Het bericht ‘Weer hoofdofficier weg bij OM’ |
|
Chris van Dam (CDA), Madeleine van Toorenburg (CDA) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
![]() |
Een onkostenvergoeding van vrijwilligers bij het Songfestival |
|
Jan de Graaf (CDA), Harry van der Molen (CDA), Maurits von Martels (CDA) |
|
Arie Slob (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CU) |
|
![]() |
Kent u het ingezonden stuk in de Volkskrant van Lucas Meijs (hoogleraar Strategische Filantropie en Vrijwilligerswerk Erasmus Universiteit) en Joost van Alkemade (directeur Vereniging Nederlandse Organisaties Vrijwilligerswerk) over een onkostenvergoeding voor vrijwilligers van het Songfestival?1
Ja.
Bent u het ermee eens dat een sterke samenleving niet kan bestaan zonder de tomeloze inzet van vrijwilligers, en dat het daarom van belang is om vrijwilligerswerk te waarderen, te stimuleren en te ondersteunen?
Daar ben ik het mee eens. Dat Nederland sterk is in het organiseren van grote evenementen met een bindende rol in de samenleving is mede te danken aan de bereidheid van veel mensen om zich vanuit een passie, maatschappelijke betrokkenheid of gewoon omdat ze het leuk vinden belangeloos in te zetten. Dat verdient ieders respect en waardering.
Wat vindt u ervan dat bij het Songfestival beroepskrachten, zoals presentatoren en technici, wel treinkaartjes en autokilometers mogen declareren, maar vrijwilligers niet? Vindt u dit uit te leggen?
Bent u het ermee eens dat het van belang is dat het Songfestival een goed vrijwilligersbeleid heeft, waarbij ten minste de onkosten van vrijwilligers worden vergoed?
Bent u het ermee eens dat, nu het besluit is genomen om vanuit de Algemene Mediareserve een financiële bijdrage beschikbaar te stellen aan de uitzending van het Eurovisie Songfestival, een goede gelegenheid is ontstaan om ook afspraken te maken over een onkostenvergoeding voor vrijwilligers?
Bent u bereid om afspraken te maken over een onkostenvergoeding voor vrijwilligers van het Songfestival, bijvoorbeeld door dit mee te nemen bij het aangekondigde gesprek waarin u aangeeft nadere afspraken te willen maken met de NPO over de aandacht voor de toegankelijkheid van het Eurovisie Songfestival voor mensen met een beperking en over het betrekken van scholieren bij het Eurovisie Songfestival?2
Sluiting van jeugdzorginstelling Hoenderloo Groep |
|
René Peters (CDA), Evert Jan Slootweg (CDA) |
|
Arie Slob (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CU), Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Jeugdzorginstelling Hoenderloo Groep dicht na fouten en financiële problemen»?1
Ja.
Welke locaties sluiten er nu precies?
Pluryn sluit de locaties in Hoenderloo en Deelen.
Om hoeveel jongeren gaat het in deze locaties?
Het gaat om ongeveer 200 jongeren die momenteel bij De Hoenderloo Groep verblijven.
Kloppen de volgende drie redenen dat deze instelling gaat sluiten (i) gebrek aan kwaliteit van de zorg, (ii) de financiële problemen en (iii) de verharde jongeren met een complexe zorgvraag?
Pluryn heeft op 2 december 2019 aangekondigd dat ze De Hoenderloo Groep gaat sluiten. Als redenen voor de sluiting heeft Pluryn genoemd zorgen over de kwaliteit van de hulpverlening, de financiële resultaten van de Hoenderloo Groep en de wens om ook complexe zorg meer in de regio te organiseren.2 De IGJ heeft sinds 2016 meermaals tekortkomingen geconstateerd wat betreft de kwaliteit van zorg bij De Hoenderloo Groep3.
Klopt het dat voor de jongeren een passende oplossing wordt gevonden? In het artikel is sprake van opvang thuis, wat houdt dat precies in?
Dat klopt. Pluryn neemt in principe een jaar de tijd om De Hoenderloo Groep af te bouwen. Het is de verantwoordelijkheid van Pluryn om hiervoor een zorgvuldige aanpak in te richten met maatwerkoplossingen voor elk kind. Dit uiteraard in samenwerking met de jongeren, hun ouders, behandelaren, gemeenten en andere jeugdhulpaanbieders. Dit vraagt een zorgvuldige communicatie van Pluryn met alle betrokkenen.
Pluryn heeft aangegeven op dit moment alles in gereedheid te brengen om zo snel mogelijk te starten met de gesprekken met jongeren, hun ouders, de voogd, de behandelaar en de gemeente waar de jongeren vandaan komen. In februari moet met alle jongeren individueel dat gesprek zijn gevoerd. Pluryn heeft een conceptplan klaarliggen voor de voorgenomen afbouw van de locaties Hoenderloo en Deelen, dat gebaseerd is op de zorgvraag van de cliënten en de contractuele afspraken met gemeenten. Dit conceptplan wordt op dit moment voorgelegd aan de interne medezeggenschap- adviesorganen van Pluryn, waaronder de cliëntenraad en de ondernemingsraad, en afgestemd met externe stakeholders. In hoofdlijnen kent de aanpak drie bestanddelen:
Jeugdigen die nu wonen op de locaties van de Hoenderloo Groep en binnen de genoemde periode hun behandeling afronden, kunnen de behandeling daar afmaken.
Een ander deel van de jeugdigen kan thuis verder worden behandeld of een plaats krijgen bij een andere locatie van Pluryn.
Voor de jeugdigen voor wie deze twee mogelijkheden niet passend zijn, gaat Pluryn overlegtafels met andere zorgaanbieders en gemeenten organiseren en bespreken welke hulp en daarbij horende locatie passend zijn voor deze jeugdigen.
De IGJ is reeds betrokken en zal dit plan beoordelen en actief toezien op de zorgvuldigheid van de zorgoverdracht van de jeugdigen die nu bij De Hoenderloo Groep verblijven.
Pluryn werkt nog aan een plan voor afbouw en sluiting van het onderwijs en overdracht van leerlingen bij het Hoenderloo College. De inspectie van het onderwijs (IvhO) verwacht een plan van sluiting van het onderwijs begin februari te ontvangen en ziet toe op uitvoering van dat plan. Het schoolbestuur is verantwoordelijk voor een overdracht van leerlingen, mochten zij ergens anders hun onderwijs vervolgen. De IvhO ziet hier vervolgens op toe.
Herkent u het beeld dat Pluryn schetst dat jeugdzorginstellingen te weinig geld ontvangen om verharde jongeren met een complexe zorgvraag op een juiste manier te kunnen helpen?
Het beeld dat Pluryn schetst sluit aan bij de discussie die veelvuldig tussen gemeenten aan aanbieders plaatsvindt. Soms leidt dit zelfs tot rechtszaken, zoals onlangs nog bij de aanbesteding in de regio Haaglanden. Ook sluit het beeld aan bij signalen van aanbieders dat sommige gemeenten geen of onvoldoende indexatie bieden en dat afgesproken tarieven niet altijd kostendekkend (blijken te) zijn. Dit laatste komt mede doordat jeugdhulpaanbieders niet altijd een goede onderbouwing van hun kostprijs hebben.
Gemeenten zijn vanuit de Jeugdwet, artikel 2.12, verplicht te waarborgen dat er een goede verhouding is tussen de prijs voor de levering van jeugdhulp of de uitvoering van een kinderbeschermingsmaatregel of jeugdreclassering en de eisen die worden gesteld aan de kwaliteit daarvan. Gemeenten dienen op basis van dit artikel een reële prijs te betalen.
Om dit te versterken zal in de Jeugdwet een artikel worden opgenomen, net zoals dat voor de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 al geldt, op grond waarvan bij algemene maatregel van bestuur (AMvB) regels kunnen worden gesteld ten aanzien van de «reële prijzen» die gemeenten ingevolge artikel 2.12 van de Jeugdwet met aanbieders moeten afspreken. Tegelijkertijd werken we aan zo'n AMvB, waarbij we ook de ervaringen met de AMvB voor de Wmo 2015 zullen meenemen. In de AMvB zal in ieder geval opgenomen worden dat afspraken gemaakt dienen te worden over de (wijze van) indexering van tarieven.
Wat is het alternatief voor deze verharde jongeren met een complexe zorgvraag wanneer ze niet geholpen kunnen worden door Pluryn?
Zie het antwoord op vraag 5 voor de jongeren die nu bij De Hoenderloo Groep wonen. Gemeenten hebben de verantwoordelijkheid ervoor te zorgen dat jeugdigen die in de toekomst de specialistische hulp nodig hebben die de Hoenderloo Groep nu biedt, passende hulp krijgen. Dit heeft alles te maken met het zorglandschap en onze ambitie om ook als jeugdigen uit huis geplaatst worden, hun verblijf zo thuis mogelijk te organiseren. Dit geldt zowel voor gesloten jeugdhulp als andere drie-milieuvoorzieningen. Ik heb met gemeenten afgesproken dat VWS hen bij hun coördinerende rol zal ondersteunen, bijvoorbeeld in het achterhalen van de benodigde informatie.
Voldoen de jongeren die behandelt worden door de Hoenderloo Groep aan de kenmerken die u in uw brief van 7 november 2019 rekent tot de groep waaraan hulp op bovenregionaal en regionaal niveau moet worden geboden?2
Ja.
Zou de nieuwe financieringsstructuur zoals u die ontvouwt in de brief van 7 november 2019 voorkomen hebben dat de Hoenderloo Groep in financiële problemen zou zijn gekomen?
Dat jeugdhulpaanbieders niet meer in financiële problemen komen valt onder geen enkele financieringsstructuur te garanderen. Ik verwacht wel dat de voorstellen die wij in deze brief hebben gedaan voor een betere organisatie, aanbieders in een stabielere omgeving brengen waardoor ook de financiële onzekerheden en risico’s kleiner worden. Bovendien is het van belang om instellingen in financiële problemen tijdig in beeld te hebben.
Er zijn inmiddels verschillende stappen gezet om financiële en organisatorische problemen die kunnen leiden tot discontinuïteit van jeugdhulp tijdig te kunnen signaleren. Binnen het Actieprogramma Zorg voor de Jeugd heeft de VNG heeft daartoe inmiddels een instrument ontwikkeld en ter beschikking gesteld aan accounthoudende regio’s. Een accounthoudende regio is in de meeste gevallen de grootste opdrachtgever van een aanbieder van specialistische jeugdhulp of een gecertificeerde instelling. De accounthoudende regio acteert naar andere regio’s bij risico’s van discontinuïteit. Bij dreigende liquiditeitsproblemen bijvoorbeeld bepalen de betreffende aanbieder en accounthoudende regio welke stappen gezet moeten worden. Het instrument dat de VNG heeft ontwikkeld en ter beschikking heeft gesteld aan accounthoudende regio’s levert input voor het inhoudelijke periodieke gesprek tussen accounthoudende regio’s en aanbieders van specialistische jeugdhulp (dan wel gecertificeerde instellingen) over signalen die wijzen op risico’s van continuïteit. Het Ondersteuningsteam Zorg voor de Jeugd (OZJ) blijft zowel regio’s als aanbieders ondersteunen en ontwikkelt het ondersteuningsaanbod verder.
Aanvullend daarop zal de Jeugdautoriteit – die per 1 januari 2019 is opgericht – in 2020 worden versterkt om continuïteitsproblematiek eerder in kaart te brengen, bij de kern aan te pakken en te voorkomen. De Jeugdautoriteit bouwt in de eerste helft van 2020 een afdeling monitoring op, zowel inhoudelijk als organisatorisch. De Jeugdautoriteit voert op dit moment een verkenning uit naar het opzetten van een early warning system.
Op welke wijze wordt het personeel naar nieuw werk geholpen?
Ik vind het belangrijk dat de circa 500 medewerkers voor de sector behouden blijven. Want de arbeidsmarktproblematiek en het hoge personeelsverloop in de jeugdsector zijn hardnekkig. Daarom is het goed dat Pluryn inzet op het behouden van personeel voor andere locaties en/of voor de jeugdzorg. Om te voorkomen dat personeel versneld vertrekt bij De Hoenderloo Groep onderzoekt Pluryn de mogelijkheden om het personeel zo veel mogelijk zekerheden te geven. Daarom zijn medewerkers reeds geïnformeerd tijdens een bijeenkomst en zal Pluryn per medewerker op korte termijn het gesprek voeren. Daarnaast is de bestuurder in gesprek met de vakbonden van Zorg en Welzijn en Onderwijs om medewerkers te begeleiden van werk naar werk. Hierover heeft de Raad van Bestuur een intentieverklaring afgesloten met de vakbonden. In januari 2020 wordt deze intentieverklaring verder geoperationaliseerd.
Herinnert u zich nog de antwoorden op vragen van ons over een weeffout in de financiering van het passend onderwijs van 6 juni 2018 en de vervolgvragen van 5 maart 2019?3 4
Ja.
Heeft de sluiting van de Jeugdzorginstelling Hoederloo Groep, en dan met name de sluiting van de locatie in Deelen, nu gevolgen voor de financiering van het passend onderwijs voor het samenwerkingsverband VSO Gelderse Vallei?
Nee. Het Rijk bekostigt de school die het onderwijs verzorgt voor jongeren die verblijven in een instelling voor gesloten jeugdhulp, zoals de locatie van de Hoenderloo Groep in Deelen. Het samenwerkingsverband waaraan deze school is verbonden heeft dus geen financiële verantwoordelijkheid voor die school. De sluiting van die school heeft dan ook geen gevolgen voor het samenwerkingsverband Gelderse Vallei.
Echter, in de Gelderse Vallei speelde er een financieel probleem bij de doorstroom van jongeren vanuit de school bij de instelling voor gesloten jeugdhulp naar een school bij een instelling voor «open» jeugdhulp. Het samenwerkingsverband werd namelijk wel financieel belast met de kosten voor de «open» plaatsing op grond van het woonplaatsbeginsel als gevolg van deze doorstroomroute.
Dit heeft geleid tot een herstelactie voor het kalenderjaar 2019 en het schooljaar 2019–2020 van de toerekening van deze kosten aan het samenwerkingsverband Gelderse Vallei. Wanneer de instelling voor gesloten jeugdhulp en de daarbij behorende school halverwege dit kalenderjaar dicht gaan, zal deze doorstroomroute vanaf die datum niet meer plaatsvinden in deze regio.
Voor de periode tot aan de sluiting worden de financiële gevolgen voor het samenwerkingsverband Gelderse Vallei op basis van de herstelactie gecorrigeerd. De middelen die de Gelderse Vallei hiervoor ter compensatie ontvangt, komen rechtstreeks van het samenwerkingsverband dat van oorsprong verantwoordelijk was. Dit samenwerkingsverband is hiermee akkoord gegaan door een toelaatbaarheidsverklaring af te geven.
Betekent het overigens dat door de huidige weeffout in de financiering van het passend onderwijs rondom Deelen dit nog op de begroting blijft drukken op de begroting van het samenwerkingsverband VSO Gelderse Vallei?
Nee. Wanneer de instelling voor gesloten jeugdhulp in Deelen dicht gaat en de bijbehorende school ook, zullen er geen leerlingen meer doorstromen vanuit de gesloten setting naar een open instelling jeugdhulp. Hierdoor vindt er geen toerekening van de kosten voor het (voortgezet) speciaal onderwijs meer plaats via het woonplaatsbeginsel aan het samenwerkingsverband Gelderse vallei.
Klopt het dat dit samenwerkingsverband de schoolloopbaan van de zittende en uitgestroomde leerlingen van Deelen moet blijven bekostigen ook als Deelen dicht gaat?
Met de eerdergenoemde herstelactie (zie ook het antwoord op vraag 12), zijn de zittende en uitgestroomde leerlingen van het Hoenderloo College in Deelen toegerekend aan het samenwerkingsverband van herkomst. Dit vond plaats via een aanvraag van een toelaatbaarheidsverklaring voor de leerling en na instemming van het betreffende samenwerkingsverband. Door bovenstaande herstelactie zal het samenwerkingsverband waarbinnen de school van Deelen staat, alleen de schoolloopbaan van uitstromende leerlingen bekostigen die voorheen ook al woonachtig waren in dit samenwerkingsverband.
Betekent de sluiting van Deelen dat u niet langer naar een financiële compensatie gaat zoeken voor het samenwerkingsverband VSO Gelderse Vallei omdat het een aflopende zaak is of voelt u zich hier nog voor verantwoordelijk?
De herstelactie (zie antwoord vraag 12) voor het samenwerkingsverband Gelderse Vallei had betrekking op de kalenderjaren 2019 en 2020. Dit is bijna afgerond. Er was een werkwijze afgesproken op basis waarvan ook in de toekomst de financiële kosten voor de plaatsing in het (voortgezet) speciaal onderwijs zouden worden toegerekend aan het samenwerkingsverband van herkomst in plaats van aan het samenwerkingsverband Gelderse Vallei, waarmee het probleem dus ook structureel was opgelost Voor het huidige kalenderjaar geldt dat de 1 oktober telling in de systemen is aangepast waardoor het samenwerkingsverband Gelderse Vallei niet opnieuw wordt geconfronteerd met kosten voor jongeren die niet oorspronkelijk uit hun regio afkomstig zijn.
Het niet toelaten van een geneesmiddel dat vooral effectief is voor vrouwen met hartklachten |
|
Lilianne Ploumen (PvdA) |
|
Bruno Bruins (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Het bericht dat Syrische vluchtelingen die christen zijn geweigerd worden in VN-opvangkampen |
|
Joël Voordewind (CU) |
|
Ankie Broekers-Knol (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD), Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht van CBN News waarin gemeld wordt dat christelijke vluchtelingen uit Syrië geweigerd worden in VN-opvangkampen in Jordanië?1
Ja.
Kunt u op basis van eigen informatie al dan niet bevestigen of deze signalen dat christelijke vluchtelingen geweigerd worden geloofwaardig zijn?
Het kabinet heeft geen informatie dat christelijke vluchtelingen geweigerd worden in de VN-vluchtelingenkampen in Jordanië. Daarnaast merkt het kabinet op dat de VN-Vluchtelingenorganisatie (UNHCR) de hoeder van het VN-Vluchtelingenverdrag van 1951 is. In het VN-Vluchtelingenverdrag wordt in artikel 3 expliciet het principe van non-discriminatie genoemd, ook op basis van religie.
Bent u bereid bij de Hoge Commissaris voor de Vluchtelingen van de VN (UNHCR) opheldering te vragen over deze berichten? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet is doorlopend met UNHCR, het VN-bureau voor de coördinatie van humanitaire zaken (OCHA), betrokken NGO’s en lokale autoriteiten in landen als Jordanië en Irak in gesprek over vluchtelingenopvang in het Midden-Oosten en wereldwijd en stelt in deze gesprekken het belang van een humane opvang voor alle vluchtelingen, ongeacht religieuze achtergrond, voorop.
Kent u berichten uit andere landen in het Midden-Oosten over christelijke vluchtelingen die geen toegang krijgen tot opvangkampen of daar niet veilig zijn? Wat weet u over de situatie van christelijke vluchtelingen bijvoorbeeld in Irak?
Naast christelijke vluchtelingen bevinden zich ook christelijke ontheemden in Irak. In de Koerdische Autonome Regio in Irak, het gebied waar de meeste ontheemden en vluchtelingen worden opgevangen, is een relatief grote vrijheid van religie.
