Het bericht dat bij een reorganisatie bij bandenfabriek Apollo Vredestein in Enschede 750 medewerkers op straat staan |
|
Bart van Kent |
|
Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid, viceminister-president ) (D66) |
|
Wat is uw reactie op het bericht dat bij de Enschedese bandenfabriek Apollo Vredestein 750 medewerkers hun baan verliezen?1 De fabriek in Enschede gaat alleen nog banden produceren die in een hogere prijsklasse vallen, zoals winterbanden.
Ik ken het bericht. Het is aan de ondernemer zelf om zijn bedrijf in te richten en te besluiten op welke locatie hij de productie van verschillende producten laat uitvoeren. Deze voorgenomen reorganisatie is echter een bedrijfseconomische keuze en zal eerst nog door de ondernemingsraad en bonden worden getoetst. Dat neemt niet weg dat het voor de betrokken werknemers en hun gezinnen natuurlijk bijzonder vervelend is, dat zij mogelijk hun baan verliezen.
Kunt u zich voorstellen dat het verdwijnen van 750 banen als een grote schok komt voor de gemeente Enschede? Was u er wel van op de hoogte dat deze reorganisatie bij Apollo Vredestein er aan zat te komen? Zo ja, wat heeft u eraan gedaan om dit banenverlies te voorkomen?
Ja dat kan ik mij voorstellen. Ik was niet eerder op de hoogte van dit besluit dan de media.
Bent u bereid om per direct in gesprek te gaan met de directie van Apollo Vredestein om samen te kijken hoe het banenverlies voor de regio Enschede zoveel mogelijk kan worden voorkomen? Zo nee, waarom niet?
Mijn ambtenaren houden, in samenwerking met hun collega’s van het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat, nauw contact met de provincie, gemeente en het bedrijf.
Bent u bereid zich maximaal in te spannen om werknemers van Apollo Vredestein van werk naar werk te begeleiden en gedwongen ontslagen te voorkomen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe gaat u dat doen?
De voorgenomen reorganisatie is een bedrijfseconomische keuze en zal eerst nog door de ondernemingsraad en de bonden worden getoetst. Tot het dienstverband van de werknemers eindigt, is de werkgever verantwoordelijk voor de begeleiding van werk naar werk van zijn medewerkers. Naar ik begrijp wordt er op dit moment door de werkgever, samen met de bonden, gewerkt aan de afspraken waaronder de personeelsreductie, die vanaf volgend jaar zijn beslag zou moeten krijgen, wordt gerealiseerd. Verder heeft UWV aangeboden om daarbij te ondersteunen, bijvoorbeeld met informatie over de arbeidsmarkt of het in beeld brengen van overstapberoepen.
Wat gaat u er aan doen om deze klap voor de werkgelegenheid in de regio Enschede op te vangen?
Het kabinet volgt de ontwikkelingen op de voet en houdt daarbij nauw contact met de provincie Overijssel en gemeente Enschede. Het is nu echter eerst aan het bedrijf om met de ondernemingsraad en bonden om tafel te gaan over mogelijke alternatieve oplossingen en over de uitwerking van een sociaal plan.
Het is daarbij belangrijk om te bezien hoe onderdelen van het bedrijf die wél toekomst hebben in de regio, behouden kunnen blijven en verder in de regio verankerd kunnen worden. Het gaat dan specifiek om het meer specialistische deel van de productie bij Apollo-Vredestein maar ook bij de R&D-afdeling van Apollo in Enschede, die overigens niet in het reorganisatieplan is betrokken. Daar waar het niet lukt om de werkgelegenheid bij Apollo-Vredestein te behouden zal een goed sociaal plan erop gericht moeten zijn om medewerkers op weg te helpen bij het vinden van een nieuwe werkomgeving. Op dit moment vinden gesprekken over het sociaal plan plaats. De verantwoordelijkheid hiervoor ligt bij het bedrijf, in nauwe samenspraak met de bonden.
In dit kader is het bemoedigend dat de eerste bedrijven met interesse zich al hebben gemeld. Het kabinet heeft duidelijk oog voor het belang van de Twentse economie en werkgelegenheid. Recent is met regionale partijen een Regio Deal gesloten met als doel de sociaaleconomische structuur van de regio verder te versterken. Het Rijk stelt daarbij 30 miljoen ter beschikking voor onder meer arbeidsmarkt en talentontwikkeling, bereikbaarheid en vestigingsklimaat. Dit komt bovenop de generieke instrumenten die vanuit het Rijk voor de regio Twente ter beschikking worden gesteld.
Ondervertegenwoordiging van Nederlandse ambtenaren in Brussel |
|
Sjoerd Sjoerdsma (D66) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
![]() |
Klopt het dat in 2019 het aantal jonge Nederlandse ambtenaren bij de Europese Commissie 1,9% was, terwijl de gewenste bezettingsgraad 3,9% is? Kunt u dit uitsplitsen op de verschillende beleidsniveaus (starter, midden, topniveau)?1
De Commissie houdt een percentage aan van 3,9 procent voor de gewenste vertegenwoordiging van Nederland bij de Europese Commissie. De Commissie maakt hierin geen onderscheid tussen de verschillende beleidsniveaus (starter, midden, topniveau) maar hanteert de bandbreedtes AD5–8, alwaar de Nederlandse bezettingsgraad 1,9 procent is, en AD9–12, waar dat bij benadering 4 procent is. AD5–8 zijn echter niet alleen jonge ambtenaren. Europees ambtenaren kunnen zich doorgaans in 10 tot 12 jaar opwerken van AD5 naar AD8. Verder geldt dat van de Nederlanders die de afgelopen jaren een AD5-selectieprocedure hebben gehaald, 19 procent onder 25 jaar was, 75 procent tussen 25 en 35 jaar en 6 procent tussen 36 en 43 jaar. Het aantal Nederlandse managers binnen de Europese Commissie lag op 1 september 2018 bij benadering op 4 procent.
Verandert de gewenste bezettingsgraad bij de Europese Commissie na de Brexit?
Hierover heeft de Commissie nog geen uitsluitsel gegeven. Het ligt in de lijn der verwachting dat dit het geval is, aangezien bij de bepaling van de gewenste bezettingsgraad de Commissie onder meer uitgaat van het relatieve aandeel van een lidstaat in de EU-bevolking.
Hoe veel Nederlandse ambtenaren werken bij de andere Europese instellingen in Brussel? Wat is daar de gewenste bezettingsgraad en wat is de daadwerkelijke bezettingsgraad?
Volgens cijfers van de Commissie uit 2018 zijn er de volgende aantallen Nederlandse ambtenaren onder het AD-personeel met daarachter de percentages.
De gewenste bezettingsgraad is voor de Europese Commissie, het Secretariaat-Generaal van de Raad en het Comité van de Regio’s 3,9 procent. In de berekening hiervoor worden het aandeel in de EU-bevolking, de leden van het Europees parlement en stemmen in de Raad meegenomen. Voor andere instellingen die alleen naar het aandeel in de EU-bevolking kijken, is het streefcijfer 3,8 procent.
Klopt het dat het aantal Nederlandse ambtenaren bij de Europese Commissie al sinds ten minste 2008 dalende is?2 Kunt u toelichten hoe de bezetting er naar verwachting de komende jaren uit zal zien, gelet op de verwachte uitstroom vanwege de pensioenleeftijd?
Het klopt dat het aantal Nederlandse ambtenaren bij de Europese Commissie al sinds ten minste 2008 een dalende trend laat zien. Op 1 september 2018 waren 84 Nederlandse AD-ambtenaren ouder dan 58 jaar, oftewel 22 procent, terwijl de pensioenleeftijd voor EU-ambtenaren 66 jaar is. Het is een uitdaging om de volledige uitstroom op te vangen met instroom via de verschillende AD-selectieprocedures, mede omdat niet bekend is hoeveel AD-selectieprocedures zullen worden georganiseerd in de komende jaren en hoeveel nieuwe EU-ambtenaren daarmee worden geworven.
Wat is uw reactie op deze teleurstellende cijfers? Deelt u de mening dat het ambtenarenapparaat bij de Europese instellingen een afspiegeling dient te zijn van de verschillende lidstaten? Deelt u de mening dat het van belang is dat Nederland goed vertegenwoordigd is binnen de Europese instellingen, bijvoorbeeld vanwege opbouw van kennis en een Nederlands netwerk binnen de Europese instellingen?
Kortheidshalve verwijs ik u graag naar mijn brief van 6 maart 2020 (Kamerstuk 35 078, nr. 34) waarvan de verzending gekruist heeft met de inzending van uw vragen.
Op welke wijze stimuleert u Nederlandse ambtenaren en Nederlandse afgestudeerden te solliciteren bij een Europese instelling?
Zie antwoord vraag 5.
Kunt u uiteenzetten welke stappen er de afgelopen tien jaar gezet zijn om de dalende trend van Nederlanders werkzaam bij Europese instellingen te keren? Heeft dit beleid (waaronder bijvoorbeeld «WerkenBijdeEU») de gewenste resultaten opgeleverd? Zo ja, hoe verklaart u de blijvende dalende trend? Zo nee, wat gaat u anders doen?
Waar in het verleden voornamelijk werd gekeken naar de benoeming van Nederlanders op topniveau in de EU, ligt de focus nu op instroom en doorstroom van Nederlanders op alle niveaus, zoals toegelicht in mijn brief van 6 maart 2020 (Kamerstuk 35 078, nr. 34). Hierom richt WerkenbijdeEU zich op de communicatie aan relevante doelgroepen en begeleidt Nederlandse kandidaten in EU-selectieprocedures. De Permanente Vertegenwoordiging van Nederland bij de Europese Unie begeleidt Nederlandse EU-ambtenaren die door willen stromen. Zij houdt daarvoor goed zicht op vacatures op het niveau van afdelingshoofd en hoger en houdt intensief contact met Nederlandse EU-ambtenaren die daar interesse in tonen.
Verder lobbyt de Permanente Vertegenwoordiging voor maatregelen die de geografische disbalans aanpakken. Zij werkt daarvoor samen met de PV’s van andere ondervertegenwoordigde lidstaten als Denemarken, Duitsland, Finland, Frankrijk, Ierland en Zweden. De groep is in doorlopend contact met de HR-directeuren van de instellingen en het kabinet van Eurocommissaris Hahn. Ook vergadert deze groep lidstaten meermaals per jaar met het European Personnel Selection Office.
Het is nog te vroeg om de effecten van het huidige beleid te zien. Het kabinet monitort de effecten ervan en zal waar nodig bijsturen.
Kunt u aangeven wanneer de door u toegezegde beurzen om te studeren aan het Europacollege in Brugge, beschikbaar zullen zijn?3
Het kabinet spant zich in om met ingang van het collegejaar 2021–2022 beurzen beschikbaar te hebben voor Nederlandse studenten aan het Europacollege.
Wanneer zult u uitvoering geven aan uw toezegging gedaan tijdens het algemeen overleg Nederlandse belangenbehartiging in de Europese Unie van 3 oktober 2019 om schriftelijk terug te komen op de benoemingen van Nederlandse ambtenaren en daarvoor een plan te maken?
Kortheidshalve verwijs ik u graag naar mijn brief van 6 maart 2020 (Kamerstuk 35 078, nr. 34) waarvan de verzending gekruist heeft met de inzending van uw vragen. De brief gaat in op benoemingen van Nederlandse ambtenaren binnen de Europese Unie. Waar de laatste alinea specifiek ingaat op benoemingen op hoogambtelijk niveau, geeft de rest van de brief weer hoe het kabinet zich meer dan voorheen wil richten op de hele pijplijn. Alleen op deze manier kan Nederland op termijn zicht houden op Europese topfuncties. Zodoende is de Kamerbrief in zijn geheel een plan voor benoemingen van Nederlandse ambtenaren op het hoogste niveau.
Het bericht ‘Middelbare scholen: ‘Neem het maatwerkdiploma serieus’ |
|
Rudmer Heerema (VVD), Dennis Wiersma (VVD) |
|
Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66), Arie Slob (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CU) |
|
![]() |
Herkent u de signalen uit het artikel «Middelbare scholen: «Neem het maatwerkdiploma serieus»», waarbij leerlingen met een maatwerkdiploma geen kans hebben op een vervolgstudie op een universiteit of hogeschool?1
Ja, de signalen herkennen wij. Er is op dit moment echter al het nodige mogelijk voor leerlingen die vakken op een hoger niveau hebben afgerond, hoewel dit niet om directe toegang gaat tot het vervolgonderwijs op een hoger niveau. Wel biedt het afsluiten van vakken op hoger niveau voordelen als een leerling op enig moment alsnog het vo-diploma van dat hogere niveau wil halen. Dan is de leerling vrijgesteld van de vakken die al eerder zijn behaald.
Ook kunnen bijvoorbeeld aankomende studenten met een havodiploma en vakken op vwo-niveau voordeel ondervinden bij de toelating tot de universiteit, als zij een hbo-propedeuse hebben gehaald. Er zijn immers studies die aanvullende eisen stellen als een leerling met een hbo-propedeuse wil instromen, zoals beheersing van voor die studie cruciale vakken op vwo-niveau. Ten slotte hebben mbo-instellingen de mogelijkheid om naar eigen inzicht leerlingen in te laten stromen op een hoger niveau.
Wat is uw reactie op de brief van een grote groep scholen, met de oproep tot meer regelruimte voor doorstroom met een diploma voor vakken op meerdere niveaus?
We horen de roep van deze scholen om enerzijds meer mogelijkheden te creëren het eindexamen anders vorm te geven, bijvoorbeeld door middel van het gebruik van externe certificaten of NT2-examens, en anderzijds om een bredere toegankelijkheid te creëren van het vervolgonderwijs.
Momenteel werken wij aan onze beleidsreactie op het onderzoek naar «voor- en nadelen van diploma’s met vakken op verschillende niveaus i.c.m. toegankelijkheid van het vervolgonderwijs»» uit het regeerakkoord. In deze reactie, die wij verwachten voor de zomer aan uw Kamer te sturen, gaan wij dieper in op enkele vragen die ook in deze brief worden gesteld. Ons antwoord dat wij aan de groep scholen hebben doen toekomen, sturen wij u met deze beantwoording van uw Kamervragen mee.
Hoeveel scholen bieden momenteel een versnellingstraject aan, zodat leerlingen die makkelijk kunnen leren alle of enkele vakken versneld kunnen afronden?
We hebben geen zicht op het aantal scholen dat leerlingen daadwerkelijk versneld examen aanbiedt in individuele vakken. Alle scholen voor voortgezet onderwijs hebben volgens de huidige regelgeving de mogelijkheid om leerlingen één of meer vakken versneld te laten afronden. Binnen de pilot «Verrijkt vwo en/of versneld vwo»» zijn er wel 30 scholen die een ontheffing bezitten om voor getalenteerde leerlingen het hele vwo-programma in te korten naar vijf jaar.
In hoeverre is het wenselijk dat leerlingen met een VWO-maatwerkdiploma wel de mogelijkheid krijgen om versneld een HBO- opleiding te volgen, maar niet gewoon aan een universitaire studie kunnen beginnen? Wat gaat u doen, zodat leerlingen met een VWO-maatwerkdiploma wel gewoon aan een universitaire studie kunnen beginnen?
Wij gaan ervan uit dat deze vraag uitgaat van een havodiploma met één of meer vakken op vwo-niveau. De laatste jaren volgen meer leerlingen een vak op hoger niveau. Onze eerste inzet bij deze leerlingen is om vooral te kijken naar hoe we hun meerwerk en extra inzet kunnen belonen. Daarover blijven we in gesprek met de ho-instellingen. De huidige richtlijnen geven voldoende mogelijkheden om hiermee te experimenteren. Momenteel houden wij vast aan de eisen die officieel zijn vastgesteld voor de doorstroom naar het wetenschappelijk onderwijs. Wij gaan ons beraden op het eerder genoemde onderzoek en zullen later dit jaar vaststellen of wij tot een andere conclusie komen.
Voor informatie over de stand van zaken bij het experiment uit het regeerakkoord dat ziet op toelating tot het vervolgonderwijs van leerlingen met diploma’s met vakken op verschillende niveaus, verwijzen wij u naar ons antwoord op vraag 8.
In hoeverre klopt de bewering dat buitenlandse studenten momenteel probleemloos worden toegelaten met een maatwerkdiploma? Klopt het dat Britse studenten die minimaal drie vakken op een zogenaamde A-level-niveau (het hoogste niveau) hebben afgerond, toegelaten worden op een Nederlandse universiteit, terwijl bij Nederlandse studenten het vak op het laagste niveau geldt? Hoe wenselijk vindt u dit?
Het hoger onderwijs is toegankelijk voor leerlingen die het voortgezet onderwijs in het buitenland hebben doorlopen, in het bijzonder voor studenten uit andere EU-lidstaten. Ieder land heeft echter een specifiek onderwijsstelsel waarbij de samenstelling van het voortgezet onderwijs en het daarbij horende diploma, past bij de inrichting en wijze van toelating tot het vervolgonderwijs in dat land. Dat maakt dat het voor instellingen voor vervolgonderwijs ondoenlijk is om per land van herkomst en per opleiding specifieke eisen te stellen aan het diploma van de student. Daarom is in de wet voorzien dat het vervolgonderwijs selectiemiddelen tot haar beschikking heeft. Nuffic heeft per land geïnventariseerd welke diploma’s qua niveau vergelijkbaar zijn met Nederlandse instroomdiploma’s. Deze inventarisatie wordt vaak gebruikt door ho-instellingen als richtlijn. Instellingen kunnen hier wel van afwijken indien ze dat noodzakelijk achten voor specifieke vervolgopleidingen. Wij kunnen niet bevestigen dat Britse studenten met minimaal drie vakken op A-level niveau altijd worden toegelaten op een universiteit. Het is aan de betreffende instelling om de geschiktheid van buitenlandse aspirant-studenten te beoordelen.
Klopt het dat universiteiten en hogescholen momenteel wettelijk geen mogelijkheden hebben om studenten aan te nemen die geen volledig HAVO- of VWO-diploma hebben afgerond? Wat vindt u daarvan? Bent u bereid om dit wettelijk mogelijk te maken?
Dit is ten dele juist. Voor directe toelating tot bijvoorbeeld de universiteit met een havodiploma met één of meer vakken op vwo-niveau bestaat nu inderdaad geen mogelijkheid als de persoon in kwestie jonger is dan 21 jaar.
In veel gevallen biedt een propedeuse van het HBO mogelijkheden om in te stromen bij universitaire opleidingen, al dan niet zonder enige aanvullende eisen. Het afsluiten van één of meer voor die opleiding belangrijke vakken op vwo-niveau kan een dergelijke aanvullende eis zijn. Ook een mbo-diploma biedt toelaatbaarheid tot het hbo. Daarnaast kan een instelling voor hoger onderwijs een toelatingsonderzoek organiseren, het zogeheten Colloquium Doctum. Hierbij is wel een minimale leeftijd van toepassing van 21 jaar omdat het een tweede kans op toelating biedt Het behalen van een vo-diploma met het bijbehorende toelatingsrecht blijft de geijkte wijze toegang te krijgen tot het vervolgonderwijs. Dit aspect wordt in het eerder genoemde onderzoek opnieuw meegewogen bij het evalueren van de voor- en nadelen van maatwerkdiploma’s in combinatie met doorstroom naar vervolgonderwijs. In de beleidsreactie hierop zullen wij daarom dit standpunt bevestigen of herzien.
Bent u van mening dat het belangrijk is om alles uit een leerling te halen, dat er geen focus moet zijn op het slechtste vak maar op de beste vakken van leerlingen en dat een maatwerkdiploma hiervoor een goed instrument is? Zo nee, waarom niet? Zo ja, bent u bereid om te kijken naar mogelijkheden waarbij een maatwerkdiploma in het aankomende collegejaar een leerling al verder kan helpen in het hoger onderwijs?
Wij zijn inderdaad van mening dat het belangrijk is dat leerlingen alles uit zichzelf kunnen halen. Binnen de huidige richtlijnen zijn er mogelijkheden voor de leerlingen om met de mindere cijfers op één of twee vakken alsnog te slagen middels de compensatieregeling. Ook is het mogelijk om alle vakken minus één op een hoger niveau af te ronden. Dit kan worden ingezet om leerlingen te motiveren om alles eruit te halen dat erin zit. En de leerling kan het voortgezet onderwijs afronden ondanks dat het niveau waarop verschillende vakken wordt beheerst divers is. De gevolgen van dit maatwerk bij het doorstromen naar het vervolgonderwijs, is zoals aangegeven het onderwerp van het onderzoek waarover wij graag later met u van gedachten wisselen.
Wat is de stand van zaken van het experiment in het voortgezet onderwijs om meerdere vakken op een hoger niveau af te ronden en daarmee toegang te krijgen tot specifieke vervolgopleidingen, mits zij voldoen aan de selectiecriteria van desbetreffende vervolgopleidingen? Welke universiteiten en hogescholen doen mee met dit experiment? Hoeveel leerlingen kunnen hierdoor al profiteren van meer mogelijkheden door hun maatwerkdiploma?
Momenteel zijn de Onderwijsgroep Tilburg (ROC), de hogescholen Avans en Fontys en de Universiteit van Tilburg samen met meerdere vo-scholen verenigd in een experimentgroep. Men kijkt daar op basis van casussen en leerlingprofielen hoe bestaand maatwerk uit het voortgezet onderwijs, beter herkend en erkend kan worden in het vervolgonderwijs. De inzet is in eerste instantie om te onderzoeken hoe dit kan binnen de huidige regelgeving. Ons ministerie en de sectorraden zijn ook aangesloten bij dit overleg. De experimentgroep bestaat uit scholen en instellingen die in meer of mindere mate al bezig zijn met het bieden van maatwerk, ook bij de overgang naar het vervolgonderwijs. In de regel gaat het per instelling om enkele leerlingen per jaar.
Bent u van mening dat een maatwerkdiploma kan zorgen voor meer kansengelijkheid en dat daarmee talenten optimaal worden benut? Zo ja, welke maatregelen gaat u nemen om meer kansen te bieden aan leerlingen met een maatwerkdiploma in hun vervolgopleiding?
