Het bericht ‘Afwijzing vordering TUL in 2 strafzaken’ |
|
Michiel van Nispen (SP), Maarten Groothuizen (D66) |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() ![]() |
Bent u bekend met de twee uitspraken van de Rechtbank Gelderland waarbij in twee strafzaken de vordering tot tenuitvoerlegging van eerder opgelegde voorwaardelijke straffen wegens overtreding van de algemene voorwaarden werd afgewezen, ook al achtte de rechtbank de nieuwe strafbare feiten bewezen?1
Ja.
Wat is uw reactie op het vonnis waarin de rechtbank twee verdachten opnieuw veroordeeld voor strafbare feiten, maar de vordering tot tenuitvoerlegging van eerder opgelegde voorwaardelijke veroordeling afwijst vanwege strijdigheid met artikelen 5 en 6 van het Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de Fundamentele Vrijheden (EVRM), omdat tegen een TUL-beslissing algemene voorwaarden onder de recent (1-1-2020) ingetreden Wet herziening tenuitvoerlegging strafrechtelijke beslissingen (Wet USB) geen hoger beroep meer open staat en de beslissing tot tenuitvoerlegging dus meteen onherroepelijk is, terwijl in de nieuwe strafzaak nog wel hoger beroep open staat en er dus vrijspraak kan volgen?2
Ik ben het ermee eens dat het onwenselijk is dat iemand een eerder voorwaardelijk opgelegde straf moet ondergaan, voordat onherroepelijk is komen vast te staan dat hij de algemene voorwaarde heeft geschonden door zich schuldig te maken aan een nieuw strafbaar feit. Een dergelijke gang van zaken zou ik inderdaad in strijd achten met de onschuldpresumptie. Om deze reden heeft het Centraal Justitieel Incassobureau (CJIB) – namens mij verantwoordelijk voor de operationele regie op de tenuitvoerlegging van straffen en maatregelen – maatregelen getroffen die ervoor moeten zorgen dat toegewezen vorderingen tenuitvoerlegging niet eerder ten uitvoer worden gelegd dan wanneer de veroordeling voor het nieuwe strafbare feit onherroepelijk is geworden. Deze maatregel dient te voorkomen dat een toegewezen vordering tenuitvoerlegging wordt uitgevoerd in gevallen dat in hoger beroep vrijspraak volgt. De maatregel is van kracht tot de wet op dit punt is hersteld (zie nader het antwoord op vraag 5).
Tegen deze achtergrond heeft de procureur-generaal bij de Hoge Raad aangegeven cassatie in belang der wet te willen instellen.
Bent u het ermee eens dat het onwenselijk is dat een verdachte een eerdere voorwaardelijke straf zou moeten ondergaan, niet vanwege de onherroepelijke veroordeling ter zake van een nieuw strafbaar feit, maar feitelijk alleen omdat hij verdachte is geweest in een nieuwe strafzaak? Hoe verhoudt dit zich tot de onschuldpresumptie?
Zie antwoord vraag 2.
Heeft de Wet USB dit effect beoogd waarbij een veroordeelde straf moet ondergaan (de eerdere voorwaardelijke veroordeling) om een reden (plegen van een nieuw strafbaar feit) die later mogelijk geen stand houdt (alsnog vrijspraak)? Kunt u hierbij naar de wetgevingsgeschiedenis verwijzen?
Nee, dit effect is niet beoogd met de Wet USB. Zoals in de memorie van toelichting bij deze wet is beschreven, was de achtergrond van deze wijziging het willen voorkomen dat in gevallen waarin de rechter zich niet alleen uitspreekt over een nieuw feit maar tevens over de tenuitvoerlegging van een eerder voorwaardelijk opgelegde sanctie, (standaard) hoger beroep wordt ingesteld in de hoop dat de tenuitvoerlegging van de eerste sanctie wordt verrekend in de beroepsbeslissing over het nieuwe strafbare feit. (Kamerstuk 34 086, nr. 3, blz. 101).
Bent u bereid met wetgeving te komen om dit probleem op te lossen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke termijn?
Ja. Ik zie in de hierboven genoemde uitspraken reden de wet op dit punt te wijzigen. Ik zal deze wetswijziging op zeer korte termijn in procedure brengen.
De Ranglijst Christenvervolging 2020 van Open Doors |
|
Sven Koopmans (VVD), Henk Krol (50PLUS), Martijn van Helvert (CDA), Joël Voordewind (CU), Kees van der Staaij (SGP), Sjoerd Sjoerdsma (D66) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
![]() ![]() ![]() ![]() ![]() ![]() |
Hebt u kennisgenomen van de Ranglijst Christenvervolging 2020?1
Ja.
Hoe beoordeelt u dat in 2019 volgens Open Doors bijna 3.000 christenen gedood zijn om hun geloof en dat het aantal aanvallen op kerken en christelijke gebouwen explosief gestegen is, van bijna 2.000 in 2018 naar meer dan 9.000 in 2019?
Het kabinet deelt uw grote zorg over de door Open Doors gesignaleerde trend van een toenemend aantal vervolgingen van christenen op basis van hun religie en het toenemend aantal aanvallen op kerken en christelijke gebouwen. Het is onacceptabel dat personen worden gedood om hun geloof of hun levensovertuiging.
Deelt u de conclusie dat er sprake is van een toename en intensivering van vervolging van christenen en dat alleen al in de vijftig landen van de Ranglijst maar liefst 260 miljoen christenen te maken hebben met vervolging vanwege hun geloofsovertuiging?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de zorgen over de verslechtering van de positie van christenen in Afrika, waar één op de vijf christenen inmiddels te maken heeft met zware, zeer zware of extreme vervolging?
Het kabinet constateert met grote zorg dat in verschillende landen in Afrika de mensenrechtensituatie verslechtert en het aantal slachtoffers van (extremistisch) geweld toeneemt. Deze ontwikkelingen eisen veel slachtoffers onder christenen en onder burgers van andere religies en levensovertuigingen, waaronder moslims. Het kabinet maakt zich zorgen over deze trend en steunt daarom in verschillende delen van Afrika, waaronder in Oost-Afrika, de Hoorn en de Sahel, programma’s die tot doel hebben de mensenrechtensituatie te verbeteren, interreligieuze dialoog te bevorderen en gewelddadig extremisme tegen te gaan en te voorkomen. Deels is dit invulling van de intensivering van het mensenrechtenbeleid, waarbij Nederlandse ambassades vanuit het Mensenrechtenfonds verschillende nieuwe projecten steunen ter bevordering van de vrijheid van religie en levensovertuiging (Kamerstuk 32 735, nr. 227). Het kabinet kaart dit ook op politiek niveau aan bij de leiders in de Afrikaanse landen waar dit speelt. Ook in het kader van het Nederlandse lidmaatschap van de Mensenrechtenraad zal het kabinet nadrukkelijk aandacht besteden aan de vrijheid van religie en levensovertuiging.
Herkent u de trend van ontwrichting door de militante islam van landen in sub-Sahara Afrika, zoals Burkina Faso en Kameroen, door aanslagen en ontvoeringen van meer dan 25 militante islamitische groeperingen? Kunt u deze verontrustende trend publiek en internationaal aan de orde stellen?
Het oprukkende extremistische geweld in met name sub-Sahara West-Afrika staat hoog op de internationale agenda. Nederland is hierbij nauw betrokken in verschillende internationale fora, zoals de EU en de G5 Sahel. Nederland wijst in deze fora en in gesprekken met betrokken landen regelmatig op de noodzaak de bevolking te beschermen tegen geweld en op het belang van aanpak van grondoorzaken van extremistisch geweld. Nederland benadrukt daarbij het belang van het versterken van vertrouwen tussen burgers en hun overheid, en ondersteunt in dat kader bijvoorbeeld conferenties van de G5 Sahel over het versterken van vertrouwen tussen burgers en leger en politie, zoals recentelijk op 20 en 21 januari 2020 in Ouagadougou.
Hoe beoordeelt u de drastische verslechtering van de situatie in Burkina Faso, dat lang bekend stond om zijn religieuze tolerantie, maar nu geconfronteerd wordt met terreur door jihadisten die een agenda voeren om alle christenen uit te roeien? Klopt het dat er in het noorden van Burkina Faso meer dan 200 kerken zijn gesloten?
De snel verslechterende veiligheidssituatie in Burkina Faso is uiterst zorgelijk. Het land wordt geteisterd door geweld van verschillende gewapende extremistische groepen. Deze proberen steun van de bevolking te verkrijgen, onder andere door bestaande spanningen tussen bevolkingsgroepen en geloofsgemeenschappen te vergroten. Daarbij zijn niet alleen christenen, maar ook moslims doelwit. Niet alleen kerken, maar ook moskeeën zijn het doelwit geweest van terroristische aanslagen.
Volgens de Federatie van Kerken en Evangelische Missies zijn ongeveer 200 kerken gesloten in het noorden van het land. De organisatie raadt religieuze samenkomsten op zondag in de meeste rurale gebieden af. Naast kerken zijn volgens UNICEF ook meer dan 2000 scholen gesloten, evenals tientallen gezondheidscentra. Scholen zijn vaak doelwit omdat deze gezien worden als symbool van de staat en omdat er in het Frans wordt onderwezen. Extremistische groeperingen willen dat er in het Arabisch wordt onderwezen.
Herkent u zich in de beschrijving van een steeds verder escalerende crisis in Nigeria die zich verspreidt van het noorden naar het midden en het zuiden van het land? Hoe kunt u strategisch werken met de Nigeriaanse overheid en het maatschappelijke middenveld om vrijheid van godsdienst en levensovertuiging als een recht voor iedere burger in Nigeria te zien? Bent u bereid Nigeria aan te spreken op de straffeloosheid van misstanden en geweld tegen christenen?
Het kabinet erkent dat zich verschillende geweldscrises in Nigeria afspelen, die veel levens eisen. De geweldscampagne van onder meer Boko Haram en Islamitische Staat in het noordoosten van Nigeria eist, net als het boeren versus herder conflict in centrale delen van het land, levens onder zowel moslims als christenen. In beide crises zijn Nigeriaanse autoriteiten niet in staat het geweld een halt toe te roepen. Ook is straffeloosheid eerder regel dan uitzondering.
Het kabinet heeft tijdens de bezoeken aan Nigeria van premier Rutte, Minister Blok en Minister Kaag zorgen gedeeld over deze conflicten en de regering Buhari opgeroepen om diegenen die verantwoordelijk zijn voor het geweld te vervolgen. Via het Mensenrechtenfonds steunt Nederland lokale en internationale organisaties die zich inzetten voor bemiddeling in vredesproscessen en interreligieuze dialoog in de regio, waar ook faith-based, christelijke en islamitische groepen bij zijn betrokken.
Het kabinet zal in de dialoog met de Nigeriaanse autoriteiten op het hoogste niveau aandacht blijven vragen voor mensenrechtenschendingen, voor (extremistisch) geweld en blijven wijzen op het belang van vervolging van verantwoordelijken, alsmede het aanpakken van de economische grondoorzaken van conflicten. De Nederlandse speciaal gezant voor religie en levensovertuiging zal nog dit jaar verschillende regio’s van Nigeria bezoeken om te spreken over de situatie ter plekke.
Deelt u de opvatting dat de internationale gemeenschap meer moet doen om christenen te beschermen tegen de opmars van de militante islam in sub-Sahara Afrika? Welke mogelijkheden ziet u tot initiatieven in Europees verband?
Het kabinet is bezorgd over de toenemende invloed van radicale islamistische ideologie en het gebruik van geweld door extremistische groeperingen tegen burgers van alle geloofsovertuigingen, in het bijzonder in sub-Sahara West-Afrika. Nederland stelt deze trend in Europees en internationaal verband aan de orde en zet zich, waar mogelijk met internationale partners, in om deze ontwikkelingen een halt toe te roepen. De versterking van het postennet in de Sahel (onder meer met de opening van ambassades in Niger en Burkina) is mede ingegeven om deze landen te helpen met het aanpakken van de grondoorzaken van de onveiligheid. Dat is ook in het Nederlandse belang. In Europees verband worden reeds een groot aantal initiatieven op dit terrein ondernomen, waaronder steun aan de Multinational Joint Task Force in de Tsjaadmeerregio, die zich inzet voor de bestrijding van Boko Haram. Nederland blijft deelnemen aan de Europese dialoog over inzet op dit terrein, onder meer door het bijdragen aan een herziene EU-strategie voor de Sahel, die dit voorjaar tot stand zal komen.
Bent u het eens met de analyse dat de invloed van radicale islamitische ideologie zich bovendien verder verspreidt over Zuid- en Zuidoost-Azië, in landen als Sri Lanka, de Filippijnen en Pakistan, gepaard gaande met terroristische aanslagen en andere wreedheden? Kunt u deze ontwikkeling publiek en internationaal aan de orde stellen?
Het kabinet is bezorgd over de invloed van radicale islamistische ideologie en het gebruik van geweld. Het kabinet spreekt zich publiekelijk in internationaal verband en in bilaterale gesprekken regelmatig uit tegen terrorisme en de verspreiding van ideologieën die geweld propageren of verheerlijken. Zo heeft de Mensenrechtenambassadeur tijdens haar bezoek aan Pakistan in oktober 2019 vrijheid van religie en levensovertuiging, islamkritiek, blasfemie en het belang van tolerantie opgebracht. Ook organiseerde Nederland op 18 november 2019 een conferentie in het kader van het Istanbul Proces over religieuze (in)tolerantie, waarbij de Pakistaanse Minister van Onderwijs samen met Minister Blok optrad als keynote spreker en deelnam aan een paneldiscussie over religieuze tolerantie.
Bent u bereid te pleiten voor EU- en/of VN-onderzoek naar christenvervolging? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet ziet geen aanleiding om aanvullend onderzoek te bepleiten voor de vervolging op grond van religie of levensovertuiging. Zowel in de EU als in de VN is al specifiek aandacht voor vervolging op grond van religie of levensovertuiging, waaronder dus ook christenvervolging. Zo heeft de VN Speciaal Rapporteur voor vrijheid van religie en levensovertuiging een mandaat om restricties op religie of levensovertuiging te agenderen, onder meer via landenbezoeken en rapportages. Daarnaast bieden rapporten van maatschappelijke organisaties, zoals het rapport van Open Doors, aanvullende informatie over de schendingen van de vrijheid van religie en levensovertuiging.
Herkent u het gevaar van de inzet van biometrische technologie en kunstmatige intelligentie waardoor de vrijheid van mensen in het algemeen wordt geschonden en in het bijzonder van minderheden zoals bijvoorbeeld de Oeigoeren en ook christenen in China? Waar ziet u mogelijkheden voor Nederland om samen met Europese collega’s landen als India en China op dergelijk misbruik aan te spreken?
Technologieën als biometrische technologie en kunstmatige intelligentie kunnen inderdaad -gewild en ongewild- leiden tot mensenrechtenschendingen. Zoals eerder beschreven aan de Kamer (Kamerstuk 26 643 en 32 761, nr. 642) volgt het kabinet een mensgerichte benadering voor deze technologieën waarbij respect voor publieke waarden gestoeld op mensenrechten het uitgangspunt vormt achter het doel, ontwerp en gebruik van toepassingen van kunstmatige intelligentie en het gebruik van biometrische technologie.
Wat betreft de toepassing van geavanceerde technologie in China ziet het kabinet in bepaalde gevallen risico’s voor de fundamentele vrijheden, privacy en mensenrechten van Chinese burgers en buitenlandse personen die zich in China bevinden. In Xinjiang is reeds sprake van diepgaande schendingen van privacy en andere mensenrechten door middel van geavanceerde surveillancetechnieken. Er zijn ook indicaties dat gezichtsherkenningssoftware buiten Xinjiang wordt ingezet om burgers te monitoren en categoriseren. Dit vormt een risico voor bepaalde etnische en/of religieuze groepen, mensenrechtenverdedigers en activisten van wie bekend is dat zij om hun (volgens internationale mensenrechtenverdragen legale) opvattingen, religie en/of gedragingen in China kunnen worden vervolgd of onderdrukt.
Het kabinet heeft vrijheid van religie en levensovertuiging hoog in het vaandel staan, en spreekt China en India regelmatig aan op de inperking van de vrijheid van religie en levensovertuiging, zowel bilateraal als in EU- en VN-verband, zoals ook aangegeven in de Kamerbrief van 11 november 2019 over mensenrechten in China (Kamerstuk 35 207, nr. 32). Zo spreekt de EU China en India aan op dergelijke schendingen in reguliere dialogen, waarin de vrijheid van religie en levensovertuiging en de rechten van minderheden belangrijke onderdelen zijn en schendingen van deze vrijheden en rechten aan de orde worden gesteld.
Wat vindt u ervan dat China in 2019 maar liefst 5.576 kerken gesloten, vernield of met de grond gelijk gemaakt heeft? Bent u bereid protest aan te tekenen tegen deze schandalige praktijken?
Het kabinet is bezorgd over deze berichtgeving. Hoewel het kabinet het aantal incidenten niet eigenstandig kan verifiëren, past de berichtgeving bij het beeld dat de vrijheid van religie en levensovertuiging in de afgelopen jaren verder is beperkt in China, waarbij er vanuit de Chinese overheid sterk is ingezet op het in overeenstemming brengen van de grondbeginselen van de religie met het beleid van de Chinese staat. Daarmee is ook de positie van de christenen in China de afgelopen jaren steeds meer in de knel gekomen. Zo hebben de Chinese autoriteiten de afgelopen jaren talloze ondergrondse kerken gesloten en de leiders van dergelijke kerken gearresteerd. Ook staatskerken krijgen strikte regels opgelegd: kerkbezoek moet worden geregistreerd en medewerkers moeten verplicht trainingen ondergaan. Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 12 spreekt het kabinet China regelmatig aan op de inperking van de vrijheid van religie en levensovertuiging, zowel bilateraal als in EU- en VN-verband.
Klopt het dat in Syrië en Irak de exodus van christenen doorgaat? Deelt u de zorgen vanuit Kerk in Nood over het risico van een nieuwe genocide?2
Er zijn geen betrouwbare statistieken van de religieuze verhoudingen onder vluchtelingen bekend bij het kabinet.
Van de aanwezigheid van organisaties als ISIS, Al-Qaeda en andere extremistische groeperingen gaat een blijvende dreiging uit, naar zowel moslims als christenen. Daarnaast wordt het overgrote deel van de burgerslachtoffers in Syrië veroorzaakt door het Assad-regime en zijn bondgenoten.
Het kabinet beschikt niet over gegevens over het aantal Irakezen die het land verlaten. In Irak registreert de VN momenteel een afname van ontheemding, met als uitzondering de ongeveer 20.000 Syriërs die naar Irak zijn gevlucht naar aanleiding van de Turkse inval afgelopen oktober. Nederland heeft in 2019 5,7 miljoen EUR bijgedragen aan humanitaire hulp in Irak. Nederland steunt Irak sinds 2016 ook in het bieden van perspectief aan vluchtelingen en ontheemden, met 16 miljoen EUR in 2020, waarbij specifiek aandacht wordt besteed aan toegang tot bescherming, onderwijs en werk.
Bent u bereid in Irak zowel de Koerdische als de Irakese overheid aan te spreken, om de rechten van alle burgers te waarborgen en initiatieven op het gebied van verzoening en opbouw te ondersteunen?
Nederland spreekt de Iraakse en Iraaks Koerdische autoriteiten aan op het feit dat alle groepen binnen de Iraakse samenleving zich veilig moeten voelen in Irak, inclusief minderheden, en dat er aandacht besteed moet worden aan het herwinnen van vertrouwen tussen de verschillende groepen in de samenleving. Deze boodschap heeft het kabinet onder andere herhaald bij het bezoek van de Iraakse Minister van Buitenlandse Zaken aan Nederland in oktober 2019.
Welke mogelijkheden ziet u in Irak tot hulp, specifiek aan christenen, naar voorbeeld van het hulpprogramma specifiek voor jezidi’s waar Nederland aan bijdraagt?
Het kabinet zet zich in om hulp te bieden aan diegenen die het meest kwetsbaar zijn. Humanitaire principes zijn hierbij leidend. Daar waar dit geldt voor (individuele) christenen, worden die via de bestaande hulpprogramma’s bereikt. De jezidi’s blijven een extreem kwetsbare groep binnen Irak, waardoor enkele specifieke projecten noodzakelijk zijn.
Deelt u de opvatting dat in de wederopbouw van landen de zogenoemde «Local Faith Actors» (LFA’s) een belangrijke rol spelen? Bent u bereid de mogelijkheden te onderzoeken om Nederlandse hulpprogramma’s open te stellen voor LFA’s?
Het kabinet deelt deze opvatting. Religieuze organisaties zijn een belangrijk onderdeel van het maatschappelijk middenveld. Nederlandse fondsen gericht op het versterken van het maatschappelijk middenveld staan al open voor lokale maatschappelijke organisaties. Een lokale faith-based of religieuze organisatie kan, indien voldaan wordt aan de criteria, steun ontvangen uit deze fondsen. Een voorbeeld is het Accountability Fonds, een fonds dat via de Nederlandse ambassades ingezet wordt, gericht op het versterken van lokale maatschappelijke organisaties. Hieruit zijn al organisaties gesteund die werken aan vrijheid van religie en levensovertuiging en het bevorderen van interreligieuze dialoog. Ook in de vervolgfase van het Accountability Fonds, zoals aangegeven in de Kamerbrief van 20 juni 2019 (Kamerstuk 34 952, nr. 66), kunnen organisaties die opkomen voor rechten van religieuze minderheden bij ambassades voorstellen indienen.
Waar en hoe biedt de Ranglijst Christenvervolging aanknopingspunten voor het mensenrechtenbeleid van Nederland en voor het werk van de Speciaal Gezant voor Religie en Levensovertuiging?
Nederland blijft zich zowel bilateraal als via de diverse multilaterale fora inzetten voor de vrijheid van religie en levensovertuiging en heeft deze inzet geïntensiveerd, zoals schriftelijk aan uw Kamer medegedeeld op 29 oktober 2018 (Kamerstuk 32 735, nr. 227) en in de Mensenrechtenrapportage 2018 (Kamerstuk 32 735, nr. 245). Ook de Nederlandse speciaal gezant voor religie en levensovertuiging besteedt aandacht aan de verontrustende trend van toenemende vervolgingen van christenen en andere groepen vervolgd om redenen van religie of levensovertuiging. Deze ranglijst en soortgelijke rapporten bieden daarvoor input voor gesprekken en bezoeken van de speciaal gezant.
