrag die geen strafbaar feit hebben gepleegd en geen veiligheidsrisico opleveren, horen niet bij de politie thuis maar hebben een zorgbehoefte. In de brief van 10 december jl. is de ambitie voor 2020 uitgesproken om bij iedere melding in de meldkamer waarbij het vermoeden bestaat van ernstige problematiek een goede triage uit te voeren en zo passende hulp en ondersteuning te kunnen bieden. We zien op de meeste plekken al verbetering als het gaat om het inrichten van een beoordelingsfunctie en het opvangen van kwetsbare personen in een passende omgeving. Daarnaast moeten goede afspraken worden gemaakt over passend vervoer voor personen met verward gedrag. Zoals op 10 december aan uw Kamer gemeld is, wordt over dat laatste in februari 2020 de tussenbalans opgemaakt. Hierover wordt u zo spoedig mogelijk daarna geïnformeerd. Het is van groot belang dat wordt ingezet op het tijdig en adequaat herkennen van signalen en deze op te pakken zodat de situatie niet escaleert, zie ook onze antwoorden op vraag 4. Dit is een gezamenlijke verantwoordelijkheid van alle betrokken partijen.
Klopt het dat gemeentes er allemaal verschillende aanpakken ten aanzien van verwarde personen op na lijken te houden? Ziet u mogelijkheden om met een landelijke aanpak voor verwarde personen te komen? Zo ja, welke maatregelen bent u hier bereid voor te treffen? Zo nee, waarom niet?
De hierboven geschetste complexiteit van de problematiek vraagt om maatwerk. Hierbij moet enerzijds rekening gehouden worden met de specifieke kenmerken van de persoon in kwestie, maar anderzijds ook met het lokaal beschikbare zorgaanbod. Het klopt dus dat de aanpak voor personen met verward gedrag per regio en per gemeente kan verschillen. Eén landelijke aanpak zou ook geen recht doen aan de complexiteit van de problematiek en onvoldoende ruimte bieden voor lokaal maatwerk. Overigens sluit dit ook aan bij het advies van het Schakelteam personen met verward gedrag en het eerder advies van de heer Van der Vlist. Ook zij stellen dat op lokaal en regionaal niveau de oplossing ligt. Uit de rapportage «Stand van het land» (zie ook onze antwoorden op vraag 4) blijkt gelukkig ook dat er lokaal en regionaal veel gebeurt. We blijven dit vanuit onze brede verantwoordelijkheid ook ondersteunen.
Het bericht ‘Rijkswaterstaat en Gelderland botsen over bomenkap A28’ |
|
Frank Futselaar (SP) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU), Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Rijkswaterstaat en Gelderland botsen over bomenkap A28»?1
Ja.
Kunt u zich voorstellen dat de gemeenten Harderwijk, Nunspeet, Elburg en Oldebroek en de Provincie Gelderland zich overvallen voelen door het besluit van Rijkswaterstaat?
Het idee om een brandcorridor in te richten langs alle rijks- en provinciale wegen op de Veluwe is in 2017 door de beide Veiligheidsregio’s op de Veluwe voorgesteld met het oog op de klimaatverandering waarbij droge zomers een groter risico op natuurbrand met zich meebrengen. Dit idee is verder uitgewerkt in het kader van de Gebiedsgerichte aanpak Veluwe.
Alle genoemde gemeenten zijn lid van de Veiligheidsregio Noord Oost Gelderland en daarmee direct betrokken bij de besluitvorming binnen de Veiligheidsregio om de Gebiedsgerichte aanpak Veluwe te gaan realiseren. Met de provincie Gelderland is in 2017 een afspraak gemaakt door de gemeenten en de beide Veiligheidsregio’s om de Veluwe brandveiliger te maken, onder meer door met brandcorridors en brandsingels langs infrastructuur het gebied te compartimenteren.
Op basis hiervan heeft de Veiligheidsregio Noord Oost Gelderland Rijkswaterstaat in 2018 verzocht om bij haar reguliere onderhoudswerkzaamheden ook de brandcorridor te effectueren. Rijkswaterstaat heeft hier mee ingestemd omdat het beter is voor de doorstroming én de verkeersveiligheid om de benodigde werkzaamheden in één werkstroom te realiseren.
In de zomer van 2019 is de communicatie met de A28-gemeenten, allen lid van de veiligheidsregio Noord Oost Gelderland, en de provincie Gelderland gestart specifiek over de A28. Hierbij zijn zowel ambtelijk als bestuurlijk meerdere contacten geweest waarbij onder andere ook presentaties over de werkzaamheden zijn gegeven, inclusief het voornemen voor een brandcorridor. Deze gesprekken konden destijds rekenen op begrip voor de te nemen maatregelen.
Alles overziend is uit de contacten die Rijkswaterstaat heeft gehad met de gemeenten en provincie niet gebleken dat zij zich overvallen voelden. Alleen had men zich in enkele gevallen onvoldoende gerealiseerd wat de impact zou zijn van de brandveiligheidsmaatregelen.
Hoe beoordeelt u de bezwaren van de partijen die in het artikel worden genoemd ten aanzien van de te kappen oppervlakte, in het kader van uw antwoorden op eerdere Kamervragen waarin u schreef dat de kapmaatregelen in lijn zijn met de afspraken uit de Gebiedsgerichte Aanpak Veluwe?2
Zie antwoord 2.
Hoe verloopt thans het overleg tussen Rijkswaterstaat, de provincie Gelderland en de omliggende gemeenten?
Over de meeste verkeerveiligheidsmaatregelen heeft Rijkswaterstaat overeenstemming bereikt met de betrokken gemeenten. Deze maatregelen zijn dan ook inmiddels in uitvoering. Over het weghalen van de hoge bomen in de middenberm, waarvoor de weg jaarlijks gemiddeld 3 keer moet worden afgesloten omdat er toppen uit de boom zijn gewaaid of grote takken zijn afgebroken, is nog geen overeenstemming bereikt. De maatregelen gericht op het vergroten van de brandveiligheid zijn uitgesteld in afwachting van de uitkomst van nader overleg met de betrokken gemeenten, de veiligheidsregio en provincie Gelderland over o.a. fasering en breedte van de brandveiligheidscorridor.
Bent u bereid om Rijkswaterstaat te verzoeken om de voorgenomen kapdatum van 14 november verder uit te stellen in afwachting van nader overleg met de provincie en regionale overheden?
Zie het antwoord op vraag 4.
Herkent u het in het artikel geschetste beeld dat als gevolg van de geplande ingreep een kale strook van 30 kilometer lang zal ontstaan?
Nee, dit beeld herken ik niet. Het oorspronkelijke idee om de maatregelen voor de verkeersveiligheid te combineren met de maatregelen voor de brandveiligheid is losgelaten. De maatregelen voor de brandveiligheid, die op verzoek van de Veiligheidsregio worden uitgevoerd, zijn tot nader order uitgesteld. In de eerste fase worden de meest urgente verkeersveiligheidsmaatregelen uitgevoerd. Zo wordt in de middenberm over de gehele lengte van het traject geleiderail geplaatst en wordt een strook van 2 meter breed achter de geleiderail vrijgemaakt als uitbuig- en vluchtzone. Tevens wordt in de zijbermen aan weerszijden van de weg een strook van 13 meter obstakelvrij gemaakt, zoals de richtlijnen voorschrijven. Overigens is op delen van dit traject deze zogenoemde obstakelvrijezone van 13 meter al aanwezig. Met bovengenoemde maatregelen zal het «bomenbeeld» van de weg niet veel anders zijn dan nu ervaren wordt.
Kunt u een omschrijving geven van de omvang, soort, leeftijd en ecologische waarde van de bomenpopulatie op het betreffende traject en kunt u omschrijven in hoeverre deze wordt aangetast door de geplande kap?