Zoals gemeld in het antwoord op vraag 2, komen wij voor de zomer met een beleidsreactie op voornoemd onderzoek. Hierin zullen wij ook specifiek ingaan op het aspect kansengelijkheid in relatie tot maatwerkdiploma’s.
Kunt u alle vragen afzonderlijk beantwoorden?
Ja.
Het bericht dat de vergunning voor het storten van granuliet in het gebied ‘Over de Maas’ is uitgebreid |
|
Cem Laçin (SP) |
|
Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Klopt het dat de vergunning voor het storten van granuliet in het gebied «Over de Maas» is uitgebreid met 250.000 ton naar 750.000 ton? Zo ja, wanneer en hoe is dit besluit tot stand gekomen en is hiertegen bezwaar mogelijk?1
Het Besluit bodemkwaliteit kent geen vergunningen, maar bevat algemene regels en werkt met zogeheten meldingen. Er is geen sprake van een besluit in de zin van de Algemene wet bestuursrecht, waartegen rechtstreeks bezwaar kan worden aangetekend. Dit is anders dan bijvoorbeeld de ontgrondingsvergunning. Tegen een (ontwerp)ontgrondingsvergunning kunnen zienswijzen worden ingediend en beroep bij de Raad van State worden ingesteld.
Het gebied Over de Maas is door de provincie en de gemeente in 2006, respectievelijk 2008 aangewezen voor zandwinning en natuurontwikkeling. Door de provincie Gelderland is hiervoor in 2009 een ontgrondingsvergunning verleend. Deze vergunning is in 2018 door de provincie verlengd (einddatum is nu 31 december 2021). In het herinrichtingsplan van de ontgrondingsvergunning is bepaald hoe het gebied Over de Maas eruit moet komen te zien nadat de ontgronding heeft plaatsgevonden. Deze voorgeschreven eindtoestand van het gebied bepaalt de behoefte aan materiaal voor de verondieping. Het benodigde volume voor Over de Maas bedraagt circa 11 miljoen kubieke meter.
De kwaliteit van het toe te passen materiaal moet passen binnen de wettelijke kaders van het Besluit bodemkwaliteit. Daarnaast is er tussen de gemeente en de initiatiefnemer (Over de Maas BV) een planovereenkomst gesloten waarin tussen deze partijen o.a. aanvullende afspraken zijn gemaakt over de kwaliteit en de herkomst van het toe te passen materiaal en de door de initiatiefnemer bij afronding van het project te realiseren zogeheten leeflaag met een dikte van drie meter.
Het klopt dat op 27 februari jl. door of namens Over de Maas BV een melding op basis van het Besluit bodemkwaliteit bij Rijkswaterstaat is gedaan voor het toepassen van granuliet in Over de Maas. Het betreft een uitbreiding van de eerdere melding van 500.000 ton naar 750.000 ton granuliet. De uitbreiding vindt plaats op initiatief van de eigenaar van de plas. De rol van RWS beperkt zich tot toetsing van het materiaal aan de (milieu hygiënische) eisen van het Besluit bodemkwaliteit. Deze toetsing aan het Besluit bodemkwaliteit wijst uit dat granuliet aan de eisen voldoet.
Het bevoegd gezag houdt ook bij de toepassing van materiaal in het project toezicht op de naleving van het Besluit bodemkwaliteit. Hiervoor worden bijvoorbeeld steekproefsgewijs controlemonsters van het door de initiatiefnemer aangevoerde materiaal genomen. Deze controlemonster worden vervolgens in een laboratorium onderzocht. De resultaten van de onderzochte monsters bevestigen dat het granuliet voldoet aan de kwaliteitseisen van het Besluit bodemkwaliteit. Daarom is er geen grond voor bezwaar.
Hoe kan dit besluit genomen worden, terwijl omwonenden zich zorgen maken over de gevolgen van de stortingen en hier actie tegen voeren?
Er is in dit geval geen sprake van een besluit. Rijkswaterstaat is voor het project Over de Maas bevoegd gezag voor het Besluit bodemkwaliteit. Het Besluit bodemkwaliteit bevat geen voorschriften over het tempo waarin een verondieping plaatsvindt. Het bevoegd gezag kan een melding alleen als ontoereikend beoordelen, als niet wordt voldaan aan de regels van het Besluit bodemkwaliteit. Dit is bij deze melding niet het geval.
Waarom wordt dit besluit genomen, terwijl de vergunningverlening voor het storten van granuliet voor veel vraagtekens heeft gezorgd en er in de Tweede Kamer nog een technische briefing, rondetafelgesprek en een debat gepland staan?
De melding voor de uitbreiding is gedaan op 27 februari jongstleden. Op basis van het Besluit bodemkwaliteit geldt dan een termijn van vijf werkdagen voor controle en beoordeling van de melding door het bevoegd gezag. Na deze vijf werkdagen mag het materiaal op basis van de melding worden toegepast, tenzij het bevoegd gezag (Rijkswaterstaat) binnen deze termijn de melding als ontoereikend beoordeelt. Er waren geen juridisch gegronde redenen voor Rijkswaterstaat om deze melding voor granuliet als ontoereikend te beschouwen. Zie het antwoord op vraag 1 en op vraag 2.
Begrijpt u dat omwonenden boos zijn over de gang van zaken en zich gepasseerd en niet serieus genomen voelen? Zo ja, wat gaat u hieraan doen?
Er is ongerustheid bij de omwonenden ontstaan. In mijn brief van 5 maart jl. ben ik daar ook op ingegaan. Met de gemeente zijn inmiddels gesprekken gevoerd waarin de onderzoeken naar granuliet zijn toegelicht. Zoals bekend geven al deze onderzoeken aan dat granuliet niet schadelijk is voor de leefomgeving.
De gemeente heeft aangegeven het op prijs te stellen dat er een extra monstername plaatsvindt van het granuliet dat in Over de Maas wordt toegepast. Ik ben, hoewel daar uit handhavingsoptiek geen directe reden voor is, bereid aan dit verzoek tegemoet te komen.
Om de ongerustheid weg te nemen zal ik, in overleg met de gemeente en de provincie, een review laten uitvoeren naar de milieukwaliteit van granuliet. In mijn begeleidende brief ga ik daar nader op in.
Kunt u deze vragen afzonderlijk beantwoorden zonder samenvoegingen en de antwoorden voor maandag 9 maart 2020 naar de Tweede Kamer sturen?
De gestelde vragen zijn zo snel als mogelijk beantwoord. Het is helaas niet gelukt de beantwoording voor 9 maart 2020 naar uw Kamer te sturen.
De betrouwbaarheid en volledigheid van zelfonderzoek door eigen advocaten van bedrijven |
|
Maarten Groothuizen (D66), Michiel van Nispen (SP) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
![]() ![]() |
Kent u het artikel in FD over de zaak van de heer Clawer?1
Ja, ik heb kennisgenomen van het artikel in het Financieel Dagblad.
Wat zijn op dit moment de kaders van «zelfonderzoek» door eigen advocaten van bedrijven die ergens van verdacht of beschuldigd worden?
Het Openbaar Ministerie (OM) schrijft bedrijven geen specifiek kader voor zelfonderzoek voor. Zoals eerder aangegeven2 is de waarde die aan een dergelijk zelfstandig onderzoek wordt gehecht wel afhankelijk van de mate waarin deze onderzoeken voldoende diepgaand, volledig en juist zijn. Hiervoor dient het onderzoek inzichtelijk en toetsbaar te worden gepresenteerd. Bij de Fiscale Inlichtingen- en Opsporingsdienst (FIOD) worden de door de verdachten aangeleverde onderzoeksresultaten daarop ook altijd gecontroleerd en door het OM vervolgens geverifieerd. Verder is en blijft het OM verantwoordelijk voor een strafrechtelijk onderzoek en beslist over het inzetten van strafvorderlijke bevoegdheden en over de vervolging. Voorts dienen, als (eigen) advocaten worden ingeschakeld voor zelfstandige onderzoeken, zij zich te houden aan de voor hen geldende beroeps- en gedragsregels, zoals onder andere neergelegd in de kernwaarden genoemd in artikel 10a van de Advocatenwet. Zo dienen zij bij het uitvoeren van het onderzoek voldoende onafhankelijkheid te betrachten ten opzichte van hun opdrachtgever. De naleving van deze regels wordt geborgd door het voor de beroepsgroep geldende tuchtrecht.
Wordt inmiddels bijgehouden in hoeveel strafrechtelijke onderzoeken zelfonderzoek wordt aangedragen en in hoeveel gevallen dit heeft geleid tot strafvermindering? Zo nee, waarom niet? Hoe kan dan zicht worden gehouden op eventueel onwenselijke effecten van deze manier van werken door het openbaar ministerie (OM)? Wat zijn de plannen van het OM op het gebied van het overlaten van feitenonderzoek aan advocaten van bedrijven zelf?
Het aantal strafrechtelijke onderzoekszaken waarbij zelfstandige onderzoeken zijn aangedragen en in hoeveel gevallen dit heeft geleid tot strafvermindering, worden niet als zodanig geregistreerd bij het OM. Leidend is het aantal strafrechtelijke onderzoeken, een zelfonderzoek wordt daarin meegenomen. Nu een zelfstandig onderzoek door de verdachte zelf altijd door de FIOD wordt gecontroleerd en door het OM wordt geverifieerd, wordt zicht gehouden op eventueel onwenselijke effecten.
Het OM wil in de toekomst vaker gebruik maken van onafhankelijk onderzoek door professionals, waaronder advocaten of (forensisch) accountants, die door verdachte bedrijven zelf zijn ingehuurd, waarbij voornoemde randvoorwaarden te allen tijde in acht dienen te worden genomen.
Erkent u dat er grote risico’s zitten aan dit soort zelfonderzoek, tenminste het risico dat de beschuldigde rechtspersoon zichzelf probeert vrij te pleiten middels onderzoek door eigen advocaten, waarbij mogelijk niet de volledige waarheid op tafel komt, doordat bijvoorbeeld geen adequate hoor en wederhoor plaatsvindt, en mogelijk zelfs de schuld in de schoenen van anderen geschoven kan worden?
De afweging om wel of niet (eigen) advocaten in te schakelen ten behoeve van een zelfstandig onderzoek is aan bedrijven zelf. Gelet op de eerder genoemde randvoorwaarden waaraan dergelijke onderzoeken door (eigen) advocaten dienen te voldoen, ben ik van mening dat de eventueel onwenselijke risico’s aan dit soort onderzoeken in voldoende mate worden gemitigeerd.
Ziet u ook dat, gelet op de omstandigheid dat advocaten een vertrouwensrelatie met hun cliënten hebben en dan ook per definitie partijdig zijn, dit op gespannen voet kan staan met waarheidsvinding, omdat bedrijven en hun bestuurders juist schadelijke publiciteit willen vermijden, en dat het dan ook onwenselijk is dat het OM fraudeonderzoek overlaat aan de te onderzoeken partij zelf? Zo nee, kunt u uitleggen waarom u dit wel wenselijk acht?
Zie antwoord vraag 4.
Vindt u het niet opzienbarend dat juist de advocaten die in deze kwestie (1) bekritiseerd worden de aanjagers zijn van de ontwikkeling dat bedrijven juist vaker zelfonderzoek door eigen advocaten uit zouden moeten laten voeren?2
Dat het OM juist samen met de advocatuur de mogelijkheden beziet hoe vaker gebruik kan worden gemaakt van zelfstandige onderzoeken, waarbij voornoemde randvoorwaarden te allen tijde in acht dienen te worden genomen, vind ik in z’n algemeenheid een goede zaak. De bekritisering van de advocaten in deze kwestie is nu onderwerp van een lopende tuchtrechtelijke procedure. Het is aan de tuchtrechter om zich een oordeel te vormen over de vraag of de advocaten in strijd met het tuchtrecht hebben gehandeld.
Deelt u de mening dat in het geval een feitenonderzoek door de verdachte zelf deel uitmaakt van het dossier van het OM, de FIOD altijd moet verantwoorden op welke manier zij dit zelfonderzoek heeft gecontroleerd en op bruikbaarheid heeft beoordeeld? Zo ja, hoe gaat u dit formeel vormgeven? Zo nee, waarom niet?
Ja, voor het OM moet duidelijk zijn op welke manier de FIOD een zelfstandig onderzoek heeft gecontroleerd op voldoende diepgang, volledigheid en juistheid. Tussen de FIOD en het OM bestaan hierover goede werkafspraken.
Deelt u de mening dat, daar waar u in antwoord op eerdere vragen van de leden Groothuizen en Van Nispen leek te bevestigen dat, wanneer iemand meewerkt aan een onderzoek dit kan leiden tot strafvermindering, er een verschil zit tussen «meewerken aan een onderzoek» en zelf onderzoek doen en dat onderzoek dan aan het OM presenteren als de waarheid? Zo ja, kunt u verduidelijken of voor dat laatste ook strafvermindering bedongen kan worden en waarom u dat dan wenselijk acht?3
Ik ben van mening dat de mate en manier van «meewerken» kan verschillen. De hoogte van de strafeis van het OM voor een verdachte is daarom altijd afhankelijk van alle feiten en omstandigheden van het geval. Indien een verdachte meewerkt in een strafproces is dat een omstandigheid die door het OM in de regel positief wordt meegewogen bij het bepalen van de strafeis. Die afweging kan ook plaatsvinden bij een zelfstandig onderzoek zolang het onderzoek voldoende diepgang heeft en juist en volledig is. Wanneer een strafzaak aan de rechter wordt voorgelegd beslist de rechter over eventuele strafverminderende (of -verzwarende) omstandigheden.
Kunt u deze vragen beantwoorden voor het Algemeen Overleg financieel-economische criminaliteit?
Daaraan heb ik bij deze voldaan.
Geweld en seksuele intimidatie in de trein en op het spoor |
|
Nevin Özütok (GL), Suzanne Kröger (GL), Kathalijne Buitenweg (GL) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met de berichten «Politie deelt video van man die geslachtsdeel laat zien in trein», «Ruim 200 meldingen seksuele intimidatie in ov» en «Seksuele intimidatie in het OV: de «treinrukker» is overal»?1
Ja.
Heeft u meer inzicht in het aantal incidenten van seksuele intimidatie in de trein en op het perron?
Zoals ik in antwoord op de Kamervragen van de leden Kuiken en Van den Hul (beiden PvdA)3 heb aangegeven, zijn er door de vervoerders in 2019 circa 200 incidenten geregistreerd met betrekking tot seksuele intimidatie. Het gaat hierbij om seksuele intimidatie in de breedste zin van het woord inclusief verbale intimidatie, schennispleging en aanranding. Wanneer er melding wordt gemaakt van seksuele intimidatie in het vervoer, zal de vervoerder het incident registreren en afhankelijk van de situatie, de politie inschakelen of op een andere manier opvolging geven aan het incident. Omdat incidenten niet altijd gemeld worden, of omdat de reiziger direct aangifte doet bij de politie, is het beeld bij de vervoerders mogelijk niet compleet. De politie heeft op dit moment geen aanvullende cijfers met betrekking tot seksuele intimidatie specifiek in de trein en op het perron.
Worden reizigers in de trein en op de stations voorgelicht over wat ze kunnen doen indien zij worden lastiggevallen? Is er advies aan reizigers? Wat zijn de instructies aan medewerkers om hier zo goed mogelijk mee om te gaan? Is er inzicht in welke situaties (avonden of alleen in een coupé) relatief tot de grootste incidenten leiden?
Er is geen specifiek advies op het gebied van seksuele intimidatie. Vervoerders en ProRail zetten zich wel actief in om ongewenst gedrag te voorkomen. Vervoerders werken daarbij nauw samen met de politie. In zijn algemeenheid informeren vervoerders reizigers in situaties die als onveilig worden beleefd. Zo kunnen reizigers die worden lastig gevallen dat melden via de informatie- en alarmzuilen op stations, de conducteurs en 112. NS richt zich daarnaast op verbeteringen
voor de reiziger, zoals nieuwe treinen met transparante zichtlijnen en camera’s. Daarnaast heeft NS onlangs een proef gehouden met het kunnen melden van incidenten (niet zijnde 112-meldingen) in de trein via een SMS/Whatsapp alert. Aan medewerkers worden geen specifieke instructies gegeven. Zij worden getraind om naar de situatie te handelen. Bij vervoerders is bekend welke situaties tot de grootste incidenten leiden. Dat wordt ook gedeeld met de politie. NS zet op risicolocaties en op late uren extra veiligheid- en servicemedewerkers in.
Is de NS bekend met de aanpak en het beleid van andere buitenlandse en internationale vervoerders met betrekking tot seksuele intimidatie in de trein en op het station, of is er op dit gebied sprake van samenwerking? Zo nee, waarom niet?
De NS werkt, onder andere op het gebied van veiligheid, nauw samen met buitenlandse en internationale vervoerders. Er vindt ook uitwisseling van kennis tussen vervoerders plaats. NS heeft hierin een voortrekkersrol, maar maakt ook gebruik van de «best practices» van andere vervoerders. Daarnaast is NS lid van het verbond van Europese railvervoerders en het samenwerkingsverband tussen railvervoerders en spoorwegpolitie met 32 leden uit 25 landen. In dit verband worden ontwikkelingen met betrekking tot het voorkomen van incidenten en handelingen bij incidenten – waaronder ook seksuele intimidatie – gevolgd, geïmplementeerd en ontwikkeld.
Gebruikt de NS de kennis en expertise van het landelijk coördinatie Centrum seksueel geweld om het beleid rondom seksuele intimidatie in de trein en op de stations te verbeteren? Werken zij samen met dit centrum om gedegen beleid rondom seksuele intimidatie op te stellen? Zo nee, waarom niet?
Er is geen specifieke samenwerking tussen NS en het Centrum Seksueel Geweld. Als vervoerder heeft NS een belangrijke taak in het borgen van sociale veiligheid. NS werkt nauw samen met andere specialistische organisaties. De kennis van deze organisaties wordt verwerkt in trainingen van NS personeel (toezichthouders en Boa’s). Per situatie wordt een handelingsperspectief geboden. Het thema seksuele intimidatie komt geregeld aan de orde in deze trainingen. Het kennisniveau van de trainers en het eigen kennisinstituut (NS Leercentrum) is op peil. Daarnaast draag NS er zorg voor dat de laatste inzichten in de handelingsperspectieven voor het personeel verwerkt zijn. Voor de NS is hiermee de kennis voldoende gewaarborgd.
Het Centrum Seksueel Geweld biedt laagdrempelig multidisciplinaire hulp aan slachtoffers van seksueel geweld (aanranding en verkrachting. Ook bij de NS is het Centrum Seksueel Geweld goed bekend. Via een landelijk telefoonnummer en de recent gemoderniseerde website is hulp en kennis beschikbaar. Daarnaast is in november 2019 de overheidscampagne watkanmijhelpen.nl gestart die meerjarig aandacht zal vragen voor mensen die kort geleden seksueel geweld hebben meegemaakt. Ook is langs die weg breed bekend gemaakt welke organisaties slachtoffers welke hulp kunnen bieden.
Een uitspraak van de hoogste Franse rechter over platformorganisatie Uber |
|
Judith Tielen (VVD) |
|
Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid, viceminister-president ) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Hoogste rechtscollege Frankrijk ziet chauffeurs van digitale taxidienst Uber als werknemers»?1
Ja
Wat is in uw ogen de kern van het arrest op basis waarvan de Franse rechter afweegt dat sprake is van een gezagsrelatie en de chauffeurs ondergeschikt zijn aan Uber?
Het Franse Hof van Cassatie heeft in haar arrest geoordeeld dat wanneer een chauffeur contact maakt met het digitale platform van Uber, dat er sprake is van een relatie van ondergeschiktheid. De chauffeur wordt in dat geval aangemerkt als werknemer. Voor zelfstandig ondernemerschap gaat op dat er een mogelijkheid moet zijn op een eigen klantenkring op te bouwen, dat er vrijheid moet zijn om eigen tarieven te bepalen en dat er vrijheid moet zijn om de voorwaarden te bepalen voor het verrichten van de diensten. Bij Uber-chauffeurs in Frankrijk is hiervan geen sprake. Daarmee heeft dit arrest gelijkenissen met het Nederlandse stelsel en de elementen die Nederlandse rechters meewegen bij de beoordeling van de arbeidsrelatie. Hetzelfde geldt voor wetgeving in andere lidstaten. Toch kennen de wettelijke stelsels verschillen. Op grond van het Franse arbeidsrecht geldt bijvoorbeeld het rechtsvermoeden van zelfstandig ondernemerschap als de werkende in het Handelsregister staat ingeschreven, waar in het arrest ook naar verwezen wordt. En geldt in Frankrijk een verplichting voor zelfstandigen om zich te verzekeren tegen arbeidsongeschiktheid. In het Verenigd Koninkrijk is naast werknemers en zelfstandigen, sprake van een derde categorie «workers». Deze verschillen maken het zeer lastig om Franse jurisprudentie en wetgeving in algemene zin te analyseren en meer specifiek in relatie tot EU-recht.
Daarnaast gaat op dat, zoals ook in mijn brief van d.d. 21 juni 20194 staat beschreven, dat verschillende rechters uiteenlopende uitspraken hebben gedaan, afhankelijk van de verschillende nationale omstandigheden en criteria. Ook de Sociaal-Economische Raad heeft geconstateerd dat de vraag of bestaande nationale arbeidswetgeving op platformwerkers van toepassing is, verschillend wordt beantwoord door rechters in verschillende EU-lidstaten.5 De ontwikkelingen in Frankrijk, in andere lidstaten, en op EU-niveau, zullen wij ten aanzien van de afbakening uiteraard blijven volgen. Bovendien gaat op dat de door uw benoemde uitspraak in relatie tot de Nederlandse situatie, ziet op individuele gevallen. Hierover kan in algemene zin geen uitspraak worden gedaan.
