Seksueel geweld tegen christelijke vrouwen |
|
Martijn van Helvert (CDA), Kees van der Staaij (SGP), Anne Kuik (CDA), Joël Voordewind (CU) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD), Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (D66) |
|
![]() ![]() ![]() |
Kent u het bericht «Christenvrouwen bestraft met seksueel geweld»?1
Ja, van beide heb ik kennis genomen.
Heeft u kennisgenomen van het rapport «Gender specific religieus persecution report 2020» van Open Doors?2
Zie antwoord vraag 1.
Veroordeelt u het feit dat in de meeste landen op de Ranglijst Christenvervolging van Open Doors christelijke vrouwen doelgericht worden gestraft door middel van uitsluiting, seksueel geweld, gedwongen huwelijken of zelfs verkrachting?
Vervolging wegens een (van de meerderheid afwijkende) geloofs- of levensovertuiging vindt het kabinet onaanvaardbaar. Uitsluiting, seksueel geweld, gedwongen huwelijken en verkrachting zijn in algemene zin onacceptabel, dus ook als straf voor een specifieke groep zoals christelijke vrouwen.
Onderschrijft u de opmerking van auteur Helene Fisher dat vooral vrouwelijke slachtoffers een «onbeschrijfelijke mentale en fysieke mishandeling» ondergaan vanwege lidmaatschap van een minderheidsgeloof?
Het kabinet waardeert de benadering van de auteur. Zij probeert in kaart te brengen hoe mannen, vrouwen, jongens en meisjes, gezamenlijk en genderspecifiek, slachtoffer zijn van geweld in situaties van christenvervolging. Het kabinet deelt de conclusie dat «geen enkele groep gespaard blijft» en dat «in alle christelijke gemeenschappen het echter de vrouwen en meisjes zijn die in de meest moeilijke omstandigheden verkeren». Het zou echter goed zijn geweest die uitkomst te vergelijken met de situatie van alle vrouwen en meisjes in die specifieke context, inclusief degenen die deel uitmaken van de religieuze meerderheid. Hoe dan ook illustreert haar waarneming de noodzaak van onze inzet op versterking van de positie van vrouwen en meisjes in het algemeen. Dit met oog voor vrouwen en meisjes die op basis van godsdienst, levensovertuiging,
politieke gezindheid, ras, geslacht of op welke grond dan ook te maken hebben met extra geweld.
Hoe kan het Nederlandse buitenland- en ontwikkelingsbeleid bijdragen aan het mitigeren of oplossen van de in het Open Doors-rapport gesignaleerde top-5 van knelpunten voor zowel christelijke mannen en jongens als vrouwen en meisjes?3
Dit kan in de eerste plaats door het recht van de vrijheid van religie en levensovertuiging te blijven onderstrepen en steunen, zowel in bilateraal als in multilateraal verband. In de tweede plaats kan dat door te blijven inzetten op verbetering van de (maatschappelijke, dus ook religieuze) positie van vrouwen en meisjes. In de derde plaats door een combinatie van beide, zoals recentelijk nog geïllustreerd door het meest recente rapport van de Speciaal Rapporteur Vrijheid van Geloven en Levensovertuiging van de VN04 en het rapport «Promoting freedom of religion or belief and gender equality in the context of the sustainable development goals» opgesteld op verzoek van de Deense en Noorse ministeries van Buitenlandse Zaken 5. Voor maatschappelijke initiatieven op dit terrein staan middelen uit het Mensenrechtenfonds en middelen behorende bij het beleidskader Versterking Maatschappelijk Middenveld ter beschikking.
Hoe bevordert u internationaal de gelijkheid van vrouwen voor de wet, zodat daders van (seksueel) geweld niet onschendbaar zijn en hoe stimuleert u in dat licht dat wetgeving verdwijnt die schadelijke praktijken goedkeurt, toestaat of veroorzaakt en het verdedigen van eer accepteert als verdediging of verzachtende omstandigheid bij mensenrechtenschendingen?
Gelijke rechten voor vrouwen is een prioriteit van het Nederlands buitenlands en ontwikkelingsbeleid. Voor Nederland is van belang de positie van vrouwen zodanig te versterken dat zij ook zelf in staat zijn hun gelijkheid voor de wet af te dwingen. Zo stelt Nederland zich ten doel deelname van vrouwen aan (politieke) besluitvorming en vrouwelijk leiderschap te vergroten.
Bij onze inzet voor gelijke toegang tot recht, zonder discriminatie, hoort ook de aanpak van straffeloosheid zodat daders van geweld vervolgd worden. Hierbij is specifiek aandacht voor (seksueel) geweld tegen vrouwen.
Nederland investeert in rechtsstaatontwikkeling via onder andere UNDP, UN Women en (internationale) ngo’s. Eén van de doelen hierbij is verbetering van nationale wetgeving in lijn met internationale mensenrechtenstandaarden. UN Women zet zich met Nederlandse steun bijvoorbeeld in voor het bewust maken van vrouwen van hun rechten, inclusief het gebruik van rechtssystemen. Daarnaast draagt UN Women bij aan gender-sensitieve juridische hervormingen, om te zorgen dat iedereen toegang heeft tot recht en daders niet ongestraft blijven. Dit richt zich zowel op schadelijke praktijken in nationale wetgeving als in gewoonterecht. Ook richt UN Women zich op het versterken van transitional justice, door vrouwen bij het transitional justice proces te betrekken en specifiek aandacht te geven aan (seksueel) geweld tegen vrouwen. Tot slot worden er trainingen gegeven aan lokale, soms traditionele wetgevers, over mensenrechten, gender en gendergerelateerd geweld.
Hoe bevordert u dat internationale afspraken over het voorkomen van kindhuwelijken of gedwongen huwelijken beter worden nageleefd?
Nederland zet zich zowel politiek als via fondsen voor ontwikkelingssamenwerking (OS-fondsen) in om kindhuwelijken te voorkomen en gestalte te geven aan internationale afspraken hierover.
In 2017 en 2019 coördineerde Nederland de resolutie over kindhuwelijken in de VN Mensenrechtenraad, die beide gevallen met algemene stemmen werd aangenomen. Zowel in internationale fora als in bilaterale contacten verricht Nederland pleitbezorging op dit terrein.
Met OS-fondsen steunt Nederland concrete activiteiten om kindhuwelijken tegen te gaan:
Met name UNFPA/UNICEF en Girls not Brides hebben grote invloed in wereldwijde fora zoals de Mensenrechtenraad (MRR) en de Algemene Vergadering van de VN alwaar zij het bestrijden van kindhuwelijken op de agenda zetten en houden. Girls not Brides en UNFPA/UNICEF hebben in Zuidelijk Afrika modelwetgeving ontwikkeld die door deze landen kan worden aangenomen. Zo heeft Swaziland onlangs dergelijke wetgeving aangenomen.
Wilt u in VN-verband bepleiten dat de speciale vertegenwoordiger van de secretaris-generaal inzake seksueel geweld in conflictsituaties een onderzoek doet, met input van de speciale VN-rapporteur voor vrijheid van godsdienst of geloof (VGG), om beter voorstellen te doen over inzicht te krijgen in hoe de dubbele kwetsbaarheid verminderd kan worden?
Ja, onder meer de Speciaal Gezant voor Religie en Levensovertuiging zal overleg hebben met de speciaal vertegenwoordiger van de SGVN voor seksueel geweld in conflict en de speciale VN-rapporteur om dit onderwerp aan te kaarten, die zich overigens beiden bewust zijn van de problematiek van de dubbele kwetsbaarheid. De Speciaal Gezant voor Religie en Levensovertuiging zal hierbij gebruik maken van de bevindingen in het rapport van Open Doors en het hogergenoemde rapport van de Speciaal Rapporteur. De speciaal gezant van de SGVN kan met onderzoek beter inzicht krijgen in dubbele kwetsbaarheid of bepalen om dat op andere wijze te verkrijgen dan wel te adresseren.
Bent u bereid om in mensenrechtenprogramma’s meer aandacht en budget te reserveren voor hulpprogramma’s specifiek gericht op vrouwen die als lid van een minderheidsgeloof geconfronteerd worden met «onbeschrijfelijke mentale en fysieke mishandeling», ook van seksuele aard?
In het kader van de in 2017 ingezette intensivering van het Nederlandse buitenlands mensenrechtenbeleid gaat specifieke aandacht uit naar de vrijheid van religie en levensovertuiging, zowel beleidsmatig als financieel. Tevens spitst één van de zeven thema’s binnen het Power of Voices instrument (onderdeel van het beleidskader Versterking Maatschappelijk Middenveld), startend per januari 2021, zich toe op de vrijheid van religie en levensovertuiging. Tot slot zal, conform amendement van het Lid van der Staaij (kamerstuk 35 300 V, nr. 13), € 750.000 vanuit het Mensenrechtenfonds worden bijgedragen aan de financiering van psychische en geestelijke zorg aan geloofsvervolgden. Hierbij zal ook zorg worden geboden aan vrouwen van een religieuze minderheid.
Het bericht dat de vergunning voor het storten van granuliet in het gebied ‘Over de Maas’ is uitgebreid |
|
Cem Laçin |
|
Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Klopt het dat de vergunning voor het storten van granuliet in het gebied «Over de Maas» is uitgebreid met 250.000 ton naar 750.000 ton? Zo ja, wanneer en hoe is dit besluit tot stand gekomen en is hiertegen bezwaar mogelijk?1
Het Besluit bodemkwaliteit kent geen vergunningen, maar bevat algemene regels en werkt met zogeheten meldingen. Er is geen sprake van een besluit in de zin van de Algemene wet bestuursrecht, waartegen rechtstreeks bezwaar kan worden aangetekend. Dit is anders dan bijvoorbeeld de ontgrondingsvergunning. Tegen een (ontwerp)ontgrondingsvergunning kunnen zienswijzen worden ingediend en beroep bij de Raad van State worden ingesteld.
Het gebied Over de Maas is door de provincie en de gemeente in 2006, respectievelijk 2008 aangewezen voor zandwinning en natuurontwikkeling. Door de provincie Gelderland is hiervoor in 2009 een ontgrondingsvergunning verleend. Deze vergunning is in 2018 door de provincie verlengd (einddatum is nu 31 december 2021). In het herinrichtingsplan van de ontgrondingsvergunning is bepaald hoe het gebied Over de Maas eruit moet komen te zien nadat de ontgronding heeft plaatsgevonden. Deze voorgeschreven eindtoestand van het gebied bepaalt de behoefte aan materiaal voor de verondieping. Het benodigde volume voor Over de Maas bedraagt circa 11 miljoen kubieke meter.
De kwaliteit van het toe te passen materiaal moet passen binnen de wettelijke kaders van het Besluit bodemkwaliteit. Daarnaast is er tussen de gemeente en de initiatiefnemer (Over de Maas BV) een planovereenkomst gesloten waarin tussen deze partijen o.a. aanvullende afspraken zijn gemaakt over de kwaliteit en de herkomst van het toe te passen materiaal en de door de initiatiefnemer bij afronding van het project te realiseren zogeheten leeflaag met een dikte van drie meter.
Het klopt dat op 27 februari jl. door of namens Over de Maas BV een melding op basis van het Besluit bodemkwaliteit bij Rijkswaterstaat is gedaan voor het toepassen van granuliet in Over de Maas. Het betreft een uitbreiding van de eerdere melding van 500.000 ton naar 750.000 ton granuliet. De uitbreiding vindt plaats op initiatief van de eigenaar van de plas. De rol van RWS beperkt zich tot toetsing van het materiaal aan de (milieu hygiënische) eisen van het Besluit bodemkwaliteit. Deze toetsing aan het Besluit bodemkwaliteit wijst uit dat granuliet aan de eisen voldoet.
Het bevoegd gezag houdt ook bij de toepassing van materiaal in het project toezicht op de naleving van het Besluit bodemkwaliteit. Hiervoor worden bijvoorbeeld steekproefsgewijs controlemonsters van het door de initiatiefnemer aangevoerde materiaal genomen. Deze controlemonster worden vervolgens in een laboratorium onderzocht. De resultaten van de onderzochte monsters bevestigen dat het granuliet voldoet aan de kwaliteitseisen van het Besluit bodemkwaliteit. Daarom is er geen grond voor bezwaar.
Hoe kan dit besluit genomen worden, terwijl omwonenden zich zorgen maken over de gevolgen van de stortingen en hier actie tegen voeren?
Er is in dit geval geen sprake van een besluit. Rijkswaterstaat is voor het project Over de Maas bevoegd gezag voor het Besluit bodemkwaliteit. Het Besluit bodemkwaliteit bevat geen voorschriften over het tempo waarin een verondieping plaatsvindt. Het bevoegd gezag kan een melding alleen als ontoereikend beoordelen, als niet wordt voldaan aan de regels van het Besluit bodemkwaliteit. Dit is bij deze melding niet het geval.
Waarom wordt dit besluit genomen, terwijl de vergunningverlening voor het storten van granuliet voor veel vraagtekens heeft gezorgd en er in de Tweede Kamer nog een technische briefing, rondetafelgesprek en een debat gepland staan?
De melding voor de uitbreiding is gedaan op 27 februari jongstleden. Op basis van het Besluit bodemkwaliteit geldt dan een termijn van vijf werkdagen voor controle en beoordeling van de melding door het bevoegd gezag. Na deze vijf werkdagen mag het materiaal op basis van de melding worden toegepast, tenzij het bevoegd gezag (Rijkswaterstaat) binnen deze termijn de melding als ontoereikend beoordeelt. Er waren geen juridisch gegronde redenen voor Rijkswaterstaat om deze melding voor granuliet als ontoereikend te beschouwen. Zie het antwoord op vraag 1 en op vraag 2.
Begrijpt u dat omwonenden boos zijn over de gang van zaken en zich gepasseerd en niet serieus genomen voelen? Zo ja, wat gaat u hieraan doen?
Er is ongerustheid bij de omwonenden ontstaan. In mijn brief van 5 maart jl. ben ik daar ook op ingegaan. Met de gemeente zijn inmiddels gesprekken gevoerd waarin de onderzoeken naar granuliet zijn toegelicht. Zoals bekend geven al deze onderzoeken aan dat granuliet niet schadelijk is voor de leefomgeving.
De gemeente heeft aangegeven het op prijs te stellen dat er een extra monstername plaatsvindt van het granuliet dat in Over de Maas wordt toegepast. Ik ben, hoewel daar uit handhavingsoptiek geen directe reden voor is, bereid aan dit verzoek tegemoet te komen.
Om de ongerustheid weg te nemen zal ik, in overleg met de gemeente en de provincie, een review laten uitvoeren naar de milieukwaliteit van granuliet. In mijn begeleidende brief ga ik daar nader op in.
Kunt u deze vragen afzonderlijk beantwoorden zonder samenvoegingen en de antwoorden voor maandag 9 maart 2020 naar de Tweede Kamer sturen?
De gestelde vragen zijn zo snel als mogelijk beantwoord. Het is helaas niet gelukt de beantwoording voor 9 maart 2020 naar uw Kamer te sturen.
Het bericht dat bij een reorganisatie bij bandenfabriek Apollo Vredestein in Enschede 750 medewerkers op straat staan |
|
Bart van Kent |
|
Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid, viceminister-president ) (D66) |
|
Wat is uw reactie op het bericht dat bij de Enschedese bandenfabriek Apollo Vredestein 750 medewerkers hun baan verliezen?1 De fabriek in Enschede gaat alleen nog banden produceren die in een hogere prijsklasse vallen, zoals winterbanden.
Ik ken het bericht. Het is aan de ondernemer zelf om zijn bedrijf in te richten en te besluiten op welke locatie hij de productie van verschillende producten laat uitvoeren. Deze voorgenomen reorganisatie is echter een bedrijfseconomische keuze en zal eerst nog door de ondernemingsraad en bonden worden getoetst. Dat neemt niet weg dat het voor de betrokken werknemers en hun gezinnen natuurlijk bijzonder vervelend is, dat zij mogelijk hun baan verliezen.
Kunt u zich voorstellen dat het verdwijnen van 750 banen als een grote schok komt voor de gemeente Enschede? Was u er wel van op de hoogte dat deze reorganisatie bij Apollo Vredestein er aan zat te komen? Zo ja, wat heeft u eraan gedaan om dit banenverlies te voorkomen?
Ja dat kan ik mij voorstellen. Ik was niet eerder op de hoogte van dit besluit dan de media.
Bent u bereid om per direct in gesprek te gaan met de directie van Apollo Vredestein om samen te kijken hoe het banenverlies voor de regio Enschede zoveel mogelijk kan worden voorkomen? Zo nee, waarom niet?
Mijn ambtenaren houden, in samenwerking met hun collega’s van het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat, nauw contact met de provincie, gemeente en het bedrijf.
Bent u bereid zich maximaal in te spannen om werknemers van Apollo Vredestein van werk naar werk te begeleiden en gedwongen ontslagen te voorkomen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe gaat u dat doen?
De voorgenomen reorganisatie is een bedrijfseconomische keuze en zal eerst nog door de ondernemingsraad en de bonden worden getoetst. Tot het dienstverband van de werknemers eindigt, is de werkgever verantwoordelijk voor de begeleiding van werk naar werk van zijn medewerkers. Naar ik begrijp wordt er op dit moment door de werkgever, samen met de bonden, gewerkt aan de afspraken waaronder de personeelsreductie, die vanaf volgend jaar zijn beslag zou moeten krijgen, wordt gerealiseerd. Verder heeft UWV aangeboden om daarbij te ondersteunen, bijvoorbeeld met informatie over de arbeidsmarkt of het in beeld brengen van overstapberoepen.
Wat gaat u er aan doen om deze klap voor de werkgelegenheid in de regio Enschede op te vangen?
Het kabinet volgt de ontwikkelingen op de voet en houdt daarbij nauw contact met de provincie Overijssel en gemeente Enschede. Het is nu echter eerst aan het bedrijf om met de ondernemingsraad en bonden om tafel te gaan over mogelijke alternatieve oplossingen en over de uitwerking van een sociaal plan.
Het is daarbij belangrijk om te bezien hoe onderdelen van het bedrijf die wél toekomst hebben in de regio, behouden kunnen blijven en verder in de regio verankerd kunnen worden. Het gaat dan specifiek om het meer specialistische deel van de productie bij Apollo-Vredestein maar ook bij de R&D-afdeling van Apollo in Enschede, die overigens niet in het reorganisatieplan is betrokken. Daar waar het niet lukt om de werkgelegenheid bij Apollo-Vredestein te behouden zal een goed sociaal plan erop gericht moeten zijn om medewerkers op weg te helpen bij het vinden van een nieuwe werkomgeving. Op dit moment vinden gesprekken over het sociaal plan plaats. De verantwoordelijkheid hiervoor ligt bij het bedrijf, in nauwe samenspraak met de bonden.