Daarnaast neemt Nederland deel aan de International Religious Freedom Alliance, die op 5 februari jl. is gelanceerd in Washington, DC. De alliantie bestaat uit een groep van landen, die zich inzet om de vrijheid van religie en levensovertuiging wereldwijd te bevorderen.
Kunt u, in het licht van de in de Ranglijst Christenvervolging geschetste verontrustende ontwikkelingen en trends, aangeven op welke wijze u zich gaat inzetten tegen christenvervolging?
Zie antwoord vraag 17.
Het bericht ‘LangeLand Ziekenhuis krijgt steun van DSW’ |
|
Henk van Gerven |
|
Bruno Bruins (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het bericht «LangeLand Ziekenhuis krijgt steun van DSW»?1
Ik stel me voor dat DSW-verzekerden dit bericht appreciëren. Voorts vind ik het goed dat de zorgverzekeraar een visie heeft op de inrichting van de zorg in een bepaalde regio en hierover de dialoog zoekt met de betreffende zorgaanbieders. De zorgverzekeraar heeft immers in het kader van zorginkoop en zorgplicht een belangrijke rol om te zorgen voor goede, betaalbare en toegankelijke zorg.
Wat is uw reactie op het bericht «LangeLand Ziekenhuis in nood hoeft niet op Menzis te rekenen»?2
Menzis heeft voor 2020 een contract met het LangeLand Ziekenhuis en beide partijen hebben de intentie tot een meerjarige afspraak uitgesproken. Ik heb naar aanleiding van dit bericht contact opgenomen met Menzis. Menzis heeft mij laten weten dat de indruk die in de media is gewekt (dat het ziekenhuis niet op steun van Menzis hoeft te rekenen) niet overeenkomt met de visie van Menzis. Menzis heeft publiekelijk afstand genomen van het bericht en laat weten in gesprek te zijn met de betrokken partijen over de situatie waarin de juridische fusie tussen het Reinier de Graaf ziekenhuis, het HagaZiekenhuis en LangeLand Ziekenhuis niet doorgaat.3 Als het in het geval van het LangeLand Ziekenhuis noodzakelijk is dan onderneemt Menzis actie met het belang van de Zoetermeerders voorop zo laat Menzis weten. Het LangeLand Ziekenhuis kan dus op Menzis rekenen.
Vindt u het een taak van zorgverzekeraars om een, dan wel dit specifieke ziekenhuis overeind te houden? Is er wel sprake van regie van zorgverzekeraars als de ene verzekeraar een faillissement acceptabel vindt en de ander daar faliekant op tegen is? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het is de taak van de zorgverzekeraar om ervoor te zorgen dat zijn verzekerden goede en bereikbare zorg ontvangen. In algemene zin kan het zo zijn dat een bepaald ziekenhuis voor de ene zorgverzekeraar belangrijker is dan voor de andere, bijvoorbeeld omdat de ene zorgverzekeraar veel verzekerden heeft die patiënt zijn bij dat ziekenhuis, en de andere zorgverzekeraar niet. Zoals ook aangegeven in het antwoord op vraag 2, is in deze specifieke casus de stelling onjuist dat het LangeLand Ziekenhuis niet op steun van Menzis hoeft te rekenen indien de bestuurlijke fusie wordt teruggedraaid.
Bent u het eens met de opmerking van de heer De Groot, directeur van DSW, waarin hij stelt dat Zoetermeer een grote stad is met 125.000 inwoners en een ziekenhuis nodig heeft? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat gaat u doen om dit te realiseren?
Ik heb kennisgenomen van de opvatting van de heer De Groot. Zoetermeer heeft een ziekenhuis en uit het standpunt van de zorgverzekeraars kan worden geconcludeerd dat, dat de komende tijd ook zo zal blijven. Aangetekend wordt dat het zorglandschap in beweging is en de zorgvraag in de toekomst zich zal ontwikkelen. Dit maakt dat goed zal worden gekeken naar de behoefte aan zorgaanbod in een regio. De Reinier Haga Groep, waar het LangeLand Ziekenhuis onderdeel van uit maakt, beraadt zich daarom op de samenwerking rond en de vormgeving van de zorg in de toekomst. Het betreft hier dus alle zorgaanbieders in brede zin (HAP’s, ambulancezorg, zbc’s en eerstelijnszorg). In 2020 zal hierover naar verwachting een besluit worden genomen. Het is dus aan de zorgaanbieders en de zorgverzekeraars om toekomst van de zorg in die regio verder vorm te geven. Hiervoor is een regiobeeld nodig. Dat moet dus gereed zijn voor besluitvorming. Zorgverzekeraars hebben hierin het voortouw. Daarin zullen aspecten als het aantal inwoners in een regio ook worden opgenomen. Op basis van dit regiobeeld kunnen alle betrokken partijen in de regio vervolgens afspraken maken over de organisatie van zorg en ondersteuning. Regiobeelden zijn vormvrij. Een «regiobeeld» kan worden gezien als een overzicht van het huidige zorgaanbod, de huidige en toekomstige zorgvraag, en een scenario om in de toekomst aan de zorgvraag te voldoen.
Bent u het eens met de opmerking van de heer De Groot van DWS: «Als LangeLand dicht gaat, zouden mensen naar Leiden, Den Haag, Rotterdam of Delft moeten. Dat vind ik een slechte ontwikkeling. Bereikbaarheid is ook een onderdeel van kwaliteit van de zorg»? Zo nee, waarom niet?
Bereikbaarheid is inderdaad een onderdeel van kwaliteit van zorg. Ik vind het belangrijk dat iedereen in Nederland goede, betaalbare en toegankelijke zorg ontvangt. Zorgverzekeraars hebben een zorgplicht en de Nederlandse Zorgautoriteit ziet hierop toe. Zoals ik in mijn eerdere Kamerbrief over het medisch zorglandschap (Kamerstuk 32 620, nr. 233) heb beschreven is het zorglandschap in beweging. De transformatie van zorg die gaande is, heeft betrekking op de zorg in ziekenhuizen maar ook op de medische zorgverlening daarbuiten, bijvoorbeeld bij de huisarts, de huisartsenpost, de zelfstandige klinieken, de paramedische zorg, de wijkverpleging en de ambulancezorg, al dan niet met inzet van innovatieve zorgconcepten om bijvoorbeeld slimme zorg thuis te kunnen bieden. Deze verschillende zorgvormen zijn onlosmakelijk met elkaar verbonden, wat vraagt om samenwerking en verbinding. En dat betekent dat Nederlanders in sommige gevallen zorg ontvangen op plaatsen die iets verder van huis liggen, maar die wel van betere kwaliteit is.
Wat is uw reactie op de opmerking van de heer De Groot van DSW: «Bovendien vind ik het uiterst merkwaardig dat Menzis wel voor de zorg van het LangeLand betaalt als het onderdeel is van een fusieorganisatie en het niet zou betalen als het zelfstandig is. Daarmee stimuleer je alleen maar fusies die uiteindelijk leiden tot minder keuzevrijheid. En onder aan de streep tot hogere tarieven»?
Zoals is aangegeven in het antwoord op vraag 2, is de stelling onjuist dat het LangeLand Ziekenhuis niet op steun van Menzis hoeft te rekenen indien de bestuurlijke fusie wordt teruggedraaid.
Is het correct dat Menzis enkel bij wil dragen aan de instandhouding van het ziekenhuis als de fusie doorgang vindt? Zo ja, vindt u dat een acceptabele manier van werken van de zorgverzekeraar?
Zie het antwoord op vraag 6.
Bent u bereid om u in te zetten om het ziekenhuis volwaardig overeind te houden zoals u ook heeft gedaan met het Maasziekenhuis Pantein in Beugen? Zo nee, waarom niet?
In onze Kamerbrief over de doorontwikkeling van het beleid rond zorgaanbieders in financiële problemen4 heb ik samen met de Minister en de Staatssecretaris van VWS beschreven in welke gevallen wij een rol voor onszelf zien bij zorginstellingen in financiële problemen. Zorgaanbieders zijn verantwoordelijk voor hun financiële bedrijfsvoering en de inkopende partijen (in dit geval de zorgverzekeraars) hebben zorgplicht. Als een zorgaanbieder financiële problemen heeft moet hij samen met de zorgverzekeraar en andere betrokkenen een passende oplossing zoeken. Bemoeienis vanuit het Ministerie van VWS is daarbij normaal gesproken niet nodig en niet aan de orde. Wanneer het echter gaat om een zorgaanbieder waarvan het wegvallen grote maatschappelijke impact zou hebben, en partijen er niet in slagen om tot een passende oplossing te komen, dan kan betrokkenheid vanuit het Ministerie van VWS nodig zijn. Wij roepen iedereen dan aan tafel en spreken hen aan op hun verantwoordelijkheid. Zo nodig kunnen we partijen ondersteunen bij het opstellen van een herstructureringsplan of een plan voor gecontroleerde overdracht van zorg aan andere zorgaanbieders. In zeer uitzonderlijke situaties, en onder strikte voorwaarden, kunnen wij ook een financiële bijdrage leveren aan de uitvoering van dat plan. Van zo’n situatie kan sprake zijn als:
Terugkeerprogramma’s voor uitgeprocedeerde asielzoekers |
|
Bente Becker (VVD), Madeleine van Toorenburg (CDA) |
|
Ankie Broekers-Knol (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() ![]() |
Heeft u kennisgenomen van de inhoud van de Nieuwsuur uitzending d.d. 14 januari jl. inzake de terugkeerprogramma’s voor uitgeprocedeerde asielzoekers?
Ja.
Klopt het dat een baaierd aan terugkeerprogramma’s wordt gesubsidieerd?
Jaarlijks is er vanuit de Dienst Terugkeer en Vertrek maximaal € 3 miljoen aan subsidies beschikbaar voor non-gouvernementele organisaties (ngo’s) voor terugkeerprojecten. Daarmee worden zeer diverse en verschillende projecten gesubsidieerd. In de bijlage1 treft u een eerste overzicht aan van alle subsidies die verstrekt zijn onder de regeling Ondersteuning Zelfstandig Vertrek (OZV) vanaf 2014 tot nu.
Sinds de start van de subsidieregeling OZV in 2014 zijn in totaal 23 terugkeerprojecten van twaalf verschillende organisaties gesubsidieerd. Daarvan zijn inmiddels 17 projecten afgerond en vastgesteld, vijf projecten zijn nog in uitvoering en één project is wel afgerond, maar moet nog worden vastgesteld.
In totaal hebben de 17 afgeronde OZV projecten waarvan de subsidie is vastgesteld € 3.166.057 gekost. In dit bedrag zitten, mede veroorzaakt door een faillissement van een organisatie tijdens de looptijd van een project, ook oninbare terugvorderingen van in totaal € 267.963. Bij deze projecten zijn circa 560 vreemdelingen aantoonbaar vertrokken.
Op basis waarvan worden aanbieders van terugkeerprogramma’s geselecteerd?
Aan welke voorwaarden moeten zij voldoen om voor subsidieverstrekking in aanmerking te komen?
De voorwaarden voor subsidieverstrekking staan in artikel 6 van de subsidieregeling OZV 2019 en de uitsluitingsgronden in artikel 9 van de regeling: aanbieders van terugkeerprogramma’s worden geselecteerd op basis van hun ingediende projectplan. Er wordt, tot het subsidieplafond is bereikt, op volgorde van binnenkomst beslist op subsidieaanvragen. Aanvragen kunnen tussen 1 januari en 30 september van ieder jaar worden ingediend. Bij de beoordeling van een subsidieaanvraag wordt ook meegenomen of de aanvragende stichting aantoonbare ervaring heeft met de uitvoering van terugkeeractiviteiten en in het verleden ook resultaten heeft laten zien.
Hoe wordt de kwaliteit van deze aanbieders beoordeeld en gecontroleerd?
Zie antwoord vraag 4.
Kunt u aangeven hoeveel geld er de afgelopen twee jaar met deze programma’s gemoeid is? Kunt u een overzicht daarvan geven, per organisatie, per jaar? Kunt u voorts aangeven hoeveel terugkeer dat, per organisatie, heeft opgeleverd?
De subsidieaanvrager wordt conform de artikelen 6 en 9 van de regeling beoordeeld aan de hand van ervaringen uit het verleden, kennis van terugkeeractiviteiten, trainingsvaardigheden, netwerk in herkomstlanden relevant voor de beoogde doelgroep, samenstelling van het personeel (eigen, inhuur en vrijwilligers) en de kwaliteit van de ingediende begroting. De projectbegroting bestaat uit vastgestelde kostensoorten die ieder afzonderlijk worden beoordeeld op marktconformiteit, kosten die betrekking hebben op de uitvoering van het project en de realiseerbaarheid hiervan. Daarnaast wordt het financieel jaarverslag van de subsidieaanvrager beoordeeld op liquiditeit, solvabiliteit en weerstandsvermogen. Ook wordt per subsidieaanvrager een risico-analyse gemaakt.
De uitvoering van een gesubsidieerd terugkeerproject begint met een startgesprek waarin stilgestaan wordt bij hetgeen verwacht wordt van een subsidieontvanger. Kwalitatieve normen ten aanzien van de projectadministratie en financiële verantwoording van een project komen in dit gesprek aan de orde.
Daarnaast wordt elk project minimaal één keer per jaar bezocht om de voortgang te monitoren en eventueel bij te sturen. Tijdens dit monitoringsbezoek vindt ook een tussentijdse financiële controle plaats. Aan het eind van ieder project wordt de eindrapportage gecontroleerd, op basis waarvan de subsidie wordt vastgesteld. Projecten gestart na 1 januari 2019 dienen een accountant in te huren die de eindrapportage formeel controleert.
Hoe beoordeelt u de effectiviteit van deze programma’s?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe hoog is het percentage deelnemers aan de diverse programma’s dat daadwerkelijk is teruggekeerd?
Omdat ik het belangrijk vind inzage te geven in de besteding van de subsidiegelden die onder de Regeling Ondersteuning Zelfstandig Vertrek vallen, heb ik opdracht gegeven deze regeling te evalueren. Daarbij zal vanzelfsprekend ook het effect op terugkeer worden meegenomen. Ik verwacht uw Kamer deze evaluatie in het najaar aan te kunnen bieden.
Een eerste onderzoek laat zien dat de 17 inmiddels afgeronde en vastgestelde OZV projecten gezamenlijk circa 1.240 deelnemers hadden, waarvan circa 560 daadwerkelijk zijn teruggekeerd. Dit komt neer op afgerond 45% aantoonbaar vertrokken.
Op welke wijze wordt aan artikel 9 van de Subsidieregeling Ondersteuning Zelfstandig Vertrek, gevolg gegeven?
Zie antwoord vraag 8.
Klopt het dat niet het effectieve vertrek doorslaggevend is voor subsidieverlening maar het werken aan terugkeer? Zo ja, hoe valt dat te rijmen met de doelstelling van de subsidieregeling?
Als een subsidieaanvraag binnen komt, wordt de aanvraag op alle voorwaarden, zoals genoemd in OZV 2019 getoetst.
Wat gaat u ondernemen om ervoor te zorgen dat terugkeerprogramma’s toetsbaar worden op daadwerkelijke terugkeer en ook dan alleen voor subsidie in aanmerking komen?
Doelstelling van de subsidieregeling OZV is vreemdelingen ondersteunen bij zelfstandig vertrek uit Nederland. De subsidieregeling beoogt daarnaast de herintegratie van vreemdelingen in het land van herkomst of vestiging te ondersteunen, kosten van vreemdelingenbewaring en opvang van afgewezen asielzoekers en gemeenschapsonderdanen te besparen, de samenwerking tussen de Dienst Terugkeer en Vertrek en niet-gouvernementele organisaties te bevorderen en de betrokkenheid van gemeenten en het maatschappelijk middenveld bij het zelfstandig vertrek van vertrekplichtige vreemdelingen te bevorderen.
Omdat ik het belangrijk vind inzage te geven in de besteding van de subsidiegelden die onder de regeling OZV vallen, heb ik opdracht gegeven deze regeling te evalueren. Daarbij zal vanzelfsprekend ook het effect op terugkeer worden meegenomen. Ik verwacht uw Kamer deze evaluatie in het najaar aan te kunnen bieden.
Kunt u deze vragen apart beantwoorden voor het aanstaande debat over migratie?
Ik heb opdracht gegeven om de subsidieregeling Ondersteuning zelfstandig vertrek 2019 te evalueren en zal na ontvangst van de evaluatie bezien of het nodig is dat de subsidievoorwaarden worden aangepast.
Het bericht ‘Stilleggen van het dataverkeer door het Medisch Centrum Leeuwarden naar aanleiding van een hackpoging’. |
|
Maarten Hijink |
|
Bruno Bruins (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het bericht dat hackers erin zijn geslaagd binnen te dringen in de systemen van het Medisch Centrum Leeuwarden (MCL)? Welke schade is hierdoor aangericht? Zijn er patiëntgegevens of andere belangrijke data in handen van onbevoegden gekomen?1
Zorgaanbieders zijn zelf verantwoordelijk voor hun eigen ICT en de informatieveiligheid. Daarbij moeten zij zich onder meer houden aan de Nederlandse normen voor informatieveiligheid in de zorg (NEN 7510). De IGJ ziet hierop toe. Ik vind het van het grootste belang dat de gegevens van patiënten en zorginstellingen veilig zijn en daarom hecht ik eraan dat de zorginstellingen bij het treffen van maatregelen worden ondersteund door Z-CERT, het cybersecuritycentrum voor de zorg.
Het MCL meldt op haar website dat uit het onderzoek naar de poging tot inbraak op de systemen van het MCL is gebleken dat de aanval niet is doorgedrongen tot de interne systemen of patiëntgegevens. Het MCL heeft mij laten weten dat de patiëntveiligheid geen enkel moment in gevaar is geweest
Zijn er berichten van andere organisaties in de zorg die hierdoor zijn getroffen? Welke schade hebben zij ondervonden?
Het College Beoordeling Geneesmiddelen heeft laten weten gecompromitteerd te zijn. Hiervan is een melding gemaakt bij NCSC. Forensisch onderzoek loopt nog, maar het huidige beeld is dat er geen indicatoren zijn dat er data is gelekt.
Waarom heeft het ziekenhuis niet tijdig ingegrepen nadat Citrix al in december waarschuwde voor de mogelijke risico’s?
Zoals reeds gemeld zijn zorginstellingen zijn zelf primair verantwoordelijk voor hun eigen ICT en de informatieveiligheid onder alle omstandigheden. Daarbij moeten zij zich onder meer houden aan de Nederlandse normen voor informatieveiligheid in de zorg (NEN 7510). De IGJ ziet hierop toe. Hierbij hoort ook het direct nemen van maatregelen om de risico’s te verkleinen. Het MCL heeft mij laten weten de workaround van medio december 2019 niet tijdig te hebben uitgevoerd. Het MCL heeft mij daarbij gemeld daar onderzoek naar te doen.
Hoe kan het dat zelfs nadat het Nationaal Cyber Security Centrum (NCSC) op 9 januari jl. waarschuwde dat hackers actief op zoek zijn naar kwetsbaarheden, er niet is gehandeld door het ziekenhuis?
Zie antwoord vraag 3.
Wat was de rol van Z-Cert, expertisecentrum op het gebied van cybersecurity in de zorg, in deze? Waarom is op de website van Z-Cert sinds december geen bericht te lezen over de risico’s voor organisaties die werken met Citrix?
Z-CERT heeft vanaf het bekend worden van de kwetsbaarheid in december 2019 haar deelnemers actief geïnformeerd en voorzien van handelingsadvies. Z-CERT gebruikt een speciaal platform om met de deelnemers te communiceren. Ook wordt per e-mail gecommuniceerd. Gezien de omvang van de Citrix-kwetsbaarheid, is in dit geval gekozen om ook een advies op de website te plaatsen.
Kunt u aangeven welke contacten er zijn geweest tussen het NCSC en Z-Cert om zorgaanbieders te informeren en aan te sporen actie te ondernemen?
NCSC en Z-CERT staan in nauw contact met elkaar om informatie uit te wisselen over onder andere kwetsbaarheden in IT-systemen van hun onderscheidenlijke doelgroepen.
Klopt de analyse van experts dat de samenwerking rondom databescherming tekortschiet?
Deze vraag kan ik niet beantwoorden omdat ik deze analyse niet ken.
Welke maatregelen gaat u nemen om ervoor te zorgen dat zorginstellingen eerder, actiever en indringender worden bijgestaan bij het nemen van maatregelen om hun data te beschermen tegen hackers?
Zoals reeds gemeld zijn zorgaanbieders zelf verantwoordelijk voor hun eigen ICT en de informatieveiligheid. De IGJ ziet hierop toe. In reactie op de motie van het Kamerlid Ellemeet2 verken ik of deelname aan Z-CERT verplicht kan worden gesteld. Voor de zomer van 2020 zal ik de resultaten hiervan met uw Kamer delen.
Het kabinet werkt aan een landelijk dekkend stelsel van cybersecurity samenwerkingsverbanden waarbinnen informatie over dreigingen, incidenten en kwetsbaarheden breder, efficiënter en effectiever tussen publieke en private partijen wordt gedeeld. In dit verband is Z-CERT eerder deze maand door de Minister van JenV3 aangewezen als computercrisisteam, waaraan op grond van de Wet beveiliging netwerk- en informatiesystemen bepaalde informatie (bv. namen van bedrijven in relatie tot dreigingen) kan worden verstrekt. Dit maakt het mogelijk voor het NCSC om zoveel mogelijk informatie en handelingsperspectieven te delen met Z-CERT.
Het bericht ‘UT-arts wil stop op instroom buitenlandse studenten: ‘Ze lopen psychisch vast’’ |
|
Harry van der Molen (CDA) |
|
Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht uit de Tubantia waaruit blijkt dat meer dan vier op de vijf buitenlandse studenten op de Universiteit Twente (UT) kampen met psychische klachten?1
Ja.