Ik deel de belangstelling van het lid Tielen voor Franse jurisprudentie en de ontwikkelingen omtrent de uitleg van het werknemersbegrip. De afbakening tussen werknemers en zelfstandigen heeft namelijk prioriteit voor het kabinet. Deze prioriteit wordt bovendien bevestigd door het advies van de Commissie Regulering van werk waarin verschillende maatregelen worden voorgesteld voor een hanteerbare en eigentijdse afbakening. Het kabinet acht het van belang dat zzp-ers om de juiste redenen kiezen voor het zzp-schap en dat er niet eigenlijk sprake is van een arbeidsrelatie. De Coronacrisis maakt extra duidelijk dat een groot deel van de zelfstandigen zich in een uiterst kwetsbare positie bevindt. Gebrekkige bescherming, onduidelijkheid over de kwalificatie van de arbeidsrelatie en onwenselijke concurrentie op arbeidsvoorwaarden vragen onverminderd om een antwoord. Daarom werkt het kabinet op nationaal niveau aan maatregelen ten aanzien van het werken als zelfstandige, waarover de Kamer via de brief van 15 juni jl. is geïnformeerd, en zal na de zomer een kabinetsreactie volgen op het advies van de Commissie Regulering van werk.
Wat is in uw ogen de verhouding tussen enerzijds het Franse arrest en het eerdere arrest van het Hof van Jusititie van de Europese Unie (HvJ-EU) over Uber2 en een andere uitspraak van het HvJ-EU waarbij het platform AirBNB als informatiedienstverlener werd gekwalificeerd?3
Zie antwoord vraag 2.
In hoeverre is de uitspraak van de Franse rechter gestoeld op uitsluitend Franse wetgeving en/of is hierbij ook de rechtspraktijk in andere (Europese) landen betrokken?
Zie antwoord vraag 2.
In hoeverre is de werkwijze van Uber onder Frans recht – waar de hoogste Franse rechter een uitspraak over gedaan heeft – vergelijkbaar met de situatie onder Nederlands recht? Kunt u hierbij aangeven welke relevante verschillen hiertussen zitten? Wat voor gevolgen kan deze uitspraak in Frankrijk hebben voor de Nederlandse Uber-chauffeurs?
Zie antwoord vraag 2.
Op welke wijze wordt jurisprudentie van nationale rechters en van het HvJ-EU meegenomen in gesprekken over Europese initiatieven op het gebied van platformwerk die in voorbereiding zijn?
In de op 14 januari 2020 uitgebrachte roadmap «Een sterk sociaal Europa voor rechtvaardige transities» kondigt de Europese Commissie aan om een top te organiseren over platformwerk. Doel is om prioritaire kwesties en mogelijke oplossingen te bespreken, waaronder bijvoorbeeld arbeidsstatus, arbeidsvoorwaarden en toegang tot sociale bescherming van platformwerkers. Naar verwachting zal er tijdens deze top ook aandacht worden besteed aan jurisprudentie van nationale rechters en het Hvj-EU.
Heeft u gesprekken met platformorganisaties over de wijze waarop zij in Nederland ruimte bieden aan onder andere chauffeurs om echt als zelfstandige te kunnen werken? Zo ja, wat is de uitkomst van die besprekingen? Zo nee, wat bent u wel van plan te doen voor meer duidelijkheid over de vrijheden en rechten van zelfstandige chauffeurs?
In algemene zin ervaren opdrachtgevers en hun opdrachtnemers op dit moment onvoldoende duidelijkheid in welke gevallen er sprake is van een dienstbetrekking. Het kabinet acht het van belang dat deze partijen, waaronder dus ook platformorganisaties en chauffeurs, meer duidelijkheid krijgen over de status van hun arbeidsrelatie. Daarom voert het kabinet – zoals eerder aangegeven6 – een breed gesprek met relevante veldpartijen over de wijze waarop wordt gewerkt en in hoeverre bepaalde werkwijzen zich al dan niet lenen om buiten dienstbetrekking te werken.
Daarnaast wordt op dit moment de webmodule verder uitgewerkt. Dit is een extra hulpmiddel om duidelijkheid te geven over de kwalificatie van de arbeidsrelatie voor de loonheffingen, zoals ook beschreven in mijn brief aan uw Kamer7. Over de webmodule is op 2 maart jl. een stakeholdersbijeenkomst geweest waarbij eenieder de gelegenheid heeft gekregen input te geven op dit instrument. Voorts is van belang dat een opdrachtgever nu al duidelijkheid kan hebben over de aard van de arbeidsrelatie, omdat bijvoorbeeld naar tevredenheid wordt gewerkt op
basis van een gepubliceerde (branche)modelovereenkomst. Naast het voorleggen van een overeenkomst kunnen partijen zich tevens tot de Belastingdienst wenden voor het reguliere vooroverleg. Voorts heeft de Belastingdienst zijn toezichtplan gepubliceerd waarin de sectorspecifieke benadering wordt toegelicht.8 Ik hoop u komende periode – middels een brief aan uw Kamer – verder te kunnen informeren over de uitwerking van de maatregelen die zien op het werken als zelfstandige.
Seksueel geweld tegen christelijke vrouwen |
|
Martijn van Helvert (CDA), Kees van der Staaij (SGP), Anne Kuik (CDA), Joël Voordewind (CU) |
|
Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (D66), Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
![]() ![]() ![]() |
Kent u het bericht «Christenvrouwen bestraft met seksueel geweld»?1
Ja, van beide heb ik kennis genomen.
Heeft u kennisgenomen van het rapport «Gender specific religieus persecution report 2020» van Open Doors?2
Zie antwoord vraag 1.
Veroordeelt u het feit dat in de meeste landen op de Ranglijst Christenvervolging van Open Doors christelijke vrouwen doelgericht worden gestraft door middel van uitsluiting, seksueel geweld, gedwongen huwelijken of zelfs verkrachting?
Vervolging wegens een (van de meerderheid afwijkende) geloofs- of levensovertuiging vindt het kabinet onaanvaardbaar. Uitsluiting, seksueel geweld, gedwongen huwelijken en verkrachting zijn in algemene zin onacceptabel, dus ook als straf voor een specifieke groep zoals christelijke vrouwen.
Onderschrijft u de opmerking van auteur Helene Fisher dat vooral vrouwelijke slachtoffers een «onbeschrijfelijke mentale en fysieke mishandeling» ondergaan vanwege lidmaatschap van een minderheidsgeloof?
Het kabinet waardeert de benadering van de auteur. Zij probeert in kaart te brengen hoe mannen, vrouwen, jongens en meisjes, gezamenlijk en genderspecifiek, slachtoffer zijn van geweld in situaties van christenvervolging. Het kabinet deelt de conclusie dat «geen enkele groep gespaard blijft» en dat «in alle christelijke gemeenschappen het echter de vrouwen en meisjes zijn die in de meest moeilijke omstandigheden verkeren». Het zou echter goed zijn geweest die uitkomst te vergelijken met de situatie van alle vrouwen en meisjes in die specifieke context, inclusief degenen die deel uitmaken van de religieuze meerderheid. Hoe dan ook illustreert haar waarneming de noodzaak van onze inzet op versterking van de positie van vrouwen en meisjes in het algemeen. Dit met oog voor vrouwen en meisjes die op basis van godsdienst, levensovertuiging,
politieke gezindheid, ras, geslacht of op welke grond dan ook te maken hebben met extra geweld.
Hoe kan het Nederlandse buitenland- en ontwikkelingsbeleid bijdragen aan het mitigeren of oplossen van de in het Open Doors-rapport gesignaleerde top-5 van knelpunten voor zowel christelijke mannen en jongens als vrouwen en meisjes?3
Dit kan in de eerste plaats door het recht van de vrijheid van religie en levensovertuiging te blijven onderstrepen en steunen, zowel in bilateraal als in multilateraal verband. In de tweede plaats kan dat door te blijven inzetten op verbetering van de (maatschappelijke, dus ook religieuze) positie van vrouwen en meisjes. In de derde plaats door een combinatie van beide, zoals recentelijk nog geïllustreerd door het meest recente rapport van de Speciaal Rapporteur Vrijheid van Geloven en Levensovertuiging van de VN04 en het rapport «Promoting freedom of religion or belief and gender equality in the context of the sustainable development goals» opgesteld op verzoek van de Deense en Noorse ministeries van Buitenlandse Zaken 5. Voor maatschappelijke initiatieven op dit terrein staan middelen uit het Mensenrechtenfonds en middelen behorende bij het beleidskader Versterking Maatschappelijk Middenveld ter beschikking.
Hoe bevordert u internationaal de gelijkheid van vrouwen voor de wet, zodat daders van (seksueel) geweld niet onschendbaar zijn en hoe stimuleert u in dat licht dat wetgeving verdwijnt die schadelijke praktijken goedkeurt, toestaat of veroorzaakt en het verdedigen van eer accepteert als verdediging of verzachtende omstandigheid bij mensenrechtenschendingen?
Gelijke rechten voor vrouwen is een prioriteit van het Nederlands buitenlands en ontwikkelingsbeleid. Voor Nederland is van belang de positie van vrouwen zodanig te versterken dat zij ook zelf in staat zijn hun gelijkheid voor de wet af te dwingen. Zo stelt Nederland zich ten doel deelname van vrouwen aan (politieke) besluitvorming en vrouwelijk leiderschap te vergroten.
Bij onze inzet voor gelijke toegang tot recht, zonder discriminatie, hoort ook de aanpak van straffeloosheid zodat daders van geweld vervolgd worden. Hierbij is specifiek aandacht voor (seksueel) geweld tegen vrouwen.
Nederland investeert in rechtsstaatontwikkeling via onder andere UNDP, UN Women en (internationale) ngo’s. Eén van de doelen hierbij is verbetering van nationale wetgeving in lijn met internationale mensenrechtenstandaarden. UN Women zet zich met Nederlandse steun bijvoorbeeld in voor het bewust maken van vrouwen van hun rechten, inclusief het gebruik van rechtssystemen. Daarnaast draagt UN Women bij aan gender-sensitieve juridische hervormingen, om te zorgen dat iedereen toegang heeft tot recht en daders niet ongestraft blijven. Dit richt zich zowel op schadelijke praktijken in nationale wetgeving als in gewoonterecht. Ook richt UN Women zich op het versterken van transitional justice, door vrouwen bij het transitional justice proces te betrekken en specifiek aandacht te geven aan (seksueel) geweld tegen vrouwen. Tot slot worden er trainingen gegeven aan lokale, soms traditionele wetgevers, over mensenrechten, gender en gendergerelateerd geweld.
Hoe bevordert u dat internationale afspraken over het voorkomen van kindhuwelijken of gedwongen huwelijken beter worden nageleefd?
Nederland zet zich zowel politiek als via fondsen voor ontwikkelingssamenwerking (OS-fondsen) in om kindhuwelijken te voorkomen en gestalte te geven aan internationale afspraken hierover.
In 2017 en 2019 coördineerde Nederland de resolutie over kindhuwelijken in de VN Mensenrechtenraad, die beide gevallen met algemene stemmen werd aangenomen. Zowel in internationale fora als in bilaterale contacten verricht Nederland pleitbezorging op dit terrein.
Met OS-fondsen steunt Nederland concrete activiteiten om kindhuwelijken tegen te gaan:
Met name UNFPA/UNICEF en Girls not Brides hebben grote invloed in wereldwijde fora zoals de Mensenrechtenraad (MRR) en de Algemene Vergadering van de VN alwaar zij het bestrijden van kindhuwelijken op de agenda zetten en houden. Girls not Brides en UNFPA/UNICEF hebben in Zuidelijk Afrika modelwetgeving ontwikkeld die door deze landen kan worden aangenomen. Zo heeft Swaziland onlangs dergelijke wetgeving aangenomen.
Wilt u in VN-verband bepleiten dat de speciale vertegenwoordiger van de secretaris-generaal inzake seksueel geweld in conflictsituaties een onderzoek doet, met input van de speciale VN-rapporteur voor vrijheid van godsdienst of geloof (VGG), om beter voorstellen te doen over inzicht te krijgen in hoe de dubbele kwetsbaarheid verminderd kan worden?
Ja, onder meer de Speciaal Gezant voor Religie en Levensovertuiging zal overleg hebben met de speciaal vertegenwoordiger van de SGVN voor seksueel geweld in conflict en de speciale VN-rapporteur om dit onderwerp aan te kaarten, die zich overigens beiden bewust zijn van de problematiek van de dubbele kwetsbaarheid. De Speciaal Gezant voor Religie en Levensovertuiging zal hierbij gebruik maken van de bevindingen in het rapport van Open Doors en het hogergenoemde rapport van de Speciaal Rapporteur. De speciaal gezant van de SGVN kan met onderzoek beter inzicht krijgen in dubbele kwetsbaarheid of bepalen om dat op andere wijze te verkrijgen dan wel te adresseren.
Bent u bereid om in mensenrechtenprogramma’s meer aandacht en budget te reserveren voor hulpprogramma’s specifiek gericht op vrouwen die als lid van een minderheidsgeloof geconfronteerd worden met «onbeschrijfelijke mentale en fysieke mishandeling», ook van seksuele aard?
In het kader van de in 2017 ingezette intensivering van het Nederlandse buitenlands mensenrechtenbeleid gaat specifieke aandacht uit naar de vrijheid van religie en levensovertuiging, zowel beleidsmatig als financieel. Tevens spitst één van de zeven thema’s binnen het Power of Voices instrument (onderdeel van het beleidskader Versterking Maatschappelijk Middenveld), startend per januari 2021, zich toe op de vrijheid van religie en levensovertuiging. Tot slot zal, conform amendement van het Lid van der Staaij (kamerstuk 35 300 V, nr. 13), € 750.000 vanuit het Mensenrechtenfonds worden bijgedragen aan de financiering van psychische en geestelijke zorg aan geloofsvervolgden. Hierbij zal ook zorg worden geboden aan vrouwen van een religieuze minderheid.
Het bericht ‘Nederland dankzij Belgen al twee jaar niet vertegenwoordigd in EIB-top’ |
|
Aukje de Vries (VVD) |
|
Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Nederland dankzij Belgen al twee jaar niet vertegenwoordigd in EIB-top»?1
Ja ik ben bekend met dit artikel.
Kunt u een appreciatie geven van het feit dat de Europese Investeringsbank het al twee jaar zonder een vicepresident uit de Benelux moet stellen? Wat zijn de consequenties hiervan? Vindt u dit ook schadelijk voor Nederland?
Het is wat Nederland betreft onwenselijk dat er al meer dan twee jaar geen vicepresident namens de Benelux in het Management Comité van de Europese Investeringsbank (EIB) zetelt. Het Management Comité vormt volgens de statuten van de EIB (artikel 11.3)2 het dagelijks bestuur van de EIB en is verantwoordelijk voor het voorbereiden van beslissingen die door de Raad van bewind worden genomen en voor het toezien op de implementatie daarvan. Ook kan het Management Comité volgens de statuten van de EIB besluiten nemen over taken die door de Raad van bewind naar het Management Comité zijn gedelegeerd, waarbij de Raad van bewind toezicht houdt op de uitvoering van deze taken door het Management Comité (artikel 9.1). De praktische consequentie van het uitblijven van de benoeming van een Benelux vicepresident is dat er geen vicepresident namens de Benelux is die bij de vergaderingen van het Management Comité aanwezig is en meebeslist.
Alle EU landen, en dus ook Nederland, zijn vertegenwoordigd in de Raad van bewind omdat zij elk een lid benoemen. In de Raad van bewind worden alle uiteindelijke beslissingen genomen, zoals ook investeringsbeslissingen. Nederland kan hier dus wel over meebeslissen.
De EIB staat op het moment voor veel uitdagingen, zoals de implementatie van het nieuwe financieringsbeleid voor de energiesector (Energy Lending Policy), de nieuwe klimaatambitie, het versterken van het governance raamwerk van de bank en de impact van programma’s buiten de EU. Daarnaast zal de EIB Groep een grote rol vervullen in het opvangen van de negatieve economische gevolgen van de COVID-19 crisis. Onderdeel daarvan is het reeds gepresenteerde voorstel met als doel 40 miljard euro aan MKB-financiering te mobiliseren.3
Voor de Benelux, dus ook voor Nederland, is het uitblijven van een vicepresident niet wenselijk en daarom dringt het kabinet er al enige tijd bij België op aan dat er zo snel mogelijk een voordracht wordt gedaan.
Komen er nieuwe projecten in het geding doordat besluitvorming over de financiering langer duurt dan normaal?
Zoals hierboven uitgelegd, is het Management Comité verantwoordelijk voor het voorbereiden van beslissingen die door de Raad van bewind worden genomen en voor de taken die door de Raad van bewind aan het Management Comité zijn gedelegeerd. De Raad van bewind besluit over individuele projecten en garanties. Ik heb op dit moment geen aanwijzingen dat besluitvorming over financieringen langer duurt dan normaal doordat het Management Comité geen voltallige bezetting heeft. Specifiek wat betreft activiteiten van de EIB Groep in Nederland kwam het totaal in 2019 uit op 2,8 miljard euro aan investeringen. Niet eerder verstrekte de EIB Groep zoveel financiering in Nederland. Voorbeelden van investeringen zijn leningen aan de RET (o.a. verduurzamen van de busvloot), een farmaceutisch bedrijf (innovatief onderzoek naar behandelen van kanker) en Isala ziekenhuizen (o.a. elektronisch patiëntendossier).
Heeft u contact gehad met oud-premier Michel of zijn opvolger over het vicepresidentschap? Wat is er tijdens deze gesprekken besproken?
Nederland kaart de vacante Benelux-stoel in het Management Comité van de EIB in bilaterale gesprekken op alle niveaus met België steeds aan. Tijdens deze gesprekken benadrukt Nederland steeds het belang van het zo snel mogelijk invullen van de vacante positie van vicepresident door België. Ik heb begrip voor de politieke situatie in België die een voordracht lastig maakt, maar natuurlijk ziet Nederland het liefst zo snel mogelijk deze positie gevuld.
Welke mogelijkheid ziet u om de invulling van het vicepresidentschap door een Benelux-kandidaat in te vullen, dan wel te versnellen? Onderschrijft u het belang hiervan ook?
Nederland en België wisselen volgens onderlinge afspraken de positie van vicepresident af. De Belgische termijn is op 1 januari 2018 ingegaan. Zoals eerder gezegd dringt het kabinet aan op het zo snel mogelijk voordragen van een vicepresident door België, maar de verantwoordelijkheid daarvoor ligt bij België. De Nederlandse termijn gaat op 1 januari 2024 in.
Bent u voornemens in gesprek te gaan met de EIB-top om invulling van het vicepresidentschap te versnellen? Deelt u de mening dat het onwenselijk is dat een EU-toppositie zo lang onbezet blijft en dat continuïteit belangrijk is voor de Europese Investeringsbank dan wel Europa?
Volgens de statuten van de EIB (artikel 11.1) is de Raad van gouverneurs, op voordracht van de Raad van bewind, verantwoordelijk voor het benoemen van de president en vicepresidenten van de EIB. Er zijn geen manieren om dit proces voor het benoemen van een vicepresident te versnellen anders dan beschreven in de statuten. Ik ben het eens dat het inderdaad onwenselijk is dat deze positie tot op heden onbezet is en dat het belangrijk is dat de vacante stoel zo snel mogelijk wordt ingevuld.
Deelt u de mening dat het belangrijk is dat er aandacht is voor financiering van nieuwe projecten in Nederland en België? En dat een afgevaardigde uit de Benelux als vicepresident daarbij een belangrijke rol heeft?
De taak van de EIB is vastgelegd in het Verdrag van de Europese Unie, namelijk het bijdragen aan een evenwichtige en ongestoorde ontwikkeling van de interne markt in het belang van de EU door het verstrekken van leningen en garanties.4 Vanuit dat oogpunt is aandacht voor financieringen binnen en buiten de EU die hieraan bijdragen, waaronder ook investeringen in Nederland en België, belangrijk. Onderdeel van de recente governance hervormingen bij de EIB als gevolg van brexit is dat leden van het Management Comité sinds 1 februari 2020 niet langer verantwoordelijk zijn voor individuele projectonderhandelingen en de implementatie van projecten in eigen land of kiesgroep, maar alleen voor het onderhouden van institutionele relaties binnen de kiesgroep en het bijdragen aan business development (artikel 1.5 van de gedragscode Management Comité).5 Het is ook goed om in deze context te vermelden dat de EIB Groep een kantoor in Amsterdam heeft dat verantwoordelijk is voor het onderhouden van het contact en de samenwerking tussen de EIB Groep en publieke en private partners, en waar geïnteresseerden contact mee kunnen opnemen.
Kunt u aangeven welke stappen u de komende tijd gaat zetten om een afgevaardigde van de Benelux de positie van vicepresident te laten invullen?
Nederland zal de vacante Benelux-stoel in het Management Comité van de EIB aan blijven kaarten in bilaterale gesprekken met België en hierin het belang van een snelle voordracht benadrukken.
Uitbuiting van Uber-chauffeurs |
|
Gijs van Dijk (PvdA) |
|
Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD), Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid, viceminister-president ) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «De Uber-chauffeur zit klem tussen leasecontract en bedrijfsdwang»?1
Ja.
Bent u het ermee eens dat Uber-chauffeurs met 40 eurocent per kilometer, en in sommige gevallen zelfs nog minder, nauwelijks rond kunnen komen? Ziet u ook dat Uber-chauffeurs niet de mogelijkheid hebben om te kunnen onderhandelen over de tarieven? Is hier dan wel sprake van ondernemerschap?
De criteria arbeid, loon en gezag afkomstig uit het Burgerlijk Wetboek bepalen of er sprake is van een dienstbetrekking. Indien sprake is van een dienstbetrekking wordt de werknemer beschermd door het arbeidsrecht. Daarmee zijn onder andere de Wet minimumloon en de regels rondom het ontslagrecht uit het Burgerlijk Wetboek van toepassing. Wanneer men als zelfstandige werkt (en er dus geen sprake is van een dienstbetrekking), kan geen aanspraak gemaakt worden op de bescherming van het arbeidsrecht. Of in individuele gevallen zoals in de vraag wordt geschetst, sprake is van ondernemerschap, kan ik niet beoordelen, dat is aan de rechter. Hij toetst de omstandigheden van het geval die leiden tot deze kwalificatie.
Deelt u de mening dat Uber-chauffeurs zeker moeten kunnen zijn van een fatsoenlijk inkomen, zeggenschap over hun werk(tijden) en duidelijkheid over wanneer en waarom men uit het Uber-systeem gegooid kan worden?
Zie antwoord vraag 2.