In dit kader is het bemoedigend dat de eerste bedrijven met interesse zich al hebben gemeld. Het kabinet heeft duidelijk oog voor het belang van de Twentse economie en werkgelegenheid. Recent is met regionale partijen een Regio Deal gesloten met als doel de sociaaleconomische structuur van de regio verder te versterken. Het Rijk stelt daarbij 30 miljoen ter beschikking voor onder meer arbeidsmarkt en talentontwikkeling, bereikbaarheid en vestigingsklimaat. Dit komt bovenop de generieke instrumenten die vanuit het Rijk voor de regio Twente ter beschikking worden gesteld.
Ondervertegenwoordiging van Nederlandse ambtenaren in Brussel |
|
Sjoerd Sjoerdsma (D66) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
![]() |
Klopt het dat in 2019 het aantal jonge Nederlandse ambtenaren bij de Europese Commissie 1,9% was, terwijl de gewenste bezettingsgraad 3,9% is? Kunt u dit uitsplitsen op de verschillende beleidsniveaus (starter, midden, topniveau)?1
De Commissie houdt een percentage aan van 3,9 procent voor de gewenste vertegenwoordiging van Nederland bij de Europese Commissie. De Commissie maakt hierin geen onderscheid tussen de verschillende beleidsniveaus (starter, midden, topniveau) maar hanteert de bandbreedtes AD5–8, alwaar de Nederlandse bezettingsgraad 1,9 procent is, en AD9–12, waar dat bij benadering 4 procent is. AD5–8 zijn echter niet alleen jonge ambtenaren. Europees ambtenaren kunnen zich doorgaans in 10 tot 12 jaar opwerken van AD5 naar AD8. Verder geldt dat van de Nederlanders die de afgelopen jaren een AD5-selectieprocedure hebben gehaald, 19 procent onder 25 jaar was, 75 procent tussen 25 en 35 jaar en 6 procent tussen 36 en 43 jaar. Het aantal Nederlandse managers binnen de Europese Commissie lag op 1 september 2018 bij benadering op 4 procent.
Verandert de gewenste bezettingsgraad bij de Europese Commissie na de Brexit?
Hierover heeft de Commissie nog geen uitsluitsel gegeven. Het ligt in de lijn der verwachting dat dit het geval is, aangezien bij de bepaling van de gewenste bezettingsgraad de Commissie onder meer uitgaat van het relatieve aandeel van een lidstaat in de EU-bevolking.
Hoe veel Nederlandse ambtenaren werken bij de andere Europese instellingen in Brussel? Wat is daar de gewenste bezettingsgraad en wat is de daadwerkelijke bezettingsgraad?
Volgens cijfers van de Commissie uit 2018 zijn er de volgende aantallen Nederlandse ambtenaren onder het AD-personeel met daarachter de percentages.
De gewenste bezettingsgraad is voor de Europese Commissie, het Secretariaat-Generaal van de Raad en het Comité van de Regio’s 3,9 procent. In de berekening hiervoor worden het aandeel in de EU-bevolking, de leden van het Europees parlement en stemmen in de Raad meegenomen. Voor andere instellingen die alleen naar het aandeel in de EU-bevolking kijken, is het streefcijfer 3,8 procent.
Klopt het dat het aantal Nederlandse ambtenaren bij de Europese Commissie al sinds ten minste 2008 dalende is?2 Kunt u toelichten hoe de bezetting er naar verwachting de komende jaren uit zal zien, gelet op de verwachte uitstroom vanwege de pensioenleeftijd?
Het klopt dat het aantal Nederlandse ambtenaren bij de Europese Commissie al sinds ten minste 2008 een dalende trend laat zien. Op 1 september 2018 waren 84 Nederlandse AD-ambtenaren ouder dan 58 jaar, oftewel 22 procent, terwijl de pensioenleeftijd voor EU-ambtenaren 66 jaar is. Het is een uitdaging om de volledige uitstroom op te vangen met instroom via de verschillende AD-selectieprocedures, mede omdat niet bekend is hoeveel AD-selectieprocedures zullen worden georganiseerd in de komende jaren en hoeveel nieuwe EU-ambtenaren daarmee worden geworven.
Wat is uw reactie op deze teleurstellende cijfers? Deelt u de mening dat het ambtenarenapparaat bij de Europese instellingen een afspiegeling dient te zijn van de verschillende lidstaten? Deelt u de mening dat het van belang is dat Nederland goed vertegenwoordigd is binnen de Europese instellingen, bijvoorbeeld vanwege opbouw van kennis en een Nederlands netwerk binnen de Europese instellingen?
Kortheidshalve verwijs ik u graag naar mijn brief van 6 maart 2020 (Kamerstuk 35 078, nr. 34) waarvan de verzending gekruist heeft met de inzending van uw vragen.
Op welke wijze stimuleert u Nederlandse ambtenaren en Nederlandse afgestudeerden te solliciteren bij een Europese instelling?
Zie antwoord vraag 5.
Kunt u uiteenzetten welke stappen er de afgelopen tien jaar gezet zijn om de dalende trend van Nederlanders werkzaam bij Europese instellingen te keren? Heeft dit beleid (waaronder bijvoorbeeld «WerkenBijdeEU») de gewenste resultaten opgeleverd? Zo ja, hoe verklaart u de blijvende dalende trend? Zo nee, wat gaat u anders doen?
Waar in het verleden voornamelijk werd gekeken naar de benoeming van Nederlanders op topniveau in de EU, ligt de focus nu op instroom en doorstroom van Nederlanders op alle niveaus, zoals toegelicht in mijn brief van 6 maart 2020 (Kamerstuk 35 078, nr. 34). Hierom richt WerkenbijdeEU zich op de communicatie aan relevante doelgroepen en begeleidt Nederlandse kandidaten in EU-selectieprocedures. De Permanente Vertegenwoordiging van Nederland bij de Europese Unie begeleidt Nederlandse EU-ambtenaren die door willen stromen. Zij houdt daarvoor goed zicht op vacatures op het niveau van afdelingshoofd en hoger en houdt intensief contact met Nederlandse EU-ambtenaren die daar interesse in tonen.
Verder lobbyt de Permanente Vertegenwoordiging voor maatregelen die de geografische disbalans aanpakken. Zij werkt daarvoor samen met de PV’s van andere ondervertegenwoordigde lidstaten als Denemarken, Duitsland, Finland, Frankrijk, Ierland en Zweden. De groep is in doorlopend contact met de HR-directeuren van de instellingen en het kabinet van Eurocommissaris Hahn. Ook vergadert deze groep lidstaten meermaals per jaar met het European Personnel Selection Office.
Het is nog te vroeg om de effecten van het huidige beleid te zien. Het kabinet monitort de effecten ervan en zal waar nodig bijsturen.
Kunt u aangeven wanneer de door u toegezegde beurzen om te studeren aan het Europacollege in Brugge, beschikbaar zullen zijn?3
Het kabinet spant zich in om met ingang van het collegejaar 2021–2022 beurzen beschikbaar te hebben voor Nederlandse studenten aan het Europacollege.
Wanneer zult u uitvoering geven aan uw toezegging gedaan tijdens het algemeen overleg Nederlandse belangenbehartiging in de Europese Unie van 3 oktober 2019 om schriftelijk terug te komen op de benoemingen van Nederlandse ambtenaren en daarvoor een plan te maken?
Kortheidshalve verwijs ik u graag naar mijn brief van 6 maart 2020 (Kamerstuk 35 078, nr. 34) waarvan de verzending gekruist heeft met de inzending van uw vragen. De brief gaat in op benoemingen van Nederlandse ambtenaren binnen de Europese Unie. Waar de laatste alinea specifiek ingaat op benoemingen op hoogambtelijk niveau, geeft de rest van de brief weer hoe het kabinet zich meer dan voorheen wil richten op de hele pijplijn. Alleen op deze manier kan Nederland op termijn zicht houden op Europese topfuncties. Zodoende is de Kamerbrief in zijn geheel een plan voor benoemingen van Nederlandse ambtenaren op het hoogste niveau.
Het gebruik van MANPADS in de Syrische provincie Idlib en de risico’s voor de burgerluchtvaart |
|
Raymond de Roon (PVV) |
|
Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD), Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD), Ank Bijleveld (minister defensie) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met de berichtgeving dat onlangs meerdere militaire helikopters en vliegtuigen van de Syrische luchtmacht zijn neergehaald met behulp van Man-portable air-defense systems (MANPADS), draagbare luchtverdedigingssystemen?1
Ja.
Worden de MANPADS in kwestie ingezet door het Turkse leger of (ook) door islamitische strijdgroepen die gesteund worden door het Turkse leger?
Op sociale media zijn beelden te zien die de inzet van MANPADS tonen in Noordwest-Syrië. Deze wekken de indruk dat Turkse militairen – opererend in de directe nabijheid van oppositiestrijders – deze MANPADS bedienen en niet de strijders zelf. Het kabinet kan dit evenwel niet met zekerheid bevestigen.
Indien de MANPADS worden gebruikt door islamitische strijdgroepen, kunt u dan aangeven welke strijdgroepen het betreft? Betreft het groepen die internationaal als terreurorganisaties worden aangemerkt en op terrorismelijsten staan? Betreft het strijdgroepen die ook door Nederland zijn gesteund in het kader van het totaal mislukte NLA-programma in Syrië?
Zie antwoord op vraag 2. Beelden op sociale media en andere berichten lijken er daarnaast op te duiden dat de Turkse strijdkrachten primair optreden in samenhang met de zogeheten Syrian National Army (SNA), een koepelorganisatie van strijdgroepen waarmee Turkije al langere tijd samenwerkt, zoals in de operaties Euphrates Shield (tegen ISIS), Olive Branch en Spring Peace (beide tegen de Syrisch-Koerdische YPG).
Zoals eerder aan uw Kamer gemeld (Kamerstuk 32 623, nr. 229) doet het kabinet in het openbaar geen uitspraken over de groepen die al-dan-niet NLA-steun hebben ontvangen van Nederland.
Bent u gezien de mogelijke proliferatie en de daaraan gekoppelde risico’s voor de burgerluchtvaart bereid, desnoods in NAVO-verband, bij Turkije navraag te doen naar wat hun beleid is ten aanzien van het gebruik van MANPADS in de Syrische provincie Idlib? Zo nee, waarom niet?
Het wel of niet inzetten van MANPADS door een land is een soevereine beslissing. Nederland heeft zijn zorgen over eventuele proliferatie van deze systemen in diplomatieke contacten met Turkije gedeeld. Zie ook het antwoord op vraag 2.
Deelt u de mening dat de (mogelijke) proliferatie van MANPADS onder islamitische strijdgroepen onaanvaardbare risico’s met zich kan meebrengen voor de burgerluchtvaart? Zo ja, bent u bereid het gebruik van MANPADS in de Syrische provincie Idlib tot op de bodem uit te zoeken en de Kamer hierover te informeren?
MANPADS kunnen een gevaar vormen voor de burgerluchtvaart. Vanwege het beperkte bereik van MANPADS bestaat het gevaar vooral wanneer op geringe hoogte wordt gevlogen, bij voorbeeld bij het opstijgen of dalen van vliegtuigen. Nederlandse luchtvaartmaatschappijen vliegen, in overeenstemming met het advies van de European Aviation Safety Agency(EASA), noch op bestemmingen in Syrië noch, op grote hoogte, over Syrisch grondgebied. Daarbij delen Nederlandse luchtvaartmaatschappijen ook geen codeshare vluchten met luchtvaartmaatschappijen die wel over Syrië vliegen.
Aangezien er daarom geen dreiging uitgaat van de aanwezigheid van MANPADS in de Syrische provincie Idlib voor de Nederlandse burgerluchtvaart is er op dit moment geen noodzaak om hier als Nederland nader onderzoek naar te verrichten. Nederland is wel van mening dat proliferatie van MANPADS onder islamitische strijdgroepen een groot risico met zich mee zou kunnen brengen en heeft de Nederlandse zorgen over eventuele proliferatie van deze systemen ook in diplomatieke contacten met Turkije gedeeld.
Indien blijkt dat Turkije MANPADS heeft geleverd aan niet-statelijke islamitische strijdgroepen in Syrië, welke maatregelen gaat u dan treffen om verdere leveranties van MANPADS aan deze groepen te voorkomen? Welke rol kan de NAVO hierin spelen?
Zoals in het antwoord op vraag 2 gesteld, zijn op sociale media beelden te zien die de inzet van MANPADS tonen in Noordwest-Syrië. Deze wekken de indruk dat Turkse militairen – opererend in de directe nabijheid van oppositiestrijders – deze MANPADS bedienen en niet de strijders zelf. Hoewel het kabinet dit niet met zekerheid kan bevestigen, is er op dit moment geen aanleiding om van het tegendeel uit te gaan. Nederland heeft de Nederlandse zorgen over eventuele proliferatie van deze systemen in diplomatieke contacten met Turkije gedeeld, en ziet voorts geen aanleiding om deze kwestie ook in NAVO-verband te adresseren.
Wilt u deze vragen ieder afzonderlijk beantwoorden?
Ja.
Een uitspraak van de hoogste Franse rechter over platformorganisatie Uber |
|
Judith Tielen (VVD) |
|
Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid, viceminister-president ) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Hoogste rechtscollege Frankrijk ziet chauffeurs van digitale taxidienst Uber als werknemers»?1
Ja
Wat is in uw ogen de kern van het arrest op basis waarvan de Franse rechter afweegt dat sprake is van een gezagsrelatie en de chauffeurs ondergeschikt zijn aan Uber?
Het Franse Hof van Cassatie heeft in haar arrest geoordeeld dat wanneer een chauffeur contact maakt met het digitale platform van Uber, dat er sprake is van een relatie van ondergeschiktheid. De chauffeur wordt in dat geval aangemerkt als werknemer. Voor zelfstandig ondernemerschap gaat op dat er een mogelijkheid moet zijn op een eigen klantenkring op te bouwen, dat er vrijheid moet zijn om eigen tarieven te bepalen en dat er vrijheid moet zijn om de voorwaarden te bepalen voor het verrichten van de diensten. Bij Uber-chauffeurs in Frankrijk is hiervan geen sprake. Daarmee heeft dit arrest gelijkenissen met het Nederlandse stelsel en de elementen die Nederlandse rechters meewegen bij de beoordeling van de arbeidsrelatie. Hetzelfde geldt voor wetgeving in andere lidstaten. Toch kennen de wettelijke stelsels verschillen. Op grond van het Franse arbeidsrecht geldt bijvoorbeeld het rechtsvermoeden van zelfstandig ondernemerschap als de werkende in het Handelsregister staat ingeschreven, waar in het arrest ook naar verwezen wordt. En geldt in Frankrijk een verplichting voor zelfstandigen om zich te verzekeren tegen arbeidsongeschiktheid. In het Verenigd Koninkrijk is naast werknemers en zelfstandigen, sprake van een derde categorie «workers». Deze verschillen maken het zeer lastig om Franse jurisprudentie en wetgeving in algemene zin te analyseren en meer specifiek in relatie tot EU-recht.
Daarnaast gaat op dat, zoals ook in mijn brief van d.d. 21 juni 20194 staat beschreven, dat verschillende rechters uiteenlopende uitspraken hebben gedaan, afhankelijk van de verschillende nationale omstandigheden en criteria. Ook de Sociaal-Economische Raad heeft geconstateerd dat de vraag of bestaande nationale arbeidswetgeving op platformwerkers van toepassing is, verschillend wordt beantwoord door rechters in verschillende EU-lidstaten.5 De ontwikkelingen in Frankrijk, in andere lidstaten, en op EU-niveau, zullen wij ten aanzien van de afbakening uiteraard blijven volgen. Bovendien gaat op dat de door uw benoemde uitspraak in relatie tot de Nederlandse situatie, ziet op individuele gevallen. Hierover kan in algemene zin geen uitspraak worden gedaan.
Ik deel de belangstelling van het lid Tielen voor Franse jurisprudentie en de ontwikkelingen omtrent de uitleg van het werknemersbegrip. De afbakening tussen werknemers en zelfstandigen heeft namelijk prioriteit voor het kabinet. Deze prioriteit wordt bovendien bevestigd door het advies van de Commissie Regulering van werk waarin verschillende maatregelen worden voorgesteld voor een hanteerbare en eigentijdse afbakening. Het kabinet acht het van belang dat zzp-ers om de juiste redenen kiezen voor het zzp-schap en dat er niet eigenlijk sprake is van een arbeidsrelatie. De Coronacrisis maakt extra duidelijk dat een groot deel van de zelfstandigen zich in een uiterst kwetsbare positie bevindt. Gebrekkige bescherming, onduidelijkheid over de kwalificatie van de arbeidsrelatie en onwenselijke concurrentie op arbeidsvoorwaarden vragen onverminderd om een antwoord. Daarom werkt het kabinet op nationaal niveau aan maatregelen ten aanzien van het werken als zelfstandige, waarover de Kamer via de brief van 15 juni jl. is geïnformeerd, en zal na de zomer een kabinetsreactie volgen op het advies van de Commissie Regulering van werk.
Wat is in uw ogen de verhouding tussen enerzijds het Franse arrest en het eerdere arrest van het Hof van Jusititie van de Europese Unie (HvJ-EU) over Uber2 en een andere uitspraak van het HvJ-EU waarbij het platform AirBNB als informatiedienstverlener werd gekwalificeerd?3
Zie antwoord vraag 2.
In hoeverre is de uitspraak van de Franse rechter gestoeld op uitsluitend Franse wetgeving en/of is hierbij ook de rechtspraktijk in andere (Europese) landen betrokken?
Zie antwoord vraag 2.
In hoeverre is de werkwijze van Uber onder Frans recht – waar de hoogste Franse rechter een uitspraak over gedaan heeft – vergelijkbaar met de situatie onder Nederlands recht? Kunt u hierbij aangeven welke relevante verschillen hiertussen zitten? Wat voor gevolgen kan deze uitspraak in Frankrijk hebben voor de Nederlandse Uber-chauffeurs?
Zie antwoord vraag 2.
Op welke wijze wordt jurisprudentie van nationale rechters en van het HvJ-EU meegenomen in gesprekken over Europese initiatieven op het gebied van platformwerk die in voorbereiding zijn?
In de op 14 januari 2020 uitgebrachte roadmap «Een sterk sociaal Europa voor rechtvaardige transities» kondigt de Europese Commissie aan om een top te organiseren over platformwerk. Doel is om prioritaire kwesties en mogelijke oplossingen te bespreken, waaronder bijvoorbeeld arbeidsstatus, arbeidsvoorwaarden en toegang tot sociale bescherming van platformwerkers. Naar verwachting zal er tijdens deze top ook aandacht worden besteed aan jurisprudentie van nationale rechters en het Hvj-EU.
Heeft u gesprekken met platformorganisaties over de wijze waarop zij in Nederland ruimte bieden aan onder andere chauffeurs om echt als zelfstandige te kunnen werken? Zo ja, wat is de uitkomst van die besprekingen? Zo nee, wat bent u wel van plan te doen voor meer duidelijkheid over de vrijheden en rechten van zelfstandige chauffeurs?
In algemene zin ervaren opdrachtgevers en hun opdrachtnemers op dit moment onvoldoende duidelijkheid in welke gevallen er sprake is van een dienstbetrekking. Het kabinet acht het van belang dat deze partijen, waaronder dus ook platformorganisaties en chauffeurs, meer duidelijkheid krijgen over de status van hun arbeidsrelatie. Daarom voert het kabinet – zoals eerder aangegeven6 – een breed gesprek met relevante veldpartijen over de wijze waarop wordt gewerkt en in hoeverre bepaalde werkwijzen zich al dan niet lenen om buiten dienstbetrekking te werken.
