Het bericht ‘150 doden door corona in gehandicaptenzorg: ‘Deze groep wordt vergeten’' |
|
John Kerstens (PvdA) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «150 doden door corona in gehandicaptenzorg: «Deze groep wordt vergeten»»?1
Ja.
Kunt u zich voorstellen dat medewerkers in de sector, maar ook familieleden van mensen met een handicap, het gevoel hebben dat die laatsten worden «vergeten»?
Hoewel ik mij dat kan voorstellen, kan ik u verzekeren dat ik mensen met een beperking, hun naasten en zorgverleners goed op het netvlies heb. Juist daarom is er bijvoorbeeld ook voor de gehandicaptenzorg een routekaart gemaakt, is de routekaart omgezet in een versie in begrijpelijke taal met pictogrammen en heb ik met de betrokken cliëntenorganisaties een Covid-strategie opgesteld (zie ook het antwoord op vraag 3 en 5).
Bent u bereid net als dat met betrekking tot verpleeghuizen het geval is ook gehandicapteninstellingen perspectief te bieden op een verantwoorde aanpassing van de bezoekregeling?
In tegenstelling tot bij de verpleeghuizen is er in de gehandicaptenzorg geen door de overheid opgelegde bezoekregeling, maar een regeling van de sector zelf. Omdat ik het gevoel van ouders en naasten, die hun kind of verwant al te lang niet hebben kunnen zien, erg goed begrijp, heb ik op 20 mei 2020 afspraken met de sector gemaakt over een routekaart. Deze routekaart moet ook in de gehandicaptenzorg perspectief bieden. Vanaf 25 mei maken de zorgorganisaties afspraken over het kunnen ontvangen van bezoek. Uiterlijk 15 juni 2020 is er voor iedereen op een goede manier invulling gegeven aan het ontvangen van bezoek.
Bent u bereid om met het oog op zo’n verantwoorde aanpassing eenzelfde zorgvuldige procedure te doorlopen als bij verpleeghuizen het geval is, dat wil zeggen inclusief onderzoek en pilots?
Omdat er in de gehandicaptenzorg geen sprake is van een door de overheid opgelegde bezoekregeling, is het primair aan de sector zelf om de monitoring van de versoepeling van de regeling ter hand te nemen. Uiteraard volg ik de ontwikkelingen rond het versoepelen van de bezoekregeling wel nauwlettend, bijvoorbeeld in de voortgangsoverleggen die ik voer met de partijen waarmee ik afspraken over de routekaart heb gemaakt. Vanuit de Academische werkplaats Sterker op eigen benen van het Radboudumc wordt de verspreiding van het virus in de gehandicaptenzorg cijfermatig gevolgd, net als bij het RIVM.
Bent u bereid om, zoals de Vereniging Gehandicaptenzorg Nederland (VGN) voorstelt, het VN-Verdrag Handicap integraal mee te nemen bij het opstellen van plannen voor het realiseren van een inclusieve corona-bestendige samenleving om te voorkomen dat mensen met een handicap in de «anderhalvemetersamenleving» worden «buitengesloten»?
Ja. Het zorgen dat mensen met beperking of chronische ziekte in gelijke mate mee kunnen delen in de geleidelijke versoepeling van maatregelen en daarmee naar een terugkeer naar het «gewone» leven, is één van de ambities COVID-19 strategie voor mensen met een beperking of chronische ziekte die in samenspraak met vertegenwoordigende cliëntorganisaties is opgesteld. De strategie biedt hiervoor een richtinggevend kader. Deze heeft uw Kamer met mijn brief van 3 juni jl. (Kamerstuk 25 295, nr. 386) ontvangen.
Bent u bereid om, zoals de VGN eveneens voorstelt, ervoor zorg te dragen dat mensen met een beperking bij mogelijk corona-gerelateerde klachten getest kunnen worden zodat zij meer vrijheid krijgen om zich te bewegen in de samenleving?
Ja. Vanaf 1 juni kan iedereen met klachten zich laten testen. Dat geldt uiteraard ook voor mensen met een beperking.
Bent u bereid om ervaringsdeskundigen met een beperking te betrekken bij het ontwikkelen en testen van de apps die in het kader van de aanpak van de corona-crisis (mogelijk) worden ontwikkeld?
Aan de digitale middelen die worden ontwikkeld ter ondersteuning van de bestrijding van COVID-19, zoals de apps, stel ik hoge eisen, ook op het terrein van gebruiksvriendelijkheid en toegankelijkheid voor mensen met een (functie)beperking. Voor de anonieme app voor contactonderzoek die nu wordt ontwikkeld, wordt de WCAG 2.1 als basis gebruikt, aangevuld met criteria die experts op het gebied van usability hebben gesteld. Zowel in het bouwteam als in de begeleidingscommissie heb ik experts opgenomen die hier specifiek aandacht voor hebben. Vanaf half juni wordt gestart met praktijktesten. Naast de praktijktest in één regio, zal voor mensen met een functiebeperking en voor mensen met een verstandelijke beperking ook een landelijke test plaatsvinden. Hierbij worden verschillende functiebeperkingen meegenomen.
Wilt u deze vragen op korte termijn beantwoorden?
Ik heb deze vragen beantwoord zodra er op de onderdelen waarop de vragen betrekking hadden heldere afspraken zijn gemaakt dan wel resultaat was geboekt.
Het voorkomen van extra kosten voor mensen wier zorg is uitgesteld vanwege de coronacrisis |
|
Maarten Hijink (SP) |
|
Martin van Rijn (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op de uitzending van BNR Nieuws Radio over extra kosten voor uitgestelde zorg vanwege de coronacrisis?1
De afgelopen periode was veel curatieve zorg afgeschaald om voldoende zorg te kunnen leveren aan COVID-19-patiënten. Gelukkig is de opschaling van de reguliere planbare zorg inmiddels weer in volle gang. Het is belangrijk dat ook niet-COVID-19-patiënten de zorg ontvangen die ze nodig hebben. Ik begrijp dat het buitengewoon vervelend is als mensen hebben moeten wachten op hun behandeling.
Het uitstel van een behandeling kan ook financiële consequenties hebben voor de patiënt vanwege het eigen risico dat hij betaalt voor de zorg die hij ontvangt. In de uitzending van BNR Nieuws Radio werd een situatie geschetst waarbij een patiënt in 2019 een behandeltraject in het ziekenhuis is gestart dat doorliep in 2020. Als een behandeltraject in 2019 is gestart dan komen alle kosten die worden gemaakt binnen de 120 dagen van de looptijd van een diagnose behandel combinatie (dbc) ten laste van het eigen risico 2019. Het kan zijn dat door de coronacrisis een operatie is uitgesteld, die anders binnen de 120 dagen van de looptijd van de dbc had plaatsgevonden. Als de operatie wel had plaatsgevonden, waren de kosten ten laste gekomen van eigen risico van 2019. Als de operatie uiteindelijk na meer dan 120 dagen na opening van de dbc plaatsvindt, zal een nieuwe dbc worden geopend. Omdat deze dbc in 2020 geopend wordt, zullen de kosten ook ten laste komen van het eigen risico van 2020. De kosten in 2019 zullen in dat geval wel lager liggen, omdat geen operatie heeft plaatsgevonden.
De patiënt betaalt alleen eigen risico voor de zorg die hij daadwerkelijk heeft genoten en betaalt dus niet voor een operatie die niet heeft plaatsgevonden.
Of een verzekerde financieel nadeel ondervindt van bijvoorbeeld een uitgestelde operatie is afhankelijk van de vraag hoeveel andere zorgkosten hij in 2019 heeft gehad en in 2020 nog heeft. Het is mogelijk dat mensen daardoor geconfronteerd worden met extra kosten, bijvoorbeeld als zij in 2019 hun eigen risico sowieso al hadden volgemaakt, terwijl zij in 2020 geen andere zorg verwachten nodig te hebben waarvoor ze hun eigen risico moeten aanspreken. Het kan echter ook juist gunstig uitpakken, namelijk wanneer iemand in 2019 het eigen risico niet heeft volgemaakt, terwijl hij in 2020 wel al veel zorg ontvangen heeft of nog verwacht nodig te hebben en daarmee het eigen risico toch wel volmaakt. BNR heeft alleen de situatie beschreven waarin het ongunstig uitpakt.
Bent u bereid alleen voor de eerste Diagnose Behandeling Combinatie (DBC) eigen risico te heffen voor mensen wier zorg is uitgesteld vanwege de coronacrisis, om te voorkomen dat zij dubbel eigen risico moeten betalen voor een behandeling?
Zoals ik hierboven heb aangegeven betalen mensen alleen eigen risico voor zorg die zij daadwerkelijk hebben ontvangen. Ze betalen niet voor een behandeling die niet door is gegaan. Als patiënten zowel in 2019 als in 2020 zorg hebben ontvangen, moeten zij in beide jaren hun eigen risico aanspreken. Dat is voor deze patiënten niet anders dan voor andere patiënten die twee of meerdere jaren achter elkaar zorg ontvangen. Daarom acht ik het – naast uitvoeringstechnische problemen – niet nodig om bij deze groep alleen eigen risico te heffen over de eerste dbc’s en niet over vervolg-dbc’s.
Deelt u de mening dat het rechtvaardiger is om te stoppen met het heffen van eigen risico over vervolg-DBC’s?
Op de Kamervragen waaraan u refereert, heeft mijn ambtsvoorganger geantwoord dat de NZa op zijn verzoek met een adviesbrief komt over de situatie dat mensen eigen risico betalen voor een jaar dat zij geen zorg hebben ontvangen. Daarin zullen verschillende opties met voor- en nadelen worden toegelicht. Eén van de opties betreft het uitsluiten van vervolg-dbc’s van het eigen risico. Mijn voorganger heeft de verwachting uitgesproken de Tweede Kamer rond de zomer te kunnen informeren aan de hand van de adviesbrief. Het advies bevindt zich in de afrondende fase en kan ik u binnenkort doen toekomen.
Hoe staat het met het werk maken van een oplossing voor dit probleem, waarover u in antwoord op eerdere Kamervragen schreef?2
Zie antwoord vraag 3.
Kunt u al meer zeggen over het onderzoek dat de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) hiernaar uitvoert en het advies dat daaruit voort zal komen?
Zie antwoord vraag 3.
Wordt al onderzocht hoe het eigen risico kan worden afgeschaft? Kunt u dit toelichten?
Nee, dat wordt niet onderzocht. Zoals aangekondigd in het Regeerakkoord heeft het kabinet het verplicht eigen risico tot en met 2021 bevroren op € 385,– per persoon per jaar. Deze maatregel is onderdeel van een breed pakket aan maatregelen dat het kabinet heeft genomen om de stapeling van zorgkosten te beperken.
De continuïteit van jeugdhulp en geestelijke gezondheidszorg |
|
Wim-Jan Renkema (GL), Lisa Westerveld (GL) |
|
Paul Blokhuis (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU), Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
![]() |
Wordt door het Outbreak Management Team (OMT) en het kabinet ook nagedacht over nieuwe richtlijnen voor de jeugdzorg en GGZ als het gaat om behandelingen en bezoekregelingen? Bent u van mening dat het uitblijven van een behandeling voor mensen met psychische problemen, zeer schadelijk kan zijn? Wordt dit meegenomen in de overleggen over het geleidelijk loslaten van de coronamaatregelen?
De richtlijnen voor de jeugdzorg en GGZ met betrekking tot behandelingen en bezoekregelingen worden door het OMT en kabinet afgewogen tegen de corona ontwikkelingen.
De maatregelen tegen het coronavirus hebben grote invloed op de jeugdzorg, inclusief jeugd-ggz en zorg voor jongeren met een verstandelijke of lichamelijke beperking. Nabijheid en fysiek contact zijn vaak belangrijk om deze kinderen te begeleiden of zich veilig te laten voelen. Een algehele bezoekersstop is daarom niet wenselijk. Wel moeten professionals, bezoekers en kinderen de actuele richtlijnen van het RIVM in acht nemen.
De Staatssecretaris van VWS heeft u reeds eerder geïnformeerd over de richtlijn «ggz en corona», die door de veldpartijen is opgesteld en is onderschreven door het RIVM. Partijen zijn voortdurend bezig om deze richtlijn te actualiseren, zodat zorgverleners in de ggz beschikken over de meest actuele handvatten voor het veilig verlenen van zorg. Onder regie van kwaliteitsorganisatie Akwa GGZ hebben de ggz-partijen op 9 juni een zesde versie van de richtlijn gepubliceerd, waar verdere verruiming van de bezoekmogelijkheden wordt verwoord1. Gezien de grote mentale risico’s van isolatie is een algehele bezoekersstop in de ggz niet gewenst en zal er voorlopig sprake zijn van maatwerk. De richtlijnen van het RIVM worden uiteraard wel in acht genomen bij bezoek. Het is van belang dat de behandelingen voor mensen met psychische problemen zoveel mogelijk worden voortgezet, waar nodig op alternatieve wijze. De Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) is door het kabinet gevraagd het proces te coördineren rond het opnieuw opstarten en draaiende krijgen van de curatieve zorg. Dit doet de NZa ook voor de volwassen-ggz, waarvoor geldt dat veel behandelingen gedurende de coronacrisis doorgang hebben gevonden, al dan niet in andere (digitale) vorm. De NZa zoekt hierin de afstemming met relevante partijen uit de sector.
Ook in de jeugdzorg is de oproep van het Rijk en gemeenten aan zorgaanbieders en professionals om de zorg zo veel mogelijk voort te zetten. Dagbesteding, dagopvang en behandeling voor kinderen en jongeren tot en met 18 jaar op locatie is per 1 juni opgestart. Daarnaast mogen kinderen en jongeren tot en met 18 jaar in een instelling, pleeggezin of gezinshuis sinds 1 juni weer bezoek ontvangen.
Heeft u sinds de aankondiging van de continuïteitsbijdrage van 5 april 2020 signalen ontvangen van zorgaanbieders binnen de jeugdzorg en GGZ die in acute liquiditeitsproblemen verkeren? Zo ja, wat heeft u met deze signalen gedaan en om welke aantallen gaat het? Zo nee, kunt u garanderen dat deze maatregel de continuïteit van het zorgaanbod voldoende waarborgt?
Er zijn sinds 5 april 2020 geen signalen binnengekomen van acute liquiditeitsproblemen onder zorgaanbieders binnen de jeugdzorg en GGZ. Binnen de verschillende domeinen zijn er maatregelen getroffen om zorgaanbieders te compenseren voor een lagere omzet als gevolg van de coronacrisis, zodat zij niet in financiële problemen komen als gevolg van de coronacrisis. De maatregelen die vanuit de verschillende domeinen worden genomen bevatten op hoofdlijnen dezelfde elementen: er wordt voorzien in een vergoeding van meerkosten van de zorgverlening in verband met corona, een vergoeding voor gederfde omzet en maatregelen in de sfeer van bevoorschotting om de liquiditeitsproblemen van zorgaanbieders te voorkomen. Daarnaast trekken financiers binnen hun respectievelijke domeinen zo veel mogelijk met elkaar op: binnen het sociaal domein bijvoorbeeld (Wmo en Jeugdwet) hebben gemeenten, verenigd in de VNG, en het Rijk afspraken gemaakt over de uitwerking van de financiële regelingen. Hiermee wordt de toegankelijkheid van zorg voor de korte en langere termijn geborgd.
Kunt u garanderen dat geen enkele jeugdzorgaanbieder of GGZ-instelling zal omvallen als gevolg van de coronacrisis?
GGZ-instellingen hebben door de continuïteitsbijdrage financiële ruimte om tijdens de coronacrisis hun doorlopende kosten te dekken. Daarnaast hebben de VNG en het Rijk op 25 maart bestuurlijke afspraken gemaakt over het bieden van financiële zekerheid en ruimte aan zorgorganisaties en professionals in het sociaal domein (waaronder jeugdzorgaanbieders). GGZ-instellingen kunnen in overleg met verzekeraars ook hun meerkosten corona declareren. Er zijn ook afspraken gemaakt om binnen de jeugdzorg de meerkosten als gevolg van de coronamaatregelen te compenseren. De compensatie van meerkosten in het sociaal domein is verlengd tot en met 31 december 2020. Ook in andere domeinen zijn mogelijkheden gecreëerd voor het declareren van meerkosten die door zorgaanbieders gemaakt moeten worden in verband met corona, voor bijvoorbeeld persoonlijke beschermingsmiddelen. Deze afspraken garanderen dat er, ten tijde van de coronamaatregelen, geen problemen ontstaan die continuïteit van zorg en de toekomst van de zorgstelsels in gevaar brengen. Het is echter nooit uit te sluiten dat er instellingen zijn die uiteindelijk toch failliet gaan, bijvoorbeeld omdat zij er al voor de corona-uitbraak financieel slecht voor stonden.
Waarom bent u van mening dat de continuïteitsbijdrage van 60 tot 85 procent van de normale omzet toereikend is voor zorgaanbieders die vallen binnen de Zorgverzekeringswet? Wat is het aandeel van vaste kosten versus variabele kosten in de GGZ, volgens u?
Zorgverzekeraars Nederland (ZN) heeft eind mei de continuïteitsbijdrageregeling gepubliceerd (voor ggz-aanbieders met een omzet tot 10 mln). Volgens deze regeling wordt de continuïteitsbijdrage berekend door een percentage te nemen van de gemiste omzet door de coronacrisis. Voor ggz-aanbieders met een omzet tot 10 mln. ligt het percentage waarop de continuïteitsbijdrage wordt gebaseerd op 85%. De hoogte van het percentage is gekoppeld aan de omvang de doorlopende kosten (o.a. personeel en huur bedrijfsruimte). Medio juli heeft ZN bekend gemaakt hoe de regeling voor ggz-aanbieders met een omzet boven de 10 mln. eruit ziet. Binnen deze regeling wordt gewerkt met een percentage van 94%. Bij ggz-aanbieders met een omzet boven de 10 mln. met een afwijkend grote uitval over het gehele boekjaar 2020 vindt maatwerk plaats. Welke kosten vast en welke variabel zijn is afhankelijk van de termijn waarop kosten worden bezien. In beide regelingen wordt gesproken over een vergoeding voor doorlopende kosten.