Begrijpt u de onvrede onder de Uber-chauffeurs over de handelwijze van Uber naar hen toe?
Ik volg de signalen hierover in de media en heb uiteraard begrip voor de door hun benoemde onvrede, zonder daarmee een oordeel te geven over de situatie. Als partijen met elkaar van mening verschillen, kunnen ze in uiterste gevallen de rechter om een oordeel vragen.
Bent u bereid een vertegenwoordiging van de Uber-chauffeurs uit te nodigen, zodat u inzichtelijk krijgt tegen welke problemen zij dagelijks aanlopen?
Mijn ministerie heeft veel contacten met allerlei vertegenwoordigers en is altijd bereid om in gesprek te gaan indien een verzoek daarvoor wordt gedaan.
Hoe legt u de rechterlijk uitspraak, van februari 2019, uit waarin de rechter concludeerde dat, «het contract tussen de leasemaatschappij, Uber en de chauffeur kenmerken had van een arbeidsovereenkomst»?2 Deelt u de mening dat hier sprake is van een werkgever-werknemer relatie en dus het arbeidsrecht van toepassing dient te zijn? Is hier ook gewoonweg sprake van dat Uber-chauffeurs onder de CAO Taxi behoren te vallen?
Zoals in het antwoord op vraag 2 en 3 uiteengezet bepalen feiten en omstandigheden of er sprake is van bijvoorbeeld een arbeidsovereenkomst of een overeenkomst van opdracht. De genoemde zaken zien op individuele gevallen, hierover kan ik geen uitspraak doen. Het is aan de rechter om, indien hier twijfel over bestaat, op een individueel niveau te beoordelen of een persoon werkzaam is in dienstbetrekking of dat deze persoon als zelfstandig ondernemer kwalificeert.
Hoe beoordeelt u de uitspraak van het Franse Hof van Cassatie waarbij een Uber-chauffeur als werknemer wordt aangemerkt?3 Bent u bereid om na deze uitspraak van het Frans Hof van Cassatie specifiek te kijken naar de situatie van Nederlandse Uber-chauffeurs?
Zie antwoord vraag 6.
Heeft de Belastingdienst naar zzp-constructies bij taxichauffeurs gekeken? Zo ja, wat is het oordeel van de Belastingdienst? Zo nee, waarom is dat nog niet gedaan?
Er wordt door de Belastingdienst niet specifiek doelgroepgericht naar zzp-constructies bij taxichauffeurs gekeken. Toezicht op de loonheffingen bij taxichauffeurs vindt in het midden- en kleinbedrijf risicogericht plaats. Bij grote taxibedrijven vindt individuele klantbehandeling plaats, waar toezicht op de loonheffingen onderdeel van kan zijn. De uitkomsten van de beoordelingen van arbeidsrelaties voor de loonheffingen worden niet landelijk bijgehouden op het niveau van een specifiek beroep zoals taxichauffeurs.
Staan taxiplatforms op de lijst van aangemerkte bedrijven/sectoren die mogelijk kwaadwillend optreden? Heeft de Belastingdienst een aparte afspraak gemaakt met Uber? Zo ja, is deze afspraak dan ook beschikbaar? Zo nee, waarom niet?
Er is geen lijst met aangemerkte bedrijven/sectoren die mogelijk kwaadwillend optreden. De Belastingdienst doet over individuele belastingplichtigen geen uitspraak op grond van zijn geheimhoudingsplicht (artikel 67 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen). Dit geldt ook als het om Uber gaat.
Waarom hebben de grote steden nog steeds niet de mogelijkheid om zelf te kunnen bepalen hoeveel actieve (bel- en opstap-) taxi’s zij in hun stad wenselijk vinden? Heeft u dit überhaupt, ondanks eerdere verzoeken, al met de grote steden besproken?
Zoals eerder aan uw Kamer gemeld (Tweede Kamer, vergaderjaar 2019–2020, 31 521, nr. 116), is onder onafhankelijk voorzitterschap en begeleid door het Gemeentelijk Netwerk voor Mobiliteit en Infrastructuur (GNMI) met gemeenten gesproken over de problemen op de taximarkt die gemeenten lokaal ervaren en de beschikbare instrumenten om daartegen op te treden. Om bijvoorbeeld problemen met betrekking tot overlast of openbare orde te voorkomen, kunnen gemeenten op grond van de Gemeentewet en de wegenverkeerswetgeving volumebeperkende maatregelen treffen, bijvoorbeeld door middel van slimme toegang. De Dienstenrichtlijn is niet van toepassing op diensten op het gebied van vervoer, zoals taxidiensten.
Bent u het ermee eens dat volumebeleid door gemeenten ervoor kan zorgen dat chauffeurs een fatsoenlijk salaris kunnen verdienen?
De inkomsten van individuele chauffeurs hangen af van veel verschillende factoren, waaronder de vraag of sprake is van loondienst of ondernemerschap. Een vorm van volumebeleid zal in beginsel geen gevolgen hebben voor de vraag naar taxivervoer, maar zal deze hooguit anders verdelen over de beschikbare taxichauffeurs. Een positief effect op het inkomen van de ene chauffeur zal in dat geval een negatief effect betekenen op het inkomen van een andere chauffeur.
Welke mogelijkheden hebben gemeenten om het aantal actieve taxi’s binnen de gemeentegrens te beperken, anders dan specifieke verkeerscirculatiemaatregelen? En hoe beoordeelt u het beperken van het aantal actieve taxi’s binnen de gemeentegrens in het licht van de Europese Dienstenrichtlijn?
Zie antwoord vraag 10.
Bent u het er verder mee eens dat handhaving op landelijke basiseisen voor taxi’s versterkt moet worden? Welke maatregelen zijn er wettelijk gezien mogelijk om de regels rond beltaxi’s te moderniseren?
De Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT) houdt toezicht op de naleving van de landelijke eisen voor taxivervoer uit de Wet personenvervoer 2000. Naast de reguliere controle op straat en implementatie van deskhandhaving, werkt de ILT aan methodes om (samen met andere diensten) risico gestuurd toezicht te houden. Zoals in de brief aan de Kamer van 27 maart jl. (Tweede Kamer, vergaderjaar 2019–2020, 31 521, nr. 120) is aangegeven, wordt met de Minister van Justitie en Veiligheid, de ILT en een aantal gemeentes gesproken over een pilot waarin ook handhavers van die gemeenten een aantal bepalingen uit de Wp2000 kunnen gaan handhaven. Daarmee worden zowel de handhavingscapaciteit in absolute zin als de handhavingsbevoegdheid van gemeentelijke handhavers op de bestelmarkt vergroot. Zoals in de brief is aangegeven, is uitbreiding van de bevoegdheid tot lokale regulering alleen aan de orde als duidelijk is dat op de bestelmarkt kwaliteitsproblemen zijn en dat die niet binnen de bestaande (wettelijke) kaders kunnen worden opgelost. Er is nog niet gebleken van dergelijke problemen waarvoor dit het geval is.
Vergoeding nieuw gevonden schade tijdens herstelwerkzaamheden |
|
Sandra Beckerman (SP) |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Wat is de standaardprocedure wanneer er bij het herstel van schade, als gevolg van aardbevingsschade door mijnbouwactiviteiten aan een woning, nieuwe schade wordt ontdekt?
De Tijdelijke Commissie Mijnbouwschade Groningen (TCMG) geeft aan dat op basis van een schadeopname, en nadat de aanvrager de gelegenheid wordt geboden een zienswijze in te dienen bij deze schadeopname, de TCMG een besluit tot vergoeding van de mijnbouwschade veroorzaakt door de gaswinningen uit het Groningen veld of de gasopslag te Norg neemt. Indien een aanvrager vervolgens tijdens het herstel van deze mijnbouwschade nieuwe mijnbouwschade ontdekt dan kan dergelijke schade opnieuw bij de TCMG worden gemeld. Na ontvangst van een melding bekijkt de TCMG of deze schade kan worden meegenomen in een eventuele lopende procedure of dat daarvoor een nieuwe procedure noodzakelijk is. Mocht de nieuwe schade problematisch zijn, bijvoorbeeld bij het uitvoeren van de herstelwerkzaamheden, dan kan dit voor de TCMG aanleiding zijn de zaak te prioriteren.
Welke stappen moeten inwoners van Groningen nemen om de kosten voor meerwerk snel vergoed te krijgen?
Na een schademelding vindt opname van de schade door een schade-expert plaats. De TCMG heeft mij laten weten dat bij het in kaart brengen van de schade de expert gebruik maakt van een calculatiemodel. Dit calculatiemodel is tot stand gekomen op basis van advies van schade-expertisebureaus. Het calculatiemodel is vervolgens extern gevalideerd om te kijken of de daarin opgenomen bedragen marktconform zijn. De prijzen worden daarnaast een keer per jaar geïndexeerd, laatstelijk in januari 2020. Bij het opstellen van het calculatiemodel en bij de uitvoering daarvan wordt rekening gehouden met redelijkerwijs te verwachten meerwerk. Zo wordt een kapotte tegelvloer met tegels die niet meer verkrijgbaar zijn voor een gehele ruimte vergoed.1 Dat betekent dat redelijkerwijs te verwachten meerwerk wordt meegenomen in de berekening van de hoogte van de schadevergoeding.
Op basis van de schadeopname wordt een adviesrapport opgesteld. Dit adviesrapport wordt aan de schademelder verstrekt. De schademelder kan, bijvoorbeeld als deze twijfelt of de in het adviesrapport opgenomen bedragen afdoende zijn om de schade te herstellen, een zienswijze indienen. Bij het indienen van de zienswijze kan de schademelder een offerte van een andere aannemer betrekken. Bovendien staat nadat de TCMG een besluit heeft genomen de mogelijkheid van bezwaar en beroep open als de schademelder het niet eens is met het besluit. Overigens hebben in de praktijk, sinds de oprichting van de TCMG twee jaar geleden, dergelijke situaties zich zeer beperkt voorgedaan.
In de schadeprocedure bij de TCMG is het eveneens mogelijk om te kiezen voor de aannemersvariant2. Bij de aannemersvariant doet een aannemer de schadeopname en de schadecalculatie en kan de gedupeerde de schade door dezelfde aannemer laten herstellen. Een situatie waarin sprake is van kosten voor meerwerk kan daarmee worden voorkomen. De animo voor de aannemersvariant is echter gering, schademelders verkiezen de reguliere procedure.
Bestaat er een soort voorrangsprocedure voor mensen bij wie tijdens schadeherstel nieuwe schade wordt ontdekt? Binnen hoeveel tijd kunnen mensen de kosten hiervan vergoed krijgen?
Zie antwoord vraag 1.
Wat moeten mensen doen wanneer zij van een aannemer een hogere rekening krijgen dan was voorzien? Waar kunnen zij zich melden?
Zie antwoord vraag 2.
Wat gaat u doen voor mensen die in de problemen komen omdat de aannemer het geld wil voor het meerwerk, maar de mensen het geld niet hebben?
Zie antwoord vraag 2.
Hoeveel meldingen zijn er van extra schades die tijdens het herstel worden ontdekt bij de Tijdelijke Commissie Mijnbouwschade Groningen? Hoe vaak geldt dit voor versterkingen?
In algemene zin komen dergelijke situaties zeer beperkt voor. De TCMG heeft laten weten dat er geen exacte aantallen bekend zijn omdat niet wordt geregistreerd hoe vaak het voorkomt dat tijdens het herstel nieuwe mijnbouwschade wordt ontdekt.
De bestedingen van gelden van het Nationaal Programma Groningen (NPG) |
|
Sandra Beckerman (SP) |
|
Raymond Knops (staatssecretaris binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() |
Kent u de nieuwste krant van de Groninger Bodem Beweging, waarin informatie staat over waar het geld van het Nationaal Programma Groningen naar toe gaat?1
Ja.
Op welke wijze wordt de toekomst van elke Groninger gewaarborgd, zoals het NPG haar doelstelling verwoord? Wat merken gedupeerde Groningers van de bestedingen van de 1.150 miljoen euro uit het NPG?
De gemeenteraden van de zeven gemeenten in het aardbevingsgebied en provinciale staten van de provincie Groningen hebben het programmakader Nationaal Programma Groningen (hierna: programmakader) vastgesteld. In dit kader zijn naast de doelstellingen en ambities van het programma ook 6 randvoorwaarden opgenomen waaraan projecten dienen te voldoen. Eén van deze randvoorwaarden is «toekomstbestendigheid». De investeringen van het Nationaal Programma Groningen beogen een structureel beter woon- en werkklimaat te bewerkstelligen.
Klopt het dat er al 75% van het geld bestemd is? Wie heeft de aanvragen voor al die miljoenen euro's ingediend? Waar zijn die gegevens te vinden? Aan welke voorwaarden moest een aanvraag voldoen zodat er geld toegekend wordt?
De financiële opbouw Nationaal Programma Groningen is vastgesteld door het bestuur van het Nationaal Programma Groningen en de zeven gemeenteraden en provinciale staten. Hiermee is de 1,15 miljard euro verdeeld over de verschillende onderdelen van het Nationaal Programma Groningen2. Voor grote delen hiervan moeten nog programma's en projecten ingediend worden, waarna de middelen daadwerkelijk bestemd worden. Tot nu toe zijn er projecten ingediend door de provincie Groningen, zeven gemeenten in het aardbevingsgebied en inwoners (via het loket leefbaarheid). Ook zijn er middelen toegekend aan specifieke doelstellingen, zoals het zorgvastgoedprogramma. Sinds vaststelling van het programmakader door de gemeenteraden en provinciale staten moeten aanvragen voldoen aan de 6 randvoorwaarden zoals deze gesteld zijn in het programmakader. Deze randvoorwaarden zijn: toekomstbestendigheid, participatie, samenhang, integraliteit, cofinanciering & proportionaliteit. Na indiening van een programma of project worden deze beoordeeld door een onafhankelijke beoordelingscommissie.
Het klopt naar onze informatie niet dat 75% van het geld al bestemd is, maar 23%. Deze middelen zijn nog niet geheel uitgegeven, maar het bestuur van het Nationaal Programma Groningen heeft toestemming gegeven om tot uitgave van dit deel van de middelen over te gaan. Het gaat hierbij zowel om concrete projecten alsook om programma's of regelingen, zoals bijvoorbeeld het loket leefbaarheid.
Hoeveel van de 1.150 euro miljoen gaat naar het «maken van plannen» en «het opstarten van projecten». Hoe profiteren gedupeerde Groningers daarvan, nu of in de toekomst?
Het doel van het Nationaal Programma Groningen is om de brede welvaart in het gebied structureel te verhogen, zoals gesteld is in het programmakader. We zetten ons gezamenlijk in om de overheadkosten van het Nationaal Programma Groningen zo klein mogelijk te maken, maar de toekomst van Groningen vergt ook goede plannen. Ik ben dan ook van mening dat de Groningers in de toekomst profiteren van het maken van zorgvuldige plannen en goed projectmanagement. Het is op dit moment nog niet mogelijk om al precies aan te geven hoeveel van de 1.150 euro miljoen gaat naar het «maken van plannen» of het «opstarten van projecten».
Hoe kan het dat de «verdwenen» 117,5 miljoen euro, al vóór de start van het NPG waren toegekend aan Wierden en Borgen, batch 1588 en de dialoogtafels? Wie heeft daar toestemming voor gegeven?
Deze toekenning van middelen is het gevolg van bestuurlijke afspraken tussen het Rijk en de regio die gemaakt zijn voor de formele start van Nationaal Programma Groningen op 11 maart 2019. Deze zijn bekrachtigd door de ondertekening van de bestuursovereenkomst en maken deel uit van de afspraken die zijn vastgelegd in «Een programma dat groeit» (i.e. toelichting bij de bestuursovereenkomst). Aan de genoemde projecten is overigens 75,1 miljoen euro toegekend, niet 117,5 miljoen.
Kunt u de kosten van 42,5 miljoen euro voor het NPG zelf overzichtelijk weergeven in een tabel, zodat duidelijk wordt waaraan dat specifiek is uitgegeven?
Met de financiële opbouw (zie antwoord vraag 3) is voor de duur van het Nationaal Programma Groningen 42,5 mln euro beschikbaar gesteld voor de programmakosten van het Nationaal Programma Groningen. Onlangs is de begroting van de programmakosten voor 2020 vastgesteld (Tabel 1) en gepubliceerd op de website van het Nationaal Programma Groningen. De programmakosten 2020 zijn gebaseerd op hetgeen dat nodig is voor het programma, niet op de raming uit de financiële opbouw. Zo wordt ruimte gelaten om eventueel in de toekomst het programma nader te ondersteunen.
Personeel Programmabureau en reservering werkgeversrisico
€ 1.153.000
Diensten van de Provincie (o.a. juridisch, inkoop, finance en control, ICT, huisvesting, p&o)
€ 729.000
Overige organisatiekosten (o.a. communicatie, webhosting, zaalhuur)
€ 105.000
Adviesdiensten en overige diensten (o.a. onafhankelijke evaluatie en monitoring, omgevingskwaliteitsteam, onafhankelijke beoordelingscommissie, bestuurskosten, projectversnellers, uitvoeringskosten regelingen bewonersinitaitieven)
€ 1.212.000
Onvoorziene kosten
€ 100.000
Subtotaal
€ 3.299.000
€ 206.000
Wie bepaalt precies de ambities om de leefbaarheid te vergroten in Groningen? Dus, wie bepaalt waar gedupeerde Groningers daadwerkelijk vooruitgaan als het om leefbaarheid gaat? Hoe worden de Groningers voor wie het geld bedoeld is, actief betrokken bij het proces?
Het bestuur van het Nationaal Programma Groningen besluit over de toekenning van projecten, waarbij het geadviseerd wordt door de onafhankelijke beoordelingscommissie die de projecten toetst aan het programmakader. Het verbeteren van de Brede Welvaart in Groningen is daarbij de hoofddoelstelling. Het bestuur bestaat uit overheden (de Minister van Economische Zaken en Klimaat, de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, de provincie Groningen en gemeenten in het aardbevingsgebied) en diverse maatschappelijke organisaties, waaronder het Groninger Gasberaad, de woningbouwcorporaties, kennisinstellingen en het bedrijfsleven. Daarnaast is er nog een onafhankelijke partij die het Nationaal Programma Groningen jaarlijks zal evalueren. Voor leefbaarheid zullen zij daarbij primair naar de indicator «leefbarometer» kijken, zoals deze opgesteld is door het CBS.
Groningers worden op verschillende manieren betrokken bij Nationaal Programma Groningen. Momenteel loopt de Toukomst-campagne, waarbij Groningers ideeën in kunnen dienen voor de toekomst van Groningen. Een deel van deze ideeën zal uitgevoerd worden en deze input zal bovendien gebruik worden voor het vormgeven van het Toekomstbeeld 2040. Daarnaast is participatie één van de randvoorwaarden waar projecten en programma's binnen het Nationaal Programma Groningen aan moeten voldoen.
Hoe wordt de 40 miljoen euro voor het zorgprogramma besteed? Wat merken de 10.000 mensen met gezondheidsproblemen daar van? Worden er laagdrempelige initiatieven bedacht waar mensen met gezondheidsproblemen terecht kunnen? Kunt u uw antwoord toelichten?
De bijdrage van 40 miljoen euro van het Nationaal Programma Groningen voor het zorgprogramma is bedoeld als onderdeel van de uitvoering van de zorgvisie aardbevingsbestendige zorg. Voor de aanpak van gezondheidsproblemen hebben Regio en Rijk in overleg met GGD Groningen besloten extra te investeren in preventieve zorg (Kamerstuk 33 529, nr. 702). Aardbevingsgemeenten krijgen middelen om extra capaciteit in te zetten voor de sociale en emotionele ondersteuning van inwoners. Hiervoor is gezamenlijk 5.4 miljoen euro vrijgemaakt. Momenteel vindt overleg plaats tussen de gemeenten en GGD Groningen hoe deze middelen het beste kunnen worden ingezet. Ik volg dit proces. Eerder is bij het NPG-bestuur nadrukkelijk onder de aandacht gebracht de middelen uit het Nationaal Programma Groningen verder te betrekken bij het verbeteren van de gezondheidssituatie in het aardbevingsgebied. Daarnaast heeft de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport onlangs € 250.000 extra geïnvesteerd in geestelijke verzorging in het aardbevingsgebied.
Hoe verhoudt zich de New Energy Coalition tot het NPG? Hoeveel subsidies ontvangt deze coalitie uit het NPG voor onderzoek en welke projecten voeren ze daarvoor uit?
De New Energy Coalition en het Nationaal Programma Groningen hebben geen rechtstreekse relatie met elkaar. Wel is New Energy Coalition als partner betrokken bij enkele projecten die gehonoreerd zijn binnen het thematische programma, waarvoor de provincie Groningen verantwoordelijk voor is. Dit zijn de projecten «Chemport Innovation Centre», «Innovatiemotor Groene Energie en Chemie» en «Leergang oriëntatie Offshore wind». Bij geen van deze projecten heeft de New Energy Coalition rechtstreeks subsidie ontvangen van Nationaal Programma Groningen of de provincie Groningen.
Het kan toch niet waar zijn dat fossiele bedrijven die Groningen en Groningers slopen, grote winsten maken, geen belasting betalen in ons land, dan ook nog subsidies gaan krijgen vanuit het geld dat bedoeld is voor die gesloopte Groningers? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie vraag 9.
Hoeveel geld hebben de onderwijsinstituten ontvangen vanuit het NPG? Zo ja, kunt u in een overzicht aangeven hoe dat geld is ingezet?
Onderwijsinstituten hebben nog niet rechtstreeks geld ontvangen vanuit Nationaal Programma Groningen. Wel zijn er projecten ingediend door gemeenten en/of provincie, waarbij onderwijsinstituten partners zijn. In het geval van de Rijksuniversiteit Groningen, de Hanzehogeschool Groningen en de MBO's in de provincie Groningen, gaat het daarbij om de volgende projecten: «Opleiden installateurs in de energietransitie», «Digitale Top Groningen», «leergang offshore wind», «Hive Mobility Centre», «Pilot natuurinclusieve landbouw Midwolder Bouwten», «EPI-kenniscentrum», «Klimaatbiënnale». Deze projecten hebben gezamenlijk een bijdrage vanuit het Nationaal Programma Groningen van afgerond 3,5 miljoen euro ontvangen. De projecten zijn in uitvoering, waardoor nog geen overzicht kan worden gegeven hoe het geld is ingezet.