Gelet op het eerder genoemde uitstel van de werkzaamheden ten behoeve van de brandcorridor gaat het bij de werkzaamheden ten behoeve van de verkeersveiligheid om een beperkt aantal bomen dat verwijderd wordt. Zo betreft het bij de aansluiting Wezep een groep populieren die gezien hun leeftijd en conditie gevaar opleveren voor de omgeving. Ecologisch onderzoek heeft uitgewezen dat hierbij geen ecologisch waardevolle bomen betrokken zijn en dat hierdoor geen aantasting van dierenpopulaties in het gebied plaats vindt. Hierbij is nauwelijks natuurcompensatie noodzakelijk. Voor de werkzaamheden waar dit wel aan de orde is, wordt onderzocht met de gemeenten en de Veiligheidsregio waar dat kan gebeuren. De compensatie zal binnen 3 jaar plaatsvinden, zowel binnen het eigen beheersgebied als daarbuiten, afhankelijk van de mogelijkheden. Zo wordt bij de aansluiting Wezep in overleg met de gemeente Oldebroek bekeken welke bomen hier teruggeplaatst kunnen worden.
Welke maatregelen neemt Rijkswaterstaat om het verlies aan bomen te compenseren en de hinder voor omwonenden terug te dringen als het gaat om uitstoot van fijnstof, schadelijke emissies en geluidshinder?
Zie antwoord vraag 7.
Kunt u een update geven van de wijze waarop Rijkswaterstaat uitvoering geeft aan de compensatieplicht die volgt uit de Wet Natuurbescherming?
Zie antwoord vraag 7.
Op welke plekken vindt er natuurcompensatie plaats en is het reëel dat er volwaardige vervanging van de bestaande bomen plaatsvindt, zowel kwantitatief als kwalitatief?
Zie antwoord vraag 7.
Zijn er in het betreffende gebied dierenpopulaties bekend waarvan het habitat wordt aangetast door de geplande kap? Zo ja, om welke diersoorten gaat het en welke beschermingsmaatregel worden er voor deze dieren getroffen?
Zie antwoord vraag 7.
Klopt het dat Rijkswaterstaat pas in oktober contact heeft gezocht met de omringende gemeenten?
Zie antwoord 2.
Wat is een gebruikelijke termijn om dit soort grootschalige kapprojecten aan te kondigen richting overheidsorganisaties en omwonenden?
Voor een regulier onderhoudsproject zoals dit, gebeurt de aankondiging richting omwonenden en betrokken overheden vaak enkele maanden voor de start van het project. Daarbij was in dit geval bekend bij Rijkswaterstaat dat de gemeenten al in 2017 hadden ingestemd met de gebiedsgerichte aanpak Veluwe waarin realisatie van brandcorridors op de Veluwe en de daarbij horende omvorming van naaldbos naar loofbos is opgenomen. Zie ook het antwoord op vraag 2.
Zijn de bewoners van het traject langs de A28 betrokken bij de besluitvorming en hebben zij de mogelijkheid gehad om inspraak uit te oefenen? Zo ja, op welke wijze heeft Rijkswaterstaat naar deze inspraak gehandeld?
Nee, er is geen direct contact geweest met omwonenden. Dit is voor dit soort onderhoudsprojecten ook niet gebruikelijk.
Bent u bereid om de alternatieven voor minder intensieve kap, zoals aangedragen door de gemeenten en provincie Gelderland, te bespreken met Rijkswaterstaat en bent u bereid om de Kamer hierover blijvend te informeren? Zo nee, waarom niet?
Zie het antwoord op vraag 4. Rijkswaterstaat gaat de werkzaamheden voor de brandveiligheidscorridor plannen zodra de betrokken gemeenten, de veiligheidsregio en provincie Gelderland daarover een akkoord hebben bereikt.
Ik zal uw Kamer informeren over de voortgang van het overleg.
Het artikel 'NS schrapt korting in de avondspits vanaf 2021' |
|
Corrie van Brenk (PvdA) |
|
Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «NS schrapt korting in de avondspits vanaf 2021»?1
Ja.
Hoe oordeelt u over de aanpassing van abonnementen bij de NS?
Op grond van de concessie voor het hoofdrailnet heeft NS de verantwoordelijkheid om te zorgen voor een abonnementenaanbod dat aansluit bij de wensen van verschillende reizigersgroepen. NS handelt met deze wijziging van het aanbod binnen de afspraken die in de concessie voor het hoofdrailnet zijn vastgelegd.
Bent u het eens met de stelling dat het schrappen van de korting in de middagspits voor de abonnementhouders van 60 jaar en ouder een grote verslechtering betekent, met name wat betreft keuzedagen, aangezien zij dan hun terugreis of heel vroeg of pas na half zeven kunnen aanvangen? Kunt u uw antwoord toelichten? Hoe oordeelt u over de prijsverhoging, namelijk van € 25,50 voor 7 keuzedagen (in combinatie met een abonnement, bijvoorbeeld DalVrij, 5€ per maand) in de oude situatie, naar € 39 voor 3 keuzedagen in de nieuwe situatie, waarbij de reisvoorwaarden ook nog eens worden ingeperkt (keuzedagen zijn dan immers alleen nog maar geldig in de daluren)?
Op dit moment kunnen ouderen, in combinatie met een voordeelurenabonnement, kiezen voor een bijabonnement in de vorm van 7 Keuzedagen. In het nieuwe abonnementenaanbod van NS zal deze mogelijkheid worden afgeschaft. Keuzedagen blijven wel behouden voor de huidige groep klanten die hier gebruik van maakt, waarbij zal gelden dat alleen in de daluren vrij kan worden gereisd.
Voor nieuwe klanten boven de 65 jaar introduceert NS eind 2020 Flexdagen. Flexdagen werken anders dan keuzedagen. De reiziger koopt, zonder dat hij ook een ander voordeelurenabonnement hoeft aan te schaffen, voor € 39 drie vrije reisdagen, waarin buiten de spits gereisd kan worden. De consumentenorganisaties hebben positief geadviseerd over de prijs van de Flexdagen.
Bent u het eens met de stelling dat de rekening voor het meer spreiden van reizigers nu eenzijdig bij oudere reizigers wordt neergelegd en dat dit oneerlijk is? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het voordeelurenabonnement is niet leeftijdsgebonden. Er is geen sprake van het eenzijdig neerleggen van een rekening bij oudere reizigers. Met de nieuwe voorwaarden kan nog steeds met 40% korting in het weekend en op doordeweekse dagen buiten de spitsuren worden gereisd. Reizigers die in de spits willen reizen, betalen het reguliere tarief. Hiermee wordt de avondspits ontlast en een bijdrage geleverd aan een betere spreiding van de reizigers.
Bent u het eens met de stelling dat het belangrijk is om het gespreid gebruik van openbaar vervoer op een zodanige manier te stimuleren dat alle groepen reizigers daar iets aan bijdragen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 4.
Problemen met de toepassing van thermisch gereinigde grond (TGG). |
|
Maurits von Martels (CDA) |
|
Stientje van Veldhoven (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat, minister zonder portefeuille infrastructuur en waterstaat) (D66) |
|
![]() |
Bent u op de hoogte van de ontwikkelingen op het gebied van de stopzetting van de toepassing van thermisch gereinigde grond (TGG) sinds 2017? Kunt u een tijdlijn schetsen van de ontwikkelingen sinds het stopzetten? Kunt u daarbij aangeven wie de stopzetting heeft afgedwongen, wat het stopzetten van de toepassingen van TGG toentertijd rechtvaardigden en welke onderzoeksuitkomsten het rechtvaardigen dat de toepassing van TGG bijna twee jaar na dato nog steeds stil ligt?
Ja, ik ben op de hoogte van de ontwikkelingen op het gebied van de stopzetting van de toepassing van thermisch gereinigde grond (TGG).
Rijkswaterstaat heeft in maart 2017 besloten om TGG vooralsnog niet meer in haar werken toe te passen, dit vanwege problemen met de kwaliteit. In mijn beantwoording van de Kamervragen van het lid Dik-Faber (ChristenUnie) van 5 juli 2018 heb ik uw Kamer geïnformeerd over de problemen met en het onderzoek naar de kwaliteit van TGG in de Westdijk te Bunschoten. De kwaliteit van de TGG voldeed niet aan de normen die gesteld worden vanuit het Besluit Bodemkwaliteit en had niet toegepast mogen worden. Dit heeft het vertrouwen in het product TGG bij de afnemers geschaad en heeft geleid tot een terughoudendheid in het gebruik van TGG. Het Waterschap Vallei en Veluwe is voornemens de toegepaste TGG in het dijklichaam te verwijderen.