Daarnaast wordt op dit moment de webmodule verder uitgewerkt. Dit is een extra hulpmiddel om duidelijkheid te geven over de kwalificatie van de arbeidsrelatie voor de loonheffingen, zoals ook beschreven in mijn brief aan uw Kamer7. Over de webmodule is op 2 maart jl. een stakeholdersbijeenkomst geweest waarbij eenieder de gelegenheid heeft gekregen input te geven op dit instrument. Voorts is van belang dat een opdrachtgever nu al duidelijkheid kan hebben over de aard van de arbeidsrelatie, omdat bijvoorbeeld naar tevredenheid wordt gewerkt op
basis van een gepubliceerde (branche)modelovereenkomst. Naast het voorleggen van een overeenkomst kunnen partijen zich tevens tot de Belastingdienst wenden voor het reguliere vooroverleg. Voorts heeft de Belastingdienst zijn toezichtplan gepubliceerd waarin de sectorspecifieke benadering wordt toegelicht.8 Ik hoop u komende periode – middels een brief aan uw Kamer – verder te kunnen informeren over de uitwerking van de maatregelen die zien op het werken als zelfstandige.
De bestedingen van gelden van het Nationaal Programma Groningen (NPG) |
|
Sandra Beckerman |
|
Raymond Knops (staatssecretaris binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
Kent u de nieuwste krant van de Groninger Bodem Beweging, waarin informatie staat over waar het geld van het Nationaal Programma Groningen naar toe gaat?1
Ja.
Op welke wijze wordt de toekomst van elke Groninger gewaarborgd, zoals het NPG haar doelstelling verwoord? Wat merken gedupeerde Groningers van de bestedingen van de 1.150 miljoen euro uit het NPG?
De gemeenteraden van de zeven gemeenten in het aardbevingsgebied en provinciale staten van de provincie Groningen hebben het programmakader Nationaal Programma Groningen (hierna: programmakader) vastgesteld. In dit kader zijn naast de doelstellingen en ambities van het programma ook 6 randvoorwaarden opgenomen waaraan projecten dienen te voldoen. Eén van deze randvoorwaarden is «toekomstbestendigheid». De investeringen van het Nationaal Programma Groningen beogen een structureel beter woon- en werkklimaat te bewerkstelligen.
Klopt het dat er al 75% van het geld bestemd is? Wie heeft de aanvragen voor al die miljoenen euro's ingediend? Waar zijn die gegevens te vinden? Aan welke voorwaarden moest een aanvraag voldoen zodat er geld toegekend wordt?
De financiële opbouw Nationaal Programma Groningen is vastgesteld door het bestuur van het Nationaal Programma Groningen en de zeven gemeenteraden en provinciale staten. Hiermee is de 1,15 miljard euro verdeeld over de verschillende onderdelen van het Nationaal Programma Groningen2. Voor grote delen hiervan moeten nog programma's en projecten ingediend worden, waarna de middelen daadwerkelijk bestemd worden. Tot nu toe zijn er projecten ingediend door de provincie Groningen, zeven gemeenten in het aardbevingsgebied en inwoners (via het loket leefbaarheid). Ook zijn er middelen toegekend aan specifieke doelstellingen, zoals het zorgvastgoedprogramma. Sinds vaststelling van het programmakader door de gemeenteraden en provinciale staten moeten aanvragen voldoen aan de 6 randvoorwaarden zoals deze gesteld zijn in het programmakader. Deze randvoorwaarden zijn: toekomstbestendigheid, participatie, samenhang, integraliteit, cofinanciering & proportionaliteit. Na indiening van een programma of project worden deze beoordeeld door een onafhankelijke beoordelingscommissie.
Het klopt naar onze informatie niet dat 75% van het geld al bestemd is, maar 23%. Deze middelen zijn nog niet geheel uitgegeven, maar het bestuur van het Nationaal Programma Groningen heeft toestemming gegeven om tot uitgave van dit deel van de middelen over te gaan. Het gaat hierbij zowel om concrete projecten alsook om programma's of regelingen, zoals bijvoorbeeld het loket leefbaarheid.
Hoeveel van de 1.150 euro miljoen gaat naar het «maken van plannen» en «het opstarten van projecten». Hoe profiteren gedupeerde Groningers daarvan, nu of in de toekomst?
Het doel van het Nationaal Programma Groningen is om de brede welvaart in het gebied structureel te verhogen, zoals gesteld is in het programmakader. We zetten ons gezamenlijk in om de overheadkosten van het Nationaal Programma Groningen zo klein mogelijk te maken, maar de toekomst van Groningen vergt ook goede plannen. Ik ben dan ook van mening dat de Groningers in de toekomst profiteren van het maken van zorgvuldige plannen en goed projectmanagement. Het is op dit moment nog niet mogelijk om al precies aan te geven hoeveel van de 1.150 euro miljoen gaat naar het «maken van plannen» of het «opstarten van projecten».
Hoe kan het dat de «verdwenen» 117,5 miljoen euro, al vóór de start van het NPG waren toegekend aan Wierden en Borgen, batch 1588 en de dialoogtafels? Wie heeft daar toestemming voor gegeven?
Deze toekenning van middelen is het gevolg van bestuurlijke afspraken tussen het Rijk en de regio die gemaakt zijn voor de formele start van Nationaal Programma Groningen op 11 maart 2019. Deze zijn bekrachtigd door de ondertekening van de bestuursovereenkomst en maken deel uit van de afspraken die zijn vastgelegd in «Een programma dat groeit» (i.e. toelichting bij de bestuursovereenkomst). Aan de genoemde projecten is overigens 75,1 miljoen euro toegekend, niet 117,5 miljoen.
Kunt u de kosten van 42,5 miljoen euro voor het NPG zelf overzichtelijk weergeven in een tabel, zodat duidelijk wordt waaraan dat specifiek is uitgegeven?
Met de financiële opbouw (zie antwoord vraag 3) is voor de duur van het Nationaal Programma Groningen 42,5 mln euro beschikbaar gesteld voor de programmakosten van het Nationaal Programma Groningen. Onlangs is de begroting van de programmakosten voor 2020 vastgesteld (Tabel 1) en gepubliceerd op de website van het Nationaal Programma Groningen. De programmakosten 2020 zijn gebaseerd op hetgeen dat nodig is voor het programma, niet op de raming uit de financiële opbouw. Zo wordt ruimte gelaten om eventueel in de toekomst het programma nader te ondersteunen.
Personeel Programmabureau en reservering werkgeversrisico
€ 1.153.000
Diensten van de Provincie (o.a. juridisch, inkoop, finance en control, ICT, huisvesting, p&o)
€ 729.000
Overige organisatiekosten (o.a. communicatie, webhosting, zaalhuur)
€ 105.000
Adviesdiensten en overige diensten (o.a. onafhankelijke evaluatie en monitoring, omgevingskwaliteitsteam, onafhankelijke beoordelingscommissie, bestuurskosten, projectversnellers, uitvoeringskosten regelingen bewonersinitaitieven)
€ 1.212.000
Onvoorziene kosten
€ 100.000
Subtotaal
€ 3.299.000
€ 206.000
Wie bepaalt precies de ambities om de leefbaarheid te vergroten in Groningen? Dus, wie bepaalt waar gedupeerde Groningers daadwerkelijk vooruitgaan als het om leefbaarheid gaat? Hoe worden de Groningers voor wie het geld bedoeld is, actief betrokken bij het proces?
Het bestuur van het Nationaal Programma Groningen besluit over de toekenning van projecten, waarbij het geadviseerd wordt door de onafhankelijke beoordelingscommissie die de projecten toetst aan het programmakader. Het verbeteren van de Brede Welvaart in Groningen is daarbij de hoofddoelstelling. Het bestuur bestaat uit overheden (de Minister van Economische Zaken en Klimaat, de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, de provincie Groningen en gemeenten in het aardbevingsgebied) en diverse maatschappelijke organisaties, waaronder het Groninger Gasberaad, de woningbouwcorporaties, kennisinstellingen en het bedrijfsleven. Daarnaast is er nog een onafhankelijke partij die het Nationaal Programma Groningen jaarlijks zal evalueren. Voor leefbaarheid zullen zij daarbij primair naar de indicator «leefbarometer» kijken, zoals deze opgesteld is door het CBS.
Groningers worden op verschillende manieren betrokken bij Nationaal Programma Groningen. Momenteel loopt de Toukomst-campagne, waarbij Groningers ideeën in kunnen dienen voor de toekomst van Groningen. Een deel van deze ideeën zal uitgevoerd worden en deze input zal bovendien gebruik worden voor het vormgeven van het Toekomstbeeld 2040. Daarnaast is participatie één van de randvoorwaarden waar projecten en programma's binnen het Nationaal Programma Groningen aan moeten voldoen.
Hoe wordt de 40 miljoen euro voor het zorgprogramma besteed? Wat merken de 10.000 mensen met gezondheidsproblemen daar van? Worden er laagdrempelige initiatieven bedacht waar mensen met gezondheidsproblemen terecht kunnen? Kunt u uw antwoord toelichten?
De bijdrage van 40 miljoen euro van het Nationaal Programma Groningen voor het zorgprogramma is bedoeld als onderdeel van de uitvoering van de zorgvisie aardbevingsbestendige zorg. Voor de aanpak van gezondheidsproblemen hebben Regio en Rijk in overleg met GGD Groningen besloten extra te investeren in preventieve zorg (Kamerstuk 33 529, nr. 702). Aardbevingsgemeenten krijgen middelen om extra capaciteit in te zetten voor de sociale en emotionele ondersteuning van inwoners. Hiervoor is gezamenlijk 5.4 miljoen euro vrijgemaakt. Momenteel vindt overleg plaats tussen de gemeenten en GGD Groningen hoe deze middelen het beste kunnen worden ingezet. Ik volg dit proces. Eerder is bij het NPG-bestuur nadrukkelijk onder de aandacht gebracht de middelen uit het Nationaal Programma Groningen verder te betrekken bij het verbeteren van de gezondheidssituatie in het aardbevingsgebied. Daarnaast heeft de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport onlangs € 250.000 extra geïnvesteerd in geestelijke verzorging in het aardbevingsgebied.
Hoe verhoudt zich de New Energy Coalition tot het NPG? Hoeveel subsidies ontvangt deze coalitie uit het NPG voor onderzoek en welke projecten voeren ze daarvoor uit?
De New Energy Coalition en het Nationaal Programma Groningen hebben geen rechtstreekse relatie met elkaar. Wel is New Energy Coalition als partner betrokken bij enkele projecten die gehonoreerd zijn binnen het thematische programma, waarvoor de provincie Groningen verantwoordelijk voor is. Dit zijn de projecten «Chemport Innovation Centre», «Innovatiemotor Groene Energie en Chemie» en «Leergang oriëntatie Offshore wind». Bij geen van deze projecten heeft de New Energy Coalition rechtstreeks subsidie ontvangen van Nationaal Programma Groningen of de provincie Groningen.
Het kan toch niet waar zijn dat fossiele bedrijven die Groningen en Groningers slopen, grote winsten maken, geen belasting betalen in ons land, dan ook nog subsidies gaan krijgen vanuit het geld dat bedoeld is voor die gesloopte Groningers? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie vraag 9.
Hoeveel geld hebben de onderwijsinstituten ontvangen vanuit het NPG? Zo ja, kunt u in een overzicht aangeven hoe dat geld is ingezet?
Onderwijsinstituten hebben nog niet rechtstreeks geld ontvangen vanuit Nationaal Programma Groningen. Wel zijn er projecten ingediend door gemeenten en/of provincie, waarbij onderwijsinstituten partners zijn. In het geval van de Rijksuniversiteit Groningen, de Hanzehogeschool Groningen en de MBO's in de provincie Groningen, gaat het daarbij om de volgende projecten: «Opleiden installateurs in de energietransitie», «Digitale Top Groningen», «leergang offshore wind», «Hive Mobility Centre», «Pilot natuurinclusieve landbouw Midwolder Bouwten», «EPI-kenniscentrum», «Klimaatbiënnale». Deze projecten hebben gezamenlijk een bijdrage vanuit het Nationaal Programma Groningen van afgerond 3,5 miljoen euro ontvangen. De projecten zijn in uitvoering, waardoor nog geen overzicht kan worden gegeven hoe het geld is ingezet.
Zijn er bedrijven die subsidieaanvragen hebben ingediend bij het NPG die betrekking hebben op de energietransitie? Zo ja, welke bedrijven en voor welke projecten? Hoeveel arbeidsplaatsen brengt dat voor Groningen met zich mee?
Er zijn geen bedrijven geweest die concrete subsidieaanvragen ingediend hebben bij het Nationaal Programma Groningen die betrekking hebben op de energietransitie. Wel zijn bedrijven betrokken als partners bij aanvragen die door gemeenten en/of provincie Groningen gedaan zijn.
Kunnen NPG-gelden direct of indirect terechtkomen bij Shell of projecten waarbij Shell betrokken is? Kunt u uw antwoord toelichten?
Alle projecten binnen het Nationaal Programma Groningen moeten een positieve bijdrage leveren aan de vier ambities van het Nationaal Programma Groningen: Natuur en Klimaat, Werken en Leren, Leefbaarheid en Economie. Daarbij mogen ze geen negatief effect hebben op één van deze ambities. Daarnaast moeten ze voldoen aan de 6 randvoorwaarden zoals deze gesteld zijn in het programmakader, zoals beschreven bij vraag 3. Indien een indiener aan deze projecteisen voldoet kan worden besloten het project te honoreren.
Wilt u de vragen apart beantwoorden voor het komende algemeen overleg Mijnbouw/Groningen op 18 maart 2020?
Ja.
Geweld en seksuele intimidatie in de trein en op het spoor |
|
Nevin Özütok (GL), Suzanne Kröger (GL), Kathalijne Buitenweg (GL) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met de berichten «Politie deelt video van man die geslachtsdeel laat zien in trein», «Ruim 200 meldingen seksuele intimidatie in ov» en «Seksuele intimidatie in het OV: de «treinrukker» is overal»?1
Ja.
Heeft u meer inzicht in het aantal incidenten van seksuele intimidatie in de trein en op het perron?
Zoals ik in antwoord op de Kamervragen van de leden Kuiken en Van den Hul (beiden PvdA)3 heb aangegeven, zijn er door de vervoerders in 2019 circa 200 incidenten geregistreerd met betrekking tot seksuele intimidatie. Het gaat hierbij om seksuele intimidatie in de breedste zin van het woord inclusief verbale intimidatie, schennispleging en aanranding. Wanneer er melding wordt gemaakt van seksuele intimidatie in het vervoer, zal de vervoerder het incident registreren en afhankelijk van de situatie, de politie inschakelen of op een andere manier opvolging geven aan het incident. Omdat incidenten niet altijd gemeld worden, of omdat de reiziger direct aangifte doet bij de politie, is het beeld bij de vervoerders mogelijk niet compleet. De politie heeft op dit moment geen aanvullende cijfers met betrekking tot seksuele intimidatie specifiek in de trein en op het perron.
Worden reizigers in de trein en op de stations voorgelicht over wat ze kunnen doen indien zij worden lastiggevallen? Is er advies aan reizigers? Wat zijn de instructies aan medewerkers om hier zo goed mogelijk mee om te gaan? Is er inzicht in welke situaties (avonden of alleen in een coupé) relatief tot de grootste incidenten leiden?
Er is geen specifiek advies op het gebied van seksuele intimidatie. Vervoerders en ProRail zetten zich wel actief in om ongewenst gedrag te voorkomen. Vervoerders werken daarbij nauw samen met de politie. In zijn algemeenheid informeren vervoerders reizigers in situaties die als onveilig worden beleefd. Zo kunnen reizigers die worden lastig gevallen dat melden via de informatie- en alarmzuilen op stations, de conducteurs en 112. NS richt zich daarnaast op verbeteringen
voor de reiziger, zoals nieuwe treinen met transparante zichtlijnen en camera’s. Daarnaast heeft NS onlangs een proef gehouden met het kunnen melden van incidenten (niet zijnde 112-meldingen) in de trein via een SMS/Whatsapp alert. Aan medewerkers worden geen specifieke instructies gegeven. Zij worden getraind om naar de situatie te handelen. Bij vervoerders is bekend welke situaties tot de grootste incidenten leiden. Dat wordt ook gedeeld met de politie. NS zet op risicolocaties en op late uren extra veiligheid- en servicemedewerkers in.
Is de NS bekend met de aanpak en het beleid van andere buitenlandse en internationale vervoerders met betrekking tot seksuele intimidatie in de trein en op het station, of is er op dit gebied sprake van samenwerking? Zo nee, waarom niet?
De NS werkt, onder andere op het gebied van veiligheid, nauw samen met buitenlandse en internationale vervoerders. Er vindt ook uitwisseling van kennis tussen vervoerders plaats. NS heeft hierin een voortrekkersrol, maar maakt ook gebruik van de «best practices» van andere vervoerders. Daarnaast is NS lid van het verbond van Europese railvervoerders en het samenwerkingsverband tussen railvervoerders en spoorwegpolitie met 32 leden uit 25 landen. In dit verband worden ontwikkelingen met betrekking tot het voorkomen van incidenten en handelingen bij incidenten – waaronder ook seksuele intimidatie – gevolgd, geïmplementeerd en ontwikkeld.
Gebruikt de NS de kennis en expertise van het landelijk coördinatie Centrum seksueel geweld om het beleid rondom seksuele intimidatie in de trein en op de stations te verbeteren? Werken zij samen met dit centrum om gedegen beleid rondom seksuele intimidatie op te stellen? Zo nee, waarom niet?
Er is geen specifieke samenwerking tussen NS en het Centrum Seksueel Geweld. Als vervoerder heeft NS een belangrijke taak in het borgen van sociale veiligheid. NS werkt nauw samen met andere specialistische organisaties. De kennis van deze organisaties wordt verwerkt in trainingen van NS personeel (toezichthouders en Boa’s). Per situatie wordt een handelingsperspectief geboden. Het thema seksuele intimidatie komt geregeld aan de orde in deze trainingen. Het kennisniveau van de trainers en het eigen kennisinstituut (NS Leercentrum) is op peil. Daarnaast draag NS er zorg voor dat de laatste inzichten in de handelingsperspectieven voor het personeel verwerkt zijn. Voor de NS is hiermee de kennis voldoende gewaarborgd.
Het Centrum Seksueel Geweld biedt laagdrempelig multidisciplinaire hulp aan slachtoffers van seksueel geweld (aanranding en verkrachting. Ook bij de NS is het Centrum Seksueel Geweld goed bekend. Via een landelijk telefoonnummer en de recent gemoderniseerde website is hulp en kennis beschikbaar. Daarnaast is in november 2019 de overheidscampagne watkanmijhelpen.nl gestart die meerjarig aandacht zal vragen voor mensen die kort geleden seksueel geweld hebben meegemaakt. Ook is langs die weg breed bekend gemaakt welke organisaties slachtoffers welke hulp kunnen bieden.
