De toename van de stikstofuitstoot door de biomassacentrales in Diemen en Geertruidenberg |
|
Lammert van Raan (PvdD), Frank Wassenberg (PvdD) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, visserij, voedselzekerheid en natuur) (CU), Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
|
|
|
Kent u de berichten over het onderzoek van Investico voor Trouw en De Groene Amsterdammer over de natuurvergunningverlening voor de biomassacentrales in Diemen en Geertruidenberg?1 2
Ja.
Kunt u bevestigen dat bij de natuurvergunningverlening voor de (om)bouw van beide biomassacentrales gerekend is met de uitstootcijfers uit de oorspronkelijke vergunningen, die geen realistisch beeld geven van de werkelijke stikstofuitstoot van de laatste jaren?
Vooropgesteld moet worden dat de provincies bevoegd gezag zijn voor deze vergunningen. Ik kan dan ook niet treden in hun beoordeling van de vergunning.
De provincie Noord-Brabant heeft mij geïnformeerd dat energiebedrijf RWE op 30 januari 2019 een vergunningaanvraag op grond van de Wet natuurbescherming (Wnb) heeft gedaan. De aanvraag betrof het overschakelen van de Amercentrale van kolen naar biomassa. De provincie heeft deze aanvraag beoordeeld aan de hand van de geldende wet- en regelgeving. Zij heeft vastgesteld dat er geen grond was in de Wet natuurbescherming of de beleidsregel omtrent salderen om de vergunning te weigeren.
De provincie is vervolgens het gesprek met het bedrijf aangegaan over mogelijke aanscherping van de emissie-eisen. In dit gesprek is de provincie gekomen tot een substantiële verlaging van de vergunde emissies. Deze aanscherping van de normen gaat verder dan de eisen die de bestaande beleidsregels aan vergunningverlening stellen. Op 19 december 2019 heeft de provincie de vergunning verstrekt. In de vergunning zijn de voorwaarden opgenomen dat het bedrijf elk jaar de jaarlijks uitgestoten NH3 meldt aan gedeputeerde staten van Noord-Brabant en dat gedeputeerde staten de bevoegdheid hebben om aan de hand van monitoring de jaarlijks vergunde NH3-emissie bij te stellen naar de daadwerkelijke emissie.
De provincie Noord-Holland heeft mij geïnformeerd dat energiebedrijf Vattenfall medio 2018 een Wnb-vergunning heeft aangevraagd. De aanvraag betrof het oprichten van een biomassacentrale. De provincie heeft deze aanvraag beoordeeld aan de hand van de geldende wet- en regelgeving. Zij heeft vastgesteld dat er geen grond was in de Wet natuurbescherming of de beleidsregel omtrent salderen om de vergunning te weigeren.
De vergunde ruimte ziet niet alleen op de biomassacentrale, maar op alle centrales op het terrein van Vattenfall in Diemen. Het onderdeel biomassa is slechts een onderdeel van de vergunning, ter grootte van maximaal 62,63 ton NOx en 4,12 ton NH3 inclusief de verkeersbewegingen. De overige vergunde stikstofruimte is bestemd is voor de twee gascentrales (DW33 en DW34) op het terrein van Vattenfall in Diemen. De vergunde stikstofruimte van de gehele centrale omvat ruimte die nodig is voor het opvangen van pieken in de elektriciteits- en/of warmtevraag en voor de opvang van calamiteiten, bijv. de plotselinge uitval van een grote kolencentrale. Deze gascentrales produceren elektriciteit voor het landelijke net en moeten kunnen bijspringen wanneer er landelijk een stroomtekort is. In de praktijk komt het bijna nooit voor dat de centrales hun volle capaciteit moeten inzetten en draaien de gascentrales maar op een (klein) deel van hun beschikbare capaciteit.
De provincies Noord-Brabant en Noord-Holland hebben informatie over de eerder vergunde emissie van NH3 en NOx, de gemiddelde jaarlijkse emissie tussen 2015 en 2019 en de huidige vergunde emissie verstrekt. De emissieruimte is bij Diemen in de nieuwe vergunning beduidend hoger dan de gemiddelde uitstoot de laatste jaren. Dit wil echter niet zeggen dat de emissie ook zal toenemen, omdat het grootste deel van de emissieruimte in Diemen is vergund om de gascentrales bij plotselinge stroomtekorten vol te laten draaien. Het onderdeel biomassacentrale is maximaal 62,63 ton NOx en 4,12 ton NH3. De emissiegegevens vindt u in onderstaande tabel.
Stikstofemissie
Diemen
Geertruidenberg
NOx-emissie (ton/jaar)
NH3-emissie (ton/jaar)
NOx-emissie (ton/jaar)
NH3-emissie (ton/jaar)
Oude Wnb-vergunning
1.357
45
5.517
176
Gemiddelde uitstoot 2015–2019
295
1
1.298
< 10
Nieuwe Wnb-vergunning
836
36
1.505
50
Kunt u bevestigen dat de originele natuurvergunningen van beide energiecentrales vele malen meer stikstofuitstoot toelieten dan er de afgelopen jaren in werkelijkheid gebeurde?
Zie antwoord vraag 2.
Beaamt u dat door de gehele eerder vergunde uitstoot als uitgangspunt te nemen, zoals nu bij de biomassacentrales van Diemen en Geertruidenberg, en niet de daadwerkelijke uitstoot, de stikstofuitstoot van de centrales in werkelijkheid zal toenemen maar op papier niet?
Het is toegestaan om de gehele eerder vergunde uitstoot als uitgangspunt voor de vergunningverlening te nemen. Er is bij de vergunningen van de provincies Noord-Brabant en Noord-Holland uitgegaan van een lagere maximale emissie. Bij het intern salderen voor de vergunning is namelijk gerekend met de maximale productie, dus de vergunde en gerealiseerde capaciteit. Rekenen met een lagere emissie dan deze vergunde en gerealiseerde capaciteit kan alleen voorkomen in wettelijk omschreven specifieke gevallen, namelijk waar sprake is van toepassing van artikel 5.4 van de Wet natuurbescherming. Daar staan de gevallen opgesomd waarin een verleende vergunning kan worden ingetrokken of gewijzigd, zoals het handelen in strijd met de vergunning, een vergunning die op grond van onjuiste informatie is afgegeven of wezenlijk gewijzigde omstandigheden.
Wanneer de energiecentrales maximaal produceren onder de nieuwe vergunningen is het mogelijk dat een feitelijke toename in stikstofemissie plaatsvindt. Dit is overigens ook zo onder de huidige vergunningen. Bij de huidige vergunningen zou de toename in stikstofemissie nog groter zijn dan bij de nieuw verleende vergunningen. De maximale productie is afhankelijk van de energievraag en het geplande onderhoud.
Voor de volledigheid geef ik ook de vergelijking van de nieuwe vergunningen met de feitelijke uitstoot van stikstof over de laatste vijf jaar. Deze vergelijking is niet zuiver, omdat het de feitelijke situatie (met onderhoud en energievraag) vergelijkt met de theoretisch maximale situatie onder de nieuwe vergunning. In Geertruidenberg zou bij een jaarlijkse maximale productie sprake zijn van een toename maximaal 207 ton NOx en 40 ton NH3 ten opzichte van het gemiddelde van de laatste vijf jaar. In Diemen zou bij volledige benutting van de nieuwe vergunning de biomassacentrale theoretisch maximaal 62,63 ton NOx en 4,12 ton NH3 uitstoten. Omdat in Diemen naast de biomassacentrale ook vergunde gascentrales staan, is het niet mogelijk om het precieze verschil te berekenen. De maximale vergunde uitstoot van de biomassacentrale is circa 20% van de huidige uitstoot van de energiecentrale Diemen.
Bij volledige benutting van de nieuwe vergunning zou de biomassacentrale in Diemen theoretisch maximaal 62,63 ton NOx en 4,12 ton NH3 uitstoten. Het is niet mogelijk om vast te stellen hoe hoog een eventuele maximale toename is ten opzichte van de feitelijke situatie, omdat er een verschuiving zal optreden van de huidige productie van de gascentrales naar de biomassacentrale. In Geertruidenberg zou bij een jaarlijkse maximale productie sprake zijn van een toename maximaal 207 ton NOx en 40 ton NH3 ten opzichte van het gemiddelde van de laatste vijf jaar.
Kunt u bevestigen dat deze twee biomassacentrales 1.300 ton stikstof per jaar uit zullen stoten, wat ruim een derde is van de «stikstofwinst» (3.500 ton per jaar) die behaald wordt door de snelheidsverlaging naar 100 km/uur?
Zie het antwoord op de vragen 2 en 3 voor de emissies van de centrales. De energiecentrales zijn op dit moment al in gebruik en vergund en stoten stikstof uit. Uit de informatie over de vergunningen blijkt dat de vergunde emissie sterk is gedaald. Gezien het antwoord op vraag 4 is de theoretische maximale toename van stikstofemissie door beide biomassacentrales ongeveer 270 ton NOx en 45 ton NH3 ten opzichte van het gemiddelde van de laatste vijf jaar. Maximale productie zal alleen plaatsvinden wanneer er geen groot onderhoud is ingepland in een jaar en de energievraag daar aanleiding toe geeft.
Beaamt u dat de Programmatische Aanpak Stikstof (PAS) vorig jaar door de Raad van State onwettig werd verklaard, mede omdat de stikstofuitstoot door het programma niet in werkelijkheid was afgenomen maar alleen op papier?
Nee. De Raad van State heeft geoordeeld dat de passende beoordeling die ten grondslag lag aan het Programma aanpak stikstof voor de periode 2015–2021 niet voldeed aan de eisen die in de Habitatrichtlijn worden gesteld. Uit de uitspraak blijkt dat maatregelen pas kunnen worden ingezet om de effecten van nieuwe stikstofdepositie te mitigeren als deze maatregelen niet nodig waren om verslechtering van de natuur te voorkomen en afdoende andere maatregelen beschikbaar zijn om de instandhoudingsdoelstellingen te halen.
Beaamt u dat de PAS-uitspraak van de Raad van State duidelijk heeft gemaakt dat de stikstofuitstoot in Nederland daadwerkelijk drastisch verminderd moet worden en niet slechts op papier? Is daar in dit geval sprake van volgens u?
In de uitspraak over het PAS oordeelt de Raad van State dat verslechtering van de natuur moet worden voorkomen en afdoende maatregelen beschikbaar moeten zijn om de instandhoudingsdoelstellingen te halen, voordat maatregelen kunnen worden ingezet om de effecten van nieuwe stikstofdepositie te mitigeren.
Het kabinet heeft de ambitie om de natuur te verbeteren en op termijn de instandhoudingsdoelstellingen van Natura 2000-gebieden te bereiken. In de structurele aanpak zoals het kabinet die in de Kamerbrief van 24 april jl. (Kamerstuk 35 334, nr. 82) uiteen heeft gezet, is een omvangrijke set (bron)maatregelen genomen waardoor de stikstofdepositie in 2030 in 50% van de hectares in Natura 2000-gebieden waar een stikstofgevoelig habitat voorkomt onder de KDW (Kritische depositiewaarde) zal komen. Bovendien wordt daarmee de stikstofdepositie op alle natuur in Nederland verminderd. Op deze wijze zorgt het kabinet voor een drastische vermindering van de feitelijke depositie.
Kunt u bevestigen dat het verschil tussen de uitstoot van de vergunde activiteit in een natuurvergunning en de daadwerkelijke uitstoot (de feitelijk benutte capaciteit) de latente ruimte in een natuurvergunning is?
Ja. Deze ruimte valt uiteen in twee componenten. De eerste component is de latente ruimte in eigenlijke zin, namelijk het verschil tussen de vergunde emissie en de feitelijk gerealiseerde capaciteit binnen een vergunning. De tweede component is de feitelijk gerealiseerde en vergunde capaciteit die op het moment niet benut wordt.
Zijn de nieuwe natuurvergunningen voor de energiecentrales in Diemen en Geertruidenberg verleend door middel van interne saldering? Zo nee, welke stappen zijn dan genomen voor de vergunningverlening?
Ik heb begrepen van de provincies Noord-Brabant en Noord-Holland dat de betrokken vergunningen inderdaad zijn verleend met behulp van intern salderen.
Kunt u bevestigen dat u met de provincies heeft afgesproken dat bij intern salderen de «onbenutte ruimte» uit de bestaande natuurvergunning wordt ingenomen, ten behoeve van de natuur, maar dat de «niet-gebruikte capaciteit» binnen de vergunning behouden blijft?
In de Kamerbrief van 4 oktober 2019 (Kamerstuk 32 670, nr. 167) is de beleidslijn van Rijk en provincies kenbaar gemaakt over intern en extern salderen. Bij intern en extern salderen is de keuze gemaakt dat niet de gehele vergunde ruimte gebruikt mag worden ten behoeve van salderen, maar enkel de feitelijk gerealiseerde en vergunde capaciteit (bijvoorbeeld de reeds bestaande stalcapaciteit). Bij extern salderen is de ruimte vervolgens verder beperkt tot 70% van de gerealiseerde capaciteit.
Is de latente ruimte in de gevallen van deze energiecentrales niet ingenomen, omdat is besloten dat dit «niet-gebruikte capaciteit» is, en niet «onbenutte ruimte»? Zo nee, wat is dan de reden voor het niet innemen van de latente ruimte?
De vergunningen zijn verleend conform de kaders van de beleidsregels rond intern salderen, zoals deze sinds 11 oktober 2019 en verder aangepast op 13 december van toepassing zijn.
Beaamt u dat er in het geval van energiecentrales getwist kan worden over de benaming voor de latente ruimte in de natuurvergunning, maar dat het in de praktijk niet veel verschil maakt, omdat het in beide gevallen gaat om stikstofuitstoot op papier, die in werkelijkheid niet uitgestoten wordt?
Zie het antwoord op de vragen 8, 9 en 10.
Beaamt u dat het in de geest van de Habitatrichtlijn en van de beleidsregels voor intern salderen is om de latente (onbenutte) ruimte uit de natuurvergunningen van deze energiecentrales in te nemen? Zo nee, waarom niet?
De provincies Noord-Brabant en Noord-Holland hebben bezien of de gevraagde vergunning kon worden verleend met toepassing van intern salderen. Beide provincies hebben vastgesteld dat dit mogelijk was en vervolgens de vergunning verleend conform hun beleidsregels.
Beaamt u dat door het niet innemen van latente ruimte in vergunningen bij intern salderen een vergelijkbare fout wordt begaan als bij de PAS, omdat de uitstoot op papier afneemt, maar in werkelijkheid stijgt en dat de werkelijke stikstofbelasting zal toenemen?
De Afdeling van de Raad van State heeft geoordeeld dat de passende beoordeling van het programma aanpak stikstof voor de periode 2015–2021 niet voldeed aan de vereisten van de Habitatrichtlijn. Daarom werden aangevochten vergunningen vernietigd die waren gebaseerd op dat programma, maar nog niet onherroepelijk waren. Bij intern salderen staat de gebruikte vergunning al vast. De papieren ruimte vervalt voor zover de vergunde capaciteit niet is gerealiseerd. Het intrekken van gerealiseerde capaciteit kan alleen als wordt voldaan aan art. 5.4, lid 1 en 2 van de Wet natuurbescherming.
Kunt u bevestigen dat het volgens artikel 5.4 van de Wet natuurbescherming mogelijk is om vergunningen in uitzonderlijke situaties te wijzigen of zelfs in te trekken? Zo ja, beaamt u dat de huidige stikstofcrisis een uitzonderlijke situatie is die het innemen van latente ruimte rechtvaardigt? Zo nee, waarom niet?
Ik kan bevestigen dat het volgens artikel 5.4 van de Wet natuurbescherming mogelijk is om vergunningen in uitzonderlijke situaties te wijzigen of zelfs in te trekken. De structurele aanpak van de stikstofproblematiek zoals het kabinet die in de brief van 24 april jl. (Kamerstuk 35 334, nr. 82) uiteen heeft gezet, heeft tot doel dat de stikstofdepositie in 2030 in 50% van de hectares in Natura 2000-gebieden waar een stikstofgevoelig habitat voorkomt onder de KDW (Kritische depositiewaarde) komt. Zie verder het antwoord op vraag 13 en 14.
Kunt u bevestigen dat de NOx-emissie per eenheid geleverde energie bij verbranding van biomassa hoger is dan bij de verbranding van bijvoorbeeld aardgas?
Uit een onderzoek van DNV-GL3 blijkt dat de warmteproductie in een biomassagestookte ketel in vergelijking met een aardgas gestookte ketel een hogere specifieke emissies oplevert van NOx.
Kunt u een overzicht geven (uitgesplitst per centrale) hoeveel ton stikstof er per jaar volgens de oorspronkelijke vergunningen mocht worden uitgestoten, hoeveel ton stikstof er per jaar door de centrales werd uitgestoten van 2015 tot 2019, hoeveel ton stikstof er volgens de nieuwe vergunningen mag worden uitgestoten per jaar en hoeveel ton stikstof de centrales naar verwachting zullen uitstoten per jaar?
Zie het antwoord op de vragen 2 en 3.
Kunt u een overzicht geven (uitgesplitst per centrale) hoeveel draaiuren waren vergund in de oorspronkelijke vergunningen, hoeveel draaiuren er werkelijk werden gedraaid van 2015 tot 2019, hoeveel draaiuren in de nieuwe vergunningen zijn vergund en hoeveel draaiuren er naar verwachting zullen worden gedraaid?
De provincie Noord-Brabant heeft de volgende gegevens verstrekt:
Draaiuren RWE Geertruidenberg
20151
2016
2017
2018
2019
Amer 9 (bedrijfsuren)
Geen opgave
7.215
6.607
4.937
5.625
Hulpketel Amer 9 (bedrijfsuren)
Geen opgave
419
342
504
566
Back-upketels EN (bedrijfsuren)
nvt
399
111
889
577
In 2015 was Amer 8 nog in bedrijf, daarna niet meer.
Het verwachte aantal draaiuren in 2020 is 6000–7.000 uur, omdat er geen groot onderhoud is voorzien.
De provincie Noord-Holland heeft de volgende gegevens verstrekt:
Draaiuren Vattenfall Diemen
2015
2016
2017
2018
2019
DM 33
5.523
6.261
1.464
2.186
3.043
DM 34
6.375
6.655
5.274
5.846
5.837
Hulpwarmte-centrale
739
1.550
212
53
Hulpketel DM34
0
295
1.000
680
66
In de oorspronkelijke omgevingsvergunning waren geen voorschriften gesteld aan het maximaal aantal draaiuren. In de nieuwe omgevingsvergunning zijn de uren beperkt voor de Hulpwarmtecentrale (HWC) op maximaal 5.600 uren en voor de biomassacentrale maximaal 8.000 uren. Er is geen verwachting over het aantal draaiuren van de verschillende centrales in Diemen bekend.
Kunt u bevestigen dat de aangevraagde teruggang van 8.750 uur naar 5.600 uur voor de centrale in Diemen slechts een teruggang is op papier, aangezien het aantal draaiuren minder dan 1.550 was in 2017?
Zie antwoord vraag 18.
Kunt u aangeven hoe laag de NOx-norm gesteld is voor de biomassacentrales in Diemen en Geertruidenberg? Kunt u aangeven hoe laag die norm technisch gezien gesteld zou kunnen worden?
De emissies van deze centrales moeten voldoen aan zowel de emissie-eisen in het Activiteitenbesluit als de emissie-eisen in de vergunning. Bij de vergunningverlening spelen de «beste beschikbare technieken» (BBT) een belangrijke rol. De afweging wat in een concreet geval de beste beschikbare techniek is, is aan het bevoegd gezag. In het antwoord op vraag 21 en 22 wordt nader ingegaan op de beste beschikbare technieken.
De wettelijke emissiegrenswaarde in de vergunning van de biomassacentrale in Diemen bedraagt 884 mg/Nm3 bij 6% O2. De emissiegrenswaarde voor de biomassacentrale in Geertruidenberg bedraagt op grond van het Activiteitenbesluit 110 mg/Nm3 bij 6% O2.