Op basis van de signalen over de problemen heeft de ILT onderzoek gedaan naar het reinigingsproces van de thermische reinigers. Hieruit kwam naar voren dat het reinigingsproces niet in overeenstemming was met de beoordelingsrichtlijn «bewerken van verontreinigde grond en baggerspecie». Daarnaast heeft TGG door het reinigingsproces andere eigenschappen dan de grond die bij normale ontgravingen vrijkomt. Dat maakt dat sommige zware metalen en sulfaat in hogere concentraties kunnen uitspoelen dan eerder werd verwacht.
Op 30 november 2018 heeft de ILT, vanuit haar rol in het toezicht op de keten, de omgevingsdiensten geattendeerd op de stagnatie van de afzet van TGG. Om het vertrouwen in de geproduceerde TGG te herstellen heeft de ILT in het najaar van 2018 de beide thermische reinigers gevraagd om de kwaliteit van de voorraden TGG te verifiëren.
Op 11 december 2018 heb ik in mijn brief over het duurzaam hergebruik van grond de Tweede Kamer geïnformeerd over de eigenschappen en kwaliteit van TGG en over de voorgenomen registratie van toepassingen van TGG. Tevens heb ik aangegeven dat ik in overleg met de branche zal onderzoeken welke aanvullende maatregelen nodig zijn om een verantwoorde toepassing van TGG mogelijk te maken.
De ILT is eind 2018 – begin 2019 met de thermische reinigers een bemonsteringstrategie overeengekomen voor de bestaande voorraden aan TGG. Beide reinigers zijn in het voorjaar van start gegaan met de uitvoering van de bemonstering en analyses. Op 26 april 2019 heeft de ILT de omgevingsdiensten geïnformeerd over het verificatieonderzoek.
Vanaf augustus 2019 zijn door de thermische reinigers de eerste resultaten van het verificatieonderzoek naar de voorraden aan de ILT overlegd. Uit de analyse van de resultaten door de ILT kwam een aantal technische onduidelijkheden naar voren die afgelopen najaar door de beide thermische reinigers verder zijn uitgezocht en toegelicht. De resultaten van deze verificatiekeuringen zullen deel uitmaken van de verzamelde bewijsmiddelen die samen de milieuhygiënische verklaring (MHV) vormen, welke bij het aanbieden van TGG moet worden overhandigd aan de afnemer.
De thermische reinigers hebben toegezegd aan de ILT om aan de afnemers aan te geven hoe praktisch invulling kan worden gegeven aan de zorgplicht zodat het uitlooggedrag van sommige stoffen uit de TGG wordt ondervangen. Het lokaal bevoegd gezag kan op basis van deze gegevens uiteindelijk alle risico’s afwegen en locatie specifiek passende beheersmaatregelen bepalen ten behoeve van de daadwerkelijke nuttige toepassing van de voorraden TGG. De ILT heeft deze week de goedkeuringsbrieven op het verificatieonderzoek aan de thermische reinigers verstuurd. Dit betekent dat de thermische reinigers TGG weer kunnen aanbieden. De omgevingsdiensten worden hierover door de ILT geïnformeerd.
Rijkswaterstaat heeft een inventarisatie gemaakt van toepassing van TGG in hun werken. Uw Kamer zal in het eerste kwartaal van 2020 worden geïnformeerd over de mogelijke aanpak. Rijkswaterstaat zal met de thermisch reinigers in overleg treden over mogelijke toepassingen van TGG.
Deelt u de mening dat het belangrijk is om vanuit de gedachten van een circulaire economie, zoals ook benadrukt wordt in het regeerakkoord, grond zoveel mogelijk her te gebruiken? Welke toekomst voorziet u voor TGG en voor welke toepassingen ziet u TGG als een circulaire oplossing? Voor welke toepassingen ziet Rijkswaterstaat TGG als een mogelijke circulaire oplossing?
Ik deel de mening dat het belangrijk is om vanuit de gedachte van een circulaire economie grond zoveel mogelijk te hergebruiken. Hierbij is het belangrijk dat de kwaliteit van de hergebruikte grond voldoet aan de eisen die gesteld worden vanuit het Besluit bodemkwaliteit. Daarbij moet ook de zorgplicht voor het omgaan met niet-genormeerde stoffen in acht genomen worden.
Nu de ILT aangeeft dat de verificatiekeuringen van de opgeslagen TGG bij de beide reinigers betrouwbaar tot stand zijn gekomen, kan TGG weer worden aangeboden. Het is aan de afnemers om een afweging te maken om TGG wel of niet toe te passen. Dat geldt ook voor eventuele toepassingen in Rijkswaterstaat werken.
Voert de Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT) het onderzoek uit dat in de Kamerbrief van 11 december 2018 als volgt staat beschreven: «in overleg met de branche onderzoeken worden gedaan welke aanvullende maatregelen nodig zijn om een verantwoorde toepassing aan TGG mogelijk te maken»?1 Hoe zijn de branches hierbij betrokken? Is dit onderzoek inmiddels afgerond? Zo ja, wilt u dit onderzoek zo spoedig mogelijk met de Kamer delen? Op welke termijn verwacht u dat dit onderzoek beschikbaar komt, indien het onderzoek nog niet beschikbaar is? Kunt u daarbij tevens aangeven aan welke wettelijke vereisten TGG moet voldoen en in hoeverre alleen deze aspecten of ook andere aspecten in dit onderzoek zijn meegenomen?
In het voorjaar van 2019 is enkele keren overleg geweest met de thermische reinigers over mogelijke aanvullende maatregelen van de reinigers om het vertrouwen in de markt weer te herstellen. Uit het overleg bleek dat de prioriteit van de thermische reinigers lag op het verifiëren van de kwaliteit van de bestaande voorraden aan TGG. Ik heb dit in mijn brief van 5 september 2019 aangegeven. Voor het toepassen van TGG is het Besluit en de Regeling bodemkwaliteit van toepassing. Nu de ILT aangeeft dat de verificatiekeuringen van de opgeslagen TGG bij de beide reinigers betrouwbaar tot stand zijn gekomen en de reinigers hebben toegezegd hoe invulling gegeven kan worden aan de zorgplicht, kunnen de huidige voorraden TGG worden aangeboden. Verder laat ik de normen en de onderzoeksmethode voor TGG door het RIVM evalueren. Naar de toekomst toe vind ik het wenselijk om de voorwaarden die gesteld worden aan TGG te expliciteren. Dit onderzoek wordt naar verwachting eind derde kwartaal 2020 afgerond.
Klopt het dat de toepassingen van TGG vanuit de hele sector nu al 14 maanden stilliggen in afwachting van dit onderzoek? Deelt u de mening dat de sector (ondermeer financieel) ernstig te lijden heeft onder het stopzetten van TGG-toepassingen? Kunt u aangeven hoe groot die schade momenteel reeds is? Welke rol ziet u voor uzelf, de ILT, de DCMR en andere betrokken om de problemen op te lossen en de afzet van TGG op korte termijn weer mogelijk te maken?
Als gevolg van de incidenten met TGG zoals in de Westdijk is er in de markt onrust ontstaan over de kwaliteit van de TGG. Vanuit de circulaire economie is er belang om zoveel mogelijk grond te hergebruiken, echter de kwaliteit moet wel betrouwbaar zijn. Zoals ik in mijn brief van 11 december 2018 heb aangegeven is het vertrouwen in TGG sterk afgenomen. Het verifiëren van de kwaliteit is een eerste vereiste om het vertrouwen in de geproduceerde TGG weer te herstellen. Dit is de verantwoordelijkheid van de producenten. Zolang de kwaliteit van de huidige voorraden van TGG niet geverifieerd was, is gebleken dat de afnemers erg terughoudend zijn om partijen TGG te accepteren.
De thermische reinigers ondervinden gevolgen van de problemen met de afzet van TGG. De omvang van deze schade kan ik niet aangeven omdat dit private organisaties betreft. Naast de thermische reinigers ondervinden ook toeleveranciers van verontreinigde bodem en oliehoudend slib de gevolgen. Het is daarom belangrijk dat TGG zo snel mogelijk weer op verantwoorde wijze kan worden toegepast.