Uitbuiting van Uber-chauffeurs |
|
Gijs van Dijk (PvdA) |
|
Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD), Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid, viceminister-president ) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «De Uber-chauffeur zit klem tussen leasecontract en bedrijfsdwang»?1
Ja.
Bent u het ermee eens dat Uber-chauffeurs met 40 eurocent per kilometer, en in sommige gevallen zelfs nog minder, nauwelijks rond kunnen komen? Ziet u ook dat Uber-chauffeurs niet de mogelijkheid hebben om te kunnen onderhandelen over de tarieven? Is hier dan wel sprake van ondernemerschap?
De criteria arbeid, loon en gezag afkomstig uit het Burgerlijk Wetboek bepalen of er sprake is van een dienstbetrekking. Indien sprake is van een dienstbetrekking wordt de werknemer beschermd door het arbeidsrecht. Daarmee zijn onder andere de Wet minimumloon en de regels rondom het ontslagrecht uit het Burgerlijk Wetboek van toepassing. Wanneer men als zelfstandige werkt (en er dus geen sprake is van een dienstbetrekking), kan geen aanspraak gemaakt worden op de bescherming van het arbeidsrecht. Of in individuele gevallen zoals in de vraag wordt geschetst, sprake is van ondernemerschap, kan ik niet beoordelen, dat is aan de rechter. Hij toetst de omstandigheden van het geval die leiden tot deze kwalificatie.
Deelt u de mening dat Uber-chauffeurs zeker moeten kunnen zijn van een fatsoenlijk inkomen, zeggenschap over hun werk(tijden) en duidelijkheid over wanneer en waarom men uit het Uber-systeem gegooid kan worden?
Zie antwoord vraag 2.
Begrijpt u de onvrede onder de Uber-chauffeurs over de handelwijze van Uber naar hen toe?
Ik volg de signalen hierover in de media en heb uiteraard begrip voor de door hun benoemde onvrede, zonder daarmee een oordeel te geven over de situatie. Als partijen met elkaar van mening verschillen, kunnen ze in uiterste gevallen de rechter om een oordeel vragen.
Bent u bereid een vertegenwoordiging van de Uber-chauffeurs uit te nodigen, zodat u inzichtelijk krijgt tegen welke problemen zij dagelijks aanlopen?
Mijn ministerie heeft veel contacten met allerlei vertegenwoordigers en is altijd bereid om in gesprek te gaan indien een verzoek daarvoor wordt gedaan.
Hoe legt u de rechterlijk uitspraak, van februari 2019, uit waarin de rechter concludeerde dat, «het contract tussen de leasemaatschappij, Uber en de chauffeur kenmerken had van een arbeidsovereenkomst»?2 Deelt u de mening dat hier sprake is van een werkgever-werknemer relatie en dus het arbeidsrecht van toepassing dient te zijn? Is hier ook gewoonweg sprake van dat Uber-chauffeurs onder de CAO Taxi behoren te vallen?
Zoals in het antwoord op vraag 2 en 3 uiteengezet bepalen feiten en omstandigheden of er sprake is van bijvoorbeeld een arbeidsovereenkomst of een overeenkomst van opdracht. De genoemde zaken zien op individuele gevallen, hierover kan ik geen uitspraak doen. Het is aan de rechter om, indien hier twijfel over bestaat, op een individueel niveau te beoordelen of een persoon werkzaam is in dienstbetrekking of dat deze persoon als zelfstandig ondernemer kwalificeert.
Hoe beoordeelt u de uitspraak van het Franse Hof van Cassatie waarbij een Uber-chauffeur als werknemer wordt aangemerkt?3 Bent u bereid om na deze uitspraak van het Frans Hof van Cassatie specifiek te kijken naar de situatie van Nederlandse Uber-chauffeurs?
Zie antwoord vraag 6.
Heeft de Belastingdienst naar zzp-constructies bij taxichauffeurs gekeken? Zo ja, wat is het oordeel van de Belastingdienst? Zo nee, waarom is dat nog niet gedaan?
Er wordt door de Belastingdienst niet specifiek doelgroepgericht naar zzp-constructies bij taxichauffeurs gekeken. Toezicht op de loonheffingen bij taxichauffeurs vindt in het midden- en kleinbedrijf risicogericht plaats. Bij grote taxibedrijven vindt individuele klantbehandeling plaats, waar toezicht op de loonheffingen onderdeel van kan zijn. De uitkomsten van de beoordelingen van arbeidsrelaties voor de loonheffingen worden niet landelijk bijgehouden op het niveau van een specifiek beroep zoals taxichauffeurs.
Staan taxiplatforms op de lijst van aangemerkte bedrijven/sectoren die mogelijk kwaadwillend optreden? Heeft de Belastingdienst een aparte afspraak gemaakt met Uber? Zo ja, is deze afspraak dan ook beschikbaar? Zo nee, waarom niet?
Er is geen lijst met aangemerkte bedrijven/sectoren die mogelijk kwaadwillend optreden. De Belastingdienst doet over individuele belastingplichtigen geen uitspraak op grond van zijn geheimhoudingsplicht (artikel 67 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen). Dit geldt ook als het om Uber gaat.
Waarom hebben de grote steden nog steeds niet de mogelijkheid om zelf te kunnen bepalen hoeveel actieve (bel- en opstap-) taxi’s zij in hun stad wenselijk vinden? Heeft u dit überhaupt, ondanks eerdere verzoeken, al met de grote steden besproken?
Zoals eerder aan uw Kamer gemeld (Tweede Kamer, vergaderjaar 2019–2020, 31 521, nr. 116), is onder onafhankelijk voorzitterschap en begeleid door het Gemeentelijk Netwerk voor Mobiliteit en Infrastructuur (GNMI) met gemeenten gesproken over de problemen op de taximarkt die gemeenten lokaal ervaren en de beschikbare instrumenten om daartegen op te treden. Om bijvoorbeeld problemen met betrekking tot overlast of openbare orde te voorkomen, kunnen gemeenten op grond van de Gemeentewet en de wegenverkeerswetgeving volumebeperkende maatregelen treffen, bijvoorbeeld door middel van slimme toegang. De Dienstenrichtlijn is niet van toepassing op diensten op het gebied van vervoer, zoals taxidiensten.
Bent u het ermee eens dat volumebeleid door gemeenten ervoor kan zorgen dat chauffeurs een fatsoenlijk salaris kunnen verdienen?
De inkomsten van individuele chauffeurs hangen af van veel verschillende factoren, waaronder de vraag of sprake is van loondienst of ondernemerschap. Een vorm van volumebeleid zal in beginsel geen gevolgen hebben voor de vraag naar taxivervoer, maar zal deze hooguit anders verdelen over de beschikbare taxichauffeurs. Een positief effect op het inkomen van de ene chauffeur zal in dat geval een negatief effect betekenen op het inkomen van een andere chauffeur.
Welke mogelijkheden hebben gemeenten om het aantal actieve taxi’s binnen de gemeentegrens te beperken, anders dan specifieke verkeerscirculatiemaatregelen? En hoe beoordeelt u het beperken van het aantal actieve taxi’s binnen de gemeentegrens in het licht van de Europese Dienstenrichtlijn?
Zie antwoord vraag 10.
Bent u het er verder mee eens dat handhaving op landelijke basiseisen voor taxi’s versterkt moet worden? Welke maatregelen zijn er wettelijk gezien mogelijk om de regels rond beltaxi’s te moderniseren?
De Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT) houdt toezicht op de naleving van de landelijke eisen voor taxivervoer uit de Wet personenvervoer 2000. Naast de reguliere controle op straat en implementatie van deskhandhaving, werkt de ILT aan methodes om (samen met andere diensten) risico gestuurd toezicht te houden. Zoals in de brief aan de Kamer van 27 maart jl. (Tweede Kamer, vergaderjaar 2019–2020, 31 521, nr. 120) is aangegeven, wordt met de Minister van Justitie en Veiligheid, de ILT en een aantal gemeentes gesproken over een pilot waarin ook handhavers van die gemeenten een aantal bepalingen uit de Wp2000 kunnen gaan handhaven. Daarmee worden zowel de handhavingscapaciteit in absolute zin als de handhavingsbevoegdheid van gemeentelijke handhavers op de bestelmarkt vergroot. Zoals in de brief is aangegeven, is uitbreiding van de bevoegdheid tot lokale regulering alleen aan de orde als duidelijk is dat op de bestelmarkt kwaliteitsproblemen zijn en dat die niet binnen de bestaande (wettelijke) kaders kunnen worden opgelost. Er is nog niet gebleken van dergelijke problemen waarvoor dit het geval is.
Vergoeding nieuw gevonden schade tijdens herstelwerkzaamheden |
|
Sandra Beckerman |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
Wat is de standaardprocedure wanneer er bij het herstel van schade, als gevolg van aardbevingsschade door mijnbouwactiviteiten aan een woning, nieuwe schade wordt ontdekt?
De Tijdelijke Commissie Mijnbouwschade Groningen (TCMG) geeft aan dat op basis van een schadeopname, en nadat de aanvrager de gelegenheid wordt geboden een zienswijze in te dienen bij deze schadeopname, de TCMG een besluit tot vergoeding van de mijnbouwschade veroorzaakt door de gaswinningen uit het Groningen veld of de gasopslag te Norg neemt. Indien een aanvrager vervolgens tijdens het herstel van deze mijnbouwschade nieuwe mijnbouwschade ontdekt dan kan dergelijke schade opnieuw bij de TCMG worden gemeld. Na ontvangst van een melding bekijkt de TCMG of deze schade kan worden meegenomen in een eventuele lopende procedure of dat daarvoor een nieuwe procedure noodzakelijk is. Mocht de nieuwe schade problematisch zijn, bijvoorbeeld bij het uitvoeren van de herstelwerkzaamheden, dan kan dit voor de TCMG aanleiding zijn de zaak te prioriteren.
Welke stappen moeten inwoners van Groningen nemen om de kosten voor meerwerk snel vergoed te krijgen?
Na een schademelding vindt opname van de schade door een schade-expert plaats. De TCMG heeft mij laten weten dat bij het in kaart brengen van de schade de expert gebruik maakt van een calculatiemodel. Dit calculatiemodel is tot stand gekomen op basis van advies van schade-expertisebureaus. Het calculatiemodel is vervolgens extern gevalideerd om te kijken of de daarin opgenomen bedragen marktconform zijn. De prijzen worden daarnaast een keer per jaar geïndexeerd, laatstelijk in januari 2020. Bij het opstellen van het calculatiemodel en bij de uitvoering daarvan wordt rekening gehouden met redelijkerwijs te verwachten meerwerk. Zo wordt een kapotte tegelvloer met tegels die niet meer verkrijgbaar zijn voor een gehele ruimte vergoed.1 Dat betekent dat redelijkerwijs te verwachten meerwerk wordt meegenomen in de berekening van de hoogte van de schadevergoeding.
Op basis van de schadeopname wordt een adviesrapport opgesteld. Dit adviesrapport wordt aan de schademelder verstrekt. De schademelder kan, bijvoorbeeld als deze twijfelt of de in het adviesrapport opgenomen bedragen afdoende zijn om de schade te herstellen, een zienswijze indienen. Bij het indienen van de zienswijze kan de schademelder een offerte van een andere aannemer betrekken. Bovendien staat nadat de TCMG een besluit heeft genomen de mogelijkheid van bezwaar en beroep open als de schademelder het niet eens is met het besluit. Overigens hebben in de praktijk, sinds de oprichting van de TCMG twee jaar geleden, dergelijke situaties zich zeer beperkt voorgedaan.
In de schadeprocedure bij de TCMG is het eveneens mogelijk om te kiezen voor de aannemersvariant2. Bij de aannemersvariant doet een aannemer de schadeopname en de schadecalculatie en kan de gedupeerde de schade door dezelfde aannemer laten herstellen. Een situatie waarin sprake is van kosten voor meerwerk kan daarmee worden voorkomen. De animo voor de aannemersvariant is echter gering, schademelders verkiezen de reguliere procedure.
Bestaat er een soort voorrangsprocedure voor mensen bij wie tijdens schadeherstel nieuwe schade wordt ontdekt? Binnen hoeveel tijd kunnen mensen de kosten hiervan vergoed krijgen?
Zie antwoord vraag 1.
Wat moeten mensen doen wanneer zij van een aannemer een hogere rekening krijgen dan was voorzien? Waar kunnen zij zich melden?
Zie antwoord vraag 2.
Wat gaat u doen voor mensen die in de problemen komen omdat de aannemer het geld wil voor het meerwerk, maar de mensen het geld niet hebben?
Zie antwoord vraag 2.
Hoeveel meldingen zijn er van extra schades die tijdens het herstel worden ontdekt bij de Tijdelijke Commissie Mijnbouwschade Groningen? Hoe vaak geldt dit voor versterkingen?
In algemene zin komen dergelijke situaties zeer beperkt voor. De TCMG heeft laten weten dat er geen exacte aantallen bekend zijn omdat niet wordt geregistreerd hoe vaak het voorkomt dat tijdens het herstel nieuwe mijnbouwschade wordt ontdekt.
Het bericht in The Guardian ‘Heathrow third runway ruled illegal over climate change’ |
|
Jan Paternotte (D66), Eppo Bruins (CU), Gijs van Dijk (PvdA) |
|
Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() ![]() ![]() |
Heeft u kennisgenomen van de uitspraak van het Britse court of appeal ten aanzien van de wetmatigheid van het besluit een derde baan voor luchthaven Heathrow te gaan realiseren?1 2
Ja.
Bent u van mening dat Nederland gebonden is aan de afspraken in het klimaatakkoord van Parijs?
Ja, Nederland is hieraan gebonden. Zoals aangegeven in de Kamerbrief van 27 maart 20193 moet ook de luchtvaart bijdragen aan de doelstelling die in 2015 in Parijs is afgesproken: de opwarming van de aarde beperken tot ruim beneden de 2 graden Celsius, met een streven naar 1,5 graad.
Hoe beoordeelt u het stilleggen van de expansie van Heathrow Airport vanwege strijdigheid tussen het Airports National Policy Statement en het Parijse klimaatakkoord?
Ik heb kennisgenomen van het feit dat volgens The Court of Appeal de Airports National Policy Statement (ANPS) in strijd is met de Planning Act. The Court of Appeal heeft expliciet aangegeven dat het geen uitspraak doet over de (politieke) wenselijkheid van de uitbreiding, maar uitsluitend oordeelt over de rechtmatigheid van de ANPS. In dat kader stelt The Court of Appeal vast dat niet voldoende gemotiveerd is hoe de uitbreidingsplannen zich verhouden tot de Britse klimaatdoelstellingen. Nu hier ook de Overeenkomst van Parijs onder valt en het ANPS hiervoor geen motivering bevat, moet de regering het ANPS op dit punt heroverwegen.
Deelt u het oordeel van de Britse rechter dat de afspraken in het klimaatakkoord ook passend beoordeeld en gewogen dienen te worden bij grote projecten, zoals in dit geval een project dat betrekking heeft op de luchtvaartsector?
In het kader van de scheiding der machten is het in dit geval aan de Britse rechter om een oordeel te vormen over de rechtmatigheid van de voorgenomen Britse besluitvorming. Daarbij wordt in dit concrete geval een rechtsoordeel gevormd over de vraag hoe de Britse plannen zich verhouden tot de Britse klimaatdoelstellingen. Het is niet aan mij om een oordeel te vormen over de uitspraak van de Britse rechter en in hoeverre deze al dan niet passend en wenselijk is.
Kunt u toelichten of er in de milieueffectrapportages (MER's) voor Schiphol en Lelystad Airport rekening is gehouden met het effect van een eventuele uitbreiding van het aantal vliegbewegingen op Schiphol c.q. Lelystad Airport op de Nederlandse capaciteit om onze klimaatafspraken in het Parijsakkoord na te komen?
Zoals aangegeven in de Kamerbrief van 27 maart 20194 moet ook de luchtvaart bijdragen aan de doelstelling die in 2015 in Parijs is afgesproken: de opwarming van de aarde beperken tot ruim beneden de 2 graden Celsius, met een streven naar 1,5 graad. Binnen de systematiek van de Overeenkomst van Parijs wordt via twee sporen uitvoering gegeven aan CO2-reductie door de luchtvaart: 1) reductie door de internationale luchtvaart wordt primair gerealiseerd via de VN-organisatie voor de internationale burgerluchtvaart (ICAO) en 2) reductie door de binnenlandse luchtvaart en grondgebonden activiteiten wordt nationaal gerealiseerd. In de genoemde Kamerbrief wordt toegelicht waarom vooral een internationale aanpak vereist is (bijvoorbeeld met oog op effectiviteit, gelijk speelveld, internationaal draagvlak, voorkomen van uitwijkgedrag) en hoe dit kan worden versterkt met nationale inspanningen voor CO2-reductie door de luchtvaart. De Nederlandse luchtvaartsector heeft gezamenlijk met het Rijk gekozen om zichzelf nationale doelen op te leggen voor de uitstoot van de internationale luchtvaart en gaat hiermee verder dan vereist volgens internationale afspraken. Deze nationale aanpak voor de CO2-emissies van de internationale luchtvaart wordt in belangrijke mate vormgegeven aan de Duurzame Luchtvaarttafel.
Het Nederlandse en internationale klimaatbeleid vormt de achtergrond waartegen een besluit over de uitbreiding of ontwikkeling van een Nederlandse luchthaven wordt genomen. Om daadwerkelijk een besluit over de ontwikkeling van een bepaalde luchthaven te nemen, dient voor een luchthavenbesluit (of luchthavenverkeersbesluit) een milieueffectrapport te worden opgesteld. In het MER behorend bij een luchthavenbesluit wordt inzichtelijk gemaakt wat de (nationale) effecten zijn van de grondgebonden activiteiten en de landing and take-off (LTO) cyclus van de exploitatie van die betreffende luchthaven. Dit ten behoeve van de afweging van varianten en het in beeld brengen van de milieueffecten daarvan. Conform een motie van de Kamer5 zal in de PlanMER van de Luchtvaartnota inzicht worden gegeven in de totale CO2-uitstoot van de uit Nederland vertrekkende vluchten.
Lelystad
In het MER en geactualiseerde MER6 is inzichtelijk gemaakt wat de CO2-uitstoot is van de LTO-cyclus. In het geactualiseerde MER Lelystad Airport is bepaald dat het faciliteren van 45.000 vluchten handelsverkeer leidt tot een CO2-emissie van circa 71Kton CO2 (LTO-cyclus). De commissie voor de m.e.r. heeft geoordeeld dat op basis van het geactualiseerde MER 2018 de milieueffecten volwaardig kunnen worden meegewogen in afweging tussen varianten en de finale besluitvorming.
Schiphol
Schiphol Group onderzoekt momenteel de milieugevolgen van het Nieuwe Normen- en Handhavingsstelsel Schiphol. Deze milieugevolgen worden opgenomen in het MER. Deze MER is nog niet afgerond. Onderdeel van dit MER is een emissieberekening van de hoeveelheid CO2 als gevolg van de LTO-cycli van het vliegverkeer, het platformverkeer en het wegverkeer op de luchthaven.