Het kabinet heeft geen indicatie dat Syrische vluchtelingen of ontheemden in Irak de toegang tot kampen wordt ontzegd of dat zij anderszins worden benadeeld ten opzichte van andere groepen. Over het algemeen geldt dat ontheemde christenen relatief snel worden opgenomen in lokale christelijke gemeenschappen, een alternatief dat volgens UNHCR de voorkeur geniet ten opzichte van opvangkampen. De twee in Erbil voor christenen aangewezen opvangkampen zijn momenteel verlaten.
Deelt u de mening dat het belangrijk is om zeker te stellen dat christelijke vluchtelingen uit Syrië dezelfde opvang krijgen als moslims? Deelt u ook de mening dat er onderzoek nodig is om na te gaan of christelijke vluchtelingen inderdaad wel dezelfde opvang krijgen als niet-christenen en of zij daarin veilig zijn?
Het kabinet staat voor een gedegen vluchtelingenopvang en een toekomstperspectief voor alle Syrische vluchtelingen in de regio, zonder onderscheid in religieuze achtergrond. Als actieve donor in het Midden-Oosten met humanitaire programma’s en ontwikkelingssamenwerkingsprojecten die gericht zijn op de noden van vluchtelingen en gastgemeenschappen monitort het kabinet de gelijke behandeling actief. UNHCR neemt de religieuze achtergrond van vluchtelingen wel expliciet mee in haar veiligheidsoverwegingen. Deze overwegingen of «protection concerns» zijn onderdeel van de reguliere overleggen tussen UNHCR en internationale donoren. In Jordanië heeft het kabinet geen aanwijzingen van structurele discriminatie van christelijke Syrische vluchtelingen, maar het kabinet zal, in samenspraak met UNHCR en andere donoren, de situatie nauwgezet blijven volgen.
Bent u bereid bij de VN aan te dringen op een dergelijk onderzoek?
Het kabinet gaat uit van het principe van gelijke behandeling van alle mensen in nood en neemt dit constant mee in haar gesprekken met betrokken partijen, inclusief UNHCR en lokale autoriteiten. Op dit moment zijn er geen incidenten bekend die vragen om een dieper onderzoek naar structurele discriminatie.
Bent u van mening dat er aparte opvangkampen moeten komen voor religieuze minderheden om hun veiligheid beter te kunnen garanderen? Zo nee, hoe denkt u dat hun veiligheid in de bestaande kampen verzekerd kan worden?
Als beheerders van de opvangkampen in Jordanië zijn UNHCR en de Jordaanse autoriteiten direct verantwoordelijk voor de veiligheid binnen de kampen. Beide partijen hebben zich gecommitteerd aan het principe van vrijheid van religie en gelijke behandeling van vluchtelingen. Aangezien het kabinet geen indicatie heeft van een structurele ongelijke behandeling van vluchtelingen in Jordanië is er geen aanleiding de wijze van vluchtelingenopvang drastisch te veranderen. Bovendien geven vluchtelingen, ongeacht hun religieuze achtergrond, over het algemeen aan dat hun voorkeur niet uitgaat naar aparte opvangkampen, uit vrees voor sociale spanningen en bijgevolg discriminatie en verminderde persoonlijke veiligheid. Via de algemene monitoringsmechanismes blijft het kabinet in samenspraak met andere internationale actoren de huidige veiligheidssituatie nauwgezet in de gaten houden.
Het bericht ‘Nieuwe test voor uitstoot diesels’ |
|
Erik Ziengs (VVD), Remco Dijkstra (VVD) |
|
Stientje van Veldhoven (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat, minister zonder portefeuille infrastructuur en waterstaat) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht van BNR Nieuwsradio van 4 december jongstleden getiteld: «Nieuwe test voor uitstoot diesels»?1
Ja, dit bericht is mij bekend.
Per wanneer zou de nieuwe test bij de Algemene Periodieke Keuring (APK) ingaan die dieselauto’s voortaan via een deeltjestest controleert op de aanwezigheid van roet en fijnstof bij de uitlaat?
Schone lucht is van levensbelang, voor iedereen. Luchtverontreiniging behoort tot de belangrijkste risicofactoren voor de gezondheid, in dezelfde orde van grootte als overgewicht. In het Schone Lucht Akkoord dat op 13 januari 2020 is ondertekend, is een groot aantal maatregelen opgenomen om de lucht schoner te maken, onder andere gericht op handhaving van de milieuregels. Eén van deze maatregelen is invoering van APK-deeltjestest voor controle van roetfilters van dieselauto’s.
Zoals vermeld in mijn brief2 van 20 februari 2019 aan de Tweede Kamer wordt ernaar gestreefd de nieuwe test in 2021 in de APK in te voeren. Sinds mei 2018 bestaat er voor dieselauto’s met roetfilter al een visuele APK-roetfiltercontrole. Visuele controle is echter niet altijd effectief omdat bij roetfilterverwijdering vaak het filterelement uit de behuizing wordt gehaald. De nieuwe test met deeltjesteller is nauwkeuriger, waardoor verwijderde roetfilters beter worden gedetecteerd.
Nemen de kosten voor de APK toe?
Het is niet op voorhand mogelijk aan te geven hoe de APK-kosten zich zullen ontwikkelen. Er moet aan de ene kant een nieuwe test worden gedaan, waarvoor door APK-bedrijven eenmalig een deeltjesteller moet worden aangeschaft. Daar staat tegenover dat de huidige visuele roetfiltercontrole kan komen te vervallen. Hierdoor worden APK-tijd en kosten verminderd. Ook de zogeheten vrije acceleratie rookmeting, die moet worden uitgevoerd als bij het uitlezen van het On-Board Diagnose (OBD) systeem bepaalde emissie-gerelateerde foutcodes wordt aangetroffen, kan komen te vervallen. Bij het opstellen van de regelgeving voor de APK-roetdeeltjestest zal nader worden uitgewerkt wat er precies in de APK gaat veranderen. Hierbij zal nader op de eventuele gevolgen voor de kosten worden ingegaan.
Hoeveel personenauto’s en -busjes in Nederland rijden er op diesel en beschikken niet over een roetfilter?
Momenteel zijn er in Nederland circa 300.000 dieselpersonenauto’s en 400.000 dieselbestelauto’s zonder een door de fabrikant gemonteerd roetfilter3. Het betreft met name dieselpersonenauto’s van vóór 2005 en dieselbestelauto’s van vóór 2009. Voor deze voertuigen is een roetfilter op basis van Europese regelgeving niet verplicht. Dieselpersonenauto’s moeten vanaf 2011 een door de fabrikant gemonteerd roetfilter hebben om aan de Europese emissie-eisen te voldoen. Voor dieselbestelauto’s geldt dit vanaf 2012. Een deel van de dieselauto’s is al voordat het vanuit Europa verplicht werd van een roetfilter voorzien. Hiervoor waren er destijds namelijk nationale stimuleringsregelingen.
Hoeveel personenauto’s en -busjes in Nederland die op diesel rijden hebben wel een roetfilter, maar blijkbaar een roetfilter die niet goed werkt?
Het aantal dieselauto’s met defect en verwijderd roetfilter is niet precies bekend. Diverse vlootonderzoeken, die de afgelopen jaren in verschillende landen zijn uitgevoerd, hadden als resultaat dat het aandeel niet goed functionerende roetfilters varieert tussen 9 en 14%4. Deze steekproeven waren soms echter beperkt van omvang, niet altijd 100% representatief of er werd een strenger afkeurcriterium toegepast.
Momenteel zijn er in Nederland circa 1.100.000 dieselpersonenauto’s en 500.000 dieselbestelauto’s met een door de fabrikant gemonteerd roetfilter. Hiervan moeten er respectievelijk 900.000 en 350.000 naar de APK omdat ze drie jaar of ouder zijn. Zoals ook aangegeven in mijn antwoord op vraag 9, zijn er naar schatting 100.000 à 125.000 APK-plichtige dieselpersonenauto’s en dieselbestelauto’s met een niet goed werkend roetfilter. Deze voertuigen dragen substantieel bij aan de totale fijnstof emissie van dieselvoertuigen met roetfilter.
Kunt u aangeven waarom mensen een roetfilter zouden moeten verwijderen van hun voertuig? Wat zijn de voordelen hiervan en wat zijn de nadelen?
Er is geen sprake van dat roetfilters van dieselauto’s zouden moeten worden verwijderd. Voor de meeste dieselauto’s is het verwijderen van een roetfilters zelfs verboden. Zonder roetfilter voldoen de meeste dieselauto’s namelijk niet aan de emissie-eisen voor toelating tot het verkeer op de weg. Dieselpersonenauto’s van 2010 en ouder en dieselbestelauto’s van 2011 en ouder kunnen nog wel zonder roetfilter aan de eisen voor toelating tot de weg voldoen.
In de praktijk komt het voor dat roetfilters verwijderd worden om kosten voor onderhoud of vervanging uit te sparen. Onderhoud is nodig wanneer een roetfilter te zeer is dichtgeslibd en het voertuig zelf het roetfilter niet meer succesvol kan regenereren. In dat geval moet het filter worden gedemonteerd en extern worden gereinigd. Vervanging van een roetfilter is nodig als externe reiniging van het filter niet meer mogelijk is, bijvoorbeeld doordat het filter is beschadigd. Daarnaast komt het voor dat bij chiptuning nog prima werkende filters «preventief» worden verwijderd. Nadeel van een verwijderd filter is dat de uitstoot van roetdeeltjes sterk toeneemt. Dit is schadelijk voor de gezondheid.
Kunt u inzicht geven in hoeveel een retrofit van een roetfilter inclusief installatie kost? In welke verhouding staat installatie hiervan nog tot de restwaarde van een oude diesel?
Van «retrofit» wordt gewoonlijk gesproken als naderhand een zogeheten «halfopen» roetfilter wordt gemonteerd bij dieselauto’s die oorspronkelijk niet van een filter zijn voorzien. De APK-deeltjestellertest wordt niet verplicht voor auto’s met een halfopen retrofit filter. De nieuwe test wordt alleen verplicht voor dieselauto’s met een gesloten af-fabriek roetfilter. Bij deze auto’s moet een verwijderd of beschadigd filter worden vervangen door een oorspronkelijk gesloten roetfilter.
Het laten reinigen van een af-fabriek roetfilter kan op verschillende manieren en kost gemiddeld € 200 tot € 400. Een roetfilter vervangen door een nieuw exemplaar kost inclusief montage tussen € 1.000 en € 1.500. In plaats van een nieuw filter kan er bij dieselpersonenauto’s van 2010 en ouder en dieselbestelauto’s van 2011 en ouder voor worden gekozen om het filter bij de RDW als «verwijderd» te laten registreren. Het voertuig komt hiermee dan wel in aanmerking voor de roettoeslag in de motorrijtuigenbelasting die met ingang van 2020 in werking treedt. De afweging voor deze keuze is in zo’n geval aan de voertuigeigenaar.
Dieselpersonenauto’s vanaf 2011 en dieselbestelauto’s vanaf 2012 kunnen alleen met een door de fabrikant gemonteerd, gesloten roetfilter aan de eisen voor toelating tot de weg voldoen. Als de APK deeltjestellertest in 2021 wordt ingevoerd, hebben deze auto’s een leeftijd van maximaal 10 jaar. De restwaarde van een 10 jaar oude dieselpersonenauto bedraagt circa € 6.000. Jongere dieselauto’s hebben vanzelfsprekend een hogere restwaarde.
Wat worden de meetgrenzen die gaan gelden? Welke marges zijn toegestaan?
Voor dieselauto’s van 2014 en ouder zal een normwaarde van 1.000.000 deeltjes per kubieke centimeter gaan gelden. Voor dieselauto’s van 2015 en jonger wordt de normwaarde 250.000 deeltjes per kubieke centimeter. Deze grenzen gaan gelden voor dieselpersonenauto’s, dieselbestelauto’s en dieselvrachtauto’s met een door de fabrikant gemonteerd roetfilter. Een dieselauto’s met een goed werkend roetfilter heeft een uitstoot van minder dan 1000 deeltjes per kubieke centimeter. Dieselauto’s zonder roetfilter stoten bij stationair toerental ongeveer 5.000.000 deeltjes per kubieke centimeter uit.
De normwaarden van 250.000 en 1.000.000 deeltjes per kubieke centimeter zijn inclusief de marges die zijn toegestaan. De eis van 250.000 deeltjes per kubieke centimeter is bijvoorbeeld een factor drie tot vijf keer minder streng dan de overeenkomstige deeltjesaantallen norm die bij de Europese toelating van dieselauto’s wordt toegepast. Door de toegestane marge wordt voorkomen dat dieselauto’s met een kleine beschadiging van het roetfilter voor de APK gaan worden afgekeurd.
Hoeveel voertuigen zullen naar verwachting niet meer door de APK komen? Wat als blijkt dat een oudere diesel niet meer voldoet aan de uitstootnormen? Wat betekent dit voor de restwaarde van deze voertuigen?
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 5 is het aandeel defecte en verwijderde roetfilters niet precies bekend. Diverse vlootonderzoeken, die de afgelopen jaren zijn uitgevoerd, lieten een aandeel van 9 – 14% zien. Deze steekproeven waren soms echter beperkt van omvang, niet altijd 100% representatief en/of er werd een strenger afkeurcriterium toegepast. Met het ruimere APK-afkeurcriterium, dat in Nederland gaat gelden, lijkt een lager aandeel van 8 à 10% APK-roetfilterafkeur een reële inschatting. Uitgaande van 1.250.000 APK-plichtige dieselauto’s met roetfilter zullen naar schatting 100.000 à 125.000 voertuigen als gevolg van de nieuwe roetdeeltjestest niet door de APK komen, zoals ook aangegeven in mijn antwoord op vraag 5.
Om door de APK te komen kan bij dieselpersonenauto’s van 2010 en ouder en bij dieselbestelauto’s van 2011 en ouder het roetfilter door de voertuigeigenaar bij de RDW als «verwijderd» worden geregistreerd. In dat geval wordt bij de APK geen roetdeeltjestest gedaan. Dieselpersonenauto’s vanaf 2011 en dieselbestelauto’s vanaf 2012 voldoen alleen met roetfilter aan de eisen voor toelating tot het verkeer op de weg. Bij deze voertuigen zal, net als nu bij de visuele controle, na invoering van de nieuwe deeltjestest het gebrek moeten worden hersteld voordat de auto weer op de weg mag. De Nederlandse restwaarde zal daarom afnemen met ongeveer het bedrag van de hiervoor te verwachten kosten.
Hoe gaat u eigenaren van oudere afgekeurde diesels, of diesels waarvan de roetfilter verwijderd is, of waarvan de filter nu onvoldoende functioneert, helpen om een ander voertuig aan te schaffen? Gaat u oudere diesels opkopen? Zo ja, hoe? Zo nee, wat ziet u dan als oplossing?
Kosten voor onderhoud en reparatie maken deel uit van de normale autokosten. Dit geldt voor roetfilters even goed als voor bijvoorbeeld remmen. Als een roetfilter wordt verwijderd om onderhoudskosten uit te sparen, dan wordt dat beschouwd als onjuist uitgevoerd onderhoud, waardoor schade aan het voertuig wordt toegebracht. Op gelijke wijze kan schade aan een auto worden toegebracht door onjuist onderhoud aan de remmen. Als door onjuist onderhoud schade aan een voertuig is toegebracht, dan moet de eigenaar extra kosten maken om het voertuig weer in goede staat van onderhoud te brengen.
Indien een roetfilter defect raakt, doordat bijvoorbeeld een scheurtje in het filterelement ontstaat, dan kan dit de voertuigeigenaar (veelal) niet direct worden aangerekend. Echter, dit geldt ook voor andere onderdelen van een auto die defect kunnen raken zonder dat dit direct de schuld van de eigenaar is. Bij herstel hiervan gaat het dan om de normale onderhouds- en reparatiekosten van een (oudere) auto.
Er is geen voornemen om eigenaren van dieselauto’s te compenseren als hun voertuig voor de APK wordt afgekeurd doordat het roetfilter niet goed werkt. Net zoals er ook geen sprake is van compensatie voor afgekeurde auto’s waarbij de verlichting niet goed werkt, de banden zijn versleten of de remmen niet goed werken.
Hoe compenseert u mensen die ineens hun voertuig waardeloos zien worden en deze ook niet meer kunnen gebruiken? Welke afwegingen worden hierin gemaakt?
Zie antwoord vraag 10.
Bent u bereid onderzoek te doen naar de mogelijke sociale, financiële en milieugevolgen voordat u overgaat tot het definitief wijzigen van een APK die hier betrekking op heeft?
Hier ben ik zeker toe bereid. Om de deeltjestellertest verplicht te stellen voor de APK is een volgende wijziging van de Regeling voertuigen nodig. Zoals gebruikelijk zullen bij wijziging van regelgeving de gevolgen voor lastendruk voor bedrijven en burgers en de milieueffecten in beeld worden gebracht. Het Adviescollege toetsing regeldruk (ATR) zal worden gevraagd de voorgenomen regelgeving hierop te toetsen.
Heeft u contact met dealerbedrijven, technici of bracheorganisaties? Wat adviseren zij?
De contacten over de APK zijn georganiseerd in de Stichting Overlegorgaan APK (SO-APK). Aan dit overleg wordt deelgenomen door alle bij de APK betrokken partijen, zoals de ANWB, RAI-Vereniging, BOVAG, TLN en APK-bedrijven. Richting het SO-APK is reeds aangegeven dat het SO-APK begin 2020 om advies zal worden gevraagd over de invoering van de deeltjestellertest in de APK. De ontwerpregelgeving zal ook aan het SO-APK worden voorgelegd voor preconsultatie. Zoals gebruikelijk bij wijziging van regelgeving zal een consulatie door middel van internet worden gehouden, waarbij iedereen in de gelegenheid wordt gesteld om een reactie op de ontwerpregelgeving te geven.
Het bericht ‘‘Nu Niet Zwanger’-programma moet wel vrijwillig zijn’ |
|
Vera Bergkamp (D66) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht ««Nu Niet Zwanger»-programma moet wel vrijwillig zijn»?1
Ja.
Bent u het ermee eens dat er absoluut nooit sprake mag zijn van dwang tot anticonceptie of stigmatisering van vrouwen binnen dit project?
Ja. Nu Niet Zwanger (NNZ) is een vrijwillig programma, waarbij er nooit sprake is van dwang.
NNZ maakt de kinderwens bespreekbaar bij kwetsbare vrouwen én mannen met een opeenstapeling van complexe problemen en beperkingen. NNZ ondersteunt hen bij het nemen van de regie over hun kinderwens. En NNZ ondersteunt als er geen kinderwens is bij het realiseren van adequate anticonceptie. Doel is het voorkómen van onbedoelde en ongeplande zwangerschappen bij vrouwen en mannen die op dat moment geen kinderwens hebben. Door hun weerbarstige, complexe problemen beschikken zij vaak niet over goede kennis en informatie over anticonceptie, staan ze hier niet bewust bij stil, zijn ze vaak niet in staat dit praktisch te regelen en de anticonceptie adequaat te gebruiken. Door proactieve voorlichting en begeleiding op maat over kinderwens, seksualiteit en anticonceptie, wordt hun empowerment vergroot, worden ze in staat gesteld daadwerkelijk zelf de regie over hun kinderwens te nemen. Zo kunnen ze een weloverwogen keuze maken, in plaats van dat een zwangerschap hen «overkomt».