Bent u ervan op de hoogte dat er jeugdzorg en GGZ-instellingen zijn die vanwege hun specialistische landelijke aanbod, wisselende inkomsten hebben waardoor het voor hen moeilijk is om in aanmerking te komen voor continuïteitsbijdragen?
Mij zijn geen signalen bekend van ggz-instellingen die vanwege hun specialistische aanbod niet in aanmerking zouden komen voor een continuïteitsbijdrage op grond van de continuïteitsbijdrageregeling voor de ggz die Zorgverzekeraars Nederland (ZN) bekend heeft gemaakt.
Mij zijn ook geen signalen bekend van jeugdzorginstellingen die vanwege hun specialistische aanbod geen financiële zekerheid van gemeenten ontvangen. Ik herken wel dat het ingewikkelder kan zijn voor een landelijke werkende instelling om financiële zekerheid te organiseren. Tegelijkertijd bestond de omzetgarantie die tot 1 juli aan aanbieders werd geboden uit het verschil tussen de gemiddelde maandomzet en de nog gewoon geleverde zorg (in reguliere of alternatieve vorm).
In de uitwerking van de afspraken tussen de VNG en het Rijk met betrekking tot de continuïteit van de financiering in de Jeugdwet en WMO werd het omzetniveau in eerste instantie vastgesteld aan de hand van het maandgemiddelde van de omzet van die aanbieder voor geheel 2019. Indien met een aanbieder een omzetafspraak is gemaakt voor 2020, is de hoogte van die afspraak de gegarandeerde omzet. Het kan voorkomen, zoals Fier in de brief aangeeft, dat een aanbieder contracten heeft met andere gemeenten dan in 2019. De aanbieder moet hierbij samen met de financier een representatief omzetniveau bepalen. Ik roep aanbieders die worden geconfronteerd met liquiditeits- en andere financiële problemen op om daarover in overleg te treden met hun (reguliere) financiers.
Kent u de brief van Fier van 20 april 2020 aan de VNG, GGZ-Nederland, Valente en de NZA waarin zij de noodklok luiden? Deelt u de mening dat Fier een dusdanig gespecialiseerd aanbod heeft dat voorkomen moet worden dat zij omvallen? Zo ja, wat gaat u doen om de continuïteit te waarborgen?
Zie antwoord vraag 5.
Hoe groot is de vraag naar beschermingsmaterialen (mondkapjes e.d.) in de jeugdzorg en GGZ? In hoeverre wordt aan deze vraag voorzien door het Landelijk Consortium Hulpmiddelen?
Zorgmedewerkers moeten beschermd hun werk kunnen uitvoeren. De beschermingsmiddelen die we ter beschikking hebben, moeten dan ook eerlijk worden verdeeld zodat de beschikbare beschermingsmiddelen daar terecht komen waar ze het hardste nodig zijn. Om die reden is per 13 april jl. een nieuw verdeelmodel van kracht, waarin ook de (jeugd)ggz is meegenomen. Het LCH kan de aanvragen uit de sector ondertussen goed accommoderen, waarbij de recente schaarste aan handschoenen momenteel wordt ingelopen.
Wat is de omvang van de uitgestelde zorgvraag in de jeugdzorg en GGZ naar benadering?
Op 4 juni heb ik u geïnformeerd over het proces rond het opschalen van reguliere zorg in de ggz, waarin de Nederlandse Zorgautoriteit een coördinerende rol heeft (Kamerstuk 25 424, nr. 531). In het kader van deze coördinerende rol brengt de NZa de gevolgen van de coronacrisis voor de ggz in beeld. In de meest recente monitor (van 16 juni jl.) schat de NZa dat als gevolg van de coronacrisis sinds half maart ongeveer 59.000 minder verwijzingen van huisarts naar ggz-aanbieder hebben plaatsgevonden. De NZa signaleert dat het aantal verwijzingen wel weer herstelt: inmiddels zitten we op ongeveer 86% van het niveau van voor de corona-maatregelen. Daarnaast blijkt onder andere uit peilingen dat een deel van de patiënten tijdens de coronacrisis minder behandelcontacten had en dat intakes, al dan niet op verzoek van de patiënt, zijn uitgesteld. De NZa stelt dat de weggevallen zorgvraag in elk geval gedeeltelijk zal moeten worden ingehaald, maar het is op dit moment niet te zeggen hoeveel en welke zorg dit betreft. De NZa actualiseert haar monitor over de gevolgen van de coronacrisis voor de ggz op regelmatige basis. De uitkomsten van de monitor worden met ggz-partijen breed gedeeld en op basis daarvan wordt samen met hen bepaald welke acties nodig zijn om te zorgen dat de planbare zorg zo snel en goed mogelijk kan worden geleverd.
Er is nog geen precies inzicht in de uitgestelde zorgvraag in de jeugdzorg, dit verschilt sterk per jeugdhulpvorm. Enerzijds is dit afhankelijk van de mate waarin zorg is uitgevallen (zo is het grootste deel van de jeugdhulp met verblijf is ook ten tijde van corona gecontinueerd), en anderzijds van de mate waarin de uitgevallen zorg überhaupt in te halen is (dagbesteding is vrijwel niet in te halen). Ook valt op dat de mate van zorguitval per zorgaanbieder flink kan verschillen.
Kunt u zorgverzekeraars aansporen juist in deze tijd proactief te inventariseren welke ondersteuning beschikbaar is, ook bij complexe hulpvragen vanuit de cliënt? Zo nee, waarom niet?
In het kader van eerdergenoemde acties van de NZa ten aanzien van het weer opschalen van reguliere zorg in onder meer de volwassen-ggz-sector, spreekt de NZa ook met de zorgverzekeraars. Over het verloop van dit traject onderhoud ik uiteraard contact met de NZa. Zorgverzekeraars hebben zorgplicht. Deze houdt in dat zij ervoor moeten zorgen dat een verzekerde de zorg (natura), of vergoeding van de kosten van zorg en desgevraagd zorgbemiddeling (restitutie), krijgt waar hij behoefte aan en wettelijk aanspraak op heeft. Het gaat hierbij zowel om de inhoud en omvang van de (vergoeding van) zorg als om de kwaliteit, tijdigheid en bereikbaarheid van de verzekerde zorg. Alleen in uitzonderlijke gevallen zal een verzekeraar zich met succes kunnen beroepen op overmacht. Hij moet dan kunnen aantonen dat hij het maximale heeft gedaan wat binnen zijn verantwoordelijkheden en mogelijkheden ligt. De NZa houdt toezicht op de invulling van de zorgplicht door zorgverzekeraars.
Kunt u deze vragen vóór maandag 27 april 2020 beantwoorden?
Het is mij niet gelukt om de vragen op deze korte termijn te beantwoorden.
Het artikel ‘Openbaar Vervoer Nederland: richtlijnen nodig voor wie met ov mag reizen’ |
|
Corrie van Brenk (PvdA) |
|
Stientje van Veldhoven (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend het artikel «Openbaar Vervoer Nederland: richtlijnen nodig voor wie met ov mag reizen»?1
Ja, daar ben ik mee bekend.
Kunt u – tegen de achtergrond van het feit dat branchevereniging Openbaar Vervoer Nederland (OVNL) heeft becijferd dat met het aanhouden van de anderhalvemeterrichtlijn 15–20% (tram en bus) en 20–25% (trein) van de voorheen normale passagiersaantallen vervoerd kan worden – toelichten wat uw visie is op het normaliseren van het openbaar vervoer bij het versoepelen van de coronarichtlijnen?
In de Kamerbrief2 «COVID 19 update stand van zaken» van 6 mei 2020 is uw Kamer geïnformeerd over de aanpak op het gebied van mobiliteit, waaronder ook het openbaar vervoer. Daarin staat beschreven wat de uitgangspunten zijn om de vraag te beperken, om er voor te zorgen dat het OV beschikbaar blijft voor degenen die van het OV afhankelijk zijn. Daarnaast gaat de brief in op de vijf besluiten waarmee het kabinet het openbaar vervoer veilig en gecontroleerd wil opschalen. Ik heb samen met de OV-sector in het Nationaal Beraad Openbaar Vervoer (NOVB) een OV-protocol vastgesteld waarin deze maatregelen en afspraken worden uitgewerkt. Op 14 mei 2020 is uw Kamer hierover geïnformeerd.
Hoe oordeelt u over de suggestie van OVNL om richtlijnen op te stellen die bepalen wie wel en niet met het openbaar vervoer mag reizen?
Om de verspreiding van het COVID19 virus te controleren is het van belang dat we onnodige druk op het OV te vermijden. Voor nu is de boodschap heel helder: het openbaar vervoer blijft alleen voor noodzakelijke reizen. Zo hebben onder andere de zorgverleners juist wel de ruimte om veilig gebruik te maken van het openbaar vervoer. Mijn inzet is gericht op het maken van afspraken, bijvoorbeeld met de onderwijssector, maar ook met andere sectoren, om te voorkomen dat er te snel te veel reizigers met OV willen reizen. Daarbij is niet alleen fasering, maar vooral ook spreiding over de dag van groot belang om druk van de ochtend- en avondspits af te halen. Andere begin- en eindtijden van scholen, als voorbeeld, maar ook van bedrijven en overheden, spelen daarbij een cruciale rol.
Is het in het verlengde van vraag drie denkbaar dat er op een bepaalde manier (bijvoorbeeld met een speciaal pasje) voorrang tot het ov verleend wordt aan een reiziger in een vitaal beroep? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zoals gezegd heb ik samen met de brede OV-sector gewerkt aan een protocol voor het OV hoe we het OV goed en veilig kunnen organiseren. Het kabinet onderneemt ook verschillende acties om de vraag te beperken, zo worden afspraken gemaakt om ervoor te zorgen dat onderwijs en bedrijven zo min mogelijk reizigers voor het OV genereren.
Hoe oordeelt u over de stellingname van OVNL dat er 1,4 miljard geïnvesteerd zou moeten worden om het openbaar vervoer coronaproof te maken?
Het kabinet heeft de OV-sector verzocht in Nederland de volledige dienstregeling te rijden, terwijl de reizigersaantallen beperkt zijn. Naleving en handhaving van de te treffen maatregelen leiden daarnaast tot extra kosten. Bij de vraag van de overheid hoort een beschikbaarheidsvergoeding. Samen met de het Ministerie van Financiën wordt hieraan gewerkt en in de komende weken besproken met de OV-partijen.
Wat zijn de bevoegdheden van de vervoerder in een situatie dat meer mensen willen reizen dan volgens de anderhalvemeterrichtlijn is toegestaan?
De afspraken en bevoegdheden ten aanzien van te grote drukte zijn uitgewerkt in het OV protocol. Daarnaast wordt ingezet op afspraken met werkgevers, onderwijsinstellingen en andere maatschappelijke partners om te hoge druk op het OV te vermijden. Deze afspraken worden in de komende weken nader uitgewerkt. Vanzelfsprekend zal uw Kamer ook hierover worden geïnformeerd.
Criminaliteit onder asielzoekers |
|
Attje Kuiken (PvdA) |
|
Ankie Broekers-Knol (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Misdaadpiek asielzoekers»?1
Ja.
Klopt het dat er het afgelopen jaar sprake was van een forse toename van criminaliteit door asielzoekers? Zo ja, wat is de aard en omvang van die criminaliteit? Zo nee, wat is er dan niet waar?
Uit de cijfers van de politie zoals opgenomen in het incidentenoverzicht dat ik vandaag aan de Kamer toegezonden heb, komt naar voren dat er in 2019 27 procent meer misdrijven zijn geregistreerd dan in 2018. Het gaat hierbij om 4.999 registraties van misdrijven waarbij een vreemdeling die op enig moment in het rapportagejaar op een COA-locatie verbleef in de rol van verdachte voorkwam. Voor meer informatie over de aard en omvang verwijs ik u naar het incidentenoverzicht 2019.
Wat is de oorzaak van de genoemde toename?
Zoals aangegeven bij de aanbieding van het incidentenoverzicht is de oorzaak voor de geconstateerde toename in 2019 op basis van het incidentenoverzicht niet te geven. Een verdiepende analyse is echter gewenst om te kunnen komen tot een meer gerichte inzet van maatregelen. Ik heb het WODC daarom gevraagd om hier nader onderzoek naar te doen.
Klopt het dat van alle geregistreerde verdachten het overgrote gedeelte uit veilige landen komt? Hoeveel van die verdachten komen uit welke veilige landen?
Het incidentenoverzicht laat zien hoeveel vreemdelingen die in 2019 op enig moment op een COA-locatie verbleven werden verdacht van een misdrijf waarvan de politie in 2019 heeft kennisgenomen. Van deze vreemdelingen had 59% de nationaliteit van een veilig land2. Bij de overige 41% ging het om een andere nationaliteit of was de nationaliteit niet bekend. Of deze vreemdelingen perspectief hebben op een verblijfsvergunning hangt af van meerdere factoren, bijvoorbeeld de nationaliteit en identiteit en het individuele vluchtrelaas.
Hoeveel van de verdachten komen uit landen waarbij wel een perspectief op een verblijfsvergunning mogelijk is?
Zie antwoord vraag 4.
Deelt u de mening dat het probleem van criminele asielzoekers uit veilige landen reeds jaren bekend is? Zo ja, waarom lukt het u dan steeds maar niet om hier substantieel is aan te doen of zelfs op te lossen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Deelt u de mening dat verdachte asielzoekers opgespoord, vervolgd en berecht dienen te worden? Zo ja, waarom gebeurt dat in veel gevallen niet? Zo nee, waarom deelt u die mening niet?
Personen uit veilige landen van herkomst vertonen relatief vaker dan de gemiddelde asielzoeker overlastgevend en/of crimineel gedrag.
Nederland wil bescherming bieden aan diegenen die vluchten voor oorlog en geweld. Het is volstrekt onacceptabel dat een relatief kleine groep zorgt voor disproportionele overlast en hiermee het draagvlak afkalft voor opvang van personen die vluchten voor oorlog en geweld. Het terugdringen van de overlast en criminaliteit onder asielzoekers is mijn absolute prioriteit.
Zoals bij brief eerder aan uw Kamer vermeld is er de afgelopen jaren een breed palet aan maatregelen ontwikkeld dat kan worden ingezet om overlastgevende en/of criminele asielzoekers aan te pakken en terugkeer te realiseren3. Zo heb ik in februari jl. een speciale Handhaving- en Toezichtlocatie (HTL) geopend, heb ik een Top-X aanpak ontwikkeld voor de meest hardnekkige overlastgevende en/of criminele asielzoekers en kunnen overlastgevers eerder in vreemdelingenbewaring worden gesteld. Daarnaast zijn er snellere procedures voor evident kansarme asielaanvragen voor Dublinclaimanten en veilige landers ingevoerd. Ook het sneller en efficiënter in bewaring kunnen stellen van vreemdelingen die in een open opvanglocatie voor overlast of criminaliteit zorgen is daar onderdeel van. Dit is ook de inzet in de gesprekken over Europese regelgeving die de vreemdelingenbewaring regelt. Tevens wordt ingezet op het maken van afspraken over samenwerking met veilige landen van herkomst voor de terugkeer van personen die irregulier in Nederland verblijven. Daarbij wil ik vooropstellen dat een groot gedeelte van de landen van herkomst goed meewerkt. Er is een aantal landen waar het niet zoals gewenst gaat, daar zet het kabinet zich actief in voor een goede, wederkerige samenwerking. Met deze landen zijn wij in gesprek over verbetering van die terugkeersamenwerking.
Op een aantal plaatsen in het land werpen de maatregelen die ik hiertoe heb genomen hun vruchten af. Zo heeft de gemeente Harderwijk aangegeven meer grip te hebben op de aanpak van overlast en criminaliteit veroorzaakt door asielzoekers. Een belangrijke succesfactor hierbij is de intensieve en effectieve lokale samenwerking tussen de gemeente en partijen uit de migratie- en strafrechtketen. Op andere plekken is nog veel winst te behalen. Samen met betrokken ketenpartijen en de speciaal hiertoe aangestelde ketenmariniers ben ik continu op zoek naar mogelijkheden om de aanpak te optimaliseren. Ook in Europees verband worden stappen gezet, waarbij bijvoorbeeld kan worden gewezen op de bepaling in de Visumcode, waarmee ook op Europees niveau een stap wordt gezet naar een gecoördineerde aanpak van landen die onvoldoende meewerken aan de terugkeer van de eigen onderdanen.
Deelt u de mening dat criminele asielzoekers uit veilige landen zonder zicht op een rechtmatig verblijf ons land moeten verlaten? Zo ja, hoe gaat u hier eindelijk voor zorgen? Zo nee, waarom niet?
Het is het standpunt van het kabinet dat eenieder die een strafbaar feit begaat, een passende straf dient te krijgen. Daarbij is de aard van het feit leidend. A-priori maakt het strafrecht geen onderscheid naar de verblijfsrechtelijke positie van de verdachte.