Zijn de huidige NOx-normen naar uw mening in lijn met de wettelijke verplichting om de Beste Beschikbare Technieken toe te passen?
De BBT worden in Europa in BBT-conclusies vastgesteld. De meest recente BBT-conclusies zijn in augustus 2017 vastgesteld en inmiddels geïmplementeerd in de algemene regels van het Activiteitenbesluit op een niveau dat haalbaar is voor elke installatie in Nederland. In onderstaande tabel is te zien, dat de eisen in het Activiteitenbesluit al aan de scherpe kant en soms zelfs scherper zijn dan wat Europees als BBT is vastgesteld.
Vermogen
BBT-range (nieuw)
BBT-range
In bedrijf voor 2017
Emissie-grenswaarde
Activiteitenbesluit
50–100 MW
120–200 mg/Nm3
120–275 mg/Nm3
110 mg/Nm3
100–300 MW
100–200 mg/Nm3
100–220 mg/Nm3
110 mg/Nm3
>300 MW
65–150 mg/Nm3
95–150 mg/Nm3
110 mg/Nm3
De biomassacentrale in Geertruidenberg is al voor 2017 in bedrijf, de biomassacentrale van Diemen dateert van na 2017.
Begin jaren 90 heeft Nederland in een uitgebreid onderzoeksproject als in eerste in Europa aangetoond dat het mogelijk is om katalytische reductie bij kolencentrales en afvalverbrandingsinstallaties toe te passen om NOx te verwijderen uit het rookgas. Sindsdien zijn onze emissie-eisen voor kolen- en biomassastook daarop afgestemd. Dat betekent dat onze oude centrales voorop lopen bij de rest van Europa en op hetzelfde niveau presteren als Europese nieuwe installaties. Er is daarom geen aanleiding om onderscheid te maken tussen bestaande en nieuwe installaties. Voor biomassastook kunnen slechts 10 van de 70 Europese referentieplants (die zijn ingediend voor de BREF grote stookinstallaties) voldoen aan de Nederlandse emissie-eis. Voor nieuwe biomassagestookte centrales mag in de vergunning een strengere eis dan de 110 mg/Nm3 (als daggemiddelde) die in het Activiteitenbesluit is opgenomen, worden gesteld. Dat geldt ook bij ombouw van een bestaande kolencentrale of bij een herziening van de vergunning. Bijvoorbeeld een actualisatie in het kader van de implementatie van de BREF, zoals nu loopt.
Bent u voornemens de emissie-eisen voor alle biomassacentrales zo ver als technologisch mogelijk aan te scherpen? Zo nee, waarom niet?
Zoals in het antwoord op vraag 20 aangegeven moeten de emissies van grote stookinstallaties voldoen aan zowel de emissie-eisen in het Activiteitenbesluit als de emissie-eisen in de vergunning. Zie hiervoor ook de tabel bij vraag 21. Daarin is te zien, dat de eisen in het Activiteitenbesluit al aan de scherpe kant en soms zelfs scherper zijn dat wat Europees als BBT is vastgesteld.
Daarnaast moet het bevoegd gezag bepalen of een individuele centrale voldoet aan BBT, zoals dit in de BBT-conclusies is vermeld: de zogenoemde BBT-toets. Bij de toepassing van BBT geldt namelijk niet één gefixeerde emissie-eis, maar een range (zie tabel) waarbinnen het bevoegd gezag moet vaststellen welke eis in een concreet geval gesteld moet worden. Als de BBT-toets dit aangeeft, worden de emissie-eisen in de vergunningen verder aangescherpt en de installaties aangepast. Dit moet binnen de wettelijke termijn, dat wil zeggen vóór augustus 2021, zijn gebeurd. In het kader van het Schone Lucht Akkoord hebben een groot aantal bevoegde instanties en het Rijk afgesproken zoveel mogelijk strenger te gaan vergunnen.
Kunt u aangeven of u nog altijd van plan bent pas in 2022 tot een herziening van de emissie-eisen voor kleine en middelgrote biomassacentrales te komen? Acht u het gezien de huidige stikstofcrisis wenselijk daarmee te wachten?
De Minister van Economische Zaken en Klimaat heeft op 1 juli jl., mede namens de Staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat, reactie gegeven op de motie-Sienot. Daarin staat dat gewerkt wordt aan het beschikbaarheid krijgen van concrete emissie-eisen. Deze emissie-eisen moeten in 2022 van kracht worden. In de genoemde brief aan uw Kamer staat ook dat in 2021 bij het toekennen van de SDE++ subsidie al wordt gewerkt met de verwachte aanscherping van emissie eisen.
Bent u bereid om verder te gaan dan de motie-Sienot/Mulder (Kamerstuk 35 300 XIII, nr. 52) die u verzoekt eerder met normen te komen maar achterwege laat te verzoeken deze normen zo laag als technologisch mogelijk te maken? Zo nee, waarom niet?
In die motie verzoeken de indieners om in 2022, en zo veel eerder als mogelijk, normen te ontwikkelen voor stikstof en fijnstof voor de nieuwverkoop van biomassacentrales. Zoals in het antwoord op de vorige vraag aangegeven streef ik naar invoering per 1-1-2022.
Wat zegt u tegen starters die vanwege de stikstofcrisis op een woning moeten wachten die nu lezen dat de stikstofuitstoot door grote energiecentrales ruimschoots toe zal nemen?
Het kabinet erkent dat het woningtekort in bepaalde delen van Nederland groot is. Dat is de reden dat het kabinet op 13 november 2019 (Kamerstuk 35 334, nr. 1) heeft aangekondigd met prioriteit depositieruimte vrij te maken voor woningbouwprojecten. Daartoe is het stikstofregistratiesysteem ingericht. De ruimte die onder andere de snelheidsmaatregel oplevert, kan hiervoor worden gebruikt. Op een later moment wordt ook de ruimte toegevoegd die de andere aangekondigde maatregelen opleveren. De uitstoot van energiecentrales heeft geen invloed op de ruimte die via het stikstofregistratiesysteem voor woningbouw beschikbaar is.
Wat zegt u tegen de veehouders die vanwege de stikstofcrisis hun activiteiten zullen moeten stoppen, of veel tijd, geld en energie moeten steken in het omschakelen naar natuurinclusieve kringlooplandbouw, die nu lezen dat de stikstofuitstoot door grote energiecentrales ruimschoots toe zal nemen?
Op 24 april 2020 heb ik uw Kamer een brief gestuurd over de structurele aanpak van stikstof die het kabinet voorstaat. De aanpak is gericht op het versterken van de natuur en het verlagen van de stikstofdepositie op stikstofgevoelige Natura 2000-gebieden zodat de vergunningverlening weer op gang kan komen. De structurele aanpak biedt de veehouder perspectief als hij zijn bedrijf wil voortzetten en een vrijwillige opkoopmogelijkheid als hij wil stoppen.
Het bericht ‘islamitische school hoort erbij’ |
|
Geert Wilders (PVV), Harm Beertema (PVV), Machiel de Graaf (PVV) |
|
Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid, viceminister-president ) (D66), Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht «islamitische school hoort erbij»?1
Ja.
Deelt u de mening van de heer Littooij dat een islamitische school «er gewoon bijhoort»? Zo nee, waarom niet en zo ja, waarom?
In Nederland geldt vrijheid van onderwijs, vastgelegd in de Grondwet. Het verzoek van de Stichting voor Islamitisch Voortgezet Onderwijs Rotterdam (SIVOR) is getoetst aan vigerende wet- en regelgeving. De statuten van SIVOR voldoen aan de eisen. De grondslag van de nieuwe school is een erkende richting in het basis- en voortgezet onderwijs en het potentieel aantal leerlingen voldoet aan de stichtingsnormen, zoals opgenomen in de artikel 64, tweede lid van de Wet op het voortgezet onderwijs (WVO).
Hoe plaatst u de haat en geweldsoproepen van de islam in de richting van bijvoorbeeld Joden, christenen, islamverlaters en homoseksuelen in de context van een islam die uitgaat van «verantwoordelijkheid voor iedereen en respect voor iedereen»?
Het kabinet vindt het onacceptabel indien mensen antidemocratische en onverdraagzame boodschappen verspreiden. In onze democratische rechtsstaat is geen plaats voor discriminatie of het oproepen tot haat of geweld.
Deelt u de mening dat de islam juist níet bij ons land hoort? Zo nee, waarom niet?
Nee. Godsdienstvrijheid is een belangrijk grondrecht waar het kabinet pal voor staat.
Deelt u de zorg dat het geven van deze vergunning, juist mede op basis van demografische ontwikkelingen, een kapitale blunder is? Zo nee, waarom niet?
Zoals in het antwoord op vraag 2 reeds is aangegeven voldoet het verzoek van SIVOR aan de wettelijke voorwaarden die zijn gesteld aan het voor bekostiging in aanmerking brengen van een nieuwe school.
Bent u bereid de vergunning voor deze islamitische school in te trekken en daarnaast al het islamitische onderwijs af te schaffen? Zo nee, waarom niet?
Nee. In Nederland geldt vrijheid van onderwijs, dat is een groot goed en deze vrijheid – vastgelegd in de Grondwet – geldt voor alle Nederlanders, daarnaast is deze aanvraag tot bekostiging getoetst aan voorwaarden gesteld in de WVO.
Het ontbreken van overeenstemming tussen winkeliers en vastgoedeigenaren |
|
Henk Nijboer (PvdA), William Moorlag (PvdA) |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD), Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
|
|
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Winkeliers en verhuurders drijven weg van elkaar»?1
Ja.
Herkent u de signalen van branchevereniging Detailhandel Nederland dat er niet altijd voldoende welwillendheid is om tot afspraken omtrent huurverlichting te komen tussen winkeliers, horecaondernemingen en vastgoedeigenaren?
Hoewel een meerderheid van de huurders en verhuurders tot onderlinge afspraken lijken te zijn gekomen, zijn er uitzonderingen op deze regel.
Kunt u aangeven in hoeverre winkeliers en horecazaken afspraken hebben gemaakt met vastgoedeigenaren om tot huurverlichting te komen? Zo ja, is dit in uw ogen voldoende om de groep door deze crisis te helpen? Zo nee, waarom niet?
Sinds het uitbrengen van het Steunakkoord op 10 april is door de partijen achter het Steunakkoord hard gewerkt om hun achterbannen achter deze gezamenlijke oproep te laten scharen. En dat heeft vruchten afgeworpen. Volgens peilingen onder de leden van brancheorganisaties in retail en vastgoed heeft naar schatting 70 tot ruim 80% van de huurders maatwerkafspraken gemaakt met hun verhuurder over het betalen van de huur.
De richtlijnen van het Steunakkoord zagen eerst en vooral op het doorschuiven van het innen van de huur. Hiermee werd snel ingespeeld op de liquiditeitsbehoefte van retailers. Daarnaast werd de afspraak gemaakt om eind mei nadere afspraken te maken over een meer definitieve verdeling van de huurlast. Voor deze tweetrapsbenadering werd gekozen omdat de verwachting was dat eind mei meer duidelijk zou zijn hoe de situatie in de retail zich zou ontwikkelen, en zou er meer duidelijkheid zijn over de (afbouw van de) Corona-maatregelen. Tenslotte zou naar verwachting ook meer duidelijkheid zijn ontstaan over de verwachtte tweede ronde steunmaatregelen van de overheid.
Op 3 juni hebben de partijen achter het Steunakkoord de aangekondigde vervolgafspraken naar buiten gebracht. (zie bijlage: persbericht vervolgafspraken Steunakkoord huren retail) Gedeeltelijke kwijtschelding van de huur vormt onderdeel van de overeenstemming die partijen bereikt hebben. Evenals de uitgesproken intentie om met elkaar samen te blijven werken tijdens de rest van deze crisis en in de periode daarna. Het is mijn beeld dat de partijen achter het Steunakkoord hiermee een goede basis gelegd hebben om de retailsector als geheel zo goed mogelijk door de crisis te helpen.
In hoeverre zijn afspraken over huurverlichting tussen verhuurders en huurders te stimuleren zonder daarbij winkelketens en horecaondernemingen die geen werkelijke problemen hebben om aan de huur te voldoen onnodige kortingen te geven?
Het Steunakkoord zet nadrukkelijk in op het maken van maatwerkafspraken tussen huurders en verhuurders, binnen een generiek kader van richtlijnen. Wanneer de situatie daarom vraagt kan door huurder en verhuurder in gezamenlijk overleg worden besloten om af te wijken van de generieke richtlijnen.
Bent u het eens met de strekking van het bericht dat, omdat de afspraken tussen INretail en Detailhandel Nederland en vastgoedorganisaties IVBN en Vastgoed belang niet bindend zijn, niet iedereen zich genoodzaakt voelt er gehoor aan te geven?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u bereid om samen met deze partijen aan tafel te gaan zitten om (bindende) afspraken te maken over huurverlichting? Zo ja, op welke termijn kunnen deze gesprekken plaatsvinden? Zo nee, waarom niet?
Het Ministerie van EZK is samen met de gezamenlijke banken betrokken geweest bij de gesprekken over het Steunakkoord en de aangekondigde vervolgafspraken, die hebben geleid tot afspraken tussen huurders en verhuurders over huurverlichting. Naar nu blijkt vormen de uitgangspunten van het Steunakkoord de basis voor maatwerkafspraken voor de overgrote meerderheid van huurders en verhuurders.
Deelt u de mening dat in deze tijden vastgoedeigenaren ruimhartig moeten zijn richting hun huurders (winkeliers en horeca) als zij betalingsproblemen ervaren om zo gezamenlijk door deze crisis te komen? Zo ja, bent u van mening dat de huidige signalen hiermee in overeenstemming zijn? Zo nee, waarom niet?
Niet alle vastgoedeigenaren verkeren in de luxe positie om ruimhartig te kunnen zijn. Maar het is inderdaad van belang samen, als huurders en verhuurders, zo goed mogelijk door de crisis heen te komen. Daarom zijn maatwerkafspraken van belang, met als basis het fair delen van de pijn.
Het is soms lastig om signalen goed te duiden. Het afgeven van signalen heeft eerst en vooral ook een strategisch doel. Niet altijd geven signalen een goed beeld van wat er werkelijk gaande is. De huurders en verhuurders die wel bevredigende afspraken wisten te maken, zochten de publiciteit niet. Peilingen onder de achterbannen van bracheorganisaties laten zien dat de grote meerderheid van huurders en verhuurders tot maatwerkafspraken is gekomen over de huur.
Ziet u het probleem dat er twee groepen lijken te ontstaan afhankelijk van het feit of hun verhuurders bereid zijn tot afspraken over huurverlichting? Zo ja, brengt dit in uw ogen nadelen met zich mee voor huurders met onwelwillende verhuurders?
De sector is het meest geholpen met huurders en verhuurders die maatwerkafspraken maken met als basis de wil om gezamenlijk zo goed mogelijk door de crisis heen te komen. Ik ben er van overtuigd dat verhuurders die niet bereid zijn om nadere afspraken te maken zich op langere termijn in de vingers zullen snijden. Naar verwachting zullen verhuurders de komende jaren alles op alles moeten zetten om aantrekkelijk te blijven voor hun huurders.
Welke mogelijkheden bestaan er om gemaakte afspraken van vastgoedeigenaren met winkeliers en horeca algemeen bindend te verklaren?
Om private afspraken algemeen verbindend te verklaren, is een wettelijke grondslag nodig. Die bestaat nu niet. Nu blijkt dat de overgrote meerderheid van de ondernemers zich committeert aan de afspraken uit het Steunakkoord is het niet nodig om met wetgevende voorstellen te komen, in de vorm van een wettelijke grondslag om afspraken algemeen verbindend te verklaren of anderszins.
In specifieke gevallen blijkt het ook mogelijk om bij de rechter succesvol huurprijsvermindering af te dwingen door een beroep te doen op onvoorziene omstandigheden of op redelijkheid of billijkheid, zoals onlangs is gebleken in een kort geding dat bierbrouwer Inbev als huurder van een bruin café had aangespannen tegen de verhuurder van dit pand.
Bent u bereid om, als er geen nadere afspraken mogelijk zijn tussen verhuurders en huurders, de huidige afspraken algemeen bindend te verklaren? Zo nee, ben u wel bereid wetgevend op te treden?
Zie antwoord vraag 9.
Het verband tussen luchtvervuiling en het infectierisico van COVID-19 |
|
Laura Bromet (GL), Suzanne Kröger (GL) |
|
Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD), Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, visserij, voedselzekerheid en natuur) (CU) |
|
|
|
|
Bent u bekend met de studies «Incidence of COVID-19 and Connections with Air Pollution Exposure: Evidence from the Netherlands» van de World Bank Group, «Exposure to air pollution and COVID-19 mortality in the United States: A nationwide cross-sectional study» van Harvard en het AD-artikel «Corona blijkt harder toe te slaan in gebieden met intensieve veehouderij»?1, 2, 3
Ja.
Wat is uw reactie op het feit dat luchtvervuiling in verband wordt gebracht met een hoger infectierisico en mogelijk in verband staat met de ernst van het verloop van het coronavirus?
De studies waar onder vraag 1 naar verwezen wordt, betreffen zogeheten ecologische studies, waarbij niet gecorrigeerd wordt voor andere mogelijke verklaringen voor een verschil in sterftekans. Dit type onderzoek heeft daarom slechts een signaalfunctie. Luchtverontreiniging wordt onder andere in deze ecologische studies in verband gebracht met grotere kwetsbaarheid voor COVID-19. Het RIVM geeft hierover aan dat dergelijke hypotheses aannemelijk lijken, maar in hoeverre er een causaal verband is tussen luchtverontreiniging en het infectierisico en de ernst van het verloop van een COVID-19 infectie is momenteel niet bekend op basis van beschikbaar onderzoek.
Volgens het RIVM zit er een grote onzekerheid aan de genoemde 20% waarde in de studie van de World Bank Group. De gebruikte methodologie van de World Bank Group report is vanuit epidemiologisch onderzoeksperspectief niet afdoende om deze conclusie te kunnen trekken.
Wel is bekend dat in het algemeen geldt dat verhoogde concentraties luchtverontreiniging leiden tot een verhoogd risico op ziekte en sterfte. In het beleid tegen verdere verspreiding van de ziekte en bescherming van de bevolking tegen COVID-19 is het zaak dat, overal, maar ook in gebieden met hogere luchtverontreiniging mensen zich goed aan de vigerende COVID-19 maatregelen houden en mogelijke risico’s mijden. De overdracht van mens-op-mens is namelijk de stuwende kracht achter de snelle verspreiding van SARS-CoV-2.
Wat vindt u ervan dat bewoners van gebieden waar de luchtvervuiling 20% hoger is dan de norm twee keer zo vatbaar zijn voor besmetting met het coronavirus? Hoe speelt dit mee in het beleid tegen verdere verspreiding van de ziekte en bescherming van de bevolking? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
Zie antwoord vraag 2.
Wist u dat de luchtvervuiling in Brabant als mogelijke verklaring wordt gegeven voor het relatief hoge aandeel besmettingen in de provincie?
De stuwende kracht achter de snelle verspreiding van SARS-CoV-2 is de mens-op-mens overdracht. Het kan zijn dat luchtverontreiniging hieraan bijdraagt, al is het verband tussen de kwetsbaarheid voor SARS-CoV-2 en luchtverontreiniging momenteel niet bekend op basis van beschikbaar onderzoek.
Er zijn meerdere factoren die de kwetsbaarheid voor COVID-19 kunnen beïnvloeden, zoals bijvoorbeeld onderliggend lijden (zoals obesitas, hart- en vaatziekten, COPD).
Bent u bekend met het feit dat het gebied in noordoost-Brabant dat relatief hard getroffen werd door de varkenspest en de Q-koorts, nu ook relatief hard getroffen wordt door het coronavirus? Wat vindt u hiervan en in hoeverre heeft u de situatie rondom de luchtkwaliteit in Brabant in beeld?4
Het is mij bekend dat dit gebied eerder ook door varkenspest en Q-koorts getroffen is. Voor de regio is dit schrijnend. De situatie rond luchtkwaliteit is, ook in Noord-Brabant, in beeld. Het RIVM monitort voor het hele land de concentraties van fijn stof en ammoniak met metingen en met berekeningen op basis van gedetailleerde jaarlijkse emissiegegevens.