Zijn er inderdaad (gespreks)protocollen die waarborgen bieden zodat er geen sprake kan zijn van dwang?
De kern van NNZ is maatwerk. Door kwaliteitseisen en toegangscriteria2 als voorwaarden aan de projectsubsidie te verbinden en door het faciliteren van een zorgvuldige implementatie in de regio met de beschreven NNZ-methodiek, zijn in het project waarborgen ingebouwd om dwang en drang te voorkomen. Ik licht dat hieronder toe.
Op basis van de resultaten uit een pilot in Tilburg in 2014, waar NNZ ontstaan is, is er een kwalitatief onderzoek gedaan. De resultaten van dat onderzoek zijn de basis voor de methodiek. De methodiek van het programma, waarbij het vrijwillige karakter uitgangspunt is, is door Rutgers beschreven en is leidend bij de implementatie van NNZ in de regio. Deze implementatie in de regio wordt intensief begeleid door een kwartiermaker vanuit het landelijk team van GGD-GHOR Nederland. De kwartiermaker ondersteunt de lokale projectleider en traint de inhoudelijke coördinator van een regio bij de implementatie van NNZ, zowel inhoudelijk als procesmatig. Een essentieel onderdeel van een succesvolle aanpak van NNZ is de samenwerking binnen het lokale medisch en sociaal domein.
De gesprekken van Nu Niet Zwanger worden uitgevoerd binnen de reguliere zorg waar de man of vrouw al in beeld is. De betrokken professionals hebben een beroepsopleiding gevolgd, vallen onder de bestaande wet- en regelgeving, een eventuele beroepscode en onder de bij de instelling geldende voorschriften en protocollen. De uitvoering van NNZ valt onder diezelfde voorwaarden. Instellingen faciliteren hun professionals om zich de methodiek eigen te maken, zodat zij een deel van de begeleidingsfunctie in hun reguliere werk toe kunnen passen. Binnen betrokken instellingen worden aandachtsfunctionarissen voor Nu Niet Zwanger aangesteld. Zij worden extra geschoold op basis van de beschreven methodiek en krijgen (praktische) ondersteuning vanuit het programma om de kwetsbare (potentiële) ouders – en eventueel hun partner – te begeleiden. Deze scholing is in samenwerking met Rutgers ontwikkeld. De kern van NNZ is maatwerk. De professional die het gesprek aangaat investeert in de persoonlijke relatie, sluit aan bij de leefwereld van de cliënt zodat duidelijk wordt of er een kinderwens is en hoe gedacht wordt over anticonceptie. De uitvoerende professionals kunnen een meer complexe casus samen uitvoeren of overdragen aan de zogenaamde aandachtsfunctionaris van Nu Niet Zwanger binnen de instelling waar zij werkzaam zijn.
Indien een man of vrouw ervoor kiest om de kinderwens uit te stellen door middel van adequate anticonceptie wordt deze altijdvia de reguliere medische zorgroute gerealiseerd (dus via de huisarts, verloskundige of gynaecoloog). Opnieuw zijn daarbij dan de voor deze beroepsgroepen geldende richtlijnen en protocollen van toepassing. Indien een persoon wel een actuele kinderwens heeft, wordt er zorg gedragen dat de juiste professional hierin kan begeleiden.
Door de hierboven beschreven zorgvuldige wijze van implementatie, binnen de bestaande geldende kaders voor professionals en instellingen binnen de zorg, ben ik van mening dat de vrijwilligheid van NNZ geborgd is.
Als deze protocollen beschikbaar zijn, bent u bereid deze met de Kamer te delen?
Zie ook mijn antwoord op vraag 3. NNZ wordt uitgevoerd binnen de bestaande geldende kaders voor professionals en instellingen binnen de zorg. Als er geen kinderwens is, wordt eventuele anticonceptie altijdvia de reguliere medische zorgroute via huisarts, verloskundige of gynaecoloog gerealiseerd. Hierbij zijn de geldende richtlijnen en protocollen van toepassing. Iedere regio heeft een projectplan, lokale afspraken over opschalen van casuïstiek en het inzetten van het somatisch netwerk voor het desgewenst consulteren of realiseren van anticonceptie. Professionals worden getraind in de NNZ methodiek. Deze methodiek zelf is niet door vertaald in een protocol, juist ook om maatwerk te stimuleren en te borgen.
Wat is precies de afbakening van de doelgroep voor het project Nu Niet Zwanger?
De doelgroep is afgebakend met toegangscriteria3. De toegangscriteria zijn leidend voor het bepalen wie er in aanmerking komt voor NNZ:
NNZ richt zich op kwetsbare mannen en vrouwen in de vruchtbare leeftijd waarbij sprake is van (vaak) een combinatie van:
Opeenstapeling van problemen en beperkingen (multi-problematiek) zoals het zich gecombineerd voordoen van bijvoorbeeld ernstige psychiatrische problematiek, verstandelijke beperking, verslaving, dakloosheid, schulden, loverboyproblematiek, ongedocumenteerd zijn, etc.
Gebrek aan zelfredzaamheid en zelf herstellend vermogen.
Tekortschieten of onvoldoende aansluiten van hulp van zorg en omgeving.
Vanwege complexe problematiek (vrijwel) altijd al in beeld bij diverse organisaties.
Het is belangrijk om op te merken dat problemen – en combinaties van problemen – op verschillende mensen verschillende effecten hebben. Er is geen vaste meetlat die aangeeft welke problemen tot welke mogelijkheden en beperkingen leiden. Daarom moet altijd naar het individu, diens unieke situatie en draagkracht worden gekeken.
Hoe wordt bij het programma bepaald wie tot de doelgroep «kwetsbare vrouwen» behoort en in aanmerking komt?
Zie antwoord vraag 5.
Op welke manier en door wie worden vrouwen benaderd voor het project Nu Niet Zwanger? Is dat een zorgverlener of iemand van de gemeente?
NNZ wordt uitgevoerd door de zorgprofessional die al betrokken is bij de kwetsbare (potentiële) ouder. Te denken valt aan professionals werkzaam in verslavingszorg, GGZ, verstandelijk gehandicaptenzorg, vrouwenhulp-verlening, GGD, wijkteams, MEE, dak- en thuislozenzorg, Raad voor de Kinderbescherming, jeugdzorg, welzijnszorg, maatschappelijk werk, Veilig Thuis, huisartsen, verloskundigen en/of gynaecologen. Zij benaderen de mannen en vrouwen in eerste instantie voor NNZ, vanuit hun reguliere behandelrelatie. Binnen de instellingen zijn aandachtsfunctionarissen voor NNZ aangesteld die professionals begeleiden en complexe casuïstiek over kunnen nemen en kwetsbare mannen en vrouwen kunnen begeleiden. De eventuele anticonceptie wordt altijd via de reguliere zorgroute (huisarts, verloskundige of gynaecoloog) gerealiseerd. Zij gaan uiteraard ook nogmaals volgens de geldende richtlijnen en protocollen voor hun beroepsgroepen het gesprek met de mannen en vrouwen aan.
Hoe wordt stigmatisering door het project voorkomen?
Aan het subsidiebesluit voor NNZ zijn de toegangscriteria voor de afbakening van de doelgroep (zie ook vraag4 en kwaliteitseisen5 als voorwaarden verbonden. Hierin staat vrijwilligheid voorop; er is geen sprake van dwang en drang. NNZ ondersteunt kwetsbare (potentiële) ouders bij het nemen van de regie over hun kinderwens, door het gesprek hierover aan te gaan. En NNZ ondersteunt als er geen kinderwens is bij het realiseren van adequate anticonceptie. Indien er wel een actuele kinderwens is, wordt er zorg gedragen dat de juiste professional hierin kan begeleiden. Een vrije, weloverwogen keuze kan alleen gemaakt worden indien de man of vrouw over de juiste informatie en de juiste praktische ondersteuning beschikt.
Door de kwaliteitseisen en toegangscriteria als voorwaarden te verbinden aan de projectsubsidie voor NNZ wordt, in combinatie met de zorgvuldige implementatie in de regio die intensief begeleid wordt vanuit het landelijke team (zie vraag6, stigmatisering voorkomen.
Op welke manier worden mensen die het project Nu Niet Zwanger uitvoeren opgeleid? Op basis van welk protocol?
Het programma wordt in de regio opgestart en ondersteund door het landelijk team van GGD-GHOR NL. De regio die met NNZ aan de slag wil krijgt een kwartiermaker toegewezen die de kwaliteit van de opzet en aanpak van NNZ in de regio bewaakt. Nu Niet Zwanger wordt in de regio uitgevoerd door7 een projectleider8 inhoudelijk coördinatoren als inhoudsdeskundigen, netwerkbouwers in de regio en uitvoeringsondersteuning;9 de aandachtsfunctionarissen in de instellingen zelf; en10 de professionals van die instellingen. Om deze uitvoerders te ondersteunen doet het programma op verschillende manieren aan deskundigheidsbevordering, in samenwerking met Rutgers. Zo is er een opleiding voor inhoudelijk coördinatoren, zijn er face-to-face trainingen en is een e-learning beschikbaar. Voor de projectleiders en de inhoudelijk coördinatoren is er landelijke intervisie, zijn er terugkomdagen, refereerbijeenkomsten, een digitale community en de mogelijkheid tot moreel beraad.
Wanneer wordt de eerste monitor verwacht ter uitvoering van de motie Raemakers Bergkamp?2
In de tweede voortgangsrapportage Kansrijke Start, d.d. 11 december 2019, ben ik hierop ingegaan. Van de drie NNZ-programma’s die al langer lopen (Midden Brabant, Rotterdam en Nijmegen) is bekend dat sinds de start er ruim 2600 gesprekken zijn gevoerd door professionals over de kinderwens, waarvan het ruim 300 keer gesprekken met mannen betrof. Voor deze drie programma’s geldt voor de afgeronde NNZ-trajecten dat ruim 80% van de deelnemers op dat moment geen kinderwens bleek te hebben en gekozen heeft voor adequate anticonceptie. De regio’s die in 2018 en 2019 gestart zijn, zijn veelal nog druk bezig om de infrastructuur en het netwerk op te zetten en de scholingen te organiseren. Het daadwerkelijk helpen van kwetsbare vrouwen en mannen begint daar nu op gang te komen. Tot nu toe zijn in die regio’s 205 mannen en vrouwen aangemeld voor Nu Niet Zwanger. Van deze mannen en vrouwen heeft tot nu toe 68% gekozen om de kinderwens uit te stellen en is de anticonceptie gerealiseerd. Met een gedeelte van deze mensen is het gesprek nog gaande.
Wat betreft de omvang van de gehele doelgroep van Nu Niet Zwanger; het Sociaal Cultureel Planbureau heeft in 2014 gesteld dat ongeveer 15% van de bevolking over de gehele linie achterblijft en een onzeker bestaan leidt. De kwetsbare (potentiële) ouders waar NNZ zich op richt bevinden zich in die groep. In het komende jaar werkt het RIVM samen met het Erasmus MC en andere experts in het kader van de monitoring aan de operationalisatie van de term «kwetsbaar». Deze definitie en kwantificering van kwetsbaarheid zal ook meer inzicht in de totale doelgroep van Nu Niet Zwanger.
Tot slot ben ik op dit moment een separate, onafhankelijke monitor aan het inrichten voor Nu Niet Zwanger.
Kunt u deze vragen beantwoorden voor het AO Zwangerschap en geboorte op 18 december?
Ja.
EHerkenning |
|
Pieter Omtzigt (CDA) |
|
Menno Snel (staatssecretaris financiën) (D66) |
|
![]() |
Klopt het dat het per 1 januari 2020 alleen nog mogelijk is om middels het commercieel verkrijgbare eHerkennning te communiceren met de Belastingdienst, indien je een bedrijf hebt? Kunt u aangeven voor welke aangiftes de Belastingdienst nu communiceert dat het verplicht gesteld wordt?1
Ja, dit klopt voor de loonaangifte en de vennootschapsbelastingen. Niet voor alle communicatie met de Belastingdienst is eHerkenning nodig. De Belastingdienst communiceert per brief dat ondernemers die hun aangifte loonheffingen over 2020 of vennootschapsbelastingen over 2019 willen indienen via de website van de Belastingdienst, vanaf 2020 gebruik moeten maken van eHerkenning om in te loggen op het portaal van de Belastingdienst. Dit geldt niet voor ondernemers die hun aangifte uitbesteden of gebruik maken van professionele administratiesoftware. Eenmanszaken kunnen bij de Belastingdienst bovendien inloggen met DigiD. De Belastingdienst sluit met het gebruik van eHerkenning aan bij de ontwikkeling van het overheidsbrede authenticatiestelsel voor bedrijven en anticipeert op de inwerkingtreding van de Wet digitale overheid, die voorheen was voorzien op 1 januari 2020.
Wat is de wettelijke grondslag om ondernemingen te verplichten aangifte te doen met eHerkenning (dat in tegenstelling tot DigiD niet gratis is en alleen commercieel verkrijgbaar is)?
Uit artikel 2:15, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht volgt dat een bestuursorgaan bevoegd is om nadere eisen te stellen aan het gebruik van de elektronische weg. Van deze bevoegdheid wordt gebruik gemaakt door de Belastingdienst. Dit soort eisen zijn over het algemeen technisch van aard en hebben betrekking op het borgen van de betrouwbaarheid en vertrouwelijkheid van de gegevensuitwisseling. Daarnaast behoren informatiesystemen, die persoonsgegevens verwerken, ingevolge de Algemene verordening gegevensbescherming (AVG) aan bepaalde eisen te voldoen ten aanzien van toegangsbeveiliging. Via de EU verordening nr. 910/2014 (eIDAS-verordening) en de bij uw Kamer in behandeling zijnde Wet digitale overheid wordt de norm betreffende de adequate beveiliging van de toegang tot digitale dienstverlening nader gespecificeerd. Ongeacht of de nadere invulling van de norm door inwerkingtreding van de Wet digitale overheid van kracht is, is de Belastingdienst bevoegd en verplicht om de persoonsgegevens op haar portaal adequaat te beveiligen. De Belastingdienst is gelet op artikel 5, eerste lid, letter f, AVG verplicht passende technische beveiligingsmaatregelen te nemen. In het begrip «passend» ligt besloten dat de beveiliging in overeenstemming is met de stand van de techniek en dat het niveau van beveiliging correspondeert met de aard van de te verwerken persoonsgegevens. De stand van de techniek is sterk tijdgebonden. Zowel de stand van de techniek als de hoeveelheid privacygevoelige gegevens, die worden getoond in het portaal voor ondernemers, schrijdt voort. eHerkenning is op dit moment het enige beschikbare inlogmiddel voor organisaties dat een passend beveiligingsniveau biedt voor de aangifte loonheffingen en de aangifte vennootschapsbelasting in 2020.
De Autoriteit Persoonsgegevens (AP) houdt toezicht op de toepassing van de AVG en is al langere tijd van mening dat het betrouwbaarheidsniveau van de inlogmiddelen van de overheid omhoog zou moeten. Dit blijkt onder andere uit de voorwaardelijke dwangsom die de AP in 2018 aan het UWV heeft opgelegd.2 Om die reden stapt ook het UWV al vooruitlopend op de wet Digitale overheid over op het verplichte gebruik van eHerkenning, niveau 3.
Indien er geen wettelijke grondslag bestaat, bijvoorbeeld omdat de wet Digitale Overheid nog niet is aangenomen door de Tweede kamer voor 31 december 2019 (en dus ook niet door de Eerste Kamer), is er dan een wettelijke grondslag om bedrijven een boete geven, indien zij er niet in slagen om met eHerkenning aangifte te doen en het anders wel zouden doen?2
Er is een wettelijke grondslag, zoals bij vraag 2 toegelicht. Organisaties die verwachten dat ze niet op tijd eHerkenning kunnen krijgen om aan de aangifteplicht te kunnen voldoen, zullen op aanvraag uitstel krijgen voor de aangifte loonheffingen en de aangifte vennootschapsbelasting waarmee deze organisaties geen boete opgelegd zullen krijgen.
Indien er geen wettelijke grondslag is, hoe zorgt u er dan voor iedereen gewoon zonder eHerkenning alle aangiftes kan doen en hoe zorgt u ervoor dat u dat eerlijk communiceert?
Er is een wettelijke grondslag, zoals bij vraag 2 toegelicht. De Belastingdienst heeft per brief zorggedragen voor de communicatie dat per 1 januari 2020 eHerkenning nodig is voor het regelen van de aangifte loonheffingen of vennootschapsbelasting via het portaal van de Belastingdienst. Daarnaast zal het verzoek om uitstel van aangifteplichtige bedrijven en organisaties, die verwachten niet tijdig te kunnen inloggen met eHerkenning, door de Belastingdienst worden gehonoreerd.
Indien eHerkenning op enig moment verplicht gesteld wordt, kunt u dan aangeven hoe u zult omgaan met de volgende gevallen:
Ik zal uw Kamer nog voor de plenaire behandeling van de Wet digitale overheid met een separate brief nader informeren over de stand van zaken rondom de groepen die geen eHerkenning kunnen krijgen omdat ze niet staan geregistreerd in het Handelsregister. De Belastingdienst zal op korte termijn met de genoemde partijen het gesprek aangaan; de Staatssecretaris van Financiën zal hierover zo snel mogelijk aan uw Kamer rapporteren, doch uiterlijk voor 1 maart 2020.
Hoeveel ondernemingen hebben eHerkenning aangeschaft en hoeveel ondernemingen hebben eHerkenning nog niet aangeschaft? Wat moet een onderneming doen die door overmacht geen eHerkenning heeft op 1 januari 2020?
Ongeveer 100.000 ondernemingen hebben een eHerkenningsmiddel van betrouwbaarheidsniveau 3 aangeschaft. De Belastingdienst geeft aan dat er geen exact beeld is te geven van het aantal ondernemingen dat straks een eHerkenningsmiddel nodig heeft, maar dit nog niet heeft aangeschaft. Ongeveer 24.000 ondernemingen moeten voor 1 maart bij de Belastingdienst aangifte loonheffingen doen; ongeveer 100.000 ondernemingen moeten voor 1 juni aangifte vennootschapsbelasting doen. Eenmanszaken kunnen met DigiD bij de Belastingdienst blijven inloggen. Ondernemingen die wel een eHerkenningsmiddel nodig hebben, maar dat niet voor 1 maart kunnen aanschaffen, kunnen uitstel van het doen van aangifte aanvragen.
Heeft u contact met de leveranciers van eHerkenning? Zijn daar wachttijden met toekenning op dit moment?
Met de leveranciers van eHerkenning is de invoering van het gebruik van eHerkenning door de Belastingdienst uitvoerig besproken in de daarvoor door mij ingerichte taskforce eHerkenning. Aantallen uitgegeven middelen en betrouwbaarheidsniveaus worden gemonitord. Heel 2019 is campagne4 gevoerd naar aanleiding van de overstap van het UWV en Belastingdienst. De meeste ondernemers schaffen eind 2019 de middelen aan. Daarom zijn er op dit moment wachttijden ontstaan. In sommige gevallen tot enkele weken. Bijvoorbeeld omdat een aanvraag niet juist of volledig is ingediend. Voor uitgifte van het betrouwbaarheidsniveau 3 is het nodig dat er een grondige check op identiteit en bevoegdheden van de aanvrager plaatsvindt. Hier kunnen geen concessies aan gedaan worden. Leveranciers hebben al extra capaciteit ingezet en zullen deze nog verder opschalen om zo de wachttijden weer terug te brengen tot enkele dagen (bij een complete aanvraag).