Verder heb ik bij de reinigers aandacht gevraagd voor de milieuschade en de maatschappelijke schade die is ontstaan door het toepassen van TGG die niet aan de vereisten voldoet. Het waterschap Vallei en Veluwe is voornemens de toegepaste TGG in de Westdijk te verwijderen.
Waar kunnen bedrijven met zwaar verontreinigde grond op dit moment terecht, nu door de enorme overschotten aan gereinigd materiaal de verwerkingssector geen grond meer aan kan nemen? In hoeverre zijn er vergunningen verleend om de opslag van TGG uit te breiden? Wat wordt er in de tussentijd met de zwaar verontreinigde grond gedaan? Zijn er situaties waarin de volksgezondheid mogelijk in gevaar komt? Zo ja, waar? Zo nee, hoe weet u dat dit niet aan de orde is?
De verontreinigde grond die eerst thermisch gereinigd werd kan deels naar andere grondreinigers met andere verwerkingstechnieken worden afgezet. Dit is afhankelijk van de samenstelling van de grond en van de verontreiniging. Grote delen van de verontreinigde grond worden in tussenopslag gehouden op ontgravingslocaties of binnen opslaginrichtingen in afwachting van mogelijke afzet naar de thermische reinigers. Voor enkele specifieke materiaalstromen zoals rioolzand en slibresiduen geven inzamelaars aan dat de opslag begint te knellen. Nu er weer zicht komt op dat TGG weer toegepast kan worden, zal naar verwachting ook de inname van verontreinigde grond door de thermisch reinigers weer kunnen plaatsvinden. Daarmee komt een oplossing voor de knelpunten nabij.
TGG wordt toegepast in grootschalige, veelal infrastructurele werken. Dit betreft bijvoorbeeld dijklichamen, geluidswallen en nabij wegen, zoals in het talud. Bij deze toepassingen is vanwege de wijze van toepassing de blootstelling en daarmee samenhangende risico voor de volksgezondheid verwaarloosbaar. Het RIVM heeft onderzoek gedaan naar de toepassingen van TGG in Perkpolder en de Westdijk te Bunschoten. Het RIVM geeft aan dat bij de Westdijk in de huidige (beheerste) situatie de risico’s voor dier en milieu relatief beperkt zijn met uitzondering van vee-drenking en dat er geen risico’s zijn voor de volksgezondheid. Voor Perkpolder geeft het RIVM ook aan dat er geen gezondheidsrisico’s zijn voor de volksgezondheid.
Welke (aanvullende) maatregelen zijn er nodig om TGG-toepassingen weer mogelijk te maken? Wat bent u voornemens om op korte termijn te doen zodat de TGG-markt weer van de grond komt?
In vraag 2, 3 en 4 ben ik ingegaan op de aanvullende maatregelen die er nodig zijn om TGG-toepassingen weer verantwoord mogelijk te maken. De ILT heeft aangegeven dat de verificatiekeuringen van de opgeslagen TGG bij de thermische reinigers betrouwbaar tot stand zijn gekomen. TGG kan door de thermische reinigers weer worden aangeboden.
Het lokaal bevoegd gezag kan op basis van deze informatie uiteindelijk alle risico's afwegen en locatie specifiek passende beheersmaatregelen bepalen ten behoeve van het toepassen van de voorraden TGG.
Het bericht ‘Kabinet geeft groen licht voor volledig vuurwerkverbod in Apeldoorn, maar Raad van State twijfelt’ |
|
Chris van Dam (CDA) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA), Stientje van Veldhoven (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat, minister zonder portefeuille infrastructuur en waterstaat) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Kabinet geeft groen licht voor volledig vuurwerkverbod in Apeldoorn, maar Raad van State twijfelt» uit De Stentor van 12-11-2019?1
Ja.
Heb ik het goed begrepen dat de afdeling Advisering van de Raad van State in het kader van haar advies over de laatste wijziging van het Vuurwerkbesluit2 heeft aangegeven dat aanpassing van het Vuurwerkbesluit niet bij kan dragen aan het creëren van een bevoegdheid om gemeentelijk te komen tot een volledig vuurwerkverbod? Heb ik het goed begrepen dat het Vuurwerkbesluit dus nu al (bij de komende jaarwisseling) niet in de weg staat aan het volledig vuurwerkvrij verklaren van een gemeente, zeker nu de toelichting op dat Vuurwerkbesluit ook expliciet hierop aangepast is?
De aanpassing van de toelichting op het Vuurwerkbesluit verduidelijkt dat het Vuurwerkbesluit geen uitputtende regeling is voor wat betreft het afsteken van vuurwerk. De bestaande gemeentelijke autonome verordenende bevoegdheid kan daarom worden ingezet om aanvullend een gemeentelijk afsteekverbod te regelen. Het Vuurwerkbesluit staat niet in de weg aan een dergelijk gemeentelijk vuurwerkverbod.
Is dit advies van de afdeling Advisering van de Raad van State in lijn met de uitspraak van de afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State van 14 december 20163 waarin deze afdeling bevestigt dat op grond van de autonome gemeentelijke verordeningsbevoegdheid vuurwerkvrije zones kunnen worden aangewezen en dat deze beperking van het afsteken van vuurwerk niet strijdig is met het Vuurwerkbesluit?
Ja, de Afdeling advisering van de Raad van State heeft opgemerkt dat het standpunt van de regering, dat de vuurwerkvrije zones het gehele grondgebied van de gemeente kunnen betreffen, in de toelichting bij het Vuurwerkbesluit opgenomen kan worden. Dit is overgenomen.
In de uitspraak van 14 december 2016 overweegt de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State dat met het Vuurwerkbesluit blijkens de tekst van het besluit en de toelichting niet is beoogd een uitputtende regeling te treffen. In het Vuurwerkbesluit zijn enkel minimale waarborgen gegeven, die met name betrekking hebben op technische vereisten. Tevens zijn, behoudens de artikelen 2.3.6 en 2.3.7, in het Vuurwerkbesluit geen regels gegeven over het tot ontbranding brengen van consumentenvuurwerk. Regels over het aanwijzen van plaatsen voor het al dan niet bezigen van vuurwerk zijn in het Vuurwerkbesluit niet opgenomen. Gelet hierop blijft voor het gemeentebestuur op grond van de autonome bevoegdheid de mogelijkheid bestaan om plaatsen aan te wijzen waar het afsteken van vuurwerk verboden is.
Hoe verhouden de hierboven bij vraag 2 en 3 aangehaalde adviezen en uitspraken zich tot de uitspraken van de woordvoerder van de Raad van State, zoals weergegeven in het artikel in de Stentor, namelijk dat er geen sprake is van een juridisch voldoende grondslag in de bestaande wetgeving om tot een algeheel gemeentelijke verbod te komen?
Zorgvuldige besluitvorming is aan wettelijke eisen gebonden. In het artikel in de Stentor worden zorgen geuit dat een gemeentelijk vuurwerkverbod de vrije handel in vuurwerk zou kunnen belemmeren. Beperkingen van de verkoop en het gebruik van consumentenvuurwerk zijn volgens artikel 4 van de Pyrorichtlijn toegestaan. Een gemeentelijk afsteekverbod dat goed is gemotiveerd, past binnen de ruimte die de Pyrorichtlijn biedt voor nationaal vuurwerkbeleid.
In het ontwerpbesluit zoals dat aan de Afdeling advisering van de Raad van State is voorgelegd, was een bepaling opgenomen waarin werd verduidelijkt dat gemeenten op grond van de al bestaande autonome verordenende bevoegdheid ook bevoegd zijn om het gehele grondgebied vuurwerkvrij te maken.
De regering beoogde hiermee maximale duidelijkheid te geven aan gemeenten. De Afdeling advisering van de Raad van State is van mening dat er geen wettelijke grondslag bestaat om deze bepaling op te kunnen nemen in het Vuurwerkbesluit. De Afdeling advisering van de Raad van State heeft daarbij aangegeven dat het standpunt van de regering ook in de toelichting zou kunnen worden opgenomen. De regering heeft dit overgenomen en is van mening dat hiermee voor gemeenten voldoende duidelijkheid bestaat dat zij een bevoegdheid hebben om het grondgebied van de gemeente vuurwerkvrij te maken.