Wel is de strafrechtketen ingericht als een selectieve keten waarin vele beslismomenten van invloed zijn op de uitkomst. Wanneer er tijdens het onderzoek blijkt dat er onvoldoende opsporingsindicatie of bewijs is, wordt de zaak niet doorgezonden naar het OM. Ook is het mogelijk dat het OM een ingezonden zaak anders beoordeelt. Het OM bepaalt per zaak of en zo ja welke opvolging gegeven wordt aan het feit.
Kunt u het in bericht genoemde geheime rapport per ommegaande voorzien van uw reactie aan de Kamer doen toekomen? Zo nee, waarom niet?
Vreemdelingen die om bescherming vragen – asielzoekers – zijn volgens Europese regels gedurende hun procedure niet verplicht te vertrekken, ook als zij uit veilige landen van herkomst komen en strafbare feiten begaan. Maar ik deel de mening dat vreemdelingen uit veilige landen na afloop van de procedure dienen terug te keren naar hun land van herkomst. Dat geldt eveneens voor vreemdelingen die strafbare feiten hebben begaan. Naast de voortdurende inzet van alle ketenpartners kan ook nog worden gewezen op de inzet en de verschillende initiatieven die ik hiervoor in het antwoord op vraag 7 naar voren heb gebracht.
Het bericht 'Justitie wil eind aan juridische lijdensweg voor agent met trauma’ |
|
John Kerstens (PvdA) |
|
Barbara Visser (staatssecretaris defensie) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht »Justitie wil eind aan juridische lijdensweg voor agent met trauma» van 23 april 2020?1
Ja.
Deelt u de mening dat de ervaringen van agenten waardoor zij PTSS ontwikkelen vergelijkbaar zijn met die van militairen? Zo nee, waarom niet?
Het is niet eenvoudig om ervaringen van agenten en militairen in zijn algemeenheid met elkaar te vergelijken. Net zoals militairen onderling door hun verschillende taken ook niet over één kam te scheren zijn. Het zijn de omstandigheden waaronder militairen opereren in missiegebieden, die vaak wezenlijk anders zijn dan die van agenten. Dat neemt niet weg dat er bij beide groepen in de beroepsuitoefening risico’s bestaan voor de geestelijke gezondheid. Voor mij maakt het mogelijke verschil in ervaringen tussen agenten en militairen overigens niets uit voor het respect en waardering dat ik voor beiden heb.
Ziet u Defensiepersoneel ook als mensen die een roeping hebben en zich met gevaar voor eigen leven inzetten voor de veiligheid van de Nederlandse en Internationale samenleving? Zo nee, waarom niet? Zo ja, deelt u de opvatting dat zij de beste behandeling verdienen als zij door die roeping ziek raken?
Personeel bij Defensie is in mijn ogen zeer gedreven en van militairen is bekend dat zij bereid zijn om offers te brengen voor de vrijheid en veiligheid van anderen. Dat is een groot goed. Als zij door hun werk ziek raken, verdienen zij de best mogelijke behandeling. Dit geven we vorm via de bijzondere zorgplicht. De regels omtrent de bijzondere zorgplicht voor veteranen zijn sinds 2012 vastgelegd in de Veteranenwet.
Wat vindt u van het voornemen van uw collega van Justitie en Veiligheid om getroffen agenten sneller en eenvoudiger te ondersteunen?
Het is een goed gebruik dat bewindspersonen zich niet uitlaten over de beleidsterreinen van andere ministeries. Uiteraard is er wel samenwerking tussen JenV en Defensie om van elkaars vormen van ondersteuning te leren.
Welk percentage van getraumatiseerde militairen is gedwongen om te procederen om Defensie aansprakelijk te stellen? Hoe lang duren dergelijke procedures gemiddeld?
In 2014 is de Regeling Volledige Schadevergoeding (RVS) inwerking getreden met als doel op snelle en efficiënte wijze schadeclaims af te handelen. Als gevolg van de regeling is de aansprakelijkstelling niet meer nodig. Het percentage waarnaar gevraagd wordt is derhalve feitelijk nul. Op het moment dat bij een oorlogs- en dienstslachtoffer de medische eindsituatie is vastgesteld, kan de bepaling van de restschade plaatsvinden. De periode tussen de start en het einde van de schadebepaling neemt gemiddeld 2,5 jaar in beslag.
Overigens heeft mijn voorganger voor veteranen met PTSS die niet onder de RVS vallen, in 2016, naar aanleiding van uitspraken van de Centrale Raad van Beroep in zaken van een Dutchbat III en een Libanonveteraan, besloten om ook hun schade volledig te gaan vergoeden (Kamerstuk 30 139, nr. 165, dd. 23 augustus 2016).
Hoe onwenselijk vindt u het dat daardoor werkgever en werknemer pal tegenover elkaar komen te staan in schadeprocedures die het gevolg zijn van het werk?
Indien Defensie in een procedure als werkgever tegenover een (ex-)werknemer komt te staan is dat altijd betreurenswaardig. Defensie streeft er naar om zo lang mogelijk in goed onderling overleg en in alle redelijkheid tot een schaderegeling te komen. Naarmate de materie complexer is, kost het meer tijd om tot een correcte schaderegeling te komen. In de tussentijd kunnen overigens wel voorschotten op de schadevergoeding worden toegekend.
Bent u bereid een vergelijkbare invulling van «goed werkgeverschap» door uw collega van Justitie en Veiligheid over te nemen? Zo ja, op welke termijn? Zo nee, waarom niet?
Voor Defensie ligt de basis voor «goed werkgeverschap voor veteranen» in de Veteranenwet en -het Veteranenbesluit. De bijzondere zorgplicht voor de veteraan en zijn relaties is daarin vastgelegd. Zoals gezegd is er samenwerking tussen JenV en Defensie om van elkaars vormen van ondersteuning te leren. Ik juich dat toe. Verder wordt het uitkerings- en voorzieningenstelsel voor veteranen herzien en vindt een evaluatie plaats van de Regeling Volledige Schadevergoeding. Dit alles is erop gericht om Defensie nog verder te verbeteren.
Het bericht ‘Wereld op rand van hongerpandemie’ |
|
Kirsten van den Hul (PvdA) |
|
Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (D66) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Wereld op rand van hongerpandemie» van 22 april 2020?1
Ja.
Steunt u de inzet van de voedselhulporganisatie van de Verenigde Naties (WFP) om zo veel mogelijk voorraden naar distributiepunten te brengen zolang de aanvoerroutes open zijn?
Het WFP is een belangrijke partner in het Nederlandse beleid voor humanitaire hulp en diplomatie. Nederland steunt het WFP daarom ook financieel, in 2019 met ruim USD 59 miljoen. Een groot deel van die bijdrage is ongeoormerkt. Het WFP kan dat flexibel aanwenden. Hiermee kan de organisatie via inkoop- en logistieke arrangementen dus proactief inspelen op crisissituaties en voorraden op tijd op de plekken brengen waar ze nodig zijn. Hiervoor heeft het WFP een effectief logistiek systeem met distributiehubs.
Heeft het verzoek van de WFP u ook bereikt? Zo ja, heeft u mogelijkheden gezien, naast de Nederlandse bijdrage aan de internationale strijd tegen COVID-19, het toegezegde geld vervroegd over te maken? Zo nee, op welke termijn verwacht u dit te kunnen doen?
Nederland heeft zijn jaarlijkse core-bijdrage aan het WFP van EUR 36 miljoen voor 2020 direct aan het begin van het jaar overgemaakt. De overweging daarbij is dat humanitaire organisaties als het WFP de middelen moeten hebben om in het geval van noodsituaties direct actie te kunnen ondernemen.
In het kader van het Nederlandse COVID-steunpakket gaat er additioneel EUR 15 miljoen (bovenop de jaarlijkse bijdrage van EUR 55 miljoen) naar het Central Emergency Response Fund (CERF) van de VN. Het WFP ontvangt uit dit fonds ook middelen ten behoeve van de COVID-19 respons.
Is het u bekend hoe groot de bereidheid is bij andere landen voor het vervroegd overmaken van toegezegd geld aan WFP? Heeft u hierover contact met uw Europese collega’s?
Over de positie van andere landen heb ik geen informatie. In het Nederlandse noodhulpbeleid is meerjarig en ongeoormerkt financieren in ieder geval een kernelement. De ratio daarvoor is dat noodhulporganisaties de ruimte moeten hebben om snel en tijdig actie te kunnen ondernemen. Een en ander is conform afspraken zoals die onder meer zijn gemaakt in het kader van de Grand Bargain. Nederland onderscheidt zich met deze benadering en krijgt er van partners veel waardering voor. Het is namelijk nog geen standaardpraktijk. Nederland bepleit bij andere donoren een dergelijke benadering, ook in EU-verband.
Bent u bereid om u samen met uw ambtsgenoten in Europa ervoor in te zetten dat juist de meest gemarginaliseerden, onder wie vrouwen, meisjes en migranten, ook bereikt worden?
Ja. Nederland blijft zich – samen met andere landen – in relevante internationale gremia sterk maken voor het bereiken van de meest gemarginaliseerde en daardoor meest kwetsbare groepen; ook in EU. Het bereiken van die groepen is immers een prominent thema in het Nederlandse beleid voor humanitaire hulp en diplomatie. Zoals beschreven in de kamerbrief «Mensen Eerst!« van maart 2019 gaat het om vrouwen, kinderen, mensen met een beperking, ouderen. Ook vluchtelingen en ontheemden zijn als zodanig te kwalificeren. Nederland dringt er consequent op aan dat hulporganisaties die worden gefinancierd de verschillen in behoeften in hulp en bescherming van deze kwetsbare groepen onderzoeken en onderdeel maken van hun responsplannen.
Ziet u mogelijkheden voor Nederland gezien de bijzondere kennis op het gebied van landbouw om – indien nodig – het lokaal verbouwen van voedsel te ondersteunen door bijvoorbeeld lopende programma’s op dit gebied te versterken of kennis beschikbaar te stellen?
Nederland ondersteunt jaarlijks miljoenen boeren in ontwikkelingslanden bij het verbeteren van hun productiviteit. Nederlandse kennis en kunde is daar onderdeel van. De Corona-crisis stelt boeren voor nieuwe uitdagingen, zoals beperkingen bij de toevoer van inputs (zaden, kunstmest, arbeid) en bij het bereiken van markten. In lopende programma’s wordt onderzocht hoe – met de beperkingen als gevolg van lock downs – boeren toch bereikt kunnen worden en hoe markten en handelsketens kunnen blijven functioneren. Eerste prioriteit daarbij is dat boeren kunnen planten voor het aankomende seizoen. NGO’s hebben via het subsidiekader «NGO’s Corona-crisis» (Staatscourant 2020, 21245) de mogelijkheid om waar nodig hun programma(’s) aan de nieuwe situatie aan te passen. Het Netherlands Food Partnership (NFP) faciliteert verder de dialoog tussen partners in het voedselzekerheidsprogramma over welke extra inzet nodig is en hoe daarbij kan worden samengewerkt.
Problemen voor sociale ondernemingen met de Tijdelijke Noodmaatregel voor Overbrugging Werkgelegenheid (NOW) |
|
Jasper van Dijk (SP), Bart van Kent (SP) |
|
Tamara van Ark (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Klopt het dat uw overleg met Cedris is vastgelopen en er geen specifieke compensatieregeling komt voor sociale werkbedrijven? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het kabinet heeft besloten om de Rijksbijdrage Wet sociale werkvoorziening (Wsw) te verhogen met € 90 miljoen voor de periode 1 maart 2020 tot 1 juni 2020 ter compensatie van een deel van de loonkosten. Zie de brief van BZK inzake Compensatiepakket coronacrisis medeoverheden van 28 mei 2020 (Kamerstuk 35 420, nr. 43).
Klopt het daarnaast dat u de problemen bij de sociale werkbedrijven nu gaat betrekken bij een meer algemeen overleg tussen het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid en gemeenten over de kosten van de coronacrisis? Zo ja, op wat voor termijn zal dat tot meer duidelijkheid voor sociale werkbedrijven leiden?
Zie antwoord op vraag 1.
Waarom laat u sociale werkbedrijven die vanwege de coronacrisis ook te maken hebben met grote omzetverliezen, zolang in onzekerheid over hoe zij de tekorten op moeten vangen?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid de NOW alsnog open te stellen voor sociale werkbedrijven nu een specifieke compensatieregeling van de baan is? Kunt u uw antwoord toelichten?
Sociale werkvoorzieningen en sociaal ondernemers worden in de regeling niet anders behandeld dan andere bedrijven en instellingen bij de beoordeling van het omzetverlies voor de NOW. Sociale werkvoorzieningen en sociaal ondernemers moeten net als andere bedrijven en instellingen, rijksbijdragen, subsidies en andere baten meetellen voor het omzetbegrip. Dat geldt voor alle instellingen die in aanmerking willen komen voor de NOW. Dit voorkomt dubbele financiering. De NOW sluit de sociale werkvoorziening en sociaal ondernemers niet uit.
Bent u bereid om gemeenten de toezegging te doen dat u hen tegemoet komt voor de tekorten bij sociale werkbedrijven, zodat zij geen verregaande maatregelen hoeven te treffen om te snijden in de kosten? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie mijn antwoord op vraag 1.
Het uitblijven van een wet inzake de vaststelling van staatloosheid |
|
Bram van Ojik (GL) |
|
Ankie Broekers-Knol (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Herinnert u zich uw toezegging dat u de Kamer na de zomer van 2019 zou informeren over de voortgang van het voorgenomen wetsvoorstel inzake de vaststelling van staatloosheid?1
Ik heb uw Kamer op 19 juli 2019 geïnformeerd dat al enige tijd wordt gewerkt aan de totstandkoming van een wetsvoorstel over staatloosheid. Anders dan toentertijd werd verwacht, heeft dit er tot op heden nog niet toe geleid dat het wetsvoorstel bij de Tweede Kamer kan worden ingediend. Ik zal uw Kamer zo spoedig als mogelijk informeren over de verdere stappen in dit wetgevingstraject. De huidige situatie rondom COVID-19 staat in mijn optiek los van dit wetsvoorstel en de positie van staatlozen in Nederland.
Waarom heeft u nog steeds geen wetsvoorstel aan de Kamer voorgelegd?
Zie antwoord vraag 1.
Op welke termijn denkt u alsnog een wetsvoorstel inzake de vaststelling van staatloosheid aan de Kamer voor te kunnen leggen?
Zie antwoord vraag 1.
Deelt u de mening dat het binnen de context van de coronacrisis zo mogelijk nog van nadrukkelijker belang is dat staatlozen een adequate vaststellingsprocedure geboden krijgen, dit met het oog op het al dan niet zekerstellen van een duurzame toekomst in Nederland?
Zie antwoord vraag 1.
Bent u bekend met het verhaal van Omid Daqiq, een 30-jarige arts die ondanks zijn opleiding niet mag werken, omdat zijn staatloosheid na 15 jaar in Nederland verbleven te hebben nog steeds niet is vastgesteld?2
Zoals uw Kamer bekend is, kan ik in de beantwoording van Kamervragen niet ingaan op individuele zaken.
Wordt, in afwachting van de in te dienen wet inzake de vaststelling van staatloosheid, gebruik gemaakt van de discretionaire bevoegdheid in individuele gevallen in zaken waarin staatloosheid aannemelijk is maar niet juridisch is vastgesteld? Zo nee, waarom niet?
Op 1 mei 2019 is de discretionaire bevoegdheid van de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid afgeschaft. Sinds die datum is de hoofddirecteur van de Immigratie- en Naturalisatiedienst gemandateerd om bij een eerste in Nederland ingediende aanvraag om een verblijfsvergunning te beoordelen of sprake is van een schrijnende situatie. In dat geval kan ambtshalve een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd worden verleend. Van deze bevoegdheid kan gebruik worden gemaakt indien sprake is van een schrijnende situatie die gelegen is in een samenstel van bijzondere omstandigheden die de vreemdeling betreffen. Van deze bevoegdheid wordt zeer terughoudend gebruik gemaakt. Staatloosheid is op zichzelf geen grond voor rechtmatig verblijf. Deze bevoegdheid kan niet gebruikt worden om situaties van vermeende staatloosheid op te lossen.
Klopt het dat ongedocumenteerden geen vrijwilligerswerk mogen verrichten in ziekenhuizen, ook niet wanneer zij hiervoor aantoonbaar de juiste opleiding beschikken? Zo ja, bent u van mening dat het afwijzen van deze vrijwilligers te billijken is in deze tijd van disproportionele druk op de zorg?
Ja, dat klopt. Het is voor vreemdelingen die niet rechtmatig in Nederland verblijven niet toegestaan te werken, noch om vrijwilligerswerk te doen.
Het Ministerie van VWS ontvangt overigens iedere dag berichten dat mensen willen helpen in deze tijd van de coronacrisis. Dat is hartverwarmend en fijn om te zien. Zo hebben meer dan 20.000 mensen (o.a. gepensioneerde zorgmedewerkers en studenten) zich aangemeld bij www.extrahandenvoordezorg.nl. Deze personen worden waar mogelijk gekoppeld aan zorginstellingen, die behoefte hebben aan extra zorgpersoneel. Ook zien we dat veel instellingen hun voormalige medewerkers hebben aangeschreven, die graag bereid zijn om weer in de zorg bij te springen. Hiermee is gelukkig al heel veel tijdelijke hulp voor zorginstellingen die daar behoefte aan hebben, beschikbaar gekomen.
Het bericht ‘Stroom bootmigranten uit Libië zwelt weer aan’ |
|
Maarten Groothuizen (D66) |
|
Ankie Broekers-Knol (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Stroom bootmigranten uit Libië zwelt weer aan»?1
Ja.