Hoe zorgt u ervoor dat het aangifte doen voor ondernemingen in het nieuwe jaar geen chaos wordt?
De Belastingdienst heeft per brief zorggedragen voor de communicatie richting organisaties dat per 1 januari 2020 eHerkenning nodig is voor het indienen van de aangifte loonheffingen en vennootschapsbelasting via het portaal van de Belastingdienst. Eenmanszaken kunnen inloggen met DigiD bij de Belastingdienst. Aangezien ook burgers met DigiD kunnen inloggen, staat de campagne voor de aangifte inkomstenbelasting hierbuiten. De Belastingdienst zal coulant omgaan met verzoeken om uitstel door belastingplichtigen en inhoudingsplichtigen die niet in staat zijn tijdig eHerkenningsmiddelen aan te schaffen. Waar noodzakelijk zullen aanvullende maatregelen door de Belastingdienst worden genomen om boetes te voorkomen.
Kunt u deze vragen een voor een en voor woensdag 18 december 2019 beantwoorden, zodat de vaste Kamercommissie voor Financiën er nog iets van kan vinden, indien noodzakelijk?
Ja.
Het bericht “Aanleg van zonnedaken stokt door stijgende verzekeringspremies”. |
|
Tom van der Lee (GL) |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Aanleg van zonnedaken stokt door stijgende verzekeringspremies»?1
Ja.
Deelt u de mening dat het zeer zorgelijk is dat door verhoogde verzekeringspremies de uitrol van duurzame energie dreigt te stokken?
De verzekeringspremies maken een klein onderdeel uit van de kostprijs van hernieuwbare energie. Ik acht het niet aannemelijk dat de uitrol van duurzame energie door stijgende verzekeringspremies sterk zal achterblijven. Ik vind het wel wenselijk dat de verzekeringspremies in verhouding tot de risico’s en de schadelast staan.
Vindt u een verdubbeling van de verzekeringspremie proportioneel? Zo nee, bent u bereid om met de verzekeraars hierover in gesprek te gaan?
Ik heb geen actuele informatie over de verzekeringspremies en hun verhouding tot de risico’s en de schadelast. Ik kan derhalve ook de proportionaliteit daarvan niet beoordelen. Inzicht in oorzaken van schade en mogelijkheden voor preventie dragen bij aan een betere verzekerbaarheid. Het is daarom goed dat de sector en verzekeraars met elkaar in gesprek zijn om informatie uit te wisselen en mogelijkheden te verkennen. Ik volg de voortgang van deze gesprekken.
Ik beschouw dit echter ook primair als een marktaangelegenheid.
Deelt u de mening dat er meer onafhankelijk onderzoek moet worden gedaan naar de risico’s en de vraag of de gevraagde premies zich wel op een verantwoorde wijze verhouden tot de gesignaleerde risico’s?
Het is aan verzekeraars zelf om een inschatting te maken van de risico’s en op basis daarvan de premies te bepalen. In een concurrerende markt zullen verzekeraars geen disproportioneel hoge premies kunnen opleggen. De Autoriteit Consument en Markt (ACM) ziet er als onafhankelijk toezichthouder op toe dat partijen opereren binnen de mededingingsregels.
Deelt u de mening dat de energietransitie in zijn algemeen gebaat is bij betere opleiding en certificering, bij de aanleg van zonnepanelen, maar ook bij de installatie van bijvoorbeeld warmtepompen? Zo ja, bent u bereid hiertoe maatregelen te nemen?
Ik deel de mening dat installatie van zonnepanelen en warmtepompen gebaat is bij goede opleiding en certificering. Dit is primair de verantwoordelijkheid van de markt. Vanuit de overheid zijn diverse certificeringstrajecten ondersteund. Een voorbeeld hiervan is het keurmerk Zonnekeur dat in samenspraak met experts van RVO is ontwikkeld. Bij dit keurmerk worden zowel eisen gesteld aan de producten en installateurs. Een ander voorbeeld is de Green Deal Ontwikkeling Decentrale Duurzame Warmte- en Koudetechnieken waarbij ik ondersteuning geef aan de totstandkoming van een gedegen opleidingsprogramma en kennisinfrastructuur voor warmtepompen.
Naast de juiste certificering is het ook van belang om te zorgen de juiste informatieverstrekking en voorlichting. Naar aanleiding van mijn brief van 15 mei 2019 is de sector afgelopen jaar ook gestart met een uitgebreide voorlichtingscampagne onder installateurs, brandbestrijders en vergunningverleners.
Het bericht dat KLM weigerde mee te werken aan het vertrek van Lili en Howick |
|
Emiel van Dijk (PVV), Gidi Markuszower (PVV) |
|
Ankie Broekers-Knol (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD), Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «KLM weigerde Lili en Howick te vervoeren»?1
Ja.
Hoe is het mogelijk dat alles en iedereen zich kan bemoeien met de uitzetting van afgewezen vreemdelingen, zoals KLM en NIDOS? Wat is uw handelen in deze kwestie?
De gang van zaken rondom dit dossier is onderzocht en heeft geleid tot het rapport van de Inspectie Justitie en Veiligheid «Vertrekproces van de Armeense Kinderen». Ik heb daarop bij brief aan uw Kamer gereageerd en een aantal maatregelen aangekondigd.2 Ik wil daar kortheidshalve en ter voorkoming van herhalingen naar verwijzen.
Bent u het ermee eens dat het KLM niets aan gaat wie of wanneer de Nederlandse Staat (gedwongen) uitzet naar het land van herkomst en bent u het ermee eens dat dit het frustreren van een gerechtelijke uitspraak is?
In zijn algemeenheid is er een goede samenwerking met de luchtvaartmaatschappijen waarmee vreemdelingen die gedwongen worden verwijderd vervoerd worden. Uitgangspunt is dat luchtvaartmaatschappijen medewerking verlenen aan terugkeer, ook als het gaat om vreemdelingen die niet door de betreffende maatschappij zelf naar Nederland zijn vervoerd.
Uit internationale regelgeving – in bijzonder het verdrag van Chicago – volgt dat de gezagvoerder van het vliegtuig eindverantwoordelijk is voor de veilige vluchtuitvoering, en deze kan uit dien hoofde passagiers weigeren. In de afweging of hij op een verantwoorde wijze kan vertrekken, kan en mag ik niet treden.
Bij het vertrekproces van de twee Armeense kinderen waren een aanzienlijk aantal factoren in het spel. Ik kan niet speculeren over de afwegingen die de KLM heeft gemaakt voorafgaand aan het besluit de twee kinderen niet te vervoeren. Welke kosten het handelen van de KLM in deze casus heeft veroorzaakt kan ik ook niet vaststellen. Zoals de Inspectie Justitie en Veiligheid vaststelde, zijn immers door diverse organisaties in de vreemdelingenketen afwegingen gemaakt die tot de uiteindelijke situatie hebben geleid.
Hoe vaak is het eerder gebeurd dat KLM, of een andere luchtvaartmaatschappij, heeft geweigerd mee te werken aan de gedwongen uitzetting van afgewezen vreemdelingen? Welke kosten zijn hiermee gemoeid voor de belastingbetaler en bent u bereid deze terug te vorderen van partijen die weigeren mee te werken?
Zie antwoord vraag 3.
Hoe gaat u ervoor zorgen dat u zich in de toekomst niet meer laat gijzelen door bedrijven of andere instanties bij de uitzetting van vreemdelingen?
Een situatie waarin de overheid wordt gegijzeld, is nu dan wel in het verleden niet aan de orde. Ik heb geen aanleiding om te veronderstellen dat dit in de toekomst anders zal zijn.
Het bericht ‘KLM weigerde Lili en Howick te vervoeren’ |
|
Bente Becker (VVD), Remco Dijkstra (VVD) |
|
Ankie Broekers-Knol (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD), Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «KLM weigerde Lili en Howick te vervoeren»?1
Ja
Is het juist dat de Koninklijke Luchtvaart Maatschappij (KLM) op het laatste moment de tickets heeft geannuleerd en hoe bent u, dan wel de Dienst Terugkeer en Vertrek, hiervan op de hoogte gesteld?
De KLM heeft daags voor de vlucht haar besluit laten weten. Dat is rechtstreeks met het departement gedeeld. Van daaruit zijn de uitvoerende diensten ook geïnformeerd.
Zijn er in algemene zin afspraken met KLM, dat voor 14 procent eigendom is van de staat, over vervoer van uitgeprocedeerde personen in het kader van terugkeer en ook de veilige begeleiding van deze personen? Zo ja, welke, zo nee waarom niet? Zijn er daarnaast luchtvaartmaatschappijenbrede afspraken over terugkeer en begeleiding?
In zijn algemeenheid is er een goede samenwerking met de luchtvaartmaatschappijen waarmee vreemdelingen die gedwongen worden uitgezet vervoerd worden. In de regel is het zo dat luchtvaartmaatschappijen medewerking verlenen aan terugkeer, ook als het gaat om vreemdelingen die niet door de betreffende maatschappij zelf naar Nederland zijn vervoerd.
Uit internationale regelgeving – in bijzonder het Verdrag van Chicago- volgt dat de gezagvoerder van het vliegtuig eindverantwoordelijk is voor de veilige vluchtuitvoering, en deze kan uit dien hoofde passagiers weigeren. In de afweging of hij op een verantwoorde wijze kan vertrekken, kan ik niet treden.
Ik respecteer de beslissing die de KLM heeft genomen om uit hoofde van een veilige vluchtuitvoering deze passagiers niet te vervoeren en gelet op de professionaliteit van de KLM en de jarenlange goede samenwerking, zie ik geen aanleiding om navraag te doen naar de risico inschatting in deze specifieke casus.
Kunt u navragen en aangeven welke risico’s hier exact waren om tot dit besluit te komen, gezien het feit dat KLM spreekt van een risico-inschatting per vlucht, en dat op basis daarvan deze beslissing zou zijn genomen?
Zie antwoord vraag 3.
Hoe past dit besluit binnen eventuele afspraken die u met KLM heeft?
Zie antwoord vraag 3.
Hoe kunt u in de toekomst voorkomen dat een uitzetting van uitgeprocedeerde asielzoekers of illegaal verblijvende vreemdelingen niet kan doorgaan omdat een luchtvaartmaatschappij als KLM een eigenstandige politieke beslissing neemt?
Zie antwoord vraag 3.
Kunnen luchtvaartmaatschappijen die het Nederlandse uitzetbeleid frustreren, gesanctioneerd worden? Zo ja, in welke gevallen?
De vreemdelingenwet- en regelgeving kent dergelijke sanctiebepalingen niet. Gelet op de in de regel goede samenwerkingsrelatie, bestaat daarvoor ook geen concrete noodzaak.
Bent u het met de stelling eens dat een luchtvaartmaatschappij die voor een deel in handen is van de Nederlandse staat en ook in haar belangen door de overheid wordt ondersteund, niet eigenstandig kan besluiten democratisch gelegitimeerd overheidshandelen tegen te houden? Zo ja, bent u bereid hierover het gesprek met KLM aan te gaan?
De zelfstandige afweging die de KLM heeft gemaakt voorafgaand aan het besluit de twee kinderen niet te vervoeren staat voor mij los van het destijds door de overheid genomen besluit om deze kinderen geen verblijfsrecht toe te kennen en hen aan te zeggen het land te verlaten.
De overstap van de voormalige voorzitter van het Commissariaat van de Media als lobbyist naar Netflix |
|
Peter Kwint |
|
Arie Slob (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CU) |
|
Bent u op de hoogte van de overstap van de voormalige voorzitter van het Commissariaat van de Media als lobbyist naar Netflix?1
Ja.
Worden hier de regels nageleefd uit de Gedragscode Integriteit van het Commissariaat voor de Media en de rechtspositieregels voor rijksambtenaren? Zo nee, wat zijn hier de consequenties van?2
Deelt u de mening dat hier de schijn van belangenverstrengeling niet tegengegaan wordt? Zo nee, waarom niet?
Deelt u de mening dat het onwenselijk is wanneer een voormalig mediatoezichthouder direct overstapt naar een groot mediabedrijf? Zeker wanneer ze in haar nieuwe functie de lobby rondom de implementatie van de audiovisuele richtlijn zal gaan doen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat gaat u ondernemen om dit te voorkomen?
De berichten ‘Alibaba zwemt in het geld na beursgang in Hongkong’ en ‘Tarieven voor pakjes uit China verhogen’ |
|
Arne Weverling (VVD), Thierry Aartsen (VVD), Dennis Wiersma (VVD) |
|
Mona Keijzer (staatssecretaris economische zaken) (CDA), Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met de berichten «Alibaba zwemt in het geld na beursgang in Hongkong»1 en «Tarieven voor pakjes uit China verhogen»?2
Ja.
Kunt u aangeven hoe en wanneer u conform de uitkomst van het Buitengewoon Congres van de Wereldpostunie van 25 september 2019 van plan bent om deself declared rates voor het afhandelen van pakketten uit China overeenkomstig de economische status van China aan te passen?
Het tariefsysteem zal op grond van reeds in 2016 overeengekomen afspraken binnen de Wereldpostunie per 1 januari 2020 geharmoniseerd zijn waardoor China en andere landen uit die regio geen lagere tarieven meer betalen als gevolg van hun status binnen het Wereldpostunie systeem. Naar aanleiding van de afspraken tijdens het congres van september 2019 wordt per 2021 vervolgens een systeem met self declared ratesgeïntroduceerd. Vanaf dit moment kunnen nationale postvervoerders de tarieven voor de afhandeling van elkaars internationale post zelf vaststellen zolang de tariefwijziging binnen het vastgestelde en door de Wereldpostunie gecontroleerde tariefplafond valt (maximaal 70% van het binnenlandse losse post tarief). Dit systeem wordt gefaseerd ingevoerd. Dit betekent dat nationaal aangewezen postvervoerders over een periode van vijf jaar gefaseerd hun tarieven kunnen verhogen tot maximaal 70% van het tarief dat geldt voor binnenlandse losse post. De verantwoordelijkheid hiervoor ligt bij de nationale postvervoerder (in Nederland is dat de aangewezen UPD verlener PostNL). Het toezicht op deze 70% grens ligt bij de nationale toezichthouder (ACM) in samenspraak met de Wereldpostunie.
Hoe gaat u waarborgen dat deze aangepaste tarieven het oneerlijke voordeel voor webshops uit China ten opzichte van Nederlandse webshops wegnemen?
Op 26 november jl. heb ik u schriftelijk geïnformeerd over de uitkomsten van het buitengewone congres van de Wereldpostunie. In deze brief heb ik aangegeven dat het belangrijkste effect van de gemaakte afspraken voor de Nederlandse e-commercemarkt is dat zorgen over oneerlijke concurrentie vanuit China door te lage verzendtarieven sneller worden geadresseerd dan bij de eerdere internationale afspraken in de Wereldpostunie. Chinese webshops kunnen minder lang profiteren van de huidige lage vergoeding. Op basis van de gewijzigde internationale afspraken worden zowel per 1 januari 2020 als per 1 januari 2021 de Chinese verzendtarieven fors verhoogd. Hierdoor ontvangen nationale postvervoerders zoals PostNL een hogere vergoeding voor de afhandeling van e-commerce zendingen uit China. Het oneigenlijke voordeel is in het geval van Nederland daarmee vanaf begin dit jaar weggenomen.
Hoe bent u voornemens om de Kamer over de aanpassingen aan de gehanteerde tarieven voor het afhandelen van pakketten uit China te informeren?
De door nationale aangewezen postvervoerders gehanteerde tarieven zijn openbaar en worden ieder jaar gepubliceerd door de Wereldpostunie3.
Verwacht u dat door de beursgang van Alibaba en de daarbij behorende toegenomen investeringsruimte van Alibaba de oneerlijke concurrentie voor Nederlandse ondernemers zal toenemen?
De vraag of de oneerlijke concurrentie voor Nederlandse ondernemers zal toenemen als gevolg van de beursgang is afhankelijk van de houding van Alibaba ten opzichte van andere ondernemers en staat in die zin los van de toegenomen investeringsruimte. Uit het prospectus blijkt dat Alibaba’s strategie zich onder meer richt op het vergroten van het aantal gebruikers, het versterken van digitale transformatie en innovatie. Verder wil Alibaba groeien op het gebied van reizen en zich richten op een videoplatform en clouddiensten.
Zoals aangegeven in de kabinetspositie Europese concurrentiekracht4, alsook de vorige set Kamervragen van de VVD5 zet het kabinet zich in om – ook in het geval van handel via platforms als Alibaba – een gelijker speelveld te realiseren in relatie tot derde landen. Het kabinet doet dit onder andere op mondiaal niveau via bijvoorbeeld de WTO met de e-commerce onderhandelingen, of de Wereldpostunie en ook door middel van bilaterale of regionale handelsakkoorden tussen de EU en derde landen of een instrument als de investeringstoets. Vanuit Nederland doet het kabinet dit verder bijvoorbeeld via publiek-private samenwerking om Nederlandse bedrijven veerkrachtiger te maken of door in derde landen problematische situaties aan de kaak te stellen.
Het kabinet vindt dat de EU haar marktmacht beter moet inzetten om met nieuwe en bestaande instrumenten een gelijk speelveld in de handel met derde landen af te dwingen. Daarbij is het van groot belang om onverminderd in te zetten op het aanpakken van het ongelijke speelveld op mondiaal niveau en de regulering van staatssteun, staatsbedrijven, monopolisten en oligopolisten zoveel als mogelijk te harmoniseren en op hetzelfde niveau te brengen als het niveau dat de Europese Unie hanteert. Een aanvullende oplossingsrichting die de Europese Unie zelf ter hand kan nemen is om bedrijven met discriminatoire overheidsondersteuning en ongereguleerde monopolisten of oligopolisten te onderwerpen aan strenger toezicht, voor zover zij actief zijn op de Europese interne markt. 6 Het is op dit moment overigens niet te zeggen of Alibaba dergelijke regels mogelijk zou overtreden. Dit is ter beoordeling van de toezichthoudende instantie op het moment dat dergelijke regels van kracht worden.
Hoe bent u voornemens het gelijke speelveld voor Nederlandse ondernemers te waarborgen na de beursgang van Alibaba? Welke mogelijkheden heeft u hiertoe op nationaal en Europees niveau? Kunt u aangeven welke rol wederkerigheid van investeringen en handel in dit geheel zal spelen?
Zie antwoord vraag 5.
Kunt u aangeven of, en zo ja op welke wijze, u in gesprekken met uw Chinese ambtsgenoot of met naar Nederland exporterende Chinese bedrijven het probleem van het exporteren van niet op kwaliteit gecertificeerde en daarmee potentieel gevaarlijke producten heeft geadresseerd of voornemens bent te adresseren, conform de motie-Aartsen/Van Haga?3
Het eerste contact met de grootste platforms (waaronder in ieder geval Alibaba/AliExpress) is inmiddels gelegd. Daarnaast is er op Europees niveau de zogenaamde Product Safety Pledge waarin de EU en een aantal platforms afspraken hebben gemaakt over maatregelen in het kader van productveiligheid8. Dit betreft onder andere het binnen enkele dagen na melding van het platform verwijderen van door derde partijen aangeboden onveilige producten. Een andere afspraak betreft het samenwerken met toezichthouders in Europese lidstaten om consumenten te informeren over bijvoorbeeld relevante terugroepacties.9
Kunt u aangeven wat uw inzet op Europees niveau is om de import van goedkope buitenlandse producten van slechte kwaliteit zonder de Conformité Européenne (CE)-markering te beteugelen? In hoeverre verwacht u dat de beursgang van Alibaba deze import zal vergroten?