Deelt u de mening van de onderzoekers dat het verband tussen luchtvervuiling, het ziekteverloop en het infectierisico van het coronavirus nader moet worden onderzocht? Zo ja, hoe bent u van plan invulling te geven aan dit pleidooi?
Zoals tevens aangegeven in mijn brief van 4 mei jongstleden in antwoord op de Kamervragen van het lid Van Esch (PvdD) (kamerstuknummer 2667) zal uw Kamer geïnformeerd worden over welk onderzoek er in internationaal verband uitgevoerd zal worden naar de relatie tussen luchtkwaliteit en COVID-19.
Zoals ook door de Minister van LNV is aangegeven in haar brief «COVID-19 en mogelijke relatie met dieren» van 22 april jongstleden, is het RIVM gevraagd een verkenning uit te voeren naar de onderzoeksmogelijkheden aangaande de relatie luchtkwaliteit, veehouderijen en COVID-19. Dit betreft een complex vraagstuk. We zijn met het RIVM in gesprek over de onderzoeksmogelijkheden. Nadat deze in kaart zijn gebracht zullen mijn collega’s van LNV en VWS en ikzelf besluiten of en zo ja, welke onderzoeken we willen uitzetten bij het RIVM. Daarbij worden de regionale partijen zoals de provincie Noord-Brabant en de GGD betrokken. Uw Kamer wordt daarover geïnformeerd.
Bent u bereid het meetnetwerk onder anderen in Brabant uit te breiden om het verband tussen de luchtkwaliteit en het coronavirus nader te onderzoeken?
In het kader van de wettelijke monitoring en beheersing van de luchtkwaliteit volstaat het huidige Landelijke Meetnet Luchtkwaliteit. In het kader van het Schone Lucht Akkoord ben ik in overleg met partijen over de mogelijke inzet van extra mobiele meetstations in combinatie met sensornetwerken. Daarnaast staat het derden vrij om lokaal aanvullende metingen te (laten) verrichten als daar behoefte aan is.
Bent u bereid om naast de statistische correlaties ook te onderzoeken hoe de luchtvervuiling bijdraagt aan meer besmettingen en een ernstiger ziektebeeld?
Zie mijn antwoord op vraag 6.
Bent u bereid om te onderzoeken of luchtvervuiling door veerbrandingsprocessen of juist luchtvervuiling uit de intensieve veehouderij bijdraagt aan dit fenomeen?
De concentraties van fijn stof, ammoniak en endotoxinen zijn in gebieden met intensieve veehouderij verhoogd. Echter, niet alleen de veehouderij heeft invloed op de luchtkwaliteit. Er zijn ook andere bronnen van luchtverontreiniging, zoals verkeer en industrie. Zie verder mijn antwoord op vraag 6.
Deelt u de mening dat de luchtvervuiling, met name in gebieden met hoge concentraties, versneld moet worden teruggedrongen indien het verband tussen de luchtkwaliteit en het infectierisico van het coronavirus op basis van nader onderzoek standhoudt? Zo ja, wat voor maatregelen bent u bereid te treffen om de luchtvervuiling in Brabant en andere gebieden in Nederland in te perken om de verdere verspreiding van het coronavirus en soortgelijke andere virussen te minimaliseren? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
Zoals ook aangegeven in mijn eerdere antwoorden is de overdracht van mens-op-mens de stuwende kracht achter de snelle verspreiding van het virus en de huidige uitbraak. Het is daarom in de eerste plaats zaak dat overal, ook in gebieden met hogere luchtverontreiniging, mensen zich goed aan de vigerende COVID-19 maatregelen houden en mogelijke risico’s mijden.
Het is bekend dat verhoogde concentraties luchtverontreiniging in het algemeen leiden tot een verhoogd risico op ziekte en sterfte. Daarom heeft het verbeteren van de luchtkwaliteit ten behoeve van de gezondheid mijn volle aandacht. Met het Schone Lucht Akkoord zet het kabinet samen met decentrale overheden in om voor alle inwoners van Nederland de luchtkwaliteit te verbeteren zodat de gezondheidsschade door luchtvervuiling minder wordt.
Binnen het SLA wordt ingezet op de belangrijkste bronnen van luchtverontreiniging voor de impact op gezondheid zoals verkeer, landbouw houtstook en industrie.
De maatregelen in het kader van de stikstofaanpak, de verduurzaming van de veehouderij (middels stalinnovaties) en het Klimaatakkoord zullen eveneens bijdragen aan de verbetering van de luchtkwaliteit.
De gevolgen van nieuwe Europese wetgeving voor de beschikbaarheid van medische hulpmiddelen en medische hulpmiddelen voor in-vitro diagnostiek |
|
Henk van Gerven |
|
Martin van Rijn (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
Kunt u aangeven van welke middelen tekorten kunnen worden verwacht als gevolg van de Medical Devices Regulation, wat de Europese Commissie ertoe heeft geleid te kiezen voor uitstel?1
De Europese Raad heeft op kortgeleden ingestemd met uitstel van de inwerkingtreding van de nieuwe verordening op het gebied van medische hulpmiddelen (Medical Devices Regulation, kortweg MDR). Aanleiding voor het voorstel tot uitstel was de ontstane Coronacrisis, als gevolg waarvan zowel verschillende lidstaten, fabrikanten en leveranciers als de zorgsector zelf, zich in de laatste maanden voor inwerkingtreding niet goed hebben kunnen voorbereiden op de nieuwe wetgeving. Het voorstel tot uitstel komt niet voort uit signalen over eventuele tekorten die als gevolg van de MDR zouden kunnen ontstaan.
Nederland vindt het belangrijk dat aan de uitgangspunten en de doelen van de verordening voor medische hulpmiddelen in voldoende mate uitvoering kan worden gegeven in heel Europa en dat lukt onder de huidige omstandigheden onvoldoende. Ik vind het uitstel jammer, omdat ik het doel van de MDR (patiëntveiligheid) belangrijk vind en de nationale implementatie van de MDR al vergevorderd was. Maar het uitstel is ook begrijpelijk gelet op de huidige wereldwijde crisis. Nederland heeft het voorstel tot uitstel van de MDR daarom gesteund. U bent hierover geïnformeerd via de Geannoteerde agenda voor de extra informele videoconferentie van EU-gezondheidsministers van 15 april 2020, die u op 10 april 2020 heeft ontvangen2.
De inwerkingtreding van de nieuwe verordening voor in vitro diagnostica (IVDR) is niet uitgesteld, deze verordening zal in mei 2022 in werking treden.
Is Nederland akkoord gegaan met uitstel van de verordening? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 1.
Klopt het dat de in vitro diagnostics verordening in-huis (gefabriceerde) testen verbiedt zolang er een op de markt beschikbaar gelijkwaardig hulpmiddel is (artikel 5 lid 5 onder c); dat dit verplicht alles van private partijen in te kopen, waardoor we nog kwetsbaarder worden voor situaties vergelijkbaar als wat we hebben meegemaakt met fabrikant Roche? Kunt u uw antwoord toelichten?
Uitgangspunt is dat alle diagnostische testen die op de Europese markt beschikbaar zijn, vanaf mei 2022 aan de eisen van de nieuwe verordening voor in vitro diagnostiek moeten voldoen. Ingevolge artikel 5, vijfde lid, van de IVDR gelden de vereisten van de nieuwe verordening voor in vitro diagnostiek (IVDR) niet voor diagnostische testen die worden vervaardigd en gebruikt binnen zorginstellingen.
Deze zogenoemde «in huis gemaakte testen» hoeven in dat geval bijvoorbeeld niet voorzien te zijn van een CE-certificaat. Als zorginstellingen van deze vrijstelling gebruik willen maken, moeten zij wel aan bepaalde voorwaarden voldoen. De belangrijkste voorwaarde is dat de zorginstelling moet kunnen aantonen dat aan de specifieke behoefte van de patiëntendoelgroep niet, of niet op een passend prestatieniveau kan worden voldaan door een op de markt beschikbaar gelijkwaardig product. Daarnaast gelden nog andere voorwaarden voor de zorginstelling, zoals het inrichten van een kwaliteitsmanagementsysteem. De IGJ houdt toezicht op deze voorwaarden.
Zodra een test door een fabrikant op de markt is gebracht die qua prestatieniveau gelijkwaardig is aan de in huis gemaakte test, mag een ziekenhuis niet (meer) gebruik maken van deze uitzonderingspositie. Een test die door een fabrikant op de markt wordt gebracht, moet immers aan meer en strengere veiligheidseisen voldoen, zoals bijvoorbeeld een beoordeling door een notified body. Deze beoordeling van de veiligheid en effectiviteit door een notified body is een belangrijk waarborg voor de patiëntveiligheid.
Hoe verklaart u dat dit past bij het belangrijkste aandachtspunt van Nederland te weten de beschikbaarheid van medische hulpmiddelen in het algemeen en voor innovatieve hulpmiddelen in het bijzonder?2
Zie antwoord vraag 3.
Deelt u de mening dat het niet wenselijk is met het oog op een innovatieve, wendbare en competitieve markt dat in huis testen slechts zijn toegestaan als er geen vergelijkbaar aanbod van marktpartijen beschikbaar is?
Zie antwoord vraag 3.
Deelt u de mening dat we ons moeten realiseren dat hierdoor veel beschikbare kennis, opgeleid personeel en infrastructuur voor Nederland verloren zullen gaan?
De mogelijkheid voor zorginstellingen om in huis een eigen test te gebruiken en te vervaardigen, is nadrukkelijk een uitzondering op het uitgangspunt dat diagnostische testen straks allemaal moeten voldoen aan de prestatie- en veiligheidseisen uit de IVDR. Zolang een zorginstelling kan rechtvaardigen dat aan de specifieke behoefte van de patiëntendoelgroep niet, of niet op een passend prestatieniveau kan worden voldaan door een op de markt beschikbaar gelijkwaardig product, kan zij deze test ook straks nog steeds vervaardigen en gebruiken, inclusief bijbehorende kennis en infrastructuur.
In sommige gevallen kan deze wettelijke bepaling betekenen dat een zorginstelling in de toekomst niet meer hun eigen test mogen gebruiken en vervaardigen. Ik ben sinds de publicatie van de verordening in mei 2017 met zorginstellingen in gesprek om hen tijdig voor te bereiden op de nieuwe wetgeving en de mogelijke gevolgen. Ik vind het belangrijk dat zorginstellingen blijven innoveren op het gebied van diagnostische testen. Ik hecht er ook aan dat veel van deze innovaties uiteindelijk op de markt worden gebracht, zodat ze voor meer patiënten beschikbaar komen.
Deelt u de mening dat we als land zelf moeten beschikken over kennis en capaciteit aangaande testen en testmaterialen, en de coronacrisis aantoont dat we ons niet verder moeten overleveren aan private partijen, zoals de aangenomen motie-Marijnissen/Heerma ook bevestigt, alsook de Intravacc affaire?3
De belangrijkste leveranciers van apparatuur en materialen zijn afkomstig van internationale bedrijven. Nederland beschikt echter over veel kennis en capaciteit aangaande diagnostiek, en blijkt tijdens deze crisis met behulp van private bedrijven in staat om snel productiecapaciteit in te richten voor bepaalde kritische benodigdheden voor diagnostiek.
Bent u bereid om in samenspraak met het beroepsveld de belangrijkste knelpunten en bedreigingen in kaart te brengen van deze wetgeving voor de beschikbaarheid van kennis, infrastructuur, capaciteit, en de toegankelijkheid van zorg op het gebied van In Vitro Diagnostiek en waar nodig aanpassing van de wetgeving te overwegen? Kunt uw uw standpunt toelichten?
De nieuwe verordening is in mei 2017 gepubliceerd, na vijf jaar onderhandelen en is een belangrijke verbeterslag in de veiligheid en effectiviteit van diagnostische testen. Gelet op de impact van deze nieuwe wetgeving voor eisen die gesteld worden aan diagnostische testen, heeft deze sector tot mei 2022 gekregen om zich hierop voor te bereiden. Ik ben sinds de publicatie van de verordening in mei 2017 in nauw overleg met zowel de fabrikanten en leveranciers, als de zorgsector, over de implementatie van deze verordening, zodat zij zich tijdig kunnen voorbereiden. Ik zie op dit moment geen aanleiding om aanpassing in wetgeving in Europa te bepleiten.
Hoe ziet u de toekomst van deze verordening, aangezien de huidige pandemie waarschijnlijk niet de laatste zal zijn en we dus in de toekomst, als de wet mogelijk wel van kracht is, wel tegen vergelijkbare problemen aan zullen lopen die nu juist voorkomen moeten worden met uitstel van de wetgeving?
Ik verwacht dat de nieuwe Europese wetgeving op het gebied van diagnostische testen een belangrijke verbeterslag zal betekenen voor een toekomstige pandemie. De IVDR biedt meer waarborgen voor de veiligheid van testen en voorkomt bijvoorbeeld snelle toegang tot de Europese markt van onvoldoende gevalideerde testen. Daarnaast blijft er voldoende ruimte over voor zorginstellingen om een eigen test te ontwikkelen als er geen commercieel gelijkwaardig alternatief op de markt beschikbaar is.
Bent u bereid te pleiten voor het opschorten van deze verordening en zelf, waar nodig in Europees verband, met betere regelgeving te komen voor het verlenen van markttoelating voor medische hulpmiddelen voor in-vitro diagnostiek? Zo nee, waarom niet?
Zie het antwoord op vraag 8.
Het in brand steken van C2000 masten |
|
Attje Kuiken (PvdA) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
|
|
|
Kent u het bericht «Zendmast nummer 25 in brand, dit keer in het Limburgse Maasbree»?1
Ja, hier hebben wij kennis van genomen.
Is door deze of de vorige 24 branden in zendmasten het telefoonnetwerk uitgevallen waardoor hulpdiensten niet meer bereikbaar waren via 112? Zo ja, wat was de aard en de omvang van die storingen?
Het alarmnummer 1-1-2 is zowel via vaste- als mobiele netwerken bereikbaar. Ten minste één brand heeft mogelijk impact gehad op de bereikbaarheid van 1-1-2. Deze situatie heeft voor zover bekend niet geleid tot persoonlijke ongevallen.
In hoeverre bedreigen deze branden het functioneren van het C2000-netwerk? Is daar al sprake van uitval geweest?
De bereikbaarheid van de meldkamer zelf is voor zover bekend niet in het geding geweest, en ook de bereikbaarheid via vaste telefonie is niet verstoord. De impact van de branden is voor C2000 beperkt. In een gebied waar de C2000-dekking kwetsbaar is, bestaat er risico op langer durende dekkingsproblemen.
Wat wordt er gedaan om zendmasten te beschermen? Is dit gezien het feit dat er nog steeds branden plaatsvinden wel afdoende? Zo ja, waar blijkt dat uit?
Het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat (EZK) staat in nauw overleg met de sector, het Ministerie van Justitie en Veiligheid (JenV) en de Landelijke Eenheid van de politie om te bezien in hoeverre aanvullende maatregelen noodzakelijk zijn. Het is op dit moment te vroeg om in te gaan op specifieke beveiligingsmaatregelen.
Acht u het mogelijk en wenselijk om de 525 zendmasten voor C2000 met cameratoezicht te beschermen? Zo ja, hoe gaat u hier op korte termijn voor zorgen? Zo nee, waarom niet?
De C2000-masten zullen extra beveiligd worden. Vanuit veiligheidsoogpunt ga ik niet in op de specifieke beveiligingsmaatregelen. De maatregelen hebben zowel een preventieve als repressieve werking. De meest kritische masten zullen eerst beveiligd worden. Het kost naar verwachting ongeveer drie maanden om alle masten te beveiligen.
Onzekerheid bij fysiotherapeuten als gevolg van uitblijven van informatie over de continuiteitsbijdrage van Zorgverzekeraars Nederland |
|
Lilianne Ploumen (PvdA) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht «Onzekerheid over compensatie drijft fysiotherapeut tot wanhoop»?1
Ja.
Vindt u het ook zorgelijk dat de helft van de praktijken voor fysiotherapie denkt binnen 3 maanden te moeten sluiten als er niet snel gecompenseerd wordt?
In hun brief van 5 april jl. hebben zorgverzekeraars de zorgaanbieders geïnformeerd over de continuïteitsbijdrage–regeling. Zorgverzekeraars hebben in deze brief aangegeven dat deze regeling open zal staan voor alle zorgaanbieders (met of zonder zorgcontract) die zorg verlenen die valt onder de basisverzekering of de aanvullende zorgverzekering en die voldoen aan de nog uit te werken voorwaarden.
Zorgaanbieders in bepaalde branches die écht niet kunnen wachten tot het moment dat de continuïteitsbijdrage aangevraagd kan worden, omdat de financiële nood hoog is, konden vanaf 14 april (gecontracteerde zorgaanbieders) en vanaf 22 april (niet-gecontracteerde zorgaanbieders) gefaseerd een vooruitbetaling aanvragen. Het gaat om zorgaanbieders die actief zijn in de branches: eerstelijns laboratoria, mondzorg, kraamzorg, fysiotherapie, oefentherapie, ergotherapie, wijkverpleging, zittend ziekenvervoer en zelfstandige behandelcentra in de medisch specialistische zorg.
Op 1 mei jl. hebben zorgverzekeraars de zorgaanbieders geïnformeerd over hoe de continuïteitsbijdrage vorm gegeven wordt. De continuïteitsbijdrage is bedoeld voor alle zorgaanbieders die zorg verlenen die op dit moment valt onder de basisverzekering of de aanvullende verzekering. Bedoeling van de regeling is dat zorgaanbieders hun doorlopende kosten kunnen blijven betalen, zoals personeelskosten, huur en bijvoorbeeld het loon van de praktijkhouder. Zorgverzekeraars willen daarmee zeker stellen dat verzekerden ook na de coronacrisis de zorg kunnen krijgen die nodig is. De regeling geldt voor vrijwel alle zorgaanbieders die een jaarlijkse omzet hebben lager dan 10 miljoen euro2. Zorgaanbieders kunnen de continuïteitsbijdrage vanaf 15 mei as. aanvragen. De bijdrage is gebaseerd op de normale omzet die zorgverzekeraars zouden vergoeden uit de basisverzekering en aanvullende verzekeringen.
Hoe vindt u het dat ondanks een toezegging van Zorgverzekeraars Nederland over een continuïteitsbijdrage op 5 april, na ruim drie weken nog altijd geen enkele duidelijkheid is over de hoogte, voorwaarden en verdere invulling van deze bijdrage voor veel zorgaanbieders, waaronder de paramedici?
Zie antwoord vraag 2.
Maakt u zich zorgen over het voortbestaan van praktijken voor paramedische zorg en andere zorgaanbieders als gevolg van het gebrek aan informatie over de continuïteitsbijdrage? Zo ja, Hebt u uw zorgen hierover geuit bij Zorgverzekeraars Nederland?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u aangeven waarom het zo lang duurt voor er duidelijkheid komt over de hoogte, voorwaarden en verdere invulling van de continuïteitsbijdrage?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u meer duidelijkheid verschaffen over de continuïteitsbijdrage? Kunt u inzicht geven over de hoogte (percentage van de omzet) en voorwaarden van de bijdrage?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u het eens dat praktijken voor paramedische zorg zo snel mogelijk duidelijkheid moeten krijgen over de voorwaarde en hoogte van de continuïteitsbijdrage die zij kunnen ontvangen vanuit Zorgverzekeraars Nederland? Zo ja, bent u bereid hierover zo snel mogelijk ik contact te treden met Zorgverzekeraars Nederland?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u deze vragen zo snel mogelijk beantwoorden?
Ja.