Hoe verklaart u de toegenomen stroom bootmigranten vanuit Libië sinds begin april?2
Het kabinet volgt de zorgelijke situatie in Libië nauwgezet. Zoals aan uw Kamer gemeld is het evident dat het oplaaiend geweld in Libië en een mede vanwege het COVID-19 virus ingestelde avondklok gevolgen hebben voor de effectiviteit van de Libische kustwacht. Niettemin heeft volgens gegevens van IOM de Libische kustwacht dit jaar al bijna 4.400 personen gered/onderschept. Volgens UNHCR bevinden zich momenteel ca. 2000 personen in de officiële detentiecentra. Nederland ondersteunt het werk van IOM en UNCHR om de situatie in detentiecentra te verbeteren en de gevolgen van de huidige situatie in Libië zo goed mogelijk het hoofd te bieden. Daarnaast worden er middels het EU-Trustfund for Africa (EUTF) momenteel extra middelen vrij gemaakt voor ondersteuning migranten en vluchtelingen i.h.k.v. de Coronacrisis.
Hoe beoordeelt u de huidige situatie voor zowel de Libische bevolking als voor migranten, met name die in detentiekampen, sinds de uitbraak van de coronacrisis? Wat doet Nederland, al dan niet in EU-verband, om de situatie in Libië te verlichten?
Zie antwoord vraag 2.
Hoeveel migranten bevinden zich momenteel aan de Libische kust en in de Libische detentiekampen? In hoeverre worden in deze kampen coronamaatregelen in acht genomen om migranten te beschermen tegen het virus?
Zie antwoord vraag 2.
Worden sinds de aanvang van de coronacrisis meer geredde drenkelingen door de commerciële zeevaart teruggebracht naar Libië? Zo ja, hoe beoordeelt u deze ontwikkeling? Deelt u de mening dat de coronacrisis geen reden mag zijn om drenkelingen die gered zijn in internationale wateren terug te brengen naar onveilige havens in Libië?3
Het kabinet heeft geen indicaties dat er sinds de aanvang van de coronacrisis meer geredde drenkelingen door de commerciële zeevaart naar Libië worden teruggebracht. Met betrekking tot het aan wal brengen van drenkelingen als gevolg van reddingsoperaties in het Middellandse Zeegebied geldt dat het internationale recht gevolgd dient te worden. Dit juridisch kader blijft leidend, ongeacht de coronacrisis.
Is er op Europees niveau overleg geweest over waar geredde drenkelingen nu opgevangen kunnen worden sinds Malta en Italië besloten hebben hun havens onveilig te verklaren? Welke oplossingen ziet u? In hoeverre bent u hierover actief in contact met uw Europese collega’s? Hoe beoordeelt u in dit licht de oproep van de Maltese regering tot «urgent EU humanitarian intervention in Libya» vanwege de verslechterende situatie als gevolg van onder meer de coronacrisis?4
Een dergelijk overleg heeft niet plaatsgevonden. Zoals met uw Kamer gedeeld in het verslag van de informele JBZ-Raad d.d. 28 april jl., hebben de lidstaten die het meest zijn getroffen door irreguliere migratiestromen de gelegenheid gekregen om een aanvulling te geven op de toelichtingen door het Kroatische Voorzitterschap, de Europese Commissie en de Europese Dienst voor het Externe optreden (EDEO) op de actuele ontwikkelingen langs de belangrijkste irreguliere migratieroutes. Dit betrof echter een informatiepunt. Zoals hierboven gemeld, baart de situatie in Libië het kabinet zorgen. Naast de bilaterale bijdragen pleit Nederland in EU-verband voor additionele middelen voor de (VN)-organisaties aldaar actief om de humanitaire situatie in Libië het hoofd te bieden.
Bent u bekend met de antwoorden van het kabinet op het schriftelijk overleg over de Raad Buitenlandse Zaken, waarin het kabinet met betrekking tot de maritieme missie Irini «verwacht dat een aantal lidstaten zich bereid zal tonen op vrijwillige basis mee te zullen doen met het herverdelingsmechanisme»? Wat zal daarbij de opstelling van het Nederlandse kabinet zelf zijn, als het gaat om op vrijwillige basis meedoen met het herverdelingsmechanisme? Kunt u uw antwoord toelichten?5
Ja. Het besluit tot herverdeling is tot stand gekomen tijdens de onderhandelingen tussen lidstaten over de modaliteiten van de nieuwe operatie. Zoals toegelicht in het SO RBZ zijn de afspraken voor ontscheping in het kader van operatie Irini als volgt: indien drenkelingen worden gered door een schip dat meevaart met de missie, zullen zij worden ontscheept in Griekenland of een andere haven mits een land zich hiervoor openstelt. Na ontscheping zullen de geredde personen worden herverdeeld onder de landen die meevaren met de operatie en eventuele andere landen die zich daartoe bereid verklaren.
Gelet op de vrijwillige basis, zal naar verwachting een aantal Lidstaten deelnemen aan het mechanisme, maar zullen er ook lidstaten zijn die niet meedoen terwijl ze wel baat hebben bij het realiseren van de doelstelling van de missie, namelijk het implementeren van het VN wapenembargo en daarmee bijdragen aan de stabiliteit in Libië. Dit compromis is de enige weg voorwaarts gebleken om consensus te krijgen over de inzet van schepen in de nieuwe operatie, maar schept geen precedent buiten de context van de operatie.
U bent bekend met de Nederlandse inzet voor een structurele, Europese oplossing voor ontscheping6. Nederland heeft zich niet bereid getoond om deel te nemen aan het herverdelingsmechanisme aangezien het mechanisme afwijkt van het kabinetsstandpunt op dit thema.
Het bericht dat een op de drie Amsterdamse makelaars bereid is om te discrimineren |
|
Farid Azarkan (DENK) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Onderzoek: een op drie Amsterdamse makelaars bereid om te discrimineren»?1
Ja. Mijn ministerie houdt nauw contact met de steden die zelf een aanpak ontwikkelen wat betreft discriminatie op de woningmarkt. De activiteiten die deze steden ondernemen, dragen bij aan het ontwerp van het onderzoek naar discriminatie op de woningmarkt dat dit jaar wordt uitgevoerd.
Deelt u de mening dat discriminatie op de woningmarkt onacceptabel is en met alle mogelijke maatregelen dient te worden bestreden? Zo ja, gaat u aanvullende maatregelen nemen? Zo nee, waarom niet?
Ik deel de mening dat discriminatie op de woningmarkt onacceptabel is. In de brief van 11 november 20192 van de Minister voor Milieu en Wonen bent u geïnformeerd over de aanpak. Samengevat is die aanpak:
Het vergt enige tijd om de effecten van deze maatregelen waar te kunnen nemen.
Hoe vaak gaat u dit jaar mystery-guest-onderzoek en praktijktest-onderzoek onder makelaars en bemiddelaars laten doen? Zijn hier al resultaten van bekend?
Conform de aankondiging in genoemde brief van 11 november 2019 wordt dit onderzoek uitgevoerd. In het belang van zo reëel mogelijke resultaten van dit onderzoek, kan ik er nu geen verdere mededelingen over doen. Zodra de resultaten bekend zijn, zal ik uw Kamer hierover informeren. Naar verwachting zal dat begin 2021 het geval zijn.
Treden brancheorganisaties, conform de motie-Azarkan2, al voldoende op tegen discriminerende makelaars, waaronder door het uit de brancheorganisatie gooien van discriminerende bedrijven? Zo ja, hoe vaak is dit reeds toegepast? Zo nee, op welke wijze gaat u ervoor zorgen dat brancheorganisaties meer gaan doen om discriminatie op de woningmarkt tegen te gaan?
De brancheorganisaties van verhuurmakelaars werken zoals afgesproken mee aan mijn aanpak van discriminatie op de woningmarkt. Zo wordt aan dit onderwerp meer aandacht besteed in interne voorlichting en scholing. Ook zijn vertegenwoordigers van mijn ministerie gestart met het voor het voetlicht brengen van mijn aanpak op bijeenkomsten van de brancheorganisaties. Ook in het vervolg van mijn aanpak zal ik nauw samenwerken met deze brancheorganisaties.
Op dit moment spelen er, voor zover bekend, geen intern tuchtrechtelijke zaken binnen deze brancheorganisaties die met dit onderwerp samenhangen.
Hoe staat het met het onderzoek naar een actieve meldplicht voor bemiddelaars en makelaars op de woningmarkt van discriminerende verzoeken die bij hen binnenkomen?
Verhuurmakelaars komen in de praktijk zeer weinig van dit soort verzoeken tegen (zie het onderzoek van de Radboud Universiteit dat met de brief van 11 november 2019 aan u is gestuurd). En zoals de Minister voor Milieu en Wonen in deze brief van 11 november 2019 al aangaf, behoeft een dergelijke meldplicht een wettelijke basis en zijn er twijfels bij de handhaafbaarheid ervan. Om die reden zet ik in op een betere aangifte- en meldingsbereidheid van potentiële huurders die gediscrimineerd worden.
Hoe staat het met uw onderzoek om het selectieproces voor het selecteren van een potentiële huurder transparanter te maken, waardoor het eenvoudiger wordt om eventuele discriminatie te bewijzen?
In samenwerking met de brancheorganisaties bekijk ik op welke wijze de screening kan worden georganiseerd, zodat discriminatie zoveel mogelijk wordt tegengegaan. Het is echter niet eenvoudig het proces van selectie van potentiële huurders zodanig te organiseren dat discriminatie nagenoeg onmogelijk wordt. Het gaat niet alleen om de uiteindelijke keuze uit de twee of drie kandidaten die overblijven, maar ook (of misschien wel juist) om het proces dat daaraan vooraf gaat: hoe komt een makelaar van 10 tot 20 belangstellenden tot de twee of drie die hij aan de verhuurder voordraagt? Om die reden is ook hier bewustwording een belangrijke eerste stap, die samen met een grotere kans om op discriminatie betrapt te worden er toe moet leiden dat we discriminatie terugdringen.
Welke activiteiten gaat u dit jaar ontplooien om de meldingsbereidheid en aangiftebereidheid van woningmarktdiscriminatie te vergroten?
Het gaat hier om een van de vormen van bewustwording zoals bedoeld in de brief van 11 november 2019. Ik ben voornemens zo snel mogelijk te starten met de hierbij horende activiteiten, die zich vooral richten op voorlichting en communicatie.
Bent u bereid om discriminerende verhuurders en makelaars publiekelijk aan de schandpaal te nagelen? Zo nee, waarom niet?
Zoals ik op dit onderwerp al eerder heb gezegd: discriminatie is verboden in Nederland en wie erop betrapt wordt kan worden vervolgd en eventueel worden veroordeeld. Ik bezie op welke wijze ik het voor de rechter of voor het College voor de Rechten van de Mens brengen van deze soorten van discriminatie kan bevorderen. Ook bezie ik de mogelijkheid om, onder meer met behulp van de brancheorganisaties, verhuurders en verhuurmakelaars aan te spreken op verwijtbaar gedrag. Hierbij is van groot belang dat de discriminatie of de intentie daartoe op een correcte wijze wordt vastgesteld.
Bent u bereid om de middelen die verscheidene gemeenten van uw ministerie ontvangen voor pilots om woningmarktdiscriminatie tegen te gaan voor een langere periode toe te kennen? Zo ja, voor hoe lang? Zo nee, waarom niet?
Ik ben zeer positief over de gemeenten die zelf een actief programma ontwikkelen om de discriminatie op de woningmarkt in hun gemeente tegen te gaan. Juist het lokale bestuur is nodig om een aanpak van deze vorm van discriminatie succesvol te laten zijn. Dat is ook de reden dat ik enkele steden deze middelen verschaf. In hoeverre een voortzetting daarvan aan de orde is, zal ik bezien als de pilots zijn afgerond.
Het bericht dat de politieopleiding wordt verkort tot twee jaar. |
|
Monica den Boer (D66) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Politieopleiding een jaar korter in strijd tegen tekort aan agenten»?1
Ja.
Op welke visie ten aanzien van de toekomst van de politie en het daarmee samenhangende stelsel van onderwijs is de verkorting van de opleiding gebaseerd?
De nieuwe basispolitieopleiding sluit aan bij de wens van de Politieacademie en de politie om de basisopleiding toekomstbestendig, flexibel en efficiënt in te richten. Door beter aan te sluiten bij de ontwikkelingen in de taakuitvoering van de politie en gebruik te maken van blended leren kunnen aspiranten in kortere tijd hun diploma halen en zijn sneller inzetbaar als politiemedewerker.
In 2019 heeft de politie nieuwe en herijkte beroepsprofielen vastgesteld. Hierin staat wat de startbekwame politiemedewerker moet kennen en kunnen. Op basis van de beroepsprofielen zijn kwalificaties uitgewerkt: deze vormen de grondslag van de te ontwikkelen basisopleiding. Hierin zijn de actuele en voorziene ontwikkelingen in het politiewerk meegenomen, zodat er sprake is van een goede aansluiting van het politieonderwijs op de praktijk. De opleiding wordt flexibel en efficiënt ingericht door gebruik te maken van slimme leerroutes en blended leren: de combinatie van klassikaal leren met afstandsleren en e-learning. In mijn brief over de visie op de toekomst van het politieonderwijs, waar de nieuwe basispolitieopleiding onderdeel van uitmaakt, zal ik hier uitgebreider op ingaan. Deze brief zal ik naar verwachting voor de zomer naar de Tweede Kamer sturen.
Impliceert de verkorting van de opleiding een wijziging van de Politiewet 2012? Zo ja, welke wijzigingen zouden er nodig zijn en wanneer bent u van plan een voorstel tot wetswijziging in te dienen?
De nieuwe basispolitieopleiding past binnen het kader van de Politiewet 2012. Een wetswijziging is derhalve niet nodig.
In artikel 88 van de Politiewet 2012 wordt de studieduur van de politieopleidingen geregeld, met inachtneming van de regels in de Wet Educatie en Beroepsonderwijs (WEB). De WEB (artikel 7.2.7, derde en vierde lid) biedt ruimte voor mbo-scholen om een verkort onderwijsprogramma op te stellen dat afwijkt van het voorgeschreven aantal onderwijsuren en de daaruit voortvloeiende verkorting van de studieduur. Voor de inrichting van de nieuwe basispolitieopleiding, met een niveau dat gelijkwaardig is aan mbo 4, wordt dus aangesloten bij de mogelijkheden die de WEB op dit punt biedt. Omdat het niveau van de nieuwe basispolitieopleiding gelijkwaardig is aan mbo 4 is de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek (WHW) niet op van toepassing.
Kunt u uitleggen in welk opzicht de verkorte opleiding is afgestemd op de Wet Educatie en Beroepsonderwijs (WEB) en de Wet Hoger Onderwijs (WHO)?
Zie antwoord vraag 3.
Kunt u toelichten wat de gevolgen zijn van de inkorting van de opleiding voor de kwaliteit van het politieonderwijs? Kunt u daarbij in het bijzonder ingaan op de gevolgen voor cybervaardigheden, kennis van internationalisering, de aanpak van discriminatie en geweld tegen vrouwen?
Er worden geen concessies gedaan aan de kwaliteit van de basispolitieopleiding.
De verkorting van de doorlooptijd van de opleiding wordt mogelijk gemaakt door een andere organisatie van het onderwijs, bijvoorbeeld door meer gebruik te maken van digitale leermiddelen (zie beantwoording vraag 2).
Doordat de nieuwe basispolitieopleiding is gebaseerd op de in 2019 door de politie vastgestelde beroepsprofielen sluit de opleiding beter aan bij de ontwikkelingen in de taakuitvoering van de politie. In het curriculum van de nieuwe basispolitieopleiding komen alle voor de politiemedewerker relevante onderwerpen, zoals cybercriminaliteit, internationalisering, discriminatie en geweld tegen vrouwen terug.
Kunt u toelichten welke alternatieve opties voor de aanvulling van capaciteit bij de nationale politie zijn verkend? Is daarbij gekeken naar de werving van zij-instromers en het digitaliseren van opleidingen? Zo ja, waarom is er niet voor deze opties gekozen? Zo nee, waarom niet?
De vernieuwing van de basispolitieopleiding is één van de routes waarlangs de druk op de politiecapaciteit wordt verlicht. Hierop ligt ook de focus van de Taskforce Operationele Sterkte en Capaciteit. Parallel aan deze opdracht van de Taskforce voor vergroting van de instroom en aanpassing van het politieonderwijs, heeft de Taskforce aan de Korpsleiding voorstellen gedaan hoe de inzetbaarheid en de huidige capaciteit vergroot kunnen worden, bijvoorbeeld het intensiveren van de zijinstroom.
Daarnaast heeft de korpsleiding een aantal voorstellen ter bespreking voorgelegd aan de vakorganisaties, zoals het tijdelijk aanstellen van vrijwilligers en het doorwerken na het bereiken van de AOW-leeftijd. Deze voorstellen rondom capaciteit maken deel uit van het totaalpakket (RVU, Basis Politie Onderwijs en capaciteitsmaatregelen) waarop recentelijk een akkoord is bereikt. Het gebruik van digitale middelen is onderdeel van de nieuwe basispolitieopleiding.
Welke gevolgen heeft de inkorting van het politieonderwijs voor de accreditatie van de opleidingen? Welke gevolgen heeft het voor de doorstroom naar hoger en specialistisch onderwijs? Welke relevante beroepsopleidingen worden aangemerkt als instroomniveau voor de verkorte opleiding?
De verkorting van de basispolitieopleiding heeft geen gevolgen voor de accreditatie van de opleidingen. Het niveau van de opleiding is gelijkwaardig aan mbo 4 en valt derhalve niet onder de accreditatie van de Nederlands Vlaamse Accreditatie Organisatie. Het vernieuwen van de opleiding heeft geen gevolgen voor de doorstroom naar hoger en specialistisch onderwijs. Er wordt geworven op kandidaten die beschikken over een afgeronde opleiding op mbo-niveau.