Naast wat er al mogelijk is met de Product Safety Pledge zoals aangegeven in de beantwoording van vraag 7, bekijk ik op dit moment welke toekomstige juridische mogelijkheden er zijn om platforms bepaalde verantwoordelijkheden op te leggen als er iets mis is met een product en hoe deze verantwoordelijkheden ook afgedwongen kunnen worden bij platforms van buiten de EU. Zoals met uw Kamer gedeeld in mijn brief van 7 november jl.10 heb ik over de vraag welke verantwoordelijkheden in aanmerking komen voor platforms de Commissie voor Consumentenaangelegenheden (CCA) van de SER om advies gevraagd. Het advies van de SER neem ik mee in de invulling van de motie Aarsten-Palland om webwinkelplatforms zelf aansprakelijk maken voor producten die zij aanbieden11.
Ik voer hierover gesprekken met de Europese Commissie en kijk daarbij ook in welke (toekomstige) Europese wetgevingstrajecten regelgeving voor platforms zou kunnen worden opgenomen. Tevens ga ik het gesprek aan met andere lidstaten om te bezien of we ons gezamenlijk kunnen inzetten voor dit onderwerp.
Op de vraag wat de verwachtingen zijn voor de intensivering van directe import van producten van Alibaba na de beursgang kan ik geen antwoord geven. Dit hangt af van bedrijfseconomische keuzes van Alibaba en marktontwikkelingen. Onder deze marktontwikkelingen vallen ook de keuzes die de consument zelf maakt. Ik vind het belangrijk dat de consument een weloverwogen keuze kan maken om wel of niet via een platform buiten de EU te kopen. Daarom ben ik eind vorig jaar een voorlichtingscampagne gestart waarin wordt gewaarschuwd voor de gevaren die kunnen zitten aan producten die de consument rechtstreeks (via een platform) in landen buiten de EU koopt. Hierover heb ik uw Kamer november jl. geïnformeerd in mijn voortgangsbrief over de consumentenagenda12.
Kunt u aangeven op welke wijze toezicht gehouden wordt op onjuist gebruik van de CE-markering?
Toezichthouders houden risicogericht en informatie gestuurd toezicht. Risicogericht toezicht houdt in dat de toezichthouders producten selecteren waarvan ze verwachten dat de kans groot is dat deze niet voldoen aan de regels. Het kan zowel gaan om toezicht op formele non-conformiteit, waarbij het product zelf wel voldoet, maar de handleiding bijvoorbeeld ontbreekt of de CE-markering onjuist is aangebracht, alsook om gevallen waarbij het product zelf niet voldoet en in sommige gevallen gevaarlijk is. Bij de selectie wordt onder andere gebruik gemaakt van de meldingen die toezichthouders krijgen van collega toezichthouders (ook uit andere EU- lidstaten), fabrikanten, importeurs en eindgebruikers (bijvoorbeeld meldingen van consumenten). Producten worden door toezichthouders via verschillende kanalen verkregen, bijvoorbeeld door ze te kopen in (web)winkels of bij controles aan de grens. De toezichthouders kijken ook naar het aanbod op platforms/webwinkels die producten direct van buiten de EU aanbieden, maar waarbij er geen importeur in de EU is (directe import). Toezicht vindt daarnaast gezamenlijk in Europees verband plaats. Toezichthouders uit verschillende lidstaten onderzoeken dan gezamenlijk een bepaald product. Voorbeelden hiervan zijn een recent onderzoek naar apparaten die aangesloten zijn op het internet (Internet of Things) en een onderzoek naar rookmelders.
Een belasting op luchtvervuiling in de Nederlandse industrie |
|
William Moorlag (PvdA) |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD), Menno Snel (D66) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Belasting op industriële luchtvervuiling veelbelovend» en het Centraal Planbureau (CPB) policy paper «Belasting op luchtvervuiling in de industrie»?1
Ja.
Deelt u de mening van het CPB dat een belasting op luchtvervuiling in de Nederlandse industrie op korte termijn zorgt voor een snelle afname van vervuilende emissies en praktisch uitvoerbaar is? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet en over welke onderzoeken beschikt u die het tegendeel beweren?
De verkenning van het CPB laat zien dat een belasting op luchtvervuiling in de Nederlandse industrie kan leiden tot afname van vervuilende emissies van CO2, SO2, NOx en fijnstof. Daarmee zit het CPB op één lijn met eerdere eigen analyses (in samenwerking met het PBL) en bijvoorbeeld de High-Level Commission on Carbon Prices2. Beprijzing is een interessante maatregel voor emissiereductie en het kabinet werkt dan ook al aan de invoering van een heffing op emissies van CO2 die in 2021 in moet gaan.
Het CPB gaat er in de verkenning van uit dat een deel van de technieken voor het reduceren van luchtvervuiling die nu al beschikbaar zijn, ook op zeer korte termijn toegepast kan worden. Het zou nader onderzoek vergen om te toetsen in hoeverre toepassing op korte termijn mogelijk is en op welke termijn de effecten van een heffing materialiseren. Aanpassing van bestaande installaties vraagt in de onderzochte bedrijfstakken (staal-, kunstmest- en ethyleenproductie) mogelijk om grote investeringen die voor bedrijven tijd kosten om te plannen en uit te voeren. Ook de vraag of, en zo ja op welke termijn, een heffing op luchtverontreiniging (naast de heffing op CO2) ingevoerd zou kunnen worden, zou nader onderzoek vergen. Daarbij zou het de voorkeur hebben dat Nederland zich aansluit bij een Europees traject, om ook luchtverontreiniging vanuit het buitenland te verminderen en om mogelijke weglekeffecten te voorkomen.
Deelt u de mening van het CPB dat een belasting op de uitstoot van de Nederlandse industrie de vervuilende emissies sneller en sterker kan laten dalen dan CO2-reductiemaatregelen? Zo ja, welke consequenties verbindt u hieraan? Zo nee, waarom niet en waar blijkt uit dat CO2-reductiemaatregelen beter werken?
De verkenning van het CPB laat zien dat de CO2-reductiemaatregelen die worden ingevoerd onder het Europese systeem voor handel in emissierechten (ETS) reeds tot een aanzienlijke reductie van luchtvervuiling leiden, zij het op langere termijn. Het CPB heeft voor de verkenning echter geen doorrekening gedaan van de in het Klimaatakkoord opgenomen maatregelen voor de industrie (zie p. 6 van de CPB verkenning) en ook niet van de maatregelen in het Schone Lucht Akkoord (zie antwoord op vraag 5). Nader onderzoek is nodig om te bezien of een belasting op de uitstoot van de Nederlandse industrie de vervuilende emissies sneller en sterker kan laten dalen dan CO2-reductiemaatregelen, zoals de CO2-heffing.
Wat is uw reactie op de door het CPB berekende productiedaling per 2030 en 2050 ten gevolge van de belasting op luchtvervuiling? Met hoeveel zal de productie dalen ten gevolge van de kosten die de industrie moet maken voor CO2-reductiemaatregelen?
De verkenning van het CPB geeft aan dat bedrijven de kosten van een heffing op luchtvervuiling zouden kunnen beperken door voor de goedkoopste combinatie van technologieën te kiezen. De marginale kostenstijging in de bestudeerde deelsectoren varieert tussen minder dan 1% en maximaal 3,1% (ten opzichte van het basispad). In het CPB-model rekenen de bedrijven deze extra kosten volledig door aan hun (inter)nationale klanten. Dit leidt dan tot productiedalingen van ca. 4 à 8% in 2030. Het CPB schetst in de verkenning zelf ook onzekerheden, waardoor de uitkomsten zich begeven binnen aanzienlijke bandbreedtes (tussen 0 en 16,1% productiedaling).
Deze dalingen lijken gering, maar zijn evenwel substantieel en kunnen grote effecten hebben op de regionale economie en werkgelegenheid. Bovendien gaat in ieder geval voor broeikasgassen op, dat een verplaatsing van uitstoot niet bijdraagt aan het bestrijden van klimaatverandering. De vervuiling verplaatst zich in plaats van dat de vervuiling afneemt.3 Dit weglekeffect kan groter uitpakken, omdat het CPB-model niet meeneemt dat internationaal opererende producenten van kunstmest, ethyleen en staal in een periode van 30 jaar ook de keuze hebben om hun productiecapaciteit in zijn geheel elders op te bouwen. Het kabinet zet daarom voor de reductie van broeikasgassen in op een pakket aan maatregelen bestaande uit de CO2-heffing voor de industrie, subsidies voor de onrendabele top (SDE++) en innovatie. Het toepassen van (nieuwe generaties van) schone industriële productietechnologie op steeds grotere schaal zorgt voor steeds lagere kosten, waardoor die op termijn ook zonder subsidie rendabel worden. De CO2-heffing (heffing met ruime, maar geleidelijk afnemende heffingsvrije voet) zorgt daarnaast voor een borgingsmechanisme om het emissiereductiedoel voor de industriesector te halen. Met dit integrale beleidspakket zouden de benodigde investeringen op zichzelf niet tot prijsverhoging en productiedaling bij bedrijven hoeven leiden.
Bent u voornemens om plannen voor een belasting voor industriële luchtvervuiling nader te bestuderen dan wel uit te werken? Zo ja, op welke termijn worden de resultaten daarvan bekend? Zo nee, waarom niet?
De inzet van het kabinet op luchtkwaliteit is het uitvoeren van het Schone Lucht Akkoord (SLA) dat toewerkt naar 50% gezondheidswinst in 2030 ten opzichte van 20164. Daarin zijn ook maatregelen voor de industrie opgenomen. De industrie levert ook een relevante bijdrage aan emissiereductie vanuit het Klimaatakkoord. Ook de maatregelen die zijn afgesproken met andere dan de door het CPB onderzochte (deel)sectoren (met name de Elektriciteitssector) kunnen bijdragen aan een betere luchtkwaliteit.
Mocht in de toekomst de emissiereductie achterblijven bij de doelen, dan ligt het in de rede om de kosten en baten van aanvullende instrumenten te verkennen. Daarbij zal per type emissie goed gekeken moeten worden naar de relatieve meerwaarde van verschillende vormen van beprijzen ten opzichte van ander instrumentarium, zoals wet- en regelgeving. Daarbij zou ook de reikwijdte van eventuele beprijzing moeten worden bezien; naast de industrie kunnen immers ook mobiliteit en landbouw bijdragen aan minder luchtvervuiling (wat de CPB-verkenning niet meeneemt). Met het oog op behoud van een gelijk speelveld zou een Europese aanpak van beprijzen de voorkeur hebben.
Het bericht ‘Elke dag dertien doden door ongelukkige val’ |
|
Léonie Sazias (50PLUS) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Elke dag dertien doden door ongelukkige val»?1
Ja.
Kunt u de toename van het aantal valincidenten verklaren, nu blijkt dat na correctie voor de veranderende leeftijdsopbouw van de bevolking ook nog een stijging is te zien? Zo niet, bent u bereid dit te onderzoeken?
Een belangrijke verklaring voor de toename van het aantal valincidenten is dat ouderen langer leven met één of vaak meerdere (chronische) ziekten en aandoeningen – en het daarmee gepaard gaande medicatiegebruik. Naarmate de leeftijd toeneemt, neemt dan ook de kans op een val toe. Deze combinatie maakt ook de kans op een val met dodelijke afloop groter. De stijging van dodelijke valongevallen gecorrigeerd voor de vergrijzing is ook het grootst bij de 80+ers, blijkt uit de CBS rapportage1. Hiernaast spelen factoren als langer zelfstandig wonen en het op een latere leeftijd hebben van een actievere leefstijl een rol. In mijn ogen is hier voldoende over bekend en onderstreept dit het belang van de inzet op effectieve valpreventie. Dit doe ik bijvoorbeeld in het Programma Langer Thuis en de Staatssecretaris in het Programma Preventie in het Zorgstelsel.
Deelt u de mening dat met het afschaffen van verzorgingstehuizen het gat tussen zelfstandig thuis wonen en het verpleeghuis te groot is en dat het één van de oorzaken is van de toename van het aantal valincidenten? Zo ja, kunt u uw antwoord toelichten? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u de toename van het aantal doden door late gevolgen van een val verklaren? Zo niet, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat door ouderen jaarlijks te screenen op verhoogd valrisico het aantal valincidenten kan afnemen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Effectieve valpreventie start met het vinden of opsporen van ouderen met een verhoogd valrisico. Dit opsporen kan met de inzet van een korte valrisico-test. Als daaruit een verhoogd valrisico blijkt, is screening op individuele risicofactoren voor een val nodig. De screening zelf leidt niet tot een lager valrisico of minder valincidenten, dat gebeurt pas na doorverwijzing en opvolging van de adviezen en maatregelen volgend op de screening.
Ik vind het structureel opsporen van ouderen met een verhoogd valrisico belangrijk evenals periodieke screening op persoonlijke risicofactoren van ouderen die een verhoogd risico hebben. Alleen dan kunnen ze effectief worden geadviseerd en doorverwezen om valongevallen te voorkomen.
Binnen het Programma «Preventie in het Zorgstelsel» brengen we samen met het werkveld in kaart waar en waarom het knelt in de keten van effectieve valpreventie (van opsporen en screenen tot doorverwijzen en uitvoeren/deelnemen aan aanbod). Dit voorjaar zal de Staatssecretaris uw Kamer informeren over knelpunten en mogelijke oplossingsrichtingen van deze en enkele andere interventies op het snijvlak van zorg en het sociaal domein (toezegging begrotingsbehandeling).
Medicatiegebruik kan de aanleiding zijn voor een valincident; in hoeverre zou het aantal valincidenten bij ouderen voorkomen kunnen worden door een betere screening van medicatiegebruik, ofwel een medicatiebeoordeling?
Een valongeval wordt veroorzaakt door (een combinatie van) meerdere factoren. Medicatiegebruik is hier één van. Bij de screening van ouderen met een verhoogd valrisico is een medicatiebeoordeling ingebed. Tegelijk kan een losse medicatiebeoordeling helpen bij het opsporen van ouderen met een verhoogd valrisico. Een medicatiebeoordeling heeft pas effect op valrisico als er naar aanleiding van die beoordeling daadwerkelijk wordt ingegrepen door huisarts, apotheek of medisch specialist en de medicatie vervolgens waar mogelijk wordt afgebouwd, bijgesteld of aangepast. Het gesprek erover met de oudere zelf is hierin belangrijk. Uiteraard is het soms niet mogelijk medicatie aan te passen. In dat geval zijn andere maatregelen nodig om valrisico te verlagen.
Kunt u in dit verband aangeven hoe het staat met de uitvoering van de motie-Geleijnse/Rutte?2
Mijn collega Bruins heeft uw Kamer op 19 december 2019 geïnformeerd over het aantal uitgevoerde medicatiebeoordelingen en de stand van zaken van de herziening van de module Medicatiebeoordeling van de Richtlijn Polyfarmacie bij ouderen.3
Welke concrete, structurele acties worden opgepakt om valpreventie te verbeteren? Bent u bereid hier haast mee te maken?
In de Kamerbrief van 5 jul 2019, waarin wordt ingegaan op de tussenevaluatie maatregelen preventie in het zorgstelsel, staat de interventiegerichte aanpak toegelicht. Valpreventie maakt hiervan onderdeel uit.4 Op dit moment worden effectieve valpreventie activiteiten en programma’s nog niet op grote schaal aangeboden. Samen met partijen uit het werkveld wordt in kaart gebracht wat redenen hiervoor zijn en wat er nodig is om meer ouderen deel te laten nemen. Het Zorginstituut (ZiN) is betrokken bij de vraag welke onderdelen van deze interventie onder de basisverzekering zouden kunnen vallen. Komend voorjaar informeert de Staatssecretaris uw Kamer over de voortgang hiervan.
Regio’s of professionals die nu al aan de slag willen met valpreventie kunnen aan de slag met alle beschikbare kennis en programma’s en hulpmiddelen die er al zijn.5 Indien nodig zijn subsidiemogelijkheden beschikbaar om hier samen aan te werken, bijvoorbeeld met een zorgverzekeraar via een preventiecoalitie.
Bent u zich ervan bewust dat een betere valpreventie heel veel menselijk leed én veel zorgkosten kan besparen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ik ben het eens dat de inzet op effectieve valpreventie belangrijk is. Dat blijkt ook uit een recent uitgevoerde Maatschappelijke Kosten Baten Analyse, uitgevoerd door Erasmus MC, VeiligheidNL en Vilans.6 Er is al veel bekend over wat werkt in valpreventie en er zijn meerdere (kosten) effectieve programma’s beschikbaar. De implementatie van die activiteiten moet verbeteren en daarvoor zijn, zoals benoemd in het antwoord op de vorige vraag, meerdere acties in gang gezet.
Het artikel ‘Bomen stoken in centrales? Waanzin!’ |
|
Frank Wassenberg (PvdD), Lammert van Raan (PvdD) |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Bomen stoken in centrales? Waanzin!»?1
Ja.
Ziet u reden om na het bestuderen van het artikel uw uitspraak: «ja, er komen hele bomen langs, maar die bomen belanden niet in de Nederlandse houtpellets. Dat is niet het geval» gedaan tijdens de begrotingbehandeling op 20 november 2019 te heroverwegen? Zo nee, op welke manier kunt u garanderen dat uw uitspraak correct is?
Voor het gebruik van houtpellets met SDE+-subsidie gelden strenge duurzaamheidseisen. Wanneer houtpellets aan deze (en alle andere gestelde) eisen voldoen kan met recht worden gezegd dat deze duurzaam zijn. Deze pellets kunnen van allerlei soorten hout gemaakt zijn, zoals kroonhout, snoeihout, dunningshout, en houtresten uit zagerijen. In mijn brief van 15 november jl. heb ik dit omschreven als de onvermijdelijke reststromen van de reguliere productie van hout. Dit kunnen ook «hele bomen» zijn, zoals het in het opinieartikel genoemd wordt.
Deze term is evenwel misleidend, want ook hele bomen die in het reguliere dunningsproces worden gekapt, behoren tot een onvermijdelijke reststroom.
Dat er reststromen worden gebruikt voor de productie van houtpellets komt (i) door de duurzaamheidseisen die gesteld worden en (ii) doordat het gebruik van hout voor meer hoogwaardige toepassingen, zoals in de bouw en in meubels, meer geld oplevert.
Kunt u de rapportages, metingen, publicaties en andere bronnen op basis waarvan u de bovenstaande uitspraak deed delen met de Kamer? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Valt uw uitspraak te rijmen met de informatie zoals beschreven en aangedragen door middel van bronverwijzingen in het artikel?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u ingaan op Figuur 7 uit het rapport «An Analysis of UK Biomass Power Policy, US South Pellet Production and Impacts on Wood Fiber Markets»2, waaruit blijkt dat 76% van de pellets bestaat uit Pine Roundwood en Hardwood Roundwood en slechts 12% uit Forest Biomass?
Figuur 7 laat zien dat houtpellets gemaakt worden van hout dat grotendeels afkomstig is uit naaldbossen en hardhout bossen (76%). Dit zegt op zichzelf niets over de kwaliteit van het hout. In de tekst van het rapport wordt beschreven dat het hierbij gaat om «pulphout», oftewel laagwaardig hout waarvan bekend is dat dit gebruikt wordt voor bijvoorbeeld papier en houtpellets.