Gemeenten moeten ieder besluit goed onderbouwen, dus ook een afsteekverbod. De rechter kan deze onderbouwing toetsen wanneer een handhavingsbesluit wordt aangevochten door een belanghebbende.
Kunt u deze vragen beantwoorden voor het, naar verwachting op zeer korte termijn in te plannen, Verslag Algemeen Overleg Jaarwisseling (naar aanleiding van het algemeen overleg op 9 oktober jl.)?
Ja.
De beschikbaarheid van respijtzorg in gemeenten |
|
Evert Jan Slootweg (CDA) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Respijtzorg in Zaanstad slecht geregeld»?1
Ja.
Klopt het dat gemeenten in het kader van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo 2015) verantwoordelijk zijn voor de ondersteuning van mantelzorgers door middel van het treffen van algemene voorzieningen en van maatwerkvoorzieningen?
Gemeenten hebben de wettelijke opdracht om, waar aangewezen, maatschappelijke ondersteuning te verlenen aan ingezetenen, mantelzorg te bevorderen en voorzieningen te treffen om overbelasting van mantelzorgers, onder meer door ondersteuning en mogelijkheden van respijtzorg, te bevorderen.
Klopt het dat er gemeenten zijn, zoals Zaanstad, waarin mantelzorgondersteuning en respijtzorg niet of nauwelijks worden aangeboden aan mantelzorgers die overbelast raken? Wat vindt u daarvan?
Vanuit de Wmo 2015 zijn gemeenten wettelijk verplicht om te onderzoeken of en zo ja, op welke wijze mantelzorgers ondersteuning behoeven en daar waar dit is aangewezen, ook in te voorzien. De manier waarop dit wordt gedaan is aan gemeenten, uiteraard uitgaande van de behoefte van de betrokken persoon. Er is vanuit mijn ministerie contact geweest met de gemeente Zaanstad en ik stel op grond van de door mij verkregen informatie vast dat het beeld dat in het artikel wordt gegeven geen volledig beeld geeft van de manier waarop mantelzorgers in Zaanstad worden ondersteund. De gemeente werkt met sociale wijkteams die een integrale werkwijze hebben en ondersteuning bieden voor de inwoners waaronder mantelzorgondersteuning. In de praktijk ervaart de gemeente dat het sociale wijkteam een makkelijk vindbare en herkenbare ingang is voor de mantelzorger zelf (en niet uitsluitend in relatie tot de problematiek van de zorgvrager). Het wijkteam informeert mantelzorgers over, en verwijst hen door naar vormen van respijtzorg. De gemeente Zaanstad biedt diverse vormen van respijtzorg aan.
In het artikel wordt gesteld dat het nooit tot een werkbaar contract is gekomen in de lokale aanbesteding, klopt dat?
In 2018 is de dienstverlening door de wijkteams aanbesteed. Dit heeft geleid tot nieuwe hoofdaannemers en nieuwe opdrachten per 2019. De sociale wijkteams in Zaanstad die op 1 januari 2019 zijn begonnen hebben in hun opdracht nadrukkelijk de taak om mantelzorgers te informeren, te adviseren en te ondersteunen. In de aanbesteding voor het maatwerkarrangement respijtzorg heeft de gemeente vervangende respijtzorg ingekocht voor 24 uur, weekenden of vakanties. «Kappa Helpt», waar in het artikel over gesproken wordt, is een aanbieder die respijtzorg levert in de vorm van vervangende zorg aan huis maar de 24 uurs vervangende zorg niet kon leveren. Zij bieden volgens de gemeente vooral kortdurende vervangende zorg. De gemeente kiest ervoor om in die gevallen deze ondersteuning in te vullen door de inzet van vrijwilligers of het netwerk in de wijk. Dit is een algemene voorziening en geen maatwerkvoorziening.
Betekent het feit dat de volgende aanbesteding over drie jaar is nu echt dat mantelzorgers in de desbetreffende gemeente drie jaar moeten wachten op respijtzorg?
Nee dat beeld klopt niet. De gemeente heeft net nieuwe contracten en opdrachten aanbesteed voor de komende 3 jaar. Daarin is ook zeker aandacht voor verschillende vormen van respijtzorg dus mantelzorgers kunnen daar gebruik van maken. De gemeente werkt verder aan een communicatieplan om o.a. de respijtzorg beter onder de aandacht van mantelzorgers te brengen.
Bent u het ermee eens dat de zorg in de avond, nacht of weekeinde zo zwaar kan zijn dat het aanbieden van dagbesteding onvoldoende ondersteuning biedt voor een mantelzorger(s)?
Ik ben het daarmee eens. De zorg voor een naaste kan soms 24 uur doorgaan en dan kan mantelzorg zwaar worden. Het vroegtijdig in beeld krijgen van mantelzorgers helpt voorkomen dat zij omvallen. Het is aan de gemeente in gesprek met betrokkenen om vast te stellen wat in welke situatie nodig is en de daartoe benodigde voorzieningen gecontracteerd te hebben.
Welke mogelijkheden heeft een mantelzorger in een dergelijke gemeente om toch toegang te krijgen tot mantelzorgondersteuning in het kader van de Wmo 2015?
Mantelzorgers hebben in alle gemeenten het recht om het verzoek om ondersteuning bij een gemeente kenbaar te maken. Gemeenten zijn op grond van de wet gehouden om ook zelf, in het onderzoek naar een melding van een ondersteuningsbehoefte, expliciet stil te staan bij de positie van eventuele mantelzorgers en de noodzaak van ondersteuning. De vindbaarheid van de ondersteuning kan nog verbeterd worden. Ook de landelijke mantelzorglijn van MantelzorgNL kan hieraan een belangrijke bijdrage leveren. En ook mantelzorgers zelf zullen meer bewust gemaakt moeten worden van het feit dat als het echt niet meer gaat, de zorg ook tijdelijk overgedragen kan worden aan een vrijwilliger of een professional.
Welke initiatieven kan de gemeente nemen om dit concreet naar mantelzorgers recht te zetten?
De gemeente Zaanstad werkt aan een communicatieplan om mantelzorgers beter in beeld te krijgen. Mantelzorgers van inwoners van Zaanstad worden gewaardeerd met een Zaanse mantelzorgpas en voor jonge mantelzorgers is een Pluim (naast de dag van de mantelzorg). Dit alles heeft ertoe geleid dat de gemeente veel meer mantelzorgers in beeld heeft gekregen. Verder heeft de gemeente per wijk een duidelijk aanbod van mantelzorgondersteuning dat via het sociale wijkteam aangeboden wordt.
Krijgt u signalen dat in andere gemeenten mantelzorgondersteuning door middel van respijtzorg ook niet goed geregeld is?
Vanuit de landelijk aanjager respijtzorg krijg ik signalen dat er diverse vormen van respijtzorg worden ingekocht door gemeenten maar dat mantelzorgers de weg er naartoe onvoldoende vinden. De signalen hierover zijn wisselend: mantelzorgers willen de zorg niet overdragen aan een ander, het aanbod is onvoldoende bekend, het aanbod is niet aantrekkelijk, de bedden zijn er niet omdat deze worden ingezet voor crisissituaties etc. Vanuit het programma Langer Thuis zet ik daarom in op een brede landelijke aanpak op mantelzorg, waarbij we er gezamenlijk voor zorgen dat de ondersteuningsvraag eerder en beter in beeld komt en verzekeraars, gemeenten, werkgevers en zorgaanbieders beter met elkaar samenwerken bij de toeleiding naar en het beschikbaar stellen van de juiste vormen van respijtzorg en ondersteuning.
Het bericht dat een 13-jarig meisje 4 uur lang met handboeien om is vastgehouden |
|
Lisa Westerveld (GL) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Zeeuwse agenten gefrustreerd: 13-jarig meisje 4 uur lang met handboeien om vastgehouden»?1
Ja ik ken dit bericht.
Hoe kan het dat bij een dergelijke spoedeisende zaak, geen behandelplek voorhanden is?
Naar aanleiding van het artikel in de PZC heb ik navraag laten doen over deze casus. In deze casus was er een behandelplek voorhanden. De doorlooptijd wordt veroorzaakt door de afstanden en de te nemen stappen. In deze casus is dit conform afspraken verlopen. Het meisje is opgenomen in de instelling die haar al onder behandeling had. Haar behandeling kan zodoende worden voortgezet.