De repatriëring van Nederlanders in Marokko in het licht van de pandemie |
|
Kees van der Staaij (SGP), Sven Koopmans (VVD), Lilianne Ploumen (PvdA), Martijn van Helvert (CDA), Bram van Ojik (GL), Sadet Karabulut , Joël Voordewind (CU), Sjoerd Sjoerdsma (D66), Wybren van Haga (Lid-Haga) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
|
|
|
Is u bekend hoeveel Nederlanders momenteel nog in Marokko verblijven en terug willen naar Nederland?
Er zijn op dit moment nog meer dan 1000 Nederlanders in Marokko die zich geregisteerd hebben voor repatriëring naar Nederland bij Bijzondere Bijstand Buitenland. Sinds de sluiting van het luchtruim in Marokko spant de Nederlandse regering zich maximaal in om gestrande Nederlandse reizigers te laten terugkeren en heeft hiertoe veelvuldig en intensief contact met zowel de Marokkaanse autoriteiten als Europese partners. Deze inspanningen hebben er toe geleid dat Marokko inmiddels op individueel onderbouwde basis positief meewerkt om urgente gevallen op grond van sociale en medische overwegingen te laten terugkeren. Op 26 april, 6 mei, 8 mei en 11 mei vonden de eerste vier speciale repatriëringsvluchten naar Nederland plaats. Ook werd een beperkt aantal ambulance vluchten voor medisch zeer urgente gevallen uitgevoerd. In een enkel geval werd repatriëring mogelijk via een Europese partner.
De nog aanzienlijke groep gestrande reizigers en de veilige terugkeer naar Nederland van deze reizigers houdt ook de komende tijd de volle aandacht van het kabinet. Inzet van Nederland is om op korte termijn alle benodigde repatriëringsvluchten te organiseren. Het kabinet laat hiertoe geen mogelijkheid onbenut en Nederland staat dan ook steeds gereed om te vliegen zodra dat kan.
Geeft Marokko redenen voor de voortdurende weigering Nederlanders naar Nederland terug te laten gaan? Zo ja, welke?
Zie antwoord vraag 1.
Welke bilaterale druk oefent u uit op Marokko?
Zie antwoord vraag 1.
Hoe is de situatie voor andere Europese landen met veel burgers in Marokko? Weigert Marokko ook hun burgers het recht op terugkeer?
Van andere Europese landen is bekend dat ook zij sinds de sluiting van het luchtruim alleen bij uitzondering toestemming krijgen van de Marokkaanse autoriteiten voor repatriëringsvluchten. Ook voor hen geldt dat zij zich hiertoe blijven inspannen en inmiddels in samenwerking met Marokko diverse vluchten hebben kunnen organiseren.
Heeft u over deze situatie contact gehad met uw Europese collega’s en wat was hun opstelling?
In de afgelopen weken is veelvuldig contact geweest met verschillende Europese partners op alle niveaus. Hierbij is door Europese partners en de EU consistent richting Marokko aangegeven dat repatriëring van EU burgers mogelijk moet zijn.
Bepleit u of wilt u bepleiten om in EU-verband Marokko financieel dan wel materieel te korten vanwege de weigering om alle Nederlanders naar huis te laten gaan, en welke steun ontvangt of voorziet u daarvoor?
Het kabinet overweegt voortdurend zorgvuldig welke stappen en contacten – zowel publiek, als achter de schermen – het meest opportuun en effectief zijn om repatriëring van in Marokko gestrande Nederlanders mogelijk te maken. Op dit moment verleent Marokko medewerking om de meest urgente gevallen te laten terugkeren.
Nederland blijft nauw samenwerken in Europees verband en benadrukt het belang van een consistente boodschap vanuit de EU richting Marokko om repatriëring van gestrande EU reizigers mogelijk te blijven maken.
Welke druk kan de Europese Unie meer uitoefenen dan zij nu doet?
Zie antwoord vraag 6.
Kunt u deze vragen zo spoedig mogelijk beantwoorden?
De vragen zijn zo spoedig mogelijk beantwoord.
Het bericht 'China: Free Covid-19 Activists, ‘Citizen Journalists’' |
|
Sadet Karabulut (SP), Lilianne Ploumen (PvdA), Bram van Ojik (GL) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
|
|
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «China: Free Covid-19 Activists, «Citizen Journalists»«?1
Ja.
Hoe denkt u over het belang van onafhankelijke berichtgeving in het algemeen en meer in het bijzonder met betrekking tot COVID-19?
Journalisten spelen een belangrijke rol als onafhankelijke bron van informatie en als waakhond. De COVID-19-crisis onderstreept het belang van vrijheid van meningsuiting, internetvrijheid en de onafhankelijke journalistiek. Toegang tot betrouwbare en onafhankelijke informatie is cruciaal voor een effectieve «global health response» die nodig is om deze crisis te bestrijden.
Wat is uw opvatting over overheidscensuur? In hoeverre is dit strijdig met mensenrechten, waaronder het recht op vrijheid van meningsuiting en het recht op informatie?
Het recht op vrijheid van meningsuiting en toegang tot informatie zijn fundamentele mensenrechten en dienen als de basis van een goed functionerende democratie. Beperkingen van het recht op vrijheid van meningsuiting en de toegang tot informatie zowel online als offline, dienen overeenkomstig te zijn met de internationale mensenrechtenverdragen.
Wat zijn de gevolgen van deze ontwikkelingen voor het betrouwbaarheidsgehalte van de informatie van de Chinese overheid over COVID-19?
De afschrikkende werking die uitgaat van censuur en vervolging van (burger)journalisten zorgt ervoor dat overheden worden beperkt in de informatie die zij tot hun beschikking hebben. Logischerwijs werkt dit door in de kwaliteit en volledigheid van officiële informatie omdat deze niet heeft kunnen profiteren van een verscheidenheid aan waarnemingen en inzichten. Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 2 is toegang tot betrouwbare en onafhankelijke informatie cruciaal voor een effectieve «global health response» die nodig is om deze crisis te bestrijden.
Beschikt u over de informatie van journalisten en anderen die in China onafhankelijk rapporteren over de COVID-19 pandemie? Heeft u toegang tot de informatie van Terminus 2049, waar verwijderde en gecensureerde berichten terug te vinden zijn? Zo ja, wat is uw oordeel over deze berichten? Zo nee, waarom niet?
Ja. Het gaat om een omvangrijk aantal berichten waarover het niet mogelijk is een eenduidig oordeel te vormen. Het archief van Terminus 2049 geeft echter een inkijk in de diversiteit aan stemmen binnen China die vanwege censuur niet kunnen bijdragen aan de rol van de media als waakhond en onafhankelijke bron van informatie.
Heeft u contact opgenomen met uw Chinese ambtsgenoot over uw zorgen over de verdwijning van journalisten en anderen die in China onafhankelijk rapporteren over de COVID-19 pandemie? Zo nee, waarom niet?
Nee, maar het kabinet is bereid aandacht te vragen voor deze kwestie in het kader van de mensenrechtendialogen met China van Nederland en de EU. Vanwege de beperkingen rondom COVID-19 is het vooralsnog onduidelijk wanneer deze dialogen doorgang kunnen vinden, maar de verwachting is dat de EU-China mensenrechtendialoog binnen enkele maanden al dan niet virtueel plaatsvindt.
Heeft u contact opgenomen met uw Europese ambtsgenoten om gezamenlijk de Chinese overheid aan te spreken over deze verdwijningen? Zo ja, is dit vergezeld gegaan met een oproep tot vrijlating van de journalisten en de anderen die zich bezighouden met onafhankelijke berichtgeving over COVID-19? Zo nee, waarom niet?
In een verklaring in de VN-Mensenrechtenraad op 10 maart jl. sprak de EU reeds de zorgen uit over de beperkingen op vrijheid van meningsuiting in China en de detentie van burgerjournalisten Chen Qiushi en Fan Bing, inclusief oproep om hen onmiddellijk vrij te laten. Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 6 zal het kabinet ervoor pleiten dat de EU de kwestie opbrengt tijdens de EU-China mensenrechtendialoog die naar verwachting binnen enkele maanden al dan niet virtueel plaatsvindt.
Gemeenten die in geldnood dreigen te komen |
|
Attje Kuiken (PvdA), Henk Nijboer (PvdA) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66), Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA) |
|
|
|
|
Kent u het bericht «Geldnood dreigt in veel gemeenten»?1
Ja, ik ken het artikel en de signalen. Om te voorkomen dat gemeenten door de coronacrisis in financiële problemen komen, hebben de Staatssecretaris van Financiën – Fiscaliteit en Belastingdienst en ik, in overleg met de medeoverheden, maatregelen genomen om medeoverheden te compenseren. Uw Kamer is hierover op 28 mei jl. geïnformeerd (Kamerstuk 35 420, nr. 43).
Met betrekking tot het OV zijn er inmiddels op 5 juni 2020 afspraken gemaakt over een beschikbaarheidsvergoeding (Kamerstuk 23 645, nr. 723).
Er lopen nog gesprekken met de medeoverheden op het gebied van onder andere, de veiligheidsregio’s, de GGD-en, afvalinzameling, de buurthuizen en het watermanagement. De komende tijd wordt samen met de medeoverheden gewerkt aan afspraken op deze gebieden. Doel is om medio juli een compleet beeld te hebben van de impact van de corona-aanpak op de medeoverheden voor de periode tot 1 juni. De hoogte en omvang van de reële compensatie vraagt een politiek-bestuurlijke afweging, waarbij het uitgangspunt is dat de medeoverheden er als gevolg van de corona-aanpak niet slechter voor komen te staan dan daarvoor.
Voor de periode na 1 juni, trekken Rijk en medeoverheden samen op bij de invulling van de nodige maatregelen en om de sociaaleconomische crisis het hoofd te bieden.
Kent ook u de signalen van gemeenten die door de coronacrisis in een (nog) slechtere financiële positie dreigen te komen?
Zie antwoord vraag 1.
Hoeveel gemeenten zullen ten gevolge van weggevallen inkomsten door de coronacrisis hun begroting naar verwachting niet rond krijgen?
Om te voorkomen dat gemeenten door de coronacrisis in financiële problemen komen, hebben de Staatssecretaris van Financiën – Fiscaliteit en Belastingdienst en ik, in overleg met de medeoverheden, maatregelen genomen om medeoverheden te compenseren. Uw Kamer is hierover op 28 mei jl. geïnformeerd (Kamerstuk 35 420, nr. 43), zie ook mijn antwoord op de vorige vraag.
Mij zijn geen signalen van liquiditeitsproblemen bekend. Ik zie dat gemeenten waar dit nodig is, hebben kunnen lenen om verplichtingen na te komen, vooruitlopend op de uitbetaling van de afgesproken compensatiemaatregelen. Het aantal gemeenten dat in 2020 onder verscherpt toezicht staat (preventief) is nog beperkt en wijkt niet sterk af van de aantallen van de afgelopen tien jaar. Tegelijk is duidelijk dat, ook los van de corona-gevolgen, de financiële positie van gemeenten aandacht vergt. De gevolgen van de coronacrisis op de financiële positie van gemeenten zal het kabinet nauwlettend blijven volgen en ik voer hierover structureel het gesprek met medeoverheden.
Welke ruimte hebben gemeenten nog om, naast de al bestaande, ook nog de nieuwe financiële problemen met eigen middelen op te vangen? Aan welke mogelijkheden denkt u dan?
Zie antwoord vraag 3.
Deelt u de mening van de gedeputeerden die u een brandbrief schreven dat er meer geld naar gemeenten moet en dat er anders «schrijnende en verregaande maatregelen» nodig zijn? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Zoals ik al in antwoord op vraag 2 schreef ken ik de signalen van medeoverheden met betrekking tot hun financiële positie. Het is voor een bestendige, gezamenlijke en slagvaardige overheid noodzakelijk dat medeoverheden hun reguliere taken waaronder vergunningverlening, en hun taken met betrekking tot participatie, zorg, jeugd, bewegen, vervoer, lokale culturele voorzieningen en watermanagement kunnen blijven uitvoeren.
Daarom hebben in het Bestuurlijk Overleg Financiële verhoudingen (BOFv) van 23 april jl. het kabinet en de medeoverheden besloten een regiegroep in te stellen die de omvang van de problematiek in beeld brengt met nadruk op de financiële effecten en de daarbij voorgestelde oplossingsrichtingen, waaronder compensatie. Hierbij gaat het om een reëel beeld van de kosten, waarbij ook de inkomstenderving wordt meegenomen. Zoals eerder genoemd heb ik u daarin mijn brief van 28 mei jl. over geïnformeerd.
Deelt u de mening dat inwoners van gemeenten die door de coronacrisis in financiële nood zijn gekomen niet door bezuinigingen op gemeentelijke dienstverlening, waaronder in het sociale domein, getroffen zouden mogen worden? Zo ja, hoe gaat u eraan bijdragen dat dit niet gebeurt? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 5.
Bent u, gezien de toch al precaire financiële situatie van veel gemeenten met daarboven op ook nog de gevolgen van de coronacrisis, bereid om in overleg met de Vereniging Nederlandse Gemeenten deze grotere financiële problemen op te lossen? Zo ja, op welke termijn gaat u dit doen en kunt u de Kamer op de hoogte brengen van de resultaten? Zo nee, waarom niet? En zo nee, waarom helpt u wel bedrijven die door de coronacrisis in problemen zijn gekomen maar niet gemeenten en hun inwoners?
Het Ministerie van BZK is, nadat de directe gevolgen van de coronamaatregelen voor gemeenten duidelijk werden, met VNG, maar ook met vertegenwoordigers van andere medeoverheden in overleg getreden. Dit overleg heeft geresulteerd in maatregelen om medeoverheden te compenseren en om te voorkomen dat gemeenten door de coronacrisis in financiële problemen komen. Uw Kamer is hierover per brief op 28 mei jl. geïnformeerd en over eventuele nadere maatregelen zal het kabinet niet nalaten uw Kamer te informeren.
Naast de genomen maatregelen ter compensatie vindt het kabinet het ook belangrijk om in deze bijzondere tijd de schommelingen voor medeoverheden te dempen; hoe stabieler de inkomsten, hoe minder verstoringen van het gemeentelijke en provinciale begrotingsproces. In overleg met de VNG en het IPO is daarom besloten om de stand van het accres (volume en loon- en prijsontwikkeling) 2 zoals gepresenteerd in de Voorjaarsnota 2020 te bevriezen voor de jaren 2020 en 2021. Als er zich grote onverwachte wijzigingen voordoen, zal het kabinet hierover met de VNG en het IPO in gesprek gaan.
Het bericht 'Oplossing voor onderzoekers aan universiteiten hard nodig' |
|
Harry van der Molen (CDA), Jan Paternotte (D66) |
|
Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
|
|
|
Bent u bekend met de berichten «Oplossing voor onderzoekers aan universiteiten hard nodig»1 en «Erken en waardeer solidariteit in tijden van crisis»?2
Ja.
Heeft u zicht op hoeveel onderzoekers afhankelijk zijn van projectfinanciering en vervolgfinanciering?
Tot en met 2017 bevatten de jaarlijkse Kengetallen Universitair Onderzoek (KUOZ-data) van de VSNU informatie over de onderzoeksinzet van de universiteiten per geldstroom. Uit die data blijkt dat:
Indien men naar de financiën kijkt, is er sprake van een andere verdeling. Op basis van de cijfers in de jaarverslagen van de universiteiten en umc’s, de onderzoekcoëfficiënten voor de universiteiten en voor de werkplaatsfunctie van het CBS, is te berekenen dat:
Het verschil kan als volgt worden verklaard: uit de eerste geldstroom worden niet alleen de personeelskosten voor het onderzoekspersoneel betaald, maar ook (overhead)kosten voor huisvesting, ondersteunend personeel, faciliteiten. Alsook de overige kosten, zoals infrastructuur en materialen, benodigd voor het onderzoek aan de universiteiten en umc’s.
Bij de lectoraten is het aandeel van de in competitie verkregen middelen (2e en 3e geldstroom) in de totale middelen voor praktijkgericht onderzoek de laatste jaren gegroeid van 34 procent in 2015 tot 42 procent in 2017.
Klopt het dat het vooral promovendi en post-docs zijn die op basis van projectfinanciering een tijdelijk dienstverband bij een universiteit, hogeschool of onderzoeksinstelling hebben?
Ja, dat klopt. Promovendi hebben bijna altijd een tijdelijk contract, van de postdoc onderzoekers heeft 88 procent een tijdelijk contract en van de universitair docenten 26 procent. Overigens verschilt het aantal tijdelijke dienstverbanden sterk per universiteit3.
Bij de hogescholen heeft 20 procent van de medewerkers een tijdelijke aanstelling.
Wat vindt u van de suggestie om onderzoeksinstellingen de mogelijkheid te bieden om eenmalig een extra tijdelijk dienstverband aan te bieden?
Door de COVID-19 crisis ligt veel onderzoek stil. Veel onderzoekers hebben geen toegang meer tot labs of collecties, kunnen geen data verzamelen, of zetten zich in het ziekenhuis in. Dit heeft een grote impact op het Nederlandse onderzoek. Met name onderzoekers met tijdelijke contracten lopen vertraging op bij de afronding van hun onderzoeksprojecten. Samen met NWO, KNAW (incl. De Jonge Akademie), AOb, FNV, VH, VSNU en NFU houd ik de ontwikkelingen nauwlettend in de gaten. Doel is om geen onderzoekers tussen wal en schip te laten vallen. Samen met deze partijen wordt gekeken naar oplossingen voor onderzoekers met een tijdelijk contract die in de problemen komen.
Voor welke periode verwacht u dat onderzoekscalls gepauzeerd of uitgesteld worden?
Om de schade voor de sector te beperken is het belangrijk dat de tweede geldstroom niet te lang stilvalt. NWO heeft de verantwoordelijkheid om een eerlijk speelveld en een zorgvuldig beoordelingsproces te borgen, ook in deze periode. NWO heeft daarom maatregelen genomen om wetenschappers te ondersteunen en verfijnt deze constant:
Heeft de Nederlandse Organisatie voor Wetenschappelijk Onderzoek (NWO) al alternatieve selectieprocedures ingericht om bijvoorbeeld de interviews in de lopende en nieuwe onderzoekscalls weer doorgang te kunnen laten vinden zolang de voorzorgsmaatregelen rondom het nieuwe coronavirus van kracht zijn?
Zie het antwoord bij vraag 5.
Welke mogelijkheden hebben onderzoekers met een door NWO verstrekte beurs als het onderzoek door coronamaatregelen pas later dan gepland voltooid kan worden?
Op dit moment is het binnen de geldende (budgettaire) kaders voor al het door NWO gefinancierde onderzoek mogelijk om, in overleg, naar budgetneutrale oplossingen te zoeken. Mogelijkheden zijn bijvoorbeeld aanpassingen van onderzoeksopzet of aanpassingen van dataverzameling waardoor de vertraging minder kan zijn.
Heeft u – eventueel op basis van historische gegevens – zicht op de afname van de derde geldstroom bij economische neergang? Welke consequenties heeft dat voor onderzoekers en de positie van Nederland als kennisland?
Ondanks de kredietcrisis van 2007–2009 hebben de totale baten van de universiteiten zich van 2004 tot 2018 positief ontwikkeld. De inkomsten uit «Werk voor derden» zijn in deze periode gegroeid, van 22 procent tot 26 procent.
Uiteraard deel ik de zorg van de kennisinstellingen dat de derde geldstroommiddelen zullen afnemen, we houden dit nauwlettend in de gaten.
Bent u bereid om NWO te vragen per geval te bekijken of reeds toegekende onderzoeksbeurzen verlengd kunnen worden als de onderzoeker kan aantonen dat door de coronamaatregelen het onderzoek pas later voltooid kan worden?
Dit is niet alleen de verantwoordelijkheid van NWO, maar ook van bijvoorbeeld de universiteiten. Zie ook het antwoord op vraag 4 en vraag 7. NWO beoordeelt aanvragen voor verlenging of vaststelling van lopend onderzoek altijd per individueel geval. Universiteiten zijn ook op zoek naar oplossingen, onder andere in de nieuwe CAO.
Welke mogelijkheden hebben universiteiten, hogescholen en onderzoeksinstellingen op dit moment om onderzoeksactiviteiten op locatie doorgang te laten vinden en zijn er mogelijkheden om met inachtneming van de RIVM-richtlijnen de mogelijkheden voor onderzoek te verruimen?