Herinnert u zich uw antwoord op schriftelijke vragen [zaaknummer 2019D46736 – vraag 7]3 waarin u aangeeft dat er in 2018 geen hout is geïmporteerd uit Noord-Amerika? Kunt u aangeven wat de import van houtige biomassa in eerdere jaren en voor zover bekend in 2019 was?
Mijn antwoord ging over hout voor energietoepassingen, waarvan het correct is dat hiervan in 2018 geen import uit Noord-Amerika heeft plaatsgevonden. In 2016 en 2017 heeft er zeer beperkt import van hout voor energietoepassingen uit de rest van de wereld (en daarmee uit Noord-Amerika) plaatsgevonden, zo blijkt uit de rapportages van het Platform bioEnergie4. Ik beschik op dit moment niet over cijfers voor 2019, maar verwacht dat er in 2019 wel import van houtpellets uit Noord-Amerika heeft plaatsgevonden.
Wat is het verschil tussen de term «hout», zoals door u gebruikt in beantwoording van de vraag, en de term «houtige biomassa»?
Zie antwoord vraag 6.
Kunt u aangeven op basis van welke informatie u de uitspraak deed: «Ten derde de resten van de houtverwerkende industrie. Ook dat werd vroeger gewoon weggedonderd»?
Resthout heeft een lage economische waarde en wordt benut op basis van de vraag die ernaar is. Resthout kan voor meerdere toepassingen worden gebruikt, zoals papier, houtpellets of spaanplaat. De productie van houtpellets zorgt dus voor een aanvullende vraag naar resthout en concurreert daarbij met andere laagwaardige toepassingen. Uit een rapport uit 2014 dat is opgesteld ten behoeve van de uitwerking van de duurzaamheidseisen blijkt evenwel dat er beperkte risico’s zijn dat houtpellets ander gebruik van resthout verdringen.5
Klopt het dat resthout en de resten van de houtverwerkende industrie ook voordat er pellets van gemaakt werden al een bestemming hadden? Zo nee, wat gebeurde er dan mee? Op welke rapportages, metingen, publicaties en andere bronnen baseert u uw antwoord?
Zie antwoord vraag 8.
Klopt het dat de vraag naar houtige biomassa zorgt voor een extra vraag naar hout en resthout en (er van uitgaande dat de reststromen reeds een bestemming hadden) er dus geen sprake is van het beter benutten van tot dan toe ongebruikte reststromen? Zo nee, hoezo niet?
Zie antwoord vraag 8.
Kunt u aangeven wat het effect is geweest van de toenemende (en gesubsidieerde) vraag naar houtpellets op de bestemming en de prijs van zowel gekapte bomen als het bijbehorende resthout (graag uitgesplitst)? Is daar in de afgelopen tien jaar een (prijs)verschuiving in te zien geweest? Zo ja, welke?
Uit openbare informatie over bijvoorbeeld de houtprijzen in het zuiden van de Verenigde Staten blijkt dat de prijs van pulphout ongeveer de helft is van zaaghout en dat deze verhouding de afgelopen 10 jaar nagenoeg ongewijzigd is. De Nederlandse subsidie voor biomassa heeft hierop geen zichtbare invloed gehad.
Kunt u aangeven of er daadwerkelijk tien maal zo veel verdiend kan worden aan primaire bomen als het hout gebruikt wordt voor meubels in vergelijking met houtpellets aangezien u in het debat stelde: «Wij gebruiken niet de primaire bomen. Ik geloof dat je er tien maal zo veel ee kunt verdienen als je ze in meubels omzet»?
Zie antwoord vraag 11.
Kunt u aangeven waarom een pelletkachel of biomassaketel niet verstandig is, maar een biomassacentrale wel?
Bij biomassa-installaties is het effect op de luchtkwaliteit een belangrijk aandachtspunt. Ten algemene geldt hierbij dat de luchtemissies per eenheid opgewekte energie dalen naarmate de installaties groter worden. Dat betekent dus dat de negatieve luchtkwaliteitseffecten van de allerkleinste installaties het grootst zijn in verhouding tot de geproduceerde hernieuwbare energie en de gerealiseerde CO2-reductie. Die kleinste installaties – pelletkachels en biomassaketels – zal ik daarom vanaf 2020 niet langer subsidiëren. Voor installaties met een vermogen tussen 0,5 MW en 50 MW wordt onderzocht of de luchtemissienormen kunnen worden aangescherpt. Het kabinet neemt dus al maatregelen om ook voor andere biomassa-installaties de negatieve luchtkwaliteitseffecten te beperken
Is voor biomassacentrales een soortgelijke kosten/batenanalyse gemaakt als voor pelletkachels en biomassaketels? Zo nee, bent u bereid een uitgebreide kosten/baten analyse te laten maken en daarin alle relevante externaliteiten (zoals bijvoorbeeld luchtvervuiling, veranderend landgebruik en bijdrage aan de CO2 concentratie) te betrekken?
Zie antwoord vraag 13.
Kunt u aangeven op welke wijze u de koolstofschuld van biomassa berekent? Zo nee, waarom niet?
In de wettelijke duurzaamheidseisen voor houtpellets is vastgelegd dat de koolstofvoorraad van het bos waaruit de reststromen afkomstig zijn op de middellange- of lange termijn tenminste behouden blijft. Hiervoor is niet één berekeningswijze te hanteren: dit hangt onder andere af van het type bos, de groeisnelheid en het bosbeheer.
Kunt u aangeven of bij het laten liggen van takken en dood hout in het bos in de voor het klimaat kritieke periode tot 2030 evenveel CO2 vrijkomt als bij het verbranden van die takken in een biomassacentrale? Zo nee, waar komt meer (en hoeveel meer) CO2 bij vrij?
De hoeveelheid CO2 die kan vrijkomen uit een stuk hout is even groot, ongeacht of je deze verbrand of laat verrotten.
Onderschrijft u de stelling dat resthout dat achterblijft in een bos een onmisbare functie heeft voor de bodem, de flora en de fauna in dat bos? Zo nee, waarom niet?
Ik onderschrijf dat het ook in productiebossen belangrijk is maatregelen te nemen om de biodiversiteit te ondersteunen. Daarom worden hieraan eisen gesteld in de Nederlandse duurzaamheidseisen.
Klopt het dat de verbranding van bestaande bossen die reeds decennia geleden aangeplant zijn eigenlijk het ongedaan maken van historische CO2reductie betekent? Zo nee, waarom niet?
Op basis van internationale afspraken is er sprake van CO2-emissie op het moment dat bomen worden gekapt. Op dat moment neemt de koolstofvoorraad van een land af, ongeacht de toepassing van het hout. De Nederlandse duurzaamheidseisen schrijven voor dat houtpellets alleen mogen worden gemaakt van hout uit bossen die zodanig worden beheerd dat de koolstofvoorraad op middellange en lange termijn ten minste gelijk blijft en het liefst vergroot wordt.
Acht u het wenselijk om historische CO2 reductie ongedaan te maken ten behoeve van zogenaamde CO2 reductie anno 2019?
Zie antwoord vraag 18.
Kunt u aangeven op welke wijze en onder welke internationale verdragen de CO2 reductie en emissierechten (het kappen en verbranden) inzake (houtige) biomassa geregistreerd worden?
Het kappen van bos wordt onder het Klimaatverdrag (UNFCCC) geregistreerd als een emissie. De CO2-emissies die vrijkomen bij het verbranden van biomassa moeten onder het UNFCCC worden gerapporteerd als memo-item bij de betreffende sector (elektriciteitsproductie, industrie, gebouwde omgeving), maar tellen niet mee voor de nationale emissies.
Klopt het dat nu de Verenigde Staten uit het Klimaatakkoord van Parijs zijn gestapt de gekapte bomen aldaar niet meer geregistreerd hoeven te worden terwijl de emissies bij verbranden hier wel genegeerd mogen worden? Acht u dat wenselijk?
De Verenigde Staten blijven deelnemen aan het klimaatverdrag (ook bekend als UNFCCC – United Nations Framework Convention on Climate Change), het raamverdrag in het kader waarvan het Kyoto-protocol en de Overeenkomst van Parijs gesloten zijn. De Verenigde Staten moeten daarom jaarlijks een nationale Inventarisatie Rapport (NIR) inleveren. Daarmee heeft de Verenigde Staten dezelfde verplichting om emissies van biomassa te rapporteren. Zie ook het antwoord op vraag 20.
Acht u het wenselijk om houtige biomassa uit Amerika te importeren als Amerika uit het Klimaatverdrag van Parijs is getreden? Op welke manier kan op dat moment de veronderstelde CO2 neutraliteit nog gegarandeerd worden?
Al of geen deelname van de Verenigde Staten aan de Overeenkomst van Parijs heeft geen effect op de duurzaamheidseisen. Ook wanneer de VS hun deelname beëindigen, moeten houtpellets uit dat land voldoen aan de strenge Nederlandse duurzaamheidseisen. Zie ook het antwoord op 21.
Heeft een productiebos naar uw mening geen te respecteren biodiversiteit aangezien u stelde: «Ik weet alleen dat je productiebossen, die zijn aangelegd voor productiehout, voor woningen, woningbouw, meubels en papier, niet moet beschouwen als natuurbos waar je het hebt over biodiversiteit»?
Een productiebos heeft een andere biodiversiteitswaarde dan een natuurbos. Ik onderschrijf echter dat het ook in productiebossen belangrijk is maatregelen te nemen om de biodiversiteit te ondersteunen. Daarom worden hieraan eisen gesteld in de Nederlandse duurzaamheidseisen.
Kunt u aangeven waarom naar uw mening bossen «die zijn aangelegd voor productiehout, voor woningen, woningbouw, meubels en papier» benut moeten worden voor elektriciteitsproductie?
Ik acht het wenselijk om restproducten uit de reguliere houtproductie gedurende de transitie ook (idealiter gecascadeerd) te gebruiken voor energietoepassingen.
Is er naar uw mening een verschil in effect op het klimaat tussen benutting voor een toepassing waarbij de koolstof decennia vastgelegd wordt (zoals bijvoorbeeld in woningbouw) of een toepassing waarbij door verbranding de koolstof in de atmosfeer terecht komt (zoals bijvoorbeeld bij biomassacentrales)? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet streeft in algemene zin naar het zo hoogwaardig mogelijk gebruiken van biomassa. Dat betekent dat het gebruik in de bouw de voorkeur heeft boven het gebruik voor energietoepassingen, maar ook dat afvalhout uit de bouw op zijn beurt wel voor energietoepassingen gebruikt kan worden.
Zouden energiebedrijven houtpellets kunnen aankopen wanneer er geen subsidies gegeven zou worden?
Ja, dat kan, al is dat op dit moment niet rendabel.
Wat is de kostprijs opbouw van houtpellets per gehanteerde eenheid, en welk deel van de kostprijs (in percentage of euro) wordt vergoed door subsidies)
Er wordt geen subsidie gegeven op houtpellets, maar op energieproductie. Bedrijven moeten in de SDE+ een zo concurrerend mogelijke aanvraag doen om in aanmerking te komen voor subsidie. Over de specifieke kostenverdelingen zoals bedrijven deze hanteren beschik ik niet en deze zou ik ook niet kunnen delen omdat dit bedrijfsvertrouwelijke informatie betreft.
Welk deel van de pelletprijs wordt grofweg door de energiebedrijven betaald en welk deel bestaat uit subsidie?
Zie antwoord vraag 27.
Deelt u de stelling dat er zonder biomassasubsidie bos zou zijn blijven staan? Zo nee, waarom niet?
Nee. Uit mijn antwoord op vraag 11 en 12 blijkt dat (de subsidie voor) het gebruik van houtpellets voor energieproductie geen effect heeft op de economische situatie in de houtindustrie.
Schimmeldrama in aardbevingsgebied |
|
Henk Nijboer (PvdA), Sandra Beckerman |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD), Stientje van Veldhoven (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat, minister zonder portefeuille infrastructuur en waterstaat) (D66) |
|
![]() |
Kent u het bericht over het schimmeldrama in Appingedam?1 Wat is hierop uw reactie?
Ja, ik ken het bericht. Ik verwoord mijn reactie in het antwoord op de onderstaande vragen.
Hoe is het mogelijk dat Woongroep Marenland al vier jaar lang ongezonde woningen in stand laat, geen of onvoldoende onderhoud pleegt en geen duidelijkheid geeft aan de bewoners? En wat is daarover uw (morele) oordeel?
Ik vind dat verhuurders snel en adequaat moeten reageren als huurders een klacht indienen over het slechte onderhoud van de woning, zeker als het vocht en schimmel betreft. De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties heeft uw Kamer daarover in het afgelopen jaar verschillende keren geïnformeerd in het kader van de motie Beckerman c.s. over een landelijke aanpak van vocht en schimmel (Kamerstuk 32 847, nr. 523 en Kamerstuk 32 847, nr. 574). De situatie in Groningen is dermate specifiek door de aardbevingsproblematiek, dat een beperkte vertraging in afwachting van de adviezen van de Nationaal Coördinator Groningen (NCG) mogelijk verdedigbaar was, maar vier jaar onzekerheid en leven in een woning met schimmel is niet acceptabel.
De woningen zijn in het eerste kwartaal van 2018 door de Nationaal Coördinator Groningen (NCG) onderzocht. Wat betreft de eventuele versterking van deze woningen heeft de NCG desgevraagd aangegeven dat de woningen aan de Gerrit Raapstraat een normaal risicoprofiel kennen en de woningen aan de Pieter Veningastraat een licht verhoogd profiel. Dit zou betekenen dat er geen grote versterkingsingrepen nodig zijn en het onderhoud versneld kan worden opgepakt.
Op 12 december heeft de directeur van Woongroep Marenland via een brief aan de huurders en openbaar via RTV Noord daarom zijn excuses aangeboden en aangegeven dat de corporatie te lang gewacht heeft om de problematiek aan te pakken. Inmiddels heeft Woongroep Marenland aangegeven de 90 woningen in Opwierde te zullen aanpakken. Zo wordt de schimmel door een extern bedrijf verwijderd. Ook krijgen de huizen een mechanisch ventilatiesysteem en dubbel glas op de eerste verdieping. De argumentatie om niet eerder in te grijpen, lag in het feit dat er onduidelijkheid bestond of de woningen versterkt of zelfs gesloopt zouden worden. De corporatie is hierover in overleg met de huurders en geeft aan snel de juiste stappen te zetten.
Per wanneer kunnen de huurders in Appingedam rekenen op verbetering van hun huurhuizen? Bent u bereid Woongroep Marenland tot snelheid te manen en zo snel mogelijk een einde te maken aan de voortdurende ongezonde woonsituatie?
In het eerste kwartaal van 2020 laat de corporatie de schimmel verwijderen. In januari 2020 start de corporatie met het opstellen van een verbeterplan en verwacht dit uit te voeren in 2021. In de eerste weken van 2020 ontvangen de bewoners een uitnodiging om hierover in gesprek te gaan met Woongroep Marenland. Dit verbeterplan heeft betrekking op bouwkundige ingrepen (mechanische ventilatie, dubbel glas, gevelkozijnen); dit vergt volgens de corporatie een langere periode.
Bent u en/of de woningcorporatie bereid huurders te compenseren voor het achterstallig onderhoud, de slechte isolatie en de kosten die dat met zich mee heeft gebracht de afgelopen vier jaar, zoals hoge energierekeningen? Kunt u uw antwoord toelichten?
De corporatie geeft aan door de versterkingsopgave en het frequent aanpassen van overheidsbeleid, te lang gewacht te hebben met onderhoud. De corporatie wilde het verbeterplan gelijktijdig met de versterking uitvoeren. De corporatie heeft spijt betuigd maar geeft geen vergoeding. Wel neemt Woongroep Marenland in het eerste kwartaal van 2020 maatregelen tegen de vocht- en tochtproblemen. Ook stelt de corporatie in overleg met de bewoners een verbeterplan op.
Huurders kunnen zich tot de huurcommissie wenden om in geval van achterstallig onderhoud huurbevriezing of huurverlaging te vragen. M.b.t. één pand in de Gerrit Raapstraat heeft de Huurcommissie in het voordeel van de huurder een uitspraak gedaan in 2019 (uitspraak van de huurcommissie, d.d. 31 mei 2019, nr. 43333). De uitspraak houdt mede in dat de huurder tijdelijk huurverlaging krijgt van € 475,29 per maand naar € 285,17 per maand. Dit is de geëigende weg om compensatie te vragen en deze weg staat ook open voor andere huurders.
Hoeveel huurwoningen, ook van andere woningcorporaties in het aardbevingsgebied, zijn sinds 2015 niet of onvoldoende onderhouden omdat ze versterkt of opnieuw gebouwd zouden worden? Hoeveel daarvan hebben last van vocht, tocht en schimmel? Wat is daarop uw reactie?
Er is geen totaaloverzicht beschikbaar van woningen die sinds 2015 mogelijk niet of onvoldoende onderhouden zijn in afwachting van duidelijkheid over versterking of herbouw en tevens last van vocht en schimmel hebben.
Op basis van het WoOn2018 geven 27,8% van alle huurders in sociale huurwoningen in Nederland aan last van vocht en schimmel te hebben. Twee van de drie regio’s in Groningen komen boven het landelijk gemiddelde uit en één regio, de regio waarin ook Appingedam ligt, ruim onder het landelijk gemiddelde.
Regio
Gemeenten
Percentage sociale huursector
Nederland
27,8%
Oost Groningen
Oldambt, Midden-Groningen (deels), Pekela, Stadskanaal, Veendam, Westerwold
29,5%
Overig Groningen
Groningen, Het Hogeland, Midden-Groningen (deels), Westerkwartier
30,6%
Delfzijl en omgeving
Appingedam, Loppersum, Delfzijl
13,5%
Bent u bereid deze woningcorporaties aan te spreken op de wijze waarop zij hun huurders in de steek laten? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke termijn?
In eerste instantie moeten huurders zelf contact opnemen met de corporatie en de klachten over onderhoud aankaarten. Als de corporatie daar niet afdoende op reageert kan de huurder een klacht indienen bij de klachtencommissie van de corporatie. Ook kan de huurder naar de huurcommissie stappen en daar de situatie voorleggen. Dit kan resulteren in een huurbevriezing of huurverlaging; zie daarvoor het voorbeeld uit het antwoord op vraag 4. Indien de omstandigheden ernstig zijn kan de huurder naar gemeentelijk Bouw- en Woningtoezicht stappen en de kwestie voorleggen. Bij gezondheidsklachten kan de GGD worden ingeschakeld.
In de regio’s met bovengemiddeld veel sociale huurwoningen met vocht en schimmel, meer dan 25%, houdt BZK aparte gesprekken met lokale corporaties, gemeenten, de GGD en huurdersorganisaties in het kader van de landelijke aanpak. Dit om de problematiek op een hoger bestuurlijk niveau te tillen en bijvoorbeeld op te laten nemen in prestatieafspraken. Woongroep Marenland zal ook uitgenodigd worden, met name omdat de corporatie bezit heeft in de regio Overig Groningen; de situatie in het bezit in de gemeente Appingedam zal daarbij ook ter sprake gebracht worden. Deze gesprekken vinden dit voorjaar plaats.
Hoe gaat u ervoor zorgen dat alle woningcorporaties in het aardbevingsgebied adequaat communiceren en hun huurders de juiste informatie verstrekken betreffende de versterking van hun woningen? Kunt u uw antwoord toelichten?