Zijn er bedrijven die subsidieaanvragen hebben ingediend bij het NPG die betrekking hebben op de energietransitie? Zo ja, welke bedrijven en voor welke projecten? Hoeveel arbeidsplaatsen brengt dat voor Groningen met zich mee?
Er zijn geen bedrijven geweest die concrete subsidieaanvragen ingediend hebben bij het Nationaal Programma Groningen die betrekking hebben op de energietransitie. Wel zijn bedrijven betrokken als partners bij aanvragen die door gemeenten en/of provincie Groningen gedaan zijn.
Kunnen NPG-gelden direct of indirect terechtkomen bij Shell of projecten waarbij Shell betrokken is? Kunt u uw antwoord toelichten?
Alle projecten binnen het Nationaal Programma Groningen moeten een positieve bijdrage leveren aan de vier ambities van het Nationaal Programma Groningen: Natuur en Klimaat, Werken en Leren, Leefbaarheid en Economie. Daarbij mogen ze geen negatief effect hebben op één van deze ambities. Daarnaast moeten ze voldoen aan de 6 randvoorwaarden zoals deze gesteld zijn in het programmakader, zoals beschreven bij vraag 3. Indien een indiener aan deze projecteisen voldoet kan worden besloten het project te honoreren.
Wilt u de vragen apart beantwoorden voor het komende algemeen overleg Mijnbouw/Groningen op 18 maart 2020?
Ja.
Het gebruik van MANPADS in de Syrische provincie Idlib en de risico’s voor de burgerluchtvaart |
|
Raymond de Roon (PVV) |
|
Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD), Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD), Ank Bijleveld (minister defensie) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met de berichtgeving dat onlangs meerdere militaire helikopters en vliegtuigen van de Syrische luchtmacht zijn neergehaald met behulp van Man-portable air-defense systems (MANPADS), draagbare luchtverdedigingssystemen?1
Ja.
Worden de MANPADS in kwestie ingezet door het Turkse leger of (ook) door islamitische strijdgroepen die gesteund worden door het Turkse leger?
Op sociale media zijn beelden te zien die de inzet van MANPADS tonen in Noordwest-Syrië. Deze wekken de indruk dat Turkse militairen – opererend in de directe nabijheid van oppositiestrijders – deze MANPADS bedienen en niet de strijders zelf. Het kabinet kan dit evenwel niet met zekerheid bevestigen.
Indien de MANPADS worden gebruikt door islamitische strijdgroepen, kunt u dan aangeven welke strijdgroepen het betreft? Betreft het groepen die internationaal als terreurorganisaties worden aangemerkt en op terrorismelijsten staan? Betreft het strijdgroepen die ook door Nederland zijn gesteund in het kader van het totaal mislukte NLA-programma in Syrië?
Zie antwoord op vraag 2. Beelden op sociale media en andere berichten lijken er daarnaast op te duiden dat de Turkse strijdkrachten primair optreden in samenhang met de zogeheten Syrian National Army (SNA), een koepelorganisatie van strijdgroepen waarmee Turkije al langere tijd samenwerkt, zoals in de operaties Euphrates Shield (tegen ISIS), Olive Branch en Spring Peace (beide tegen de Syrisch-Koerdische YPG).
Zoals eerder aan uw Kamer gemeld (Kamerstuk 32 623, nr. 229) doet het kabinet in het openbaar geen uitspraken over de groepen die al-dan-niet NLA-steun hebben ontvangen van Nederland.
Bent u gezien de mogelijke proliferatie en de daaraan gekoppelde risico’s voor de burgerluchtvaart bereid, desnoods in NAVO-verband, bij Turkije navraag te doen naar wat hun beleid is ten aanzien van het gebruik van MANPADS in de Syrische provincie Idlib? Zo nee, waarom niet?
Het wel of niet inzetten van MANPADS door een land is een soevereine beslissing. Nederland heeft zijn zorgen over eventuele proliferatie van deze systemen in diplomatieke contacten met Turkije gedeeld. Zie ook het antwoord op vraag 2.
Deelt u de mening dat de (mogelijke) proliferatie van MANPADS onder islamitische strijdgroepen onaanvaardbare risico’s met zich kan meebrengen voor de burgerluchtvaart? Zo ja, bent u bereid het gebruik van MANPADS in de Syrische provincie Idlib tot op de bodem uit te zoeken en de Kamer hierover te informeren?
MANPADS kunnen een gevaar vormen voor de burgerluchtvaart. Vanwege het beperkte bereik van MANPADS bestaat het gevaar vooral wanneer op geringe hoogte wordt gevlogen, bij voorbeeld bij het opstijgen of dalen van vliegtuigen. Nederlandse luchtvaartmaatschappijen vliegen, in overeenstemming met het advies van de European Aviation Safety Agency(EASA), noch op bestemmingen in Syrië noch, op grote hoogte, over Syrisch grondgebied. Daarbij delen Nederlandse luchtvaartmaatschappijen ook geen codeshare vluchten met luchtvaartmaatschappijen die wel over Syrië vliegen.
Aangezien er daarom geen dreiging uitgaat van de aanwezigheid van MANPADS in de Syrische provincie Idlib voor de Nederlandse burgerluchtvaart is er op dit moment geen noodzaak om hier als Nederland nader onderzoek naar te verrichten. Nederland is wel van mening dat proliferatie van MANPADS onder islamitische strijdgroepen een groot risico met zich mee zou kunnen brengen en heeft de Nederlandse zorgen over eventuele proliferatie van deze systemen ook in diplomatieke contacten met Turkije gedeeld.
Indien blijkt dat Turkije MANPADS heeft geleverd aan niet-statelijke islamitische strijdgroepen in Syrië, welke maatregelen gaat u dan treffen om verdere leveranties van MANPADS aan deze groepen te voorkomen? Welke rol kan de NAVO hierin spelen?
Zoals in het antwoord op vraag 2 gesteld, zijn op sociale media beelden te zien die de inzet van MANPADS tonen in Noordwest-Syrië. Deze wekken de indruk dat Turkse militairen – opererend in de directe nabijheid van oppositiestrijders – deze MANPADS bedienen en niet de strijders zelf. Hoewel het kabinet dit niet met zekerheid kan bevestigen, is er op dit moment geen aanleiding om van het tegendeel uit te gaan. Nederland heeft de Nederlandse zorgen over eventuele proliferatie van deze systemen in diplomatieke contacten met Turkije gedeeld, en ziet voorts geen aanleiding om deze kwestie ook in NAVO-verband te adresseren.
Wilt u deze vragen ieder afzonderlijk beantwoorden?
Ja.
Nieuwe fraude met UWV-uitkeringen |
|
Jasper van Dijk (SP) |
|
Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid, viceminister-president ) (D66) |
|
![]() |
Wat is uw oordeel over het bericht: «Opnieuw fraude met UWV-uitkeringen: arbeidsmigrant onterecht in ziektewet»?1
Ik vind het niet acceptabel als mensen frauderen met uitkeringen. Dat zet het draagvlak voor ons socialezekerheidsstelsel onder druk. Hoewel fraude nooit helemaal uit te sluiten en op te sporen is, heb ik in de brief die ik uw Kamer stuurde op 11 maart jl.2 uiteengezet dat er waarborgen zijn rondom de toekenning van de Ziektewetuitkering (in het vervolg ZW). Daarnaast hebben we doorlopend aandacht voor risico’s op misbruik, zoals blijkt uit de doorlichtingen voor alle sociale zekerheidswetten (motie Wiersma, VVD)3. Op dit moment loopt er een onderzoek naar misbruikrisico’s in de ZW en de WIA.
Is het juist dat er fraude wordt gepleegd met ziektewetuitkeringen, zoals te zien in de uitzending?
Het is nooit uit te sluiten dat er fraude wordt gepleegd. Er zijn altijd mensen die de regels weten te omzeilen. Tegelijkertijd wil ik het beeld dat in de uitzending van Nieuwsuur werd geschetst, op een aantal punten nuanceren.
Allereerst neem ik afstand van het beeld dat er nauwelijks sprake zou zijn van controle bij de verstrekking van ZW-uitkeringen. UWV schenkt hier nadrukkelijk aandacht aan, bij aanvragen vanuit het binnen- én buitenland. De beslissing van UWV om een ZW-uitkering al dan niet toe te kennen, hangt af van verschillende factoren. Sowieso moet de betrokkene verzekerd zijn en voldoen aan de toekenningsvoorwaarden van de ZW. UWV stelt daarom vast of de betrokkene wegens ziekte ongeschikt is om zijn eigen werk te verrichten. Een eventuele artsenverklaring van een arts uit het woonland is slechts één factor die daarbij een rol kan spelen, is geen standaardvereiste en is bovendien niet van doorslaggevend belang. In mijn brief van 11 maart jl. heb ik uiteengezet hoe UWV het proces rondom toekenning van en begeleiding bij een ZW-uitkering vormgegeven heeft. Daaruit blijkt dat er verschillende manieren zijn om vast te stellen of iemand recht heeft op een ZW. Zo biedt de vragenlijst, die als het ware de basis vormt voor de ZW-aanvraag, al veel informatie. UWV vergaart waar nodig aanvullende informatie. Bijvoorbeeld door zelf een medische keuring te verrichten of door informatie bij een behandelend arts op te vragen. Dat betekent dat een eventuele artsenverklaring van een arts uit het woonland dus geen standaard vereiste is. En bovendien ook niet van doorslaggevend belang is bij de beantwoording van vraag of iemand door ziekte niet in staat is zijn werk te beoefenen.
Deelt u de mening dat dertig procent van de ziekmeldingen van Oost-Europese artsen niet deugt, zoals de heer Zajac aangeeft?
Ik heb geen betrouwbare informatie waarop ik deze mening kan baseren. Zoals ik hierboven toelichtte, speelt een eventuele artsenverklaring geen doorslaggevende rol bij het toekennen van een ZW-uitkering. UWV weegt verschillende factoren mee in de beslissing of er recht is op ZW. Allereerst gaat het om de vraag of iemand ziek is en daarna om de vraag of iemand door zijn ziekte niet in staat is zijn eigen arbeid te verrichten. Het meesturen van een artsenverklaring is, zoals bij antwoord 2 aangegeven, géén standaardvereiste bij het aanvragen van een ZW-uitkering. Waar nodig vraagt UWV wel aanvullende informatie op.
Ervaring leert dat veel aanvragers uit Polen uit eigen beweging een artsenverklaring meesturen. Dat hangt samen met de regels en voorwaarden die in Polen gelden bij ziekte. Die zijn anders dan in Nederland.
Op welke schaal frauderen arbeidsmigranten met ziektewetuitkeringen? Indien u dit niet weet, bent u bereid dit te onderzoeken?
Het is niet bekend op welke schaal er gefraudeerd wordt met ZW-uitkeringen.
Om zicht te krijgen op de mate van fraude is recent een externe doorlichting gestart om alle misbruikrisico’s in de ZW in kaart te brengen en op basis van het afwegingskader te rangschikken naar grootte van de risico’s.
Overigens neem ik afstand van het negatieve beeld rondom arbeidsmigranten dat geschetst wordt. Fraude is niet acceptabel en het maakt daarbij niet uit of het om een arbeidsmigrant gaat of een andere werknemer.
Is het juist dat het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (UWV) geen controles in Polen mag uitvoeren? Deelt u de mening dat dit ontoelaatbaar is? Hoe gaat u de controle op orde brengen?
Het is niet juist dat er geen controles plaatsvinden in Polen. Het is belangrijk om te weten dat er meerdere vormen van controle zijn. Het klopt wel dat UWV niet alle controles meer uit mag voeren. UWV legt namelijk geen huisbezoeken meer af in Polen. Wat betreft de huisbezoeken hecht ik er aan te vermelden dat deze plaatsvinden om administratieve gegevens te checken bij uitkeringsgerechtigden. De huisbezoeken zijn er niet om de gezondheidssituatie van de gerechtigde in beeld te brengen.
Zoals ik in mijn brief van 19 december 20194 heb aangegeven, is er in de Administratieve Commissie5 gesproken over de huisbezoeken die UWV en de SVB afleggen in andere EU-lidstaten.
Uitkomst van de discussie is dat de Verordening zich niet verzet tegen huisbezoeken, maar ook geen expliciete rechtsgrondslag bevat. Het is aan de nationale wetgeving van de lidstaten of huisbezoeken door andere mogendheden kunnen worden geaccepteerd. Drie lidstaten (België, Polen en Zwitserland) hebben aangegeven dat hun nationale wetgeving huisbezoeken in de weg staat. Met deze landen ben ik in gesprek. Bij de andere lidstaten zetten UWV en SVB de bestaande praktijk van de huisbezoeken voort. Er vinden, gelet op het voorgaande, geen huisbezoeken plaats in Polen. Voor de ZW heeft dit geen directe consequenties, omdat de huisbezoeken de afgelopen jaren plaatsvonden in het kader van de WIA.
Het voorgaande wil niet zeggen dat er geen controles plaatsvinden in Polen. Voor de ZW zijn medische controles het belangrijkst. Uit mijn brief van 11 maart jl. blijkt dat UWV de plausibiliteit van de ziekte, en daarmee de rechtmatigheid van de uitkering, op verschillende manieren en momenten toetst. Op welke wijze dat in het buitenland gebeurt, staat beschreven in de eerder genoemde brief.
Aanvullend heeft UWV (samen met de SVB) afspraken met Polen gemaakt over het elektronisch uitwisselen van overlijdensberichten. Dit is relevant voor de continuering van ZW-uitkeringen. Daarnaast is UWV met Polen in gesprek over het structureel uitwisselen van inkomstengegevens.
Deze gegevens zijn secundair van belang. Het belangrijkste is een juiste vaststelling of iemand door ziekte zijn eigen werk wel of niet kan doen. Als iemand kan werken zijn gegevens over inkomen niet meer relevant.
Is het juist dat UWV-medewerkers zich zorgen maken over «verdachte meldingen»? Wat wordt er met hun signalen gedaan?
Verdachte meldingen ziet UWV als vermoedens van regelovertreding. Deze worden door de directie Handhaving onderzocht, waarbij regelovertreding wordt aangepakt. In 2019 heeft UWV een extern onderzoek laten verrichten naar de mogelijkheden die UWV zijn medewerkers biedt om signalen en zorgen die ze in de uitvoering tegenkomen (specifiek in relatie tot uitkeringsfraude) te melden en bespreekbaar te maken. Ook werd onderzocht of gebruik ervan door UWV gestimuleerd wordt. Over de uitkomsten van dit onderzoek heb ik uw Kamer geïnformeerd in de stand van de uitvoering van 28 juni 20196. Op basis van de aanbevelingen in dat onderzoek zijn maatregelen genomen ter verdere verbetering van de aandacht voor controle en handhaving in de primaire processen van UWV. Naar aanleiding daarvan is het aantal interne meldingen flink toegenomen.
Zou hierover in december een onderzoek aan de Kamer gestuurd worden, maar is dat «ingetrokken», omdat het slecht zou zijn uitgevoerd? Hoe is dit in vredesnaam mogelijk? Kan de Kamer het onderzoek alsnog ontvangen?
Het onderzoek stuur ik hierbij aan uw Kamer.7 Ik benadruk dat het onderzoek is ingetrokken, omdat het geen uitsluitsel geeft over de aard en omvang van frauderisico’s en het voorkomen ervan. Het rapport is onvoldoende onderbouwd en bevat onjuistheden. Ik verstrek dit rapport daarom op uw verzoek en onder de uitdrukkelijke vermelding dat dit geen vastgesteld rapport is en er geen conclusies uit kunnen worden getrokken.
Zoals ik uw Kamer al meldde is recentelijk een doorlichting naar misbruikrisico’s in de ZW en de WIA gestart. Op basis van de uitkomsten van dat onderzoek kunnen we de risico’s, de relatieve omvang en beheersmaatregelen in beeld brengen. Deze doorlichting zal voldoende basis bieden voor een gesprek met uw Kamer over misbruikrisico’s in de ZW en de vraag of aanvullende maatregelen nodig zijn om de risico’s afdoende te beheersen.
Bent u het eens dat een publieke instelling aan het publiek verantwoording moet afleggen? Zo ja, waarom reageert het UWV dan niet op camera als Nieuwsuur dat verzoekt?
UWV is een ZBO dat verantwoording aflegt aan mij. Ik leg verantwoording af aan uw Kamer, zoals dat in ons staatsbestel is geregeld.
Erkent u dat een Nederlandse ziektewetuitkering aantrekkelijk is voor Poolse arbeidsmigranten, aangezien deze al gauw het dubbele bedraagt van het Poolse minimumloon?
Nederland heeft met een open, naar buiten gerichte economie baat bij een goed werkende interne markt en bij arbeidsmigratie. Onderdeel daarvan is dat mensen die in Nederland werken aanspraak kunnen maken op de sociale zekerheid en dat zij hun in Nederland opgebouwde rechten niet verliezen wanneer zij in een andere lidstaat verblijven of wonen of naar hun woonland terugkeren.
Deelt u de mening dat regulering van arbeidsmigratie hard nodig is als men het draagvlak voor sociale zekerheid wil behouden? Zo ja, gaat u aan de slag met de aanbevelingen in de Initiatiefnota van de SP en ChristenUnie?2
De misstanden rondom arbeidsmigranten krijgen kabinetsbreed de aandacht. Samen met sociale partners, gemeenten, provincies, maatschappelijke organisaties en onze buitenlandse partners worden passende maatregelen gezocht die kunnen leiden tot oplossingen van de verschillende problemen die er op dit terrein spelen. De initiatiefnota «Actieplan Arbeidsmigratie» draagt bij aan de discussie over de aanpak van de misstanden. Ik zal op verzoek van de Vaste Kamercommissie voor Sociale Zaken zo spoedig mogelijk op deze Initiatiefnota reageren.
Hoe verklaart u deze nieuwe onthullingen over fraude, aangezien u sinds de Werkloosheidswet (WW)-fraude van oktober 2018 allerlei maatregelen heeft aangekondigd inzake de aanpak van fraude? Erkent u dat de aanpak van fraude vooralsnog onvoldoende effect sorteert?
Zoals ik in mijn brief van 11 maart jl. heb aangegeven, worden uitkeringen niet zomaar toegekend, maar heeft UWV in Nederland en in het buitenland een systeem van begeleiding en controles bij ZW-uitkeringen. Daarbij kan niet álle fraude met ZW-uitkeringen voorkomen of opgespoord worden.
Eén van de maatregelen om fraude in de WW aan te pakken, is de externe doorlichting van misbruikrisico’s van de sociale zekerheid (motie Wiersma, VVD). In navolging van de WW vindt momenteel systematische risico-identificatie en prioritering bij de ZW plaats. Uitvoering van de maatregelen inzake de aanpak van fraude is dus nog in volle gang. Het is daarbij te vroeg om vast te stellen of aanvullende beheersmaatregelen in de ZW nodig en mogelijk zijn.
Hoeveel aanvragen export-WW heeft het UWV ontvangen in het laatste kwartaal van 2018, en in het laatste kwartaal van 2019, uitgesplitst per regiokantoor en per land waar de WW naartoe wordt geëxporteerd?
De aantallen aanvragen export WW worden niet als zodanig geregistreerd. Wel kan UWV het aantal toekenningen export WW uit de systemen halen. In onderstaande tabellen wordt het aantal toekenningen over het laatste kwartaal in 2018 en 2019 weergegeven. Een uitsplitsing per regiokantoor is niet mogelijk.
Het aantal aanvragen kan wel worden afgeleid uit het aantal toekenningen en het aantal afwijzingen (antwoord op vraag 13). Hieruit blijkt dat in het vierde kwartaal 2018 in totaal 1.463 aanvragen om export WW werden gedaan. En in het vierde kwartaal 2019 901 aanvragen.
Land
4e kwartaal 2018
België
7
Bulgarije
8
Denemarken
1
Duitsland
6
Estland
–
Finland
3
Frankrijk
9
Griekenland
9
Hongarije
1
Ierland
1
Italië
3
Kroatië
1
Letland
2
Litouwen
6
Noorwegen
2
Oostenrijk
3
Polen
1.201
Portugal
6
Roemenië
12
Slovenië
1
Slowakije
12
Spanje
18
Tsjechië
4
Verenigd Koninkrijk
8
Zweden
2
Zwitserland
3
Eindtotaal
1.329
Bron: Publicatie 2018 – begindatum export
Land
4e kwartaal 2019
België
9
Bulgarije
9
Denemarken
1
Duitsland
12
Estland
1
Finland
–
Frankrijk
12
Griekenland
3
Hongarije
4
Ierland
1
Italië
9
Kroatië
1
Letland
-
Litouwen
4
Noorwegen
1
Oostenrijk
1
Polen
679
Portugal
7
Roemenië
12
Slovenië
2
Slowakije
9
Spanje
16
Tsjechië
4
Verenigd Koninkrijk
7
Zweden
2
Zwitserland
3
Eindtotaal
809
Bron: Publicatie 2019 (voorlopig) – begindatum export
Hoeveel aanvragen export-WW heeft het UWV afgewezen in het laatste kwartaal van 2018, en in het laatste kwartaal van 2019, uitgesplitst per regiokantoor en per land waar de ww naartoe wordt geëxporteerd?
Onderstaande tabel geeft het aantal afwijzingen van export WW weer, uitgesplitst per lidstaat. Een uitsplitsing per regiokantoor is niet mogelijk.
Land
Kwartaal 4 2018
Kwartaal 4 2019
België
3
3
Duitsland
10
13
Frankrijk
3
1
Griekenland
1
2
Hongarije
2
–
Italië
–
2
Kroatië
1
–
Litouwen
2
–
Niet EU-landen
1
–
Noorwegen
1
Oostenrijk
1
–
Polen
102
59
Portugal
1
–
Roemenië
–
–
Slovenië
2
–
Spanje
3
6
Tsjechië
–
2
Verenigd Koninkrijk
–
1
Zweden
–
2
Zwitserland
1
–
Eindtotaal
133
92
Van hoeveel WW-uitkeringen heeft u in 2018 en 2019 vastgesteld dat die onrechtmatig zijn? Kunt u dat uitsplitsen naar nationaliteit van de aanvrager? Hoeveel daarvan heeft u in vordering gesteld? Hoeveel van die vorderingen heeft u al geheel geïncasseerd? Wat is het resterende totale terug te vorderen bedrag?