Kunt u aangeven of en, zo ja, hoe in Nederlandse MER's ten behoeve van luchthavenverkeersbesluiten (LVB's) de Parijse klimaatdoelen gewogen worden ten opzichte van de te verwachten klimaatimpact van de veranderingen die het ter zake doende LVB mogelijk maakt?
Zie antwoord vraag 5.
Kunt u meer specifiek aangeven of en, zo ja, hoe u dit gedaan heeft bij het MER Lelystad Airport 2018 en het LVB Lelystad Airport van december 2018?
Zie antwoord vraag 5.
Is door of in opdracht van het ministerie een juridische analyse gemaakt van de vraag of de opzet van luchthavenverkeersbesluiten in het algemeen – en thans voorliggende LVB's (zoals die van Lelystad Airport) in het bijzonder – standhouden onder de Nederlandse verplichtingen voortvloeiend uit het Parijse klimaatakkoord? Zo ja, kunt u dit toelichten? Zo nee, waarom niet?
Bij het redigeren van ieder luchthaven(verkeer)besluit wordt bezien of deze verenigbaar is met het wettelijk kader met inbegrip van verdragen en in nationaal- en internationaal verband gesloten akkoorden of overeenkomsten.
In hoeverre ligt de Nederlandse luchtvaartsector op koers om het door de sector gestelde klimaatdoel – 15% minder uitstoot in 2030 ten opzichte van 2005 – te behalen?
In het Ontwerpakkoord Duurzame Luchtvaart hebben sectorpartijen de doelstelling geformuleerd om de uitstoot van de internationale luchtvaart vertrekkend uit Nederland in 2030 terug te brengen tot het niveau van 2005 en in 2050 te halveren ten opzichte van 2005. Voor de binnenlandse emissies is voor 2030 afgesproken dat de CO2-emissies van grondgebonden luchtvaartactiviteiten zijn teruggebracht tot nul en is voor 2050 afgesproken dat deze ook tot nul is teruggebracht voor de binnenlandse luchtvaart. De Duurzame Luchtvaarttafel geeft de komende tijd verdere uitwerking aan deze doelstelling. Hieruit zal blijken welke maatregelen, bekostiging en versnellingen nodig zijn om de doelstellingen te halen.
Wanneer verwacht u een definitief akkoord Duurzame Luchtvaart aan de klimaattafel luchtvaart te kunnen sluiten met stakeholders?
Het Ontwerpakkoord heb ik uw Kamer aangeboden met mijn brief van 27 maart 2019. In die brief heb ik aangegeven dat ik het Ontwerpakkoord zie als tussenresultaat dat een stand van zaken geeft van de Duurzame Luchtvaarttafel. Aan de Tafel wordt ondertussen gewerkt aan de nadere uitwerking en uitvoering van het Ontwerpakkoord. Ook staat in de genoemde Kamerbrief dat de Luchtvaartnota voor het thema klimaat kan worden gezien als kabinetsreactie op het Ontwerpakkoord. In de Luchtvaartnota zal ik onder meer aangeven hoe ik kijk naar het vervolgproces van de Duurzame Luchtvaarttafel en het Ontwerpakkoord.
Kunt u deze vragen elk afzonderlijk beantwoorden voorafgaand aan het AO Luchtvaart van 26 maart 2020?
Sommige antwoorden zijn uit het oogpunt van leesbaarheid samengevoegd.
Het bericht dat het Britse Hof van Beroep heeft geoordeeld dat uitbreidingsplannen voor London Heathrow Airport strijdig zijn met de klimaatdoelstellingen uit het Parijsakkoord |
|
Lammert van Raan (PvdD) |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD), Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD), Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Heathrow Airport expansion ruled illegal by UK court»?1
Ja.
Erkent u dat de luchtvaartsector het Parijsakkoord niet langer kan negeren? Zo nee, waarom niet?
Zoals aangegeven in de Kamerbrief van 27 maart 20192 moet ook de luchtvaart bijdragen aan de doelstelling die in 2015 in Parijs is afgesproken: de opwarming van de aarde beperken tot ruim beneden de 2 graden Celsius, met een streven naar 1,5 graad. Binnen de systematiek van de Overeenkomst van Parijs wordt via twee sporen uitvoering gegeven aan CO2-reductie door de luchtvaart: 1) reductie door de internationale luchtvaart wordt primair gerealiseerd via de VN-organisatie voor de internationale burgerluchtvaart (ICAO) en 2) reductie door de binnenlandse luchtvaart en grondgebonden activiteiten wordt nationaal gerealiseerd. In de genoemde Kamerbrief wordt toegelicht waarom vooral een internationale aanpak vereist is (bijvoorbeeld met oog op effectiviteit, gelijk speelveld, internationaal draagvlak, voorkomen van uitwijkgedrag) en hoe dit kan worden versterkt met nationale inspanningen voor CO2-reductie door de luchtvaart.
De Nederlandse luchtvaartsector heeft gezamenlijk met het Rijk gekozen om zichzelf nationale doelen op te leggen voor de uitstoot van de internationale luchtvaart en gaat hiermee verder dan vereist volgens internationale afspraken. Deze nationale aanpak voor de CO2-emissies van de internationale luchtvaart wordt in belangrijke mate vormgegeven aan de Duurzame Luchtvaarttafel.
Klopt het dat de Britse rechter o.a. heeft geoordeeld dat toenmalig Minister van Transport Chris Grayling onwettig heeft gehandeld door zijn besluit niet te toetsen aan het klimaatverdrag van Parijs?2 Zo nee, hoe zit het dan?
The Court of Appeal bepaalt expliciet dat het geen uitspraak doet over de (politieke) wenselijkheid van de uitbreiding, maar uitsluitend oordeelt over de rechtmatigheid van het Airports National Policy Statement (ANPS). Volgens The Court of Appeal is het ANPS in strijd met de Planning Act. In dat kader stelt The Court of Appeal vast dat niet voldoende gemotiveerd is hoe de uitbreidingsplannen zich verhouden tot de Britste klimaatdoelstellingen. Nu hier ook de Overeenkomst van Parijs onder valt en het ANPS hiervoor geen motivering bevat, moet de regering het ANPS op dit punt heroverwegen.
Klopt het dat de Britse rechter o.a. heeft geoordeeld dat de belangen van het klimaat boven de behoeften van de Britse economie gaan?3 Zo nee, hoe zit het dan?
Zie antwoord vraag 3.
Klopt het dat de Britse regering niet in cassatie gaat tegen deze uitspraak? Zo nee, hoe zit het dan?
Ik heb ook uit berichtgeving in de Britse media vernomen dat de Britse regering niet in cassatie gaat.
Kunt u voor de Britse situatie toelichten waaruit een dergelijke toets van luchtvaartplannen aan het Parijsakkoord zou bestaan?
Zoals het Court of Appeal in haar uitspraak aangeeft is deze toets voorbehouden aan de Britse regering. Een dergelijke toets kan bestaan uit het feit dat voor het nieuwe Britse luchtvaartplan moet worden bezien of, en zo ja, hoe dit luchtvaartplan past binnen de Britse doelstellingen om de uitstoot van broeikasgassen terug te dringen. In het luchtvaartplan moet inzichtelijk worden gemaakt hoe dit plan in lijn is met de doelstelling van Parijs om de opwarming van de aarde te beperken tot ruim beneden de 2 graden Celsius, met een streven naar 1,5 graad.
Kunt u voor de Nederlandse situatie, per luchthaven, toelichten waaruit een dergelijke toets van luchtvaartplannen aan het Parijsakkoord zou bestaan?
Zie het antwoord op vraag 2 voor het Nederlandse klimaatbeleid en de aanpak. Het Nederlandse en internationale klimaatbeleid vormt de achtergrond waartegen een besluit over de uitbreiding of ontwikkeling van een Nederlandse luchthaven wordt genomen. Om daadwerkelijk een besluit over de ontwikkeling van een bepaalde luchthaven te nemen, dient een luchthavenbesluit (of luchthavenverkeersbesluit) inclusief milieueffectrapport (MER) te worden opgesteld. In het MER behorend bij een luchthavenbesluit wordt inzichtelijk gemaakt wat de (nationale) effecten zijn van de grondgebonden activiteiten en de landing and take-off (LTO) cyclus van de exploitatie van die betreffende luchthaven. Dit ten behoeve van de afweging van varianten en het in beeld brengen van de milieueffecten daarvan. Conform een motie van de Kamer5 zal in de PlanMER van de Luchtvaartnota inzicht worden gegeven in de totale CO2-uitstoot van de uit Nederland vertrekkende vluchten.
Lelystad
In het MER en geactualiseerde MER6 is inzichtelijk gemaakt wat de CO2-uitstoot is van de LTO-cyclus. In het geactualiseerde MER Lelystad Airport is bepaald dat het faciliteren van 45.000 vluchten handelsverkeer leidt tot een CO2 emissie van circa 71Kton CO2 (LTO-cyclus). De commissie voor de m.e.r. heeft geoordeeld dat op basis van het geactualiseerde MER 2018 de milieueffecten volwaardig kunnen worden meegewogen in afweging tussen varianten en de finale besluitvorming.
Schiphol
Schiphol Group onderzoekt momenteel de milieugevolgen van het Nieuwe Normen- en Handhavingsstelsel Schiphol. Deze milieugevolgen worden opgenomen in het MER. Dit MER is nog niet afgerond. Onderdeel van dit MER is een emissieberekening van de hoeveelheid CO2 als gevolg van de LTO-cycli van het vliegverkeer, het platformverkeer en het wegverkeer op de luchthaven.
Erkent u dat de groeiplannen van Schiphol op geen enkele manier passen binnen onze opdracht om een uiterste inspanning te leveren om het klimaatakkoord van Parijs te respecteren? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 7.
Erkent u dat de door u geplande opening van Lelystad Airport op geen enkele manier past binnen onze opdracht om een uiterste inspanning te leveren om het klimaatakkoord van Parijs te respecteren? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 7.
Waar blijft de uiterste inspanning van dit kabinet om Nederland in lijn te brengen met het doel om de opwarming van de aarde te beperken tot maximaal 1,5°C?
Nederland heeft de Klimaatwet om aan de doelstellingen van Parijs te voldoen. De Klimaatwet biedt een kader voor de ontwikkeling van beleid gericht op het onomkeerbaar en stapsgewijs terugdringen van de emissie van broeikasgassen in Nederland, tot een niveau dat 95% lager ligt in 2050 dan in 1990, teneinde wereldwijde opwarming van de aarde en de verandering van het klimaat te beperken. Het Klimaatplan bevat de hoofdlijnen van het klimaatbeleid voor de komende 10 jaar.
Erkent u dat groeiplannen voor de luchtvaart in het algemeen op geen enkele manier passen binnen onze opdracht om een uiterste inspanning te leveren om het Urgenda-doel met zekerheid te halen? Zo nee, waarom niet?
De Urgenda-uitspraak heeft betrekking op de nationale Nederlandse emissies. Internationale emissies voortkomend uit de luchtvaart zijn daarmee niet van invloed op de uitvoering van het vonnis. In de brief van 27 maart jl.10, heeft het kabinet aangegeven dat het kabinet, als gevolg van de coronaproblematiek, extra zorgvuldigheid wil betrachten bij de besluitvorming over de maatregelen die genomen zouden moeten worden voor de uitvoering van het vonnis. Uw Kamer wordt hierover op korte termijn geïnformeerd.
Waar blijft de uiterste inspanning van dit kabinet om het Urgenda-doel met zekerheid te halen, zoals o.a. de Hoge Raad, Tweede Kamer en maatschappij van u eisen?4 5 6
Zie antwoord vraag 11.
Erkent u dat de ambitie van Schiphol om als vliegveld «klimaatneutraal» te worden op geen enkele manier voldoende is, omdat juist het vliegen zelf voor de (groeiende) uitstoot van broeikasgassen zorgt?7 Zo nee, waarom niet?
De doelstelling van Schiphol om klimaatneutraal te worden is ambitieus en biedt een waardevolle bijdrage aan de verduurzamingsopgave waar Nederland voor staat. Deze plannen dienen de doelstelling uit het Ontwerpakkoord Duurzame Luchtvaart om in 2030 alle grondgebonden activiteiten naar zero emissie te brengen. Deze doelstelling is een onderdeel van de bredere verduurzamingsplannen van de Duurzame Luchtvaarttafel voor de luchtvaartsector. Voor de verduurzamingsopgave van de vluchten (zowel binnenlands als internationaal) gelden andere doelstellingen en worden andere soorten maatregelen uitgewerkt aan de Duurzame Luchtvaarttafel. Zie ook het antwoord op vraag 2. Het Ontwerpakkoord is met de daarin genoemde brief aan de Kamer aangeboden.
Erkent u dat een stevige krimp van de luchtvaart goed zou zijn voor het klimaat, leefomgeving en veiligheid van mens en dier? Zo nee, waarom niet?
Zoals aangegeven in de beantwoording van eerdere Kamervragen12 leidt een mondiale krimp van het aantal vliegbewegingen tot minder uitstoot van CO2 door de internationale luchtvaartsector, wat zou bijdragen aan het verminderen van klimaatverandering en verbeteren van de leefomgeving. Als echter alleen van en naar Nederland minder gevlogen wordt kan het effect zijn dat het vliegverkeer van en naar andere landen doorgaat en vanuit Nederland uitwijkgedrag naar andere landen plaatsvindt en emissies verschuiven naar andere modaliteiten. Het streven van het kabinet is om CO2-reducties te realiseren op basis van de maatregelen die zijn beschreven in mijn brief over het klimaatbeleid voor de luchtvaart van 27 maart 201913. Ten aanzien van de veiligheid in de luchtvaart geldt in algemene zin dat het uitgangspunt is dat veiligheid altijd op één staat.
Wat bedoelde uw woordvoerder met de uitspraak «niet te vrezen voor eenzelfde soort uitspraak voor Schiphol en Lelystad Airport»?8
De uitspraak komt voort uit het feit dat het Britse Court of Appeal een uitspraak heeft gedaan met betrekking tot de Britse uitbreidingsplannen van Heathrow, die zijn getoetst aan Britse wet- en regelgeving en betrekking heeft op het Britse beleid.
Waarom zou «eenzelfde soort uitspraak» voor plannen rond Nederlandse luchthavens «bevreesd» moeten worden, aangezien een stevige krimp van de luchtvaart juist goed zou zijn voor het klimaat, leefomgeving en veiligheid van mens en dier?
Zie antwoord op vraag 14.
Kunt u deze vragen één voor één beantwoorden?
Stikstofemissie ten gevolge van houtstook |
|
William Moorlag (PvdA) |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD), Stientje van Veldhoven (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (D66), Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
![]() |
Kent u de brief van Mobilisation for the Environment (MOB) met als kenmerk «Toename van stikstofemissie en/of depositie als gevolg van massaal stoken op hout/biomassa ongewenst en onnodig» en het bijbehorende persbericht?1
Ja.
Voldoet de emissienormering voor NOx en stof in het Activiteitenbesluit voor alle biomassacentrales aan de Europese regelgeving dienaangaande? Zo ja, welke regels gelden er? Zo nee, aan welke regels of normering voldoet de Nederlandse normering niet en wat kunnen de gevolgen zijn van dit niet voldoen aan de regels?
De emissiegrenswaarden in het Activiteitenbesluit (Abm) voor NOx en stof voldoen ruimschoots aan de eisen die de richtlijnen voor Middelgrote stookinstallaties (MCPD, PbEU 2015/2193) en grote stookinstallaties (IED, PbEU 2010/75/EU en de BBT-conclusies (EU) 2017/1442) daaraan stellen. Zie overzicht in onderstaande tabel.
Vermogen
MCPD/IED
BBT-bandbreedte1
Emissiegrenswaarde Abm
Stof
<1 MW
geen
nvt
40
1–5 MW
20
nvt
20
5–50 MW
20
nvt
5
50–100
221
2–10
5,51
100–300
221
2–10
5,51
>300
221
2–10
5,51
NOx
<1 MW
geen
nvt
300
1–5 MW
300
nvt
275
5–50 MW
300
nvt
145
50–100 MW
2751
120–200
1101
100–300 MW
2201
100–200
1101
>300 MW
1501
65–150
1101
Uitgedrukt als daggemiddelde emissiegrenswaarden/emissieconcentraties
Deelt u de mening van MOB dat «de emissienormen in het Activiteitenbesluit voor NOx en stof van alle biomassacentrales zwaar gedateerd [zijn] en evenmin [voldoen] aan de wettelijke eis tot toepassing van ten minste Best Beschikbare Technieken»? Zo ja, wat gaat u doen om ervoor te zorgen dat deze emissienormen binnen afzienbare termijn worden aangescherpt? Zo nee, waarom niet?2
Die mening deel ik niet. Het Activiteitenbesluit milieubeheer4 (Abm) bevat vanaf 1 januari 2013 de emissiegrenswaarden NOx en stof (zie tabel bij vraag 2) voor de middelgrote stookinstallaties (tot 50 MW). Deze gelden als de strengste in Europa. In het kader van het Schone Lucht Akkoord laat ik TNO onderzoek doen naar de mogelijkheden van aanscherping van deze emissiegrenswaarden (zie huidige emissiegrenswaarden Abm in de tabel bij vraag 2).
Voor stookinstallaties onder de 50MW geldt de emissiegrenswaarde van het Abm. Voor grote stookinstallaties (vanaf 50MW) geldt ook de emissiegrenswaarde van het Abm, maar maakt het bevoegd gezag daarnaast een BBT-afweging (Beste Beschikbare Techniek). Daarbij wordt gekeken of het in een concreet geval mogelijk is om een lagere grens voor uitstoot voor NOx en stof vast te stellen dan het Abm voorschrijft. Daarbij wordt als range gehanteerd de scherpe kant van de Europese verplichting (de bodem van de BBT-range) en de emissiegrenswaarde in het Abm als maximumwaarde. In zeer uitzonderlijke gevallen wordt soms ook gekozen voor een emissie-eis in de vergunning die strenger is dan de scherpe kant van de BBT-range als bijvoorbeeld de locatie van de centrale vraagt om extra maatregelen.
Deelt u de mening van MOB dat de emissie voor biomassa-installaties zonder technische problemen en tegen relatief bescheiden extra kosten substantieel kan worden teruggebracht? Zo ja, hoe gaat u hiervoor zorgen? Zo nee, waarom niet?
Dit is afhankelijk van de situatie. In het bovengenoemde TNO-onderzoek wordt ook gekeken naar de kosten van eventuele aanscherpingen. Daarnaast stimuleert het kabinet fiscale innovatie met de fiscale regelingen VAMIL en MIA. In deze regelingen worden marktintroductie en marktverbreding van milieutechnologie fiscaal gestimuleerd. Hieronder vallen bijvoorbeeld investeringen in stof- en NOx-reductietechnologie.