Er is geen sprake van dat het meisje vier uur lang met handboeien om is vasthouden. De PZC heeft dit overigens op de dag van publicatie van het artikel gerectificeerd. Voor de duur dat zij wel geboeid is geweest is een in bewaringstelling aangevraagd op grond van de Wet BOPZ.
Dit neemt uiteraard niet weg dat dergelijke situaties heftig en verdrietig zijn en voor betrokkenen hulpverleners schokkend kunnen zijn.
Is bekend hoe vaak het gebeurt dat er geen crisisplekken zijn voor jongeren die acuut hulp nodig hebben? Zo ja, hoe vaak gebeurt dit?
Nee, we weten dat bij crisisgevallen de regionale expertises worden ingezet om zo snel mogelijk de jongere van de best passende en beschikbare hulp te voorzien. In deze casus was er een passende plek beschikbaar binnen de eigen regio.
Bent u het eens met de stelling dat dit het zoveelste signaal is dat er vaak te weinig zorg beschikbaar is? Zo nee, waarom niet?
Ik ben het niet eens met deze stelling: Er was in deze casus zorg beschikbaar.
Is bekend hoe vaak het gebeurt dat jongeren bij een acute en spoedeisende hulpvraag niet in de eigen regio terecht kunnen?
Er worden landelijk geen cijfers bijgehouden over de buiten-regionale plaatsing van crisisgevallen. Dit komt mede doordat onderzoek heeft uitgewezen dat de duiding «crisissituatie» verschillend wordt geïnterpreteerd. Er worden wel cijfers in de beleidsinformatie bijgehouden over hoe vaak crisisplaatsingen voorkomen. Het oordeel over wel of niet crisis, wordt aan de professionals overgelaten. In het halfjaarrapport Jeugdhulp 2019 van CBS, wordt een kwart van de plaatsingen bij jeugdhulp met verblijf ingeschat als een crisisplaatsing. Deze waarneming krijgt pas meerwaarde als we trends kunnen laten zien. In de casus die hier voorligt heeft betrokkene zorg gekregen in de eigen regio.
Bent u het eens met de stelling dat het juist in dergelijke spoedeisende gevallen belangrijk is dat plaatsing in de eigen regio van belang is, ook voor familieleden, vrienden en bekenden?
Ja. In deze casus is het meisje opgenomen in de instelling die haar ook al onder behandeling had en die zich bevindt in haar eigen regio.
Wat gaat u eraan doen om te zorgen dat kwetsbare jongeren met een acute hulpvraag, sneller geholpen worden in de eigen regio?
De doorlooptijd van enkele uren in deze casus wordt veroorzaakt door de gebruikelijk te nemen stappen, de betrokkenheid van verschillende partijen zoals de politie, de huisarts en de betrokken instelling, de triage die moet plaatsvinden en het aanvragen van een inbewaringstelling op grond van de Wet BOPZ om het meisje veilig te kunnen vervoeren. Daarnaast moeten er nog afstanden worden afgelegd, ook als alles zich binnen één regio afspeelt.
Wilt u proberen deze vragen te beantwoorden voor het wetgevingsoverleg van 18 november?
Ja.
General aviation vanaf Lelystad Airport |
|
Remco Dijkstra (VVD) |
|
Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Is een zo spoedig mogelijke opening van Lelystad Airport, op elk politiek gewenst moment na april 2020, nog steeds uw voornemen?
Ja.
Deelt u de mening dat het mede voor de huidige gebruikers van het vliegveld zinvol is om te weten wanneer wat speelt, zodat zij tijdig aanpassingen kunnen doen?
Ja. Zoals ik uw Kamer op 28 oktober jl. heb meegedeeld, heeft de luchthaven Lelystad maandelijks overleg met de gebruikers van de luchthaven over actuele en operationele zaken die spelen rondom het gebruik van de luchthaven. Ook wordt een maandelijkse nieuwsbrief uitgegeven die onder gebruikers wordt verspreid. Daarnaast is er in de aanloop naar de start van de inregelperiode en in samenwerking met de luchtverkeersleiding een intensief communicatie traject doorlopen, met als doel een zorgvuldige en veilige transitie. In dat kader had de luchthaven veelvuldig contact met de gebruikers, bijvoorbeeld tijdens specifiek daarvoor georganiseerde informatiebijeenkomsten en één op één gesprekken.
Hoe staat het met het door u in uw antwoorden op Kamervragen gemelde werkspoor onder leiding van de provincie Flevoland dat aan de Alderstafel is ingericht?1 Is dat dossier nog actief?
Zoals ik in de beantwoording van vragen van het lid Dijkstra van 9 oktober jl.2 heb aangegeven was in het kader van de te maken afspraken over eventuele, toekomstige verplaatsing van klein verkeer vanaf de luchthaven Lelystad naar een alternatieve locatie, aan de Alderstafel een werkspoor ingericht onder leiding van de provincie Flevoland, met als doel te komen tot een intentieovereenkomst met de general aviation.
In het jaarverslag van de Alderstafel Lelystad uit 20143 is hierover opgenomen dat, «een eerder voorziene intentieovereenkomst tussen de gebruikersgroepen, de brancheverenigingen in de General Aviation, de luchthavenexploitant en de bevoegde gezagen, door partijen niet noodzakelijk wordt geacht» en dat «met betrekking tot de nog beschikbare ruimte voor klein verkeer in de verschillende groeifases, de noodzaak voor verplaatsing van een deel van klein verkeer naar andere luchthavens zich pas later voordoet en naar verwachting ook in een veel geleidelijker tempo dan werd ingeschat.» Deze conclusie was mede gebaseerd op toenmalige inschattingen van LVNL. Omdat er op dat moment geen urgente noodzaak was om tot afspraken over uitplaatsing te komen is dit traject op dat moment als afgerond beschouwd.
Nadat er meer duidelijkheid was over het concept ontwerp van de luchtverkeersroutes en de bijhorende luchtruimstructuur hebben LVNL en de luchthaven voorjaar 2019 hernieuwd onderzoek gedaan naar de te verwachten beschikbare capaciteit voor de general aviation. Zoals ik uw Kamer op 28 oktober jl. heb meegedeeld heeft dit hernieuwde onderzoek geconcludeerd dat de verwachte capaciteit -in de situatie tot 10.000 vliegtuigbewegingen handelsverkeer- toereikend is voor het huidige aanbod aan GA-verkeer. Dit onderzoek bevestigt daarmee de inschattingen uit 2014 en is in lijn met de verwachtingen van de luchthaven, zoals geschetst in het ondernemingsplan.
Ik heb u in mijn beantwoording van 28 oktober jl. ook aangegeven dat, voor de situatie na 10.000 bewegingen handelsverkeer, door de luchthaven in samenwerking met LVNL nader zal worden onderzocht welke aantallen GA-verkeer ook op deze langere termijn kunnen worden geaccommodeerd. Dit onderzoek kan daarbij ook gebruik maken van de ervaringen die tijdens de inregelperiode zijn opgedaan.
De uitkomsten van dit onderzoek zijn leidend voor mogelijke afspraken over eventuele uitplaatsing van klein verkeer. Pas wanneer deze uitkomsten beschikbaar zijn, kan worden bepaald of, en zo ja welke, afspraken met de GA nodig zijn. Dan wordt ook duidelijk of er ruimte elders voor GA nodig is en op welke termijn. Ook de vraag of andere provincies hierbij dienen te worden betrokken, en wat deze hierin kunnen betekenen komt pas dan in beeld.
Aan de Alderstafel Lelystad is afgesproken dat het werkspoor met betrekking tot (mogelijke) uitplaatsing van GA-verkeer onder leiding van de provincie Flevoland plaatsvindt. Dit betekent echter niet dat de provincie Flevoland hier alleen voor staat. Ook andere partijen, zo ook mijn ministerie, hebben hier een rol in. Daarbij speelt ook mee dat de luchthaven Lelystad een luchthaven van nationale betekenis is. Zoals ik in mijn brief van 28 oktober jl. heb aangegeven wordt de GA-sector ook geconsulteerd in het kader van de luchtvaartnota. In deze luchtvaartnota zal aandacht worden gegeven aan het beleid van het rijk ten opzichte van de kleine luchtvaart.