Heeft u een beeld bij de hoeveelheid begeleiding die studenten nodig hebben wanneer zij in een team worden geplaatst? Leidt dit tot extra werklast onder politiemedewerkers?
De politie en Politieacademie werken aan een realisatieplan voor de nieuwe basisopleiding. Onderdeel hiervan is het begeleidingsmodel. Hieruit zal duidelijk worden of er sprake zal zijn, in vergelijking met het huidige begeleidingsmodel, van een wijziging in de begeleidingslast voor de politiemedewerkers. Er wordt naar gestreefd om de druk op eenheidsniveau niet meer te laten zijn dan in de huidige situatie.
Waarom is de Tweede Kamer niet vooraf in kennis gesteld van het voornemen tot het besluit om de opleiding te verkorten?
Met mijn brieven van 13 november 20192, 17 december 20193, 4 februari 20204 en 28 maart 20205 heb ik uw Kamer geïnformeerd over het voornemen tot een herziening van het basispolitieonderwijs en een mogelijke verkorting.
Waarom zijn juist de bonden geconsulteerd bij dit besluit terwijl aankomende studenten – waar de verkorting op van toepassing is – (nog) geen lid zijn? Kunt u toelichten of er ook vertegenwoordigers van studenten en docenten zijn geconsulteerd en wat hun oordeel was over het verkorten van de opleiding?
De huidige vervangings- en uitbreidingsopgave heeft gevolgen voor de gehele politieorganisatie. Daarom heb ik met de politie, de Politieacademie en de politievakbonden gesproken over maatregelen om de druk op de politiecapaciteit aan te pakken.
Daarnaast zijn docenten, studenten, de ondernemingsraad van de Politieacademie en praktijkbegeleiders betrokken bij de ontwikkeling van de nieuwe basispolitieopleiding. De Politieacademie maakt bij de ontwikkeling van de nieuwe opleiding gebruik van evaluaties van het huidige curriculum en de ervaringen van afgestudeerden en hun leidinggevenden.
Welke financiële gevolgen heeft het besluit tot verkorting voor de Politieacademie? Betekent de inkorting van de opleiding dat de Politieacademie budget moet inleveren en het aantal docenten naar beneden gaat bijstellen of wordt het onderwijs met een gelijkblijvend aantal docenten geïntensiveerd?
Er zal tijdelijk extra personeel moeten worden ingezet voor de ontwikkeling van de vernieuwde basispolitieopleiding, waaronder docenten, onderwijskundigen en veranderkundigen. Verder zal er meer gebruikgemaakt worden van tijd -en plaatsonafhankelijk leren. Daarvoor moet zowel software ontwikkeld worden als hardware worden aangeschaft. Vooralsnog vraagt de nieuwe opleiding dus om een extra investering en ligt het inleveren van budget niet in de rede. De Politieacademie en de politie werken momenteel samen aan het hiervoor genoemde realisatieplan voor de vernieuwde basispolitieopleiding. De gevolgen voor het aantal docenten worden hierin meegenomen.
Per wanneer gaat de verkorting van de opleiding in? Gaat het hier om een pilot of is de verkorting van structurele aard?
De nieuwe basispolitieopleiding wordt in 2021 ingevoerd. Het gaat hier om een onderwijskundig gewenste wijziging van structurele aard.
Het bericht ‘Asielzoekers zitten vast op een militaire kazerne, advocaten mogen er niet bij’ |
|
Maarten Groothuizen (D66) |
|
Ankie Broekers-Knol (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Asielzoekers zitten vast op een militaire kazerne, advocaten mogen er niet bij»?1
Ja.
Klopt het dat asieladvocaten en Vluchtelingenwerk Nederland momenteel geen toegang hebben tot de noodopvang in de Willem Lodewijk van Nassaukazerne in Zoutkamp? Zo ja, waarom niet? Deelt u de mening dat ook vreemdelingen die worden opgevangen in Zoutkamp, ondanks dat hun procedure nog niet is begonnen, toegang moeten kunnen krijgen tot juridische en andere hulp? Kunt u toelichten waarom u van mening bent dat dit niet in strijd is met de Europese procedurerichtlijn?
Om te beginnen verwijs ik u naar de brief «Voortgang maatregelen aanpak Covid-19 op terrein JenV» van 15 mei jl. In deze brief is uw Kamer geïnformeerd over de beëindiging van het gebruik van de Willem Lodewijk van Nassaukazerne in Zoutkamp als noodonderdaklocatie voor asielzoekers. De IND neemt nieuwe asielverzoeken van vreemdelingen sinds 28 april jl. weer in behandeling en deze vreemdelingen stromen (waar van toepassing) in op een COA-locatie. Toegang tot de rechtsbijstand vormt daar ook onderdeel van.
Dat neemt niet weg dat het juist is dat in de periode dat asielzoekers verbleven in de noodonderdaklocatie rechtsbijstandverleners zeer beperkt toegang hadden tot de noodonderdaklocatie. Gezien het geheel van maatregelen met als doel de verspreiding van het coronavirus te controleren, werd deze beperking in de betreffende periode noodzakelijk geacht. Omdat voor deze asielzoekers in die periode de asielprocedure was opgeschort en daartoe geen juridische bijstand nodig was, is dit een verantwoorde en proportionele beperking, ook tegen de achtergrond van andere beperkingen die in de samenleving gelden en hebben gegolden. Nu de procedurerichtlijn in het geheel geen gefinancierde rechtsbijstand voorschrijft in deze fase van het asielproces, is van strijd met die richtlijn geen sprake.
Met het oog op gezondheidsrisico’s en de RIVM-richtlijnen koos Vluchtelingenwerk Nederland er in eerste instantie voor om telefonische spreekuren aan te bieden. In de laatste weken van de noodonderdaklocatie hebben ook enkele fysieke spreekuren plaatsgevonden.
Ngo’s konden in overleg en indien noodzakelijk een bezoek brengen aan de locatie, zoals bijvoorbeeld door de UNHCR is gedaan.
In hoeverre worden er andere stappen ondernomen om de in Zoutkamp opgevangen vreemdelingen op alternatieve wijze in contact te brengen met asieladvocaten en medewerkers van Vluchtelingenwerk Nederland? Zijn er middelen beschikbaar om digitale of telefonische contactafspraken te organiseren tussen asieladvocaten en medewerkers van Vluchtelingenwerk Nederland en vreemdelingen in Zoutkamp, indien afspraken ter plaatse niet volgens de richtlijnen van het RIVM kunnen plaatsvinden?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u aangeven hoe mensenrechtenorganisaties op dit moment van informatie worden voorzien over de huidige situatie in de noodopvang voor vreemdelingen in Zoutkamp?
Zie antwoord vraag 2.
In hoeverre heeft Nidos toegang tot de noodopvang?2 Zo nee, hoe voorziet u dat Stichting Nidos haar werk naar tevredenheid kan verrichten?
Alleenstaande minderjarige vreemdelingen die zich in de periode van de noodonderdaklocatie in Ter Apel hebben gemeld voor een asielaanvraag, zijn in de praktijk doorgaans doorgeplaatst naar Nidos-opvang. Hierdoor kon Nidos haar werk verrichten in haar eigen opvanglocaties en was toegang tot de noodonderdaklocatie niet noodzakelijk.
Waarom is het niet mogelijk voor vreemdelingen in de opvang in Zoutkamp om een formele asielaanvraag in te dienen, terwijl alle benodigdheden daarvoor zoals vingerafdrukken en identificatie wel worden geregistreerd?
Het identificatie- en registratieproces wordt met inachtneming van de RIVM-richtlijnen weer volledig uitgevoerd, gevolgd door het ondertekenen van de asielaanvraag. In de betreffende periode is de ondertekening tijdelijk opgeschort geweest om zo het aantal contactmomenten te verminderen.
Kunt u aangeven of het technisch mogelijk is nieuwe asielaanvragen door middel van digitale middelen in behandeling te nemen, zoals nu ook wordt gedaan bij een aantal lopende asielaanvragen?
Zie antwoord vraag 6.
Hoe is de toegang tot de zorg gewaarborgd voor deze vreemdelingen?
In de periode dat asielzoekers op de noodonderdaklocatie verbleven hadden zorgprofessionals steeds toegang. De organisatie GezondheidsZorg Asielzoekers (GZA) bood medische hulp aan de bewoners. Ook was de GGD nauw betrokken en heeft Artsen zonder Grenzen de locatie bezocht om te ondersteunen in voorlichting.
Voor welke termijn vindt u de beperkende bewegingsvrijheid voor de opgevangen vreemdelingen acceptabel?
Zoals aangegeven is het verblijf op de noodonderdaklocatie inmiddels geëindigd.
Hoe verhoudt de uitleg dat «(d)e vrijheidsbeperking (...) aan(sluit) bij het eerder genoemde uitgangspunt dat reizen binnen Nederland zo veel als mogelijk wordt tegengegaan»3 zich tot de verklaring dat de vrijheidsbeperking voornamelijk berust op de nabijheid van een militair oefenterrein? Kunt u aangeven of bewegingsvrijheid vergroot kan worden van vreemdelingen die enkele weken in afzondering hebben geleefd, indien de onveiligheid veroorzaakt door het militaire oefenterrein kan worden beperkt? Zo nee, kunt u reflecteren op het beeld dat hierdoor ontstaat dat het lijkt alsof er strengere Coronamaatregelen worden gehanteerd voor vreemdelingen dan voor Nederlandse burgers?
De grondslag voor de vrijheidsbeperking was gelegen in de noodzaak de verspreiding van het coronavirus zoveel als mogelijk te controleren en sloot op dat moment aan bij het genoemde uitgangspunt dat reizen binnen Nederland zo veel als mogelijk werd tegengegaan. De nabijheid van het militair oefenterrein vormde met het oog op de veiligheid van de daar verblijvende asielzoekers een extra reden voor voorzichtigheid.
Kunt u aangeven of er stappen worden ondernomen om de bewegingsvrijheid van opgevangen vreemdelingen te vergroten? Zijn er mogelijkheden om vreemdelingen veilig van het militaire complex te leiden of begeleiden?
Zie antwoord vraag 10.
Het bericht ‘Natuurmonumenten voert betaald parkeren in’ |
|
Cem Laçin (SP), Frank Futselaar (SP) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, visserij, voedselzekerheid en natuur) (CU), Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van de berichten «Natuurmonumenten voert betaald parkeren in» en «Natuurmonumenten gaat parkeerkosten in rekening brengen»?1 2
Ja.
Hoe beoordeelt u het nieuws dat de één-na-grootste natuurbeheerder van Nederland mogelijk kosten in rekening gaat brengen voor het gebruik van parkeerfaciliteiten?
Ik heb geen oordeel over het in rekening brengen van parkeerkosten voor het gebruik van parkeerfaciliteiten door Natuurmonumenten. De vereniging bepaalt op eigen terrein zelf het parkeerbeleid.
Heeft u contact gehad met Natuurmonumenten over deze voornemens? Zo nee, bent u bereid om hierover met Natuurmonumenten in gesprek te gaan en de Kamer blijvend te informeren over de voortgang van deze plannen?
Er is vooraf geen contact geweest met Natuurmonumenten over deze voornemens en gelet op het feit dat Natuurmonumenten gerechtigd is op eigen terrein zelf het parkeerbeleid te bepalen zie ik geen noodzaak om in gesprek te gaan.
Is u bekend in hoeverre de plannen om parkeergeld te heffen zijn ingegeven door de wens om bezoek te reguleren of om inkomsten te vergaren?
Beheer en onderhoud van natuurgebieden is een kostbare aangelegenheid. Natuurmonumenten heeft ons bij navraag laten weten dat het invoeren van betaald parkeren – het betreft nog een proef – bedoeld is om ook in de toekomst beheer en onderhoud van natuur en recreatieve voorzieningen te kunnen blijven financieren. Natuurmonumenten wijst er daarbij op dat de provinciale beheervergoedingen niet de volledige kosten van het natuurbeheer vergoeden. Daarnaast is het doel van Natuurmonumenten om te komen tot een betere verdeling van de bijdrage in de kosten tussen leden (dragen bij via lidmaatschap) en niet-leden (dragen bij via parkeergelden).
Deelt u de mening dat de spaarzame natuurgebieden in Nederland een cruciale functie vervullen voor recreatieve en educatieve doeleinden?
Ja, die mening deel ik. Mijn beleid is ook gericht op ondersteuning van de recreatieve en de educatie- en communicatiefunctie van natuurgebieden.
Deelt u de mening dat met het heffen van parkeergelden een onwenselijke drempel zal worden opgeworpen voor het bezoeken van een belangrijke publieksvoorziening waar bezoekers middels belastinggeld reeds aan bijdragen?
Het is niet ongebruikelijk dat bij publieke voorzieningen parkeergelden worden geheven als dat vanuit het oogpunt van regulering of inkomstenwerving noodzakelijk wordt geacht. Natuurgebieden vormen hierop geen uitzondering. Natuurmonumenten wil op deze manier ook niet-leden een deel van de kosten voor het beheer van hun voorzieningen laten dragen.
Kunt u zich voorstellen dat bezoekers van natuurgebieden hun voertuigen buiten de aangewezen parkeerterreinen zullen gaan parkeren om kosten te vermijden?
Bij het invoeren van parkeertarieven in een gebied moet altijd naar uitwijkeffecten gekeken worden. Natuurmonumenten geeft daarom aan in gesprek te gaan met andere beheerders van parkeerplaatsen. Bovendien wordt met één pilot gestart zodat ook deze effecten in beeld kunnen worden gebracht. Natuurmonumenten geeft aan dat bij parkeeroverlast of overtredingen tijdig kan worden ingegrepen.
Wordt er reeds onderzocht wat de mogelijkheden zijn om natuurgebieden per openbaar vervoer gratis of tegen gereduceerd tarief te bezoeken?
Nee, de mogelijkheid van gratis of gereduceerd tarief voor openbaar vervoer naar natuurgebieden is voor zover mij bekend tot nu toe niet onderzocht.
Heeft u, gelet op het feit dat Natuurmonumenten in haar eigen jaarverslag over 2018 schrijft dat het over een gezonde financiële huishouding beschikt, aanwijzingen dat deze gezonde financiële positie sindsdien onder druk is komen te staan?3
Het is niet aan het kabinet om een oordeel uit te spreken over de financiële huishouding van de vereniging Natuurmonumenten.
Het bericht ‘Defensie laat veteranen met klachten veel te lang wachten’ |
|
André Bosman (VVD), Albert van den Bosch (VVD) |
|
Ank Bijleveld (minister defensie) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Defensie laat veteranen met klachten veel te lang wachten»?1
Ja.
In hoeverre herkent u de door de Nationale ombudsman naar voren gebrachte klachten van veteranen?
Ik herken de klacht dat veteranen het in algemene zin lang vinden duren voordat hun schade is afgewikkeld. Wel teken ik hierbij aan dat dit slechts incidenteel tot een bij de Veteranenombudsman ingediende klacht of bemiddelingsverzoek heeft geleid. In een groot deel van de zaken is sprake van goed contact tussen veteranen en hun belangenbehartigers enerzijds en de letselschadejuristen van Defensie anderzijds. Daarbij worden claims in goed overleg afgehandeld en wordt vanuit Defensie gestreefd naar het verkorten van de behandelduur.
In hoeverre herkent u de kritiek van de Nationale ombudsman dat «de partijen die bij deze procedures betrokken zijn, wijzen desgevraagd vooral naar elkaar als het gaat om de oorzaken van opgelopen vertraging. De eigen rol en verantwoordelijkheid daarin wordt niet of nauwelijks benoemd»?
De kritiek van de Veteranenombudsman dat «partijen vooral naar elkaar wijzen als het gaat om de oorzaken van opgelopen vertraging en de eigen rol en verantwoordelijkheid daarin nauwelijks wordt benoemd,» herken ik slechts ten dele. In zijn algemeenheid vind ik dat Defensie eerst naar zichzelf moet kijken voor wat betreft de oorzaak van de klachten en de ervaringen van de betrokken veteranen. Voor mij is het onderzoek van de Veteranenombudsman van extra waarde, omdat hij als onafhankelijk klachtenbehandelaar boven de partijen staat.
Deelt de mening dat het juist bij veteranen met klachten, vanwege hun verdiensten voor Nederland en hun kwetsbare positie, belangrijk is dat Defensie actief verantwoordelijkheid neemt?
De bijzondere zorgplicht voor veteranen is verankerd in de Veteranenwet en het Veteranenbesluit. Defensie neemt de uitvoering hiervan zeer serieus, niet alleen omdat we dat verplicht zijn maar vooral ook omdat veteranen en militaire oorlogs- en dienstslachtoffers dat verdienen.
Welke stappen heeft Defensie eerder gezet om tegemoet te komen aan klachten over de behandelingsduur van letselschadeclaims? Indien er stappen zijn gezet, waarom is het niet gelukt hier een oplossing voor te vinden voordat de Nationale ombudsman het nodig achtte om een eigen onderzoek te starten?