Universiteiten hebben gedurende de intelligente lockdown de mogelijkheid gehouden om, met in achtneming van de RIVM-voorschriften, op kleine schaal op locatie door te gaan met onderzoek. De universiteiten zijn daar divers mee omgegaan. Nu er sprake is van een verruiming van de maatregelen neemt de mogelijkheid tot het doen van onderzoek op locatie verder toe.
De briefing inzake het testbeleid en de persoonlijke beschermingsmiddelen |
|
Maarten Hijink (SP), Lilian Marijnissen |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA), Martin van Rijn (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
|
|
|
1. Hoe verhoudt het credo van VWS «blijf kopen», zoals aangegeven in de presentatie van de heer Van der Kolk van het Landelijk Consortium Hulpmiddelen (pagina 2) «VWS bepaalt de scope, de prijzen en het credo: blijf kopen», zich tot de opmerking in zijn toelichting dat er wel meer beschermingsmiddelen kunnen worden ingekocht door meer leveranciers in te schakelen, maar dat deze uitbreiding niet wordt gemaakt?1
Het LCH laat weten zowel in te kopen bij bestaande leveranciers als bij nieuwe leveranciers. Normaal wordt in Nederland door een zorgaanbieders gewerkt met een of twee vaste leveranciers. Inmiddels heeft het LCH nu contact met meer dan vijftig betrouwbare leveranciers.
Met deze vaste leveranciers is het LCH in staat veel beschermingsmiddelen in te kopen. Zo zijn er inmiddels honderden miljoenen chirurgische maskers en handschoenen besteld. Het LCH kan dankzij de ervaring die met deze producenten en leveranciers is opgedaan, zorgen voor zowel veel volume als voor een goede kwaliteit. Aandachtspunt blijft het transport. Daar heeft het LCH de afgelopen tijd veel aandacht aanbesteed. LCH heeft het aantal vluchten vanuit China flink uitgebreid met diverse maatschappijen en heeft ook transport via scheepsvaart in gang gezet.
Het LCH blijft daarnaast op zoek naar leveranciers die aanvoerlijnen uit andere landen hebben.
Hoe verhouden de constante berichten van een tekort aan persoonlijke beschermingsmiddelen en de resultaten van de enquête die NU’91 heeft uitgezet onder haar leden dat 47% van de respondenten aangeeft dat er onvoldoende materialen beschikbaar zijn zich tot de opmerking in de technische briefing dat er voldoende middelen beschikbaar zijn en dat er een goede «supply base» is? Als er geen tekort zou zijn aan persoonlijke beschermingsmiddelen, waar gaat het nou precies mis?2
Er is een goede «supply basis» om beschermingsmiddelen op grote schaal in te kopen en vervolgens zorgbreed te verdelen en te distribueren. In de technische briefing en de daaropvolgende kamerbrief is ook de oproep gedaan om beschermingsmiddelen aan te vragen bij het LCH als daarin niet via reguliere kanalen kan worden voorzien. Dat gebeurt op grote schaal, zorgbreed.
Het is belangrijk dat de aanvragen en ook de verdeling gebaseerd blijven op gepast gebruik conform de uitgangspunten van het RIVM. Deze uitgangspunten zijn gebaseerd op het besmettingsrisico bij bepaalde handelingen bij patiënten met (verdenking op) COVID-19, zowel binnen als buiten het ziekenhuis. Daar hoort bij dat professionals in specifieke situaties beredeneerd kunnen afwijken van de richtlijnen op basis van hun ervaring en inzichten.
Tegen deze achtergrond is op initiatief van V&VN vanuit het perspectief van verzorgenden en verpleegkundigen een handreiking opgesteld voor een praktisch gebruik van beschermingsmiddelen buiten het ziekenhuis. Deze is tot stand gekomen in samenwerking met de IGJ, het RIVM/LCI (Landelijke Coördinatie Infectieziektebestrijding), ActiZ, ZorgthuisNL en Vereniging Gehandicaptenzorg Nederland (VGN). Ook is hierover gesproken met de FNV, CNV, NU91 en de FBZ.
De bonden is gevraagd het voortouw te nemen voor het maken van een handreiking voor professionals die Wmo-zorg verlenen (huishoudelijke zorg, dagbesteding en -begeleiding en maaltijdondersteuning). Voor die laatste groep zijn op aanvraag reservepakketjes beschikbaar via het LCH.
Zorgverleners moeten veilig kunnen weken conform de uitgangspunten en de aanvulling daarop. Als er onvoldoende beschermingsmiddelen beschikbaar zijn, is het belangrijk dat professionals hierover en over alternatieven in gesprek gaan met hun leidinggevende. Als dat onvoldoende soelaas biedt en professionals onbeschermd zijn in onveilige situaties, kan hierover een melding gedaan worden bij respectievelijk de Inspectie SZW en de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd.
Wat vindt u van de oproep van de heer Van der Kolk aan zorgaanbieders om zelf niet te gaan zoeken naar extra persoonlijke beschermingsmiddelen? Heeft u begrip voor zorgaanbieders die dit juist wel doen omdat zij te weinig het gevoel hebben dat het LCH voor alle zorgverleners voldoende materiaal inkoopt?
Het Landelijk Consortium Hulpmiddelen (LCH) heeft mij en ook uw Kamer, tijdens de technische briefing op 30 april, laten weten over voldoende mondneusbescherming voor de Nederlandse gezondheidszorg te beschikken. Ik roep zorgverleners dan ook op om, in het geval hun reguliere leverancier onvoldoende kan leveren, beschermingsmiddelen te bestellen bij het LCH. Uitgangspunt hierbij blijft gepast gebruik, anders neemt schaarste weer toe.
Heeft het besluit om niet bij meer aanbieders mondkapjes en dergelijke te kopen iets te maken met de RIVM-richtlijnen?
Nee, zie het antwoord op vraag 1.
Zijn de richtlijnen van het RIVM, bijvoorbeeld als het gaat om het gebruik van persoonlijke beschermingsmiddelen op niet-corona afdelingen in verpleeghuizen en in de thuiszorg, afgestemd op vermoede of daadwerkelijke schaarste of zijn deze richtlijnen volledig medisch-inhoudelijk van aard?
De richtlijnen van het RIVM die zijn opgesteld over wanneer welke type beschermingsmiddel gebruikt dienen te worden zijn niet gebaseerd op schaarste, maar gaan uit van het besmettingsrisico dat de zorgverlener loopt bij het uitvoeren van bepaalde handelingen. Zorgverleners moeten dus conform de richtlijnen beschermd kunnen werken. Omdat mondiaal nog steeds sprake is van schaarste aan medische beschermingsmiddelen, is het niet verstandig om deze beschermingsmiddelen algemeen preventief in te zetten. Dit kan ten koste gaan van het gebruik in de zorg waar deze beschermingsmiddelen in verband met COVID-19 gerelateerde zorg noodzakelijk zijn.
Kunt u zich voorstellen dat veel zorgverleners ook uit voorzorg willen werken met persoonlijke beschermingsmiddelen om zichzelf en hun cliënten preventief te beschermen? Waarom wordt in het inkoopbeleid geen rekening gehouden met die behoefte en worden niet meer middelen ingekocht?
Zie antwoord vraag 5.
Hoe verhouden de opmerkingen dat er genoeg beschermingsmiddelen zijn en dat er niet bij meer aanbieders wordt besteld zich met het bericht dat er voor kappers en andere contactberoepen voorlopig nog niet voldoende mondkapjes beschikbaar zijn?3
Het OMT heeft een afwegingskader vastgesteld voor veilig werken bij contactberoepen. In dit afwegingskader zijn maatregelen gedefinieerd om het risico op overdracht van het virus tussen de beroepsbeoefenaar en de cliënt te minimaliseren. Voor contactberoepen is essentieel dat naast strikte hygiënemaatregelen, triage toegepast wordt. Met deze maatregelen zijn persoonlijke beschermingsmiddelen, zoals gebruik van mondkapjes en handschoenen, niet noodzakelijk in het kader van de COVID-19-uitbraak.
Het RIVM heeft een richtlijn opgesteld die beschrijft wanneer een mondmasker, en welk type mondmasker behoort te worden gebruikt bij verschillende handelingen in de zorg. Daarnaast heeft het RIVM ook op hun website beschreven wanneer het verplicht is om een niet-medisch mondmaskers te gebruiken en wanneer er overwogen kan worden om een niet-medisch mondmasker te gebruiken, zoals bij contactberoepen. Daar wordt ook beschreven hoe tot dit advies is gekomen.
Het kabinet heeft besloten om contactberoepen de ruimte te laten ervoor te kiezen om een niet-medisch mondkapje te gebruiken. Ik vind het van belang te benadrukken dat indien wordt gekozen voor het gebruik van mondneusbescherming, het om mondkapjes gaat die niet in de zorg worden gebruikt, omdat voor die beschermingsmiddelen schaarste dan (weer) kan optreden.
Het LCH is opgericht om te voorzien in de aanvullende behoefte aan beschermingsmiddelen als gevolg van de Corona uitbraak, in de zorg. Het LCH heeft daarom geen rol in de logistiek voor niet-medische mondkapjes voor contactberoepen.
Op de website van de rijksoverheid, en op de website van het NEN, is inmiddels meer informatie beschikbaar over de eisen waar niet-medische mondkapjes moeten voldoen.
Bestaat de mogelijkheid dat straks in een situatie terecht wordt gekomen waarin de kappers en andere contactberoepen niet open kunnen wegens een gebrek aan persoonlijke beschermingsmiddelen? Wat is de verwachte economische schade van deze langere sluiting? En in hoeverre weegt deze schade op tegen het veel massaler inkopen van beschermingsmiddelen door het LCH?
Zie antwoord vraag 7.
Is het vooruitlopend op een mogelijke versoepeling van de maatregelen in de verpleeghuizen niet verstandig om massaal extra beschermingsmiddelen in te kopen zodat een tekort aan beschermingsmiddelen in ieder geval geen beletsel zal zijn om bezoek weer toe te laten in verpleeghuizen? Wordt daar op dit moment voldoende op geanticipeerd?
Ik heb het LCH opdracht gegeven om maximaal beschermingsmiddelen voor de zorg in te kopen.
Kunt u uiteenzetten, aangezien het grootste tekort blijkt te bestaan in de jassen en schorten, welke maatregelen precies genomen worden om de tekorten aan deze persoonlijke beschermingsmiddelen op te lossen?
Het LCH zet zich maximaal in om schorten en jassen beschikbaar te krijgen voor de zorg.
Daarnaast heb ik het RIVM gevraagd om onderzoek te doen naar de herverwerking van isolatiekleding (jassen, pakken, schorten en coveralls) als oplossing voor eventuele acute tekorten. Het RIVM heeft aangegeven dat sommige kleding bestand is tegen stoomsterilisatie op 121 graden Celsius. Voor ziekenhuizen is er daarnaast een extra proces ingericht om op grote schaal gammasterilisatie voor sommige kleding (o.a. polyester, non-woven, plastics en tyvek) uit te voeren. Samen met drie grote wasserijen, die gezamenlijk voor bijna alle ziekenhuizen de was verzorgen, zijn afspraken gemaakt om gebruikte isolatiekleding op te halen, te laten behandelen, en vervolgens weer te retourneren naar het ziekenhuis. Ziekenhuizen bieden hiervoor de gebruikte isolatiekleding op de gebruikelijke manier, zoals ook bij vuil wasgoed, aan bij de wasserij. Op dit moment wordt er aan een plan gewerkt om te kijken hoe zorginstellingen in de langdurige zorg ook kunnen aansluiten op deze procedure
Tenslotte ben ik in gesprek met partijen die mogelijk binnen enkele maanden isolatiejassen en schorten in Nederland kunnen gaan maken.
Worden in eigen land al productielijnen voor schorten en jassen opgestart? Zo ja, welke bedrijven doen dit en in welke hoeveelheden? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 10.
Is een specificatie mogelijk als het gaat om het verwachte moment waarop de grote aantallen beschermingsmidelen beschikbaar komen die volgens de presentatie zijn ingekocht en die de komende tijd worden verwacht?
Een exacte precisering is niet mogelijk. Dit wordt verklaard dat er veel schakels in de complexe logistieke keten aan vooraf gaan, voordat een bestelling daadwerkelijk bij de zorginstelling terecht komt. Zo zijn er verschillende momenten in de gehele keten waar de kwaliteit gecontroleerd wordt, en is het vervoer afhankelijk van de douaneformaliteiten en de luchtbrug van Azië naar Nederland.
Er zijn naar de stand van dinsdag 19 mei jl. sinds de start van het LCH op 23 maart in totaal 17 mln. chirurgische maskers en meer dan 4 mln. FFP maskers uitgeleverd. Er zijn nu bijna 1 mld. chirurgische maskers en bijna 130 mln. FFP maskers in bestelling. Hiervan komen deze week 5,2 mln. chirurgische maskers en 4,15 mln. FFP maskers in Nederland aan. Er zijn reeds circa 11 mln. chirurgische mondmaskers en 4 mln. FFP mondmaskers in Nederland op voorraad. Het LCH geeft aan dat – gebaseerd op de aanvragen in de portal van het LCH in de afgelopen week – de vraag ruim 1,7 mln. chirurgische maskers en ruim 125.000 FFP maskers bedraagt.
Aantallen chirurgische maskers en FFP maskers in voorraad en onderweg naar Nederland
Bron: LCH-19 mei 2020, Estimated Time of Departure (ETD)
Is het waar dat de GGD nog werkt aan een plan voor het vervolg van het bron- en contactonderzoek?4
Waarom maakt de GGD nu pas een plan voor het vervolg van de bron- en contactonderzoeken? Waarom heeft de GGD niet uit zichzelf besloten over te gaan tot opschaling?
Zijn we voldoende voorbereid, als het gaat om de beschikbaarheid van testen, testcapaciteit en beschermingsmiddelen voor het weer openen van de basisscholen?
Kunt u ingaan op de opmerking van de heer Sijbesma in de technische briefing dat het moeilijk is het aantal testen te vergroten omdat er niet zomaar andere materialen gebruikt kunnen worden bij de testmachines? Ligt de oorzaak dan bij de fabrikanten die het onmogelijk maken dat er andere producten op hun machines worden gebruikt? Zo ja, kunt u hier iets aan doen?
Kunt u deze vragen beantwoorden voorafgaand aan het debat over de ontwikkelingen rondom het coronavirus op donderdag 7 mei 2020?
Dat is helaas niet gelukt.
Het bericht ‘Dutch spell out green ideas for EU recovery fund’ |
|
Matthijs Sienot (D66), Rutger Schonis (D66), Jessica van Eijs (D66), Tjeerd de Groot (D66), Jan Paternotte (D66) |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD), Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, visserij, voedselzekerheid en natuur) (CU) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht «Dutch spell out green ideas for EU recovery fund»?1
Ja.
Is dit non-paper in Europees verband met hetzelfde enthousiasme ontvangen als waarmee de vragenstellers hiervan hebben kennisgenomen? Kunt u het speelveld schetsen?
Zoals bekend is op 9 april 2020 een open brief gepubliceerd die er voor pleit dat het tegengaan van klimaatverandering en biodiversiteitsverlies niet uit het zicht moet raken en dat de Green Deal een centrale rol moet spelen in het economische herstel. Deze brief wordt inmiddels door 19 EU-lidstaten gesteund. Het Nederlandse ambtelijke non-paper geeft een nadere inhoudelijke invulling hoe het economische herstel in de EU zo kan worden vormgegeven dat de Green Deal hierin een centrale rol speelt. Het ligt in de lijn der verwachting dat ook deze groep landen zich in de belangrijkste onderdelen van dit paper kunnen vinden. Het is een informeel non-paper dat vooral is gemaakt om vanuit Nederland tijdig inbreng te kunnen leveren aan de Europese Commissie bij de uitwerking van haar economische herstelplannen. Ook omdat in de Europese Raad van eind maart is besloten om de groene transitie onderdeel te maken van het economische herstel. De Europese Commissie is nu aan zet om plannen voor het economische herstel, inclusief de wijze waarop de Green Deal hierin wordt meegenomen, uit te werken.
Hoe en wanneer gaat u verdere opvolging geven aan dit non-paper? Doet u dit samen met gelijkgezinde lidstaten? Kunt u de te nemen stappen uiteenzetten?
In aanvulling op vraag 2 kan worden aangegeven dat net als Nederland op ambtelijk niveau doet, ook andere EU-lidstaten voorstellen voor verdere uitwerking van groen herstel bij de Europese Commissie inbrengen. De ideeën hiervoor gaan in dezelfde richting, Nederland staat daarbij in nauw contact met klimaatambitieuze EU lidstaten.
Waarom is het non-paper niet vermeld in de geannoteerde agenda die naar de Tweede Kamer is gestuurd, aangezien uit het artikel is op te maken dat het is gepubliceerd in aanloop naar de Europese Top? Bent u bereid de Kamer in het vervolg over het circuleren van non-papers te informeren?
Conform de geldende afspraken rond EU-informatievoorziening ontvangt u de kabinetsinzet op verschillende EU-dossiers middels BNC-fiches en de voortgang van de onderhandelingen middels geannoteerde agenda’s en Raadsverslagen. Uw Kamer is vervolgens in de gelegenheid om de kabinetsinzet en voortgang van de onderhandelingen met het kabinet te bespreken.
Om de kabinetsinzet in Brussel te realiseren, vinden op allerlei ambtelijke niveaus overleggen en uitwisselingen van standpunten tussen Europese Commissie, EU-lidstaten en andere internationale partijen plaats. Dit wordt gedaan om de Nederlandse positie te verduidelijken of inbreng te leveren in beleidsvormende processen van bijvoorbeeld de Europese Commissie. Dat gebeurt ook in de vorm van non-papers, informele ambtelijke documenten, die uiteraard in lijn zijn met de kabinetsinzet. Er worden dus veel verschillende ambtelijke kanalen benut om de Nederlandse belangen goed uit te dragen. Echter, het kabinet acht het te allen tijde delen van al deze ambtelijke beïnvloedingsdocumenten niet opportuun noch wenselijk voor effectieve Nederlandse belangenbehartiging in Brussel.
Het non-paper waar u naar refereert, is als een zelfstandig Nederlands informeel ambtelijk document tot stand gekomen om voorstellen aan te dragen hoe het herstelprogramma van de Europese Commissie ook de Green Deal hierin kan integreren. Het is niet specifiek voor de Europese Raad van afgelopen april gemaakt. Aangezien het in de pers is gekomen en er door u een vraag over is gesteld wordt bij uitzondering het non-paper van Nederland «Outline for an EU Green Recovery» met u gedeeld.
Wat betekent, aangezien in het non-paper een aantal vervroegde en geïntensiveerde investeringen worden voorgesteld door het kabinet, dit voor de Nederlandse onderhandelingsinzet in de onderhandelingen over het meerjarig financieel kader (MFK)?
Als onderdeel van een bredere Europese herstelstrategie werkt de Commissie op dit moment aan aanpassingen van reeds gepresenteerde voorstellen voor het volgende MFK en aan een nieuw voorstel voor een zogeheten Recovery Fund. Hoe deze voorstellen er precies uit komen te zien is nog onduidelijk. Volgens de laatste berichten publiceert de Commissie de voorstellen eind mei 2020. Afhankelijk van de inhoud van deze voorstellen, zal het kabinet bezien of, en zo ja, op welke aspecten een aanpassing van de Nederlandse onderhandelingsinzet voor het volgende MFK nodig is.
Deelt u de mening dat we nu een grondig gemoderniseerde en ambitieuze begroting nodig hebben en dat deze modernisering bij een nieuw MFK voorop dient te staan, zodat herstel van de Europese economie op groene wijze plaats kan vinden?