Kunt u aangeven hoeveel procent van de buitenlandse studenten van de Universiteit Twente te maken heeft met psychische klachten? Kunt u aangeven hoeveel procent van de buitenlandse studenten van andere instellingen te maken hebben met psychische klachten?
De Universiteit Twente heeft in 2019 onderzoek gedaan naar het welzijn van de eigen studenten2. 15% van de UT-studenten heeft hieraan meegedaan. Hieruit blijkt dat een derde van de studenten een matige of een ernstige vorm van depressie of angsten ervaart. Volgens de UT komt dit meer voor bij vrouwen, LHBT-studenten en internationale studenten. Zij geven hier verder geen exacte cijfers bij.
We hebben op dit moment geen landelijke cijfers. Ik heb het RIVM opdracht gegeven tot een grootschalig onderzoek naar mentale gezondheid van studenten. In het onderzoek zal worden gekeken naar de omvang van stress en mentale druk en de factoren die hierop van invloed zijn. De eerste meting vormt de basis voor een monitor mentale gezondheid en middelengebruik van studenten zodat we kunnen volgen hoe de mentale gezondheid van studenten zich ontwikkelt. De Kamer heeft onlangs het Plan van aanpak ontvangen van de monitor.
Ik wacht de resultaten van het RIVM-onderzoek af voordat ik uitspraken doe over de omvang en de ernst van stress en mentale druk. De resultaten van de meting over mentale druk verwacht ik eind 2020.
Bent u het eens met de conclusie van de campushuisarts aan de Universiteit Twente dat er een rem moet komen op buitenlandse instroom van studenten omdat veel van deze studenten te maken hebben met psychische klachten? Zo nee, wat is uw reactie op de constatering van de huisarts dat er verhoudingsgewijs meer buitenlandse studenten psychische klachten hebben dan Nederlandse studenten?
Zoals ik vaker heb aangegeven vind ik internationalisering van meerwaarde voor het hoger onderwijs en onderzoek. Daar hoort ook instroom van internationale studenten bij. Tegelijkertijd deel ik de conclusie van het interdepartementale beleidsonderzoek over internationalisering, waarin aandacht wordt gevraagd voor de risico’s van toenemende internationalisering. Om de kwaliteit en toegankelijkheid van ons onderwijs te waarborgen, staan in het wetsvoorstel taal en toegankelijkheid maatregelen die het voor instellingen mogelijk maken om waar nodig en mogelijk de instroom te sturen.
Dat internationale studenten last hebben van psychische klachten is zorgelijk. Ik verwacht u eind 2020 te kunnen informeren over de schaal van deze problematiek. Zie ook mijn antwoord bij vraag 2.
Het is aan instellingen voor hoger onderwijs om er voor te zorgen dat (internationale) studenten de ondersteuning krijgen die zij nodig hebben en na te denken over inclusief onderwijs, waarin studenten, ook internationale studenten, zich thuis voelen binnen de instelling.
Mijn indruk is dat instellingen goed zicht hebben op de stress van studenten en verschillende manieren vinden om studenten te ondersteunen. Dat blijkt onder meer ook uit de gemaakte kwaliteitsafspraken.
Wordt in de 0-meting die het RIVM gaat uitvoeren naar studentenwelzijn ook psychische klachten van buitenlandse studenten apart meegenomen? Wordt hierbij een onderscheid gemaakt tussen Europese Economische Ruimte (EER) en niet-EER studenten?
Internationale studenten worden meegenomen in het onderzoek naar mentale gezondheid onder studenten in het hoger onderwijs. Er wordt geen onderscheid gemaakt tussen EER en niet-EER studenten.
Zijn de plannen van de Universiteit Twente voor de middelen die zij ontvangt vanwege het afschaffen van de basisbeurs al goedgekeurd door de Nederlands-Vlaamse Accreditatieorganisatie (NVAO)? In hoeverre omvatten deze plannen het inzetten van meer studentenpsychologen, het uitbreiden van het buddysysteem en het inzetten op studentenwelzijn? Deelt u de mening dat onderwijsinstellingen het verbeteren van de ondersteuning voor buitenlandse studenten bij voorkeur uit eigen middelen en niet vanuit de studievoorschotmiddelen dienen te financieren, vanwege de samenhang van deze middelen en het lenen door studenten?
Momenteel zit de Universiteit Twente nog in de beoordelingsprocedure van de NVAO. Ik heb dus nog geen inzicht in de inhoud van het plan. Met het akkoord over de kwaliteitsafspraken is afgesproken dat instellingen zelf, in nauwe dialoog met hun onderwijsgemeenschap en met instemming van de medezeggenschap, komen tot hun inzet voor de studievoorschotmiddelen. Ik ben van mening dat in dat gesprek het beste kan worden bepaald waar de middelen van het studievoorschot het hardst nodig zijn om tot verbetering van onderwijskwaliteit te komen.
Deelt u de mening dat een intakegesprek wat anders is dan een selectiecriterium voor het toelaten aan een opleiding? In hoeverre heeft volgens u een instelling zoals de Universiteit Twente een verantwoordelijkheid om studenten, bijvoorbeeld middels een intakegesprek, van goed advies te voorzien en buitenlandse studenten desnoods te adviseren vanwege hun psychische kwetsbaarheid niet te komen studeren?
Een intakegesprek is geen selectiecriterium voor het toelaten aan een opleiding. Een gesprek kan wel een onderdeel van de selectie zijn. Waar het om gaat is dat sommige opleidingen mogen selecteren, en dat andere opleidingen hun (aspirant)studenten bijvoorbeeld via een studiekeuzecheck een laatste check kunnen laten doen of de opleiding bij hen past. Die check kan in de vorm van een (intake)gesprek hebben.
Studenten, zowel Nederlandse als buitenlandse studenten, die zich uiterlijk op 1 mei aanmelden, hebben recht op een studiekeuzecheck. De studiekeuzecheck kan bestaan uit individuele gesprekken met studenten, die na afloop hiervan een advies krijgen. Maar opleidingen mogen deze studenten niet weigeren, ook al zouden ze een negatief advies krijgen bij de studiekeuzecheck.
Daarnaast is het de verantwoordelijkheid van de instelling om studenten goed voor te lichten. In de voorlichting is het belangrijk dat universiteiten en hogescholen een realistisch perspectief schetsen en bij de werving van studenten in het buitenland bijvoorbeeld ook communiceren over wat het betekent om in Nederland te studeren.
Deelt u de zorg dat universiteiten vooral bezig zijn met het werven van zoveel mogelijk internationale studenten, omdat zij door in te zetten op hogere studentenaantallen aanspraak kunnen maken op meer bekostiging?
Internationalisering heeft meerwaarde wanneer het bijdraagt aan de kwaliteit van het onderwijs en onderzoek kan en onder de randvoorwaarde dat de toegankelijkheid voor studenten is geborgd. Het werven van internationale studenten puur om financiële redenen, past daar niet bij en keur ik af.
Wat vindt u ervan dat de Universiteit Twente ook voor aan de universiteit gerelateerde activiteiten en voorzieningen Engels als voertaal invoert, zoals de huisarts, terwijl de campushuisarts aangeeft dat veel internationale studenten, met name uit China, slecht Engels spreken en daardoor hun klachten niet goed kunnen verwoorden?
Als Minister van Onderwijs vind ik het belangrijk dat het onderwijs toegankelijk is en dat de kwaliteit geborgd is. De keuzes voor de voertaal op en rond de campus zijn in de eerste plaats aan de universiteit zelf, in samenspraak met de medezeggenschap, en binnen de juridische kaders. Ik vind dat de universiteit Twente zich goed moet afvragen of de gehanteerde voertaal geen onwenselijke gevolgen heeft voor bijvoorbeeld de toegankelijkheid van de onderwijsinstelling voor studenten. Ik hecht er aan dat correspondentie richting de student en de aan de universiteit gerelateerde activiteiten en voorzieningen, waaronder medische dienstverlening, voor Nederlandssprekende studenten in het Nederlands beschikbaar blijven. Dat is bij de Universiteit Twente het geval. Dat de universiteit Twente voor de medische dienstverlening aan niet-Nederlandssprekende studenten kiest voor het Engels vind ik begrijpelijk, omdat dat ook de taal is waarin het onderwijs wordt verzorgd dat de internationale studenten, ook die uit China, volgen.
Het bericht dat ANBI’s belastingregels niet naleven |
|
Helma Lodders (VVD) |
|
Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met de verschillende berichtgeving in Trouw1, de Groene Amsterdammer2 en Pointer3 over het niet naleven van belastingregels door instellingen met een ANBI-status?
Ja.
Hoeveel ANBI-instellingen zijn er in Nederland (graag een jaarlijkse weergave over de afgelopen tien jaar)?
Een overzicht per jaar is niet beschikbaar. Op dit moment zijn er ongeveer 44.000 actieve ANBI’s. Begin 2018 waren dit er 43.000, tegenover ongeveer 33.000 in 2008.
Hoeveel ANBI-instellingen zijn er jaarlijks in deze tien jaar daadwerkelijk bekeken en gecontroleerd door de Belastingdienst en op welke manier vindt controle plaats?
De Belastingdienst heeft een capaciteit van circa 18 FTE beschikbaar voor toezicht op ANBI’s waarvan circa 5 FTE specifiek voor het toezicht op de publicatieplicht, waar de aangehaalde berichtgeving over gaat. Hiermee wordt risicogericht toezicht gehouden op de 44.000 ANBI’s. In 2019 zijn ruim 4.000 instellingen beoordeeld op de aanwezigheid van een balans- en verlies- en winstrekening op de website van de ANBI, het beleidsplan, beloningsbeleid, verslag van uitgevoerde activiteiten en actuele bestuurssamenstelling en de contactgegevens. In 2018 waren dit zo’n 4.200 instellingen. De publicatieplicht is per 1 januari 2014 ingevoerd. Er is geen overzicht beschikbaar van het aantal controles dat in de eerdere jaren op het gebied van de publicatieplicht heeft plaatsgevonden.
Zijn alle stichtingen en organisaties met een ANBI-status opgenomen in het ANBI-register van de Belastingdienst? Zo nee, waarom niet?
Informatie over stichtingen en organisaties met een ANBI-status is te raadplegen op twee vindplaatsen op de website van de Belastingdienst; de zogenoemde ANBI zoeker4 en het ANBI open data bestand 5.
Hier is onder meer terug te vinden wanneer de instelling de (culturele) ANBI-status heeft verkregen en – indien van toepassing – wanneer de status is ingetrokken.
Niet alle organisaties met een ANBI-status zijn in het register opgenomen. Ook publiekrechtelijke lichamen zijn algemeen nut beogende instellingen. Hierbij moet gedacht worden aan de Staat, provincies, gemeenten en waterschappen en alle (overige) lichamen waaraan op basis van de Grondwet verordende bevoegdheid is toegekend. Deze lichamen staan niet in het ANBI-register maar zijn van rechtswege ANBI. De overige organisaties met een ANBI-status zijn wel in het register opgenomen. Het opnemen van deze lichamen in het register zou, ook omdat het om lichamen uit andere landen in de EU kan gaan, het register onnodig belasten.
Welke belastingvoordelen kan een instelling met een ANBI-status krijgen (graag een uitputtende lijst) en hoeveel heeft dit de Nederlandse schatkist de afgelopen tien jaar (uitgesplitst per jaar) gekost?
Er zijn voordelen voor de ANBI zelf:
Een ANBI betaalt geen erfbelasting of schenkbelasting voor ontvangen erfenissen en schenkingen die de instelling gebruikt voor het algemeen belang.
Als een ANBI zelf schenkingen doet in het algemene belang, dan hoeft de ontvanger geen schenkbelasting te betalen.
Een ANBI komt in aanmerking voor teruggaaf van energiebelasting.
Er zijn daarnaast voordelen voor de donateur of vrijwilliger:
Vrijwilligers die voor een ANBI werken en in aanmerking komen voor een vrijwilligersvergoeding, kunnen- onder voorwaarden – het afzien van deze vergoeding in aanmerking nemen als gift.
Donateurs van een ANBI mogen hun giften – boven hun drempelbedrag en onder het maximum – aftrekken van de inkomsten- of vennootschapsbelasting.
Om in aanmerking te komen voor de aftrek van periodieke giften, moet de periodieke gift onder meer worden vastgelegd in een notariële akte of in een overeenkomst tussen de donateur en de desbetreffende ANBI. Voor deze giften geldt geen drempel- en maximumbedrag.
Voor donateurs van culturele ANBI's geldt een extra giftenaftrek.
Het belastingvoordeel van de regelingen in miljoenen Euro’s voor 2009 tot en met 2018 wordt in de tabel hieronder weergegeven, waarbij bedacht moet worden dat de gever zelf de begunstigde van de giftenaftrek, en de instelling de begunstigde van de regelingen in de schenk- en erfbelasting en energiebelasting is.
2009
2010
2011
2012
2013
2014
2015
2016
2017
2018
Giftenaftrek IB
315
320
320
311
345
339
346
357
377
388
Giftenaftrek VPB
n.v.t.
n.v.t
n.v.t.
4
5
5
6
6
7
8
Schenk- en erfbelasting
290
185
189
192
195
199
203
207
211
215
Energiebelasting
28
29
32
35
34
31
26
25
29
29
Aan welke eisen moet een ANBI-instelling voldoen?
De instelling moet met nagenoeg het geheel van al haar activiteiten het algemeen belang dienen. Dit is de 90%-eis.
De instelling heeft geen winstoogmerk met het geheel van haar activiteiten die het algemeen belang dienen.
De instelling en de mensen die rechtstreeks bij de instelling betrokken zijn, voldoen aan de integriteitseisen.
Geen enkel natuurlijk persoon of rechtspersoon mag over het vermogen van de instelling beschikken alsof het zijn eigen vermogen is. Bestuurders en beleidsbepalers mogen geen meerderheid hebben in de zeggenschap over het vermogen van de instelling.
De instelling mag niet meer vermogen aanhouden dan redelijkerwijs nodig is voor het werk van de instelling. Daarom moet het eigen vermogen beperkt blijven.
De beloning voor de leden van het orgaan van de instelling dat het beleid bepaalt is beperkt tot een onkostenvergoeding of niet bovenmatige vacatiegelden. De hoogte van de vacatiegelden zijn mede afhankelijk van de aard en omvang van de instelling en de maatschappelijke positie van het lid van het orgaan van de instelling dat het beleid bepaalt.
De instelling heeft een actueel beleidsplan.
De instelling heeft een redelijke verhouding tussen beheerkosten en bestedingen.
Geld dat overblijft na opheffing van de instelling wordt besteed aan een ANBI met een soortgelijk doel.
De instelling voldoet aan de administratieve verplichtingen.
De instelling publiceert specifieke gegevens op een eigen of gemeenschappelijke website.
Wat is de definitie van de eis «algemeen nut»? Deelt u de mening dat het begrip abstract en niet goed te controleren is en daarmee fraude in de hand werkt? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
De definitie van «algemeen nut» staat in artikel 5b, derde lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR).
Als algemeen nut in de zin van dit artikel wordt beschouwd:
welzijn;
cultuur;
onderwijs, wetenschap en onderzoek;
bescherming van natuur en milieu, daaronder begrepen bevordering van duurzaamheid;
gezondheidszorg;
jeugd- en ouderenzorg;
ontwikkelingssamenwerking;
dierenwelzijn;
religie, levensbeschouwing en spiritualiteit;
de bevordering van de democratische rechtsorde;
volkshuisvesting;
een combinatie van de bovengenoemde doelen, alsmede
het financieel of op andere wijze ondersteunen van een algemeen nut beogende instelling.
De ANBI-regeling kent inderdaad een aantal open normen die naar hun aard lastig te controleren zijn. Als gevolg van de open normen dient iedere ANBI individueel te worden beoordeeld. Dit heeft als nadeel dat er zich gevallen kunnen voordoen waarbij de «grenzen» worden opgezocht. Striktere regelgeving kan hiertegen helpen, maar heeft wel een keerzijde. Bij meer rigide normstelling zouden er mogelijk ook instellingen worden uitgesloten van de ANBI-regeling die in het maatschappelijk verkeer wel als ANBI worden beschouwd. Ik wil niet het beeld schetsen dat deze open normen fraude in de hand zouden werken.
Kunt u een toelichting geven op de dertien verschillende categorieën die in artikel 5B van de Algemene wet inzake rijksbelasting4 worden beschouwd als algemeen nut? Klopt het dat de verschillende categorieën niet gedefinieerd zijn, maar dat dit wordt ingevuld door de jurisprudentie (Graag een toelichting hierop)?
In artikel 5b van de Algemene wet inzake rijksbelastingen is het begrip algemeen nut beogende instelling gedefinieerd. Aan dit begrip is mede invulling geven door de verschillende categorieën in de wet op te nemen. Tot de inwerkingtreding van artikel 5b van de Algemene wet inzake rijksbelastingen per 2012, werd aan het begrip algemeen nut invulling gegeven door de jurisprudentie. In de Geefwet is ervoor gekozen om een verduidelijking aan te brengen met betrekking tot de doelen waarmee het algemeen nut wordt gediend. De wetgever heeft ervoor gekozen aan te sluiten bij hetgeen in het verleden in de jurisprudentie is uitgekristalliseerd. De tot de toepassing van de Geefwet onder de verschillende heffingswetten gewezen jurisprudentie met betrekking tot het begrip algemeen nut is dus nog steeds relevant. Naast deze jurisprudentie is er ook enige duiding van deze categorieën opgenomen in de memorie van toelichting op de eerdergenoemde Geefwet.
Hoe behandelt de Belastingdienst een ANBI-aanvraag van een organisatie of instelling waarbij een categorie van algemeen nut botst en contrair is aan een andere categorie?
Het is mogelijk dat een instelling meerdere categorieën van algemeen nut, zoals opgesomd in artikel 5b van de Algemene wet inzake rijksbelastingen, beoogt. Sterker nog, deze mogelijkheid wordt in het derde lid onderdeel l. expliciet genoemd. De Belastingdienst toetst het algemeen nut aan de hand van de wet- en regelgeving. Deze mogelijkheid (meerdere categorieën) kan worden aangemerkt als algemeen nut indien voor het geheel wordt voldaan aan het 90%-criterium (nagenoeg geheel inzetten voor het algemeen belang). Indien een instelling zich richt op meerdere categorieën is van belang op welke categorie een instelling zich primair richt. Dit is vooral van belang bij instellingen die zich (tevens) richten op cultuur aangezien instellingen die zich voor minimaal 90% richten op cultuur op verzoek kunnen worden aangemerkt als culturele instelling. Dit is van belang voor de multiplier van de giftenaftrek.
Deelt u de mening dat de eisen gedateerd zijn gezien de veelvuldigheid aan stichtingen en instellingen die de ANBI-status hebben, maar waarvan niet duidelijk is welke relatie er met het goede doel is? Zo ja, bent u dan voornemens om de eisen te evalueren en waar nodig en in overleg met de Kamer, aan te passen? Zo nee, waarom niet?
Sinds 2008 zijn de eisen op verschillende momenten zijn aangescherpt. Dit is ook gememoreerd in de Evaluatie van de praktijk rondom ANBI’s en SBBI’s uit 2017.7 Zoals toegezegd in de brief van 20 juni 20198 zal ik uw Kamer in het eerste kwartaal van 2020 een wetswijziging aanbieden met daarin een aanpassing van de integriteitseis. Op dit moment zie ik geen aanleiding tot een nieuwe evaluatie van de aan de ANBI gestelde eisen.
Bij de beoordeling of een instelling als ANBI kan worden aangewezen beoordeelt de Belastingdienst hierbij niet alleen de statutaire doelstelling van de instelling, maar toetst ook of de wijze waarop deze daaraan in de praktijk invulling geeft, daarmee overeenstemt.
Hoeveel ANBI-instellingen hebben niet voldaan aan de eisen (uitsplitsing per jaar over de afgelopen tien jaar)?
Ik ga ervan uit dat deze vraag ziet op het voldoen aan de publicatieplicht. Het niet voldoen aan de publicatieplicht leidt niet direct tot een intrekking van de ANBI-status. De Belastingdienst geeft de ANBI gelegenheid voor herstel conform de uitvoerings- en toezichtstrategie van de Belastingdienst die als doel heeft de compliance van belastingplichtigen te verbeteren. Het is de ervaring dat veel ANBI's compliant willen zijn maar niet altijd op de hoogte zijn van alle eisen die verbonden zijn aan de ANBI-status. Nadat een ANBI is aangeschreven over het niet voldoen aan de eisen van de publicatieplicht wordt deze omissie in de regel hersteld. In de systemen van de Belastingdienst is geen overzicht te maken van ANBI’s die tijdens een controle niet voldeden maar na de geboden herstelperiode wel voldeden aan de publicatieplicht.
De Belastingdienst kan wel zien hoe vaak de ANBI-status is ingetrokken als gevolg van een controle op de publicatieplicht. Dit gebeurt soms ook op initiatief van de ANBI. In 2019 is naar aanleiding van de controle op de publicatieplicht bij zo'n 600 instellingen de ANBI-status ingetrokken (op initiatief van de Belastingdienst of de ANBI). In totaal zijn in 2019 ruim 4.000 ANBI's gecontroleerd op publicatieplicht. In 2018 zijn zo’n 4.200 ANBI's gecontroleerd op publicatieplicht waarna bij ruim 700 instellingen de ANBI-status is ingetrokken.
Aan welke van de eisen kunnen ANBI-instellingen veelal niet voldoen?
Het belangrijkste inhoudelijke (materiële) criterium waaraan ANBI's moeten voldoen is dat zij met nagenoeg het geheel van hun activiteiten het algemeen nut dienen en dat er niet meer dan bijkomstig sprake mag zijn van particuliere belangen. Het niet voldoen aan dit criterium is een veel voorkomende reden om de ANBI-status in te trekken. Tijdens de controles wordt uiteraard naar alle criteria gekeken. In de praktijk is de reden voor intrekking divers en vaak een combinatie van meerdere criteria waaraan niet voldaan wordt.
Wat zijn de consequenties als een ANBI-instelling niet heeft voldaan aan de eisen, zowel voor de Belastingdienst als voor de ANBI-instelling zelf?