In 2014 is de Regeling Volledige Schadevergoeding (RVS) in werking getreden. Deze regeling voorziet in de toekenning van een volledige schadevergoeding aan militaire oorlogs- en dienstslachtoffers zonder discussie over de vraag of Defensie aansprakelijk is voor de ontstane schade. Deze regeling beoogde een vereenvoudiging en versnelling van de claimafwikkeling. Zoals vermeld in de Veteranennota 2018–2019 is een start gemaakt met de evaluatie van de RVS waarbij de ervaringen met deze regeling in kaart worden gebracht om te beoordelen in hoeverre de doelstellingen van de regeling worden gehaald en om te bezien of, en zo ja welke, verbeteringen doorgevoerd moeten worden. Verder is de capaciteit van onze letselschadejuristen in de periode 2014–2020 verdubbeld van 12 naar 24. Daardoor is het nu meer dan voorheen mogelijk om de letselschadeclaims op een pro-actievere manier te behandelen. Ook wordt er naar gestreefd om doorlooptijden te verkorten en om het schaderegelingsproces beter te laten aansluiten bij het rechtvaardigheidsgevoel van de veteraan.
Bent u het eens met de bewering van veteranen dat de procedure bewust door Defensie wordt vertraagd? Zo nee, waarom niet?
Hoewel Defensie een voortvarende aanpak nastreeft, vergt het zorgvuldig behandelen van een letselschadeclaim langere tijd. Het betreft doorgaans materie waarvoor goed onderzoek is vereist en waarvoor dikwijls externe deskundigen moeten worden ingeschakeld. Defensie tracht hierbij zo kort mogelijke doorlooptijden te realiseren, maar een langer tijdsverloop kan niet altijd worden voorkomen. Dit komt doordat er tijd nodig is voordat de klacht stabiliseert (medische eindsituatie) maar ook door de afhankelijkheid van andere partijen. Verder kan een verschil van inzicht over de uitgangspunten voor de schadeberekening ertoe leiden dat het langer dan gewenst duurt voordat er overeenstemming wordt bereikt over de hoogte van de toe te kennen schadevergoeding. Bewust vertragen is echter nimmer aan de orde.
Hoelang duurt een gemiddelde behandelingsduur van letselschadeclaims van veteranen? Hoeveel zijn er ingediend sinds de start van deze kabinetsperiode? Hoeveel zijn er toegekend?
De claims van veteranen zijn hoofdzakelijk in twee categorieën onder te verdelen. Er zijn claims die worden afgewikkeld op grond van de Regeling Volledige Schadevergoeding (RVS) en er zijn overige claims.
Vanaf de inwerkingtreding in 2014 tot eind april 2020 heeft Defensie 403 dossiers op grond van de RVS in behandeling genomen. Er zijn in die tijd 153 dossiers afgewikkeld. Op het moment dat de medische eindsituatie is vastgesteld, kan de bepaling van de restschade plaatsvinden. De gemiddelde doorlooptijd van deze afgesloten dossiers bedraagt bijna 2,5 jaar.
U hebt mij specifiek gevraagd naar data met betrekking tot deze kabinetsperiode. Sinds de start van deze kabinetsperiode zijn er 291 nieuwe letselschadeclaims op grond van de RVS ingediend. Van die claims zijn er 17 afgewikkeld. Sinds de start van deze kabinetsperiode zijn er ook 106 claims afgewikkeld die al voor de start van deze kabinetsperiode waren ingediend. In deze kabinetsperiode is tot eind april 2020 EUR 51,3 miljoen uitgekeerd in het kader van de afwikkeling van letselschadeclaims op grond van de RVS.
Daarnaast heeft Defensie claims in behandeling van veteranen met PTSS die niet onder de RVS vallen. Deze veteranen hebben in eerste instantie een Ereschulduitkering ontvangen. Naar aanleiding van uitspraken van de Centrale Raad van Beroep in zaken van een Dutchbat III-veteraan (2013) en een Libanon-veteraan (2015) heeft Defensie in augustus 2016 besloten om ook van deze veteranen de schade volledig te gaan vergoeden als hun zaak vergelijkbaar is met de zaken die hebben geleid tot de uitspraken van de Centrale Raad van Beroep (Kamerstuk 30 139, nr. 165). Het overgrote deel van deze zaken wordt momenteel namens Defensie door de Landsadvocaat afgewikkeld.
Eind april 2020 heeft Defensie nog 576 van deze PTSS-dossiers openstaan. Er zijn tot die tijd 403 dossiers afgewikkeld. Ook hier geldt: op het moment dat de medische eindsituatie is vastgesteld, kan de bepaling van de restschade plaatsvinden. De gemiddelde doorlooptijd van deze afgesloten dossiers bedraagt bijna 5,5 jaar.
U hebt mij specifiek gevraagd naar gegevens met betrekking tot deze kabinetsperiode. Sinds de start van deze kabinetsperiode zijn er 158 nieuwe PTSS-claims ingediend. Van deze claims zijn er 24 afgewikkeld. Sinds de start van deze kabinetsperiode zijn er ook 231 claims afgewikkeld die al voor de start van deze kabinetsperiode waren ingediend. In deze kabinetsperiode is tot eind april 2020 EUR 38,2 miljoen uitgekeerd in het kader van de afwikkeling van deze PTSS-claims.
Bent u voornemens concrete stappen te zetten om tegemoet te komen aan de klachten over de behandelingsduur van letselschadeclaims, nog voordat het onderzoek van de Nationale ombudsman is afgerond? Zo ja, welke concrete stappen zijn dit?
Zie antwoord vraag 5.
Herinnert u zich dat u in uw Veteranenota 2018–2019 stelt: «erkenning en waardering blijft daarom één van de speerpunten van het veteranenbeleid»? In hoeverre sluit dit aan op de praktijkervaringen die de Nationale ombudsman in het bovengenoemde bericht schetst?
Het vergoeden van letselschade is onderdeel van het veteranenzorgsysteem en betreft een vorm van erkenning en waardering voor veteranen. Defensie poogt in redelijkheid tot een snelle en volledige afwikkeling van de claims te komen. De zorgvuldige afwikkeling van een claim is echter een complex proces dat ook bij een voortvarende aanpak de nodige tijd in beslag neemt. Ik ben mij ervan bewust dat de afhandelingsduur als te lang wordt ervaren. Naast dat Defensie zelf al bezig is met verbeteringen, ben ik blij met het onderzoek dat de Veteranenombudsman heeft aangekondigd.
Hoe gaat u ervoor zorgen dat dit soort toestanden niet meer voorkomen en dat deze kwetsbare doelgroep nu eindelijk wordt geholpen?
Defensie zorgt goed voor zijn veteranen en de oorlogs- en dienstslachtoffers in het bijzonder. In de meeste gevallen wordt de immateriële en materiële zorgplicht op goede en zorgvuldige wijze uitgevoerd. Verbeteringen zijn altijd mogelijk, het verkorten van behandeltijden van schadeclaims is daar een van. Ik zie het onderzoek van de Veteranenombudsman en de op basis daarvan te organiseren gesprekken als een aanmoediging om het proces verder te verbeteren, ook waar het gaat om het verduidelijken van de rol van andere verantwoordelijken in het proces. Ik wil u in dit kader ook wijzen op de brief van de Nationale Ombudsman van 9 maart 2020 aan mijn collega van Justitie en Veiligheid. Hij schreef daarin onder andere: «De Nationale ombudsman heeft als Veteranenombudsman veel contact met veteranen met PTSS. Wij zien dat de financiële regelingen zoals deze door het Ministerie van Defensie worden uitgevoerd eenvoudig zijn en veelal passend door de toepassing van maatwerk.» Ik beschouw deze opmerking als waardering voor de medewerkers die zich hier dagelijks op mijn ministerie voor inzetten.
De positie van mensen met schulden in de Coronacrisis. |
|
Jasper van Dijk (SP) |
|
Tamara van Ark (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD) |
|
![]() |
Wat vindt u ervan dat onder andere T-mobile en Tele2 tijdens de coronacrisis doorgaan met afsluitingen, terwijl betrokkenen door corona in de problemen zijn gekomen?1
We moeten ervoor zorgen dat mensen die het financieel moeilijk hebben niet, als gevolg van de corona uitbraak, nog verder in de (financiële) problemen terechtkomen. De grote telecomaanbieders zijn bereid gedurende de coronacrisis coulant te zijn om zo het afsluiten van de telecommunicatiediensten in geval van wanbetaling te voorkomen. Ze hebben hierover nadere afspraken gemaakt. Om gezamenlijk met de klant tot een oplossing te kunnen komen, is het noodzakelijk dat een klant met betaalproblemen tijdig contact opneemt met de betreffende aanbieder.
Vindt u het afsluiten van communicatiemiddelen, internet en nieuwsvoorziening voor mensen met schulden tijdens deze coronacrisis aanvaardbaar?
Het past in de maatschappelijke verantwoordelijkheid van bedrijven dat incassomaatregelen, zoals afsluitingen van telefoon en internet, tijdens de coronacrisis zo veel mogelijk worden voorkomen of uitgesteld. Uit de contacten met de sector blijkt dat zij zich hiervan bewust zijn en zich coöperatief opstellen.
Wat gaat u ondernemen om ervoor te zorgen dat mensen met schulden niet worden afgesloten van telefoon, internet, water, gas en elektriciteit?
Gelet op de ernst van de huidige situatie hebben de vaste lasten leveranciers aangegeven ruimhartig te willen zijn en in overleg met de klant maatwerk te zullen leveren. Naar aanleiding van moties en Kamervragen hierover is uw Kamer recent geïnformeerd over het voorkomen van afsluitingen (onder meer Kamerstuk 24 515, nr. 527 en Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2019–2020, nr. 2441).
Welke bedrijven in deze sectoren blijven doorgaan met het afsluiten van mensen tijdens de coronacrisis en hoeveel mensen betreft het?
Voor zover mij bekend zijn er geen bedrijven in deze sectoren die hun afsluitbeleid niet hebben aangepast aan de coronacrisis.
Hoe geeft u uitvoering aan de motie-Peters over een actieplan voor het voorkomen van uithuiszettingen? Hoeveel mensen zijn sinds de start van de coronacrisis alsnog uit hun huis gezet?2
Genoemde motie om huisuitzetting te voorkomen wordt uitgevoerd via het Interbestuurlijk Programma en de Brede Schuldenaanpak die een vergelijkbare doelstelling hebben.
Door de coronacrisis moet niemand op straat belanden. Er zijn geen cijfers beschikbaar over het aantal huisuitzettingen van de afgelopen drie maanden, maar het is niet waarschijnlijk dat er veel huisuitzettingen zijn geweest. De rechter moet toestemming geven voor een huisuitzetting, maar de rechtbanken hebben dit als niet-urgent aangemerkt. Het kabinet heeft met verhuurdersorganisaties en brancheverenigingen afgesproken gedurende de crisisperiode geen huisuitzettingen te doen, tenzij er evidente redenen zijn, zoals criminele activiteiten of extreme overlast. Hypotheekverstrekkers zoeken met huiseigenaren naar oplossingen en gaan in deze periode niet over tot gedwongen verkopen van woningen (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2019–2020, nrs. 2225 en 2243). Vanwege de urgentie van de woonsituatie van arbeidsmigranten is het «Aanjaagteam Bescherming Arbeidsmigranten» ingesteld, dat zich onder meer inzet voor tijdelijke (directe) oplossingen bij huisuitzetting van arbeidsmigranten (Kamerstuk 29 861, nr. 49).
Is het u bekend dat schoolboekenleverancier Van Dijk Educatie geld probeert te innen op de 18e verjaardag van betrokkene, voor schulden van schoolboeken die zij als kind gemaakt hebben? Klopt het dat hierop kosten worden berekend die een veelvoud zijn van de originele schuld?
Zonder de in de vraag beschreven casus te kennen, is mijn inschatting dat deze situatie niet voor zou mogen komen. In algemene zin geldt dat ouders verantwoordelijk zijn voor de kosten van opvoeding en verzorging van minderjarige kinderen.
Vindt u het moreel verantwoord om kinderen met schulden op te zadelen, teneinde deze te innen op hun 18e verjaardag?
Ik verwacht altijd een zorgvuldige en maatschappelijk verantwoorde incasso en zeker ook bij jongeren. Zoals u weet investeert het kabinet in samenwerking met private en publieke schuldeisers via de Brede Schuldenaanpak in een zorgvuldige invordering van schulden en de kwaliteit van de incassodienstverlening.
Bent u bereid ervoor te zorgen dat bedrijven zoals Van Dijk Educatie geen schulden innen na iemands 18e verjaardag, vanwege kosten die zij als kind of jongere gemaakt hebben voor schoolboeken?
Het is betreurenswaardig dat het opnieuw nodig blijkt aandacht te vragen voor naar ik aanneem een nieuw geval waarbij een schuldeiser zich tot een recent meerderjarige zou wenden. Ik kan de eerdere antwoorden op Kamervragen hierover bevestigen: Op grond van artikel 1:404 van het Burgerlijk Wetboek zijn ouders verantwoordelijk voor de kosten van opvoeding en verzorging van minderjarige kinderen. Ook als een minderjarig kind zelf uitgaven doet, blijft de ouder (wettelijk vertegenwoordiger) daarvoor aansprakelijk. Dit houdt in dat de schuldeiser zich niet tot een kind kan wenden om de vordering te voldoen die is ontstaan op het moment dat de ouders financieel verantwoordelijk waren voor het kind, ook niet als dit kind inmiddels meerderjarig is (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2019–2020, nrs. 319 en Kamerstuk 24 515, nr. 499).
Bent u bereid ervoor te zorgen dat kinderen niet langer met schulden worden opgezadeld voor medische kosten zoals tandartsrekeningen of schoolboeken?
Het is zeer belangrijk kinderen te beschermen tegen schulden. De ouders zijn in de eerste plaats verantwoordelijk. Voor bijzondere kosten en onvoorziene situaties kunnen ze bij de gemeente bijzondere bijstand aanvragen. Als zij toch in de problematische schulden raken, biedt de gemeente schuldhulpverlening aan.
Wat is uw reactie op de brief van de beroepsvereniging van bewindvoerders van de Wet schuldsanering natuurlijke personen (Wsnp) (BBW) aan de wethouders schuldhulpverlening in de vier grote steden?3
De brief roept de gemeenten op mensen met problematische schulden en in het bijzonder zzp-ers sneller te begeleiden naar de wettelijke schuldsanering (Wsnp) als het niet lukt minnelijk tot een oplossing te komen. Dit is volgens de BBW te meer belangrijk nu de coronacrisis naar verwachting tot meer aanvragen voor schuldhulpverlening gaat leiden. Ik waardeer deze betrokkenheid en oproep. Gemeenten bieden hun inwoners de best passende oplossingen. Versterking van de samenwerking met (Wsnp-)bewindvoerders kan daaraan alleen maar bijdragen.
Wat doet u met de constatering van de BBW dat er van de wettelijke schuldsaneringsregeling steeds minder gebruik wordt gemaakt, terwijl het aantal mensen met problematische schulden niet afneemt?
Het gegeven dat er steeds minder gebruik wordt gemaakt van de wettelijke schuldsanering is bekend en is aanleiding voor het rapport Aansluiting gezocht! en een aantal acties om de aansluiting tussen de minnelijke schuldhulpverlening en de wettelijke schuldsanering te verbeteren (Kamerstuk 24 515, nr. 492). Ik zal u binnenkort over de voortgang informeren.
Wat is uw reactie op de oproep van de BBW, naar aanleiding van de aanbevelingen van Bureau Berenschot, om de toegang tot de Wsnp te vergemakkelijken?
Eén van de acties naar aanleiding van het rapport Aansluiting gezocht! is betere toegankelijkheid van de Wsnp. De Minister voor Rechtsbescherming en ik buigen ons momenteel over de mogelijkheden die de Rechtspraak en de Raad voor Rechtsbijstand (Bureau Wsnp) zien in de Quick Scan die zij hebben uitgevoerd. We zullen u binnenkort over de voortgang informeren.
Bent u bereid in gesprek te gaan met BBW en de Nederlandse vereniging voor schuldhulpvereniging, sociaal bankieren en bewindvoering (NVVK) om voor de minnelijke schuldhulpverlening tot een maximumtermijn te komen van een half jaar?
Uiteraard ben ik bereid in gesprek te gaan met de BBW en de NVVK over hoe we de aansluiting van de minnelijke schuldhulpverlening en de wettelijke schuldsanering kunnen verbeteren. Deze organisaties dragen bij aan de uitvoering van de aanbevelingen van het rapport Aansluiting gezocht! (Kamerstuk 24 515, nr. 492).
Het bericht ‘MBO Raad waarschuwt: nieuwkomers moeten snelle toegang houden tot mbo’. |
|
Anne Kuik (CDA), René Peters (CDA) |
|
Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid, viceminister-president ) (D66), Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «MBO Raad waarschuwt: nieuwkomers moeten snelle toegang houden tot mbo»?1
Ja.
Erkent u het probleem dat het taalonderwijs onder druk staat als gevolg van de coronacrisis?
Ja. De coronacrisis raakt alle geledingen van de samenleving en heeft ingrijpende consequenties voor het leven van alle burgers, ook voor inburgeraars. Dit vraagt om passende maatregelen om deze consequenties zo goed als mogelijk op te vangen. De reeds getroffen aanvullende maatregelen binnen het huidige inburgeringsstelsel zijn daar een voorbeeld van. Zo heb ik de voorwaarden voor het aanbieden van afstandsonderwijs versoepeld en heb ik de inburgeringstermijn voor alle inburgeraars verlengd. Taalscholen worden hierdoor in staat gesteld om het aanbod van inburgeringsonderwijs te continueren. Inburgeraars hebben de mogelijkheid om door te gaan met het volgen van lessen (nu klassikaal onderwijs niet mogelijk is) waardoor opgebouwde kennis niet verloren gaat.
Bent u van mening dat het van groot belang is het mbo ook tijdens de coronacrisis toegankelijk te houden voor nieuwkomers?