Het kabinet is voorstander van een modern en financieel houdbaar MFK dat nieuwe prioriteiten zoals onderzoek en innovatie, veiligheid, migratie en klimaat sterker reflecteert. Onderdeel van de moderniseringsinzet van het kabinet is een goede borging van klimaat. Deze inzet draagt ook bij aan duurzaam economisch herstel. In de MFK-onderhandelingen zet het kabinet al geruime tijd in op besteding van tenminste 25% van de EU-begroting aan klimaatgerelateerde uitgaven. Het kabinet pleit in de onderhandelingen en richting de Commissie voor het verbeteren van de tracering en monitoring om de voortgang richting dit doel goed te kunnen meten. Daarnaast zet het kabinet erop in dat het gehele MFK in lijn is met de doelen van Parijs.
Bent u verder bereid om deze voorstellen ook één-op-één toe te passen in Nederland om groen herstel te stimuleren? Zo nee, waarom niet en welke voorstellen zult u wel overnemen?
Het kabinet heeft met het Klimaatakkoord de route naar 2030 uitgestippeld om te komen tot 49% reductie van CO2 in 2030. Nationaal beziet het kabinet momenteel met de partijen betrokken bij het Klimaatakkoord wat de concrete, directe impact is van de coronacrisis op de uitvoering van het nationale klimaat- en energiebeleid. Daarbij wordt, met het Klimaatakkoord als kader, gekeken naar mitigerende maatregelen en geïnventariseerd welke maatregelen zowel herstel bevorderen als de transitie ondersteunen.
Stelt u voor, net als u in Europees verband in de non-paper heeft beschreven, dat bedrijven alleen aanspraak kunnen maken op financiële overheidssteun op voorwaarde dat zij een bijdrage leveren aan het Nederlands klimaatplan (het Intergraal Nationaal Energie- en Klimaatplan)?
Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik naar de brief die ik op 1 mei jl. samen met de Minister van Financiën aan uw Kamer heb gestuurd2.
Bent u van plan om versneld te investeren in de energie-infrastructuur in Nederland ter ondersteuning van het groene herstel? Zo nee, waarom niet?
Nederland pleit in de EU in de zogenoemde kick-start fase voor het versnellen en prioriteren van investeringen in infrastructurele projecten die al in de pijpleiding zitten en waar de Europese Unie een versnellende rol kan spelen, bijvoorbeeld door het beschikbaar stellen van financiële middelen of een regelgevend kader. Deze infrastructurele projecten omvatten bijvoorbeeld energie-infrastructuur projecten in schone waterstof en offshore wind tussen lidstaten. Deze investeringen zullen het groene herstel ondersteunen.
In Nederland wordt er veel geïnvesteerd in energie-infrastructuur en dat is hard nodig. Daarbij wordt er ook geïnvesteerd in infrastructuur voor andere energiedragers en projecten in het kader van de energietransitie. Zo wordt er onder andere € 53,4 miljoen aan Energiebeheer Nederland (EBN) beschikbaar gesteld in de vorm van een lening. Deze investering vindt plaats om de infrastructuur voor het grootschalige CCS-project Porthos in de Rotterdamse haven te ontwikkelen. Met deze lening kan de ontwikkeling van het project worden gerealiseerd. Ook Gasunie en het Havenbedrijf Rotterdam investeren in de aanleg van deze CO2-infrastructuur.
In de kabinetsvisie Waterstof, Kamerstuk 32 813, nr. 485, heb ik aangegeven hoe ik stappen wil maken met waterstof en de benodigde infrastructuur. Ook heb ik u geïnformeerd over de inzet voor een warmtetransportnet in Zuid-Holland, Kamerstuk 30 196, nr. 676.
De netbeheerders voor elektriciteit en gas hebben daarnaast aangegeven de investeringen in aardgas- en elektriciteitsnetten op peil te willen houden. De energietransitie vraagt een forse uitbreiding van met name het elektriciteitsnet en kent op dit moment een aantal regionale knelpunten en het aanleggen van nieuwe infrastructuur duurt veelal enkele jaren. Door het op peil houden van de investeringen zorgen netbeheerders ervoor dat knelpunten worden weggewerkt en het net toekomstgericht wordt uitgebreid. Netbeheerders hebben op dit moment hun investeringsplannen tot 2030 ter consultatie liggen. Een snelle uitwerking hiervan is echter wel afhankelijk van bijvoorbeeld vergunningprocedures en beschikbaarheid van voldoende technisch personeel.
Zie verder het antwoord op vraag 7.
Geldt het uitsluiten van subsidie voor kernenergie ook in Nederland, aangezien dit in de non-paper onder de «exclusion list» van het Just Transition Fund staat? Zo nee, waarom maakt u hierin een onderscheid?
Nederland pleit voor een ambitieuze uitsluitingslijst voor investeringen die in het kader van herstel gedaan zullen worden: we willen voorkomen dat we voor de komende decennia een lock-in creëren in een fossiele economie. Het Just Transition Fund (JTF) is niet direct gericht op de energietransitie, maar op economische diversificatie en sociaal flankerend beleid. De JTF-uitsluitingslijst is in het betreffende non-paper genoemd als startpunt, maar zal daarom verder moeten worden aangepast aan de modaliteiten van een eventueel herstelprogramma. De Nederlandse positie ten aanzien van kernenergie blijft onveranderd, dat wil zeggen, kernenergie als CO2-arme energiebron is niet uitgesloten in de Nederlandse energiemix.
Op welke wijze denkt u dat kringlooplandbouw een rol kan spelen bij het groene herstel en het stimuleren van de werkgelegenheid in Nederland? Bent u bereid om uw kringlooplandbouwvisie waar mogelijk versneld uit te voeren?
In de LNV-visie en het realisatieplan daarvoor is voor de land- en tuinbouw een koers uitgezet die agrarische ondernemers in staat moet stellen om een goede boterham te verdienen en die tegelijkertijd moet leiden tot efficiëntere omgang met grondstoffen, lagere emissies en behoud van natuurlijke hulpbronnen. Deze uitgangspunten zijn onverkort van kracht, ook in de ongekende situatie waarin Nederland en de rest van de wereld nu verkeren. Deze koers past uitstekend in de reeds genoemde bredere ambitie van het «groene herstel» en het kabinet is dan ook voornemens om de met de LNV-visie ingeslagen weg te vervolgen en te versnellen waar zich daarvoor mogelijkheden aandienen.
Zie verder het antwoord op vraag 7.
Bent u van plan om voor de verduurzaming in de gebouwde omgeving acties naar voren te halen die al stonden gepland in het Klimaatakkoord, vergelijkbaar met de Europese «renovation wave», aangezien het tevens een positieve bijdrage kan leveren aan de werkgelegenheid in de bouwsector? Zo nee, waarom niet?
Inzet op de verduurzaming van de gebouwde omgeving gaat onverminderd door, juist vanwege de effecten op de werkgelegenheid en de continuïteit in de bouwsector. Met interesse volg ik de ontwikkelingen omtrent de renovatiegolf van de Europese Commissie.
Zie verder het antwoord op vraag 7.
Bent u bereid om subsidies voor het isoleren van koop- en huurwoningen naar voren te halen en een groter bedrag beschikbaar te stellen, zodat de energievraag van meer woningen kan worden verminderd, terwijl het extra werkgelegenheid oplevert in de bouwsector? Zo nee, waarom niet?
Zoals op vraag 12 aangegeven gaat de inzet op de verduurzaming van de gebouwde omgeving onverminderd door.
Zie verder het antwoord op vraag 7.
Bent u bereid de uitrol van het uitvoeringsprogramma circulaire economie 2019–2023 (de zogenaamde «actielijnen») te versnellen om op de korte termijn economische groei en werkgelegenheid te creëren?
Net zoals in vraag 7 wordt beschreven, beziet het kabinet momenteel wat de concrete, directe impact is van de coronacrisis op de uitvoering van het nationale circulaire economie beleid. Dit gebeurt samen met de andere departementen, bedrijfsleven, maatschappelijke organisaties, kennisinstellingen en medeoverheden Daarbij wordt gekeken naar mitigerende maatregelen en geïnventariseerd welke maatregelen zowel herstel bevorderen als de transitie ondersteunen en waar mogelijk versnellen. Integrale besluitvorming over deze maatregelen vindt in augustus plaats. Tevens wordt nagedacht over de structurele impact van corona – voorbij de fases van economisch neergang en herstel.
In dit kader is het van belang om te benadrukken dat circulaire maatregelen zich bij uitstek richten op groen herstel, dergelijke maatregelen zorgen bijvoorbeeld voor een verlaging van de milieudruk door reductie van de uitstoot van CO2 en broeikasgassen. Ten aanzien van economische aspecten zoals werkgelegenheid, blijven deze een aandachtspunt. Een van de acties in het Uitvoeringsprogramma Circulaire Economie is dan ook het beter in kaart brengen van de mogelijke effecten van circulaire economie op de arbeidsmarkt. Hierin zal ook aandacht worden besteed aan de benodigde acties voor om- en bijscholing. Daarnaast is het kabinet met verschillende partijen in gesprek over de gevolgen van de coronacrisis, wat dit voor de toekomst betekent, en wat nodig is om de transitie naar een circulaire economie succesvol door te zetten. Het is van belang om maatregelen te nemen in lijn met het Europese actieplan circulaire economie.
Tegelijkertijd is het van belang om ons nu ook te richten op de lange termijn. Een circulaire economie brengt namelijk op de langere termijn economische kansen met zich mee. Bijvoorbeeld doordat er zuiniger en daardoor (op termijn) ook kostenefficiënter met grondstoffen en materialen om wordt gegaan. Ook zorgt een circulaire economie ervoor dat er minder afhankelijkheid is van andere landen als het aankomt op de leveringszekerheid van primaire materialen of grondstoffen.
Bent u bereid om extra te investeren in het versneld ontwikkelen en uitrollen van de huidige circulaire pilot projecten van Rijkswaterstaat om daarmee circulaire infrastructuur mogelijk te maken?
Het kabinet heeft op 24 april jl. in een brief aan de Kamer aanvullende maatregelen toegelicht om het Urgenda-vonnis uit te voeren. In dit maatregelenpakket worden reeds extra financiële middelen beschikbaar gesteld voor circulaire maatregelen in de grond-, weg- en waterbouw. Het gaat dan onder meer om het uitvoeren van pilotprojecten voor gerecycled asfalt, beton en staal.
Waar ziet u kansen om circulaire businessmodellen te gebruiken om de Nederlandse economie te versterken?
Circulaire businessmodellen zijn belangrijk voor de transitie naar een circulaire economie in 2050. Daarom heeft het Ministerie van IenW samen met VNO-NCW/MKB Nederland, MVO Nederland en Het Groene Brein het Versnellingshuis Nederland Circulair! opgericht. Het Versnellingshuis Nederland Circulair! helpt ondernemers met vragen over hun circulaire businesscase. Daarnaast start het Versnellingshuis doorbraakprojecten om hele sectoren circulair te maken, bijvoorbeeld op gebied van chemische recycling van kunststoffen en textiel. Bovendien is er op 9 april 2020 een subsidieregeling Circulaire ketenprojecten gepubliceerd. Deze regeling heeft als doel om ondernemers te ondersteunen die samen aan de slag willen om hun processen circulair in te richten of een circulair product of dienst te ontwerpen. Tot slot is ook een deel van de klimaat- en Urgenda-middelen er op gericht om middels circulaire maatregelen bij te dragen aan CO2-reductie. Ook hier kunnen ondernemers met circulaire businessmodellen aanspraak op maken.
Juist nu is het belangrijk om de ondernemers te helpen bij de transitie naar een circulaire businesspropositie. Zo organiseert het Versnellingshuis in de week van 11 mei 2020 «Circulair met Spoed», een actieweek waarbij het Versnellingshuis binnen 24 uur antwoord geeft op vragen van ondernemers. Circulair ondernemen is namelijk de toekomst. Toch is het soms nog lastig om innovatieve circulaire ideeën succesvol toe te passen. Ondernemers komen barrières tegen die vragen oproepen. Zeker in tijden waarin veel ondernemers in onzekerheid leven, kan extra ondersteuning een helpende hand bieden. Het Versnellingshuis: Nederland circulair! helpt ondernemers met deze vragen. Op deze manier wordt getracht de uitrol van circulaire businessmodellen te stimuleren en creatieve en innovatieve ondernemers te helpen in een tijd waar deze extra hulp welkom is.
Bent u bereid om vast te houden aan de koers naar een secundaire economie door middel van normering in het verplicht gebruik van secundaire materialen (bijv. plastics)?
Het kabinet houdt vast aan de koers naar een circulaire economie. Bevordering van het gebruik van secundaire materialen, zoals gerecycled plastic, is een belangrijk element om dat te kunnen bereiken. De Europese Commissie kondigt in haar nieuwe actieplan circulaire economie aan te komen met verplichtende eisen ten aanzien van het gehalte aan gerecyclede kunststoffen in nieuwe producten en verpakkingen. Het kabinet vindt dit positief en kijkt uit naar de verdere uitwerking. Dergelijke eisen dragen ook bij aan een sterke en weerbare infrastructuur voor recycling.
Bent u bereid om investeringen in elektrische laadinfrastructuur in Nederland zoals die al gepland stonden in het Klimaatakkoord naar voren te halen, om zo elektrisch rijden te bevorderen aangezien dat een belangrijke bijdrage kan leveren aan het verbeteren van de luchtkwaliteit en aan CO2-reductie in Nederland? Zo nee, waarom niet?
Het Rijk investeert niet zelf in de aanleg van laadinfrastructuur, maar ondersteunt haar partners om de benodigde uitrol op peil te houden en waar mogelijk te versnellen. Zo worden op dit moment de convenanten getekend tussen Rijk, medeoverheden en netbeheerders voor de uitrol van de laadinfrastructuur en begin ik dit jaar met de uitkering van de rijksbijdrage van € 15 miljoen aan de samenwerkingsregio’s. Dit bedrag wordt door de regio’s verdubbeld. De uitrol van de laadinfrastructuur in de regio’s vindt plaats in afstemming met de Regionale Energie Strategieën.
Zie eveneens het antwoord op vraag 7.
Bent u bereid om als Nederland een voortrekkersrol te vervullen in het opzetten van opendata-applicaties waarmee de verkoop van internationale treintickets wordt vereenvoudigd, zodat de trein beter kan concurreren met het vliegtuig? Zo nee, waarom niet?
Nederland ondersteunt van harte acties die bijdragen aan verbetering van het internationaal personenvervoer per spoor, en erkent de noodzaak om te komen tot een beter integraal systeem voor internationale treintickets. In het position paper internationaal spoor die begin dit jaar aan de Europese Commissie is aangeboden (Kamerstuk 29 984 nr. 887) is door destijds de Minister van Infrastructuur en Waterstaat dit ook als een van de verbeterpunten benoemd die we in gezamenlijkheid moeten oppakken.
In het paper wordt opgeroepen om te komen tot Europese agendering van de verbeterpunten voor internationaal vervoer per trein. Bij de gesprekken rond de Europese agendering zal Nederland om aandacht vragen voor (o.a.) een systeem voor eenvoudige (ver-)koop van internationale spoortickets. Voor het opzetten van dergelijk systeem is samenwerking binnen de Europese spoorsector vereist en zijn de EU regels rond gegevensuitwisseling voor personenvervoer relevant (in het bijzonder Technische Specificaties Interoperabiliteit, Telematics Applications Passengers).
Bent u bereid om op korte termijn een kabinetsplan voor Nederland te publiceren waarin de aanpak wordt beschreven om tot groen herstel te komen na de coronacrisis? Zo nee, waarom niet? Zo ja, zal dit plan dezelfde voorwaarden bevatten als in dit non-paper van 21 april 2020 beschreven?
Zie het antwoord op vraag 7.
Kunt u deze vragen beantwoorden voor 22 mei 2020?
Dit is in verband met de benodigde interdepartementale afstemming niet gelukt.
Het bericht ‘Ophef over stopzetten hulp van gemeente Montferland in coronatijd’ |
|
John Kerstens (PvdA) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
|
|
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Ophef over stopzetten hulp van gemeente Montferland in coronatijd»?1
Ja.
Begrijpt u dat hulpbehoevende, kwetsbare mensen uit angst voor besmetting met het coronavirus soms tijdelijk afzien van hulp en/of ondersteuning, waar ze op basis van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo 2015) recht op hebben?
De keuze van mensen om tijdelijk, in verband met een vermeend verhoogd risico op besmetting COVID-19, de ondersteuning op te schorten dient mijns inziens te worden gerespecteerd. Ik vind het wel van groot belang dat mensen deze afweging maken op basis van voldoende informatie. De aanbieder en gemeente kunnen hier een belangrijke rol in spelen. Mensen moeten goed geïnformeerd zijn over mogelijke risico’s en de mogelijkheden om de ondersteuning veilig te continueren. Daar waar eerder is vastgesteld dat ondersteuning noodzakelijk is, dient deze zoveel mogelijk te worden aangeboden, ook in deze fase. Zo nodig en mogelijk in aangepaste vorm.
Wat vindt u ervan dat deze mensen blijkbaar gebeld worden met de mededeling «als je nu geen hulp accepteert, moeten we dat doorspelen naar de gemeente en kun je dadelijk alles opnieuw aanvragen»? Kunt u zich voorstellen dat dit door betrokkenen als een dreigement c.q. een vorm van chantage wordt gezien?
De noodzaak van en behoefte aan ondersteuning is reeds door de gemeente in kaart gebracht en vastgesteld. Het feit dat cliënten onder deze omstandigheden eraan twijfelen of het verstandig is om de huishoudelijke hulp te laten komen en uiteindelijk besluiten tijdelijk af te zien van deze ondersteuning, verandert daar niets aan. Het is aan de gemeente om zoveel mogelijk en in goed overleg met de cliënt en de aanbieder te bezien of de ondersteuning ook in deze fase, zo nodig en mogelijk in aangepaste vorm, kan worden blijven geboden. Een besluit van de cliënt om daar vervolgens toch van af te willen zien, dient uiteraard te worden gerespecteerd.
Wat vindt u ervan dat de gemeente Montferland zorgbedrijven per e-mail heeft laten weten de indicatie in te trekken van mensen die hulp weigeren?
De Wmo 2015 schrijft voor dat gemeenten, op basis van onderzoek naar de kenmerken en de persoonlijke situatie van de betreffende persoon, de behoefte aan en noodzaak van ondersteuning in de vorm van een maatwerkvoorziening vastleggen in een beschikking. Het eenzijdig intrekken van die beschikking zonder voorafgaand zorgvuldig onderzoek naar de individuele omstandigheden van de betreffende cliënt, is niet in overeenstemming met de Wmo 2015. Datzelfde geldt daarmee voor de inhoud van de berichtgeving van de gemeente aan aanbieders.
Inmiddels heeft de gemeente mij overigens laten weten, mede naar aanleiding van de reacties op het voornemen, een eerder afgegeven beschikking niet in te trekken in situaties waarin de cliënt de ondersteuning wenst op te schorten vanwege de huidige situatie.
Wat vindt u van de opmerking van de wethouder van bedoelde gemeente dat deze handelwijze «voor de gemeente een manier is om kosten te besparen»? Vindt u dat een legitieme reden om mensen van wie, nota bene door dezelfde gemeente, is vastgesteld dat ze recht hebben op zorg en/of ondersteuning onder druk te zetten?
Uitgangspunt, ook tijdens de periode van Covd-19, is continuïteit van zorg en ondersteuning. Het is aan de gemeente om daar in overleg met aanbieders zoveel mogelijk voor te zorgen, in goed overleg met cliënten. Regulier waar mogelijk, aangepast waar nodig en mogelijk. Ik heb met de VNG afspraken gemaakt over de financiële randvoorwaarden. Er zijn daarmee financieel geen belemmeringen om de benodigde ondersteuning te blijven bieden. Cliënten onder druk zetten om van ondersteuning af te zien keur ik af, dit verhoudt zich niet met de wettelijke opdracht van de gemeente.
Wat vindt u van de opmerking van dezelfde wethouder dat intrekken van de indicatie «ook een voordeel voor cliënten heeft, omdat ze dan geen eigen bijdrage meer hoeven te betalen»?
Zie antwoord vraag 5.
Zijn u meer voorbeelden bekend van gemeenten die de lijn van de gemeente Montferland volgen?