Bij niet voldoen aan de voorwaarden hangt de vervolgstap af van de reden van niet voldoen: niet voldoen aan formele eisen of niet voldoen aan materiële eisen. De eerste leidt tot het geven van de mogelijkheid tot herstel. Herstelt men niet dan volgt intrekking. Bij het niet voldoen aan een materiële eis (bijvoorbeeld: men dient tevens particuliere belangen) volgt directe intrekking. Bij intrekking van de ANBI-status verliest de instelling de voordelen en faciliteiten die aan de ANBI-status zijn verbonden en zijn donaties aan deze instelling ook niet meer aftrekbaar. In uitzonderingsgevallen kunnen er vervolgacties met betrekking tot de bestuurders zelf plaatsvinden. Hierbij moet gedacht worden aan fraudegevallen waarbij de vervolgacties worden overgelaten aan FIOD of OM.
Hoeveel organisaties en stichtingen en uit welke sectoren hebben de afgelopen tien jaar de ANBI status aangevraagd (uitgesplitst per jaar)?
De Belastingdienst heeft geen uitsplitsing naar sector beschikbaar. Voor het overige ik verwijs naar het antwoord op vraag 15.
Hoeveel van deze aanvragen zijn toegekend en hoeveel zijn, om welke redenen, afgewezen?
In onderstaande tabel zijn de aanvragen, toewijzingen en afwijzingen opgenomen.
Jaar
Aanvragen
Toegewezen
Afgewezen
2019
2.168
1.859
309
2018
2.031
1.654
377
2017
2.103
1.641
462
2016
2.869
1.657
1.212
2015
2.949
1.740
1.209
2014
1.476
885
591
2013
2.443
1.375
1.068
2012
2.784
1.518
1.266
2011
2.310
1.278
1.032
2010
1.267
584
683
De redenen van afwijzing zijn zeer divers. Het is niet mogelijk om dit cijfermatig in beeld te brengen.
Kunt u een toelichting geven op het proces dat een organisatie of stichting moet doorlopen voordat het de ANBI-status krijgt?
De procedure wordt uitgebreid toegelicht op de website van de Belastingdienst.9
De instelling dient het formulier «Aanvraag beschikking Algemeen nut beogende instelling» te printen.
Het formulier moet, inclusief bijlagen (beleidsplan en onder voorwaarden statuten), ingevuld en ondertekend per post worden verstuurd naar de Belastingdienst. Een instelling die in het buitenland is gevestigd, kan een aanvraag indienen middels het formulier «Aanvraag beschikking Buitenlandse algemeen nut beogende instelling».
Kan een organisatie of stichting op basis van alleen het formulier Aanvraag beschikking Algemeen nut beogende instelling al een ANBI-status krijgen of voert de Belastingdienst zelf ook nog controles uit c.q. moet de aanvrager een uitgebreider traject doorlopen?
Nee, een instelling ontvangt niet automatisch de ANBI-status door enkel het aanvraagformulier in te sturen. Nadat de instelling het formulier met bijlagen heeft opgestuurd (zie beantwoording onder vraag 16) beoordeelt het ANBI-team of de aanvraag compleet is en het beleidsplan en eventueel de statuten meegestuurd zijn en of de website online is met daarop gepubliceerd de voor een ANBI benodigde gegevens. Daarna vindt de inhoudelijke beoordeling van de aanvraag plaats en worden in voorkomende gevallen nadere vragen gesteld en/of aanvullende stukken opgevraagd. Elke complete aanvraag wordt inhoudelijk beoordeeld. Of de feitelijke activiteiten ook daadwerkelijk tot het algemeen nut worden gerekend kan uiteraard pas na het verlenen van de ANBI-status worden getoetst.
Op welke manier kan een aanvrager bezwaar maken tegen de afwijzing? In welke gevallen heeft bezwaar geleidt tot een ander oordeel?
Nadat de aanvraag inhoudelijk is beoordeeld door het ANBI-team ontvangt de instelling een positieve- of een negatieve beschikking, eventueel voorafgegaan door een voornemen tot afwijzing. Ingeval er eerst een voornemen tot afwijzing is verstuurd, krijgt de instelling enkele weken de tijd om hierop te reageren. Het is mogelijk dat de instelling, na haar reactie op de voorgenomen afwijzing, alsnog een positieve beschikking ontvangt.
Het is ook mogelijk dat een instelling een aanvraag indient om te worden aangemerkt als culturele ANBI. Het ANBI-team kan, na inhoudelijke beoordeling, tot de slotsom komen dat de ANBI-status wel wordt afgegeven maar de instelling niet als culturele ANBI kan worden aangemerkt.
De beschikking is een voor bezwaar vatbare beschikking. De instelling kan, indien zij het niet eens is met de beschikking, bezwaar indienen.
Bezwaarbehandeling vindt plaats conform de wet- en regelgeving. Dit betekent onder meer dat het bezwaar wordt beoordeeld door iemand anders dan degene die op de aanvraag heeft beschikt. Uit het bezwaarschrift en eventuele hoorgesprek, kan volgen dat de ANBI-status toch zou moeten worden afgegeven. In dat geval wordt tegemoetgekomen aan het bezwaar.
Krijgt een organisatie of stichting die is afgewezen voor een ANBI-status te horen op welke aspecten of voorwaarden de organisatie of stichting geen ANBI-status heeft verkregen? Zo nee, waarom niet?
Ja. Een instelling krijgt doorgaans voorafgaand aan de uiteindelijke beschikking een voornemen tot afwijzing waarin staat geformuleerd waarom de instelling niet voldoet aan de ANBI-criteria. Ook in de uiteindelijke beschikking is de motivering om de aanvraag af te wijzen opgenomen.
Welke stappen zijn er, sinds eind 2016 bekend is dat er geen sluitende controle is op instellingen met een ANBI-status, gezet om de controle sluitend te maken en waarom is dit nog steeds niet gelukt?
Het toezicht op de ANBI-instellingen volgt de lijn van de uitvoerings- en toezichtstrategie van de Belastingdienst. Deze strategie is erop gericht dat burgers en bedrijven bereid zijn uit zichzelf fiscale regels na te leven. Aan de hand van deze strategie maakt de Belastingdienst voortdurend keuzes over waar de beschikbare capaciteit op wordt ingezet. Het is praktisch onmogelijk om op alle individuele gevallen gericht toezicht uit te oefenen. Het toezicht wordt daarbij zo selectief en gericht mogelijk ingezet, afgestemd op de (oorzaken van) het gedrag van burgers en bedrijven. De Belastingdienst zet capaciteit in op datgene waar de kans op niet-naleving het grootst is of de grootste impact kan hebben. De inspanningen van het ANBI-team zijn, conform de uitvoerings- en toezichtstrategie, erop gericht om te komen tot structurele verbetering van het nalevingsgedrag. In de uitoefening van het toezicht wordt risicogericht gewerkt. Bij constatering van niet-naleving aan formele vereisten, geldt dat de ANBI-status niet meteen wordt ingetrokken maar de Belastingdienst de ANBI de gelegenheid geeft alsnog aan deze formele verplichtingen te voldoen als het gaat om bijvoorbeeld de naleving van de publicatieplicht.
Welke route moet de Belastingdienst doorlopen voordat een ANBI-status daadwerkelijk is ingetrokken?
De instelling ontvangt bij niet voldoen aan ANBI-eisen eerst een voornemen tot intrekking. Hierop kan nog gereageerd worden waarna de behandelend ambtenaar deze reactie nog meeneemt in zijn definitieve beslissing. Blijft de behandelend ambtenaar bij zijn standpunt dan ontvangt de instelling een beschikking waarin wordt medegedeeld dat de status wordt ingetrokken. Dit is een voor bezwaar vatbare beschikking. Hierna wordt de instelling uit het ANBI-bestand verwijderd.
Deelt u de mening dat het innemen van een ANBI-status gemakkelijker zou moeten? Zo ja, hoe wilt u dit waarborgen? Zo nee, waarom niet?
De Belastingdienst houdt risicogericht toezicht op ANBI’s. Op het moment dat een ANBI niet voldoet aan één of meerdere van de formele vereisten kan de Belastingdienst volgens de procedure zoals beschreven in het antwoord op vraag 21, de ANBI-status intrekken. Hiermee heeft de Belastingdienst naar mijn mening voldoende mogelijkheid om een ANBI-status in te trekken.
Moeten buitenlandse instellingen voor een ANBI-status voldoen aan extra verplichte eisen? Zo ja, welke? Zo nee, waarom niet?
Nee, voor buitenlandse instellingen gelden dezelfde wettelijke eisen als voor in Nederland gevestigde instellingen, met dien verstande dat met het land waar de buitenlandse ANBI is gevestigd, de mogelijkheid tot informatie-uitwisseling bestaat.
Hoeveel buitenlandse ANBI-instellingen zijn er?
Er zijn bij benadering 500 instellingen met een vestigingsplaats buiten het Europese deel van Nederland die de ANBI-status verleend hebben gekregen. Daarnaast zijn er nog instellingen, overheidslichamen in andere EU-staten, die van rechtswege de ANBI-status hebben; dit aantal is onbekend.
Hoe worden buitenlandse instellingen met de Nederlandse ANBI-status gecontroleerd, gezien de conclusie uit het evaluatierapport van de Belastingdienst uit 2016 waarin staat dat «het toezicht op geldstromen praktisch gezien ophoudt bij de grens»?
Buitenlandse instellingen met de ANBI-status worden op dezelfde manier gecontroleerd als binnenlandse instellingen met dat verschil dat er geen controle op de vestigingsplaats zelf kan plaatsvinden. Ook bij binnenlandse ANBI's wordt altijd begonnen met de beoordeling van de informatie die via de interne systemen van de Belastingdienst beschikbaar is, aangevuld met op te vragen stukken en openbare informatie. In die zin is de controle gelijk. Ook binnenlandse ANBI's kunnen geldstromen hebben die grensoverschrijdend zijn. De beoordeling van geldstromen vindt in eerste instantie plaats vanuit de administratie van instellingen die zowel bij binnenlandse als buitenlandse instellingen opgevraagd kan worden. Indien contra-informatie nodig is met betrekking tot gelden waarbij de ontvanger in het buitenland is gevestigd, is het mogelijk een verzoek tot informatie-uitwisseling in te dienen. Dit is dus niet anders dan voor binnenlandse instellingen met grensoverschrijdende geldstromen.
Waarom komen sportverenigingen niet in aanmerking voor een ANBI-status?
Sportverenigingen zijn niet per definitie uitgesloten van de ANBI-status. Om de ANBI-status te krijgen, moet een instelling het algemeen nut beogen en met haar werkzaamheden uitsluitend of nagenoeg uitsluitend (voor ten minste 90%) het algemeen nut dienen en voldoen aan de overige voorwaarden. De vraag of de werkzaamheden (activiteiten) van een instelling wel zijn gericht op het algemeen nut, doet zich bijvoorbeeld voor bij activiteiten die zien op ontspanning en vermaak. In principe zijn deze activiteiten gericht op een particulier belang van de deelnemers. Dat speelt bijvoorbeeld bij sport of muziekbeoefening. Dat kan anders worden beoordeeld dan bijvoorbeeld bij uitstapjes en vakanties voor ouderen en zieken die zonder begeleiding niet meer buiten de deur of verpleegomgeving komen en in een sociaal isolement verkeren. In dat geval betreft het algemeen nuttige activiteiten, want zij dragen bij aan de bevordering van het welzijn van kwetsbare groepen. Het is in bepaalde situaties dus afhankelijk van de specifieke feiten en omstandigheden van het geval of het particulier belang of het algemeen nut voorop staat.
Deelt u de mening dat juist vanwege de bijdrage die sportverenigingen hebben voor de samenleving een ANBI-status voor sportverenigingen mogelijk moet zijn? Zo ja, op welke manier gaat u het ook voor sportverenigingen mogelijk maken om een ANBI-status aan te vragen? Zo nee, waarom niet?
Zoals in het antwoord op de voorgaande vraag is aangegeven kunnen sportverenigingen waarbij het algemeen nut voorop staat in aanmerking komen voor de ANBI-status. Daarnaast is het zo dat sportverenigingen die geen ANBI-status hebben wel voor bepaalde faciliteiten in aanmerking komen. Immers kan ook een sportvereniging een bijdrage vervullen voor de samenleving en kan kwalificeren als een sociaal belang behartigende instelling (SBBI).10 De door een SBBI ontvangen giften, erfenissen en legaten zijn vrijgesteld van schenk- respectievelijk erfbelasting. Periodieke giften aan verenigingen komen in aanmerking voor de giftenaftrek.
Is uw streven nog steeds om de wetswijziging eerste kwartaal 2020 naar de Kamer te sturen en als ingangsdatum 1 januari 2021 aan te houden?5
Dat is nog steeds mijn streven. De wetswijziging is voor advies bij de Raad van State aanhangig gemaakt.
Is onderdeel van deze wetswijziging de aanpassing van de integriteitseis met betrekking tot de VOG-systematiek zoals aangekondigd in uw brief van 20 juni 20196 naar aanleiding van de aangenomen motie Omtzigt/Lodders7?Zo nee, waarom niet?
Ja.
Kunt u de vragen één voor één beantwoorden?
Ja.
De manier waarop het zorgstelsel klantvriendelijker kan worden |
|
Lilianne Ploumen (PvdA) |
|
Bruno Bruins (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Bent u op de hoogte van de voorstellen van de directeur belangenbehartiging van de Consumentenbond? Wat is uw reactie?1
Ja. Ik ben het niet eens met het voorstel om tussentijds overstappen mogelijk te maken, zodat iemand altijd bij de aanbieder van zijn voorkeur terecht zou kunnen. Ik ga hier bij de beantwoording van de onderstaande vragen dieper op in.
Deelt u de mening dat het niet acceptabel is om burgers de dupe te laten worden van het onvermogen van zorgverzekeraars om tijdig duidelijkheid te geven over contracten met zorgaanbieders? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat gaat u hier aan doen?
Bij discussies over hun onderlinge afspraken moeten zorgverzekeraars en ziekenhuizen hun uiterste best doen om de patiënt zo veel mogelijk te ontzien. Goede en toegankelijke zorg moet vooropstaan. Verzekeraars en aanbieders hoeven bij de start van het overstapseizoen op 12 november nog niet alle contractonderhandelingen afgerond te hebben. Dat wil ik ook niet verplichten. Het vaststellen van een datum wanneer alle contracten afgesloten moeten zijn zou de onderhandelingsmacht tussen de partijen uit balans brengen.
Onderscheid moet worden gemaakt tussen de restitutie- en naturapolis. Bij de laatste moeten zorgverzekeraars voldoende inkopen om aan de zorgplicht te voldoen. Wil een verzekerde maximale keuzevrijheid hebben in de keuze van zorgaanbieder, dan kan hij/zij ervoor kiezen om een restitutiepolis af te sluiten. In het geval van een restitutiepolis heeft een verzekerde geen recht op zorg, maar recht op vergoeding van zorg. Dan is het ook niet nodig dat er door de zorgverzekeraar gecontracteerd wordt.
Verzekeraars geven op hun website aan met welke zorgaanbieders zij een contract hebben gesloten. Verzekeraars zetten zich in om deze informatie up-to-date te houden; zodra er een contract is afgesloten, wordt dit aangepast op hun website. Wanneer de contractonderhandelingen nog lopen, dan kan een verzekeraar kiezen voor drie varianten: vergoeding alsof er een contract is, vergoeding alsof er geen contract is, of nog niet bekend. Wanneer er uit wordt gegaan van vergoeding alsof er niet is gecontracteerd, kan er sprake zijn van financiële consequenties in de vorm van een bijbetaling. Een verzekeraar mag dus ook aangeven dat het nog niet bekend is wat de vergoeding wordt, maar die onduidelijkheid heeft niet mijn voorkeur. Het is namelijk van belang dat voor een verzekerde duidelijk is wat de vergoeding is die hij of zij kan verwachten bij een zorgaanbieder. Verder verwijs ik u nog naar de brief die tijdens het ordedebat van 10 december 2019 is verzocht over het recht op zorg en onnodige behandelingen. Deze brief heb ik op 29 januari 2020 aan u toegestuurd. Verzekeraars hebben afgelopen overstapseizoen aangegeven hoe zij omgaan met aanbieders waar zij nog mee in onderhandeling zijn. De meeste verzekeraars hebben in de loop van december aangegeven dat de onderhandelingen nog niet met alle ziekenhuizen zijn afgerond, maar dat desondanks bij deze aanbieders de zorg vergoed zal worden als ware het gecontracteerde zorg. Ook wanneer er uiteindelijk geen contract wordt afgesloten.
Wat vindt u van het voorstel om consumenten de mogelijkheid te geven om over te stappen naar een andere zorgverzekeraar als ze tijdens het kalenderjaar geconfronteerd worden met een patiëntenstop en er op het moment van afsluiten van de verzekering nog geen duidelijkheid was over gecontracteerde zorgverleners?
Het is van belang dat de zorg van goede kwaliteit is en betaalbaar blijft. Een van de manieren om dat te bewerkstelligen is het maken van afspraken tussen zorgaanbieders en zorgverzekeraars; budgetplafonds en/of volumeafspraken maken daar soms onderdeel van uit. Het is van belang dat patiënten goed worden voorgelicht wanneer er een patiëntenstop is afgekondigd. (NB: Patiënten die acute zorg nodig hebben kunnen overal en altijd geholpen worden.) Daarnaast hebben zorgverzekeraars een zorgplicht. Bij een patiëntenstop moeten verzekeraars er voor zorgen dat patiënten ergens anders in de omgeving op tijd terecht kunnen.
In de Regeling «Informatieverstrekking ziektekostenverzekeraars aan consumenten» (TH/NR-010) van de NZa staat dat een zorgverzekeraar die met volumeafspraken of budgetplafonds werkt, verzekerden moet informeren over de afspraken en de mogelijke consequenties. Per 1 november 2019 heeft de NZa de regels rondom het informeren van verzekerden over volumeafspraken of omzetplafonds aangescherpt. Zorgverzekeraars dienen sinds 1 november 2019 op de website per zorgaanbieder aan te geven hoe de zorgverzekeraar omgaat met volumeafspraken of budgetplafonds wanneer deze mogelijke consequenties hebben voor de verzekerden. De verzekeraars dienen dan ook aan te geven wat deze mogelijke consequenties zijn. De NZa ziet er op toe dat dit op juiste wijze gebeurt en informeert mij in het voorjaar hierover in de Brief «Acties NZa tijdens het overstapseizoen 2019/2020».
Het voorstel van de Consumentenbond is dat verzekerden van verzekering mogen wisselen als er toch een patiëntenstop van kracht is en dit bij het afsluiten van de verzekering niet te voorzien was omdat de onderhandelingen nog liepen.
Hoewel het voorstel sympathiek lijkt voor verzekerden, vind ik het geen goed plan. Verzekerden kunnen als ze niet geconfronteerd willen worden met een patiëntenstop kiezen voor een restitutieverzekering of voor een naturaverzekeraar die de onderhandelingen al wel heeft afgerond en heeft gemeld dat er geen budgetplafond is afgesproken bij de zorgaanbieder van zijn/haar voorkeur. Tussentijds wisselen van zorgaanbieder is qua uitvoering lastig, bijvoorbeeld voor de risicoverevening en het eigen risico.
Maar daarbij komt dat als verzekerden mogen overstappen bij een patiëntenstop, de verzekeraar minder goed afspraken kan maken met zorgaanbieders om zo de zorg betaalbaar te houden. Zorgverzekeraars kunnen naast het beperken van de stijging van de zorgkosten, ook andere redenen hebben om een omzetplafond af te spreken, bijvoorbeeld om te sturen op zorgkwaliteit of op de spreiding van voldoende zorgaanbod in de regio.
In hoeverre is deze mogelijkheid in te passen binnen het huidige stelsel? Wat zouden voor- en nadelen zijn?
Zie antwoord vraag 3.
In hoeverre zijn zorgverzekeraars nu transparant over de contracten met zorgaanbieders wat betreft de kwaliteit? Hoe zou dit volgens u beter kunnen?
Een analyse van de websites van elf zorgverzekeraars (van ieder concern één) wijst uit dat de meeste zorgverzekeraars expliciet aandacht besteden aan het onderwerp «kwaliteit» en de rol die kwaliteit speelt bij zorginkoop. De mate van detail verschilt tussen zorgverzekeraars en tussen typen zorgaanbieders.
Uit onderzoek2 blijkt dat verzekerden interesse hebben in informatie over de kwaliteit van zorg vanuit de zorgverzekeraar. Zij zien de zorgverzekeraar na de huisarts als de meest aangewezen partij om informatie te verstrekken over de kwaliteit van zorg. Wel ontvangt het merendeel deze informatie het liefst op het moment dat ze zorg nodig hebben. De voorkeur gaat hierbij uit naar een gedetailleerd overzicht op de website van zorgverzekeraars met informatie van alle zorgaanbieders over hoe ze scoren op verschillende criteria.
Daarnaast zet ik mij in om de kwaliteit van zorg meer transparant te maken via uitkomstinformatie. In mijn programma Uitkomstgerichte Zorg 2018–2022 werk ik aan uitkomstinformatie voor 59 aandoeningen die samen ruim 50% van de Nederlandse ziektelast vormen.
Welke andere wijzigingen in het huidige stelsel zouden de zorgverzekering volgens u gemakkelijker en beter maken voor consumenten?
Ik verwacht u in maart te kunnen informeren over het onderzoek naar overstapgedrag van zorggebruikers en het overstapseizoen 2019/2020 (inclusief acties van de NZa). Daarnaast laat ik een monitor over het polisaanbod uitvoeren. Ook start ik een onderzoek naar de beleving van mensen met een polis met beperkende voorwaarden. Ik verwacht u deze onderzoeken rond het zomerreces toe te sturen. De resultaten van bovenstaande onderzoeken kunnen aanleiding geven om verbeteringen door te voeren in het huidige stelsel.
Het bericht ‘'Duidelijke toename van boeren die stap naar het buitenland overwegen’ |
|
Barry Madlener (PVV) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, visserij, voedselzekerheid en natuur) (CU) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Duidelijke toename» van boeren die stap naar het buitenland overwegen»?1
Ja.
Hoeveel boeren zijn de afgelopen vijf jaar geëmigreerd?