Binnen het werkspoor heeft de provincie Flevoland onderzoek laten doen naar alternatieve locaties voor zweefvliegen en voor de gebruikers van de (toenmalige) grasbaan van de luchthaven (Microlight Aircraft, MLA). In dit kader heeft onder regie van provincie Flevoland overleg plaatsgehad met deze gebruikersgroep en de KNVvL.
De provincie Flevoland heeft mij desgevraagd laten weten dat dit proces van zoeken naar een alternatieve locatie voor de gebruikers van de grasbaan van Lelystad Airport in 2016 is afgerond. En dat, voor wat betreft de activiteiten op het zweefvliegterrein bij Biddinghuizen, de provincie Flevoland de lokale zweefvliegclub Flevo ondersteunt in het vinden van een alternatieve locatie. In dat kader is zweefvliegclub Flevo in gesprek met CLSK over de gebruiksmogelijkheden van een alternatieve locatie buiten Flevoland.
Is het correct om in verband hiermee een oplossing voor zwevers en microlights te zoeken binnen de provincie, terwijl elders wel locaties zijn en er snel tot de conclusie is gekomen dat er geen geschikte locaties zijn binnen de provincie?
Zie antwoord vraag 3.
Zijn de erkende brancheverenigingen en vaste gesprekspartners voor de overheid voor wat betreft de sector general aviation, zoals de Aircraft Owners and Pilots Association (AOPA), de Koninklijke Nederlandse Vereniging voor Luchtvaart (KNVvL) en de Netherlands Association of Commercial Aviation (NACA), betrokken geweest bij die zoektocht? Zo nee, waarom niet? Zo ja, met welk resultaat?
Zie antwoord vraag 3.
Deelt u de mening dat het lot van de general aviation op Lelystad eigenlijk geen aangelegenheid is waarover de provincie alleen beslist? Is het niet de rijksoverheid die Lelystad Airport wilde ontwikkelen en komen de gevolgen daarvan dan niet voor rekening en risico van de rijksoverheid? Is Lelystad een luchthaven van nationaal belang? Zo ja, zou om die reden de rijksoverheid en niet de provincie de regie moeten nemen?
Zie antwoord vraag 3.
In hoeverre zijn andere provincies bereid hun bijdrage te leveren aan het huisvesten van general aviation? Wat kan gedaan worden dit te stimuleren als daartoe de noodzaak komt?
Zie antwoord vraag 3.
De uitzending van Undercover Nederland over de misstanden die plaatsvinden in een legale seksinrichting in Doetinchem. |
|
Stieneke van der Graaf (CU), Anne Kuik (CDA) |
|
Ankie Broekers-Knol (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() ![]() |
Heeft u kennisgenomen van de uitzending van Undercover Nederland «Sekswerkers hebben in deze seksclub geen leven»?1
Ja.
Wat is uw reactie op de aangetoonde misstanden, zoals dat de exploitant weet dat vrouwen gedwongen worden om als prostituee te werken?
Misstanden in de prostitutiebranche moeten hard aangepakt worden. Als een exploitant er weet van heeft dat prostituees bij hem of haar onder dwang werken, dan betekent dat in veel gevallen dat de vergunning ingetrokken kan worden. Het is hiervoor noodzakelijk dat de misstanden daadwerkelijk zijn vastgesteld. Vergunningverlening en toezicht en handhaving binnen de seksbranche zijn lokale bevoegdheden. Een besluit over een eventuele sluiting is eveneens een lokale aangelegenheid.
Deelt u de mening dat seksinrichtingen zoals in Doetinchem – die willens en wetens misstanden faciliteren – gesloten moeten worden en dat de verantwoordelijken vervolgd dienen te worden?
Indien er sprake is van ernstige overtredingen van vergunningvoorwaarden, ligt het in de rede een inrichting te sluiten. Een besluit over een eventuele sluiting is als gezegd een lokale aangelegenheid. Ik heb contact gehad met de gemeente Doetinchem en heb begrepen dat er zeer regelmatig controles worden uitgevoerd en daar waar nodig handhavend wordt opgetreden. De bestuurlijke controles hebben geen aanleiding gegeven voor een strafrechtelijk onderzoek.
Deelt u de mening dat controlesystematiek van gemeenten niet moet neerkomen op een afvinklijstje, maar gericht moet zijn op het voorkomen van uitbuiting en misstanden? Zo ja, in hoeverre heeft u een beeld dat dit ook daadwerkelijk de praktijk is en de regelgeving zijn doel dient?
Ja, die mening deel ik. Mijn indruk is dat gemeenten en politie regelmatig controleren op de prostitutiebranche en dat daarbij veel oog is voor mogelijke signalen van mensenhandel en voor andere misstanden. Omdat er echter geen sprake is van een uniform vergunningstelsel en gemeenten hier zelf invulling aan kunnen geven, doen zich lokale verschillen voor en kan het zijn dat eisen aan een seksinrichting – bijvoorbeeld met betrekking tot toegestane werktijden – in de ene gemeente strenger zijn dan in de andere. Het wetsvoorstel regulering sekswerk dat momenteel ter consultatie ligt, gaat hier verandering in brengen door een uniforme, landelijke vergunningplicht.
Wat is uw reactie op de beantwoording van de gemeente dat voor de uitzending van Undercover Nederland controles zijn gedaan, maar dat er onvoldoende mogelijkheden waren om actie te ondernemen?
De gemeente Doetinchem heeft aan mij laten weten dat er tijdens de controles die regelmatig plaatsvinden tot op heden geen misstanden of overtredingen zijn geconstateerd.
Kunt u aangeven hoeveel keer exploitanten van seksinrichtingen signalen van gedwongen prostitutie aan de politie en/of gemeenten melden? Zo ja, hoe duidt u dit aantal? Zo, nee wilt u een inventarisatie uitvoeren?
Exploitanten mogen geen persoonsgegevens van sekswerkers delen met gemeenten; hiervoor is geen grondslag onder de Algemene Verordening Gegevensbescherming (AVG). Meldingen bij de politie zijn wel altijd mogelijk. Er wordt bij de politie niet geregistreerd op een wijze die het mogelijk maakt een landelijk beeld te geven.
Op welke manier kan gegarandeerd worden dat prostituees in een seksinrichting hulpverlening mogen vragen en accepteren, gelet op het feit dat in de uitzending van Undercover Nederland duidelijk wordt dat vrouwen ondanks bedreigingen geen contact mogen hebben met de politie?
Het is niet aan een seksinrichting om te bepalen of een sekswerker contact heeft met hulpverlening of politie. Veel hulpverleningsorganisaties gericht op sekswerkers werken outreachend en weten op die manier sekswerkers op verschillende plaatsen te bereiken, zowel op als buiten de werkplek.
Heeft u signalen dat deze misstanden bij legale seksinrichtingen niet op zichzelf staan, maar vaker voorkomen in Nederland? Zo ja, welke acties gaat u daarop nemen? Zo nee, op welke manier heeft u hier een beeld van gevormd?
Aangezien toezicht op legale seksinrichtingen een lokale bevoegdheid is en misstanden niet landelijk worden geregistreerd, heb ik geen overzicht van aard en omvang van misstanden bij seksinrichtingen. Wel spreek ik regelmatig met gemeenten over de lokale situatie en weet ik dat de gemeenten die een vergunningstelsel hanteren voor seksinrichtingen regelmatig controles uitvoeren, al dan niet samen met politie.
Veel gemeenten maar ook hulverleningsorganisaties geven aan dat zich in het vergunde, zichtbare deel van de branche minder misstanden voordoen dan in het onvergunde en het illegale deel van de branche. Dit geldt bijvoorbeeld ook voor geweldsincidenten en de prevalentie van seksueel overdraagbare aandoeningen.
Omdat exploitanten met een vergunning deze niet kwijt willen raken, zijn ze geneigd zich aan de vergunningvoorwaarden te houden. Het onvergunde deel van de branche onttrekt zich veel meer aan het zicht.
Het is mede daarom dat het wetsvoorstel regulering sekswerk beoogt de gehele prostitutiebranche vergunningplichtig te maken, zodat hier zicht op is en toezicht en handhaving goed kan plaatsvinden.