Bent u bereid, in dat kader, in overleg met de medeoverheden, actief te bevorderen dat het verplicht stellen van de Best Beschikbare Technieken in de vergunningverlening en de handhaving als regel wordt toegepast? Zo ja, op welke wijze gaat u dat doen? Zo nee, waarom niet?
Ik wil ook niet dat er meer uitgestoten wordt dan noodzakelijk. Daarom ben ik bezig met een samenhangende aanpak in het kader van het Schone Lucht Akkoord. Dit is een bestuursakkoord tussen Rijk, provincies en gemeenten en bevat een samenhangend pakket voor een groot aantal sectoren. Doel is de uitstoot van schadelijke stoffen verder te verminderen. Zo zetten provincies en gemeenten zich in om scherp te vergunnen, op basis van Best Beschikbare Techniek, en het vergunningenbestand tijdig te actualiseren. Het Rijk ondersteunt hierbij met kennis en capaciteit.
BBT is reeds onderdeel van vergunningverlening. Zie ook hetgeen ik in vraag 3 heb vermeld over de BBT-afweging.
Deelt u de mening dat er met de huidige normering onnodig hoge stikstofemissie en -depositie plaatsvindt en dat deze bovendien de gezondheid van mensen kan aantasten? Zo ja, wat gaat u doen om deze emissies terug te brengen en te vermijden dat mensen gezondheidsklachten ontwikkelen? Zo nee, waarom niet?
De mogelijke aanscherpingen die TNO momenteel onderzoekt richten zich op verdere verbetering van de luchtkwaliteit. Het bevoegd gezag kan eventueel extra eisen stellen in verband met depositie op gevoelige gebieden. Dat behoeft een lokale afweging.
Deelt u de opvatting dat het, mede gelet op het groeiende verzet tegen de toepassing van biomassa als energiebron, gewenst is alles in het werk te stellen om de uitstoot van schadelijke stoffen te verminderen? Zo ja, bent u bereid om daar een samenhangende aanpak voor te ontwikkelen en de Kamer over de inhoud van die aanpak en de voortgang te informeren? Zo nee, waarom niet?
In het Schone Lucht Akkoord heb ik met de andere overheden samenhangende afspraken gemaakt over het realiseren van scherpere eisen in vergunningen en een betere handhaving om bij te dragen aan de luchtkwaliteit. In het SLA is daarnaast ook aangegeven dat gekeken wordt naar modernisering van de regelgeving, bijvoorbeeld door het verlagen van de vermogensgrens van 15MW voor een vergunningplicht bij biomassa stook.
Het bericht ‘UWV-artsen weigeren afleggen ambtenareneed’ |
|
Jasper van Dijk |
|
Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid, viceminister-president ) (D66) |
|
Wat is uw reactie op de onrust onder keuringsartsen over de «ambtenareneed», waarin onder meer moet worden gezworen om niets te doen dat het aanzien van het UWV kan schaden?1
Met de Wet normalisering rechtspositie ambtenaren (Wnra) worden medewerkers van publieksrechtelijke ZBO’s, zoals het UWV, ook ambtenaren. Daarbij hoort ook het afleggen van een ambtseed. Het is aan de organisaties zelf om de inhoud van die eed te bepalen binnen kaders die daarvoor gelden. Het UWV heeft dat op basis van verschillende voorbeelden van gemeenten en de eed voor Rijksambtenaren gedaan. Vooruitlopend op het uitspreken van de eed tijdens de Week van de Waarde die het UWV eind maart zou organiseren, zijn verschillende bijeenkomsten georganiseerd over de eed.
Hierbij bleek dat één passage intern leidde tot vragen en discussie, namelijk «Ik realiseer mij dat mijn handelen onderdeel is van het handelen van UWV en zal niets doen dat het aanzien van UWV zal schaden.»
Dit riep bij sommige medewerkers, in het bijzonder bij artsen en accountants, de associatie op dat bepaalde kritiek en/of intern onderzoek niet zou mogen omdat deze het aanzien van het UWV zou kunnen schaden. Dat is uiteraard niet het doel van deze bepaling. Het UWV hecht sterk aan professionaliteit en een open cultuur en vakmanschap waar een ieder zich kritisch kan uitspreken. Ook staat het recht om extern «de klok te luiden» mocht een medewerker het idee hebben dat hij misstanden ziet die binnen de organisatie niet geadresseerd worden, buiten kijf. De raad van bestuur heeft dan ook het besluit genomen om deze passage aan te passen zodat hier geen verdere misverstanden over zijn. Deze luidt nu «Ik realiseer mij dat mijn handelen onderdeel is van het handelen van UWV en zal niets doen met het doel het aanzien van UWV te schaden.» Ik hoop dat dit de bezorgdheid onder artsen en accountants wegneemt. Het is goed dat de raad van bestuur hierover in gesprek blijft.
Begrijpt u dat artsen er moeite mee hebben om iets anders te zweren dan de artseneed?
Naar mijn mening staat de door het UWV aangepaste ambtseed niet op gespannen voet met de artseneed. Ook de Nederlandse Vereniging voor verzekeringsdeskundigen (NVVG) heeft in overleg met de artsenfederatie KNMG aangegeven dat (verzekerings)artsen die werkzaam zijn bij UWV, zoals alle artsen, altijd gehouden zijn aan de eigen professionele verantwoordelijkheid zoals die verankerd is in de artseneed en gedragsregels van de KNMG. Een door de werkgever vormgegeven ambtseed kan aan dit uitgangspunt geen afbreuk doen.
Mocht in een uitzonderlijk geval de UWV ambtseed strijd opleveren met de artseneed, dan dient een arts voorrang te geven aan de artseneed. Dit volgt uit het systeem van de wet en de tuchtrechter redeneert ook als zodanig. Dit vormt, gelet op dit voorbehoud, dus geen beletsel voor het ondertekenen van de UWV ambtseed.
Ik zie evenmin hoe de aangepaste UWV eed zou schuren met het maatschappelijk belang. Deze eed laat onverlet dat medewerkers vrij zijn om hun kritiek en/of zorgen uit te spreken ook als dit consequenties zou kunnen hebben voor het aanzien van het UWV.
Erkent u dat deze toevoeging kan schuren met de artseneed en met het maatschappelijk belang?
Zie antwoord vraag 2.
Begrijpt u dat keuringsartsen het idee hebben dat ze monddood gemaakt worden en dat de Novag haar leden oproept deze verklaring niet af te leggen?
Ik kan best begrip opbrengen voor vraagtekens bij de oorspronkelijke passage.
Het idee dat keuringsartsen monddood zouden worden gemaakt en de oproep van een boycot kan ik evenwel niet volgen.
Wat gebeurt er met de mensen die weigeren de UWV-ambtenareneed af te leggen? In hoeverre worden zij onder druk gezet of staat hun dienstbetrekking op het spel?
Ik vind het van belang dat medewerkers van UWV zich ten volle bewust zijn van de speciale positie die zij vervullen als ambtenaren zoals dat ook betekenis krijgt door ondertekening van een ambtseed.
Binnen UWV heeft voor huidige werknemers, die al in dienst waren voor de inwerkingtreding van de Wnra, weigering van het afleggen van de eed de consequentie dat hierover een gesprek wordt gevoerd met de direct leidinggevende. Daarbij wordt geen druk uitgeoefend maar is de inzet meer inzicht te verkrijgen in de specifieke beweegreden hierachter.
Hoe gaan het UWV en u om met klokkenluiders en wat is er gebeurd met mensen binnen het UWV die misstanden (bijvoorbeeld rondom de keuringen in Groningen) hebben aangekaart?
Er zijn mij en UWV geen gevallen bekend van klokkenluiders, die zich hebben aangemeld bij het huis van klokkenluiders en een beroep doen op deze regeling.
Voor het delen van signalen en zorgen zijn er binnen UWV diverse loketten beschikbaar zoals het Luisterend Oor, vertrouwenspersonen en Bureau Integriteit. Bij dit laatste loket kunnen ook misstanden worden gemeld. Meldingen worden met zorg behandeld.
Naar aanleiding van het rapport «Wat er over melden te melden valt» dat uw Kamer eerder is aangeboden, wordt extra geïnvesteerd in responsief leiderschap zodat medewerkers zich goed gehoord voelen door direct leidinggevenden. Ook is extra ingezet op bekendheid van de verschillende meldpunten en vertrouwenspersonen waar medewerkers terecht kunnen met zorgen, signalen en/of klachten.
Het niet delen van interne informatie buiten de organisatie, is, net als bij vele andere organisaties, waaronder ministeries, onderdeel van de integriteitscode.
Als interne rapporten of informatie van intranet naar buiten komen, kan dat aanleiding zijn voor onderzoek. Dit kan immers bijvoorbeeld ook aantasting van de privacy van medewerkers of klanten betreffen. De formele procedure is dat na dergelijk lekken een onderzoek en gesprek naar beweegredenen plaats vindt. Afhankelijk van context en situatie kunnen dan eventuele maatregelen worden getroffen. Er zijn het afgelopen jaar naar aanleiding van lekken van documenten naar de pers geen maatregelen getroffen tegen medewerkers.
Bent u bereid om deze UWV-ambtenareneed van tafel te halen? Zo nee, waarom niet?
Nee. Zoals uit voorgaande duidelijk moge zijn, zie ik hiervoor geen aanleiding.
De Gemeentelijke VerduurzamingsRegeling |
|
Jessica van Eijs (D66), Tom van der Lee (GL) |
|
Raymond Knops (staatssecretaris binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() ![]() |
Kunt u aangeven hoeveel concrete varianten van gebouwgebonden financieringen momenteel in ontwikkeling zijn? Kunt u daarbij aangeven wanneer deze beschikbaar komen, hoe goed ze presteren op het punt van ontzorging en of de betrokken partijen, waarmee de overeenkomst wordt aangegaan, door het publiek als betrouwbaar worden gezien?
In het Klimaatakkoord is afgesproken dat gebouwgebonden financiering mogelijk wordt gemaakt door een bepaling op te nemen in het Burgerlijk Wetboek die kredietverstrekkers in staat stelt gebouwgebonden duurzaamheidsleningen aan te bieden. De beoogde inwerkingtredingsdatum van de wetswijziging is 1 januari 2022. De inzet is dat de financieringsproducten vanaf dat moment ook beschikbaar zijn. Daarnaast ontwikkelen enkele gemeenten onder de naam Bodemwende een vorm van gebouwgebonden financiering op basis van erfpacht. Mogelijkheden voor een eerste pilot worden nu onderzocht. Omdat deze varianten nog niet beschikbaar zijn, kan ik geen uitspraken doen over de mate waarin ze ontzorgen of door het publiek als betrouwbaar worden gezien.
Kunt u aangeven welk instrumentarium gemeenten in handen hebben of krijgen om invulling te kunnen geven aan hun regierol binnen de energietransitie en daarbinnen de betaalbaarheid van de particuliere woningverduurzaming?
Gemeenten hebben de regierol bij het aardgasvrij maken van wijken. Hoe een gemeente dit gaat oppakken en in welke wijk ze wanneer aan de slag gaat, beschrijft de gemeente in de Transitievisie Warmte, die voor het eind van 2021 gereed zal zijn. Gemeenten programmeren daarbij zoveel mogelijk op basis van de laagste nationale kosten en de laagste kosten voor de eindgebruikers. Hoe gemeenten worden ondersteund bij hun regierol staat beschreven in de Kamerbrieven over de stand van zaken van het Klimaatakkoord gebouwde omgeving van 17 december 2019 en over de voortgang van het programma aardgasvrije wijken van 22 januari 2020.1 Verder is de Omgevingswet de belangrijkste gereedschapskist om de wijkgerichte aanpak vorm te geven. De aanvullingen van het instrumentarium van gemeenten die ik nog voorzie, staan beschreven in de eerder genoemde Kamerbrief over de stand van zaken van het Klimaatakkoord gebouwde omgeving.
Belangrijk uitgangspunt is dat steeds meer huishoudens in staat zijn de kosten voor verduurzaming van de woning terug te verdienen via een lagere energierekening. In de Kamerbrieven over het Klimaatakkoord gebouwde omgeving van 17 december 2019 is een groot aantal maatregelen geschetst die dat uitgangspunt ondersteunen. Een breed palet aan aantrekkelijke, toegankelijke en verantwoorde financieringsopties waar woningeigenaren in een gemeentelijke wijkaanpak gebruik van kunnen maken, maakt daar onderdeel van uit. Ook de rijksbijdrage die deelnemende gemeenten ontvangen in het kader van het Programma Aardgasvrije Wijken kan worden ingezet ten gunste van betaalbaarheid voor particuliere woningeigenaren.
Bent u bekend met de Gemeentelijke VerduurzamingsRegeling (GVR)? Bent u op de hoogte van de brief aan de vaste Kamercommissie BZK van De Woonpas, EY en Erasmus Universiteit (ESBL) d.d. 28 januari 2020 waarin de GVR wordt toegelicht?
Ja.
Bent u op de hoogte van het feit dat gemeenten met de GVR reeds, met instemming van de woningeigenaar, voorzieningen kunnen treffen in de vorm van verduurzamingsmaatregelen (integrale isolatie en zonnepanelen) aan particuliere woningen, teneinde invulling te geven aan hun opdracht om wijken van het gas te halen?
Ik ben ervan op de hoogte dat de Woonpas en haar partners een propositie voor de verduurzaming van particuliere woningen hebben ontwikkeld. Een vorm van gebouwgebonden financiering met de gemeentelijke baatbelasting als grondslag maakt onderdeel uit van die propositie, onder de naam Gemeentelijke VerduurzamingsRegeling (GVR). Enkele gemeenten bereiden de implementatie van die regeling voor. Gemeenten hebben reeds instrumenten tot hun beschikking om woningeigenaren in staat te stellen hun woning te verduurzamen en invulling te geven aan hun opdracht om wijken aardgasvrij te maken. De GVR is daarin echter geen passend middel. Ik licht dat onder vraag 5 verder toe.
Bent u ervan op de hoogte dat binnen de GVR de gemeentelijke baatbelasting wordt ingezet op een innovatieve doch verantwoorde wijze binnen de kaders van de Gemeentewet artikel 222 en er daarbij geen sprake is van een private financieringsovereenkomst met de woningeigenaar?
Ik ben op de hoogte van de wijze waarop de gemeentelijke baatbelasting binnen de GVR wordt ingezet. Er heeft in 2019 overleg plaatsgevonden tussen mijn ministerie, de Vereniging van Nederlandse Gemeenten en de initiatiefnemers over die toepassing van de baatbelasting ex artikel 222 Gemeentewet. Zoals reeds toegelicht in mijn brief van 17 december 2019 kan de baatbelasting niet worden ingezet om de verduurzaming van woningen in particulier bezit te financieren en per individuele woningeigenaar rente en aflossing te innen.
De bevoegdheid van gemeenten baatbelasting te heffen geldt voor publieke voorzieningen (wat naar zijn aard gemeentelijk bezit betreft) die voor een bepaald specifiek gebied binnen de gemeente tot stand zijn gebracht. De kosten die met die voorziening zijn gemoeid worden (binnen bepaalde categorieën) gelijkelijk teruggevorderd van degenen die krachtens het bekostigingsbesluit bij de voorziening zijn gebaat. Binnen de GVR wordt echter per woning vastgesteld welke verduurzamingsmaatregelen in of aan de woning worden getroffen. Er wordt een bekostigingsbesluit vastgesteld waarin specifiek per woning is vastgelegd hoeveel baatbelasting er wordt geheven. Hoewel dit vanuit de ontwikkelde propositie gezien begrijpelijk is, staat dit haaks op het hierboven beschreven publieke karakter van de voorzieningen waarvoor de baatbelasting in het leven is geroepen en het algemene karakter van het vorderen van de kosten die met de publieke investering zijn gemoeid. Daarnaast impliceert het innen van belasting in een dergelijk geval een door de gemeente vastgesteld duurzaamheidsniveau waar de betreffende woning aan moet voldoen. Daarmee raakt het aan de autonome verordenende bevoegdheid van gemeenten zoals geregeld in de Grondwet: gemeenten mogen geen regels stellen die betrekking hebben op wat zich «achter de voordeur» afspeelt, dat mag alleen de wetgever omdat het om een beperking van grondrechten gaat. Verduurzaming van woningen betreft particulier eigendom en behoort dus niet tot het terrein waar gemeenten in autonomie regels over mogen stellen.
Om deze strijdigheid het hoofd te bieden, is in de GVR voorzien in een fiscale vaststellingsovereenkomst waarin de onderlinge rechten en plichten worden geborgd. Met het sluiten van die overeenkomst stemt de woningeigenaar in met verduurzaming van de woning door de gemeente, heffing van een baatbelasting om de kosten daarvoor terug te halen en doet de woningeigenaar afstand van zijn recht om de belastingaanslag in rechte aan te vechten. Een fiscale vaststellingsovereenkomst kan echter alleen worden gesloten in het geval van een onzekerheid of geschil, niet om strijdigheid met de wet te rechtvaardigen en een eventuele gang naar de rechter uit te sluiten. Deze werkwijze houdt bovendien een risico in op het moment dat de woningeigenaar de woning wil verkopen en financiering via de baatbelasting over moet gaan op een volgende eigenaar: die wordt niet gebonden door de fiscale vaststellingsovereenkomst die de eerste eigenaar met de gemeente sloot en kan beroep instellen tegen de belastingaanslag en aanvoeren dat de aanslag onrechtmatig is opgelegd. De kans dat de rechter daarin meegaat, is aannemelijk. Om onder andere deze redenen heeft het college van BenW van de gemeente Bergen na een second opinion in februari jl. besloten af te zien van een pilot met de GVR.
Bent u ervan op de hoogte dat binnen de GVR geen publieke middelen worden ingezet, er geen sprake is van balansverzwaring voor gemeenten en er geen financieel risico voor gemeenten is.
Ik ben ervan op de hoogte dat het geld voor de investeringen wordt aangetrokken bij de BNG Bank en de geldstromen lopen via twee speciaal voor dat doel opgerichte stichtingen. Er is sprake van een complexe constructie en op welke wijze deze de gemeentelijke balans beïnvloedt, zou nader moeten worden getoetst. Hoe dan ook houdt het feit dat de GVR juridisch kwetsbaar is wel een financieel risico in voor een gemeente die besluit de GVR in te zetten voor de verduurzaming van particuliere woningen. In het geval een woningeigenaar een belastingaanslag besluit aan te vechten en de rechter gaat daar in mee, dan is er ook een reële kans dat de in het kader van de GVR vastgestelde verordening onverbindend wordt verklaard. Daarmee vervalt de grondslag om de baatbelasting te kunnen heffen.
Deelt u de mening dat voor alle woningeigenaren de GVR een toegankelijke, overdraagbare en aantrekkelijke regeling is?
Met de maatregelen in het Klimaatakkoord wordt een breed palet aan aantrekkelijke, toegankelijke en verantwoorde financieringsopties gerealiseerd, zodat er voor alle woningeigenaren een financieringsvorm is die bij hun situatie past. De inzet is gebouwgebonden financiering per 1 januari 2022 aan dit palet toe te voegen. Met de GVR beogen initiatiefnemers nu al gebouwgebonden financiering mogelijk te maken. Hoezeer ik hun inspanningen om een toegankelijke en aantrekkelijke propositie te maken ook waardeer, het financieringsmodel dient wel juridisch houdbaar te zijn. Ik raad gemeenten daarom af gebruik te maken van de GVR, en raad hen aan woningeigenaren te wijzen op het bestaande palet van financieringsopties, waaronder het warmtefonds.