Er zijn weinig exacte gegevens over emigrerende boeren(gezinnen) aangezien dit niet eenvoudig vast te stellen is. Op basis van een koppeling tussen gegevens uit de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens en gegevens uit de gecombineerde opgave (landbouwtelling) heeft het CBS de volgende cijfers ter beschikking gesteld: in de jaren 2010 tot en met 2015 zijn in totaal 100 boeren gemigreerd. In 2016 zijn 5 boeren gemigreerd. Recentere cijfers zijn momenteel niet beschikbaar. Het reële aantal ligt vermoedelijk hoger – zo spreken marktpartijen die emigrerende boeren begeleiden van «enkele tientallen» per jaar.
Bovenstaande emigratiecijfers van het CBS hebben alleen betrekking op boeren in Nederland die hun bedrijf hier beëindigd hebben en een nieuwe start in het buitenland hebben gemaakt. Zo laten deze cijfers geen emigrerende zonen en dochters van boeren zien die een bedrijf in het buitenland opzetten (zonder dat er bedrijfsbeëindiging in Nederland plaatsvindt). Daarnaast zijn er gevallen bekend van nevenbedrijven die in het buitenland worden opgezet. In deze gevallen spreken we van «semigratie» en dat zit ook niet in deze cijfers.
Zie ook antwoorden op vragen van het lid Lodders (VVD) van 4 juni 2019 over het bericht «Hier heeft Bram geen toekomst»2.
Hoeveel boeren overwegen Nederland te verlaten?
Het is mij niet bekend hoeveel boeren overwegen Nederland te verlaten.
Welke landen zijn het populairst bij vertrekkende boeren?
Uit de hierboven genoemde cijfers van het CBS blijkt dat Duitsland, België en Canada het meest populair zijn bij vertrekkende boeren.
Wat zijn de oorzaken dat veel vooral jongere boeren Nederland verlaten en wordt hier onderzoek naar gedaan?
Over de leeftijd en beweegredenen van emigrerende boeren is geen harde informatie voorhanden en het is ons niet bekend dat daar momenteel onderzoek naar gedaan wordt. Ten algemene blijken in de praktijk echter vele redenen voor emigratie te noemen, waaronder de fysieke beperkingen waar een bedrijf mogelijk tegenaan loopt als het in Nederland wil uitbreiden.
Vindt u het vertrek van veel boeren ook een zorgelijke ontwikkeling?
Emigratie van boeren is iets van alle tijden, wordt gedreven door verschillende motieven en kent vele vormen. Er zijn bijvoorbeeld ook boeren die hun bedrijf in Nederland aanhouden en in het buitenland een nevenvestiging opzetten, de zogenaamde «semigranten».
Wat gaat u doen om ervoor te zorgen dat jonge boeren hun toekomst weer in Nederland zien?
Ik vind het belangrijk dat (jonge) boeren een goed inkomen kunnen verdienen, dat zij kunnen innoveren en dat zij gezonde bedrijven in stand kunnen houden en door kunnen geven. Dat is ook een van de doelen uit de LNV-visie. Zo zet ik mij onder andere in om de positie van de boer in de keten te versterken (Kamerstuk 28 625, nr. 257) en heb ik met het bedrijfsovernamefonds financiële ruimte gecreëerd om op het moment van en vlak na bedrijfsovername te investeren in duurzame bedrijfsontwikkeling. Ondersteuning van het bedrijfsovernameproces door middel van coaching en versterking van het agrarisch ondernemerschap door opleiding vergroten het toekomst- en continuïteitsperspectief voor jonge boeren. Een nadere uitwerking van de versterking van de economische positie van boeren en tuinders volgt in de brief over het Realisatieplan van de LNV-visie welke binnenkort naar uw Kamer wordt gestuurd.
Het bieden van toekomstperspectief aan jonge boeren is niet alleen iets voor de overheid. Dat is iets wat we met zijn allen als maatschappij moeten doen, overheden, ketenpartners en consumenten. Toekomstperspectief binnen de grenzen van wat de aarde ons nog kan geven is mede afhankelijk van de maatschappelijke en financiële waardering die we boeren geven voor het voedsel dat ze produceren.
Wat betekent de emigratie van de boeren voor de leefbaarheid van het platteland?
De aanwezigheid van agrarische bedrijvigheid is een belangrijke factor voor de leefbaarheid van het platteland. Die bedrijvigheid loopt terug al langere tijd terug. Er zijn verschillende redenen waarom boeren stoppen. In de meeste gevallen is dat omdat er geen bedrijfsopvolger is of onvoldoende toekomstperspectief en in een enkel geval omdat een boer besluit te emigreren. De toekomstbestendigheid van een economisch vitaal, leefbaar en ecologisch duurzaam platteland heeft de aandacht van dit kabinet. Een belangrijk voertuig daarbij is het Interbestuurlijk Programma Vitaal Platteland en de daaruit vloeiende samenwerkingsafspraken die Rijk, provincies, gemeenten en waterschappen juli 2018 ondertekenden. Ik heb uw Kamer op 20 december 2019 (Kamerstuk 29 576, nr. 89) geïnformeerd over de laatste stand van zaken bij de uitwerking van dit programma.
Wat betekent de emigratie van de boeren voor de concurrentiepositie van Nederland?
Ik heb geen reden aan te nemen dat de emigratie van boeren de concurrentiepositie van Nederland direct beïnvloedt, omdat het aantal emigrerende boeren op het totaal aantal boeren gering is.
Wat voor gevolgen heeft de emigratie van de boeren op schaalvergroting in de landbouw?
Wat de gevolgen van emigratie van boeren zijn op de schaalvergroting, valt niet te zeggen, en is mede afhankelijk van de bedrijfstak en de vorm. In het geval van semigratie bijvoorbeeld, vindt de uitbreiding van de agrarische activiteiten van een bedrijf plaats buiten Nederland.
Verhuurders die weigeren gevaarlijk loden leidingen te vervangen |
|
Henk Nijboer (PvdA) |
|
Stientje van Veldhoven (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat, minister zonder portefeuille infrastructuur en waterstaat) (D66) |
|
![]() |
Heeft u kennis genomen van het bericht «Bewoners flat Oost proberen al jaren loden leidingen te laten vervangen»?1
Ja, ik ken dit bericht. Ik ben zeker van mening dat iedereen recht heeft op een gezonde woning, inclusief gezond en veilig drinkwater, en dat gevaarlijke hoeveelheden lood daar afbreuk aan doen.
Deelt u de mening dat iedereen zeker moet kunnen zijn van een fijne en veilige woning? Deelt u ook de opvatting dat gevaarlijke hoeveelheden lood in drinkwater daar ernstig afbreuk aan doen?
In het verleden is door de koepels van verhuurders toegezegd dat zij streven naar een 100% sanering. Bij veel verhuurders is ook het beleid dat in elk geval bij renovatie en mutatie de loden leidingen worden vervangen. Onder meer uit de recente casus in Amsterdam blijkt echter wel dat die sanering nog niet compleet is. In het geval van de tuindorpen had dit ook te maken met de bijzondere situatie met distributieleidingen.
Het is aan de gebouw-/huiseigenaar loden leidingen in de woning zelf te vervangen. Verhuurders hebben hierin een bijzondere rol. Niet voor niets noemt de huurcommissie de aanwezigheid van een verhoogd loodgehalte in het drinkwater als gebrek. Een huurder moet ervan uit kunnen gaan dat hij in een veilige woning woont, met gezond en veilig drinkwater.
Ik dring er dan ook opnieuw bij de verhuurders op aan om zich actief op te stellen bij het opsporen en verwijderen van loden leidingen in hun panden.
Hoe kan het dat woningen van woningcorporaties nog loden leidingen hebben, ondanks de afspraak om voor 2005 100 procent van de loden leidingen te saneren? Ziet u hierin aanleiding om de aanwezigheid van loden leidingen opnieuw te onderzoeken?
Verhuurder Rappange is reeds gestart met het vervangen van de loden leidingen in het betreffende complex.
Hoe gaat u ervoor zorgen dat deze mensen weer veilig kunnen wonen? Gaat u bij de verhuurder aandringen op onmiddellijke sanering van de leidingen?
Volgens het RIVM kunnen bij gemiddelde concentraties van 35 microgram/L risico’s op een verstoring van de ontwikkeling van het centraal zenuwstelsel bij het ongeboren kind en jonge kinderen niet worden uitgesloten. Dit geldt ook voor het risico op chronische nierziekte en een verhoogde systolische bloeddruk bij volwassenen. Bij gemiddelde loodconcentraties hoger dan 35 microgram/L nemen deze risico’s toe2.
Hoe groot zijn de gezondheidsgevaren van een overschrijding van 98,4 microgram lood per liter, een overschrijding van 10 maal de norm?
Uit het bericht begrijp ik dat de huurders al sinds 2014 aandringen op het vervangen van de loden leidingen, als onderdeel van een renovatie. De huurders hebben pas recent het loodgehalte in hun drinkwater laten meten. Er is een beperkt aantal zaken aan de huurcommissie voorgelegd. Ik acht het zeker niet verantwoord dat de leidingen nog niet zijn vervangen, vooral omdat het er op lijkt dat de bewoners in de tussenperiode niet steeds ander water hebben gedronken, zoals wordt geadviseerd zolang loden leidingen niet zijn vervangen.
Klopt het dat de bewoners al sinds 2014 met de verhuurder spreekt over het vervangen van de leidingen? Acht u het verantwoord dat de leidingen nog niet zijn vervangen, gezien de hoge concentraties?
Een huurder heeft er op grond van het huurrecht recht op dat gebreken aan zijn woning door de verhuurder worden verholpen. Hij kan zich, wanneer zich een gebrek voordoet, dan ook wenden tot zijn verhuurder met het verzoek dit gebrek te herstellen.
Doet een verhuurder vervolgens binnen 6 weken niets, dan kan een huurder van een woning met een gereguleerde huurprijs zich wenden tot de huurcommissie. In het zogenoemde gebrekenboek van de huurcommissie3 is «Het leidingwater van de inpandige drinkwaterinstallatie in de woonruimte heeft op een tappunt een loodverontreiniging van meer dan 10 microgram per liter» als gebrek benoemd. De huurder kan via de huurcommissie een tijdelijke verlaging van de huurprijs afdwingen teneinde de verhuurder te dwingen het gebrek te verhelpen.
De huur kan daarbij met terugwerkende kracht tot het moment dat de huurder zich tot de huurcommissie heeft gewend tijdelijk verlaagd worden tot 40% van de geldende huur (een korting van 60%). Pas als de verhuurder het gebrek heeft verholpen kan de huurprijs weer worden verhoogd.
Woningcorporatie Ymere in Amsterdam heeft vrijwillig aangegeven de huur te zullen verlagen zolang de loden leidingen niet zijn vervangen.
Iedere huurder kan zich ook tot de rechter wenden met een vordering tot het vervangen van de loden drinkwaterleidingen. Of aan de rechter toestemming vragen de leidingen zelf op kosten van de verhuurder te mogen vervangen. De rechter zal dan een oordeel geven op basis van de specifieke omstandigheden.
Kunnen de bewoners de verhuurder dwingen tot het vervangen van de leidingen? Welke mogelijkheden hebben zij daartoe?
Zie antwoord vraag 6.
Klopt het dat de bewoners huurverlaging kunnen aanvragen bij de Huurcommissie vanwege de ernstige gebreken? Onder welke voorwaarden hebben zij daar recht op?
Huurders kunnen hun verhuurder al aanspreken op het verhelpen van gebreken, indien nodig via de huurcommissie via verlaging van de huurprijs of via de rechter.
Naast alle andere acties die in de kabinetsreactie op het Gezondheidsraadadvies «Loodinname via kraanwater» zijn opgenomen en die ik in de antwoorden op de Kamervragen van 24 oktober4 heb toegezegd, onderzoek ik de mogelijkheid van een verbod op loden leidingen voor bestaande bouw waarbij ik naast de voordelen voor de volksgezondheid ook kijk naar aspecten als uitvoerbaarheid en handhaafbaarheid. In de nadere uitwerking van de kabinetsreactie kom ik op dit onderzoek terug.
Bent u bereid om in het aanvalsplan naar aanleiding van de aangenomen motie-Nijboer/Van Eijs2 op te nemen dat verhuur van woningen met loden leidingen wordt verboden, nu blijkt dat bewoners ernstige gezondheidsschade kunnen oplopen als een verhuurder weigert de leidingen te vervangen?
Het bericht ‘Tolken en vertalers staken ‘totdat de minister met ons in gesprek gaat’’ |
|
Maarten Groothuizen (D66) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Tolken en vertalers staken «totdat de Minister met ons in gesprek gaat»»?1
Ja.
Bent u het ermee eens dat tolken een onmisbare rol vervullen in de toegang tot het recht en dat het van groot belang is dat de vertaling van juridische stukken en vertaling op zitting van goede kwaliteit zijn?
Ja.
Klopt het dat u vanwege onbeschikbaarheid en een vermeende schaarste aan tolken het vernieuwde Register beëdigde tolken en vertalers (Rbtv) openstelt voor tolken met niveau B2?
Nee, het vernieuwde Rbtv wordt opengesteld om grip te krijgen op de integriteit en kwaliteit van alle tolken die ingezet worden bij rijksoverheidsorganisaties.
In de afgelopen jaren maakten rijksoverheidsorganisaties die verplicht zijn om tolken en vertalers uit het Rbtv in te zetten (de zogenoemde afnameplichtige organisaties), in slechts circa 60 procent gebruik van een Rbtv-tolk. In alle overige gevallen was het voor die organisaties noodzakelijk tolken van buiten het Rbtv in te zetten, omdat er in die gevallen niet (tijdig) een gekwalificeerde registertolk beschikbaar was.2 Daarnaast worden er in de huidige situatie ook door andere niet-afnameplichtige overheidsorganisaties veel tolken van buiten het register ingezet in hun werkprocessen.
Doordat in de huidige situatie wordt gewerkt met registertolken en niet-registertolken, hebben we onvoldoende beeld van de kwaliteit en integriteit van de hele groep tolken die diensten verricht voor de rijksoverheid. Dit heeft geleid tot incidenten. Een voorbeeld is de zaak van een aantal Eritrese tolken waarover ook aan de Tweede Kamer is bericht.3
Om grip te krijgen op de kwaliteit en integriteit van alle tolken die diensten verrichten voor de rijksoverheid, komt er een vernieuwd Rbtv, waarin al deze tolken ingeschreven moeten staan. Zo is voor alle partijen in alle gevallen duidelijk aan welke eisen de ingezette tolken getoetst zijn, zowel bij inzet door afnameplichtige als bij inzet door niet-afnameplichtige organisaties.
Niet-registertolken worden gestimuleerd om een aanvraag in te dienen voor inschrijving in het vernieuwde Rbtv. Een tolk die kan aantonen aan de eisen voor tolkvaardigheid en integriteit – gelijk aan de huidige wettelijke competenties – te voldoen en aantoonbaar over B2- of C1-taalvaardigheidsniveau beschikt, komt in aanmerking voor inschrijving. Het nieuwe register wordt centraal gepositioneerd voor gebruik door alle rijksoverheidsorganisaties, met twee helder en zichtbaar onderscheiden inschrijfniveaus.
Voor de afnameplichtige organisaties blijft het C1-niveau onverminderd de norm. Als een C1-tolk onverhoopt niet (tijdig) beschikbaar is dan biedt het vernieuwde Rbtv met een B2-tolk een transparant alternatief.
Kunt u in kaart brengen waar deze schaarste precies zit? Aan welk soort tolken (in welke taal) is er op dit moment een tekort? Is het tekort aan alle verschillende tolken gelijk of is er schaarste bij specifieke talen? Zo ja, waarom wordt er een generieke maatregel voorgesteld die wel alle tolken raakt? Waarom wordt niet voorgesteld om alleen voor tolken van specifieke schaarse talen B2-tolken toe te laten?
De vraag naar tolken in verschillende talen is een fluctuerende vraag. Het antwoord op de vraag of het Rbtv kan voldoen aan de vraag in bepaalde talen is daarom geen vast gegeven en verschilt telkens.
Bent u het ermee eens dat de onbeschikbaarheid van tolken niet per definitie hoeft voort te komen uit schaarste, maar bijvoorbeeld ook het gevolg kan zijn van de minder aantrekkelijke arbeidsvoorwaarden van bemiddelingsbureaus? Kunt u de oorzaak van de onbeschikbaarheid van tolken onderzoeken?
Het is mogelijk dat tolken – die werken als zzp-ers – niet bereid zijn een opdracht uit te voeren voor het tarief dat zij aangeboden krijgen. Het staat tolken vrij om zo’n opdracht te weigeren. Daarmee wordt het aantal tolken dat beschikbaar is kleiner. In geval van de huidige, vaste tarieven doet een kleiner aanbod niets met de prijs. In de toekomstige situatie, waarin minimumtarieven gelden en de vaste tarieven worden losgelaten, zal een kleiner aanbod leiden tot een hogere prijs die het aantrekkelijk maakt om een opdracht te aanvaarden. Ook andere aspecten als kwalificaties, specialisaties en ervaring zijn van invloed op de prijs.
Ik zie dan ook geen aanleiding om mogelijke redenen van onbeschikbaarheid van tolken te laten onderzoeken.
Kunt u garanderen dat tolken op B2-niveau de vereiste kwaliteit kunnen leveren? Hoe voorkomt u een race naar de bodem waarbij alleen de goedkoopste tolken met het laagste niveau worden ingehuurd? Wat betekent dit voor de kwaliteit van de rechtsgang? Hoe verhoudt zich dit tot artikel 6 van het Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de Fundamentele Vrijheden (EVRM), het recht op een eerlijk proces?
B2-tolken zullen net als C1-tolken voor inschrijving in het Rbtv moeten aantonen aan de gestelde inschrijfeisen te voldoen. De vereiste kwaliteit (C1 of B2) voor een tolkdienst hangt af van de aard van de gesprekssituaties en van de organisaties (afnameplichtig of niet-afnameplichtig).
Afnameplichtige organisaties blijven onverminderd C1-tolken inzetten, gelijk de huidige situatie. Dit wordt vastgelegd in hun aanbestedingen. Juist in de gevallen dat er voor afnameplichtige afnemers geen tolken op C1-niveau beschikbaar zijn, biedt het vernieuwde register een transparant alternatief, dat bijdraagt aan het recht op een eerlijk proces zoals beoogd in artikel 6 van het EVRM, in lijn met Europese en nationale wet- en regelgeving.
Niet-afnameplichtige organisaties kunnen afhankelijk van de gesprekssituatie een B2- of C1-tolk inzetten. Welk type tolk geleverd moet worden voor welk type opdracht wordt vastgelegd in toekomstige aanbestedingen en nadrukkelijk gemonitord. Het structureel verzuimen om de vastgelegde afspraken na te komen blijft voor gecontracteerde intermediairs niet zonder consequenties.
Bent u bereid met de beroepsgroep zelf in gesprek te treden over deze zorgen?
Ja, ik heb met de actiegroep registertolken en -vertalers op 11 en 17 februari 2020 gesproken. Eerder zijn vanuit het departement gesprekken gevoerd met de beroepsgroep. De zorgen die daarbij naar voren zijn gebracht, zijn zorgvuldig meegenomen in de gewijzigde systematiek voor tolk- en vertaaldiensten.
Ik zal uw Kamer op 19 februari a.s., tijdens het algemeen overleg tolken en vertalers, verslag doen van de gesprekken op 11 en 17 februari 2020.
Cosmetische eisen aan groenten en fruit |
|
Carla Dik-Faber (CU) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, visserij, voedselzekerheid en natuur) (CU) |
|
![]() |
Kent u het rapport «Cosmetische aspecten in specifieke handelsnormen voor groenten en fruit» van Wageningen University & Research?1
Ja. Het rapport heb ik aan de Tweede Kamer aangeboden bij brief van 3 juli 20192.
Klopt het dat deze studie is uitgevoerd naar aanleiding van de motie Dik-Faber c.s. over het schrappen van cosmetische eisen in handelsnormen?2
De motie Dik-Faber c.s. is mede aanleiding geweest voor het laten uitvoeren van deze studie.
Kunt u verklaren waarom gekozen is voor appels, peren, tomaten en paprika’s als juist bij deze producten relatief weinig sprake is van verspilling in vergelijking met andere soorten groenten en fruit waarvoor de handelsnormen gelden?
Zoals in het rapport beschreven bestaan er in de EU in totaal 11 specifieke handelsnormen voor groenten en fruit (G&F), welke niet alle in Nederland geteeld worden. Er is gekozen voor appels, peren, tomaten en paprika omdat deze wel in Nederland geteeld worden en gezamenlijk een productievolume hebben van ongeveer 45% van het totale volume G&F in Nederland (CBS, 2017).
Hoe beoordeelt u de definitie van cosmetische eisen (vorm, kleur, schil inclusief ruwschilligheid) in dit rapport en kunt u uw antwoord toelichten?
De onderzoeksvraag aan WUR was om te inventariseren welke visuele aspecten van de EU-handelsnormen voor G&F puur cosmetische aspecten betreffen en wat de gevolgen zouden zijn bij versoepeling van deze eisen. Op basis van vergelijkend onderzoek heeft WUR geconstateerd dat eisen op het gebied van vorm, kleurafwijkingen en schil (inclusief ruwschilligheid) als zuiver cosmetisch zijn aan te merken. Als zodanig hebben deze eisen geen bijkomend nut voor bijvoorbeeld voedselveiligheid en verschillen daarin van andere aspecten in de specifieke EU-handelsnormen. Ik kan mij in deze definitie vinden.
Als zowel de definitie van cosmetische eisen als de gekozen producten sterk te bediscussiëren zijn, is dit rapport dan de juiste basis om de handelsnormen ter discussie te stellen in Brussel?
Hoewel sommige aspecten uit het WUR-rapport wellicht te bediscussiëren zijn, geeft het WUR-rapport mij voldoende handvaten om de handelsnormen in Europees verband ter discussie te stellen. Het meest kansrijk achten de onderzoekers het aanpassen van de cosmetische eisen van klasse II-producten, waardoor meer klasse II-producten op de markt komen en consumenten gewend raken aan producten met een lichte afwijking in vorm en kleur. Die aanbeveling heb ik inmiddels ingebracht in de lopende evaluatie van de Europese Commissie naar de effectiviteit van de EU-handelsnormen van onder andere G&F-producten. Tevens heb ik deze aanbeveling in november 2019 voorgelegd aan de «UNECE-werkgroep standaarden agrarische producten».4
Hoe beoordeelt u de conclusie dat «er zijn weinig cijfers over de mate van verspilling van de Nederlandse groenten- en fruitsector in verschillende fasen van de keten; met name ontbreekt het zicht op het aandeel producten dat niet op de markt wordt gebracht of niet wordt aangevoerd»?