Bent u bereid met gemeenten in gesprek te gaan over de effectiviteit van de regelgeving en handhaving om misstanden tegen te gaan in legale seksinrichtingen?
Ja. Hier ben ik reeds over in gesprek met gemeenten, onder andere naar aanleiding van de constatering dat op grond van de AVG bepaalde persoonsgegevens niet of niet meer geregistreerd of gedeeld kunnen worden, wat in sommige situaties toezicht kan bemoeilijken. In het wetsvoorstel regulering sekswerk wordt hier een wettelijke grondslag voor gecreëerd waardoor dit knelpunt in de toekomst weg zal vallen.
Hoe verklaart u dat ondanks dat de zedenpolitie signalen van misstanden heeft ontvangen, er geen actie ondernomen is ten aanzien van de seksinrichting?
Vanuit de politie is actie ondernomen. De signalen die zijn ontvangen, hebben geen bevestiging gevonden in de controles die door de politie zijn uitgevoerd. Als gevolg daarvan was er geen aanleiding voor het instellen van een strafrechtelijk onderzoek en een daarop volgende strafrechtelijke vervolging.
Indien de inrichting gesloten wordt, op welke wijze wordt dan zorg gedragen voor de vrouwen die er werkzaam waren? Wordt hen een uitstapprogramma aangeboden als zij uit de prostitutie willen stappen?
Onder de Regeling Uitstapprogramma’s III (RUPS III) is een landelijk dekkend netwerk van uitstapprogramma’s gerealiseerd. Dit betekent dat er voor iedere prostituee die daar gebruik van wil maken, een uitstapaanbod beschikbaar is.
Daarnaast hecht de politie veel waarde aan een goede en professionele dienstverlening richting de burger. Zij biedt de prostituees, indien zij dat willen, de mogelijkheid tot het doen van een melding of aangifte, en geleidt hen door naar de hulpverlening. De politie doet dit voor slachtoffers zo laagdrempelig mogelijk en ondersteunt slachtoffers zo goed mogelijk bij het doen van aangifte.
Kunt u deze vragen één voor één beantwoorden voor het aanstaande algemeen overleg mensenhandel van 5 december aanstaande?
Ja.
Het in gevaar brengen van de gezondheid van dier en mens voor een truc om stikstofruimte te verkrijgen |
|
Esther Ouwehand (PvdD) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
![]() |
Bent u op de hoogte van het feit dat een van de twee leegstaande stallen die met instemming van de provincie Flevoland is gevuld met duizenden eenden om de stikstofruimte binnen de vergunning van de veehouder op een later moment te kunnen inzetten voor de bouw van een windmolenpark is gelegen aan een straat in Biddinghuizen waar in 2016 en in 2017 bij verschillende bedrijven meerdere uitbraken waren van een zeer besmettelijke variant van de vogelgriep?1 2 3
Ik ben op de hoogte van de artikelen, die hierover in de pers verschenen zijn.
Herinnert u zich uw eerdere bevestiging van het feit dat experts waarschuwen dat eenden gemakkelijker dan kippen besmet kunnen worden met vogelgriepvirussen en dat de ziekteverschijnselen vaak minder duidelijk zijn bij eenden?4
Ja, dat herinner ik me.
Erkent u dat het ophokken van eenden die worden gehouden voor vleesproductie niet helpt om uitbraken van vogelgriep te voorkomen, aangezien deze dieren jaarrond in een stal worden opgehokt en nooit naar buiten mogen?
De kans dat eenden besmet worden met vogelgriep is groter bij eenden die buiten lopen dan bij eenden die binnen worden gehuisvest.
Wist u dat de eigenaar van een eendenhouderij aan de betreffende straat, na de uitbraak van vogelgriep in 2016 en een eerdere preventieve ruiming van alle eenden in 2014, besloot om het bedrijf op die locatie te beëindigen, aangezien de locatie dicht bij het Veluwemeer ligt en de aanwezigheid van open water en concentraties van wilde watervogels een vergroot risico op vogelgriep met zich meebrengen?5
In het artikel dat u aanhaalt, wordt inderdaad vermeld dat de pluimveehouder zijn bedrijf heeft beëindigd vanwege de risico’s op insleep van vogelgriep. Ik ben niet op de hoogte van de beslissingen van alle individuele pluimveehouders in Nederland. Ik ben wel goed op de hoogte van de vogelgriepproblematiek, die speelt in de pluimveesector en probeer daar samen met de pluimveesector en andere belangenpartijen oplossingen voor te vinden. Zie daarvoor de roadmap strategische aanpak vogelgriep die ik samen met de pluimveesector en dierenbescherming heb opgesteld en op 26 maart jl. aan uw Kamer heb gestuurd (Kamerstuk 28 807, nr. 222).
Kunt u zich herinneren dat na de uitbraken in 2016 en 2017 van vogelgriep aan de betreffende straat in Biddinghuizen, de Boerderij een analyse publiceerde waarin werd geconcludeerd dat het niet zo verstandig is om grote aantallen eenden te houden in de buurt van waterrijke gebieden, waarbij werd gesteld dat pijnlijke keuzes nodig waren zoals het verhuizen van bedrijven uit dergelijke hoogrisicogebieden?6
De zorgen over het insleeprisico van vogelgriep in bepaalde gebieden in Nederland zoals in het artikel verwoord, deel ik. Onder andere daarom heb ik de in het antwoord op vraag 4 genoemde roadmap strategische aanpak vogelgriep opgesteld. De acties uit die roadmap worden nu uitgevoerd.
Deelt u, gezien het voorgaande, de mening dat met het plaatsen van duizenden eenden in een stal midden in een hoogrisicogebied welbewust de gezondheid van mens en dier op het spel is gezet?
Naast de ligging van een pluimveebedrijf zijn er ook andere factoren van invloed op de kans dat het bedrijf met vogelgriep besmet kan raken. Zoals de bouw van de stal, de precieze locatie en de bioveiligheidsmaatregelen die getroffen zijn. Het is aan ondernemers zelf om met al deze factoren rekening te houden.
In de in hierboven aangehaalde roadmap, is een paragraaf over de ontwikkeling van een plan van aanpak voor structuurmaatregelen opgenomen. De meeste HPAI-uitbraken werden de laatste jaren gevonden in waterrijke gebieden. Daarom is het logisch na te gaan of meer rekening gehouden kan worden met de locatie van pluimveebedrijven in relatie tot het risico op insleep van HPAI. Het plan van aanpak kan onder meer ingaan op specifiek beleid voor de vestiging van nieuwe pluimveebedrijven, het verplaatsen of functieverandering van bestaande bedrijven of voor de aanleg van nieuw open water. Hiermee is het in principe mogelijk het risico op introductie van HPAI te beïnvloeden. Er is een start gemaakt met deze actie. Naast de opstellers van de roadmap zijn hier ook andere partijen bij betrokken, zoals provincies en gemeenten.
Erkent u dat de onduidelijkheid die u heeft laten ontstaan over de latente ruimte in vergunningen en de onbenutte capaciteit ertoe heeft geleid dat ondernemers ruimte zoeken en nemen voor dergelijke trucs?
Het is aan een ondernemer om te besluiten op welke wijze en wanneer hij gebruik maakt van zijn vergunde ruimte. Binnen een geldige vergunning was en is het op elk moment toegestaan om bestaande stallen binnen de vergunde ruimte weer vol te zetten. Daarbij is in de beleidslijn zoals kenbaar gemaakt in de Kamerbrief van 4 oktober 2019 (Kamerstuk 32 670, nr. 167) aangegeven dat uitsluitend de feitelijk gerealiseerde en vergunde capaciteit (stalcapaciteit) kan worden benut. In deze casus is niet afgeweken van deze beleidslijn.
De betreffende pluimveehouder heeft binnen de grenzen van verleende vergunningen zijn feitelijk gerealiseerde en vergunde stalcapaciteit benut.
Hoe gaat u deze truc beëindigen en vergelijkbare trucs in de toekomst voorkomen?
Ik verwijs uw Kamer naar mijn eerdere beantwoording van de Kamervragen van 5 november 2019 over dit onderwerp (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2019–2020, nr. 735).
Kunt u deze vragen een voor een beantwoorden?
Ja.