In de context van deze vraag ga ik ervan uit dat onrechtmatig vastgestelde uitkering een uitkering is waarbij (achteraf) geconstateerd is dat er een overtreding van de inlichtingenplicht heeft plaatsgevonden.
Voor de WW zijn in 2019 2.392 overtredingen van de inlichtingenplicht geconstateerd (2.630 in 2018). Hiervan ging het bij 966 gevallen om een overtreding met financiële benadeling (986 in 2018), waarvoor in 792 gevallen een boete is opgelegd (828 in 2018). Het totale benadelingsbedrag bedroeg in 2019 € 4,45 miljoen (€ 5,5 miljoen in 2018).
UWV heeft aangegeven dat gegevens over de verdeling naar nationaliteit niet voorhanden zijn.
Van de vorderingen die in 2018 voor overtredingen van de WW zijn opgelegd (terugvorderingen en boetes) is 38,0% geïncasseerd. Voor 2019 is 20,7% geïncasseerd. De percentages zullen de komende jaren verder oplopen omdat UWV de fraudevorderingen minimaal 10 jaar terugvordert. Zo is voor 2013 de incassoratio 80,8% voor de WW.
Van hoeveel export-WW-uitkeringen heeft u in 2018 en 2019 vastgesteld dat die onrechtmatig zijn? Kunt u dat uitsplitsen naar de landen van export? Hoeveel daarvan heeft u in vordering gesteld? Hoeveel van de vorderingen heeft u al geheel geïncasseerd? Wat is het resterende totale terug te vorderen bedrag?
Op dit moment is het nog niet mogelijk om uit de UWV-systemen informatie te verkrijgen over aantallen export WW-uitkeringen waarvan UWV heeft vastgesteld dat deze onrechtmatig verkregen zijn.
Voor de beantwoording van deze vraag refereer ik daarom aan de resultaten van een door UWV uitgevoerd dossieronderzoek ter beantwoording van vragen van het lid de Jong (PVV) over aantallen signalen uit Polen tijdens export en handhavende acties hierop (brief van 14 oktober 2019)10. In dat dossieronderzoek zijn over de periode september tot en met december 2018 alle dossiers doorgenomen van WW-gerechtigden die in genoemde periode hun uitkering exporteerden en waarbij sprake was een maatregel of (gedeeltelijke) beëindiging tijdens de export.
Het betrof de dossiers van 125 WW-gerechtigden. In diezelfde periode waren 1885 aanvragen voor export-WW toegekend. In tegenstelling tot vraag 14 ga ik in de context van deze vraag uit van uitkeringen waarbij UWV (achteraf) de uitkering heeft herzien en ingetrokken. Dit betekent niet dat dit allemaal overtredingen betroffen. Van deze 125 gerechtigden is in 22 gevallen de export met terugwerkende kracht herzien en is de toekenning ingetrokken. In drie gevallen daarvan gebeurde dit op verzoek van de WW-gerechtigde zelf. De uitkering is vervolgens in Nederland voortgezet. In 19 gevallen was de WW-uitkering herzien en ingetrokken, omdat UWV geconstateerd had dat de uitkeringsgerechtigde reeds voor de ingangsdatum van de exportperiode in het buitenland verbleef (zeven gevallen), voor of op de eerste WW-dag in het buitenland verbleef (twee gevallen, gevolg van handhavingsonderzoek) of vanwege andere redenen in het reguliere beoordelingsproces.
Aanvullend hebben SZW en UWV, conform mijn aankondiging in de brief van 14 oktober 2019, afspraken gemaakt over het structureel bijhouden van relevante beleidsinformatie over export WW. Deze beleidsinformatie betreft onder andere het aantal afwijzingen van verzoeken tot het exporteren van een WW-uitkering (inclusief de reden daarvan) en het aantal beëindigingen gedurende de export (inclusief de reden daarvan). Dit vergt systeemaanpassingen. SZW en UWV zijn nog in gesprek over de wijze waarop en per wanneer UWV de gehele set aan beleidsinformatie zal aanleveren.
Waarom is, daar waar volgens de onderzoekers in het onderzoeksrapport thema Iowa, naast de selectie van 315 ontvangers van WW, uit betrokken lijsten nog 1000 klanten te destilleren zijn, dit gegeven niet meegenomen in de scope van het onderzoek?3
Het themaonderzoek IOWA van juli 2018 richtte zich op misbruik van uitkeringsgelden dat door twee tussenpersonen werd gefaciliteerd12. Vanuit het onderzoek van ISZW naar 10 adressen konden 315 personen met een WW-uitkering worden gekoppeld. Hierdoor was het niet noodzakelijk ook alle 1.000 BSN’s in dat onderzoek te betrekken. Bovendien waren deze 1.000 BSN’s niet volledig onderzocht in het onderzoek van iSZW, waarbij van deze 1.000 BSN’s dus niet dezelfde informatie beschikbaar was als van de 315.
Hoeveel adrescontroles heeft u verricht in 2018 en hoeveel in 2019? Hoeveel daarvan hebben plaatsgevonden in het buitenland? Kunt u dat uitsplitsen naar het type controle, dus bijvoorbeeld door middel van aanschrijven, bezoek, met behulp van andere instanties et cetera?
Gemeenten zijn verantwoordelijk voor het bijhouden, de kwaliteit en actualiteit van de BRP voor wat betreft gegevens over hun inwoners, en doen onderzoek naar de juistheid van die gegevens. Het controleren van adressen is dus geen taak van UWV, maar is belegd bij gemeenten. In de Wet Basisregistraties Personen (Wet BRP) is geregeld dat bestuursorganen, zoals UWV, een terugmelding moeten doen aan de desbetreffende gemeente als zij twijfelen aan de juistheid van een adresgegeven. Die gemeente dient vervolgens te onderzoeken of de gegevens in de BRP gewijzigd moeten worden. Zoals aangegeven in mijn brief van 19 december 201913 is UWV gestart met meldingen van afwijkende adresgegevens op de BRP bij gemeenten. Dit aantal was in 2019 met 29 meldingen nog beperkt.
Naast adrescontroles door gemeenten controleert UWV in hoeverre WW-uitkeringsgerechtigden ongeoorloofd in het buitenland verblijven. Het ontvangen van een WW-uitkering is gekoppeld aan verblijf in Nederland gedurende de uitkering. UWV doet hier vanaf 2018 onderzoek bij uitkeringsgerechtigden waarbij sprake is van meerdere uitkeringen op één adres. Hierbij zijn tot op heden 104 adressen onderzocht met in totaal 920 uitkeringsgerechtigden. De controles zelf vonden in Nederland plaats, waarbij uitkeringsgerechtigden door UWV zijn bezocht en/of opgeroepen voor gesprek. Het merendeel van de adressen is door UWV bezocht. Uitsplitsing in aantallen per type controle is niet voorhanden.
Hoeveel malafide tussenpersonen heeft u geïdentificeerd? Wat is de top vijf van het aantal bemiddelingen per malafide tussenpersoon? Zijn er tussenpersonen met wie het UWV niet meer samenwerkt?
UWV heeft geen (formele) relatie met de tussenpersoon en heeft daarom geen mogelijkheden hen aan te pakken via de bestuursrechtelijke weg. Wanneer er echter duidelijke vermoedens zijn dat de tussenpersoon bij dienstverlening strafrechtelijke gedragingen heeft gepleegd kan hier wel via de strafrechtelijke weg worden opgetreden door ISZW. In 2019 heeft UWV vijf tussenpersonen geïdentificeerd en doorgegeven aan ISZW. Het Openbaar Ministerie kan de betreffende tussenpersoon strafrechtelijk vervolgen.
UWV kan – lopende de onderzoeken – over bovengenoemde tussenpersonen geen verdere uitspraken doen over het aantal bemiddelingen per tussenpersoon.
Een uitkeringsgerechtigde mag zich laten bijstaan door een tussenpersoon en bepaalt zelf of en wanneer hij daarvan gebruik wil maken. UWV heeft geen bevoegdheid om tussenpersonen te weigeren. Bij de ZW-gesprekken is bijvoorbeeld altijd een Poolssprekende persoon aanwezig, waardoor een klant altijd rechtstreeks wordt gesproken.
Wat is het grootste aantal door UWV beëindigde WW-uitkeringen op één adres op grond van (vermoedelijke) onrechtmatigheid? In welke gemeente bevindt dat adres zich?
In het handhavingsonderzoek naar meerdere uitkeringen op één adres, is gebleken dat op een adres in de provincie Noord-Brabant 22 overtredingen zijn geconstateerd. Het betreft een adres in een kleine gemeente. Om reden van herleidbaarheid naar de overtreders vermeld ik de gemeente daarom niet.
Kunt u deze vragen beantwoorden voor het algemeen overleg Sociale zekerheid op 12 maart 2020?
Het is mij niet gelukt om de vragen schriftelijk te beantwoorden voor het algemeen overleg op 12 maart jl. In dat algemeen overleg ben ik reeds op diverse vragen ingegaan. Hierbij ontvangt u de schriftelijke beantwoording op alle gestelde vragen.
Het bericht dat het ministerie een rapport over falen ruimtelijke ordening tegen hield |
|
Erik Ronnes (CDA) |
|
Raymond Knops (staatssecretaris binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Ministerie hield rapport over falen ruimtelijke ordening tegen»?1
Ja.
Klopt het bericht dat de Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT) onder druk van het Ministerie van Binnenlandse Zaken de weergave van een kritisch rapport over het falen van het landelijke beleid voor ruimtelijke ordening heeft gemanipuleerd? Kunt u een appreciatie geven van deze berichten, mede gebaseerd op de Kaderstellende visie op toezicht en de kabinetsreactie op het WRR-rapport Toezien op publieke belangen uit 2014, gezien uw stelselverantwoordelijkheid voor het Rijkstoezicht?
Nee, dat bericht klopt niet, zoals in brief aan uw Kamer van 4 maart 2020 (Kamerstuk 35300-XII, nr. 90) is aangeven. De ILT besluit zelf over de inhoud van de rapporten, dat is in lijn met de onafhankelijke positie van een toezichthouder zoals die uitgewerkt is in de Kaderstellende visie op toezicht, de kabinetsreactie op het WRR-rapport Toezien op publieke belangen uit 2014 en de Aanwijzingen inzake de rijksinspecties. De ILT heeft eigenstandig besloten het rapport «De borging van de nationale ruimtelijke belangen» niet als zelfstandig rapport te publiceren, maar de conclusies openbaar te maken in het jaarverslag van de ILT over 2018. Het concept van het jaarverslag is door de ILT voorgelegd aan verschillende ministeries om mee te lezen om feitelijke onjuistheden te signaleren. Vanuit het Ministerie van BZK zijn vragen gesteld. De ILT heeft vervolgens zelf besloten de passage in het concept jaarverslag 2018 over dit rapport aan te passen naar aanleiding van deze vragen. Daarbij stelt de ILT geen druk te hebben ervaren vanuit het Ministerie van BZK of andere departementen.
Kunt u aangeven waarom het rapport niet werd gepubliceerd en wat de exacte verschillen zijn tussen de conclusies uit het rapport en de kennelijk verdraaide conclusies in het jaarverslag van de ILT? Wilt u daarbij expliciet ingaan op het verwijt dat in het oorspronkelijke rapport staat dat het goed gaat met de decentralisatie van de ruimtelijke belangen in Nederland, terwijl inspecteurs van de ILT het tegenovergestelde concludeerden?
Voor het antwoord op deze vraag verwijzen wij naar de verklaring van de ILT die besloten heeft om het rapport «De borging van de nationale ruimtelijke belangen» niet zelfstandig te publiceren. In diezelfde verklaring geeft de ILT als reden hiervoor aan dat de rapportage gebaseerd was op grotendeels reeds aangeboden en/of gepubliceerde rapporten.
De ILT geeft hierin verder aan dat de aangepaste tekst in het jaarverslag over het rapport ongelukkigerwijs geen juiste weergave is van de conclusie van het rapport, maar dat in de ILT-brede risicoanalyse 2019 wel een juiste weergave van het rapport is opgenomen. Beide betreffende teksten zijn geciteerd in de nota van de ILT die ik u op 4 maart 2020 heb doen toekomen (bijlage bij Kamerstuk 35300-XII, nr.2. De weergave van de rapportage in het jaarverslag over 2018, en de weergave van de rapportage in de ILT-brede risicoanalyse zijn eigenstandige keuzes van de ILT waar niet in kan worden getreden.
Deelt u de conclusie uit de rapportage De borging van nationale ruimtelijke belangen uit augustus 2018 dat nationale ruimtelijke belangen vaak in de knel komen door de decentralisatie van de ruimtelijke ordening? Zo nee, waarom niet? Zo ja, deelt u dan ook de conclusie dat „het systeem van ruimtelijke ordening op punten onvoldoende werkt»?
Deze stelling delen wij niet. De doorwerking van nationale ruimtelijke belangen is meer dan de uitsnede die in instructieregels wordt vastgelegd en waar via het interbestuurlijk toezicht door provincies op wordt toegezien. Nationale belangen worden ook behartigd in de context van het functioneren van de decentrale overheden en de ruimte die er daar is om invulling te geven aan nationale belangen. Ook zijn zij onderdeel van bestuurlijke samenwerking zoals in het Interbestuurlijk Programma (IBP) en bijvoorbeeld regionale verstedelijkingsstrategieën.
In de rapportage wordt geconcludeerd dat de doorwerking van de nationale belangen in het systeem van de ruimtelijke ordening niet vanzelf goed gaat en dat nationale ruimtelijke belangen soms onvoldoende doorwerken in gemeentelijke bestemmingsplannen. De Minister van BZK gaat dit graag nog eens, ook met deze rapportage in de hand, na.
In de rapportage wordt opgemerkt dat er verschillende indicaties voor mogelijke oorzaken zijn waardoor de doorwerking van nationale belangen niet vanzelf goed gaat: regelgeving wordt vaak als ingewikkeld ervaren, is onvoldoende bekend, er worden fouten gemaakt en verschillende belangen en rolopvattingen zorgen voor mindere doorwerking van rijksdoelen c.q. naleving van rijksregels.
Wij hechten veel belang aan het goed laten werken van het systeem voor decentrale doorwerking van nationale belangen in de ruimtelijke ordening en ons streven is om hier door invoering van de Omgevingswet een belangrijke bijdrage aan te leveren. De Omgevingswet draagt bij aan een betere naleving van de regels door een betere bekendheid daarvan, een duidelijker geometrische begrenzing, een eenduidiger formulering van de regels en soms door toevoeging van instructieregels. Inhoudelijk worden de regels voor omgevingsplannen die nu in verschillende wetten, AMvB’s, ministeriële regelingen en circulaires staan bij elkaar gebracht in één hoofdstuk van het Besluit kwaliteit leefomgeving. In het nieuwe stelsel zijn de regels eenvoudiger en uniformer geformuleerd zodat duidelijker is wat de nationale regelgeving vraagt van medeoverheden.
Wilt u, naar aanleiding van de rapportage van de ILT uit 2018 die kennelijk ingaat op enkele voorbeelden waaruit zou blijken dat nationale ruimtelijke belangen vaak in de knel komen, elk gegeven voorbeeld voorzien van een actueel commentaar (ten minste de volgende onderwerpen: veiligheidszones rond de opslag van explosief materiaal, geluidszones rond militaire vliegvelden, het dichtslibben van landelijke vaarwegen, het behoud van erfgoed, het verrommelen van het landschap en natuurcompensatie bij grote infrastructurele projecten)?
Een aantal afzonderlijke signalen uit de rapportage zijn sinds 2012 tot 2017 separaat bij de verschillende beleidsdirecties van de ministeries aangeboden. Zie ook het antwoord op vraag 7. De Minister van BZK is verantwoordelijk voor het wettelijk stelsel van ruimtelijke ordening. Verschillende ministers zijn verantwoordelijk voor de genoemde beleidsonderwerpen of de uitvoering van nationale belangen die via dit stelsel worden geregeld. Naar aanleiding van uw vraag kan ik u namens hen als volgt informeren:
Ten aanzien van veiligheidszones rond de opslag van explosief materiaal (signalen 2012/2016) constateert de ILT dat dit onvoldoende is geborgd. Regels over externe veiligheid werken onvoldoende door in de planvorming. Het onderzoek betrof de uitvoering van Circulaire opslag ontplofbare stoffen civiel gebruik en het Besluit externe veiligheid inrichtingen.
Het signaal inzake het niet respecteren van de veiligheidsafstanden van het Besluit externe veiligheid inrichtingen in bestemmingsplannen is in 2016 overeenkomstig de aanbevelingen van de ILT aan de orde gesteld in een overleg met vertegenwoordigers van provincies en gemeenten over de uitvoering van vergunningverlening, toezicht en handhaving (VTH-taken). Met de provincie Noord-Brabant is begin 2017 apart overleg gevoerd over de gesignaleerde knelpunten en bereikte oplossing aldaar. Daarbij is onder meer de mogelijke discrepantie tussen de risicozones aan de orde gekomen, zoals deze in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) zijn opgenomen en de ruimtelijke plannen waarbij deze zones in acht genomen moeten worden. Van de kant van Noord-Brabant is toen aangegeven dat er in het kader van het interbestuurlijk toezicht, dat de provincie uitoefent op de gemeenten, onderzoek gedaan is. Tijdens het gesprek is voorts aangegeven dat de gedetecteerde gevallen zijn opgelost.
Voor de geluidszones rond militaire vliegvelden (signaal 2016) signaleert de ILT dat deze niet altijd goed zijn verwerkt in bestemmingsplannen. Het onderzoek van ILT had destijds alleen betrekking op grondgebonden geluid van militaire vliegvelden. Als geluidsgevoelige bestemmingen worden gerealiseerd, bestaat het risico dat defensie-inrichtingen niet optimaal gebruikt kunnen worden.
Het Rijksvastgoedbedrijf (RVB) kijkt namens Defensie vanuit haar rol als belanghebbende naar gemeentelijke plannen en de borging van defensiebelangen daarin. Het RVB merkt zelf ook dat defensiebelangen niet altijd goed landen in bestemmingsplannen. Voortdurende aandacht voor plannen van gemeenten (en andere overheden) blijft daarom noodzakelijk voor een goede bedrijfsvoering van de krijgsmachtonderdelen.
De ILT signaleert in relatie tot het dichtslibben van landelijke vaarwegen (signaal 2015) dat de regels voor vrijwaringszones rond Rijksvaarwegen niet altijd in bestemmingsplannen zijn terug te vinden. Dat komt door verschillende regels van Rijk, provincie en gemeenten.
Regels rond vrijwaringszones zijn inderdaad niet altijd te vinden in bestemmingsplannen. Het bestuursorgaan dat belast is met de voorbereiding van een bestemmingsplan is verplicht overleg te plegen met Rijkswaterstaat bij activiteiten in de vrijwaringszone. Onder de Omgevingswet zullen de vrijwaringszones voor gemeenten beter kenbaar zijn.
Ten aanzien van het behoud van erfgoed constateert de ILT dat provinciale verordeningen nog veel mogelijkheden bieden voor niet-wenselijke ontwikkelingen binnen de zones van de erfgoederen en dat de kernkwaliteiten onvoldoende worden uitgewerkt.
De bescherming van de vier werelderfgoederen in Nederland is op verschillende manieren geborgd. De gebieden zijn planologisch beschermd, waarbij ontwikkelingen in deze gebieden mogelijk zijn mits de kernkwaliteiten niet worden aangetast. De provincies werken dit uit in hun verordeningen. Daarnaast is de RCE doorgaans betrokken voor advies over grotere ruimtelijke ontwikkelingen die de uitzonderlijke universele waarde van het werelderfgoed raken. Met de Monitor Infrastructuur en Ruimte van het Planbureau voor de Leefomgeving wordt onder andere het verloop van de openheid als één van de belangrijke kernkwaliteiten van de vier werelderfgoedgebieden in beeld gebracht.
Ten aanzien van de Waddenzee en Waddengebied (signalen 2014 en 2015) heeft de ILT opgemerkt dat in bijna een kwart van de onderzochte bestemmingsplannen niet alle Barro-regels goed worden nageleefd, o.a. wat betreft de onderzoekplicht (2014). Vervolgonderzoek uit 2015 liet zien dat er desondanks nauwelijks sprake is van aantasting van landschappelijke kwaliteiten.
De conclusies uit het eerste onderzoek van de ILT (2014) zijn meegenomen in een nader onderzoek (2015) naar de materiële gevolgen van de geconstateerde knelpunten. De Tweede Kamer is over beide onderzoeken geïnformeerd bij brief van 2 februari 2015 (Kamerstuk 29 684, nr. 121) en 20 januari 2016 (Kamerstuk 29 684, nr. 124). Momenteel wordt voor het Waddengebied een Agenda Waddengebied 2050 opgesteld met een Uitvoeringsprogramma. Dit is een voorbeeld van bestuurlijke afspraken. Onder de Omgevingswet wordt de regelgeving voor de Waddenzee in het Besluit kwaliteit leefomgeving verduidelijkt en geordend.
Voor natuurcompensatie bij grote infrastructurele projecten (signaal 2014) is geconstateerd dat in 10 van de 11 provinciale verordeningen de regels voor de EHS correct waren opgenomen. Risico bij onvoldoende doorwerking zou kunnen zijn dat nieuwe bestemmingen worden gerealiseerd die de te beschermen gebieden of waarden aantasten of teniet doen of waardoor de compensatie niet of niet goed is geregeld.
Het Natuurnetwerk Nederland (de voormalige EHS gebieden) zijn nu correct in verordeningen opgenomen en begrensd. Het toepassen en handhaven van beleid ten aanzien van natuurcompensatie is een verantwoordelijkheid van provincies. De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit heeft uw Kamer op 19 april 2019 geïnformeerd over de werking en de juridische verankering van het stelsel van natuurcompensatie (Kamerstuk 33 576, nr. 161).