Ik vind dat zowel tijdens als na de coronacrisis het mbo zo veel mogelijk toegankelijk moet zijn voor nieuwkomers. Daarom wordt er in het COVID-19 aanpak MBO servicedocument ook op gewezen dat mbo-scholen aspirant studenten die niet over de juiste vooropleidingseisen beschikken kunnen toelaten en hiervoor een toelatingsonderzoek kunnen gebruiken. Binnen dit toelatingsonderzoek wordt altijd gekeken naar het behaalde taalniveau.
Mbo-scholen die het behalen van het Staatsexamen Nt2 als formeel vereiste hanteren, kunnen de volgende procedure hanteren: aspirant-studenten die als gevolg van het stilleggen van de Staatsexamens Nederlands als tweede taal niet in staat zijn om voorafgaand aan de start van het studiejaar voldoende beheersing van het Nederlands via het Staatsexamen Nt2 aan te tonen, kunnen door de mbo-school alsnog worden toegelaten en voor 1 oktober van het studiejaar 2020–2021 worden ingeschreven, mits het redelijkerwijs te verwachten is dat deze studenten voor 1 januari 2021 hun diploma behalen. Als het Staatsexamen Nt2 niet voor 1 januari 2021 wordt behaald en er is geen sprake van voldoende beheersing van de Nederlandse taal, dan zal de student alsnog uitgeschreven moeten worden. Dit zal moeten worden vastgelegd in de onderwijsovereenkomst.
Hoe gaan de ROC-taalscholen en andere inburgeringsinstituten om met de coronacrisis?
Blik op Werk ziet dat er lopende contracten naar afstandsonderwijs worden omgezet. Een behoorlijk deel van de aanbieders van inburgeringsonderwijs kan inmiddels afstandsonderwijs aanbieden aan hun cursisten. Aangezien taalscholen tot en met 19 mei aanstaande contracten kunnen omzetten naar afstandsonderwijs is er nog geen compleet beeld.
Hoe worden nieuwkomers op afstand bereikt om aan de taaleisen van inburgering te voldoen?
Inburgeraars wordt de mogelijkheid geboden om afstandsonderwijs te volgen nu klassikaal onderwijs niet mogelijk is. Daarnaast vinden op dit moment geen DUO inburgeringsexamens plaats, zowel digitale examinering als examens afnemen op de bestaande fysieke toetsingslocaties is niet mogelijk. Ik vind het belangrijk dat inburgeraars niet in de knel komen met hun inburgeringstermijn nu er geen DUO examens afgelegd kunnen worden en daarom heb ik de inburgeringstermijn van alle inburgeraars opnieuw met nog een keer twee maanden verlengd.
Kunt u cijfers geven van het aantal nieuwkomers dat taalonderwijs en/of een mbo-opleiding volgt voor en na de coronacrisis?
In het mbo wordt niet bijgehouden of de student een achtergrond heeft als nieuwkomer. Deze cijfers kunnen dus niet worden geleverd. Verder is het nu nog te vroeg om een compleet beeld te kunnen geven in hoeverre inburgeringsplichtigen gebruik maken van de mogelijkheden voor afstandsonderwijs.
Bent u bereid het probleem rondom de beperkte toegankelijkheid van taalonderwijs en een mbo-opleiding voor nieuwkomers als gevolg van de coronacrisis op te lossen? Zo ja, hoe gaat u dat doen? Zo nee, waarom niet?
Wat betreft de toegang tot het taalonderwijs zijn er reeds maatregelen getroffen om afstandsonderwijs te benutten voor alle groepen inburgeringsplichtigen. Daarover bent u reeds geïnformeerd op 10 april jl.2 Voor de toegang van nieuwkomers tot een mbo-opleiding verwijs ik u naar het antwoord op vraag 3.
Hoe gaat u voorkomen dat nieuwkomers vertraging oplopen of helemaal uit beeld verdwijnen als gevolg van de coronacrisis?
Wat betreft het uit beeld verdwijnen van inburgeringsplichtigen zijn er binnen het huidige stelsel geen mogelijkheden voor de overheid om inburgeringsplichtigen structureel in beeld te houden. Dit is een van de redenen waarom ik werk aan de invoering van een nieuw stelsel met een regierol voor gemeenten. Wel zijn er diverse trajecten waarbij inburgeraars al in beeld kunnen zijn bij bijvoorbeeld gemeenten of Vluchtelingenwerk via onder andere maatschappelijke begeleiding of ondersteuning vanuit de bijstand. Ik vertrouw hierbij ook op een ieders professionele rol en dat alle betrokken organisaties bij inburgering hun best doen om ook de meer kwetsbare inburgeringsplichtigen in beeld te houden.
Ziet u wat in het idee om nieuwkomers te helpen hun inburgering met zo min mogelijk vertraging af te kunnen maken en zo een snelle overstap naar het beroepsonderwijs te faciliteren? Zo ja, hoe wilt u dit aanpakken? Zo nee, waarom niet?
Zie het antwoord bij vraag 3. Het halen van het inburgeringsexamen en daarmee toegang tot het beroepsonderwijs is niet vereist in de huidige situatie. Er kan een toelatingsonderzoek worden afgenomen.
Daarnaast zijn de voorwaarden voor het aanbieden van inburgeringslessen via afstandsonderwijs versoepeld en is de inburgeringstermijn voor alle inburgeraars verlengd. Inburgeraars kunnen doorgaan met het volgen van lessen waardoor opgebouwde kennis niet verloren gaat.
Is het mogelijk een apart budget beschikbaar te stellen voor inburgering om de problemen rondom de coronacrisis aan te pakken, bijvoorbeeld voor een periode van drie maanden? Zo ja, wanneer wordt de Kamer hierover ingelicht? Zo nee, waarom niet?
Het beschikbaar stellen van een extra budget om alle inburgeraars gratis afstandsonderwijs te laten volgen vind ik voor nu een te zware maatregel. Ik blijf de situatie en de uitwerking van de genomen maatregelen nauwgezet monitoren. Als de periode waarin het volgen van klassikaal onderwijs niet mogelijk is veel langer gaat duren of als ik de markt snel zie verslechteren, zal ik bezien of de nu getroffen maatregelen nog adequaat zijn.
Het bericht ‘Studenten protesteren tegen tentamensoftware die beelden van hun huiskamer opslaat’ |
|
Jan Paternotte (D66), Kees Verhoeven (D66) |
|
Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het artikel »Studenten protesteren tegen tentamensoftware die beelden van hun huiskamer opslaat»?1
Ja.
Welke hogescholen en universiteiten maken op dit moment gebruik van software voor online tentamens, waarbij videobeelden van de student of van het computerscherm worden opgeslagen?
De Vereniging Hogescholen (VH) geeft desgevraagd aan dat bijna alle hogescholen op verschillende manieren in pilotvorm testen met proctoring. In een recent gepubliceerd white paper duidt SURF deze verschillende wijzen van proctoring in «niveaus»2. Een tweetal hogescholen (Avans en Hogeschool Leiden) heeft aangegeven geen gebruik te maken van surveillance-software. Ook de kunsthogescholen maken, gezien de aard van het onderwijs, nauwelijks gebruik van proctoring.
De Vereniging van Universiteiten (VSNU) geeft desgevraagd aan dat de Maastricht University, de Universiteit Utrecht en de Open Universiteit geen gebruikmaken van software voor online tentamens. Bij de overige universiteiten gebeurt dit, al dan niet in pilotvorm, op verschillende manieren en schaalgrootte wel.
Van welke softwareaanbieder(s) maken de betreffende onderwijsinstellingen gebruik? Kunt u daarbij aangeven of dat Amerikaanse of Europese zogeheten «proctorbedrijven» zijn?
De onderwijsinstellingen maken gebruik van de softwareaanbieders ProctorExam, Proctorio en Remote Proctor Now. ProctorExam is een Nederlands bedrijf waarvan de data in Duitsland worden verwerkt. Proctorio en Remote Proctor Now zijn bedrijven uit de Verenigde Staten met vestigingen en datacentra in de Europese Unie.
Verzoeken de betreffende proctorbedrijven toestemming aan de student of die zijn persoonsgegevens, zoals videobeelden van diens gezicht, mogen opslaan? Voldoen zij verder aan de vereiste van de Algemene verordening gegevensbescherming (AVG)?
Het is aan de onderwijsinstellingen om de studenten goed te informeren over het gebruik en de werking van de proctoring software, bijvoorbeeld middels een privacyverklaring. Een student kan ervoor kiezen niet aan deze tentamenvorm deel te nemen, zoals ik ook toelicht in mijn antwoord op vraag 8.
In mijn antwoord op de schriftelijke vragen van uw collega Futselaar (SP) gaf ik reeds het volgende aan. Bij het gebruik van online proctoring verwerken onderwijsinstellingen (beeld, geluid en andere) gegevens van studenten. Op deze verwerkingen van persoonsgegevens is de AVG van toepassing. De AVG verplicht – kort gezegd – om persoonsgegevens op een behoorlijke en rechtmatige wijze te verwerken. Deze verantwoordelijkheid rust in dit geval op de onderwijsinstelling. De onderwijsinstelling moet kunnen aantonen dat de wijze waarop deze online proctoring toepast bij het afnemen van toetsen, in lijn is met de verplichtingen uit de AVG, in het bijzonder met de beginselen van rechtmatigheid, behoorlijkheid en transparantie, doelbinding, minimale gegevensverwerking, juistheid, opslagbeperking en integriteit en vertrouwelijkheid. De Autoriteit persoonsgegevens (AP) houdt toezicht op de naleving van de AVG. Bovendien kondigde de AP recent aan na te gaan of onderwijsinstellingen «voldoende werk maken van het beschermen van de privacy van hun leerlingen of studenten. Zij moeten aantonen hoe zij dit doen.»
Hogeronderwijsinstellingen geven aan dat de gekozen software en haar leveranciers voldoen aan de AVG. Zo worden de persoonsgegevens die de proctoring software verzamelt enkel gebruikt voor het opsporen van mogelijke fraude tijdens een tentamen. Studenten worden voorgelicht over het gebruik en de werking van de proctoring software. De persoonsgegevens zullen niet langer bewaard worden dan strikt noodzakelijk. De instelling verzorgt in bijzondere gevallen alternatieven voor studenten die daar voor in aanmerking komen. Bijvoorbeeld wanneer de student niet kan beschikken over de benodigde ICT-middelen.
De ICT-coöperatie van de hogeronderwijsinstellingen SURF heeft een whitepaper, zoals genoemd in de beantwoording van vraag 2, gepubliceerd. Deze publicatie is een belangrijke handleiding voor de instellingen om proctoring conform de AVG in te kunnen zetten.
Begrijpt u de angst van studenten dat de proctorbedrijven de opgeslagen gegevens niet verwijderen en mogelijk voor andere doeleinden gebruiken of doorverkopen?
Die angst kan ik mij goed voorstellen. Het is aan de onderwijsinstellingen om die angst weg te nemen door aan te tonen dat het gebruik van de software voldoet aan de AVG en dat er goede afspraken met de proctorbedrijven zijn gemaakt die de privacyrechten van studenten borgen. Onderwijsinstellingen nemen die verantwoordelijkheid. Zie ook mijn antwoord bij vraag 4.
Mag een onderwijsinstelling voor deelname aan onderwijs of tentaminering de student vragen om aanvullende of bijzondere persoonsgegevens te verstrekken?
In mijn antwoord op de schriftelijke vragen van uw collega Futselaar (SP) over dit thema gaf ik reeds het volgende aan.
Net als bij de reguliere afname van tentamens zijn bijzondere categorieën van persoonsgegevens, zoals gegevens over religieuze of levensbeschouwelijke overtuiging of gezondheid af te leiden aan uiterlijke kenmerken. De webcam is gericht op de student in zijn persoonlijke leefomgeving waaruit deze bijzondere persoonsgegevens te herleiden kunnen zijn. Dit vergt een gedegen voorlichting door de onderwijsinstelling aan de student om de bewustwording te vergroten en de kans op het zien en tijdelijk opslaan van deze bijzondere persoonsgegevens te verkleinen. Als studenten niet willen dat dergelijke gegevens uit de beelden afgeleid kunnen worden, kunnen ze, voor zover mogelijk, zorgen dat de uiterlijke kenmerken die daartoe aanleiding geven niet in beeld zijn. Ook staat het hen vrij ervoor te kiezen niet deel te nemen aan deze vorm van tentaminering.
Het verwerken van bijzondere categorieën van persoonsgegevens is in beginsel verboden. Het verwerken van deze persoonsgegevens is slechts toegestaan in de gevallen die AVG noemt. De AP kwalificeert camerabeelden echter niet als bijzondere persoonsgegevens indien (1) het doeleinde van de verwerking niet gericht is op het verwerken van bijzondere persoonsgegevens dan wel op het onderscheid maken op grond van een bijzonder persoonsgegeven, (2) het voor de verantwoordelijke redelijkerwijs niet voorzienbaar is dat de verwerking zal leiden tot het maken van onderscheid op grond van een bijzonder persoonsgegeven, en (3) de verwerking van die bijzondere persoonsgegevens onvermijdelijk is bij die verwerking.
Mag een onderwijsinstelling een student van onderwijs of tentaminering uitsluiten als die geen toestemming verleent om aanvullende of bijzondere persoonsgegevens te verstrekken?
Proctoring wordt ingezet als er geen andere geschikte vormen van toetsing voor handen zijn. Dit geldt met name voor tentamens die zijn gericht op het toetsen van kennis. In veel gevallen zijn deze kennistoetsen gebaseerd op een digitaal systeem zoals een databank van tentamenvragen. Dit type tentaminering is fraudegevoelig. Proctoring is hiervoor een belangrijke oplossing.
Een onderwijsinstelling moet een alternatieve vorm van toetsing aanbieden als een student ervoor kiest niet deel te nemen aan deze vorm van tentaminering. Alternatieve vormen van toetsing zoals digitale toetsing op de campus met behulp van menselijke surveillance, kunnen door de coronacrisis op dit moment niet plaatsvinden. Hierdoor kunnen onderwijsinstellingen niet uitsluiten dat er studievertraging optreedt bij de keuze voor een alternatieve vorm van tentaminering.
Deelt u de opvatting dat studenten nu geen eerlijke afweging kunnen maken bij het gebruiken van deze software, aangezien studenten immers aangeven koste wat kost hun vakken te willen halen om geen studievertraging oplopen en zij zich gedwongen voelen om in te stemmen met de gestelde voorwaarden en deze software te accepteren?
Naast online proctoring bieden de onderwijsinstelling andere, minder ingrijpende, toetsvormen aan zoals openboektentamens en inleveropdrachten. In bepaalde gevallen is geen alternatieve toetsvorm mogelijk. In die gevallen wordt online proctoring ingezet om studenten geen studievertraging te laten oplopen. Daarbij voorziet de onderwijsinstelling in bijzondere gevallen in een alternatief voor studenten die daarvoor in aanmerking komen. Studenten die geen gebruik willen maken van online proctoring kunnen er ook voor kiezen te wachten tot de beperkende maatregelen van de Covid-19 crisis zijn opgeheven en fysieke toetsing weer mogelijk is.
Bent u bereid om in uw overleg met de onderwijskoepels en studentenorganisaties adequate bescherming van de privacy van studenten – ook in crisistijd – aan de orde te stellen, waarbij studenten de suggestie doen om te werken met open boek examens, alternatieve opdrachten of het schrijven van essays?
In mijn regelmatige overleg met onderwijskoepels en studentvertegenwoordigers spreken wij over het voorkomen van studievertraging en de privacy van studenten. Voor de instelling is de bescherming van privacy van studenten, ook in crisistijd, essentieel. De instellingen maken gebruik van diverse toetsvormen, waaronder de door u genoemde vormen. Echter, zoals toegelicht in de antwoorden op vraag 7 en 8, is de inzet van online proctoring in bepaalde gevallen de enige geschikte toetsvorm.
Bent u bereid te onderzoeken of het desnoods mogelijk is om hogescholen en universiteiten in de rest van het academisch jaar alleen voor tentaminering beperkt te openen, of als alternatief voor tentaminering door middel van proctoring?
Samen met de onderwijsinstellingen onderzoeken we maatregelen om het onderwijs en de examinering zo veel mogelijk doorgang te laten vinden, binnen de grenzen van wat gegeven de crisis veilig kan worden geacht. In het geval van deze specifieke tentamens gaat het vaak om grote groepen studenten, wat een groot beslag legt op het openbaar vervoer. Daarom laat het kabinet de ministeries OCW en IenW nu samen verkennen of en onder welke voorwaarden er een lichte versoepeling van maatregelen voor het hoger onderwijs kan komen, zodat tentaminering, voor zover dat online niet afdoende kan, weer op de instelling zou kunnen plaatsvinden.
Het bericht dat arbeidsmigranten met hun baan ook hun bed kwijt raken |
|
Jasper van Dijk (SP), Eppo Bruins (CU) |
|
Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid, viceminister-president ) (D66), Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
![]() ![]() |
Wat is uw reactie op het bericht «Werk kwijt, slaapplaats kwijt»?1
Het kabinet doet nadrukkelijk een oproep aan bedrijven om werknemers niet te ontslaan, maar in dienst te houden en gebruik te maken van de Tijdelijke noodmaatregel overbrugging voor behoud van werkgelegenheid (NOW). De NOW-regeling stimuleert werkgevers om hun personeel in dienst te houden. De NOW is ook van toepassing op de loonkosten voor werknemers waarvoor de werkgever geen loondoorbetalingsplicht heeft. Denk bijvoorbeeld aan werknemers met een oproepcontract of een flexibel contract, mits zij in dienst blijven gedurende de aanvraagperiode. Werkgevers kunnen dus ook werknemers met flexibele contracten met behulp van de tegemoetkoming in de loonkosten in dienst houden. Ditzelfde geldt voor uitzendbureaus die uitzendkrachten in dienst hebben en houden. Indien een werkgever wel de arbeidsmigrant ontslaat, vraagt het kabinet de werkgever om hier de verantwoordelijkheid voor te nemen en de arbeidsmigrant niet per direct op straat te zetten. Indien iemand acute hulp nodig heeft kunnen gemeenten onder bepaalde voorwaarden tijdelijk onderdak bieden.