Erkent u de noodzaak om in het belang van en met het oog op de omvang en uitdagingen van de energietransitie de ervaringen met de GVR te gebruiken om suggesties te doen om het wettelijk kader te vernieuwen, teneinde gemeenten nog beter in staat te stellen de nodige voorzieningen te treffen om de verduurzaming van particuliere woningen succesvol te realiseren?
De energietransitie in de gebouwde omgeving en de verduurzaming van de particuliere woningvoorraad zijn grote en zeer uitdagende opgaven. Het vraagt inzet en samenwerking van een groot aantal partijen en ruimte om te leren en experimenteren. Dat gebeurt al voor een belangrijk deel in de proeftuinen aardgasvrije wijken. Daarbij wordt ook onderzocht of het juridisch instrumentarium dat gemeenten tot hun beschikking hebben toereikend is. Omdat de baatbelasting niet bedoeld is voor de financiering van particulier bezit (zoals hierboven toegelicht) zie ik geen mogelijkheid de financiële constructie waarop de GVR gebaseerd is, wettelijk te faciliteren. In dat kader verwijs ik ook naar de eerder aangehaalde brief van 17 december 2019.
Het artikel 'Hossam wil graag Nederlands leren, maar voor blinde nieuwkomers is er bijna geen les' |
|
Niels van den Berge (GL) |
|
Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid, viceminister-president ) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Hossam wil graag Nederlands leren, maar voor blinde nieuwkomers is er bijna geen les», waarin uiteengezet wordt hoe inburgeraars met een beperking tegen problemen aanlopen in het inburgeringsproces en het leren van de Nederlandse taal?1
Ja/
Deelt u de mening dat het leren van de Nederlandse taal essentieel is voor de inburgering van elke nieuwe Nederlander en dat het daarom onacceptabel is dat inburgeraars met een fysieke of mentale beperking niet dezelfde kansen krijgen als inburgeraars zonder beperking?
Het leren van de Nederlandse taal is essentieel voor nieuwkomers en de wet inburgering biedt het kader voor degenen die inburgeringsplichtig zijn. Het is mogelijk om aangepaste examens te doen, voor sommige mensen met een beperking biedt dat uitkomst. Daarnaast is er een mogelijkheid om op medische grond te worden ontheven van de inburgeringsplicht. De huidige wettelijke kaders geven niet meer ruimte. Met de nieuwe wet inburgering wil ik meer mogelijkheden creëren die gericht zijn op wat mensen met een beperking wel kunnen.
Kunt u een overzicht geven van het aantal inburgeraars dat wegens een beperking tegen problemen aanloopt in het inburgeringsproces? Krijgt deze groep enige vorm van speciale aandacht ten opzichte van inburgeraars zonder beperkingen?
Mensen met een beperking kunnen op basis van medisch advies worden ontheven van de inburgeringsplicht. Dit wordt uitgevoerd door een door DUO gecontracteerd bureau (Argonaut). In 2019 zijn er 668 aanvragen ingediend en zijn er 499 mensen op medische gronden ontheven. De aard van beperkingen loopt sterk uiteen (fysiek, psychisch of verstandelijk). Er worden geen overzichten bijgehouden van het type beperking vanwege privacywetgeving. De consequentie van een ontheffing is dat mensen niet meer inburgeringsplichtig zijn en dat er geen gebruik meer kan worden gemaakt van de lening.
Op basis van medisch onderzoek en advies van Argonaut is het ook mogelijk om de examens te doen onder aangepaste examenomstandigheden. Een overzicht van aanpassingen voor de inburgeringsexamens (KNM en A2 niveau) is opgenomen in de Regeling Inburgering2. Vanwege de mogelijkheid tot ontheffing wordt hiervan weinig gebruik gemaakt. Voor de Staatsexamens Nt2 (B1/B2 niveau) zijn er ook aangepaste examens mogelijk en zijn er bijvoorbeeld ook braille examens beschikbaar. Dit is relevant voor mensen die willen studeren waarvoor een diploma Staatsexamen Nt2 nodig is (B1 of B2) en die al over vaardigheden beschikken om dit te kunnen leren.
Klopt het dat inburgeraars met een beperking geregeld aangeraden wordt ontheffing aan te vragen voor het inburgeringsexamen? Kunt u een indicatie geven van hoe vaak dit gebeurt?
Het is belangrijk dat mensen met een beperking gewezen worden op de mogelijkheden waaronder ook ontheffing op medische gronden. Sommige mensen met een beperking zijn niet in staat om te voldoen aan de eisen die de wet inburgering stelt. Inburgeraars die volledig doof en/of blind zijn, kunnen nu geen aangepaste examens afleggen op A2 niveau. Bij vragen zal DUO daarom doorverwijzen naar Argonaut. Omdat er op B1/B2 niveau wel braille examens beschikbaar zijn, is het van belang dat hierop wordt gewezen zodat een inburgeraar een goede afweging kan maken passend bij wat binnen de mogelijkheden ligt. Argonaut schat dat gemiddeld enkele tientallen visueel beperkten (blind of zeer slecht ziend) per jaar in aanmerking komen voor ontheffing. Mensen met een beperkt zicht kunnen gebruik maken van aangepaste examenomstandigheden.
Deelt u de mening dat dit geen oplossing is omdat de inburgeraar hiermee zijn/ haar recht op een lening van DUO voor taallessen verliest en dit juist de kloof tussen deze inburgeraars en de Nederlandse samenleving vergroot? Zo ja, welke gevolgen heeft dit voor het kabinetsbeleid?
In de nieuwe wet inburgering wil ik voor mensen met een beperking gedeeltelijke ontheffing mogelijk maken. Ontheffing kan dan gelden voor bepaalde examenonderdelen. Bij blinden zou de uitkomst kunnen zijn dat zij wel de onderdelen Spreken en Luisteren doen en niet de onderdelen Lezen en Schrijven omdat dat niet kan zonder beheersing van braille en het leren van braille in combinatie met het leren van de Nederlandse taal niet voor iedereen haalbaar is. Deze doelgroep kan dan wel inburgeringslessen volgen en de andere examenonderdelen afleggen en daarmee ook voldoen aan de inburgeringsplicht.
Hoe verlopen de gesprekken met Visio over het pilottraject inburgering voor mensen met een visuele beperking? Deelt u de mening dat het van belang is dat inburgeraars met een beperking, vooral degenen die al enige tijd wachtende zijn op ondersteuning, zo snel mogelijk kunnen beginnen met de inburgering? Wanneer verwacht u dat dit traject van start zal gaan?
Visio heeft eind 2018 contact gezocht over inburgering het Ministerie van SZW en ook vanuit de Tweede Kamer is vorig jaar aandacht voor dit onderwerp gevraagd. VISIO heeft eind 2019 een pilotvoorstel ingediend over de ontwikkeling en uitvoering van een Nt2-programma gericht op inburgeringsplichtigen met een visuele beperking ter voorbereiding op het nieuwe inburgeringsstelsel. Dit voorstel is begin dit jaar goedgekeurd en het traject is in april 2020 gestart, de looptijd van deze pilot is een jaar.
Kunt u een overzicht geven van het aantal inburgeraars dat kampt met mentale stoornissen, zoals posttraumatische stressstoornis of depressie? Krijgen deze inburgeraars momenteel speciale begeleiding tijdens hun inburgeringsproces? Zo nee, waarom niet?
Als er sprake is van een medisch probleem dan is medische zorg belangrijk. Wanneer medische problemen de inburgering dusdanig belemmeren, kan er een medisch advies worden aangevraagd en kan ontheffing op medische gronden worden verleend. In geval van psychische problematiek is het ook mogelijk de inburgeringstermijn met de duur van de behandeling (maximaal 2 jaar) te verlengen, dit heeft uiteraard de voorkeur boven het op voorhand ontheffen omdat het de mensen de kans geeft alsnog in te burgeren als ze eraan toe zijn. Een aanvraag voor verlenging op medische gronden wordt beoordeeld door Argonaut op basis van een verklaring van de behandelend arts. Daar zijn geen kosten aan verbonden. Er worden geen overzichten bijgehouden van het type beperking waarvoor ontheffing of verlenging wordt verleend. In overleg met SZW wordt gekeken welke informatie, gezien de privacywetgeving, hierover in de toekomst wel geregistreerd en gedeeld kan worden.
Worden soortgelijke pilottrajecten op korte termijn ook opgezet voor inburgeraars met andere beperkingen? Zo nee, waarom niet? Kunt u in uw antwoord ingaan op de verschillende (veel voorkomende) beperkingen waar inburgeraars mee kampen, waaronder geestelijke beperkingen en mentale stoornissen?
De introductie van een gedeeltelijke ontheffing van de inburgeringsplicht in de nieuwe wet, biedt voor een deel van de nieuwkomers met een beperking meer mogelijkheden om deel te nemen aan de inburgering. Dit is een belangrijke stap die we met de nieuwe wet inburgering zetten.
VISIO is in april gestart met een pilottraject inburgeren met een visuele beperking. En er is meer aandacht voor dit onderwerp want onderwijsinstelling Kentalis doet onderzoek naar auditief beperkte nieuwkomers en gemeenten hebben vragen over mensen met een beperking in het nieuwe stelsel. Les aan anderstaligen (Nt2) met een beperking wordt met name gegeven op onderwijsinstellingen voor leerplichtige kinderen. Het is belangrijk dat de kennis wordt gebundeld want de doelgroep vanuit inburgering is klein en verspreid over Nederland. Er volgen gesprekken met experts, overheden, organisaties en gemeenten. Ik ben hierover ook in gesprek met het Kenniscentrum Integratie en Samenleving (KIS). Wat er nodig is, ligt op het snijvlak van inburgering, onderwijs en zorg. Op deze manier komt er meer kennis beschikbaar en ontstaat zicht op de doelgroep, de behoeften en mogelijkheden. De pilot met VISIO is daarin een belangrijke eerste stap.
Zal er in de nieuwe Inburgeringswet ruimte komen voor inburgeraars met een beperking? Zo ja, op welke manier en bouwt dit voort op de resultaten van de pilots? Zo nee, waarom?
Zie antwoord vraag 8.
Het bericht ‘Ban op vuurwerk vanaf 1 december, ook opslag dan verboden’ |
|
Erik Ziengs (VVD) |
|
Stientje van Veldhoven (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Ban op vuurwerk vanaf 1 december, ook opslag dan verboden»?1
Ja.
Is het waar dat u, naast de verkoop, nu ook de opslag van knalvuurwerk en vuurpijlen op korte termijn gaat verbieden?
Vuurwerk dat niet als consumentenvuurwerk is aangewezen, mag in Nederland ook niet als consumentenvuurwerk worden opgeslagen. Niet aangewezen vuurwerk valt daardoor automatisch onder het professionele vuurwerk. Dit is een belangrijk uitgangspunt van het Vuurwerkbesluit sinds 2002. Dit uitgangspunt bevordert de handhaafbaarheid van het onderscheid tussen consumentenvuurwerk en professioneel vuurwerk. Voor de opslag van professioneel vuurwerk gelden zwaardere veiligheidseisen dan voor de opslag van consumentenvuurwerk. Een belangrijke eis voor de opslag van professioneel vuurwerk is dat een veiligheidsafstand van 800 m tot (beperkt) kwetsbare objecten moet worden aangehouden.
Momenteel wordt de mogelijkheid verkend om tijdelijk de opslag van knalvuurwerk en vuurpijlen in Nederland langer toe te staan, op een beperkt aantal locaties en na registratie van de inventaris. Hiervoor is afstemming nodig met lokaal bevoegd gezag (politie en Omgevingsdienst).
Is er in Nederland voldoende opslagcapaciteit beschikbaar?
De vuurwerksector maakt voor de opslag van professioneel vuurwerk gebruik van opslaglocaties in Duitsland. In deze opslaglocaties is vroeger munitie opgeslagen. In Nederland is in Ulicoten/Noord-Brabant een oud Defensieterrein geschikt gemaakt voor de opslag van in beslag genomen vuurwerk. De opslag in Ulicoten valt onder het Ministerie van Financiën/Domeinen.
Deelt u de mening dat dit verbod op het opslaan van goederen op te korte termijn ingaat? Zo nee, waarom niet?
Tot 1 december 2020 kunnen restvoorraden worden doorverkocht en geleverd aan vuurwerkhandelaren in het buitenland, of worden verplaatst naar een opslaglocatie in het buitenland. De ondernemers hebben hierdoor tijd gehad om zich van de restvoorraden te ontdoen aangezien betreffend verbod in januari2 dit jaar is aangekondigd en inwerkingtreding is voorzien per 1 december aanstaande. Er zijn Nederlandse importeurs die ook handel drijven in het buitenland.
Daarnaast wordt momenteel de mogelijkheid verkend om tijdelijk de opslag van knalvuurwerk en vuurpijlen in Nederland langer toe te staan, op een beperkt aantal locaties en na registratie van de inventaris. Hiervoor is afstemming nodig met lokaal bevoegd gezag (politie en Omgevingsdienst).
Door tijdelijk de opslag langer toe te staan hebben ondernemers bijna twee jaar de tijd (na aankondiging van de verboden) om hun restanten kwijt te raken. Daarbij is van belang dat in een aantal andere Europese landen het gebruik van vuurwerk niet exclusief is gekoppeld aan de jaarwisseling, maar ook bijvoorbeeld is toegestaan bij andere feesten in het jaar. Dat maakt, dat gedurende het jaar verschillende mogelijkheden voor de verkoop bestaan.
Wat is de reden ook de opslag van de betreffende artikelen, waarvoor ondernemers de afgelopen jaren grote investeringen hebben gedaan om dat volgens de geldende regelgeving veilig te kunnen doen, te verbieden?
In de wet- en regelgeving is geregeld dat producten die niet zijn aangewezen als zijnde consumentenvuurwerk automatisch vallen onder professioneel vuurwerk. Dit bevordert de handhaafbaarheid en maakt duidelijk onderscheid tussen consumentenvuurwerk en professioneel vuurwerk. Het is effectiever om voorafgaand aan de verkoop van consumentenvuurwerk toezicht te houden op de aanwezigheid van aangewezen consumentenvuurwerk. Er is dan voldoende tijd om toezicht in te plannen en de drukte tijdens de drie verkoopdagen kan worden vermeden. De gedane investeringen voor de brandveiligheid blijven nodig voor de opslag en verkoop van aangewezen consumentenvuurwerk.
Hoe verhoudt het verbod tot opslag per 1 december 2020 zich tot de mogelijkheid voor ondernemers om, pas eind december, deze artikelen te kunnen en mogen verkopen?
Vuurwerkondernemers kunnen het gehele jaar door vuurwerk verhandelen op de interne Europese markt. Vuurpijlen, knalvuurwerk en enkelschotsbuizen zijn in veel Europese landen tijdens de komende jaarwisseling te koop voor particulieren. Het is voor vuurwerkhandelaren niet nodig om te wachten tot december met de verkoop van restvoorraden. Zie ook vraag vier over het uitbreiden van de opslag (en dus verkoop)periode.
Deelt u de mening dat het van belang is deze ondernemers voldoende gelegenheid te bieden hun in Nederland niet langer legale producten bijvoorbeeld in het buitenland te verkopen? Zo nee, waarom niet?
Deze mening deel ik. Daarom is het aangekondigde verbod begin dit jaar meteen breed gecommuniceerd met de vuurwerksector en de gemeenten en provincies die het bevoegd gezag zijn voor de opslag en de verkoop van consumentenvuurwerk. Daarnaast is er intensief overleg met de vuurwerksector en zijn er middelen en mogelijkheden beschikbaar gesteld die ten goede komen aan kleine vuurwerkondernemers. Hiervoor verwijs ik volledigheidshalve naar de brief «Vooruit blik op de jaarwisseling».3
Bent u het eens met de opvatting dat het verbieden van de opslag in Nederland de prijs van dit vuurwerk behoorlijk omlaag zal duwen, indien dit bekend wordt bij buitenlandse partijen die het vuurwerk willen kopen? Zo nee, waarom niet?
Vuurwerkondernemers worden geacht met wijzigingen in de marktsituatie om te kunnen gaan, ook als de oorzaak van de wijziging ligt in een verbod door de overheid. De handel in vuurwerk dat in Nederland wordt verboden blijft toegestaan. Het aangekondigde verbod richt zich op de opslag en verkoop als consumentenvuurwerk en Nederland. In veel Europese landen is categorie F2 vuurwerk legaal op te slaan en te verkopen als consumentenvuurwerk. Bij vroegtijdige doorverkoop hoeft er geen overaanbod van consumentenvuurwerk te ontstaan.
Deelt u de mening dat het verbieden van eigen opslag van deze goederen kan leiden tot extra kosten voor de ondernemers, bijvoorbeeld in de vorm van kosten voor professionele externe opslag, veilig vervoer, etc?
Er is dankzij motie van de leden Yeşilgöz-Zegerius en Ziengs4 3 miljoen Euro vrijgemaakt om (kleine) vuurwerkondernemers te helpen bij het verwerken en opruimen van restvoorraden. Hiervoor verwijs ik volledigheidshalve naar de brief «Vooruit blik op de jaarwisseling».
Bent u bereid u in te zetten om de opslag van deze goederen langer toe te staan, en om zo de kosten voor deze ondernemers te drukken en de verkoop van deze goederen naar het buitenland makkelijker mogelijk te maken? Bent u bereid om hierover met de ondernemers in gesprek te gaan en over alternatieven, die geen extra financiële gevolgen hebben, te praten?
Momenteel wordt, zoals bij vraag drie aangegeven, de mogelijkheid verkend om tijdelijk de opslag van knalvuurwerk en vuurpijlen in Nederland langer toe te staan, op een beperkt aantal locaties en na registratie van de inventaris. Hiervoor is afstemming nodig met lokaal bevoegd gezag (politie en Omgevingsdienst). Hierdoor hebben ondernemers bijna twee jaar de tijd (na aankondiging van de verboden) om hun restanten te verkopen.
De schrijnende humanitaire situatie op de Griekse eilanden |
|
Joël Voordewind (CU) |
|
Ankie Broekers-Knol (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD), Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (D66) |
|
![]() |
Kent u de berichten over de escalerende situatie op de Griekse eilanden?1
Ja.
Bent u bereid dit zo snel mogelijk te bespreken in de Raad Justitie en Binnenlandse Zaken (JBZ) en de Raad Buitenlandse Zaken (RBZ) van de Europese Unie?
Gezien de recente ontwikkelingen in Turkije en Griekenland heeft op woensdag 4 maart een extra JBZ-raad plaatsgevonden, waar de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid met haar EU-collega’s over de situatie heeft gesproken. Tevens vond op donderdag 5 maart een informele RBZ (Gymnich) plaats in Zagreb. Op vrijdag 6 maart is dit voortgezet als een formele RBZ, waar de Minister van Buitenlandse Zaken met zijn EU-collega’s heeft gesproken over de situatie in Idlib.2 Ook tijdens de JBZ-Raad van 13 maart is de situatie in Griekenland besproken, evenals de mogelijkheden voor additionele steun aan Griekenland.