Het klopt dat er weinig cijfers bekend zijn over de (mate van) verliezen en verspilling van groenten en fruit in de complete keten. Er is de afgelopen jaren een gering aantal studies met veelal een beperkte scope uitgevoerd naar de hoeveelheid reststromen in de primaire productie, handel en verwerking van groenten, zoals het project Eindeloos Groenten uit 2012. Meer recent heeft een aantal telersorganisaties in Zuid-Nederland een dergelijke studie in 2019 uit laten voeren.
Vanuit Samen Tegen Voedselverspilling (STV) wordt ingezet op het verkrijgen van betrouwbare data over reststromen en voedselverspilling via zelfrapportage door de aangesloten bedrijven. Dit doet STV onder andere via overleg met LTO, GroentenFruit Huis en CBL, die alle het belang onderschrijven om betrouwbaar inzicht te krijgen in de hoeveelheid reststromen in de keten en de oorzaken van het ontstaan hiervan. Mijn ministerie ondersteunt dit met inzet van kennis en het beschikbaar stellen van instrumenten en stimuleert ook bedrijven die niet zijn aangesloten bij STV hun gegevens beschikbaar te stellen.
Hoe beoordeelt u de conclusie dat «meer inzicht in de onderliggende (bedrijfseconomische) beslissingen van marktpartijen rond classificatie noodzakelijk is»?
De classificatie van G&F-producten heeft ook invloed op de verdiensten voor producenten; klasse I-producten leveren de producent meer op dan klasse II-producten. In het WUR-rapport wordt gesignaleerd dat wijziging van de handelsnormen derhalve ook bedrijfseconomische gevolgen voor de marktpartijen kunnen hebben. Meer inzicht hierover is wenselijk.
Hoe beoordeelt u de conclusie dat niet veel bekend is over de mate van consumentenacceptatie ten aanzien van afwijkende kleuren, afmetingen en vormen in het winkelschap»?
In diverse projecten, onder andere uitgevoerd door WUR5, is onderzoek gedaan naar de consumentenacceptatie van cosmetisch afwijkend fruit. Daarnaast zijn praktijkexperimenten uitgevoerd naar de perceptie en aankoopgedrag door consumenten van afwijkende groenten, zoals een experiment met Kromkommer in Jumbo Wageningen. Er bestaat dus wel enig inzicht in de mate van acceptatie door consumenten van afwijkende groenten en fruit.
Bent u bereid onderzoek uit te (laten) voeren naar de conclusies onder de vragen 6 t/m 8?
Nog dit jaar zal onder de paraplu van STV een werkgroep zich buigen over de feiten en oorzaken van de verspilling van in de groenten en fruitketen. In overleg met de werkgroep zal ik bezien of en zo ja, welk (aanvullend) onderzoek nodig is.
Herinnert u zich de aangenomen motie Dik-Faber c.s. over het schrappen van cosmetische eisen in handelsnormen (wettelijk) en de aanvullende cosmetische kwaliteitseisen van supermarkten (niet wettelijk)?3
Ja.
Hebben intussen gesprekken plaatsgevonden met supermarkten over de aanvullende cosmetische eisen die door hen gesteld worden bovenop de wettelijke handelsnormen? Zo ja, wat is daar de status van?
Ja, deze gesprekken hebben plaatsgevonden. De warme en droge zomer van 2018 bleek van invloed op het uiterlijk van groenten en fruit. Producten die niet 100% perfect waren bereikten niet altijd een goede bestemming. Daarom is sinds die periode met veel partijen in de groente en fruit keten gesproken, ook met de supermarkten. Gezamenlijk vanuit mijn ministerie en STV hebben in 2019 een tweetal ronde tafel bijeenkomsten plaatsgevonden om inzicht te krijgen in de feiten en oorzaken rond kwaliteit gerelateerde aspecten van verspilling van groenten en fruit en welke oplossingen hiervoor al zijn doorgevoerd. Tevens dienden deze bijeenkomsten om na te gaan of het mogelijk is te komen tot effectieve afspraken rond oplossingsrichtingen om in de toekomst verspilling verder terug te dringen. Hierbij waren supermarktorganisaties, handel en primaire sector breed vertegenwoordigd.
De rondetafelgesprekken hebben geleid tot een gedeelde, gezamenlijk gevoelde verantwoordelijkheid voor het behoud van meer groenten en fruit voor menselijke consumptie. Daarbij is ook stilgestaan bij de aanvullende cosmetische eisen als mogelijke, maar zeker niet enige, oorzaak van verspilling van groenten en fruit. De betrokken supermarkten gaven aan dat indien zich (weers)omstandigheden voordoen – zoals de hete zomer van 2018 – deze eisen versoepeld worden, zodat er voldoende aanbod is en daarmee afzet voor de boer.
Hoe gaat u er op korte termijn voor zorgen dat supermarkten de cosmetische kwaliteitseisen versoepelen zodat een groter deel van de oogst opgegeten kan worden?
In het kader van de uitwerking van de motie De Groot7 heb ik op woensdag 5 februari 2020 een gesprek gevoerd met de supermarkten Ahold, Jumbo, Plus, Lidl en koepelorganisatie CBL. In dit gesprek, dat ging over de rol van supermarkten bij de transitie naar de kringlooplandbouw, is ook stilgestaan bij het verminderen van voedselverspilling en specifiek de aanvullende cosmetische eisen van supermarkten aan groenten en fruit. De aanwezige supermarkten en het CBL benadrukten dat zij in voorkomende gevallen hun eisen al versoepelen. Tevens is mij toegezegd dat mocht dit probleem zich toch voordoen, de supermarkten direct met hun leveranciers aan tafel gaan om te voorkomen dat uiterlijkheden de oorzaak van verspilling zijn.
Bent u bereid om met supermarkten een concreet plan te maken om de cosmetische kwaliteitseisen te versoepelen en dit bijvoorbeeld concreet te maken in een convenant?
Om te komen tot echt structurele oplossingen is het nodig om in de ketens samen te werken zodat vraag en aanbod beter op elkaar aan te sluiten, bijvoorbeeld door het opzetten van een marktplaats(en) voor groenten en fruit. De eerdergenoemde STV-werkgroep, die een brede samenstelling kent met vertegenwoordigers van supermarkten, handel en primaire producenten, zal bedrijven en collectieven stimuleren tot het doorvoeren van verbeteringen. In overleg met de werkgroep zal ik bezien of en zo ja welke afspraken hierbij behulpzaam zijn.
De kritiek van de toezichthouder op de marktwerking voor deurwaarders |
|
René Peters (CDA), Michiel van Nispen (SP) |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() ![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht dat het Bureau Financieel Toezicht (BFT) stevige kritiek uit op de marktwerking bij deurwaarders en wat is uw uitgebreide reactie op de brief van het BFT waarin zij kritisch is op het rapport van de Commissie herijking tarieven ambtshandelingen gerechtsdeurwaarders (commissie-Oskam)?1
Ja, het Bureau Financieel Toezicht (hierna: BFT) heeft als onafhankelijk toezichthouder mij in de beleidsvorming op het rapport van de Commissie herijking tarieven ambtshandelingen gerechtsdeurwaarders (hierna: de commissie) een advies doen toekomen. Uiteraard neem ik dit signaal serieus. Voor mijn appreciatie van het rapport van de commissie verwijs ik u naar de beleidsreactie die ik uw Kamer op 4 februari jl. heb doen toekomen.2 Ten aanzien van de specifieke keuze voor marktwerking benadruk ik dat de in het begin van dit millennium gemaakte principiële keuze voor marktwerking een keuze is die nu niet ter discussie staat, juist omdat marktwerking de algehele kwaliteit en doelmatigheid van de gerechtsdeurwaarderij bevordert. Die keuze heb ik nogmaals bevestigd in de recente beleidsreactie. Dit betekent niet dat ik geen oog heb voor de zorgen die het BFT uit in zijn schrijven over een aantal negatieve effecten van de marktwerking. Ook de commissie adresseert een aantal negatieve aspecten en adviseert daarom correctie op de marktwerking om te voorkomen dat de onafhankelijkheid van gerechtsdeurwaarders onder invloed van concurrentiedruk in het geding komt. Ik onderschrijf dat belang. Ik wil dat gerechtsdeurwaarders een redelijke vergoeding moeten kunnen ontvangen om hun ambtelijke werkzaamheden onafhankelijk en onpartijdig te kunnen doen. Daarom zal ik, zoals valt te lezen in genoemde beleidsreactie, eenmalig de tarieven die zijn neergelegd in het Besluit tarieven ambtshandelingen gerechtsdeurwaarders (Btag) conform het advies van de commissie aanpassen. Ook wil ik – in navolging van de Verordening Grenzen tariefmodellen gerechtsdeurwaarders3 – prijsafspraken tussen de gerechtsdeurwaarder en opdrachtgever verbieden die de onafhankelijke positie van de gerechtsdeurwaarder in gevaar brengen. Uiteraard zal ik daarbij goed oog hebben voor de uitvoerbaarheid en handhaafbaarheid.
Wat verklaart volgens u het verschil in inzicht tussen de commissie-Oskam en het BFT? Acht u dit verschil wenselijk?
De commissie kende een brede samenstelling vanuit het veld en opereerde onafhankelijk. Het BFT heeft geadviseerd vanuit de rol als onafhankelijke toezichthouder. Dat er verschillende zienswijzen bestaan die samenhangen met de verschillende rollen die partijen invullen, acht ik niet onwenselijk. Daarover voer ik ook regelmatig het gesprek met onder andere het BFT. De inzichten die het BFT bij de uitoefening van zijn toezichttaak in de praktijk aantreft, worden betrokken bij de uitwerking van de maatregelen uit de beleidsreactie van 4 februari jl.
Welke bevindingen zijn voor u leidend, die van het BFT of die van de commissie-Oskam, en kunt u uitgebreid onderbouwen waarom?
In de beleidsreactie van 4 februari jl. op de bevindingen van de commissie ga ik uitgebreid in op de afwegingen die aan mijn keuzes ten grondslag liggen. Daarbij heb ik ook de uitvoerbaarheid en handhaafbaarheid van de maatregelen betrokken. De toezichthouder speelt daarbij een belangrijke rol. Tegelijkertijd hecht ik er in het bijzonder aan om het beleidsveld in zijn totaliteit te bezien, zodat ik een brede afweging van alle belangen kan maken, ook bij de uitwerking van de in de beantwoording op vraag 1 genoemde maatregelen. Dat vergt een goede samenwerking en dialoog met alle stakeholders.
Acht u de huidige prikkel in het systeem wenselijk, namelijk dat het voor de deurwaarder gunstig is om veel kosten te maken die de schuldenaar moet betalen, terwijl die schuldenaar daar niets over te zeggen heeft? Zo ja, waarom? Kunt u dit nader onderbouwen?
Het staat buiten kijf dat het maken van onnodige kosten vermeden moet worden. Dat is in het belang van de schuldenaar en de maatschappij. Overigens is het in het maatschappelijk verkeer evenzo van belang dat schuldeisers hun onbetaald gebleven rekeningen snel en tegen zo laag mogelijke kosten betaald krijgen.4 Juist daarom hecht ik aan de onafhankelijke en onpartijdige positie van de gerechtsdeurwaarder. Vanuit deze onafhankelijke en onpartijdige rol is het zaak om schulden te innen waarbij de kosten die worden gemaakt redelijk én niet onnodig mogen zijn.
Zoals in de beleidsreactie van 4 februari jl. aangegeven, wil ik in lijn met de motie-Van Weyenberg c.s. en in navolging van de in antwoord op vraag 1 genoemde Verordening Grenzen tariefmodellen gerechtsdeurwaarders met betrokkenheid van de partijen in het veld regulering inzetten om de negatieve effecten van de prikkels in het systeem tegen te gaan. Uiteraard kijk ik daarbij altijd naar een goede balans tussen het gewenste effect en de uitvoerbaarheid.
Functioneert het BFT volgens u naar behoren? Zo ja, neemt u de signalen vanuit de toezichthouder serieus, waaruit blijkt dat?
Ja, het BFT functioneert als onafhankelijke toezichthouder naar behoren. Het BFT is tevens bezig met verdere ontwikkeling. Op 13 juli 2018 heb ik uw Kamer het rapport van SEO Economisch Onderzoek inzake de evaluatie van het BFT doen toekomen.5 Op 3 oktober in datzelfde jaar heb ik u een reactie daarop gestuurd.6 Het BFT is in de periode 2012–2016 aantoonbaar meer risicogericht gaan werken, wat zowel de doeltreffendheid als doelmatigheid ten goede komt. Naar aanleiding van de evaluatie heeft het BFT een plan van aanpak opgesteld om door te ontwikkelen en de aanbevelingen uit het SEO-rapport om te zetten in acties. Deze acties worden door het BFT thans uitgevoerd.
Ik neem uiteraard de signalen van de toezichthouder serieus. Dat doe ik eveneens met andere signalen die ik vanuit het veld en de beroepsgroep ontvang. Zoals eerder aangegeven heb ik al deze signalen, adviezen en inzichten bij de beoordeling van beleidsmatige keuzes ten aanzien van de opvolging van bijvoorbeeld de adviezen van de commissie betrokken. Dat is in lijn met de rol die van mij verwacht mag worden om al deze signalen vanuit het veld in mijn beleidsverantwoordelijkheid voor een onafhankelijk stelsel van gerechtsdeurwaarders te wegen.
Bent u bereid opnieuw onderzoek te laten doen naar de effecten van marktwerking in de deurwaarderssector nu is gebleken dat het onderzoek waar de commissie-Oskam zich op heeft gebaseerd simpelweg niet bruikbaar was om conclusies uit te trekken? Zo nee, waarom niet?
Nee. De commissie concludeert dat het onderzoeksrapport, noch haar eigen onderzoek aanknopingspunten biedt om de marktwerking af te schaffen. Wel signaleerde de commissie knelpunten in de marktwerking, hetgeen mij aanleiding geeft om de nodige maatregelen te treffen om de onafhankelijke rol van de gerechtsdeurwaarder te blijven borgen. Daarom tref ik de maatregelen zoals die zijn opgenomen in de beleidsreactie op het rapport van de commissie.
De sluiting van residentiële bedden bij Oosterpoort |
|
Henk van Gerven , Maarten Hijink |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
Wat vindt u ervan dat bedden worden gesloten bij Oosterpoort, nu gemeenten noodgedwongen bezuinigen op de jeugdzorg?1 2
In mijn rol als stelselverantwoordelijke zie ik toe op de borging van de continuïteit van jeugdhulp. Naar ik begrepen heb, speelde bij Oosterpoort een afname van vraag naar de residentiële plaatsen. En is, in goed overleg met de regio, de keuze gemaakt één residentiële voorziening bij Oosterpoort te sluiten, waarbij in de regio ook vervangend aanbod is opgebouwd. De gemeenten in deze regio zijn samen met aanbieders van specialistische jeugdzorg een visie overeengekomen waarbij zoveel en verantwoord mogelijk wordt ingezet op gezinsgericht verblijf. Opbouw van het alternatieve aanbod past volgens de gemeenten in de transformatieopgave voor de jeugdzorg.
Vindt u het wenselijk dat in deze regio veel specialistische jeugdzorgvoorzieningen zijn verdwenen en dit proces door lijkt te gaan, terwijl de jeugdzorg in heel Nederland wachtlijsten kent? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 1.
Hoe wordt voorkomen dat jongeren tussen wal en schip vallen als dergelijke belangrijke voorzieningen worden gesloten, zoals in Oosterpoort? Bent u bereid dit uit te zoeken en de Kamer hierover te informeren? Zo nee, waarom niet?
Het besluit om één residentiële voorziening te sluiten is in de zomer van 2019 genomen. Uw Kamer heeft daar toen ook vragen over gesteld3. De betreffende voorziening is inmiddels gesloten. Gemeenten geven aan dat Oosterpoort heeft toegezegd dat er een goed en passend alternatief is gevonden voor de jongeren die hier verbleven.
Wilt u de Kamer blijven informeren over de ontwikkelingen bij Oosterpoort? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u bereid u in te zetten om de afbouw van bedden in de jeugdzorg te stoppen? Zo ja, bent u bereid om de bedden bij Oosterpoort open te houden? Zo nee, waarom niet?
Gemeenten zijn verantwoordelijk voor de jeugdhulp en hebben een wettelijke jeugdhulpplicht. Zij moeten zorg dragen voor een passend zorgaanbod. Afbouw van bedden bij Oosterpoort was een gezamenlijk besluit van Oosterpoort en de regio en past bij de gewenste transformatie van de jeugdzorg. Zie verder het antwoord op vraag 1 en 2.
Wilt u, in verband met uw bezoek aan de regio op 20 januari 2020, deze vragen voor uiterlijk vrijdag 17 januari 2020 beantwoorden?
We hebben deze vragen zo snel mogelijk beantwoord. Een goede afstemming met de betrokkenen in de regio vroeg om iets meer tijd dan de gevraagde 48 uur.
De vergoeding van fysiotherapie bij chronische COPD |
|
Lilianne Ploumen (PvdA) |
|
Bruno Bruins (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Bent u op de hoogte van het feit dat de vergoeding van fysiotherapie voor patiënten met chronische Chronische Obstructieve Longziekte (COPD), afhankelijk is van hun behandeling in het voorgaande jaar? Zo ja, wat is uw reactie?
Voor patiënten met COPD is het van belang dat zij passende zorg krijgen.
Dit betekent dat de behandeling moet worden afgestemd op hun actuele gezondheidssituatie. Bij verslechtering van de situatie, waarbij sprake is van een verschuiving naar een zwaardere ernstcategorie, kan de zorg worden opgeschaald naar het bij die zwaardere categorie behorende aantal behandelingen.
Bij een verbetering van de situatie kan de zorg worden afgeschaald naar een bij een lichtere ernstcategorie behorend aantal behandelingen. Een verbetering wordt doorgaans bij aanvang van een vervolg-behandeljaar vastgesteld, zodat het maximumaantal behandelsessies voor dat jaar bekend is.
Indien gedurende een behandeljaar verslechtering optreedt die tot indeling in een zwaardere categorie leidt, dan kan de fysio- of oefentherapeutische zorg direct worden opgeschaald.
Voor patiënten die een longaanval doormaken die tot ziekenhuisopname leidt is er daarnaast nog een extra vangnet, omdat de longarts bij ontslag kan beoordelen of een longrevalidatieprogramma aangewezen is.
Wat is volgens u de ratio achter het feit dat patiënten die cardio-oefeningen doen bij een fysiotherapeut en dat vergoed krijgen vanwege de ernst van hun aandoening, geen vergoeding voor fysiotherapie meer krijgen als zij in het voorgaande jaar geen antibiotica nodig hadden?
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u uitleggen waarom het voordeel van cardio-oefeningen voor een patiënt met chronische COPD opeens wegvalt wanneer deze patiënt geen antibiotica of prednison heeft gebruikt?
Het primaire doel van een fysio- of oefentherapeutisch behandeltraject is om een verbetering in de gezondheidssituatie van de patiënt te bewerkstelligen.
Deze verbetering uit zich meestal in een verminderd aantal longaanvallen, een algeheel verbeterd lichamelijk functioneren en kwaliteit van leven en het bereiken en vasthouden van een hoger beweegniveau. Wanneer er weinig tot geen longaanvallen zijn zal daarvoor ook minder extra medicatie (zoals prednison of antibiotica) gegeven hoeven te worden. Wanneer een betere gezondheidssituatie is bereikt, dan is de patiënt in veel gevallen zelf in staat om dit te onderhouden met zelf geïnitieerde beweegactiviteiten. In een goede behandeling wordt daarop ook aangestuurd. In dat geval volstaat het om met enige regelmaat te monitoren of het goed gaat en eventueel bij te sturen.
Het criterium – zoals gedefinieerd door de internationale organisatie GOLD (global Initiative for Chronic Obstructive Lung Disease) – om de zwaardere ernstcategorieën (C en D) te bepalen is het in de voorafgaande 12 maanden hebben doorgemaakt van één longaanval die tot ziekenhuisopname heeft geleid dan wel twee longaanvallen zonder ziekenhuisopname. Wanneer de gezondheidssituatie van een patiënt dusdanig verbeterd is dat in de voorafgaande 12 maanden geen longaanvallen of maximaal één lichtere longaanval (zonder ziekenhuisopname) zijn voorgekomen, dan kan de behandeling daarop worden afgestemd en worden overgegaan tot het laagfrequent monitoren van het ziektebeeld. Zodra toch weer een longaanval optreedt die tot ziekenhuisopname leidt ofwel sprake is van twee longaanvallen zonder ziekenhuisopname, dan kan zoals bij het antwoord op vraag 1 en 2 aangegeven, direct worden opgeschaald. In geval van ziekenhuisopname zal de longarts bovendien beoordelen of (na ontslag) eerst een longrevalidatieprogramma is aangewezen.
Deelt u de mening dat oefeningen belangrijk zijn voor patiënten met COPD (zeker voor oudere patiënten met COPD), verdere achteruitgang kunnen voorkomen en mede bepalend zijn voor hun kwaliteit van leven? Zo ja, hoe rijmt u dit met de vergoeding van fysiotherapie bij chronische COPD?
Artsen en fysiotherapeuten geven aan dat voldoende beweging – en het uitvoeren van oefeningen of beweegactiviteiten als onderdeel daarvan – van groot belang zijn voor patiënten met COPD, ongeacht de leeftijd. Onvoldoende beweging is een van de risicofactoren voor een slechter verloop van de ziekte. Fysio- en oefentherapie kan worden ingezet om de patiënt te ondersteunen in het veranderen van het beweeggedrag en het bereiken van een hoger beweegniveau, waarbij gelijktijdig kan worden gewerkt aan het bereiken van een goed niveau van lichamelijke conditie en functioneren. Bij veel patiënten zal dit leiden tot een betere gezondheidssituatie, die zij vervolgens zelf kunnen onderhouden, onder andere door het gerealiseerde (adequate) beweegniveau vast te houden.