Ten aan zien van de grote rivieren (signaal 2013) signaleert de ILT dat de kaarten bij het Barro en bij de Beleidslijn grote rivieren niet altijd overeenkomen. De belangen «doorstroming en waterberging» zijn materieel zelden in het geding, maar in strikt formele zin is de borging van het Barro als onvoldoende beoordeeld.
In 2016 heeft een evaluatie van de Beleidslijn grote rivieren plaatsgevonden. De Beleidsregels grote rivieren (Bgr), die het kader vormen voor het verlenen van watervergunningen in het rivierengebied zijn vervolgens aangepast. Deze aanpassingen worden met een lopende Barro-wijziging ook in de ruimtelijke regelgeving verwerkt. Dit traject is bijna afgerond.
Voor de regionale luchthavens (signalen 2013–2014) concludeert de ILT dat het opnemen van de risicocontouren uit de aanwijzingsbesluiten jaren duurt en de doorvertaling niet altijd juist is gebeurd. Op enkele plekken heeft dit geleid tot het realiseren van gevoelige functies binnen de contouren.
In 2009 is de wet- en regelgeving ten aanzien van regionale burger- en militaire luchthavens gewijzigd (wet RBML, Stb. 2008, 561). Aanleiding hiervoor was onder andere de wens om te komen tot nieuwe en vereenvoudigde normstelling en regels voor de ruimtelijke indeling in de nabijheid van de luchthavens. De gesignaleerde knelpunten zijn, of zullen naar verwachting hiermee worden opgelost. Dit komt vooral door het feit dat een luchthavenbesluit (anders dan het eerdere aanwijzingsbesluit) op grond van de Wet luchtvaart de werking kent van een voorbereidingsbesluit en derhalve een directe doorwerking heeft naar bijvoorbeeld aanpassingen van het bestemmingsplan of de toetsing van bouwplannen binnen het beperkingengebied. De regels binnen deze beperkingengebieden zullen op termijn onder de Omgevingswet worden gebracht.
Overigens zal de Minister van BZK, zoals eerder ook is toegezegd, het rapport van de ILT in bestuurlijk overleg inhoudelijk bespreken met de mede-overheden. Ook zal bij de totstandkoming van de NOVI goed naar de doorwerking van nationale belangen worden gekeken. Tot slot werkt de Minister van BZK in het kader van het interbestuurlijk toezicht samen met gemeenten en provincies aan de uitvoering van een strategische agenda.
Was het u bekend dat de ILT het (concept) rapport wilde delen met de Kamer en met Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties? Wanneer is dat u bekend geworden en wat was uw reactie? Als u het rapport niet kende, deelt u dan de conclusie dat u het rapport had moeten kennen en dat de ILT de ruimte had moeten krijgen om het kenbaar te mogen maken?
Nee. De ILT heeft zelf de beslissing genomen om het rapport niet zelfstandig te publiceren, maar de conclusies openbaar te maken in het jaarverslag van de ILT over 2018.
Wilt u, naar aanleiding van het bericht dat de ILT op haar website2 plaatst na publicatie van het bij vraag 1 bedoelde persbericht dat de beslissing om het document niet als zelfstandig rapport te publiceren, maar de conclusie in het Jaarverslag op te nemen, door de ILT zelf is genomen omdat de meeste onderliggende signalen en rapportages al eerder waren aangeboden en/of gepubliceerd, die onderliggende signalen en rapportages schematisch benoemen en daarbij aangeven wanneer dat aan u, respectievelijk aan de Kamer is aangeboden?
Als bijlage bij deze antwoorden bieden wij u het gevraagde schematische overzicht aan4.
Kunt u, naar aanleiding van de tekst op de site van de ILT waar staat dat »Ongelukkigerwijs een aangepaste tekst in het Jaarverslag terecht is gekomen die geen juiste weergave van de conclusie weergeeft», nader uiteenzetten wat de «aangepaste tekst» en wat de «juiste tekst» was? Wilt u daarbij tevens aangeven waarom er sprake is van «geen juiste weergave van de conclusie»?
Dit betreft het jaarverslag en de rapportage van de ILT. Het is aan de ILT om aan te geven of het jaarverslag van de ILT een juiste weergave van de conclusie van het ILT-rapport bevat. De ILT geeft aan dat de aangepaste tekst in het jaarverslag ongelukkigerwijs geen juiste weergave is van de conclusie van het rapport, maar dat in de ILT-brede risicoanalyse wel een juiste weergave van het rapport is opgenomen. De beide teksten zijn geciteerd in de nota van de ILT die u op 4 maart 2020 is toegezonden (bijlage bij Kamerstuk 35 300 XII, nr.5.
Wat vindt u van de mededeling van uw ambtenaren aan de ILT dat niet om de rapportage is gevraagd? Hoe verhoudt zich dat met de onafhankelijke taak van de ILT? Deelt u de conclusie dat het rapport aangemerkt moest worden als een «intern document»? Zo nee, waarom niet?
Zoals in de brief van 4 maart 2020 (Kamerstuk 35 300-XII, nr.6 is aangegeven, is door het Ministerie van BZK per e-mail met vragen gereageerd op het concept van het jaarverslag van de ILT over 2018 waarin de rapportage werd genoemd. De beslissing om het rapport aan te merken als intern document is een zelfstandige beslissing geweest van de ILT.
Klopt het bericht dat het ministerie niet akkoord ging met een tekstvoorstel voor het jaarverslag over 2018 van de ILT? Sinds wanneer bent u daarvan op de hoogte?
Onder verwijzing naar de brief van 4 maart 2020 (Kamerstuk 35 300-XII, nr.7 en de openbaar gemaakte correspondentie tussen het Ministerie van BZK en de ILT kan worden aangegeven dat vanuit het Ministerie van BZK per e-mail enkel met vragen gereageerd is op het concept van het jaarverslag van de ILT over 2018 waarin de rapportage werd genoemd. De tekst van het jaarverslag is door de ILT voor commentaar rondgezonden en er is gevraagd om een reactie. Er is niet gevraagd om een akkoord, noch een akkoord gegeven of onthouden.
Deelt u de mening dat de conclusie in het Jaarverslag dat „de feitelijke inpassing» van landelijke belangen „voldoende» is, niet strookt met de visie van de ILT? Kunt verklaren waarom dat verschil van inzicht niet zichtbaar is geworden? Klopt het dat onderhandeling met het ministerie over een uitbreiding van het budget van de ILT daarbij een rol heeft gespeeld?
Het gaat om het jaarverslag en het rapport van de ILT. Hiervoor wordt verwezen naar de verklaring van de ILT in antwoord 8. Het budget van de ILT heeft daarbij geen rol gespeeld.
Bent u het eens met de stelling dat «publiek vertrouwen in onafhankelijk toezicht» een basisvoorwaarde is voor goed en effectief toezicht? Zo ja, wat vindt u dan van het gebrek aan vertrouwen in de onafhankelijkheid van verschillende toezichthouders en welke maatregelen wilt u nemen om het vertrouwen in deze toezichthouders te herstellen? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet onderschrijft de stelling dat publiek vertrouwen in onafhankelijk toezicht een basisvoorwaarde is voor goed en effectief toezicht. Inspecties oordelen altijd zelfstandig en onafhankelijk. Toegepast op de verhouding tussen beleid en toezicht betekent onafhankelijkheid onder andere dat er geen inmenging in de oordelen van de inspectie mag zijn van degene die politiek voor het beleid verantwoordelijk is. Dit vergt rolvastheid van beide kanten voor het goed vervullen van die onderscheiden rollen. Onderscheiden, maar niet volledig los van elkaar, want men heeft elkaars kennis ook nodig om het eigen werk goed te kunnen doen.
Het kabinet heeft dit in 2001 in de eerste Kaderstellende Visie op toezicht vastgelegd en herhaald in de tweede Kaderstellende Visie op Toezicht uit 2005.
Ook in de kabinetsreactie op het rapport «Toezien op Publieke Belangen. Naar een verruimd perspectief op rijkstoezicht» van de Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid is stilgestaan bij het belang van onafhankelijkheid.9 Toen is opgemerkt dat het toezicht alleen door onbevooroordeeld op te treden maatschappelijke legitimatie en publiek vertrouwen kan verwerven. En dat onpartijdigheid van het toezicht een zekere terughoudendheid vergt van beleid en politiek bij individuele interventies, vooral in reactie op incidenten.
Deze onpartijdigheid wordt onder andere ondersteund door de in 2015 opgestelde «spelregels» over de positionering van de inspecties in de Aanwijzingen inzake de rijksinspecties. De Aanwijzingen inzake de rijksinspecties vormen een waarborg voor de benodigde functiescheiding en zijn erop gericht inmenging van beleid in toezicht te voorkomen. In 2016 hebben alle ministeries de Aanwijzingen inzake de rijksinspecties geïmplementeerd.
Het kabinet herkent dat er regelmatig vragen worden gesteld over de onafhankelijkheid van de oordeelsvorming van inspecties. Juist omdat die onafhankelijkheid zo belangrijk is, is het ook terecht dat er aandacht voor is, en dat signalen over een mogelijk gebrek aan onafhankelijkheid worden onderzocht. Daarnaast zal de Staatssecretaris van BZK nog dit jaar de Aanwijzingen inzake de rijksinspecties laten evalueren met als doel zicht te krijgen op het functioneren in de praktijk van dit kader dat juist beoogt die onafhankelijkheid te borgen. Voor de zomer informeert de Staatssecretaris van BZK u over de opzet van deze evaluatie. Voor het eind van het jaar ontvangt u de uitkomsten. Deze zullen ook worden gebruikt in de brede evaluatie van de organisatiekaders Rijk, waarvan de uitkomsten eind 2021 worden verwacht.
Deze koppeling tussen de uitkomsten van de evaluatie van de Aanwijzingen inzake de rijksinspecties en de eerder aangekondigde brede evaluatie is van belang. Zo ontstaat een breder beeld met meer vergelijkingsmateriaal in het bij alle rijksorganisaties op afstand voorkomende spanningsveld tussen enerzijds onafhankelijkheid in oordeelsvorming en anderzijds ministeriële verantwoordelijkheid en parlementaire controle.
Bent u van mening dat de geldende «Aanwijzingen inzake de rijksinspecties»3 een voldoende kader bieden voor het vasthouden en herstellen van publiek vertrouwen in onafhankelijk toezicht? Zo ja, waarop baseert u dat? Zo nee, welke aanpassingen zou u willen doen en op basis van welke overwegingen?
Zie antwoord vraag 12.
Bent u bereid om de evaluatie van de «Aanwijzingen inzake de rijksinspecties» met spoed ter hand te nemen en, zo ja, over de opzet hiervan de Kamer per brief te informeren?
Zie antwoord vraag 12.
De RVU-boete |
|
Thierry Baudet (FVD) |
|
Barbara Visser (staatssecretaris defensie) (VVD) |
|
![]() |
Hoeveel militairen hebben sinds 2010 (gedwongen) gebruik gemaakt van de Regeling Vervroegde Uittreding?
Vanaf het moment van leeftijdsontslag ontvangt de gewezen militair een uitkering op grond van de Uitkeringswet Gewezen Militairen (UGM). De UGM wordt aangemerkt als een Regeling voor Vervroegde Uittreding (RVU) op grond van de Wet op de Loonbelasting 1964, artikel 32ba. Van 1 januari 2010 tot en met 31 december 2019 zijn 6.971 militairen met verplicht leeftijdsontslag gegaan.
Hoe hoog is het totaalbedrag dat Defensie sinds 2010 heeft moeten afdragen als gevolg van de boete op basis van de Regeling Vervroegde Uittreding?
Defensie kent een aantal regelingen die door de Belastingdienst als een regeling vervroegde uittreding wordt aangemerkt en draagt hier eindheffing voor af. Onderstaande tabel geeft een overzicht van het bedrag dat Defensie heeft afgedragen als gevolg van de boete op basis van de Regeling Vervroegde Uittreding. Het gaat om de regelingen voor het Functioneel Leeftijdsontslag voor burgers (FLO), de Uitkering Gewezen Militairen (UGM) en de compensatie voor het AOW-gat. De AOW-gat compensatie is een tegemoetkoming als gevolg van het gat dat ontstond tussen het einde van de UGM-regeling en de verhoogde AOW-leeftijd. Ook deze tegemoetkoming wordt door de Belastingdienst aangemerkt als een Regeling Vervroegd Uittreden. Het functioneel leeftijdsontslag is een regeling die voor burgers gold en heeft hetzelfde karakter als de UGM van militairen en is derhalve ook belast met een RVU-heffing.
Hoeveel heeft de bezuiniging op de Marine Luchtvaartdienst in 2008 opgeleverd?
Het opgaan van de Marine Luchtvaartdienst in het Defensie Helikopter Commando (DHC) in 2008 had geen bezuinigingsdoelstellingen. De middelen die het Commando Zeestrijdkrachten destijds beschikbaar had zijn overgedragen aan het Commando Luchtstrijdkrachten. Met de vorming van het DHC zijn geen bezuinigingsopdrachten meegegeven. De beleidsdoorlichting, die ik d.d. 20 december jl. (Kenmerk 31 516 X, nr. 30) aan de Kamer heb verzonden, heeft ook aangetoond dat er geen oordeel kan worden gegeven over de doelmatigheid van de vorming van het DHC.
Stikstofemissie ten gevolge van houtstook |
|
William Moorlag (PvdA) |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD), Stientje van Veldhoven (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (D66), Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
![]() |
Kent u de brief van Mobilisation for the Environment (MOB) met als kenmerk «Toename van stikstofemissie en/of depositie als gevolg van massaal stoken op hout/biomassa ongewenst en onnodig» en het bijbehorende persbericht?1
Ja.
Voldoet de emissienormering voor NOx en stof in het Activiteitenbesluit voor alle biomassacentrales aan de Europese regelgeving dienaangaande? Zo ja, welke regels gelden er? Zo nee, aan welke regels of normering voldoet de Nederlandse normering niet en wat kunnen de gevolgen zijn van dit niet voldoen aan de regels?
De emissiegrenswaarden in het Activiteitenbesluit (Abm) voor NOx en stof voldoen ruimschoots aan de eisen die de richtlijnen voor Middelgrote stookinstallaties (MCPD, PbEU 2015/2193) en grote stookinstallaties (IED, PbEU 2010/75/EU en de BBT-conclusies (EU) 2017/1442) daaraan stellen. Zie overzicht in onderstaande tabel.
Vermogen
MCPD/IED
BBT-bandbreedte1
Emissiegrenswaarde Abm
Stof
<1 MW
geen
nvt
40
1–5 MW
20
nvt
20
5–50 MW
20
nvt
5
50–100
221
2–10
5,51
100–300
221
2–10
5,51
>300
221
2–10
5,51
NOx
<1 MW
geen
nvt
300
1–5 MW
300
nvt
275
5–50 MW
300
nvt
145
50–100 MW
2751
120–200
1101
100–300 MW
2201
100–200
1101
>300 MW
1501
65–150
1101
Uitgedrukt als daggemiddelde emissiegrenswaarden/emissieconcentraties
Deelt u de mening van MOB dat «de emissienormen in het Activiteitenbesluit voor NOx en stof van alle biomassacentrales zwaar gedateerd [zijn] en evenmin [voldoen] aan de wettelijke eis tot toepassing van ten minste Best Beschikbare Technieken»? Zo ja, wat gaat u doen om ervoor te zorgen dat deze emissienormen binnen afzienbare termijn worden aangescherpt? Zo nee, waarom niet?2
Die mening deel ik niet. Het Activiteitenbesluit milieubeheer4 (Abm) bevat vanaf 1 januari 2013 de emissiegrenswaarden NOx en stof (zie tabel bij vraag 2) voor de middelgrote stookinstallaties (tot 50 MW). Deze gelden als de strengste in Europa. In het kader van het Schone Lucht Akkoord laat ik TNO onderzoek doen naar de mogelijkheden van aanscherping van deze emissiegrenswaarden (zie huidige emissiegrenswaarden Abm in de tabel bij vraag 2).
Voor stookinstallaties onder de 50MW geldt de emissiegrenswaarde van het Abm. Voor grote stookinstallaties (vanaf 50MW) geldt ook de emissiegrenswaarde van het Abm, maar maakt het bevoegd gezag daarnaast een BBT-afweging (Beste Beschikbare Techniek). Daarbij wordt gekeken of het in een concreet geval mogelijk is om een lagere grens voor uitstoot voor NOx en stof vast te stellen dan het Abm voorschrijft. Daarbij wordt als range gehanteerd de scherpe kant van de Europese verplichting (de bodem van de BBT-range) en de emissiegrenswaarde in het Abm als maximumwaarde. In zeer uitzonderlijke gevallen wordt soms ook gekozen voor een emissie-eis in de vergunning die strenger is dan de scherpe kant van de BBT-range als bijvoorbeeld de locatie van de centrale vraagt om extra maatregelen.
Deelt u de mening van MOB dat de emissie voor biomassa-installaties zonder technische problemen en tegen relatief bescheiden extra kosten substantieel kan worden teruggebracht? Zo ja, hoe gaat u hiervoor zorgen? Zo nee, waarom niet?
Dit is afhankelijk van de situatie. In het bovengenoemde TNO-onderzoek wordt ook gekeken naar de kosten van eventuele aanscherpingen. Daarnaast stimuleert het kabinet fiscale innovatie met de fiscale regelingen VAMIL en MIA. In deze regelingen worden marktintroductie en marktverbreding van milieutechnologie fiscaal gestimuleerd. Hieronder vallen bijvoorbeeld investeringen in stof- en NOx-reductietechnologie.
Bent u bereid, in dat kader, in overleg met de medeoverheden, actief te bevorderen dat het verplicht stellen van de Best Beschikbare Technieken in de vergunningverlening en de handhaving als regel wordt toegepast? Zo ja, op welke wijze gaat u dat doen? Zo nee, waarom niet?
Ik wil ook niet dat er meer uitgestoten wordt dan noodzakelijk. Daarom ben ik bezig met een samenhangende aanpak in het kader van het Schone Lucht Akkoord. Dit is een bestuursakkoord tussen Rijk, provincies en gemeenten en bevat een samenhangend pakket voor een groot aantal sectoren. Doel is de uitstoot van schadelijke stoffen verder te verminderen. Zo zetten provincies en gemeenten zich in om scherp te vergunnen, op basis van Best Beschikbare Techniek, en het vergunningenbestand tijdig te actualiseren. Het Rijk ondersteunt hierbij met kennis en capaciteit.
BBT is reeds onderdeel van vergunningverlening. Zie ook hetgeen ik in vraag 3 heb vermeld over de BBT-afweging.
Deelt u de mening dat er met de huidige normering onnodig hoge stikstofemissie en -depositie plaatsvindt en dat deze bovendien de gezondheid van mensen kan aantasten? Zo ja, wat gaat u doen om deze emissies terug te brengen en te vermijden dat mensen gezondheidsklachten ontwikkelen? Zo nee, waarom niet?
De mogelijke aanscherpingen die TNO momenteel onderzoekt richten zich op verdere verbetering van de luchtkwaliteit. Het bevoegd gezag kan eventueel extra eisen stellen in verband met depositie op gevoelige gebieden. Dat behoeft een lokale afweging.
Deelt u de opvatting dat het, mede gelet op het groeiende verzet tegen de toepassing van biomassa als energiebron, gewenst is alles in het werk te stellen om de uitstoot van schadelijke stoffen te verminderen? Zo ja, bent u bereid om daar een samenhangende aanpak voor te ontwikkelen en de Kamer over de inhoud van die aanpak en de voortgang te informeren? Zo nee, waarom niet?
In het Schone Lucht Akkoord heb ik met de andere overheden samenhangende afspraken gemaakt over het realiseren van scherpere eisen in vergunningen en een betere handhaving om bij te dragen aan de luchtkwaliteit. In het SLA is daarnaast ook aangegeven dat gekeken wordt naar modernisering van de regelgeving, bijvoorbeeld door het verlagen van de vermogensgrens van 15MW voor een vergunningplicht bij biomassa stook.
De berichtgeving ‘Ook in Nederland gezichtsherkenning met omstreden programma Clearview’ |
|
Kathalijne Buitenweg (GL) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
![]() |
Kent u de berichtgeving over de gelekte klantenlijst van het Amerikaanse bedrijf Clearview AI waaruit blijkt dat Nederland gebruik heeft gemaakt van omstreden gezichtsherkenningssoftware?1
Ja.
Bent u ervan op de hoogte dat de software van Clearview het mogelijk maakt om gezichten op camerabeelden van personen te herkennen en identificeren aan de hand van online foto’s en video’s? Vindt u het gebruik van deze technologie wenselijk in een democratische rechtsstaat en in Nederland in het bijzonder?
Ja, daar ben ik van op de hoogte. De berichtgeving over Clearview beschrijft het grootschalig verzamelen van foto’s en bijbehorende identificerende gegevens van het internet door een private partij, alsmede het beschikbaar maken van die gegevens aan betalende partijen. De focus van Clearview lijkt daarbij op opsporingsinstanties te liggen, die dan middels automatische gezichtsherkenning onbekende personen kunnen identificeren. In de Nederlandse verhoudingen vind ik het niet wenselijk om ongericht een dergelijke verzameling van online foto’s aan te leggen om vervolgens te dienen als vergelijkingsmateriaal voor opsporingsfoto’s.
Welke Nederlandse publieke en/of semipublieke organisaties hebben gebruik gemaakt van de omstreden gezichtsherkenningssoftware? Was u hiervan op de hoogte, ook voorafgaand aan dit besluit? Zo ja, waarom voelde u zich niet genoodzaakt hierover de Kamer te informeren? Zijn ook andere bewindspersonen betrokken geweest bij de besluitvorming rondom Clearview?
Het is mij op dit moment niet bekend of er overheidsdiensten zijn die een product van Clearview in gebruik hebben of hiervan gebruik hebben gemaakt. De Minister van BZK heeft tijdens het AO Digitalisering van 11 maart jl. op vragen van het lid Verhoeven toegezegd breder bij de overheid te bezien of er gebruik wordt of is gemaakt van Clearview en uw Kamer hierover te informeren.