Andere voorbeelden zijn mij niet bekend.
Vindt u de handelwijze van de gemeente Montferland in dezen passend, mede gelet op de veelal kwetsbare positie van betrokkenen?
Nee.
Wilt u rechtstreeks in contact met de gemeente Montferland en/of via de beantwoording van deze vragen expliciet duidelijk maken dat een dergelijke handelwijze in dezen een gemeente niet past?
Het is primair aan de gemeenteraad om het college hierop aan te spreken. Ik heb begrepen dat de gemeenteraad dit voornemen ook heeft uitgesproken. Inmiddels heeft de gemeente mij laten weten de voorgenomen werkwijze niet te zullen toepassen en afgegeven beschikkingen te zullen respecteren.
Ik volg dit nauwgezet. Mocht daartoe aanleiding zijn, dan zal ik mij beraden over het gebruik maken van mijn bevoegdheden in het kader van interbestuurlijk toezicht.
Welke afspraken zijn met gemeenten gemaakt om hen te compenseren voor de financiële gevolgen van de coronacrisis? Zijn deze naar uw mening afdoende, gelet op signalen vanuit gemeenten dat bedoelde afspraken niet dan wel onvoldoende rekening houden met het feit dat ze niet alleen meer kosten, maar ook minder inkomsten hebben? Bent u bereid opnieuw in overleg te treden over een passende compensatie?
De met VNG op 25 maart jl. afgesproken lijn is zoveel mogelijk continuïteit van zorg en ondersteuning. De afspraken doen een zeer dringend beroep op gemeenten om aanbieders te blijven financieren ook als de vraag afneemt. Ik heb u hierover geïnformeerd in mijn brief van 31 maart 2020.2 Deze afspraak is onlangs verlengd tot 1 juli.
Het Rijk zal gemeenten compenseren voor de meerkosten die zij aan hun aanbieders betalen t.b.v. de extra maatregelen vanwege corona. De Minister van BZK voert namens het kabinet overleg met de medeoverheden over compensatie van de bredere financiële effecten van de crisis, waaronder ook die effecten die leiden tot inkomstenderving voor gemeenten. De gemaakte en in voorbereiding zijnde afspraken zullen toereikend zijn voor gemeenten om aan hun wettelijke opdracht te kunnen (blijven) voldoen. Het Rijk en gemeenten blijven in gesprek om tijdig te bepalen of en zo ja maatregelen in welke vorm na 1 juli gecontinueerd worden.
Een Nederlandse diplomaat als spreker bij de jongerentak van de Moslimbroederschap |
|
Raymond de Roon (PVV) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
|
|
|
Klopt het dat een Nederlandse diplomaat als gespreksdeelnemer heeft deelgenomen aan een livestream van de jongerentak van de Europese Moslimbroederschap?1
Het klopt dat een Nederlandse diplomaat heeft deelgenomen aan een online event van het Forum of European Muslim Youth and Students Organisation (FEMYSO). Deelname van het event gebeurde echter als privépersoon. Zonder medeweten van de betrokken medewerker heeft de organisatie zijn officiële titel vermeld op de aankondiging, alsmede een foto geplaatst. De medewerker heeft de organisatie op dit niet goedgekeurde gebruik van zijn foto en functie gewezen.
Heeft u kennisgenomen van de waarschuwing dat aanhangers van de islam ook in tijden van coronavirus op allerlei manieren inzetten op vergroting van acceptatie in onze samenleving?2
Het kabinet heeft kennisgenomen van het bericht «Tolerantie voor politieke islam is, juist nu, riskant» in het Algemeen Dagblad van 30 april jl.
Welke meerwaarde levert het deelnemen aan een evenement van de levensgevaarlijke radicale en islamofascistische Moslimbroederschap Nederland op?
Zoals geantwoord op vraag 1 heeft een Nederlandse diplomaat deelgenomen aan een online event van het Forum of European Muslim Youth and Students Organisation(FEMYSO). Dit vond als privépersoon plaats en niet uit hoofde van zijn functie als Nederlands diplomaat.
Is dit evenement – of zijn andere evenementen – van de jongerentak van de Europese Moslimbroederschap (FEMYSO) door u gesubsidieerd? Zo ja, om welke bedragen gaat het?
Het Ministerie van Buitenlandse Zaken verleent geen subsidies aan FEMYSO.
Komt het vaker voor dat Nederlandse diplomaten deelnemen aan evenementen van de (Europese) Moslimbroederschap of aanverwante takken? Zo ja, kunt u hiervan een overzicht geven?
BZ is een open organisatie en een ambtenaar heeft net als ieder ander het recht van vrijheid van meningsuiting en vrijheid van vereniging en vergadering. BZ ambtenaren onderhouden uit hoofde van hun werk een veelheid aan contacten met statelijke actoren en maatschappelijke organisaties. Als privépersoon vergt dit te allen tijde bewustzijn dat externe contacten of activiteiten geen schade mogen toebrengen aan het vertrouwen en het imago van de werkgever. Als werkgever besteedt het Ministerie van Buitenlandse Zaken hier onder andere aandacht aan in de gedragscode.
Welke maatregelen gaat u nemen om te voorkomen dat Nederlandse diplomaten ooit nog deelnemen aan evenementen van de Moslimbroederschap of één van de aanverwante takken van deze verrotte boom?
Zie antwoord vraag 5.
Het bericht dat de oppositie in Hongarije verder in de verdrukking komt |
|
Renske Leijten |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
Bent u op de hoogte van de nieuwste coronamaatregelen van de Hongaarse regering die niets met het bestrijden van corona te maken lijken te hebben, als wel met het verder beknotten van de oppositie?1 2
Het kabinet volgt de ontwikkelingen in Hongarije met zorg. De Hongaarse autorisatiewetgeving roept vanuit het oogpunt van de beginselen van rechtsstaat, democratie en grondrechten vragen op. Buitengewone maatregelen in het kader van de bestrijding van COVID-19 zijn geoorloofd en wenselijk vanuit het oogpunt van de bescherming van de volksgezondheid, maar dienen wel te voldoen aan vereisten van noodzakelijkheid, proportionaliteit en tijdelijkheid, en dienen tevens de waarden van de Unie en internationale verdragsverplichtingen te respecteren. In die context maakt het kabinet zich zorgen over de gevolgen van de autorisatiewetgeving voor mediavrijheid, de positie van de oppositie en lokale overheden in Hongarije.
Hoe beoordeelt u de constatering dat de sfeer in Hongarije nog verder verhardt voor kritische geluiden richting de regering? Is kritiek leveren nog wel mogelijk zonder eigen gevaar? Wat kunt u daaraan doen?
Zie antwoord vraag 1.
Hoe oordeelt u over het feit dat de regering het lokale overheden financieel moeilijker maakt en dat dit ingegeven lijkt te zijn door de verkiezingsuitslag van de lokale verkiezingen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u ingaan op de reactie van uw Hongaarse collega nadat u de Nederlandse zorgen over de Hongaarse situatie heeft geuit, zoals in uw beantwoording van vorige schriftelijke vragen beschrijft?3 Kunnen de leden van de SP-fractie naar aanleiding van de nieuwe ontwikkelingen concluderen dat Hongarije niet luistert naar internationale druk?
Aangezien het telefonisch contact met mijn Hongaarse ambtsgenoot in vertrouwelijke sfeer plaatsvond, kan ik niet verder uitweiden dan dat de bestaande zorgen over de Hongaarse autorisatiewetgeving zijn besproken. Verder is het op dit moment te vroeg om een conclusie te trekken over de invloed van de internationale druk om Hongarije de autorisatiewetgeving te laten heroverwegen.
Heeft u opnieuw contact gehad met uw Europese collega’s sinds de laatste informele Raad van Buitenlandse Zaken over de verslechterende situatie in Hongarije? Zo nee, bent u bereid dat te doen? Zo ja, welke stappen worden hierop ondernomen?
Sinds de laatste informele Raad Buitenlandse Zaken is de rechtsstatelijkheid van de noodmateregelen ter bestrijding van COVID-19 aan de orde gekomen tijdens de informele vergadering van leden van de Raad Algemene Zaken van 22 april jl. De Commissie gaf toen aan de maatregelen in de lidstaten te monitoren, en noemde daarbij met name de zorgen omtrent de Hongaarse noodwetgeving. Zij merkte tevens op over verschillende instrumenten te beschikken om rechtsstatelijke problemen te adresseren. Een grote meerderheid van de lidstaten, waaronder Nederland, benadrukte vervolgens eveneens het belang van het respecteren van de beginselen van de rechtsstaat en sprak steun uit voor de monitoring door de Commissie. Nederland riep de Commissie daarbij op indien noodzakelijk nadere actie te ondernemen. Ook wees Nederland op de handreiking van de Raad van Europa die op 7 april jl. met alle 47 lidstaten is gedeeld. Een aantal lidstaten, waaronder ook Nederland, pleitte tevens voor het koppelen van de toekenning van EU-gelden aan de naleving van rechtsstatelijke beginselen. Nederland zal zich er samen met gelijkgezinde lidstaten voor inspannen om dit onderwerp in Europees verband te blijven bespreken.
Bent u het ermee eens dat Europese hulp in het bestrijden van de coronacrisis in Hongarije voorwaardelijk moet worden gemaakt aan het niet wegtrekken van financieringsstromen die noodzakelijk zijn voor het functioneren van de democratie, zoals lokale inkomsten en financiering voor politieke partijen?
Nederland is uitgesproken voorstander van een koppeling tussen ontvangst van EU-middelen en de naleving van rechtsstatelijkheidsbeginselen, gelet op de zorgen die bestaan over de rechtsstaat. Sterke conditionaliteiten zijn voor Nederland onlosmakelijk verbonden met een moderne EU-begroting. Het kabinet zal zich in de MFK-onderhandelingen blijven inzetten om een zo sterk en effectief mogelijke conditionaliteit inzake rechtsstatelijkheid de eindstreep van de MFK-onderhandelingen te laten halen, in lijn met de motie-Van der Graaf c.s. (Kamerstuk 21 501-20, nr. 1515). Onder de huidige begrotingscyclus is het voorwaardelijk maken van ontvangst van Europese gelden aan naleving van rechtsstatelijkheidsbeginselen echter nog niet mogelijk. Overigens ziet de door de Europese Commissie voorgestelde conditionaliteit binnen het MFK uitsluitend op het naleven van rechtsstatelijkheidsbeginselen. Nationale financieringsstromen met betrekking tot lokale inkomsten of financiering van politieke partijen vallen daar niet onder.
Welke sanctiemaatregelen kunnen worden ingezet om Hongarije niet te laten wegkomen met dit machtsmisbruik? Bent u bereid dit in te zetten als internationale diplomatieke druk onvoldoende blijkt te werken? Kunt u uw antwoord toelichten?
De Europese Commissie heeft aangegeven de noodmaatregelen in de lidstaten te monitoren. Nederland heeft er bij haar op aangedrongen deze monitoring voort te blijven zetten en indien noodzakelijk nadere actie te ondernemen. Daarnaast is er de lopende artikel 7-procedure, waarbinnen de zorgen omtrent rechtsstaat, democratie en grondrechten in Hongarije onderwerp van bespreking zijn. Nederland zet zich er daarbij met gelijkgezinde lidstaten voor in deze procedure regelmatig te agenderen op de Raad Algemene Zaken om Hongarije hierop aan te kunnen spreken.
Richtlijnen voor begrafenissen en kerkdiensten |
|
Kees van der Staaij (SGP) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA), Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
|
|
|
Hebt u er kennis van genomen dat allerlei vestigingen van warenhuizen open zijn voor honderden bezoekers tegelijkertijd?1
Ja, ik heb hier kennis van genomen.
Welke analyse ligt ten grondslag aan het oordeel dat het met inachtneming van een aantal maatregelen op dit moment verantwoord wordt geacht dat er zoveel mensen tegelijk in één pand aanwezig zijn en elkaar moeten passeren? Waarom worden de mogelijkheden om online de waren te verkopen kennelijk niet toereikend geacht?
Het gaat om sectoren die niet van overheidswege zijn gesloten. Het is in beginsel aan deze sectoren om te besluiten om open te gaan en om daarbij een beleid te voeren waarbij de beperkende maatregel met betrekking tot het houden van 1,5 meter afstand tussen daar aanwezige personen in acht wordt genomen. De voorzitters van de veiligheidsregio’s kunnen warenhuizen sluiten als deze onvoldoende maatregelen nemen om de 1,5 meter te borgen.
In hoeverre belemmeren de toenemende commerciële activiteiten de beschikbare ruimte voor versoepeling voor andere activiteiten? Hoe verhouden de royale mogelijkheden voor commerciële activiteiten zich tot de veel strengere regels voor bijvoorbeeld begrafenissen en kerkdiensten?
Zoals bij de beantwoording van vraag 2 aangegeven, zijn winkels waar commerciële activiteiten worden uitgeoefend, niet van overheidswege gesloten. Op grond van de aanwijzing van de Minister van VWS en de daarop gebaseerde noodverordeningen, geldt daar wel een verbod op samenkomsten. Het kabinet heeft voor religieuze samenkomsten en uitvaarten een uitzondering gemaakt op dit verbod op samenkomsten. Deze bijeenkomsten zijn mogelijk mits de hygiënevoorschriften in acht worden gehouden, men steeds 1,5 meter afstand houdt en niet meer dan 30 personen aanwezig zijn. Het heeft de voorkeur dat deze diensten online plaatsvinden.
Aan welke voorwaarden moet worden voldaan, wil tot versoepeling worden gekomen van de strikte richtlijnen voor begrafenissen en kerkdiensten waar maximaal dertig mensen tegelijk aanwezig mogen zijn, zelfs in grote (kerk)gebouwen waar normaal gesproken honderden of duizenden mensen samenkomen die het grootste deel van de tijd op één plaats blijven? Bent u bereid deze vraag voor te leggen aan het Outbreak Management Team?
Er is ruimte voor stapsgewijze versoepeling van maatregelen. Dit zal met de grootste behoedzaamheid gebeuren. Ankerpunten voor versoepeling zijn acceptabele belastbaarheid van de zorg, de bescherming van kwetsbare mensen in de samenleving en zicht op en inzicht in de verspreiding van het virus. Voor kerkelijke bijeenkomsten en uitvaarten geldt nu een maximum van 30 personen. Deze maatregel blijft gelden. Op basis van monitoring zal gekeken worden naar de mogelijkheid om per 1 juli het gehanteerde maximum te verhogen naar 100 personen. Het OMT zal daartoe om een advies worden gevraagd.
Erkent u dat de nu bestaande situatie een zeer ingrijpende inperking van de vrijheid van godsdienst betekent, die steeds gerechtvaardigd moet worden door de actuele gezondheidsbelangen? Hoe en door wie wordt dit getoetst en met welke frequentie?
Ja. Zoals ik in mijn brief van 1 mei 2020 over «voorbereiding tijdelijke wetgeving maatregelen COVID-19» heb aangegeven, zijn de bestrijdingsmaatregelen tot stand gebracht in de vorm van noodverordeningen van de voorzitters van de veiligheidsregio’s, op basis van door de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport gegeven opdrachten. In een rechtstaat kunnen noodverordeningen niet te lang duren, mede met het oog op de voortdurende gevolgen voor de vrijheden en grondrechten van eenieder. Het kabinet heeft dan ook het voornemen om een voorstel voor tijdelijke wetgeving in procedure te brengen die de juridische basis zal vormen voor een samenleving waarin de «anderhalvemeternorm» en hygiënenormen van groot belang zijn. Met wetgeving in formele zin wordt de democratische legitimatie versterkt.
Binnen het kabinet ben ik het eerste aanspreekpunt voor de contacten met de kerkgenootschappen. Vanuit die verantwoordelijkheid ben ik sinds het begin van deze crisis zoveel mogelijk met kerkgenootschappen in gesprek om ze mee te nemen in de overwegingen achter de maatregelen die ook voor de kerkgenootschappen ingrijpende gevolgen hebben.
Bent u bekend met het gegeven dat veel kerken concrete plannen hebben hoe ze invulling kunnen geven aan de noodzakelijke voorschriften in het kader van de volksgezondheid, zoals anderhalve meter afstand, toezicht op binnenkomst en vertrek, en hygiënevoorschriften?
Ja.
Welke mogelijkheden ziet u om op zo kort mogelijke termijn te komen met versoepeling van deze maatregelen voor begrafenissen en kerkdiensten?
Zie het antwoord op vraag 4.
Bent u bereid deze vragen te beantwoorden voor het debat op 7 mei 2020 over de ontwikkelingen rondom het coronavirus?
Beantwoording was niet eerder mogelijk dan vandaag.
Partners van slachtoffers in de rechtszaal |
|
Attje Kuiken (PvdA) |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD) |
|
|
|
|
Kent u het bericht «Bijna onmenselijk dat partners van slachtoffers niet in de rechtszaal mogen»?1
Ja, dat bericht ken ik.
Welke coronamaatregelen gelden er ten aanzien van de aanwezigheid van slachtoffers in de rechtszaal en ten aanzien van hun partners of familieleden?
Nadat de coronamaatregelen van kracht werden, werden zaken in eerste instantie zoveel mogelijk schriftelijk of via videoconferentie behandeld. Bij zaken die wel ter zitting werden behandeld, waren in beginsel alleen de officier van justitie en de advocaat desgewenst fysiek ter zitting aanwezig. Alle andere procesdeelnemers, waaronder slachtoffers, namen deel aan de behandeling via videoconferentie of brachten schriftelijk hun verklaring naar voren. Dit heeft de Rechtspraak destijds ook gepubliceerd op Rechtspraak.nl.
Vanaf 11 mei jl. is het aantal fysieke zittingen in strafzaken verder uitgebreid. In de Tijdelijke regeling strafzaken in verband met de geleidelijke openstelling gerechtsgebouwen is opgenomen dat indien er een fysieke zitting plaatsvindt in beginsel alle bij het strafproces betrokken partijen zoals tolken, deskundigen, slachtoffers, benadeelde partijen, getuigen, ouder(s) met gezag/voogd, (jeugd)reclassering, Raad voor de Kinderbescherming en journalisten worden uitgenodigd fysiek in de zittingzaal aanwezig te zijn.2 Indien de zaalcapaciteit fysieke aanwezigheid niet toelaat, is deelname uitsluitend mogelijk via audiovisuele middelen. Publiek wordt niet toegelaten tot de gerechtsgebouwen, aldus de regeling.
De Raad voor de rechtspraak heeft mij laten weten dat Henk Naves, in zijn rol als voorzitter van het crisisbestuur van de Rechtspraak – dat is samengesteld uit een aantal presidenten van gerechten en uit leden van de Raad voor de rechtspraak -onlangs in een brief aan de heer Korver, voorzitter van Stichting Landelijk Advocaten Netwerk Gewelds- en Zeden Slachtoffers, heeft laten weten dat in het strafrecht de keuze is gemaakt om het slachtoffer met zijn/haar advocaat of begeleider van Slachtofferhulp Nederland toegang te geven tot de zittingszaal.3 Men begrijpt evenwel het pleidooi om ook «een naaste» van het slachtoffer deze toegang te verlenen. Men laat weten dat – mochten zich in het betreffende gerechtsgebouw geen belemmeringen in het licht van de volksgezondheid voordoen – deze «naaste» ook zal worden toegelaten. Dit kan afgestemd worden met de betrokken rechtbank dan wel de betrokken rechter, aldus de brief.
Kent u de zorgen van de in het bericht genoemde voorzitter van het Landelijk Advocaten Netwerk Gewelds- en Zeden Slachtoffers (LANGZS) of van andere advocaten die hun zorgen uiten over dat partners of familieleden van slachtoffers niet in de rechtszaal mogen? Zo ja, wat is de aard en omvang van die zorgen? Zo nee, kunt u zich bijvoorbeeld door Slachtofferhulp Nederland of vertegenwoordigers van de advocatuur op de hoogte laten brengen?