De corporaties in het aardbevingsgebied werken samen en hebben hiervoor een overlegstructuur ingericht (Kr8 en C14). In dit overleg wordt de communicatie onderling en met de huurdersorganisaties afgestemd over de aanpak ten aanzien van versterken en daarmee samenhangende ingrepen in de voorraad. Op die tafel kan ook de problematiek van de aanpak van vocht en schimmel aangekaart worden. In dit verband overleggen de corporaties met de eigen huurdersorganisatie, die ook betrokken is bij het maken van prestatieafspraken. BZK zal bij de overleggen met de KR8 en C14 voor het voetlicht brengen dat ook deze problematiek nadrukkelijk met de huurdersorganisaties besproken wordt.
Wat heeft u sinds mijn Kamervragen «over schimmelhuizen in de Zeeheldenbuurt, Bedum» (ingezonden 13 maart 2018) over schimmelwoningen in Bedum, gedaan aan dit probleem? Kunt u in een tijdlijn aangeven welke acties u ondernomen heeft?2
De inspanningen om vocht en schimmel aan te pakken zijn sinds de beantwoording van de Kamervragen over de schimmelhuizen in de Zeeheldenbuurt in Bedum fors verhoogd. Bij de beantwoording op 13 april 2018 heeft de Minister van BZK aangekondigd dat via het drie jaarlijkse WoON-onderzoek de omvang van het probleem wordt onderzocht. Bij brief van 31 mei 2019 (Kamerstuk 32 847, nr. 523) heeft de Minister van BZK – in reactie op de motie Beckerman c.s. (Kamerstuk 35 000-VII, nr. 75) de Kamer geïnformeerd over de landelijke aanpak van vocht- en schimmelproblematiek in woningen. In die brief zijn de uitkomsten van het WoON-onderzoek uit 2018 opgenomen en is duidelijk geworden dat vocht en schimmel een veel voorkomend probleem is. In de brief is uiteengezet hoe de landelijke aanpak eruit komt te zien en dat alle betrokken partijen (o.a. AEDES, Woonbond, VNG, Vastgoed Belang) hierbij de handen ineen hebben geslagen.
In de brief van 29 oktober 2019 (Kamerstuk 32 847, nr. 574) is de Kamer geïnformeerd over de voortgang van de aanpak. In die brief zijn kaarten opgenomen om duidelijk te maken waar in Nederland de problematiek het meest speelt. Met de G4 en G40 gemeenten in die gebieden lopen gesprekken om inzicht te krijgen in de lokale aanpak. Die aanpak verschilt per gemeente en ik verken op dit moment met de VNG hoe ervaringen tussen gemeenten gedeeld kunnen worden. AEDES inventariseert daarnaast bij de regio’s waar de meeste klachten zijn, hoe corporaties de problematiek aanpakken. Aedes deelt de ervaringen met de corporaties, zodat zij niet zelf het wiel hoeven uit te vinden. Daarnaast is TNO samen met GGD-Amsterdam op mijn verzoek gestart met een onderzoek naar de oorzaken van vocht en schimmel in woningen. Bij dit onderzoek zijn AEDES, Vastgoed Belang en enkele corporaties betrokken. Het onderzoek heeft als doel om concrete handvatten voor de aanpak van vocht en schimmel te geven aan verhuurders, corporaties, en eigenaren en aan huurders op basis van veel voorkomende oorzaken. De oorzaken zijn heel divers en het aanpakken van de problemen vraagt om een lange adem. Corporaties en andere verhuurders investeren in het behouden en verhogen van de kwaliteit van hun woningen zowel door adviezen aan hun huurders over het gezond gebruik van hun woning als door verduurzamingoperaties, renovaties en sloop/nieuwbouw. Dit is een continu proces waarbij vocht en schimmelproblemen tot op zekere hoogte zullen blijven spelen. Ik heb TNO gevraagd of hierbij een soort ondergrens vast is te stellen. De uitkomsten van het onderzoek verwacht ik voor de zomer.
Deelt u de mening dat een aantal huurders in het aardbevingsgebied door de slechte staat van hun woningen mede als gevolg van de bevingen, nog meer gezondheidsrisico loopt dan anderen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe gaat u ervoor zorgen dat de grondrechten voor deze huurders weer wordt geëerbiedigd?3
Uit de rapporten en aanbevelingen van het onderzoekstraject Gronings Perspectief van de Rijksuniversiteit Groningen, de Onafhankelijk Raadsman en de Commissie Bijzondere Situaties blijkt dat de afhandeling van schade en de versterkingsoperatie een negatieve invloed hebben op de gezondheid van bewoners van het aardbevingsgebied. Dit heeft de continue aandacht, daarom blijven de Minister van Economische Zaken en Klimaat en de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties inzetten op versnelling van de schadeafhandeling en de versterkingsoperatie. Het probleem van vocht en schimmel speelt in verschillende delen van Nederland bovengemiddeld, zo ook in twee van de drie regio’s in Groningen. Bij de aanpak van vocht en schimmel is nadrukkelijk ook de GGD aangesloten in verband met gezondheidsaspecten.
Overlast van vliegveld Luik-Bierset en het uitblijven van concrete actie ondanks een aangenomen motie |
|
Lammert van Raan (PvdD) |
|
Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Kent u de aangenomen motie Van Raan c.s. (26 september 2019) waarin de regering wordt verzocht om met meer concrete maatregelen te komen die tot een aantoonbare vermindering zullen leiden van de in Nederland veroorzaakte overlast door luchthaven Luik-Bierset?1
Ja.
Erkent u dat de wijze waarop u tot nu toe uitvoering geeft aan deze aangenomen motie tot geen enkele verbetering van de situatie heeft geleid? Zo nee, waaruit blijkt dan precies dat de situatie zou zijn verbeterd?
Ik doe mijn uiterste best om te komen tot een verbetering van de situatie. Ook aan de Belgische zijde is er bereidheid om gezamenlijk verder te werken aan het zo veel mogelijk wegnemen van de negatieve gevolgen van de luchtruimwijziging in 2013 voor de situatie in Eijsden. Na de luchtruimwijziging in 2013 hebben er diverse gesprekken plaatsgevonden tussen Nederland en België waarin gezocht is naar verbeteropties. Dit heeft geleid tot maatregelen die de afgelopen jaren door skeyes zijn doorgevoerd2. Die maatregelen blijken echter nog onvoldoende effect te hebben, hoewel in de monitoringsrapportage van de eerste helft van 2019 wel een dalende trend van het aantal vliegtuigbewegingen door de Eijsden area waarneembaar is.
Zoals ik in mijn brieven van 5 september 20193 en 14 oktober 20194 heb gemeld is daarom met de Belgische autoriteiten afgesproken om een gezamenlijke expertgroep te starten om mogelijkheden voor verdergaande verbetering te verkennen en uit te werken. Hier wordt momenteel aan gewerkt.
Deelt u de mening dat er in de praktijk tot nu toe geen enkele sprake is van het daadwerkelijk uitvoeren van de aangenomen motie Van Raan c.s.?2 Zo nee, waaruit blijkt dan dat deze motie momenteel wordt uitgevoerd?
Nee, die mening deel ik niet. Zie verder het antwoord op vraag 2.
Wat is de stand van zaken omtrent de door u aangekondigde gezamenlijke Belgisch-Nederlandse expertgroep?3
De eerste bijeenkomst van de expertgroep heeft in januari 2020 plaatsgevonden. De samenstelling van de expertgroep moest eerst worden bepaald. Een brede samenstelling was wenselijk, om vanuit verschillende perspectieven naar verbetermogelijkheden te kunnen zoeken. Het is niet mogelijk gebleken om de volledige expertgroep eerder bijeen te laten komen door de volle agenda’s van de betrokken experts. Tijdens de eerste bijeenkomst is een inventarisatie gedaan van mogelijke operationele verbeteringen. De komende periode analyseert skeyes de werkbaarheid en haalbaarheid hiervan. In het voorjaar vindt een vervolgafspraak plaats om hierover door te praten.
Klopt het dat deze gezamenlijke expertgroep tot nu toe nog steeds niet bij elkaar is gekomen? Zo nee, kunt u een volledig overzicht verschaffen van alle momenten waarop deze expertgroep bij elkaar is gekomen?
Zie het antwoord op vraag 4.
Is deze gezamenlijke expertgroep al gevormd? Zo ja, wie zitten er in deze expertgroep? Zo nee, wanneer zal deze gezamenlijke expertgroep daadwerkelijk gevormd zijn?
De gezamenlijke expertgroep is gevormd en bestaat uit operationele experts en experts op het gebied van procedureontwerp. Er nemen Nederlandse experts van het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat, het Ministerie van Defensie, Luchtverkeersleiding Nederland (LVNL) en een bewonersvertegenwoordiger, en Belgische experts van skeyes deel aan de expertgroep.
Wat staat er precies op de agenda van deze gezamenlijke expertgroep?
De gezamenlijke expertgroep maakt een inventarisatie van de mogelijkheden voor verbetering van de situatie in Eijsden en analyseert de haalbaarheid en impact hiervan. Vervolgens zullen de Nederlandse en Belgische autoriteiten een afweging maken welke verbeteringen in de praktijk kunnen worden gebracht.
Wanneer staan de overleggen gepland met de Belgische overheid om de situatie van overlast door vliegveld Luik-Bierset zo snel mogelijk op te lossen?
Zoals hierboven is gemeld is met de Belgische autoriteiten afgesproken om een gezamenlijke expertgroep op te richten en die de opdracht te geven om concrete mogelijkheden voor verbetering te verkennen en verder uit te werken. Aan de hand van de uitkomsten van de expertgroep zal worden bezien wanneer een volgend overleg tussen het ministerie en de Belgische autoriteiten toegespitst op de geluidshinder in Eijsden plaats kan vinden.
Daarnaast vindt er regulier overleg (gemiddeld een tot twee keer per jaar) plaats tussen het ministerie en de Belgische autoriteiten over civiele en militaire luchtruimaangelegenheden die spelen tussen Nederland en België. Daarbij kunnen ook zaken zoals de problematiek rond geluidshinder in Eijsden worden besproken. In het laatste overleg van 4 februari is afgesproken om te onderzoeken op welke wijze nieuwe maatregelen die voortvloeien uit het werk van de expertgroep tussen Nederland en België kunnen worden vastgelegd. De expertgroep kan hierin niet voorzien, aangezien deze alleen gericht is op het verkennen van mogelijkheden voor verdergaande verbetering.
Waarop baseert u de term «gemiddeld», zoals geformuleerd in uw opmerking om toe te werken «naar een situatie die gemiddeld vergelijkbaar is met de situatie van vóór de luchtruimwijziging van 2013»?4
Ik streef ernaar om de extra geluidshinder die is ontstaan als gevolg van de luchtruimwijziging in 2013 weg te nemen. Het doel dat ik daarbij heb gesteld is om voor het luchtverkeer van en naar de luchthaven Luik-Bierset boven Eijsden terug te gaan naar een situatie die gemiddeld vergelijkbaar is met de situatie van vóór de luchtruimwijziging van 2013.
Met «gemiddeld» bedoel ik het maand gemiddelde per kalenderjaar (januari t/m december) van het aantal vliegtuigbewegingen door de Eijsden area gebaseerd op de jaren voorafgaand aan de luchtruimwijziging in 2013.
Wat is hierbij uw definitie van de term «gemiddeld»?
Zie het antwoord op vraag 9.
Erkent u dat een «gemiddelde» niet hetzelfde is als het volledig wegnemen van de (extra) overlast? Zo nee, waarom niet?
Onder bepaalde omstandigheden kan het noodzakelijk zijn om gebruik te maken van de Eijsden area, bijvoorbeeld om de veiligheid te waarborgen. Dit was ook het geval vóór de luchtruimwijziging in 2013. Daarom wordt toegewerkt naar een situatie die gemiddeld vergelijkbaar is met de situatie van vóór 2013. Ik streef er dus naar dat de «extra» overlast als gevolg van de luchtruimwijziging wordt weggenomen.
Welke indicatoren zullen worden gebruikt, aan de hand waarvan de verbetermogelijkheden zullen worden getoetst?
De indicatoren zijn gericht op het duiden van de gemiddelde situatie van voor 2013. Het gaat hier om het gemiddelde aantal vliegtuigbewegingen door de Eijsden area over een bepaalde periode. Daarbij wordt specifiek gekeken naar het aantal nachtelijke vliegtuigbewegingen, tussen 23 uur en 6 uur.
Zijn deze indicatoren al opgesteld? Zo nee, wanneer zullen deze indicatoren worden opgesteld?
De indicatoren worden momenteel verder uitgewerkt. Zie verder het antwoord op vraag 14.
Wie heeft deze indicatoren opgesteld? Indien deze indicatoren nog niet bekend zijn, door wie zullen deze indicatoren worden opgesteld?
De monitoringsrapportages die door het ministerie zijn opgesteld vormen de basis voor het bepalen van de indicatoren. Het ministerie doet het voorstel voor de indicatoren. De indicatoren worden vervolgens in de gezamenlijke expertgroep vastgesteld.
Welke maatregelen heeft u tot nu toe geïnventariseerd?
Er zijn verschillende mogelijkheden voor verbetering geïnventariseerd, deze variëren van aanpassingen in de operationele werkwijze tot procedurewijzigingen. De mogelijkheden worden verder uitgewerkt en vervolgens besproken in de expertgroep.
Acht u deze inventarisatie compleet? Zo ja, waar blijkt dat uit?
Er heeft een uitgebreide inventarisatie van de mogelijkheden voor verbetering plaatsgevonden. Deze mogelijke verbeteringen worden momenteel verder uitwerkt. Indien nieuwe ideeën voor verbetering opkomen, dan zullen deze uiteraard in de inventarisatie worden meegenomen.
Wanneer zal het daadwerkelijke toetsen van de maatregelen plaatsvinden?
Het toetsen van de maatregelen zal plaatsvinden zodra de uitwerking van de mogelijke verbeteringen gereed is. Op basis daarvan zal worden bepaald welke maatregelen in de praktijk worden gebracht.
Kunt u een tijdlijn verschaffen aan de hand waarvan de overlast door vliegveld Luik-Bierset zal worden aangepakt?
Het is nog niet duidelijk hoeveel expertbijeenkomsten nodig zijn om tot een overzicht van kansrijke verbetermaatregelen te komen en die maatregelen verder uit te werken. Ik doe mijn uiterste best om de maatregelen voor verbetering zo spoedig mogelijk in werking te laten treden.
Per wanneer mogen de inwoners van deze regio verwachten dat u deze overlast heeft weggenomen?
Ik doe mijn uiterste best om zo spoedig mogelijk tot een oplossing van de situatie te komen en de extra overlast als gevolg van de luchtruimwijziging in 2013 weg te nemen.
Kunt u deze vragen één voor één beantwoorden?
Ja, dit heb ik zoveel mogelijk gedaan.
Het bericht dat de vertegenwoordigers van SATL en BTV zijn opgestapt uit het overleg van de klankbordgroep Luchtvaartnota 2020-2050 |
|
Lammert van Raan (PvdD) |
|
Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Kent u de berichten «Minister blokkeert overleg met omwonenden» en «Deze verklaring van SATL en BTV mocht niet worden gedeeld»?1 2
Ja.
Bent u ervan op de hoogte dat de vertegenwoordigers van de Samenwerkende Actiegroepen Tegen Laagvliegen (SATL) en Bewoners Tegen Vliegtuigoverlast (BTV) zijn opgestapt uit het overleg van de klankbordgroep Luchtvaartnota 2020–2050 van 26 november 2019?
Ja
Kent u de verklaring die zij in dit overleg wilden afgeven als evaluatie op het proces, maar die zij hier niet naar voren mochten brengen?3
SATL en BTV mochten hun verklaring wel toelichten maar niet integraal voorlezen tijdens de klankbordgroep van 26 november 2019. In een eerdere klankbordgroep was namelijk al een soortgelijke verklaring van SATL/BTV voorgelezen en integraal bij de notulen gevoegd. Tevens is aangeboden om de verklaring ook deze keer integraal toe te voegen aan de notulen, zodat de leden van de klankbordgroep er op deze manier kennis van konden nemen.
Kent u de volgende constatering van SATL en BTV: «We constateren dat het proces, hoe te komen tot een concept Luchtvaartnota een voorgekookt menu was»? Wat is daarop uw reactie?
De klankbordgroep van de Luchtvaartnota is ingericht om de belangen van alle betrokken partijen helder in beeld te brengen en hun argumentatie mee te kunnen nemen in de uiteindelijke politieke besluitvorming van de totstandkoming van de Luchtvaartnota. De leden van de klankbordgroep hebben een belangrijke bijdrage geleverd door op gezette tijden te reageren en inbreng te leveren in de discussie, waardoor een completer en evenwichtiger beeld is ontstaan van alle belangen die onderdeel zijn van de besluitvorming.
Wat is uw reactie op de stelling van SATL en BTV dat er op hoofdpunten geen enkele ruimte was voor hun inbreng?
Vanaf de start heeft participatie een belangrijk rol gespeeld in het vormgeven van de richting en inhoud van de Luchtvaartnota. Nadat SATL/BTV zich had afgesplitst van LBBL hebben zij op hun verzoek een aparte stoel in de klankbordgroep van de Luchtvaartnota gekregen. Daar hebben zij net als de andere leden hun inbreng kunnen leveren. Zie verder antwoord 3.
Wat is uw reactie op de stelling van SATL en BTV dat er, ondanks een actieve opstelling, weinig tot niets is gedaan met hun input en feedback onder andere over de ingebrachte expertise met betrekking tot vogelaanvaringen?
De inbreng van partijen is zo goed mogelijk meegenomen in de totstandkoming van de Luchtvaartnota.
Wat is uw reactie op de stelling van SATL en BTV dat diverse vragen niet werden beantwoord, onder andere de vragen over het te optimistisch inschatten van het perspectief op elektrisch vliegen?
Dit is juist een voorbeeld waarbij de inbreng van de klankbordgroep direct effect heeft gehad op de verbetering van de kwaliteit van de PlanMER. Deze vraag heeft waarschijnlijk betrekking op de presentatie van de eerste versie van de doorrekening van de PlanMER. Daar bleken door bepaalde aannames over elektrisch vliegen vreemde uitkomsten te zijn. Deze aannames zijn hierop aangepast.
Kent u de kritiek van SATL en BTV dat de door hun gemaakte punten regelmatig niet zijn opgenomen in de notulen?
Van de bijeenkomsten van de klankbordgroep heeft altijd verslaglegging plaatsgevonden. Na de zomer is aangegeven binnen de klankbordgroep dat er behoefte was aan meer detailniveau in de verslaglegging. Dit heeft geleid tot het besluit om het detailniveau in de notulen te verhogen, en om deze eerst als concept aan alle leden van de klankbordgroep voor te leggen. Hierdoor kunnen eventuele gewenste aanpassingen gemaakt worden voordat het verslag definitief wordt. Het is de gezamenlijke verantwoordelijkheid van de leden van de klankbordgroep om hiervoor zorg te dragen.
Erkent u dat deze notulen daardoor geen volledig beeld geven van de gesprekken die hebben plaatsgevonden in de klankbordgroep? Zo nee, waarom niet?
Het uitgangspunt van de notulen is dat deze rechtdoen aan wat er tijdens de bijenkomsten wordt ingebracht. Het is belangrijk dat alle leden van de klankbordgroep in de notulen hun inbreng kunnen terugvinden, en kunnen aangeven wanneer zij denken dat dit in onvoldoende mate het geval is. Hiervoor is te allen tijde de ruimte geweest tijdens de klankbordgroep bijeenkomsten, en dit heeft ook diverse malen geleid tot aanpassing van de notulen.