Wat vindt u van deze humanitaire crisis op de Griekse eilanden en wat vindt u dat er moet gebeuren om deze humanitaire crisis aan te pakken?
De situatie op de Griekse eilanden is en blijft zorgelijk. Volgens de Europese Commissie verblijven rond de 41.500 vluchtelingen en migranten op de Griekse eilanden, terwijl de officiële opvangcapaciteit slechts 6.000 is. Dit leidt tot schrijnende situaties. In EU-verband zijn de mogelijkheden voor aanvullende steun aan Griekenland door de Staatssecretaris voor Justitie en Veiligheid met haar Europese collega’s besproken tijdens de extra JBZ-raad van 4 maart3 en de JBZ-raad van 13 maart jl. De Nederlandse inzet is de komende tijd gericht op handhaving van de EU-Turkije Verklaring. Uitgangspunt daarbij is steun voor Griekenland om de situatie het hoofd te bieden en nadruk ligt op de gezamenlijke verantwoordelijkheid van Turkije, Griekenland en de EU voor de uitvoering van de EU-Turkije Verklaring.
Nederland blijft er bilateraal en in EU-verband bij Griekenland op aandringen om structurele verbeteringen door te voeren, waaronder snellere en effectievere asielprocedures, meer terugkeer en het verbeteren van de opvangomstandigheden. Nederland biedt hierbij doorlopend steun aan Griekenland, door het leveren van expertise, hulpmiddelen en financiering.
Nederland verwelkomt het actieplan van de Commissie van 4 maart. Dit actieplan bestaat uit een door Frontex gecoördineerd terugkeerprogramma, twee ondersteunende grensbewakingsoperaties aan de zee- en landgrens en additionele financiële steun van EUR 700 miljoen. De eerste EUR 350 miljoen heeft de Commissie direct beschikbaar gesteld om grens- en migratiemanagement aan te pakken. Provisioneel wordt voor de direct beschikbare EUR 350 miljoen gekeken naar het vergroten van opvangcapaciteit, vrijwillige terugkeer en de infrastructuur die nodig is voor «screening procedures» voor gezondheid en veiligheid. Daarnaast zal het bedrag worden aangewend om het Europees Ondersteuningsbureau voor Asielzaken (EASO) en Frontex te ondersteunen, om (vrijwillige) terugkeer te bevorderen en lopende activiteiten te continueren. De Commissie heeft op 27 maart een voorstel gedaan voor de additionele EUR 350 miljoen. 4 Hier wordt uw Kamer separaat nader over geïnformeerd. Voor de additionele EUR 350 miljoen komt de Commissie op korte termijn met voorstellen. Het kabinet zal Uw Kamer hierover informeren. Het kabinet acht het van belang dat hierbij voldoende financiële absorptiecapaciteit van Griekenland is en een effectieve en efficiënte besteding van de middelen wordt gewaarborgd. Nederland draagt tevens bij aan de steunvraag van Griekenland aan Frontex, de zgn. Rapid Border Intervention voor de landgrens.
Verder heeft Nederland, net als diverse andere EU-lidstaten, besloten om in te gaan op het recente hulpverzoek van Griekenland via het EU Civil Protection Mechanism(UCPM). Via het UCPM kunnen landen verzoeken om acute in-kind assistentie bij calamiteiten. In deze gecoördineerde actie heeft Nederland op maandag 9 maart jl. 71 generatoren, 4.300 kussens, 6 tenten en 1.900 nooddekens naar Griekenland gestuurd.
Daarnaast helpt Nederland om de meest acute humanitaire noden te verlichten, bijvoorbeeld door humanitaire organisaties in staat te stellen snel en flexibel te reageren in noodsituaties. Nederland verleent bijvoorbeeld ongeoormerkte steun aan diverse organisaties – zoals UNHCR – die een belangrijke rol spelen in de huidige humanitaire respons in Griekenland.
Ook stelt de Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking via het Nederlandse Rode Kruis (NRK) EUR 500.000 beschikbaar om het regionale appeal van de Internationale Federatie van Rode Kruis en Rode Halve Maan-bewegingen (IFRC) te ondersteunen. Een deel van dit IFRC-plan betreft humanitaire activiteiten in Griekenland, waaronder in en rondom de opvangfaciliteiten op de eilanden. Dit zal onder meer ingezet worden om de acute noden op het gebied van water- en sanitaire voorzieningen, gezondheidszorg en bescherming te lenigen.
Zoals toegezegd tijdens de begrotingsbehandeling van de BHOS-begroting 2020, zal er vanuit het BHOS-budget ook een beperkte bijdrage uit de non-ODA middelen beschikbaar worden gesteld voor de Griekse eilanden. In 2020 start een project in het kader van geestelijke gezondheidszorg en psychosociale steun (MHPSS) voor vluchtelingen en asielzoekers die gestrand zijn op de Griekse eilanden. Dit project zal in totaal EUR 200.000 kosten.
Wat is uw reactie op het rapport van de Europese Rekenkamer van oktober 2019 dat stevige kritiek uit op de bestedingen en uitkomsten van de programma’s van de EU om het leed van de vluchtelingen te doen verminderen? Wat zou er volgens u met spoed verbeterd moeten worden?
Naar aanleiding van het rapport van de Europese Rekenkamer (Special Report No. 24/2019) zijn er Raadsconclusies aangenomen.5 Hierin worden de conclusies van het rapport onderkend, en het belang van de speciale focus inzake asiel, relocatie en terugkeer van migranten onderstreept. De Commissie komt binnenkort met een voorstel voor een «New Pact on Migration» waarin aan deze zaken aandacht wordt besteed. De Nederlandse prioriteiten voor het toekomstig EU asiel- en migratiebeleid voor de periode van 2019–2024 zijn terug te vinden het paper «A renewed European agenda on migration».6
Wat kunt u doen om het leed te verminderen van de vluchtelingen op de Griekse eilanden?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u bereid met uw EU-collega’s er bij de Griekse overheid op aan te dringen de meeste kwetsbare migranten/vluchtelingen zoals ouderen, alleenstaande minderjarigen en gezinnen met jonge kinderen, over te brengen naar het Griekse vaste land?
Van versnelde relocatieprocedures is momenteel geen sprake. Zoals bekend staat Nederland in principe niet positief tegenover ad hoc relocatie. Uitgangspunt blijft om structurele oplossingen door te voeren in Griekenland om de druk op de eilanden te ontlasten. Tijdens de extra JBZ-Raad van 4 maart jl. heeft de Commissie, met steun van Nederland, aandacht gevraagd voor de positie van alleenstaande minderjarigen op de eilanden. cf. motie Voordewind 32 317 nr 608.7 De situatie in Griekenland is nader besproken tijdens de JBZ-Raad van 13 maart.
Wat kan de EU/Nederland eraan doen om de asielprocedure te doen versnellen zodat de kansrijke vluchtelingen versneld kunnen worden herverdeeld over de EU?
Nederland wacht het voorstel van de Europese Commissie voor een «New Pact on Migration» waarin aan deze zaken aandacht zal worden besteed af. De voorzitter van de Europese Commissie heeft aangegeven dat deze voorstellen na Pasen zullen worden gepubliceerd.
Is Nederland bereid om een deel van de alleenstaande minderjarige kinderen met name onder de leeftijd van 14 jaar op te nemen via versnelde relocatie?
Zie antwoord vraag 6.
Het bericht ‘Kosten verlaging maximumsnelheid twee keer hoger dan verwacht’ |
|
Carla Dik-Faber (CU), Rutger Schonis (D66) |
|
Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() ![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Kosten verlaging maximumsnelheid twee keer hoger dan verwacht»?1
Ja.
Klopt het dat Rijkswaterstaat extra borden langs de snelwegen gaat plaatsen met 130 km/uur, zoals in het fragment wordt aangegeven?
Ja. Om aan de weggebruiker duidelijker te maken welke maximumsnelheid ’s avonds en ’s nachts op een specifiek traject geldt worden ook borden «130» geplaatst. Die borden «130» konden niet direct in het lange weekend worden geplaatst en volgen daarom op een later moment.
Was u op de hoogte van het voornemen van Rijkswaterstaat extra borden te plaatsen en de bijkomende kosten?
Ja. Het plaatsen van de «130» borden is onderdeel van de werkzaamheden die Rijkswaterstaat uitvoert om de snelheidsverlaging te realiseren. Rijkswaterstaat heeft aangegeven hiervoor een planning inclusief een kostenraming te maken na afronding van het plaatsen van de huidige borden.
Op basis waarvan, gezien het bovenstaande, stelde u in de brief aan de Kamer van 10 december 2019 (Kamerstuk 31 305, nr. 308) met daarin de appreciatie van de motie van de leden Dik-Faber en Schonis over bebording voor snellaadpalen (Kamerstuk 31 305, nr. 304) dat «voor het plaatsen van extra borden geen tijd en geen geld» is? Staat u nog steeds achter deze uitspraak?
Vanwege de urgente aanpak van de stikstofproblematiek moest de realisatie van de snelheidsverlaging op zo kort mogelijke termijn. Voor deze specifieke tijdskritische werkzaamheden heb ik budget gealloceerd. De borden «130» konden niet meegenomen worden bij de werkzaamheden in het lange weekend. Daarvoor zal apart tijd en budget worden gealloceerd.
Bent u alsnog bereid om bij de bebording van de nieuwe maximumsnelheid op snelwegen tegelijkertijd alle snellaadpunten voor elektrische auto’s van duidelijke borden te voorzien?
Zoals eerder toegezegd zal ik conform eerdere toezegging dat via werk-met-werk doen aangezien dit de meest kostenefficiënte optie is. Gezien de wens van uw Kamer zal ik ook bij het uitvoeren van deze extra werkzaamheden scherp bezien in hoeverre ik dit kan combineren met het ophangen van de snellaadpunten-borden.
Kunt u deze vragen zo spoedig mogelijk beantwoorden, met het oog op de inwerkingtreding van de nieuwe maximumsnelheid op snelwegen, uiterlijk 10 maart 2020 voor 12.00 uur?
Ik heb de vragen van uw Kamer zo snel mogelijk afgedaan.
Falende bewindvoerders |
|
Michiel van Nispen , Jasper van Dijk |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD), Tamara van Ark (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD) |
|
Bent u bekend met het Facebookbericht van Steven Brunswijk over falende bewindvoerders en schuldhulpverlening?1
Ja, ik ben bekend met de berichten van de heer Brunswijk over beschermingsbewindvoerders (hierna: bewindvoerders) en schuldhulpverlening.
Hoe verklaart u dat de rekeningen van mevrouw Brunswijk, zoals weergegeven door bewindvoerder Obin, volledig verschillen van de informatie die de schuldeisers verstrekken (waaronder de Belastingdienst)?
Over individuele gevallen kan ik geen uitspraken doen.
Wat onderneemt u tegen bewindvoerders die hun cliënten bedriegen en/of bestelen?
Als een bewindvoerder zijn cliënt zou bedriegen of bestelen, kan de betrokkene maar ook familieleden of de rechter, hiervan aangifte doen bij de politie. Als er sprake is van diefstal of bijvoorbeeld duidelijke aanwijzingen daarvoor, ligt voor de hand dat de bewindvoerder in alle zaken wordt ontslagen.
In het algemeen geldt dat als een bewindvoerder zijn cliënt schade berokkent, hij hiervoor aansprakelijk is. De cliënt, maar bijvoorbeeld ook zijn naaste familie, kan vervolgens de rechter verzoeken om de bewindvoerder te ontslaan. De rechter kan de bewindvoerder ook ambtshalve ontslaan, bijvoorbeeld op basis van klachten. De rechter kan de bewindvoerder in één of enkele zaken ontslaan, maar ook in al diens dossiers.
Het onderzoek van de rechtbank naar de bewindvoerder vindt plaats binnen het lopende toezicht op het functioneren van de bewindvoerder. Het verzoek tot ontslag van de bewindvoerder wordt behandeld binnen het lopende toezicht. Aan het indienen van een dergelijk verzoek zijn dan ook in beginsel geen kosten verbonden.
Als de bewindvoerder wordt ontslagen moet hij een eindrekening en -verantwoording opmaken. Wanneer de cliënt of opvolgend bewindvoerder bezwaar heeft tegen de eindrekening en -verantwoording, bijvoorbeeld vanwege het vermoeden van fraude, kan de rechter de schade vaststellen die de ontslagen bewindvoerder aan de cliënt heeft berokkend. Vervolgens kan de rechter de opvolgend bewindvoerder de opdracht geven om de schade te verhalen op de ontslagen bewindvoerder.
Erkent u dat het in het belang is van goedwillende bewindvoerders als de malafide bureaus van de markt verdwijnen?
Ja. In de eerste plaats hebben hun cliënten belang bij de aanpak van malafide bewindvoerders. Ook goedwillende bewindvoerders hebben daar belang bij, omdat negatieve ervaringen afstralen op de beroepsgroep als geheel.
Het lid Jasper van Dijk legde het bericht dat aanleiding is voor deze Kamervragen op 5 maart jl. ook voor aan de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (hierna: SZW) tijdens de plenaire behandeling van het wetsvoorstel Wijziging van de Wet gemeentelijke schuldhulpverlening ten behoeve van de uitwisseling van persoonsgegevens. De Staatssecretaris heeft in reactie hierop aangegeven bekend te zijn met het fenomeen malafide bewindvoerders. Zij benadrukte daarbij dat er in de beroepsgroep van bewindvoerders ook heel veel betrokken professionals zitten die zich met hart en ziel inzetten. Dat onderschrijf ik.
Erkent u dat goed toezicht op bewindvoerders noodzakelijk is, alsmede een laagdrempelig loket voor klachten?
Ja. Goed toezicht op bewindvoerders is geborgd aan de hand van wettelijke kwaliteitseisen en het rechterlijke toezicht daarop. Daar ga ik eerst op in. Daarna licht ik toe waar mensen terecht kunnen met klachten over hun bewindvoerder.
Sinds 1 april 2014 moeten professionele kandidaat-bewindvoerders voldoen aan de eisen in het Besluit kwaliteitseisen curatoren, beschermingsbewindvoerders en mentoren (hierna: het besluit).2 Professionele kandidaat-bewindvoerders komen alleen voor benoeming in aanmerking als zij voldoen aan deze kwaliteitseisen. Het gaat om eisen over werving, opleiding, scholing en begeleiding, omgang met cliënten, het plan van aanpak, klachtenregeling, dossiervorming, bedrijfsvoering en eisen ter voorkoming van belangenverstrengeling. Eenmaal benoemd moeten bewindvoerders jaarlijks aantonen dat zij aan de eisen voldoen, onder meer door een verslag van een accountant te overleggen. Voor de toets aan de kwaliteitseisen heeft de rechtspraak het Landelijke Kwaliteitsbureau (hierna: LKB) geïnitieerd. Om benoemd te kunnen worden, moeten kandidaten daar een toelatingsverzoek indienen. Na toelating moeten bewindvoerders jaarlijks een handhavingsverzoek indienen bij het LKB.
De kwaliteitseisen uit het besluit zijn geïntroduceerd bij de Wet wijziging curatele, beschermingsbewind en mentorschap. Deze wetswijziging en het besluit zijn in 2018 geëvalueerd.3 Mijn appreciatie van de evaluatie heb ik in juli 2019 aan uw Kamer aangeboden.4
Uit de evaluatie volgt dat het LKB inzicht heeft in de bedrijfsvoering van bewindvoerders en er consequenties aan verbindt als daaruit blijkt dat het niet goed gaat met een kantoor. Hiermee is invulling gegeven aan een van de belangrijkste doelstellingen van de wetswijziging. Uit de evaluatie komt het beeld naar voren dat het LKB in de afgelopen periode steeds beter is gaan functioneren. Daarnaast zet de rechtspraak flinke stappen in de digitalisering van het toezicht op professionele bewindvoerders. Dit draagt bij aan de versterking en effectiviteit van het toezicht. Verder blijkt uit de evaluatie dat de introductie van de kwaliteitseisen breed wordt gedragen door rechters en de beroepsgroep. In de eerste plaats omdat de eisen een zekere filterwerking hebben: met de eisen is het mogelijk geworden om een deel van de potentieel slecht functionerende bewindvoerders buiten de deur te houden. Ten tweede kan de jaarlijkse controle eraan bijdragen dat slecht functionerende bewindvoerders de mogelijkheid wordt ontnomen als bewindvoerder op te treden.
Wel is in de evaluatie en nadien tijdens stakeholderbijeenkomsten branche breed opgemerkt dat het bij de eisen ontbreekt aan een meer inhoudelijke toets van vaardigheden en competenties van bewindvoerders. Dit is ook besproken tijdens een bestuurlijk overleg van de Staatssecretaris van SZW en mij op 4 maart jl. met de Raad voor de rechtspraak, verenigingen van bewindvoerders en de VNG. De stakeholders hebben afgesproken gezamenlijk te verkennen of een specifieke opleiding verplicht kan worden gesteld. De Staatssecretaris van SZW en ik waarderen de bereidheid van deze partijen om hierin gezamenlijk op te trekken. De verkenning start naar verwachting rond de zomer van 2020. De Staatssecretaris van SZW heeft bij voornoemde plenaire behandeling toegezegd dat uw Kamer over de uitkomsten van het overleg wordt geïnformeerd.
Als een cliënt of bijvoorbeeld zijn naaste familie een klacht hebben over een bewindvoerder, kunnen zij die indienen bij de bewindvoerder. Op grond van het besluit moet een bewindvoerder een klachtenregeling hebben. Als de bewindvoerder is aangesloten bij een branchevereniging, kan ook daar een klacht worden ingediend. Het staat een cliënt en bijvoorbeeld zijn naaste familie altijd vrij om de rechter te benaderen. Op deze manier is een laagdrempelig loket voor klachten geborgd.
Bent u bereid een onderzoek te starten naar problemen onder bewindvoerders en aanbevelingen te doen om het systeem te verbeteren?
Naar aanleiding van voornoemde wetsevaluatie over onder meer de kwaliteitseisen voor bewindvoerders, zetten de rechtspraak, verenigingen van bewindvoerders en VNG stappen om de kwaliteit van bewindvoerders verder te verbeteren (zie antwoord 5). De verbeterpunten uit de wetsevaluatie worden dus opgepakt. Uw Kamer wordt over de voortgang geïnformeerd.
Daarnaast gaat het Ministerie van Justitie en Veiligheid in gesprek met de rechtspraak en het LKB naar aanleiding van de motie Jasper van Dijk/Peters.5 De motie roept op onderzoek te doen naar problemen met bewindvoering en aanbevelingen te doen om het systeem te verbeteren. Het ministerie zal met de rechtspraak en het LKB bespreken welke mogelijkheden zij zien om de kwaliteit van bewindvoerders verder te verbeteren. Uw Kamer wordt over de uitkomsten geïnformeerd.