Deze zorgen zijn bij mij. Ook heb ik onlangs met de voorzitter van LANGZS gesproken. Aan Slachtofferhulp Nederland heb ik gevraagd of zij zich herkennen in het opgeworpen probleem. Zij hebben mij laten weten dat er vooralsnog geen gevallen bekend zijn waarbij dit probleem zich heeft voorgedaan. Vanuit de Rechtspraak hebben zij bevestigd gekregen dat het slachtoffer zich altijd kan laten bijstaan door één andere persoon en dat, indien er behoefte is aan nog een steunfiguur, een verzoek daartoe zal worden ingewilligd als dit gelet op de coronamaatregelen mogelijk is.
Kunt u in overleg treden met de Raad voor de rechtspraak om te bezien of er onder voorwaarden toch partners of familieleden van slachtoffers in de rechtszaal toegelaten kunnen worden? Zo ja, kunt u de Kamer van de uitkomsten van dat overleg op de hoogte stellen? Zo nee, waarom niet?
Zoals ik in mijn antwoord op vraag 2 heb aangegeven wordt ook «een naaste» van het slachtoffer toegang verleend tot de zittingszaal als zich in het betreffende gerechtsgebouw geen belemmeringen in het licht van de volksgezondheid voordoen. Het is niet nodig hierover nog in overleg te treden met de Raad voor de rechtspraak. Mocht ik constateren dat de werkwijze in de praktijk toch tot problemen leidt, dan zal ik niet nalaten dit punt ter sprake te brengen in het wekelijks overleg dat ik heb met de Raad voor de rechtspraak. Dit aspect heeft mijn aandacht.
400 miljoen euro voor IHC |
|
Frank Futselaar (SP), Mahir Alkaya |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD), Hans Vijlbrief (staatssecretaris financiën) (D66) |
|
|
|
|
Ligt de oorzaak van deze financiële malaise bij Royal IHC in de coronacrisis of was zij al ontstaan vóór het uitbreken hiervan?
De problemen bij IHC zijn ontstaan voor de uitbraak van de Coronacrisis. IHC heeft feitelijk sinds 2016 verlies geleden.
Hoe komt het dat IHC «grote verliezen [lijdt] op enkele grote schepen die op maat voor klanten worden gemaakt»?1
De mondiale concurrentie in de scheepsbouw is hevig. Hierdoor zijn marges op individuele schepen in de regel relatief gering. IHC onderscheidt zich van de internationale concurrentie door de productie van technisch zeer hoogwaardige en innovatieve schepen. Door de grote complexiteit en het vereiste maatwerk kunnen tegenvallers, zowel technisch als juridisch, optreden die qua bedragen al snel kunnen oplopen. IHC is met name door verliezen op een aantal zeer grote complexe projecten in de problemen geraakt.
Is er sprake van vrije marktwerking wanneer de staat 400 miljoen euro beschikbaar moet stellen aan een privaat bedrijf vanwege gebeurtenissen en gevolgen van beslissingen die bij het reguliere ondernemen horen en niet voortkomen uit bijvoorbeeld overmacht of andere buitengewone omstandigheden?
De Staat heeft geen € 400 miljoen beschikbaar gesteld. De Staat heeft diverse instrumenten ingezet waarbij de bijdrage aan de continuïteit van IHC bestaat uit een combinatie van verzekeringen (maximale schade € 167 miljoen), garanties (€ 24 miljoen plus € 70 miljoen) en een overbruggingskrediet (€ 40 miljoen).
Zoals in de meeste landen het geval is speelt ook de Nederlandse staat, met de exportkredietverzekering, standaard een grote rol bij de bouw en export van omvangrijke schepen. De staat doet dit bij exporttransacties die niet in de private markt te verzekeren zijn, en dus anders niet tot stand zouden komen, en om een gelijk speelveld voor het Nederlandse bedrijfsleven te bevorderen. Door de grote wereldwijde betrokkenheid van overheden bij de deze sector is van volledige vrije marktwerking veelal geen sprake. Tegelijkertijd hebben de verliezen van IHC geleid tot aanzienlijke verliezen bij de aandeelhouders en financiers en hebben deze marktpartijen de gevolgen ondervonden van de gebeurtenissen bij IHC, en die zijn verbonden aan het normale risico van ondernemerschap.
De omstandigheden waarmee IHC de afgelopen jaren werd geconfronteerd waren bovendien zeer lastig, met een tegenvallende markt voor baggerschepen en een sterk afnemende vraag naar schepen voor de offshore-industrie enerzijds en de sterk toegenomen concurrentie uit lagelonenlanden anderzijds. Daarnaast brak tijdens de onderhandelingen tussen betrokken partijen de COVID-19-crisis uit wat de onzekerheid voor IHC en de omvang van de benodigde financiering nog verder vergrootte.
IHC is van grote betekenis voor de gehele Nederlandse maritieme industrie met name als opdrachtgever voor veel toeleveranciers uit het MKB-segment en als aanjager van technologische innovaties. Het wegvallen van een dergelijk bedrijf zou een structurele aanslag betekenen op de Nederlandse maritieme sector. De werkgelegenheid, kennis en concurrentiekracht die op deze wijze verloren gaat zou waarschijnlijk niet meer kunnen worden teruggewonnen.
Heeft IHC de afgelopen vijf jaar nog andere vormen van steun ontvangen naast deze 400 miljoen en de 395 miljoen aan exportkredietverzekering, bijvoorbeeld aan innovatiesubsidies en fiscale aftrekposten? Zo ja, kunt u hiervan een overzicht maken?
Artikel 67 AWR verbiedt het doen van mededelingen over de fiscale positie van individuele bedrijven. In de afgelopen 5 jaar heeft IHC deelgenomen aan 11 Topsector Energie-projecten. Aan deze projecten is een totale subsidie van € 13,1 miljoen gecommitteerd. Dit betreft de steun aan de verschillende projectconsortia, slechts een deel is daadwerkelijk voor IHC. IHC neemt ook deel aan een project in de Subsidieregeling Duurzame Scheepsbouw (SDS), waar € 1,25 miljoen aan gecommitteerd is. Vanuit de PPS-toeslag is een zeer beperkt bedrag aan subsidie (€ 2.725) naar IHC gegaan. IHC draagt in deze periode als projectpartner (cash en in-kind) bij aan 10 PPS-projecten waarop PPS-toeslag is ingezet.
Waarom is IHC niet tot staatsdeelneming gemaakt als er blijkbaar sprake is van een dusdanig groot publiek belang en dusdanig groot falen van de markt?
Steun aan individuele bedrijven vereist maatwerk en precisie. Het verschaffen van kapitaal en het verkrijgen van een aandelenbelang, waarmee feitelijk een staatsdeelneming zou ontstaan, is een zeer vergaande vorm van overheidsinterventie, waarmee uiterst terughoudend omgegaan moet worden.
In het geval van IHC brengt een breed scala aan private partijen nieuwe financiering en kapitaal in. Een consortium bestaande uit partijen die uit de sector zelf komen, zorgt voor een sterke impuls aan specifieke kennis en ervaring waarmee de governance van IHC aanmerkelijk versterkt zal worden. De private sector levert derhalve niet alleen een aanzienlijke financiële bijdrage, maar levert ook de benodigde expertise om het tij voor IHC te keren. In dit licht bezien vindt het kabinet de bijdrage van de Staat in de vorm van verzekeringen, garanties en financiering passend.
Hoeveel geld brengen de private partijen en de aandeelhouders in bij de beschreven reddingsactie waar de staat 400 miljoen aanlevert?
De bijdrage van de private partijen bestaat uit een combinatie van afschrijvingen en nieuwe financiering. Er zijn hier veel verschillende individuele private partijen bij betrokken die mede afhankelijk van de omvang van hun aanvankelijke blootstelling aan IHC verschillende bijdrages aan de operatie leveren. Het is niet aan de Staat om de bedragen die deze partijen inbrengen bekend te maken. In zijn algemeenheid kan gesteld worden dat de private inbreng vergelijkbaar is met die van de Staat, waarbij de gekozen instrumenten verschillen vertonen (de Staat werkt hoofdzakelijk met verzekeringen en garanties). Voor een toelichting op de omvang van de bijdrage van de Staat verwijs ik naar het antwoord op vraag 3.
Wat levert dit deze aandeelhouders en private partijen op, onder andere in aandelenbezit en zeggenschap?
Dat hangt af van de individuele bijdrage van een private partij. Immers, de inbreng verschilt per partij qua aard en omvang. Het consortium dat IHC overneemt verkrijgt geen aandelenbelang in IHC. Het geld van het consortium wordt ingebracht in een zogeheten dodehand-stichting. Het voornaamste belang van het consortium is gelegen in het voorbestaan van IHC, een bedrijf dat in grote problemen verkeerde, dat opereert in een uitdagend mondiaal speelveld en dat door de Coronacrisis ook te maken zal krijgen met extra uitdagende omstandigheden. Het behoud van IHC is voor de bedrijven achter het consortium niet alleen gelegen in het belang voor de gehele maritieme sector en voor de Nederlandse economie en werkgelegenheid, maar ook als belangrijk toeleverancier van geavanceerd materieel.
Krijgt de huidige CEO van IHC, die vertrekt zonder een transitievergoeding, vergoedingen, garanties of andere betalingen in welke vorm dan ook mee? Zo ja, welke?2
Nee.
Was er bij het zittende management sprake van wanbestuur, aangezien u in uw brief schrijft dat er een nieuw management komt? Welke fouten zijn door hen gemaakt en wat voor consequenties heeft dat voor hen persoonlijk en financieel gehad?3
Zoals in antwoord op vraag 2 is gesteld heeft IHC in de afgelopen jaren onvoldoende grip gehad op met name enkele zeer grote complexe projecten. Nu er voor IHC een nieuw tijdperk aanbreekt, met nieuwe aandeelhouders en een verlegde koers, is dit een goed moment om ook op managementniveau veranderingen door te voeren. In meerdere opzichten moet er een breuk met het verleden plaatsvinden om de toekomst van IHC zeker te stellen.
Is het bij falen van het zittende management niet vanzelfsprekend dat zij ook een deel van de schuld dragen en dus een deel van de oplossing moeten financieren in plaats van slechts «geen voordeel» halen uit deze situatie?
Er worden in de komende periode geen bonussen uitgekeerd en de vertrokken CEO heeft geen transitievergoeding ontvangen. Het management wordt vernieuwd. In algemene zin geldt dat bij IHC de financiering wordt verstrekt door derden niet zijnde bestuurders.
Vindt u 133.000 euro per geredde baan een redelijk bedrag? Zo ja, waarom wordt dit bedrag hier wel ingezet en niet bij het redden van bijvoorbeeld een ziekenhuis waar ook veel werkgelegenheid van afhankelijk is? Welke afwegingen maakt het kabinet hier?
Het genoemde bedrag per werknemer is niet aan de orde en bovendien hanteert het kabinet geen methode waarbij de potentiële bijdrage van de Staat wordt uitgedrukt in euro’s per arbeidsplaats om daar vervolgens doorslaggevende consequenties aan te verbinden. Bij IHC is werkgelegenheid één van de redenen geweest voor de interventie door de Staat, in combinatie met andere bepalende factoren. De afwegingen die daarbij zijn gemaakt, zijn voor zover van toepassing in lijn met het afwegingskader dat het kabinet recent heeft ontwikkeld voor steun aan individuele bedrijven. De inzet van middelen bij de redding van IHC, middelen die overigens naar verwachting op termijn weer grotendeels terugvloeien naar de Staat, moet bovendien worden afgezet tegenover het veel grotere verlies voor de maritieme sector en het financiële verlies dat de Staat zou hebben geleden bij een faillissement van IHC.
Welke waarde heeft de zetel die de Staat heeft ontvangen in de raad van commissarissen en in de Stichting continuïteit? Welke mate van zeggenschap behelst dit en hoe verhoudt zich dit tot de andere leden van deze gremia?
De komende periode zal belangrijk zijn omdat het nieuwe ondernemersplan wordt uitgerold, waaraan invulling wordt gegeven door een nieuw management, en omdat de schepen in aanbouw die voor problemen zorgen moeten worden opgeleverd. De betrokkenheid van de Staat bij de onderneming dient in verhouding te staan tot de gegeven steun en de bestaande governance-verhoudingen. In het geval van IHC was er al een bestaande financiële relatie van de Staat met IHC uit hoofde van de exportkredietverzekering, welke mede aanleiding was voor de gepleegde interventie. In het geval van IHC is ervoor gekozen dat de Staat, evenals het consortium, personen kan voordragen voor de raad van commissarissen en de stichting. Zeggenschap als zodanig is daarbij niet het beoogde doel, de leden van de raad van commissarissen dienen te handelen in het belang van de vennootschap, maar wel het zeker stellen dat er leden worden benoemd die door hun kennis, ervaring, normen en waarden invulling kunnen geven aan hun rol op een wijze die herkenbaar is voor de Staat.
Als IHC een dergelijk belangrijke publieke taak en publiek nut dient, moeten we dan niet als overheid aandeelhouderschap en zeggenschap afdwingen in plaats van slechts (tijdelijke) deelname aan de raad van commissarissen en in de Stichting continuïteit?
Het bijzondere aan de situatie van IHC is dat een consortium instapt uit de maritieme sector zelf, dat derhalve beschikt over relevante expertise. Deze expertise zal zij aanwenden om de transitie van IHC te laten slagen. HAL Investments, Ackermans & van Haaren, MerweOord en Huisman zijn partijen met diepgaande kennis en ervaring die weten hoe een maritiem bedrijf geleid moet worden. Dat zullen zij ook in de praktijk willen bevestigen. De Staat heeft er in dit specifieke geval voor gekozen haar rol weer terug te brengen als de financiële situatie daar aanleiding voor geeft. Het doel is dat IHC op termijn weer zo veel mogelijk als een normale en gezonde private onderneming zal functioneren.
Deelt u de mening dat, gezien het feit dat onze volksvertegenwoordiging heeft bewezen in tijden van crisis in één dag hele wetten te kunnen controleren en goed te keuren en deze financiële problematiek bij IHC bovendien al langer speelt, het onnodig is om de Comptabiliteitswet dusdanig aan te wenden? Zo nee, kunt u aangeven waar precies dit buitengewoon spoedeisende karakter uit voortvloeit?
De problematiek speelde welwiswaar al langer, maar het proces dat heeft geleid tot deze uitkomst werd gekenmerkt door een grote tijdsdruk, door veel betrokken partijen, een complexe zoektocht naar compromissen en oplossingen die herhaaldelijk moesten worden aangepast om partijen bij elkaar te brengen, maar bovenal door de vele banen die op het spel stonden en salarissen die moesten worden betaald. Betrokken partijen hebben in vertrouwelijkheid gezocht naar een oplossing. Als hierover eerder in de openbaarheid was getreden zonder dat er op dat moment een volledige oplossing lag, dan had dit het proces bemoeilijkt. Daarom is de Tweede Kamer op 16 april 2020 vertrouwelijk geïnformeerd over de steun van de Staat aan IHC.
Wanneer zal het parlement worden geïnformeerd over de precieze uitgangspunten en voorwaarden van het kabinet bij deze steunmaatregel?
Ik verwijs graag naar de brief over deze interventie. Tevens is een incidentele suppletoire begroting van het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat voorgelegd inzake het overbruggingskrediet. Deze is op 18 mei jl. behandeld in een Wetgevingsoverleg met de Tweede Kamer.
Stopzetten van de huishoudelijke verzorging in de gemeente Montferland |
|
Maarten Hijink (SP) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
|
|
|
Hoe oordeelt u over de handelwijze van de gemeente Montferland die de indicatie voor huishoudelijke verzorging intrekt zodra ouderen en mensen met een beperking aangeven deze zorg tijdelijk stop te willen zetten uit angst besmet te raken met het COVID-19?1
De Wmo 2015 schrijft voor dat gemeenten, op basis van onderzoek naar de kenmerken en de persoonlijke situatie van de betreffende persoon, de behoefte aan en noodzaak van ondersteuning in de vorm van een maatwerkvoorziening vastleggen in een beschikking. Het eenzijdig intrekken van een beschikking waarvan de looptijd niet verstreken is, zonder voorafgaand en zorgvuldig onderzoek naar de individuele omstandigheden van de betreffende cliënt, is niet in overstemming met het ter zake bepaalde in de Wmo 2015.
Wat vindt u ervan dat de gemeente Montferland uiteindelijk opnieuw gaat indiceren omdat mensen zich gedurende de coronacrisis uit zelfbescherming zelf hebben moeten redden? Kunt u uw antwoord toelichten?
De noodzaak van en behoefte aan ondersteuning is reeds door de gemeente in kaart gebracht en vastgesteld. Het feit dat cliënten onder deze omstandigheden eraan twijfelen of het verstandig is om de huishoudelijke hulp te laten komen en derhalve besluiten tijdelijk af te zien van deze ondersteuning, verandert daar niets aan. Het is aan de gemeente om zoveel mogelijk in goed overleg met de cliënt en de aanbieder te bezien of de ondersteuning ook in deze fase, zo nodig en mogelijk in aangepaste vorm, kan worden blijven geboden. Een besluit van de cliënt om daar vervolgens toch van af te willen zien, dient uiteraard te worden gerespecteerd.
Deelt u de mening dat het schandalig is dat de gemeente Montferland in de huidige coronacrisis kwetsbare mensen – die een indicatie hebben gekregen – in de steek laat, enkel om nu en in de toekomst kosten te kunnen besparen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Op basis van de bij mij beschikbare informatie kan ik de handelwijze van de gemeente niet steunen. Zie ook mijn antwoorden onder 1 en 2.
Deelt u de mening dat het begrijpelijk is dat mensen in een kwetsbare situatie tijdelijk de huishoudelijke zorg stopzetten omdat zij angst hebben besmet te raken met COVID-19? Kunt u uw antwoord toelichten?
De keuze van mensen om uiteindelijk tijdelijk in verband met een vermeend verhoogd risico op besmetting COVID-19 de ondersteuning op te schorten dient mijns inziens te worden gerespecteerd. Ik vind het wel van groot belang dat mensen deze afweging maken op basis van toereikende informatie. De aanbieder en gemeente kunnen hier een belangrijke rol in spelen. Daar waar eerder is vastgesteld dat ondersteuning noodzakelijk is, dient deze zoveel mogelijk te worden geboden, ook in deze fase. Zo nodig en mogelijk in aangepaste vorm.
Bent u ervan op de hoogte dat een van de zorgorganisaties die huishoudelijke zorg aanbiedt in de gemeente Montferland zeer kritisch is op deze maatregel, maar niet openlijk wil reageren vanwege angst dat het contract met de gemeente wordt stopgezet? Wat zegt dit volgens u over de handelwijze van het College van B&W in deze gemeente? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ik ben hiervan niet op de hoogte, anders dan door uw vraagstelling. Juist in deze fase is een intensieve samenwerking tussen gemeente en aanbieder van groot belang om continuïteit van zorg en ondersteuning daar waar nodig zo goed mogelijk te waarborgen. Daarnaast heb ik afspraken gemaakt met de VNG teneinde gemeenten in staat te stellen dit te doen en ook aanbieders continuïteit te bieden.
Bent u bereid om maatregelen te nemen en te zorgen dat de gemeente Montferland afgegeven indicaties continueert, ook al geven mensen aan deze zorg tijdelijk niet te willen ontvangen? Zo ja, welke maatregelen gaat u nemen? Zo nee, waarom niet?
Het is primair aan de gemeenteraad om het college hierop aan te spreken. Ik heb begrepen dat de gemeenteraad voornemens is dit te doen. Ik volg dit nauwgezet. Mocht de interventie van de gemeenteraad er niet toe leiden dat (de uitvoering van) het beleid van de gemeente Montferland zich verhoudt met de wettelijke kaders, dan zal ik mij beraden over het gebruik maken van mijn bevoegdheden in het kader van interbestuurlijk toezicht.
Inmiddels heeft de gemeente mij laten weten de in het artikel beschreven werkwijze niet uit te voeren en persoonlijk contact op te nemen met betreffende cliënten. De gemeente zal de beschikking niet eenzijdig intrekken als cliënten wensen de ondersteuning op te schorten vanwege angst op besmettingsgevaar.