Wanneer door fluctuatie in de ziekte een duidelijke verslechtering van de gezondheidssituatie optreedt (zich meestal uitend in longaanvallen), dan kan opnieuw fysio- of oefentherapie worden toegepast ter ondersteuning van het herstel en weer bereiken van een betere gezondheidssituatie. Verschillende factoren kunnen bijdragen aan het voorkomen van verslechtering van de gezondheidssituatie. Het onderhouden van een adequaat beweegniveau is er daarvan één.
De fysio- of oefentherapeut wordt in beginsel ingezet om dit adequate beweegniveau te bereiken en een optimale conditie te bewerkstelligen. Zodra dit niveau is bereikt, is het voor de meeste patiënten niet nodig om fysio- en oefentherapie te blijven toepassen ter onderhoud van hun beweegniveau, terwijl hun gezondheidssituatie verbeterd is. Bij patiënten die zich ondanks therapie nog steeds in een zwaardere ernstcategorie bevinden blijft er wel een aanspraak op een vervolg- of onderhoudsbehandeling bestaan.
Hoe snel zal een patiënt met COPD in Gold groep A, B, C of D verslechteren wanneer geen oefeningen meer gedaan kunnen worden? Wat zou dit voor de kosten van de zorg kunnen betekenen? Wegen de mogelijke extra kosten naar uw mening op tegen de besparing van minder fysiotherapie?
COPD is een ziektebeeld dat veel fluctuaties in de ernst van de symptomen kan laten zien, vooral ten aanzien van frequentie en ernst van de longaanvallen. Er is geen directe relatie daarvan bekend met het ontvangen van fysio- of oefentherapie en de frequentie daarvan.
Een verslechtering bij een patiënt uit zich meestal in het optreden van longaanvallen, die soms zodanig ernstig zijn dat een ziekenhuisopname noodzakelijk is. Daarnaast kan de longcapaciteit geleidelijk afnemen en de ziektelast toenemen. Zoals gezegd, kunnen hier verschillende factoren aan ten grondslag liggen en zijn deze processen niet één op één te relateren aan het wel of niet ontvangen van fysio- of oefentherapie, noch aan de mate waarin een patiënt er zelf niet in slaagt een adequaat beweegniveau te bereiken of onderhouden. De stelling dat de mogelijke extra kosten niet opwegen tegen de besparing van minder fysiotherapie kan ik daarom niet onderschrijven.
Deelt u de mening dat patiënten door deze gang van zaken gestimuleerd worden hun huisarts twee antibiotica-kuurtjes te vragen, om op die manier hun vergoeding voor fysiotherapie veilig te stellen?
Deze mening deel ik niet. Een huisarts zal niet zomaar antibiotica-kuren voorschrijven, juist vanwege de risico’s op antibioticaresistentie. Bovendien hanteert de huisarts een definitie voor het vaststellen van een longaanval, die veel breder is dan alleen het voorschrijven van antibiotica. Met andere woorden, antibioticagebruik op zich is niet voldoende om een longaanval vast te stellen.
Wat heeft deze prikkel voor gevolg voor antibioticaresistentie?
Zie antwoord vraag 6.
Wat vindt u in dit verband van het feit dat het onmogelijk is een verzekering met 100% dekking voor fysiotherapie af te sluiten omdat mensen die verwachten fysiotherapie nodig te zullen hebben, door de verzekeraar worden geweigerd?
Ik neem aan dat u hier doelt op de aanvullende verzekeringen. Echter, sinds 2019 is fysiotherapie bij COPD vanaf de eerste behandeling opgenomen in het basispakket. Voorheen kwamen de eerste 20 behandelingen voor eigen rekening. De aanspraak is zodanig vormgegeven, dat iedere patiënt afhankelijk van zijn/haar actuele gezondheidssituatie de fysio- of oefentherapeutische behandeling waarop hij/zij redelijkerwijs is aangewezen kan ontvangen.
Voor het basispakket mogen patiënten die zich aanmelden niet door de zorgverzekeraar worden geweigerd.
Ten aanzien van de aanvullende verzekeringen merk ik op dat – hoewel deze buiten mijn bevoegdheid vallen – ik de toegankelijkheid hiervan wel serieus neem. Uit onderzoek dat ik vorig jaar heb laten uitvoeren bleek dat bij het verzekeren van uitgebreide aanvullende zorg er nog steeds sprake is van een gevarieerd aanbod. Verzekerden hebben een ruime keus als het om aanvullende verzekeringen met een uitgebreide dekking voor fysiotherapie gaat. Zo zijn er 24 aanvullende verzekeringen af te sluiten die tussen de 24 en 35 fysiobehandelingen vergoeden, allemaal zonder medische selectie en wachttijd. Er zijn ook nog 10 aanvullende verzekeringen die tussen de 36 en 52 fysiotherapiebehandelingen vergoeden.
Bij twee van deze verzekeringen is sprake van medische selectie, bij de rest niet.
Bent u van mening dat mensen die fysiotherapie nodig hebben, dat ook kunnen krijgen zonder daarvoor onredelijk financieel extra belast te worden? Kunt u uw antwoord toe lichten?
Zie antwoord vraag 8.
Plannen van Leeuwarden en Groningen voor meer betaalbare woningen |
|
Henk Nijboer (PvdA) |
|
Stientje van Veldhoven (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (D66) |
|
![]() |
Heeft u kennis genomen van het bericht «Leeuwarder wethouder Hein de Haan: «Noorden moet samen optrekken tegen woningbeleggers»»1 en van het bericht «PvdA: «Het wordt in Groningen steeds moeilijker om een betaalbare woning te vinden»»?2
Ja.
Klopt het dat in Groningen en Leeuwarden steeds meer woningen door beleggers worden gekocht en vervolgens worden verhuurd? Vreest u ook dat dit leidt tot onbetaalbaar hoge huizenprijzen, en torenhoge huren, waardoor mensen met normale inkomens niet meer in de noordelijke hoofdsteden kunnen wonen? 3\Wat vindt u ervan dat beleggers massaal woningen voor de neus van starters wegkapen om deze woningen vervolgens te verhuren voor torenhoge huren? Bent u het ermee eens dat starters geholpen zouden moeten worden en beleggers ontmoedigd? Bent u bereid fiscale maatregelen te treffen?
Het Kadaster heeft onderzoek gedaan naar de verschuivende eigendomsverhoudingen op de woningmarkt3. Uit hun onderzoek blijkt dat zowel in de stad Groningen als in Leeuwarden meer koopwoningen worden gekocht door particuliere verhuurders dan voorheen. In 2009 werd in Groningen ongeveer 6 procent van de koopwoningen die op de markt kwamen gekocht door een particuliere verhuurder; in 2017 was dit ongeveer 11 procent. Voor Leeuwarden was dit in 2009 ongeveer 3 procent en in 2017 ongeveer 11 procent.
Deze toename hoeft niet direct een probleem te betekenen. Beleggers kunnen namelijk bijdragen aan het vergroten van het aanbod betaalbare huurwoningen, waaronder de momenteel schaarse middenhuurwoningen. Deze middenhuurwoningen zijn hard nodig om passende huisvesting te kunnen bieden aan mensen met bijvoorbeeld een middeninkomen of een flexibele woonwens.
Helaas treden ook op de woningmarkten van Groningen en Leeuwarden excessen op, waardoor de betaalbaarheid van wonen voor mensen met een middeninkomen in het geding kan komen. Om deze excessen aan te pakken en de betaalbaarheid voor starters en mensen met een middeninkomen te verbeteren, heb ik op 15 mei verschillende beleidsvoornemens aan uw Kamer gepresenteerd4. Zo wil ik met een maximering van de jaarlijkse huurprijsstijging voorkomen dat zittende huurders gedurende de looptijd van hun contract worden geconfronteerd met hoge huurprijsstijgingen. Ook ga ik samen met de sector aan de slag met een convenant met afspraken om huurders meer inzicht te bieden in de totstandkoming van de aanvangshuurprijzen. Zo kunnen verhuurders zich beter verantwoorden over de hoogte van de huurprijs. Deze afspraken kunnen vervolgens worden verankerd in wetgeving.
Bent u van mening dat een woonplicht beleggers kan ontmoedigen en starters kan helpen een betaalbaar huis te vinden? Bent u bereid tegemoet te komen aan de oproep van de wethouders van Leeuwarden en Groningen om een woonplicht in gemeenten die dat wensen mogelijk te maken?
De huidige krapte op de woningmarkt zorgt ervoor dat het voor starters in sommige gebieden lastig is om een passende woning te vinden. Om starters meer mogelijkheden te geven kijkt het kabinet zowel naar fiscale als niet-fiscale maatregelen. Hierbij kiest het kabinet voor de combinatie van maatregelen die de problematiek op de woningmarkt zo gericht en effectief mogelijk bestrijdt.
Ik ben van mening dat de problematiek op de woningmarkt zo veel mogelijk moet worden bestreden met maatwerkoplossingen die aansluiten op de lokale situatie. Daarom zal ik het gemeentelijk instrumentarium binnenkort verrijken met een opkoopbescherming; hiermee kunnen gemeenten in buurten waar dat echt nodig is de ongewenste opkoop van schaarse goedkope en middeldure koopwoningen tegengaan. Daarnaast hebben gemeenten nog andere instrumenten om te sturen op de woonruimteverdeling; hiervan heb ik u in een bijlage bij mijn Kamerbrief van 10 oktober jl.5 een overzicht van gedeeld. Ik moedig gemeenten aan om actief gebruik te maken van hun beleidsmogelijkheden.
Daarnaast tref ik ook andere niet-fiscale maatregelen om de positie van koopstarters te verbeteren. Met een voorlichtingscampagne wil ik starters helpen beter inzicht te krijgen in hun bestaande financiële mogelijkheden. Er zijn namelijk vaak meer mogelijkheden dan starters zich realiseren. Ik ben op dit moment in gesprek met de markt over het gezamenlijk organiseren van deze campagne. Ook zet ik in op de bouw van betaalbare woningen voor starters en middeninkomens. In mijn brief van 17 september jl.6 heb ik aangekondigd dat het kabinet een miljard euro vrijmaakt voor een woningbouwimpuls. Deze impuls is in het bijzonder gericht op het sneller en meer bouwen van woningen voor deze groepen. Het Besluit met daarin de regeling en voorwaarden voor de verstrekking van deze middelen heb ik op 20 mei jl. met u gedeeld.
Ten slotte wordt de positie van koopstarters ook beïnvloed door het fiscale regime. Ik heb al eerder met uw Kamer van gedachten gewisseld om starters meer toegang te geven tot de woningmarkt via differentiatie van de overdrachtsbelasting. Ik hoop u zo spoedig mogelijk verder te informeren over de differentiatie van de overdrachtsbelasting ten gunste van koopstarters.
Ziet u ook dat de woningnood toeneemt en huren steeds minder goed betaalbaar worden? Kent u het voorstel van de PvdA in Groningen om daar te beginnen met het reguleren van huren tot 1.500 euro per maand en deze onder het puntenstelsel te brengen?
De laatste jaren worden steeds meer koopwoningen opgekocht door beleggers, voornamelijk in de grote steden. Betaalbare koopwoningen die geschikt zijn voor starters en mensen met een middeninkomen op de woningmarkt worden hierdoor steeds schaarser.
Ik wil gemeenten de mogelijkheid geven om voor de buurten waar dat echt nodig is een opkoopbescherming in te voeren. Hierdoor wordt ongewenste opkoop van schaarse goedkope en middeldure koopwoningen om deze vervolgens duur te verhuren tegen gegaan. Wanneer de opkoopbescherming wordt ingevoerd kunnen aangekochte koopwoningen niet zomaar meer worden verhuurd. Hiermee geef ik uitvoering aan de motie- Dik-Faber7 die vraagt hoe de juridische belemmeringen voor gemeenten om deze koopwoningen te beschermen kunnen worden weggenomen.
Wenselijke vormen van koop voor de verhuur moeten echter wel mogelijk blijven. Een gemeente zal daarom in de buurten waar de opkoopbescherming geldt aan bonafide verhuurders vergunningen blijven afgeven voor gewenste vormen van verhuur. Daarbij kan gedacht worden aan woningen die verhuurd worden aan familieleden, woningen die onderdeel zijn van een winkel-, kantoor- of bedrijfspand of zittende kopers die verhuizen naar een andere woning en hun eerste woning willen verhuren. Ik vind het belangrijk dat deze woningen op een nette manier verhuurd kunnen worden. Daarom kunnen via de opkoopbescherming eisen gesteld worden aan deze vergunning ten aanzien van goed verhuurderschap. Ik zal de opkoopbescherming invoeren voor een periode van drie jaar en vervolgens evalueren.
Bent u bereid een experiment toe te staan om het puntenstelsel op te trekken om zo meer betaalbare huurwoningen voor middengroepen beschikbaar te laten komen? Zo nee, waarom niet? Onderkent u het enorme probleem wel voldoende?
Ik zie dat met name in de gebieden met schaarste de betaalbaarheid van woningen voor mensen met een middeninkomen onder druk staat. Wel ontvang ik verschillende signalen, onder meer op basis van cijfers van Pararius, dat de huurprijsstijgingen in het geliberaliseerde segment lijken af te zwakken. Deze afzwakking treedt nog sterker op in de grote steden, en dient mogelijk als voorbode voor de toekomstige ontwikkeling van huurprijzen in de rest van het land. Desondanks blijft de noodzaak om excessen te bestrijden bestaan; dit doe ik met de maximering van de jaarlijkse huurprijsstijging en het afdwingen van verhoogde transparantie over de totstandkoming van de aanvangshuurprijzen.
Ik heb ook kennisgenomen van de wens van de PvdA-fractie in de gemeenteraad van Groningen om dit via een experiment met het doortrekken van het woningwaarderingsstelsel in hun stad af te dwingen. Vergaande regulering van het middenhuursegment in de vorm van het doortrekken van het woningwaarderingsstelsel schiet mijn doelstelling van excessen tegengaan voorbij. Ik vrees dat dit de nieuwbouwproductie van middenhuurwoningen disproportioneel zal verstoren, waarmee het de toegankelijkheid van dit huursegment op de lange termijn schaadt.
Het bericht ‘Je kunt niet tien keer met hetzelfde komen’ |
|
Maarten Groothuizen (D66) |
|
Ankie Broekers-Knol (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Wat bedoelt u precies met de uitspraak «We willen niet meer dat het asielsysteem gebaseerd is op rechten, maar veel meer op regels»?1
Ik bedoel hiermee te zeggen dat de rechten en regels in het asielsysteem, gelet op de ontwikkelingen van de afgelopen jaren, onvoldoende in balans zijn. Het (Europese) asielsysteem heeft zijn basis in het Vluchtelingenverdrag en het Europees Verdrag van de Rechten voor de Mens en is historisch gebouwd op het beeld van de «asielzoeker» die onder zware omstandigheden zijn land is ontvlucht voor een oorlogssituatie of voor vervolging van de zijde van autoriteiten. Dit heeft ertoe geleid dat het asielsysteem sterk de nadruk legt op garanties en waarborgen voor de individuele asielzoeker. Ik onderschrijf uiteraard het uitgangspunt dat sprake moet zijn van een zorgvuldige procedure met voldoende waarborgen voor de asielzoeker, opdat zij die bescherming nodig hebben die ook krijgen, maar ik zie ook dat de aard van de asielinstroom van de laatste jaren sterk aan verandering onderhevig is. De asielprocedure wordt regelmatig oneigenlijk gebruikt en dat heeft een ongewenste impact op het systeem en het draagvlak in de samenleving. Daarbij moet worden gedacht aan (een deel van de) aanvragen van vreemdelingen uit veilige landen, vreemdelingen die een aanvraag indienen met vooral opvangvoorzieningen als doel, vreemdelingen die «shoppen» van de ene lidstaat naar de andere lidstaat, vreemdelingen die zich ernstig misdragen in de opvang of vreemdelingen die hun vertrek frustreren door bij herhaling een vervolgprocedure te starten.
Het asielrecht kent naast rechten ook plichten voor vreemdelingen, maar de mogelijkheden om te handhaven zijn beperkt. Om misbruik van het asielsysteem en de bijbehorende voorzieningen tegen te kunnen gaan, wil ik dat het Europese op rechten gebaseerde systeem wordt aangevuld met een goed functionerend, op regels gebaseerd systeem. Hierbij denk ik onder meer aan nieuwe regels die de mogelijkheden voor lidstaten uitbreiden om kansarme asielverzoeken in een gesloten setting af te handelen, sobere opvangvoorzieningen te bieden aan bepaalde groepen, het stevig sanctioneren bij overlast en het niet mogen afwachten van de procedure bij volstrekt kansloze herhaalde asielverzoeken. Ook is van belang dat de lidstaten zelf hun verplichtingen onder het EU-asielrecht nakomen. Een betere monitoring door onder meer de Europese Commissie en het EASO is hiervoor een noodzakelijke eerste stap.
Deelt u de mening dat het asielrecht uit heel veel regels bestaat, bijvoorbeeld om te bepalen of iemand wel of geen recht heeft op asiel? Zo ja, hoe verhoudt dit zich tot uw uitspraak genoemd in vraag 1? Zo nee, waarom niet?
Die mening deel ik en ik wil niet zozeer méér regels, maar wel andere regels die meer balans brengen. Ik wil daarbij niet tornen aan het recht op asiel voor hen die daar recht op hebben; dat uitgangspunt blijft overeind en dat is ook de kern van het asielrecht. Mijn zorg ziet op de vreemdelingen die op oneigenlijk gronden gebruik maken van de asielprocedure en de voorzieningen. Dit fenomeen is niet nieuw maar wel de mate waarin dit voorkomt en de impact die het daarmee heeft op de uitvoering van het asielproces.
Deelt u de mening dat de regels van het asielrecht in overeenstemming moeten zijn met de regels van het internationale recht en elementaire mensenrechten? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat beoogt u dan precies met uw uitspraak als geciteerd in vraag 1? Welke concrete voorstellen wilt u nu precies gaan doen?
Ja, die mening deel ik en dat is ook de praktijk. Dat betekent niet dat we niets moeten doen nu we te maken hebben met een veranderde instroom en daar veel last van ondervinden. Allereerst wordt bezien welke (beleids)maatregelen genomen kunnen worden binnen de kaders van het (inter)nationaal recht. Zoals ik hiervoor al heb aangegeven is mijn inzet tevens gericht op de aanpassing van het internationaal recht om tot duidelijke en effectieve regels te komen zonder daarbij de elementaire mensenrechten uit het oog te verliezen.
Bent u bekend met de conclusie uit het rapport van de Onderzoekscommissie Langdurig verblijvende vreemdelingen zonder bestendig verblijfsrecht (Commissie Van Zwol), die constateert dat niet alle tweede of volgende procedures kansloos zijn en zij daadwerkelijk ook nut hebben? Zo ja, hoe verhoudt dit zich tot uw suggestie om tweede of volgende procedures aan banden te leggen?2
Ja, ik ben bekend met het rapport van de commissie Van Zwol en verwijs uw Kamer naar de kabinetsreactie op het rapport van 15 november 2019.
De mogelijkheid om een opvolgende asielaanvraag in te dienen indien de vreemdeling nieuwe relevante elementen of bevindingen naar voren brengt is een belangrijk recht. De actualiteit bij de IND laat echter ook een ander beeld zien. Het is mij een doorn in het oog dat er vreemdelingen zijn die keer op keer een kansloos asielverzoek indienen. Ik zie dit als misbruik en oneigenlijk gebruik van de asielprocedure. Bij kansloze opvolgende asielverzoeken is het zaak die snel af te doen om te zorgen dat vreemdelingen geen baat hebben bij het doen van dergelijke aanvragen. Zoals ik ook in mijn reactie op het rapport heb verwoord zijn er inmiddels door de IND een aantal maatregelen genomen om in deze gevallen lik op stuk te geven. Ik schets deze maatregelen kort:
Sinds oktober 2018 beoordeelt de IND een opvolgende asielaanvraag zo spoedig mogelijk na indiening op compleetheid. De vreemdeling moet zijn aanvraag namelijk zo veel als mogelijk onderbouwen met documenten en hij moet beschrijven waarom hij opnieuw asiel aanvraagt. Wanneer een aanvraag niet compleet is, krijgt de vreemdeling een termijn om de aanvraag compleet te maken. Wanneer dat niet gebeurt, stelt de IND de aanvraag buiten behandeling. Hierdoor worden incomplete aanvragen snel aan de voorkant afgedaan en komen deze aanvragen niet terecht in de procedure. Van de opvolgende aanvragen waarop in 2019 is beslist, is ongeveer 30% buiten behandeling gesteld.
Sinds 1 juli 2019 moeten opvolgende asielaanvragen bovendien in persoon in Ter Apel worden ingediend, dit kon voorheen per post. Wanneer dat niet gebeurt, stelt de IND de aanvraag eveneens buiten behandeling.
Daarnaast is het per juli 2019 mogelijk bij opvolgende asielaanvragen het gehoor achterwege te laten wanneer de IND op basis van de stukken oordeelt dat de aanvraag geen kans van slagen heeft. De IND kan kansloze opvolgende aanvragen zo versneld schriftelijk af doen. Deze maatregel vindt zijn basis in het regeerakkoord.
Hoe denkt u zinloze tweede en verdere procedures te voorkomen, maar tegelijkertijd ruimte te blijven bieden aan, bijvoorbeeld, nieuw materiaal ter onderbouwing van een asielaanvraag of veranderde omstandigheden, bijvoorbeeld in het land van herkomst?
Met het bij antwoord 4 beschreven lik-op-stukbeleid wordt het indienen van kansloze opvolgende aanvragen zoveel mogelijk ontmoedigd. Deze aanvragen worden daarmee snel opgepakt en beslist. De maatregelen doen niets af aan de zorgvuldigheid waarmee de IND opvolgende aanvragen beoordeelt. Indien sprake is van een complete opvolgende aanvraag en niet reeds op grond van de schriftelijke stukken blijkt dat de aanvraag geen kans van slagen heeft, dan zal de IND de vreemdeling nog steeds horen over de ingebrachte nieuwe elementen of bevindingen. Hiermee wordt dan ook nog steeds voldoende ruimte geboden aan vreemdelingen om met nieuwe elementen of bevindingen een opvolgende aanvraag in te dienen. Dat alles neemt niet weg dat meer ruimte in de EU-regelgeving om een steviger lik-op-stukbeleid te voeren gewenst is.