Ik heb mij reeds enkele weken geleden, toen op het internet de eerste melding werd gemaakt van Clearview in relatie tot de Nederlandse politie, laten informeren door de politie. Zij zijn niet centraal benaderd door Clearview, zijn niet op de hoogte van contacten met dat bedrijf, en hebben geen producten afgenomen.
Welke afspraken, inclusief financiële afspraken, zijn er gemaakt tussen Nederlandse publieke en/of semipublieke organisaties en het bedrijf Clearview AI? Met welke doeleinden hebben Nederlandse publieke en/of semipublieke organisaties de gezichtsherkenningssoftware van Clearview toegepast? Op welke locaties en in welke periode vond dit plaats?
Zoals vermeld in mijn antwoord op vraag 3 ben ik op dit moment niet bekend met enige afspraak tussen een Nederlandse overheidsdienst en Clearview en zal de Minister van BZK hierover uw Kamer informeren.
Is het toepassen van gezichtsherkenningssoftware conform de Algemene verordening gegevensbescherming (AVG)? Welke mensenrechten kunnen hiermee in het geding zijn, denkt u?
Het gebruiken van gezichtsherkenningssoftware is niet uitgesloten door de AVG. Wel zijn er strenge regels voor het gebruiken van biometrische gegevens, waar sprake van is bij het gebruiken van automatische gezichtsherkenning. Het hangt van de concrete toepassing af of dit in lijn is met de AVG.
Welke mensenrechten in het geding zijn bij het gebruik van gezichtsherkenningstechnologie is sterk afhankelijk van de wijze en context van toepassing. In elk geval kan het van invloed zijn op vrijheidsrechten en het recht op bescherming van de persoonlijke levenssfeer. De Minister voor Rechtsbescherming heeft een brief in voorbereiding over de feitelijke toepassing van gezichtsherkenningstechnologie in Nederland, alsmede het juridisch kader dat daarop van toepassing is. Tevens verschijnt er binnenkort een WODC-rapport over privacyaspecten rondom gezichtsherkenningstechnologie.
Bent u ervan op de hoogte dat Twitter, Facebook en Google de praktijken van Clearview onwenselijk vinden en dat zij sommeren dat Clearview geen gebruik meer maakt van hun data voor de gezichtsherkenningssoftware?
Ja.
Bent u bereid om bovenstaande vragen één voor één te beantwoorden?
Ja.
Falende bewindvoerders |
|
Jasper van Dijk (SP), Michiel van Nispen (SP) |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD), Tamara van Ark (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het Facebookbericht van Steven Brunswijk over falende bewindvoerders en schuldhulpverlening?1
Ja, ik ben bekend met de berichten van de heer Brunswijk over beschermingsbewindvoerders (hierna: bewindvoerders) en schuldhulpverlening.
Hoe verklaart u dat de rekeningen van mevrouw Brunswijk, zoals weergegeven door bewindvoerder Obin, volledig verschillen van de informatie die de schuldeisers verstrekken (waaronder de Belastingdienst)?
Over individuele gevallen kan ik geen uitspraken doen.
Wat onderneemt u tegen bewindvoerders die hun cliënten bedriegen en/of bestelen?
Als een bewindvoerder zijn cliënt zou bedriegen of bestelen, kan de betrokkene maar ook familieleden of de rechter, hiervan aangifte doen bij de politie. Als er sprake is van diefstal of bijvoorbeeld duidelijke aanwijzingen daarvoor, ligt voor de hand dat de bewindvoerder in alle zaken wordt ontslagen.
In het algemeen geldt dat als een bewindvoerder zijn cliënt schade berokkent, hij hiervoor aansprakelijk is. De cliënt, maar bijvoorbeeld ook zijn naaste familie, kan vervolgens de rechter verzoeken om de bewindvoerder te ontslaan. De rechter kan de bewindvoerder ook ambtshalve ontslaan, bijvoorbeeld op basis van klachten. De rechter kan de bewindvoerder in één of enkele zaken ontslaan, maar ook in al diens dossiers.
Het onderzoek van de rechtbank naar de bewindvoerder vindt plaats binnen het lopende toezicht op het functioneren van de bewindvoerder. Het verzoek tot ontslag van de bewindvoerder wordt behandeld binnen het lopende toezicht. Aan het indienen van een dergelijk verzoek zijn dan ook in beginsel geen kosten verbonden.
Als de bewindvoerder wordt ontslagen moet hij een eindrekening en -verantwoording opmaken. Wanneer de cliënt of opvolgend bewindvoerder bezwaar heeft tegen de eindrekening en -verantwoording, bijvoorbeeld vanwege het vermoeden van fraude, kan de rechter de schade vaststellen die de ontslagen bewindvoerder aan de cliënt heeft berokkend. Vervolgens kan de rechter de opvolgend bewindvoerder de opdracht geven om de schade te verhalen op de ontslagen bewindvoerder.
Erkent u dat het in het belang is van goedwillende bewindvoerders als de malafide bureaus van de markt verdwijnen?
Ja. In de eerste plaats hebben hun cliënten belang bij de aanpak van malafide bewindvoerders. Ook goedwillende bewindvoerders hebben daar belang bij, omdat negatieve ervaringen afstralen op de beroepsgroep als geheel.
Het lid Jasper van Dijk legde het bericht dat aanleiding is voor deze Kamervragen op 5 maart jl. ook voor aan de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (hierna: SZW) tijdens de plenaire behandeling van het wetsvoorstel Wijziging van de Wet gemeentelijke schuldhulpverlening ten behoeve van de uitwisseling van persoonsgegevens. De Staatssecretaris heeft in reactie hierop aangegeven bekend te zijn met het fenomeen malafide bewindvoerders. Zij benadrukte daarbij dat er in de beroepsgroep van bewindvoerders ook heel veel betrokken professionals zitten die zich met hart en ziel inzetten. Dat onderschrijf ik.
Erkent u dat goed toezicht op bewindvoerders noodzakelijk is, alsmede een laagdrempelig loket voor klachten?
Ja. Goed toezicht op bewindvoerders is geborgd aan de hand van wettelijke kwaliteitseisen en het rechterlijke toezicht daarop. Daar ga ik eerst op in. Daarna licht ik toe waar mensen terecht kunnen met klachten over hun bewindvoerder.
Sinds 1 april 2014 moeten professionele kandidaat-bewindvoerders voldoen aan de eisen in het Besluit kwaliteitseisen curatoren, beschermingsbewindvoerders en mentoren (hierna: het besluit).2 Professionele kandidaat-bewindvoerders komen alleen voor benoeming in aanmerking als zij voldoen aan deze kwaliteitseisen. Het gaat om eisen over werving, opleiding, scholing en begeleiding, omgang met cliënten, het plan van aanpak, klachtenregeling, dossiervorming, bedrijfsvoering en eisen ter voorkoming van belangenverstrengeling. Eenmaal benoemd moeten bewindvoerders jaarlijks aantonen dat zij aan de eisen voldoen, onder meer door een verslag van een accountant te overleggen. Voor de toets aan de kwaliteitseisen heeft de rechtspraak het Landelijke Kwaliteitsbureau (hierna: LKB) geïnitieerd. Om benoemd te kunnen worden, moeten kandidaten daar een toelatingsverzoek indienen. Na toelating moeten bewindvoerders jaarlijks een handhavingsverzoek indienen bij het LKB.
De kwaliteitseisen uit het besluit zijn geïntroduceerd bij de Wet wijziging curatele, beschermingsbewind en mentorschap. Deze wetswijziging en het besluit zijn in 2018 geëvalueerd.3 Mijn appreciatie van de evaluatie heb ik in juli 2019 aan uw Kamer aangeboden.4
Uit de evaluatie volgt dat het LKB inzicht heeft in de bedrijfsvoering van bewindvoerders en er consequenties aan verbindt als daaruit blijkt dat het niet goed gaat met een kantoor. Hiermee is invulling gegeven aan een van de belangrijkste doelstellingen van de wetswijziging. Uit de evaluatie komt het beeld naar voren dat het LKB in de afgelopen periode steeds beter is gaan functioneren. Daarnaast zet de rechtspraak flinke stappen in de digitalisering van het toezicht op professionele bewindvoerders. Dit draagt bij aan de versterking en effectiviteit van het toezicht. Verder blijkt uit de evaluatie dat de introductie van de kwaliteitseisen breed wordt gedragen door rechters en de beroepsgroep. In de eerste plaats omdat de eisen een zekere filterwerking hebben: met de eisen is het mogelijk geworden om een deel van de potentieel slecht functionerende bewindvoerders buiten de deur te houden. Ten tweede kan de jaarlijkse controle eraan bijdragen dat slecht functionerende bewindvoerders de mogelijkheid wordt ontnomen als bewindvoerder op te treden.
Wel is in de evaluatie en nadien tijdens stakeholderbijeenkomsten branche breed opgemerkt dat het bij de eisen ontbreekt aan een meer inhoudelijke toets van vaardigheden en competenties van bewindvoerders. Dit is ook besproken tijdens een bestuurlijk overleg van de Staatssecretaris van SZW en mij op 4 maart jl. met de Raad voor de rechtspraak, verenigingen van bewindvoerders en de VNG. De stakeholders hebben afgesproken gezamenlijk te verkennen of een specifieke opleiding verplicht kan worden gesteld. De Staatssecretaris van SZW en ik waarderen de bereidheid van deze partijen om hierin gezamenlijk op te trekken. De verkenning start naar verwachting rond de zomer van 2020. De Staatssecretaris van SZW heeft bij voornoemde plenaire behandeling toegezegd dat uw Kamer over de uitkomsten van het overleg wordt geïnformeerd.
Als een cliënt of bijvoorbeeld zijn naaste familie een klacht hebben over een bewindvoerder, kunnen zij die indienen bij de bewindvoerder. Op grond van het besluit moet een bewindvoerder een klachtenregeling hebben. Als de bewindvoerder is aangesloten bij een branchevereniging, kan ook daar een klacht worden ingediend. Het staat een cliënt en bijvoorbeeld zijn naaste familie altijd vrij om de rechter te benaderen. Op deze manier is een laagdrempelig loket voor klachten geborgd.
Bent u bereid een onderzoek te starten naar problemen onder bewindvoerders en aanbevelingen te doen om het systeem te verbeteren?
Naar aanleiding van voornoemde wetsevaluatie over onder meer de kwaliteitseisen voor bewindvoerders, zetten de rechtspraak, verenigingen van bewindvoerders en VNG stappen om de kwaliteit van bewindvoerders verder te verbeteren (zie antwoord 5). De verbeterpunten uit de wetsevaluatie worden dus opgepakt. Uw Kamer wordt over de voortgang geïnformeerd.
Daarnaast gaat het Ministerie van Justitie en Veiligheid in gesprek met de rechtspraak en het LKB naar aanleiding van de motie Jasper van Dijk/Peters.5 De motie roept op onderzoek te doen naar problemen met bewindvoering en aanbevelingen te doen om het systeem te verbeteren. Het ministerie zal met de rechtspraak en het LKB bespreken welke mogelijkheden zij zien om de kwaliteit van bewindvoerders verder te verbeteren. Uw Kamer wordt over de uitkomsten geïnformeerd.
Het bericht dat het Britse Hof van Beroep heeft geoordeeld dat uitbreidingsplannen voor London Heathrow Airport strijdig zijn met de klimaatdoelstellingen uit het Parijsakkoord |
|
Lammert van Raan (PvdD) |
|
Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD), Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD), Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Heathrow Airport expansion ruled illegal by UK court»?1
Ja.
Erkent u dat de luchtvaartsector het Parijsakkoord niet langer kan negeren? Zo nee, waarom niet?
Zoals aangegeven in de Kamerbrief van 27 maart 20192 moet ook de luchtvaart bijdragen aan de doelstelling die in 2015 in Parijs is afgesproken: de opwarming van de aarde beperken tot ruim beneden de 2 graden Celsius, met een streven naar 1,5 graad. Binnen de systematiek van de Overeenkomst van Parijs wordt via twee sporen uitvoering gegeven aan CO2-reductie door de luchtvaart: 1) reductie door de internationale luchtvaart wordt primair gerealiseerd via de VN-organisatie voor de internationale burgerluchtvaart (ICAO) en 2) reductie door de binnenlandse luchtvaart en grondgebonden activiteiten wordt nationaal gerealiseerd. In de genoemde Kamerbrief wordt toegelicht waarom vooral een internationale aanpak vereist is (bijvoorbeeld met oog op effectiviteit, gelijk speelveld, internationaal draagvlak, voorkomen van uitwijkgedrag) en hoe dit kan worden versterkt met nationale inspanningen voor CO2-reductie door de luchtvaart.
De Nederlandse luchtvaartsector heeft gezamenlijk met het Rijk gekozen om zichzelf nationale doelen op te leggen voor de uitstoot van de internationale luchtvaart en gaat hiermee verder dan vereist volgens internationale afspraken. Deze nationale aanpak voor de CO2-emissies van de internationale luchtvaart wordt in belangrijke mate vormgegeven aan de Duurzame Luchtvaarttafel.
Klopt het dat de Britse rechter o.a. heeft geoordeeld dat toenmalig Minister van Transport Chris Grayling onwettig heeft gehandeld door zijn besluit niet te toetsen aan het klimaatverdrag van Parijs?2 Zo nee, hoe zit het dan?
The Court of Appeal bepaalt expliciet dat het geen uitspraak doet over de (politieke) wenselijkheid van de uitbreiding, maar uitsluitend oordeelt over de rechtmatigheid van het Airports National Policy Statement (ANPS). Volgens The Court of Appeal is het ANPS in strijd met de Planning Act. In dat kader stelt The Court of Appeal vast dat niet voldoende gemotiveerd is hoe de uitbreidingsplannen zich verhouden tot de Britste klimaatdoelstellingen. Nu hier ook de Overeenkomst van Parijs onder valt en het ANPS hiervoor geen motivering bevat, moet de regering het ANPS op dit punt heroverwegen.
Klopt het dat de Britse rechter o.a. heeft geoordeeld dat de belangen van het klimaat boven de behoeften van de Britse economie gaan?3 Zo nee, hoe zit het dan?
Zie antwoord vraag 3.
Klopt het dat de Britse regering niet in cassatie gaat tegen deze uitspraak? Zo nee, hoe zit het dan?
Ik heb ook uit berichtgeving in de Britse media vernomen dat de Britse regering niet in cassatie gaat.
Kunt u voor de Britse situatie toelichten waaruit een dergelijke toets van luchtvaartplannen aan het Parijsakkoord zou bestaan?
Zoals het Court of Appeal in haar uitspraak aangeeft is deze toets voorbehouden aan de Britse regering. Een dergelijke toets kan bestaan uit het feit dat voor het nieuwe Britse luchtvaartplan moet worden bezien of, en zo ja, hoe dit luchtvaartplan past binnen de Britse doelstellingen om de uitstoot van broeikasgassen terug te dringen. In het luchtvaartplan moet inzichtelijk worden gemaakt hoe dit plan in lijn is met de doelstelling van Parijs om de opwarming van de aarde te beperken tot ruim beneden de 2 graden Celsius, met een streven naar 1,5 graad.
Kunt u voor de Nederlandse situatie, per luchthaven, toelichten waaruit een dergelijke toets van luchtvaartplannen aan het Parijsakkoord zou bestaan?
Zie het antwoord op vraag 2 voor het Nederlandse klimaatbeleid en de aanpak. Het Nederlandse en internationale klimaatbeleid vormt de achtergrond waartegen een besluit over de uitbreiding of ontwikkeling van een Nederlandse luchthaven wordt genomen. Om daadwerkelijk een besluit over de ontwikkeling van een bepaalde luchthaven te nemen, dient een luchthavenbesluit (of luchthavenverkeersbesluit) inclusief milieueffectrapport (MER) te worden opgesteld. In het MER behorend bij een luchthavenbesluit wordt inzichtelijk gemaakt wat de (nationale) effecten zijn van de grondgebonden activiteiten en de landing and take-off (LTO) cyclus van de exploitatie van die betreffende luchthaven. Dit ten behoeve van de afweging van varianten en het in beeld brengen van de milieueffecten daarvan. Conform een motie van de Kamer5 zal in de PlanMER van de Luchtvaartnota inzicht worden gegeven in de totale CO2-uitstoot van de uit Nederland vertrekkende vluchten.
Lelystad
In het MER en geactualiseerde MER6 is inzichtelijk gemaakt wat de CO2-uitstoot is van de LTO-cyclus. In het geactualiseerde MER Lelystad Airport is bepaald dat het faciliteren van 45.000 vluchten handelsverkeer leidt tot een CO2 emissie van circa 71Kton CO2 (LTO-cyclus). De commissie voor de m.e.r. heeft geoordeeld dat op basis van het geactualiseerde MER 2018 de milieueffecten volwaardig kunnen worden meegewogen in afweging tussen varianten en de finale besluitvorming.
Schiphol
Schiphol Group onderzoekt momenteel de milieugevolgen van het Nieuwe Normen- en Handhavingsstelsel Schiphol. Deze milieugevolgen worden opgenomen in het MER. Dit MER is nog niet afgerond. Onderdeel van dit MER is een emissieberekening van de hoeveelheid CO2 als gevolg van de LTO-cycli van het vliegverkeer, het platformverkeer en het wegverkeer op de luchthaven.
Erkent u dat de groeiplannen van Schiphol op geen enkele manier passen binnen onze opdracht om een uiterste inspanning te leveren om het klimaatakkoord van Parijs te respecteren? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 7.
Erkent u dat de door u geplande opening van Lelystad Airport op geen enkele manier past binnen onze opdracht om een uiterste inspanning te leveren om het klimaatakkoord van Parijs te respecteren? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 7.
Waar blijft de uiterste inspanning van dit kabinet om Nederland in lijn te brengen met het doel om de opwarming van de aarde te beperken tot maximaal 1,5°C?
Nederland heeft de Klimaatwet om aan de doelstellingen van Parijs te voldoen. De Klimaatwet biedt een kader voor de ontwikkeling van beleid gericht op het onomkeerbaar en stapsgewijs terugdringen van de emissie van broeikasgassen in Nederland, tot een niveau dat 95% lager ligt in 2050 dan in 1990, teneinde wereldwijde opwarming van de aarde en de verandering van het klimaat te beperken. Het Klimaatplan bevat de hoofdlijnen van het klimaatbeleid voor de komende 10 jaar.
Erkent u dat groeiplannen voor de luchtvaart in het algemeen op geen enkele manier passen binnen onze opdracht om een uiterste inspanning te leveren om het Urgenda-doel met zekerheid te halen? Zo nee, waarom niet?
De Urgenda-uitspraak heeft betrekking op de nationale Nederlandse emissies. Internationale emissies voortkomend uit de luchtvaart zijn daarmee niet van invloed op de uitvoering van het vonnis. In de brief van 27 maart jl.10, heeft het kabinet aangegeven dat het kabinet, als gevolg van de coronaproblematiek, extra zorgvuldigheid wil betrachten bij de besluitvorming over de maatregelen die genomen zouden moeten worden voor de uitvoering van het vonnis. Uw Kamer wordt hierover op korte termijn geïnformeerd.
Waar blijft de uiterste inspanning van dit kabinet om het Urgenda-doel met zekerheid te halen, zoals o.a. de Hoge Raad, Tweede Kamer en maatschappij van u eisen?4 5 6
Zie antwoord vraag 11.
Erkent u dat de ambitie van Schiphol om als vliegveld «klimaatneutraal» te worden op geen enkele manier voldoende is, omdat juist het vliegen zelf voor de (groeiende) uitstoot van broeikasgassen zorgt?7 Zo nee, waarom niet?
De doelstelling van Schiphol om klimaatneutraal te worden is ambitieus en biedt een waardevolle bijdrage aan de verduurzamingsopgave waar Nederland voor staat. Deze plannen dienen de doelstelling uit het Ontwerpakkoord Duurzame Luchtvaart om in 2030 alle grondgebonden activiteiten naar zero emissie te brengen. Deze doelstelling is een onderdeel van de bredere verduurzamingsplannen van de Duurzame Luchtvaarttafel voor de luchtvaartsector. Voor de verduurzamingsopgave van de vluchten (zowel binnenlands als internationaal) gelden andere doelstellingen en worden andere soorten maatregelen uitgewerkt aan de Duurzame Luchtvaarttafel. Zie ook het antwoord op vraag 2. Het Ontwerpakkoord is met de daarin genoemde brief aan de Kamer aangeboden.
Erkent u dat een stevige krimp van de luchtvaart goed zou zijn voor het klimaat, leefomgeving en veiligheid van mens en dier? Zo nee, waarom niet?
Zoals aangegeven in de beantwoording van eerdere Kamervragen12 leidt een mondiale krimp van het aantal vliegbewegingen tot minder uitstoot van CO2 door de internationale luchtvaartsector, wat zou bijdragen aan het verminderen van klimaatverandering en verbeteren van de leefomgeving. Als echter alleen van en naar Nederland minder gevlogen wordt kan het effect zijn dat het vliegverkeer van en naar andere landen doorgaat en vanuit Nederland uitwijkgedrag naar andere landen plaatsvindt en emissies verschuiven naar andere modaliteiten. Het streven van het kabinet is om CO2-reducties te realiseren op basis van de maatregelen die zijn beschreven in mijn brief over het klimaatbeleid voor de luchtvaart van 27 maart 201913. Ten aanzien van de veiligheid in de luchtvaart geldt in algemene zin dat het uitgangspunt is dat veiligheid altijd op één staat.
Wat bedoelde uw woordvoerder met de uitspraak «niet te vrezen voor eenzelfde soort uitspraak voor Schiphol en Lelystad Airport»?8
De uitspraak komt voort uit het feit dat het Britse Court of Appeal een uitspraak heeft gedaan met betrekking tot de Britse uitbreidingsplannen van Heathrow, die zijn getoetst aan Britse wet- en regelgeving en betrekking heeft op het Britse beleid.
Waarom zou «eenzelfde soort uitspraak» voor plannen rond Nederlandse luchthavens «bevreesd» moeten worden, aangezien een stevige krimp van de luchtvaart juist goed zou zijn voor het klimaat, leefomgeving en veiligheid van mens en dier?
Zie antwoord op vraag 14.
Kunt u deze vragen één voor één beantwoorden?