Erkent u dat door incomplete en ongebalanceerde notulen een deel van de door SATL en BTV aangeleverde waarschuwingen en argumenten u niet bereikt zouden kunnen hebben? Zo nee, waarom niet?
Tijdens de bijeenkomsten van de klankbordgroep heeft altijd verslaglegging plaatsgevonden waardoor de inbreng van alle leden terug te vinden is. Het is belangrijk dat alle leden van de klankbordgroep in de notulen hun inbreng kunnen terugvinden, en dat de verslaglegging zo nodig wordt aangepast om dit te realiseren. De leden van de klankbordgroep kunnen aangeven of dit voor hen in voldoende mate het geval is. Belangrijk is dat aan een dergelijke oproep binnen de klankbordgroep gehoor wordt gegeven, om te kunnen komen tot een gezamenlijk gedragen proces betreft de totstandkoming van de notulen. Ik ben ervan overtuigd dat dit in voldoende mate het geval is. In aanvulling hierop zijn mijn medewerkers, waaronder de plv directeur luchtvaart, bij alle klankbordgroepvergaderingen aanwezig geweest. Ook wat niet op papier is vastgelegd is gehoord. Bovendien hebben alle klankbordgroepleden voortdurend de uitnodiging gehad een eigen, aanvullende inbreng te leveren, zoals het indienen van een position paper, het inbrengen van relevant (eventueel eigen) onderzoek, het agenderen van onderwerpen en het geven van presentaties. Ook hebben diverse leden gebruik gemaakt van de mogelijkheid om een of meer leden van het nota-team apart te spreken om punten te bespreken, vragen te stellen of standpunten op te helderen.
Deelt u de mening dat het vanwege de incomplete en ongebalanceerde notulen niet mogelijk is om een gebalanceerde beleidsbeslissing te nemen inzake de luchtvaartnota? Zo nee, waarom niet?
Die mening deel ik niet, omdat ik de inbreng van de klankbordgroep wel uitgebalanceerd acht, mede door de veelzijdigheid van de inbreng zowel tijdens de overleggen als daarbuiten. En bovendien baseert het kabinet de ontwikkeling van beleidsnota’s op heel veel meer dan stakeholder-overleggen, zoals wetenschappelijk onderzoek, plan-MER-proces, internationaal overleg, bestuurlijke overleggen etc.
Erkent u dat in deze klankbordgroep de vertegenwoordiging van de luchtvaartsector, het ministerie en bewonersgroepen, numeriek in het nadeel is uitgevallen van bewonersgroepen? Zo nee, waarom niet?
De klankbordgroep is samengesteld met het doel om alle verschillende belangen een stem te geven, zodat bij de voorbereiding van beleid alle argumenten meegewogen kunnen worden. Er vindt geen besluitvorming plaats, de leden worden nergens aan gecommitteerd en er wordt niet gestemd. Bewoners zijn op vier manieren vertegenwoordigd: via een vertegenwoordiger van de omwonenden Schiphol; via een vertegenwoordiger van de bewonersvertegenwoordigers van de regionale vliegvelden; via een vertegenwoordiger van het LBBL en via een vertegenwoordiger van SATL/BTV. Bovendien heeft de voorzitter niet de numerieke verhouding leidend gemaakt voor de spreektijd tijdens de overleggen, waar juist de bewonersgroepen volop gebruik van hebben gemaakt door wanneer zij dat nodig achtten het woord te vragen, dat ook kregen en relatief juist veel spreektijd hebben gekregen.
Erkent u dat deze ongelijkheid zich ook manifesteert in het feit dat de bewoners veel van hun eigen tijd en geld steken in hun deelname aan dergelijke overleggen, terwijl het in geval van de vertegenwoordigers van de sector en het ministerie om betaalde banen gaat? Zo nee, waarom niet?
Deelname van de leden wordt gewaardeerd door het ministerie. Het staat de leden vrij om af te wegen of zij dit een goede besteding van hun tijd vinden.
Kent u de volgende stelling van SATL en BTV: «Door het ontbreken van een MKBA kan er geen zorgvuldige transparante belangenafweging gemaakt worden; ondanks meermaals aandringen bleef de deur hiervoor gesloten; Dit is een ernstig gemis»? Wat is daarop uw reactie?
Op verzoek van uw Kamer (motie-Kröger, Kamerstuk 31 936 nr. 543) laat ik een PlanMER opstellen ter onderbouwing van het luchtvaartbeleid. Naast de milieueffecten laat ik daarbij ook de economische effecten in beeld brengen. Het voordeel van een PlanMER ten opzichte van een MKBA is dat de milieu en economische effecten gelijkwaardig (kwalitatief en kwantitatief) met elkaar vergeleken kunnen worden. Dat biedt voordelen bij een strategische beleidsafweging. Bij een MKBA ontbreken vaak voldoende gegevens om bijvoorbeeld de geluidshinder in geld uit te drukken. Daardoor blijft die post in veel gevallen beperkt tot een «»-PM»». Overigens laat ik onderzoeken hoe ik de kwaliteit van toekomstige MKBA’s kan verbeteren.
Kent u de volgende oproep van SATL en BTV: «Rekening houdend met de overlast, gezondheidsschade en de maatschappelijke kosten en baten dient ook met een krimpscenario rekening gehouden te worden»? Wat is daarop uw reactie?
In de PlanMER ter onderbouwing van de Luchtvaartnota worden ook de effecten van een krimpscenario in beeld gebracht.
Wat zegt het u dat SATL en BTV nadrukkelijk afstand hebben genomen van de concept-Luchtvaartnota 2020–2050 en het nog te formuleren voorkeursscenario?
Het is gebruikelijk een oordeel te geven over een eindproduct en niet over concepten.
Onderschrijft u dat in het proces van de Luchtvaartnota 2020–2050 onvoldoende rekening is gehouden met de wensen van deze en andere bewonersgroepen, actiegroepen en belangenverenigingen? Zo nee, waarom niet?
Zie het antwoord op vraag 10.
Erkent u dat een dergelijke gang van zaken, waarbij in dit geval SATL en BTV met het gevoel blijven zitten dat ze niet gehoord worden, zeer schadelijk is voor het vertrouwen van burgers in de overheid? Zo nee, waarom niet?
SATL/BTV heeft alle gelegenheid gehad om haar belang in te brengen, en heeft hier ook gebruik van gemaakt. Ik heb hier waardering voor.
Erkent u dat het op basis van dit incomplete en ongebalanceerde proces, waar SATL en BTV nadrukkelijk ontevreden over zijn en afstand van nemen, niet correct zou zijn om een vinkje te zetten achter het hoofdstuk «burgerparticipatie»? Zo nee, waarom niet?
Ik zet geen vinkjes. Met deze vraag doet u geen recht aan de voorbereiding van de Luchtvaartnota, waarbij ik expliciet het belang van de inbreng van belanghebbenden een grote rol heb gegeven.
Kunt u deze vragen één voor één beantwoorden?
Ja.
Berichten dat kwetsbare ouderen en mensen met een beperking verstoken zijn van huisartsenzorg |
|
Evert Jan Slootweg (CDA), Wim-Jan Renkema (GL) |
|
Bruno Bruins (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() ![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Mensen met een beperking zonder huisartsenzorg»?1
Ja.
Heeft er na beantwoording van de schriftelijke vragen van het lid Slootweg d.d. 30 oktober 2019 over huisartsenzorg voor mensen met een verstandelijke beperking nog overleg met partijen plaatsgevonden om tot een oplossing te komen? Waarom wel of waarom niet?2
Ja, er heeft na beantwoording van de schriftelijke vragen d.d. 30 oktober 2019 overleg plaatsgevonden. Sinds begin november wordt uitwerking gegeven aan de gezamenlijke acties die in een bestuurdersbijeenkomst op 15 oktober zijn benoemd. In een bestuurlijk overleg op 27 november 2019 met InEen, LHV, NVAVG, VGN, VWS en ZN zijn deze gezamenlijke acties nog eens bekrachtigd. De afspraken over de toegang tot zorg van de huisarts en arts verstandelijk gehandicapten voor mensen met een verstandelijke beperking worden inmiddels verder uitgewerkt in een convenant. Daarbij zijn Ieder(in), IGJ, InEen, KansPlus, LHV, NVAVG, NZa, V&VN, VGN, VWS, ZN en Zorginstituut Nederland betrokken. Het doel is om het convenant begin 2020 gezamenlijk vast te stellen in een bestuurdersbijeenkomst.
De brief over de aanpak voor juiste medisch-generalistische zorg op de juiste plek, die op 20 december jl. aan de Tweede Kamer is verzonden, licht toe waar de afspraken in het convenant betrekking op zullen hebben. De brief beschrijft de stappen die ik samen met partijen zet om patiënten met een indicatie op grond van de Wet langdurige zorg van de juiste medisch-generalistische zorg op de juiste plek te voorzien.
Welke stappen zet u om ervoor te zorgen dat mensen met een verstandelijke handicap in instellingen ook basiszorg van een huisarts kunnen krijgen?
Zie antwoord vraag 2.
Wat is uw opvatting over het feit dat een steeds grotere groep van mensen met een beperking, maar ook kwetsbare ouderen, die in een instelling voor langdurige zorg wonen, zijn verstoken van huisartsenzorg?
Ik vind het onwenselijk als er problemen ontstaan in de beschikbaarheid en toegankelijkheid van deze zorg. Deze zorg moet 24 uur per dag toegankelijk zijn voor alle Nederlanders. Het is daarom noodzakelijk de druk op de medisch-generalistische zorg aan te pakken.
Klopt het dat de «instellingen voor langdurige zorg», waarvan in het artikel sprake is, instellingen zijn die gefinancierd worden op basis van Volledig Pakket Thuis (VPT) en Persoonsgebonden Budget (PGB) en niet middels het doorsnee verpleeghuis of instelling voor mensen met een beperking op basis van zorg in natura?
Nee, dit klopt niet. De uitvraag van de VGN was gericht aan lid-organisaties in de gehandicaptenzorg die financiering krijgen op basis van de leveringsvormen «verblijf met behandeling» en «verblijf zonder behandeling». Op dit moment bepaalt de plaats waar de patiënt met een Wlz-indicatie de zorg ontvangt of de zorg zoals huisartsen plegen te bieden vanuit de Zorgverzekeringswet (Zvw) of vanuit de Wet langdurige zorg (Wlz) wordt verstrekt. Bij de leveringsvorm «verblijf met behandeling» wordt deze zorg op grond van de Wlz gefinancierd vanuit het instellingsbudget. Bij de leveringsvormen «verblijf zonder behandeling», VPT, PGB en «modulair pakket thuis» vindt financiering van huisartsenzorg aan patiënten met een Wlz-indicatie plaats via de Zvw.
Denkt u dat het bevorderen van het inschakelen van de Arts Verstandelijk Gehandicapten (AVG) en de Specialist Ouderengeneeskunde (SPOG) in de eerste lijn zorg een oplossing kan bieden voor het gebrek aan huisartsenzorg voor deze groep? Zo ja, op welke manier? Zo nee, waarom niet?
De positionering van de Specialist Ouderengeneeskunde (SO) en de Arts Verstandelijk Gehandicapten (AVG) in de eerste lijn is bedoeld om de huisartsen te ondersteunen. Daar waar de huisarts zich richt op generalistische geneeskundige zorg van wieg tot graf, richten de specialist ouderengeneeskunde en de arts verstandelijke gehandicapten zich op generalistische geneeskundige zorg voor specifieke patiëntgroepen. Hiervoor beschikken de SO en AVG over specifieke deskundigheid, waardoor zij specialistisch zijn met betrekking tot de zorgvragen van en aan bepaalde patiëntgroepen. Daarmee zijn de specialist ouderengeneeskunde en de arts verstandelijk gehandicapten aanvullend op de zorg die de huisarts biedt. De kracht zit dus in de complementariteit van de zorg van de SO en AVG aan de zorg van de huisarts. Dit kan de huisarts ondersteunen, voorkomt crisissituaties, vermindert het beroep op acute zorg en draagt bij aan vroegsignalering.
De AVG geeft aan dat zij eigenlijk niet opgeleid zijn om algemene medische basiszorg, in de volksmond huisartsenzorg, te leveren. Gaat dat ook op voor de SPOG?
Nee, dat gaat niet op voor de opleiding van de SO. Binnen de opleiding tot SO worden de artsen in opleiding opgeleid om als SO zowel de basis medische zorg als specialistische medische zorg te bieden aan kwetsbare (oudere) patiënten met meervoudige problematiek, co-morbiditeit en specifieke ouderdomsverschijnselen. SO’s bieden vaak als hoofdbehandelaar in verpleeghuizen de basis medische zorg (al of niet ondersteund door artsen in opleiding, verpleegkundig specialisten, physician assistants, nurse practitioners of basisartsen).
Er zijn ook veel situaties, bijvoorbeeld in kleinschalige ouderenzorg en de eerste lijn, waar de SO in goede samenwerking met de huisarts de basis medische zorg niet meer biedt en dit aan de huisarts overlaat. Zo kunnen er meer uren vrijkomen voor die situaties waar de specifieke deskundigheid van de SO toegevoegde waarde biedt.
Hoe ziet u de oplossing van het vraagstuk dat er enerzijds de huisartsen zijn die aangeven dat ze niet de kennis hebben om met deze doelgroep om te gaan en anderzijds de AVG die aangeven dat zij niet de expertise hebben om huisartsenzorg te verlenen?
Huisartsen en artsen verstandelijk gehandicapten erkennen dat zij complementair zijn aan elkaar, waar het gaat om het verlenen van medisch-generalistische zorg aan mensen met een verstandelijke beperking. De brief «de juiste medisch-generalistische zorg op de juiste plek» van 20 december jl. licht toe op welke manier deze artsen worden geholpen om in samenspel de juiste zorg te kunnen (blijven) bieden.
Klopt het signaal dat Verenso afgeeft dat zorgverzekeraars welhaast onmogelijke eisen stellen (ze mogen het werk voor patiënten niet thuis verrichten, eisen rond rechtspersoonlijkheid, hanteren van omzetplafonds) waardoor SPOG’s nauwelijks een contract krijgen om in de eerste lijn te worden ingeschakeld? Zo ja, bent u bereid zorgverzekeraars hierop aan te spreken?3
Ja, ik ken deze signalen. Bij de begrotingsbehandeling is hierover een motie aangenomen, die is ingediend door de Kamerleden Kerstens, Slootweg en Ellemeet (35 300 XVI, nr. 67). Met de beantwoording van deze Kamervragen ga ik ook in op deze aangenomen motie, welke ik hiermee afdoe. Er hebben inmiddels gesprekken plaatsgevonden met ZN en Verenso over de voorwaarden die zorgverzekeraars stellen aan de SO’s en AVG’s die in de eerste lijn willen werken. De gesprekken hebben ertoe geleid dat knelpunten zijn weggenomen, zoals voor het hanteren van realistische omzetplafonds voor 2020. Ik heb inmiddels de NZa gevraagd om met een quickscan de ervaringen met de contractering van de SO en de AVG in de eerste lijn in kaart te brengen. De eerste resultaten daarvan worden verwacht in februari 2020. Dit zal ik bespreken met ZN, Verenso en NVAVG om de huidige situatie te evalueren en om lessen te trekken voor de contractering van zorg in 2021.
Kunt u aangeven hoeveel AVG en SPOG een contract hebben gekregen voor het werk in de eerste lijn voor 2019 en 2020?
De cijfers voor 2019 en de verwachte aantallen voor 2020 zijn nog niet bekend. Deze gegevens zullen volgen uit de resultaten van de quickscan van de NZa, waarvan de eerste resultaten worden verwacht in februari 2020. De cijfers voor 2018 zijn wel al beschikbaar. In 2018 waren er 162 zorgaanbieders die declaraties hebben ingediend bij zorgkantoren voor de zorg door SO’s in de eerste lijn. 31 zorgaanbieders hebben declaraties ingediend voor zorg door AVG’s in de eerste lijn.
Wanneer het gaat om het werk van een SPOG voor een kwetsbare oudere of een AVG voor iemand met een verstandelijke of fysieke beperking in de eerste lijn, klopt het dat dit ten koste van het eigen risico gaat?
Ja.
Is het niet merkwaardig dat enerzijds gestimuleerd wordt dat kwetsbare ouderen en mensen met een beperking steeds vaker thuis wonen, maar dat anderzijds huisartsen de zorg voor deze groepen te complex vinden, ze doorverwijzen, ook voor algemene medische basiszorg, naar de AVG of SPOG, maar dat ze voor die algemene medische basiszorg wel het eigen risico moeten aanspreken?
Het verplicht eigen risico geldt voor alle geneeskundige zorg voor specifieke patiëntgroepen, zoals ook het geval is bij andere groepen die gebruik maken van (algemene) geneeskundige zorg uit het basispakket. Het verplicht eigen risico geldt voor alle zorg in het basispakket, tenzij het gaat om een zorgvorm die nadrukkelijk is uitgesloten. Eén van die uitzonderingen is de zorg zoals huisartsen die plegen te bieden. De achterliggende reden voor deze uitzondering is dat de huisarts als eerste aanspreekpunt voor mensen en als poortwachter van het stelsel beschikbaar is zonder enige financiële drempel. De huisarts kan daarbij niet alleen verwijzen naar medisch specialisten in bijvoorbeeld het ziekenhuis, maar ook naar de collega’s die generalistische geneeskundige zorg bieden aan specifieke groepen en waar ook specifieke kennis voor nodig is: de SO en de AVG. De SO en AVG zijn daarmee complementair aan de huisarts, en verrichten niet dezelfde zorg als de huisarts. Het is daarom niet logisch om de inzet van de SO en de AVG van het verplicht eigen risico uit te zonderen. Echter, patiënten van een SO of AVG besteden hun eigen risico meestal al geheel door de verscheidene vormen van zorg die zij ontvangen.
Is het naar uw inzicht mogelijk en wenselijk dat er afspraken gemaakt gaan worden tussen AVG-artsen – en verpleegkundigen en Wlz-instellingen, zoals de LHV voorstelt? Zo ja, op welke manier? Zo nee, waarom niet?
In het convenant voor de gehandicaptenzorg worden ook afspraken opgenomen over de samenwerking tussen AVG, verpleegkundigen en Wlz-instellingen. De NVAVG, LHV, InEen, V&VN en VGN maken in het convenant afspraken over de samenwerking tussen verschillende beroepsgroepen. Ik vertrouw erop dat de uitwerking die hieraan wordt gegeven, de verschillende partijen het vertrouwen geeft om de beschikbaarheid, toegankelijkheid en organiseerbaarheid van medisch-generalistische zorg voor patiënten met een Wlz-indicatie te verbeteren.
En hoe verhoudt zich dit tot het feit dat huisartsen er bij het hoofdlijnenakkoord geld bij hebben gekregen voor de zorg voor kwetsbare ouderen?
In het hoofdlijnenakkoord is extra ruimte aan het budgettaire kader huisartsenzorg- en multidisciplinaire zorg toegevoegd om te kunnen investeren in onder andere meer tijd voor de patiënt, versterking van de organisatiekracht en zorg voor kwetsbare groepen. Het is aan huisartsen en zorgverzekeraars in de regio om hier afspraken over te maken.