Deelt u de mening dat het vooral van belang is dat de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) tweede of volgende procedures snel, maar ook zorgvuldig moet kunnen behandelen en daarvoor dus moet beschikken over voldoende en goede capaciteit? Zo nee, waarom niet? Is de huidige capaciteit daarvoor, zowel in kwantitatieve als kwalitatieve zin, in uw ogen voldoende?
Ik ben van mening dat de hiervoor beschreven maatregelen die inmiddels zijn genomen door de IND bijdragen aan een efficiëntere procedure en ook zorgen voor een lagere instroom van kansloze aanvragen. Uiteraard is het uitgangspunt dat opvolgende aanvragen niet alleen efficiënt worden afgehandeld, maar ook dat dit zorgvuldig gebeurt. De IND zet capaciteit in, die er op is gericht de instroom van opvolgende aanvragen bij te houden. Gezien de schaarste van de capaciteit en de achterstanden bij de behandeling van asielaanvragen in het zogenoemde spoor 4, is meer inzet op herhaalde aanvragen op dit moment niet haalbaar.
Wat zijn de actuele doorlooptijden bij de afdoening van tweede of volgende asielaanvragen? Zijn deze in de afgelopen 12 maanden verbeterd of verslechterd? Bent u hier tevreden over? Zo nee, welke stappen gaat u zetten om de doorlooptijden te verbeteren?
De gemiddelde doorlooptijd voor opvolgende aanvragen die zijn afgehandeld in 2019 bedroeg ongeveer 150 dagen. Hierbij moet wel worden opgemerkt dat het gegeven dat in 2019 veel oude zaken uit de voorraad zijn weggewerkt, een negatieve invloed heeft op de gemiddelde doorlooptijd van afgehandelde aanvragen. Mede door de genomen maatregelen is de instroom van opvolgende aanvragen in 2019 sterk gedaald (zie de grafiek hieronder) en is de voorraad opvolgende aanvragen in de laatste 12 maanden gehalveerd.
Grafiek: Instroom van opvolgende aanvragen in 2017–2019
Bron: IND Asylum Trends december 2019
Kunt u deze vragen afzonderlijk beantwoorden?
Ja.
Het artikel ‘Nabestaanden houden steeds vaker orgaandonatie tegen’ |
|
Ockje Tellegen (VVD) |
|
Bruno Bruins (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht in Medisch Contact «Nabestaanden houden steeds vaker orgaandonatie tegen»?1
Ja.
Wat is uw algemene reactie op de jaarcijfers van de Nederlandse Transplantatie Stichting (NTS) die in dit artikel genoemd worden?
Helaas heeft de stijging van 2018 (15% meer transplantaties dan 2017) zich niet doorgezet in 2019. Een daling van 6% orgaantransplantaties in 2019 hoeft echter niet te wijzen op een negatieve trend. Zoals de Nederlandse Transplantatie Stichting (NTS) ook aangeeft, een dergelijke schommeling is niet ongebruikelijk. Verder ben ik verheugd dat er meer hoornvliestransplantaties hebben plaatsgevonden. Ook laten de cijfers zien dat mijn investeringen in de innovatieve behandeling met machineperfusie resultaten opleveren.
Wat vindt u ervan dat in het jaar 2019 nabestaanden in 19 procent van de gevallen een donatie tegenhielden, terwijl de overledene zelf expliciet een «ja» als keuze had vastgelegd in het donorregister?
Iedere situatie is anders. Uitgangspunt is de wens van de overledene en deze dient zoveel mogelijk uitgevoerd te worden. Maar er is ook een andere kant. Nabestaanden worden op een vaak zeer emotioneel moment geconfronteerd met orgaandonatie. In goed overleg met de nabestaanden worden dan de opties besproken. Als zij een weloverwogen besluit nemen om geen donatieprocedure te starten, bijvoorbeeld doordat de kans dat hun dierbare een geschikt orgaan heeft voor donatie heel klein is, is dat ook een «weigering» die we terug zien in de cijfers. Maar die is wel heel goed overwogen.
Daarnaast lijken percentuele schommelingen groter omdat het bij orgaandonatie om een relatief klein aantal patiënten gaat. In 2019 hebben de nabestaanden in 35 gevallen nee gezegd tegen donatie, terwijl hun dierbare met een «ja» in het Donorregister stond. In 2018 ging het om 29 gevallen (13%).
Verwacht u dat de rol van de nabestaanden, wanneer per 1 juli 2020 de nieuwe donorwet (actieve donorregistratie) in werking treedt, groter zal worden, aangezien dan naar alle waarschijnlijkheid naast de groep «ja»-geregistreerden een grote groep zal ontstaan van mensen die zelf geen keuze hebben gemaakt en daardoor als «geen bezwaar» worden geregistreerd in het donorregister? Zo ja, vindt u dat wenselijk?
Ik verwacht niet dat de rol van nabestaanden groter zal wordt bij de invoering van de nieuwe donorwet. Om te waarborgen dat de rol van nabestaanden duidelijk is voor de professionals is de Kwaliteitsstandaard opgesteld. Na invoering van de nieuwe donorwet wordt bij een «geen bezwaar» registratie (mensen die in de huidige situatie niet geregistreerd zijn), net als nu bij een «ja» registratie, de donatie besproken met de nabestaanden en worden zij hierin begeleid. In beide gevallen gaat het om een geregistreerde toestemming. De arts voert dus uiteraard altijd een gesprek met nabestaanden om hen te informeren over de registratie en hoe deze tot stand is gekomen.
Daarbij: in de situaties waarin de nabestaanden wél moesten beslissen over donatie, hebben ze in 2019 ongeveer net zo vaak toestemming gegeven als in 2018 (32% vs. 29%).
Vindt u dat het recht op zelfbeschikking en het eerbiedigen van de wens van de orgaandonor voldoende zijn gewaarborgd in de Richtlijn Kwaliteitsstandaard Donatie, waarin onder andere staat dat ook bij een geregistreerde donor niet tot donatie wordt overgegaan wanneer nabestaanden het onderling oneens zijn over de vraag of donatie wenselijk is?
De Kwaliteitsstandaard komt voort uit de politieke wens om invoering van de nieuwe donorwet en de positie van nabestaanden duidelijk te beschrijven. De standaard probeert een balans te vinden tussen het recht op zelfbeschikking van de donor enerzijds en de positie en belangen van de nabestaanden anderzijds. In de Kwaliteitsstandaard staat nadrukkelijk dat de wens van de overledene het uitgangspunt moet zijn van het gesprek met nabestaanden. Als er toestemming is voor donatie, is het gesprek met nabestaanden informerend en zij hoeven niet meer de vraag te beantwoorden of zij wel of niet voor donatie willen kiezen. Wel kunnen nabestaanden aannemelijk maken dat de registratie niet overeenkomt met de wens van de potentiële donor, of kan uit de gesprekken met de nabestaanden blijken dat zij mogelijk emotionele/psychische schade lijden als de procedure toch doorgaat.
Hoe gaat u ervoor zorgen dat de wens van mensen die zich actief als donor hebben geregistreerd, beter wordt gewaarborgd?
De wens van de donor is zowel in de nieuwe situatie als in de huidige situatie goed gewaarborgd. Zoals hierboven aangegeven, is in de Kwaliteitsstandaard nadrukkelijk opgenomen dat de wens van de overledene het uitgangspunt moet zijn van het gesprek met nabestaanden. Ook past de NTS momenteel de donatie scholingsmodules aan voor artsen die te maken krijgen met het donatiegesprek en nabestaanden, zodat zij de Kwaliteitsstandaard en daarin gehanteerde uitgangspunten toepassen in de praktijk.
Kunt u deze vragen voor het algemeen overleg Orgaandonatie op 5 februari 2020 beantwoorden?
Ja.
Het bericht ‘Medewerkers universiteit Groningen sluisden 1,2 miljoen weg’. |
|
Dennis Wiersma (VVD) |
|
Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Medewerkers universiteit Groningen sluisden 1,2 miljoen weg»?1
Ja.
Wat heeft er precies plaatsgevonden op Rijksuniversiteit Groningen (RUG) met betrekking tot de financiering van de stichting Network on Humanitarian Action? Is er daadwerkelijk 1,2 miljoen euro weggesluisd?
De Faculteit der Letteren van de Rijksuniversiteit Groningen (RUG) neemt samen met tien andere Europese universiteiten via een consortium deel aan het Erasmus Mundus Joint Master’s Degree Programma in Internationale Humanitarian Action (NOHA-programma). In dit programma is sprake van uitwisseling van EU- en NON-EU studenten tussen de deelnemende instellingen. Als uitvoeringsorganisatie is door het consortium een vereniging (zonder winstoogmerk) opgericht naar Belgisch recht, te weten NOHA AISBL. Uit informatie van de RUG komt naar voren dat financiële middelen die vanuit de NOHA AISBL bestemd waren voor de RUG door vermeende valsheid in geschrifte en (subsidie)fraude feitelijk zijn overgemaakt naar de Stichting NOHA Groningen (SNG). Deze stichting is buiten medeweten van de RUG door drie medewerkers van de RUG opgericht. Deze medewerkers vormden tevens het bestuur van de stichting. De RUG geeft aan dat deze medewerkers zo een vehikel hebben gecreëerd om geldstromen buiten de RUG om te organiseren om er vervolgens buiten de controlemechanismen van de RUG om over te kunnen beschikken. In totaal gaat het om een bedrag van ongeveer 1,2 miljoen euro dat niet bij de RUG terecht kwam.
Vanuit welk Europees programma is deze 1,2 miljoen euro afkomstig? Welke controle heeft dit Europese programma uitgevoerd dat deze subsidie doelmatig werd besteed?
Deze 1,2 miljoen euro is onder andere afkomstig uit door studenten betaalde financiële vergoedingen en subsidies verstrekt aan NOHA AISBL door de Europese Commissie. De controle op deze subsidies berust bij de Europese Commissie. Door het Directoraat-Generaal Humanitaire hulp en civiele bescherming (DG ECHO) van de Europese Commissie wordt naar aanleiding van deze casus een audit uitgevoerd bij NOHA AISBL naar de rechtmatige besteding van subsidiegelden.
Hoe is het mogelijk dat 1,2 miljoen euro nooit bij de Rijksuniversiteit Groningen is terechtgekomen? Waarom is er niet sprake van goed toezicht van de Rijksuniversiteit Groningen op binnengekomen subsidies en collegegelden?
Uit door de RUG verstrekte informatie komt onder meer naar voren dat de stichting (SNG), mede door vermeende valsheid in geschrifte, zich voordeed als een aan de RUG gelieerde stichting. Daardoor heeft NOHA AISBL financiële middelen overgemaakt naar SNG terwijl de organisatie in de veronderstelling was dat ze geld overmaakte aan de RUG. Uit uitgevoerd extern onderzoek door een forensisch bureau is volgens de RUG naar voren gekomen dat er door de betrokkenen door deze werkwijze voor zichzelf een veel groter budget gecreëerd dan normaal gesproken mogelijk was.
Hoe kan het dat de Rijksuniversiteit Groningen pas op het spoor is gekomen van fraude na een tip van een Europese partner?
Zoals in het antwoord onder vraag 1 is aangegeven is de stichting (SNG) buiten medeweten van de RUG opgericht en is hiermee een geldstroom onttrokken aan de controlemechanismen van de RUG. Hoe het kan dat de RUG pas op het spoor is gekomen van fraude na een tip van een Europese partner moet mede blijken uit extern onderzoek door een forensisch bureau. Het is aan de RUG om hierover mededelingen te doen.
Wat zijn de gevolgen van het wegsluizen van het geld voor de universiteit en zijn studenten? Heeft dit directe financiële consequenties? Ziet de Rijksuniversiteit Groningen mogelijkheden om zo snel mogelijk de 1,2 miljoen euro terug te krijgen?
Door dit incident is het vertrouwen dat de RUG en de internationale organisatie NOHA bij (internationale) partners genoot beschadigd. De RUG heeft aangegeven alles in het werk te stellen om dit vertrouwen te herstellen. Ik wil benadrukken dat de kwaliteit van het masterprogramma niet in het geding is geweest. Studenten hebben de opleiding gekregen waarvoor ze zich hebben ingeschreven en de RUG garandeert dat ze die kwaliteit ook in de toekomst krijgen.
De RUG heeft daarnaast aangifte gedaan van (subsidie)fraude en valsheid in geschrifte. Tegelijkertijd is er beslag gelegd op het banktegoed van de stichting. Tenslotte is een civiele procedure gestart tegen SNG en één van de betrokken medewerkers.
Welke gelijkenissen heeft dit incident met het incident van Rijksuniversiteit Groningen rondom het project met de Chinese stad Yantai en de 1 miljoen euro aan belastinggeld die al in dat project was gestoken? Heeft de Rijksuniversiteit Groningen niets geleerd van die gebeurtenis of staan deze gebeurtenissen los van elkaar? Kunt u dit uitleggen?
Ik kan niet beoordelen of deze gebeurtenissen een samenhang hebben. De Inspectie van het Onderwijs voert nader overleg met het college van bestuur van de RUG over ingezette verbeteracties naar aanleiding van de NOHA casus en eerdere incidenten. Van de RUG heb ik begrepen dat het college van bestuur inzet op een cultuurverandering en het gesprek binnen de instelling over het belang dat medewerkers zich dienen te gedragen conform de bestaande integriteitsregels.
Welke arbeidsrechtelijke maatregelen zijn genomen tegen de andere twee betrokkenen? Waarom zijn zij anders behandeld dan degene die ontslagen is?
Op basis van de ernst van de geconstateerde feiten, heeft het college van bestuur van de RUG besloten om arbeidsrechtelijke maatregelen te nemen tegen de betrokken medewerkers, variërend van ontslag voor een medewerker tot een aantal ernstige waarschuwingen. Het past mij niet om over persoonlijke arbeidsrechtelijke maatregelen mededelingen te doen.
Deelt u de mening dat er altijd adequate controle moet plaatsvinden op de besteding van publiek geld en dat er hierbij ook een verantwoordelijkheid ligt bij de Rijksuniversiteit Groningen? Zo ja, welke maatregelen gaat de Minister in samenwerking met de Rijksuniversiteit Groningen nemen om herhaling te voorkomen?
Met u ben ik van mening dat een adequate controle van publiek geld van groot belang is. Er ligt op dit punt ook een zware verantwoordelijkheid bij individuele instellingen. De RUG heeft diverse maatregelen genomen om een soortgelijke casus in de toekomst zoveel mogelijk te voorkomen en eerder te detecteren. Bijvoorbeeld met een analyse op basis van externe informatie van alle aan de RUG toegekende subsidies, Kamer van Koophandel-controles op de adressen van de RUG in het kader van de jaarrekeningcontrole en het invoeren van aangescherpte interne procedures voor het opvoeren van een nieuwe crediteur in de administratie van de universiteit. Daarnaast heeft de RUG nog diverse andere maatregelen/acties lopen of in voorbereiding.
Tekortkomingen van Kustwachthelikopters |
|
Mustafa Amhaouch (CDA), Joba van den Berg-Jansen (CDA) |
|
Bruno Bruins (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD), Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Klopt het dat er een rapport over de Nederlandse Kustwachthelikopters is opgesteld door veiligheidsdeskundigen van KLM, Schiphol en het kenniscentrum Nederlands Lucht- en Ruimtevaart Centrum (NLR)? Zo ja, wanneer wordt dat rapport naar de Kamer gestuurd?1
De genoemde organisaties hebben een safety survey uitgevoerd naar de Search and Rescue (SAR) operatie van Noordzee Helikopters Vlaanderen (NHV) in Den Helder. Het is uitgevoerd in opdracht van Airport Medical Services B.V. (AMS). AMS heeft dit rapport niet openbaar gemaakt, maar wel gedeeld met het onderzoeksbureau dat een onderzoek in mijn opdracht heeft uitgevoerd. Laatstgenoemde rapport heb ik u heden toegezonden, voorzien van een reactie. Noordzee Helikopters Nederland (NHN) heeft mij laten weten de aanbevelingen van AMS mee te nemen in hun SAR-verbeterprogramma.
Klopt het dat de Kustwachthelikopters te krap zijn om de werkzaamheden voor patiënten uit te voeren? Zo ja, wat gaat daaraan gebeuren en binnen welke termijn?
Voor de bevindingen van het onderzoek dat in mijn opdracht is uitgevoerd en de maatregelen die naar aanleiding daarvan worden genomen, verwijs ik u naar het rapport en de reactie die ik u heden heb toegezonden.
Klopt het dat verpleegkundigen zich zorgen maken over hun veiligheid, omdat ze geen helm aangeleverd krijgen en zij zich aan boord niet altijd goed kunnen vastmaken en dat ook de brancard niet gezekerd kan worden? Zo ja, wat gaat daaraan gebeuren en op welke termijn?
Ik verwijs u naar het onderzoeksrapport dat ik u heden heb toegezonden. In aanvulling daarop kan ik melden dat NHN heeft aangeven dat zij maatregelen heeft getroffen om de beschikbaarheid van persoonlijke beschermingsmiddelen voor alle bemanningsleden, waaronder de verpleegkundigen, te waarborgen.
Klopt het dat in 2016 de Onderzoeksraad voor Veiligheid al vaststelde dat er tekortkomingen waren? Zo ja, wat waren deze tekortkomingen en waarom zijn er nog geen wijzigingen doorgevoerd? Gaat dit nu wel gebeuren? Zo ja, binnen welke termijn?
Het onderzoek «Zorg tussen Wal en Schip» van de Onderzoeksraad voor Veiligheid (OVV) in 2016 richtte zich niet specifiek op de SAR helikopter dienstverlening, maar op de gehele keten van medische hulpverlening op de Noordzee. Het OVV heeft in dit onderzoek geen tekortkomingen geconstateerd in de SAR helikopter dienstverlening.
Over de uitkomsten van het onderzoek van de OVV bent u op 15 december 2016 door de Minister van Infrastructuur en Milieu mede namens de Minister van VWS geïnformeerd.2 In de bijlage bij de brief van 13 december 2018 van de Minister van Justitie en Veiligheid bent u geïnformeerd over de stand van zaken van de implementatie van de aanbevelingen.3 De algemene conclusie van het onderzoek is dat er in de gehele keten van medische hulpverlening op de Noordzee tekorten zijn aangetroffen. Deze conclusie is aanleiding geweest om de processen door te lichten. In gezamenlijk overleg zijn structurele verbeteringen doorgevoerd binnen de Kustwachtorganisatie en is de samenwerking met de hulporganisaties op land verbeterd. Dit heeft ertoe geleid dat in 2017 een Harmonisatie Kwaliteitsbeoordeling in de Zorgsector Ketennorm is opgesteld voor de zorgketen die medische hulp op de (Noord)zee biedt, evenals een Kwaliteitskader Ambulancezorg op het water. Onder regie van de Kustwacht vindt tweejaarlijks evaluatie plaats van medische zorgverleningen op zee met de betrokken zorgaanbieders. Aanvullend op dit normenkader ontwikkelt de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd momenteel een toetsingskader om toezicht te kunnen houden op de kwaliteit van medische zorg op de (Noord)zee. Dit jaar zal deze keten gecertificeerd worden.
Klopt het dat veel bemanningsleden uit verschillende Europese landen komen en niet altijd goed Engels spreken? Zo ja, wat gaat daaraan gebeuren en binnen welke termijn?
Ik verwijs u naar het onderzoeksrapport dat ik u heden heb toegezonden.
Wat waren de redenen om in 2015 te kiezen voor uitvoering door het Vlaamse helikopterbedrijf Noordzee Helikopters Vlaanderen (NHV)? Is er destijds op laagste prijs aanbesteed of op Economisch Meest Voordelige Inschrijving (EMVI)? Zo ja, wat waren de EMVI-eisen? Hoe waren de eisen ten aanzien van de veiligheid van patiënten en de veiligheid van medewerkers meegenomen?
Het contract is aan NHN – niet NHV – gegund op basis van laagste prijs.
Welke autoriteit of instantie is verantwoordelijk voor een periodieke keuring van Kustwachthelikopters? Wanneer is een dergelijke keuring voor het laatst gebeurd? Wat was hiervan de eindconclusie?
De SAR-vluchten worden uitgevoerd met Belgisch civiel geregistreerde helikopters.
Ten aanzien van de luchtwaardigheid van deze helikopters ligt de verantwoordelijkheid voor het toezicht bij de autoriteit van het land van registratie, in dit geval de Belgische luchtvaartautoriteit. Onderdeel van het luchtwaardigheidsproces is inspectie door de Continuing Airworthiness Management Organisation die deze inspecties plannen en uitvoeren. Indien dit onderzoek uitwijst dat een luchtvaartuig luchtwaardig is, wordt het onderzoek afgesloten met een Airworthiness Review Certificate (ARC). Het toezicht op dit proces ligt in dit geval ook bij de Belgische luchtvaartautoriteit.
De Belgische luchtvaartautoriteit bevestigt desgevraagd dat de helikopters een geldig Bewijs van Luchtwaardigheid hebben met een geldige ARC. De voorgenoemde luchtwaardigheidsonderzoeken hebben recent plaatsgevonden, de resultaten daarvan waren alle positief. De ARC is voor de helikopters met de registratienummers OO-NSZ afgegeven op 5 september 2019, voor de OO-NHU op 11 december 2019, voor de OO-NHV op 6 januari 2020 en voor de OO-NHM op 7 januari 2020.
Ten aanzien van de SAR-operaties die met de helikopters worden uitgevoerd, verwijs ik u naar mijn brief van 27 november 2019, waarin ik een uitwerking heb aangekondigd van de wijze waarop het toezicht vormgegeven moet worden.4
Hoe vaak moeten Kustwachthelikopters uitrukken om reddingsacties uit voeren? Kunt u hierbij cijfers over de laatste drie jaar geven?
In 2017, 2018 en 2019 was dit respectievelijk 121, 122 en 130 keer.