Deelt u de mening dat het onaanvaardbaar is dat werknemers 400 euro per maand moeten betalen per persoon per bed, waarbij zij tevens per direct kunnen vertrekken als er even geen werk is?
Ik vind dat iedereen recht heeft op degelijke huisvesting tegen een redelijke prijs. Dit is niet anders wanneer sprake is van een tijdelijk verblijf in Nederland. Ten aanzien van de hoogte van de prijs die arbeidsmigranten betalen voor hun huisvesting mag het geen verdienmodel zijn. Om tegen te gaan dat huisvesting een verdienmodel wordt, is sinds 1 januari 2017 het verbod op inhoudingen en verrekeningen op het Wettelijk minimumloon van kracht. Huisvesting vormt daar één van de uitzonderingen op. Er mag voor huisvesting maximaal 25% ingehouden worden op het wettelijk minimumloon onder strikte voorwaarden, bijvoorbeeld dat de huisvesting gecertificeerd is door de Stichting Normering Flexwonen (SNF) of als het om agrarische bedrijven gaat door het Agrarisch Keurmerk Flexwonen (AKF). In het kader van de aanpak van misstanden bij arbeidsmigranten wordt ook ingezet op het verbeteren van de mogelijkheden van het melden van mistanden, waaronder over huisvesting.
Veel arbeidsmigranten komen naar Nederland met een zogenoemde «package deal». Dit houdt in dat de werkgever, veelal een uitzendbureau, een totaalpakket van werk, woning en vervoer aanbiedt. Dit kan voordelen bieden, mede vanwege de krapte op de woningmarkt. De package deal kan echter ook het onwenselijk effect hebben dat arbeidsmigranten kwetsbaar worden voor missstanden. Dat risico is nu tijdens de coronacrisis des te groter. De afhankelijkheidsrelatie tussen de arbeidsmigranten en de werkgever die tevens huisvester is, heeft al langere tijd de aandacht van het kabinet. Zoals in de beantwoording op eerdere Kamervragen is aangegeven en in de Integrale aanpak van misstanden arbeidsmigranten, is het kabinet in gesprek met sociale partners om hiervoor een oplossing te vinden.3
Hiernaast werkt de uitzendbranche aan een kwaliteitscode om de positie van arbeidsmigranten beter te waarborgen. Tot slot is in de cao voor uitzendkrachten de verplichting voor werkgevers om bij uitzetting een redelijke termijn te hanteren opgenomen. Deze is vastgesteld op een termijn van tien dagen wanneer het gaat om een terbeschikkingstelling van 26 weken of langer.
Hoe rijmt u deze meedogenloze praktijk met uw oproep om werknemers niet te ontslaan, maar in dienst te houden en gebruik te maken van de Tijdelijke noodmaatregel Overbrugging voor Werkgelegenheid (NOW)?2
Zie antwoord vraag 1.
Erkent u dat uw oproep veel arbeidsmigranten niet heeft weten te behoeden voor ontslag? Hoeveel arbeidsmigranten zijn werkloos geworden sinds het uitbreken van de coronacrisis?
Door de coronacrisis is er veel uitval van productie en diensten en daarmee ook van werkgelegenheid. Volgens een onderzoek van de CNV4 van begin april 2020 zijn er veel uitzendkrachten die als gevolg van de crisis hun baan hebben verloren. Ook het CBS5meldt dat het aantal nieuwe WW-uitkeringen in maart gestegen is ten opzichte van februari. Er zijn echter op dit moment geen data beschikbaar op basis waarvan ik concrete uitspraken kan doen over de aantallen arbeidsmigranten die zijn getroffen door de crisis.
Wel is het belangrijk om hierbij te vermelden dat terwijl sommige sectoren een krimp ervaren, er bij andere sectoren zoals de logistiek en de glas- en tuinbouw juist een grote vraag naar personeel bestaat. Voor veel arbeidsmigranten en uitzendkrachten zou dit dus kunnen betekenen dat ze bij een andere werkgever aan de slag kunnen gaan, waar hun inzet op dit moment hard nodig is. Juist in deze onzekere tijd is het belangrijk dat vraag en aanbod elkaar eenvoudig kunnen vinden. Daarom hebben de Ministeries van SZW en OCW in samenwerking met sociale partners, gemeenten, UWV, private intermediairs, SBB en MBO-raad het platform www.NLwerktdoor.nl opgezet om de koppeling tussen vraag en aanbod op de arbeidsmarkt te bevorderen.
Tot slot, met het oog op de gevolgen van de coronacrisis voor arbeidsmigranten in Nederland, is er een «Aanjaagteam Bescherming Arbeidsmigranten» in het leven geroepen. Het aanjaagteam zal ervoor zorgen dat alle partijen die betrokken zijn bij arbeidsmigranten gezamenlijk werken aan oplossingen, zodat problemen en knelpunten op dit gebied worden weggenomen. Eén van de concrete opdrachten van het aanjaagteam is om tekorten en overschotten aan arbeidsmigranten in deelsectoren te monitoren en zo nodig arbeidsbemiddeling te stimuleren door aan te haken bij bestaande initiatieven.
Welke waarde heeft de kabinetsafspraak «geen huisuitzettingen tijdens coronacrisis» voor arbeidsmigranten die massaal op straat worden gezet?3
Mede vanwege de urgentie van de woonsituatie van arbeidsmigranten heeft het kabinet op 4 mei 2020 aan uw Kamer bekend gemaakt dat zij het hierboven genoemde «Aanjaagteam Bescherming Arbeidsmigranten» zal instellen.7 Het doel van het aanjaagteam is drieledig. Het aanjaagteam zal de bescherming van arbeidsmigranten agenderen bij werkgevers, gemeenten en provincies, en partijen op regionaal niveau samenbrengen. Tegelijkertijd zal er gezamenlijk met deze partijen en interdepartementaal worden gezocht naar maatregelen voor de bescherming van arbeidsmigranten op de korte en (middel)lange termijn. Het kan zijn dat dit vraagt om lokale oplossingen, maar ook dat er moet worden gekeken naar landelijk beleid.
Met het instellen van het aanjaagteam kan de huisuitzetting snel worden aangepakt en worden gekeken naar (tijdelijke) directe oplossingen.
Daarnaast heeft het kabinet het met de tijdelijke wet verlenging tijdelijke huurovereenkomsten mogelijk gemaakt dat huurders en verhuurders een tijdelijk huurcontract kunnen verlengen voor een tijdelijke periode tijdens crisis.8
Hoeveel arbeidsmigranten hebben naar schatting hun onderkomen moeten verlaten sinds het uitbreken van deze crisis?
Hierover zijn mij geen gegevens bekend.
Bent u het eens dat huurprijzen van 100 euro per week/per bed schandalig zijn?
Zie antwoord vraag 2.
Wat gaat u ondernemen om arbeidsmigranten te beschermen tegen dit soort middeleeuwse praktijken, waarbij werknemers een soort lijfeigenen zijn van hun baas?
De afhankelijkheidsrelatie tussen een arbeidsmigrant en een werkgever die tevens huisvester is, heeft al langere tijd onze aandacht. Zoals aangegeven in eerdere Kamervragen en in de Integrale aanpak van misstanden arbeidsmigranten, is het kabinet in gesprek met sociale partners om hiervoor een oplossing te vinden. De diversiteit (in bijvoorbeeld land van herkomst en verblijfsduur) van de groep arbeidsmigranten aan de onderkant van de arbeidsmarkt zorgt er echter voor dat verschillende groepen arbeidsmigranten verschillende behoeftes hebben, ook met betrekking tot huisvesting. Verschillende groepen kunnen daarom niet altijd met dezelfde aanpak worden geholpen.
Het kabinet heeft inmiddels in brede werkgroepbijeenkomsten kansrijke initiatieven geïdentificeerd, gezocht naar oplossingen om misstanden tegen te gaan en besproken hoe deze initiatieven en oplossingen kunnen worden uitgewerkt. Sommige initiatieven, zoals de verbetering van voorlichting aan arbeidsmigranten, worden al gerealiseerd en zullen op betrekkelijk korte termijn nog verder worden uitgewerkt. Zo heeft het kabinet bijvoorbeeld antwoorden op veelgestelde vragen voor arbeidsmigranten in het kader van de coronacrisis in verschillende talen (waaronder Pools, Roemeens, Spaans, Engels, Duits, Turks) verspreid onder werkgever- en werknemersorganisaties, gemeenten, NGO’s en andere betrokkene partijen. Andere oplossingen, zoals de aanpak van malafide bestuurders door middel van een bestuursverbod, vragen meer zorgvuldigheid en tijd.
Tot slot, zoals eerder vermeld is er met het oog op de gevolgen van de coronacrisis voor arbeidsmigranten in Nederland, een «Aanjaagteam Bescherming Arbeidsmigranten» in het leven geroepen. Het aanjaagteam zal ervoor zorgen dat alle partijen die betrokken zijn bij arbeidsmigranten gezamenlijk werken aan oplossingen, zodat problemen en knelpunten op dit gebied worden weggenomen. Eén van de opdrachten van het aanjaagteam is om op korte termijn voorstellen te doen om de werk- en leefomstandigheden van arbeidsmigranten te verbeteren zodat ook het risico op coronabesmetting voor arbeidsmigranten afneemt.
Bent u bereid – in lijn met de initiatiefnota Actieplan arbeidsmigratie van de leden Segers en Marijnissen – te realiseren dat «bed en baas» van elkaar gescheiden worden en dat er fatsoenlijke huurprijzen worden gehanteerd? Zo nee, hoe maakt u anders een einde aan deze wantoestanden?4
Ik herken en deel veel van de zorgen die worden geuit in de initiatiefnota «Actieplan Arbeidsmigratie», ook wat betreft de mogelijke afhankelijkheidsrelatie tussen een arbeidsmigrant en een werkgever die tevens huisvester is. Daarom verwijs ik u graag naar mijn reactie op de initiatiefnota10 die op 4 mei 2020 naar uw Kamer is gestuurd, waar ik uitgebreid inga op dit onderwerp.
Europese aanbesteding van medische apparatuur en hulpmiddelen |
|
Lilianne Ploumen (PvdA) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Mondkapjes en gezichtsmaskers in aantocht via EU-aanbesteding»1?
Ja.
Op welke beschermingsmiddelen en voor welke aantallen heeft Nederland zich ingeschreven, welke aantallen zijn of worden van elk van deze beschermingsmiddelen geleverd?
Nog steeds is sprake van mondiale schaarste op het gebied van persoonlijke beschermingsmiddelen. Daarom is de Europese Commissie (EC) een gezamenlijke aanbestedingsprocedure voor o.a. beschermingsmiddelen gestart.
Op dit moment lopen vier Joint Procurements (Europese aanbestedingen): twee procedures voor persoonlijke beschermingsmiddelen, één voor beademingsapparatuur en één voor laboratoriumapparatuur en materiaal. Nederland heeft zich voor alle procedures ingeschreven. Voor drie van de vier aanbestedingen zijn inmiddels raamwerkovereenkomsten getekend door de EC met bedrijven. Lidstaten die zich hadden ingeschreven voor de aanbestedingen kunnen daarmee handschoenen, beschermende kleding, oog- en mondbescherming (zoals mondmaskers) en beademingsapparatuur gaan bestellen bij de fabrikanten.
De inzet van de lidstaten op de verschillende aanbestedingsprocedures is vertrouwelijk. Een té hoge inzet per lidstaat op een aanbestedingsprocedure, kan de kansen op een succesvolle aanbesteding aanzienlijk verkleinen. De eerste aanbestedingsronde voor persoonlijke beschermingsmateriaal (brillen en mondmaskers) was bijvoorbeeld niet succesvol (want geen enkel bedrijf had zich ingeschreven). Nederland ziet deze Joint Procurements als aanvullend op de nationale inspanningen om beschermingsmiddelen voor de Nederlandse zorg te krijgen en niet als vervangend. Op nationaal niveau zijn via het Landelijk Consortium Hulpmiddelen grote volumes persoonlijke beschermingsmiddelen ingekocht.
Het feit dat een lidstaat zich met een bepaalde inzet heeft ingeschreven voor een aanbestedingsprocedure, betekent overigens niet dat een lidstaat de inzet ook volledig kan bestellen of daadwerkelijk geleverd krijgt. Bij de Europese aanbestedingsprocedures loopt de EC tegen vergelijkbare problematiek aan als de individuele lidstaten die persoonlijke beschermingsmiddelen en andere hulpmiddelen proberen in te kopen. Voorbeelden hiervan zijn de schaarste van de middelen, lange levertijden en de noodzaak tot aanvullende controle op kwaliteit van beschermingsmiddelen die niet uit Europa komen.
Op dit moment wordt vanuit Nederland geïnventariseerd welke producten uit de geslaagde Europese aanbestedingsprocedures wél besteld en geleverd kunnen worden. Uit de inventarisatie blijkt dat helaas geen enkel product op korte termijn geleverd kan worden. Bij de beademingsapparatuur heeft het bedrijf, die de Europese aanbestedingsprocedure heeft gewonnen, bijvoorbeeld aangegeven dat de levertijd tot 52 weken kan oplopen. Handschoenen kunnen – vanwege de toegenomen mondiale vraag – de komende maanden helemaal niet meer besteld worden bij het betreffende bedrijf. Ook een eerste (deel)levering van mogelijk te bestellen mondmaskers kan niet voor juni plaatsvinden. Tot nu toe heeft Nederland dus nog geen producten besteld of geleverd gekregen vanuit de verschillende Europese aanbestedingsprocedures.
Wanneer is deze Europese aanbesteding van start gegaan? Sinds wanneer heeft Nederland zich aangesloten bij dit EU-initiatief?
De inschrijving van de eerste Europese aanbesteding voor persoonlijk beschermingsmateriaal is op 28 februari 2020 geopend. Nederland heeft zich daarvoor ingeschreven.
Wat is de stand van zaken met betrekking tot de gezamenlijke aanbesteding? Worden de producten op korte termijn geleverd? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u toelichten welke aanbestedingen Nederland heeft geplaatst in het kader van deze gezamenlijke aanbesteding? Kunt u een toelichting geven over het type beschermingsmiddelen, hulpmiddelen en uitrusting en de bedragen?
Zie antwoord vraag 2.
Welk deel van de Nederlandse inkoop is afkomstig van de gezamenlijke aanbesteding met andere EU-lidstaten?
Zie antwoord vraag 2.
Participeert Nederland in de aanleg van de zogeheten rescEU-voorraad, waartoe op 19 maart 2020 door de Europese Commissie is besloten? Zo ja, op welke manier draagt Nederland daaraan bij? Om welke producten en over welke bedragen gaat het? Zo ja, wat is de stand van zaken met betrekking tot deze bijdragen?
Sinds het besluit van 20 maart jl. kunnen lidstaten zich bij de EC aanmelden om voorraden van bijvoorbeeld beschermend materiaal en voorraad voor laboratoria te (laten) ontwikkelen op hun grondgebied en deze te beheren voor de EC. Dit betreft het zogenaamde rescEU stockpiling. Op dit moment zouden 14 lidstaten zich bij de Commissie hebben aangemeld. Ook Nederland overweegt dit. De kosten worden geheel gefinancierd uit het budget voor het Union Civil Protection Mechanism (UCPM). Onder rescEU medical stockpiling vallen: persoonlijke beschermingsmiddelen, laboratorium en intensive care middelen, ontwikkelen van vaccins en andere therapeutics. Daarnaast behoren het per vliegtuig verplaatsen van ernstige besmette patiënten en het beschikbaar hebben van specialistische medische teams onder rescEU medische response-capaciteiten.
De EC heeft voor het UCPM 300 miljoen euro uit de Europese begroting voor 2020 beschikbaar gesteld voor de aanschaf van bijvoorbeeld beschermend materiaal en voorraad voor laboratoria in relatie tot de Covid-19 crisis. Gezien de grote druk op de markt van medische producten is het de verwachting dat dit initiatief pas op de middellange termijn effect zou kunnen hebben. De verdeling van producten vindt plaats door middel van een weging vanuit de Commissie welke lidstaten de producten op enig moment het meest nodig hebben. De EC heeft recent een methodologisch model daartoe ontwikkeld. Dit model zal de EC ondersteunen bij de besluitvorming over de hulpverzoeken: op basis van verzamelde data over onder andere aantal besmette personen en ziekenhuisopnamen zal bepaald worden wie wat nodig heeft. De lidstaten die als gastheer fungeren van de voorraden kunnen niet meer aanspraak maken op de producten dan andere lidstaten.
Draagt Nederland bij aan andere initiatieven die voortkomen uit het civiele-beschermingssysteem van de EU? Zo ja, wat draagt Nederland hieraan bij?
Het Europese civiele beschermingsmechanisme bestaat uit preventie, preparedness en response-activiteiten. Nederland draagt via deelname aan verschillende werkgroepen bij aan het onder meer uitwisselen van kennis over het vergroten van de nationale weerbaarheid van lidstaten en het maken van afspraken over de kwaliteit, gezamenlijk trainen en het gereed hebben van de response-capaciteiten. Naast rescEU kent het mechanisme ook de civil protection pool (CPP). Nederland heeft de volgende nationale capaciteiten in CPP ter beschikking gesteld: Urban Search and RescEU Team (USAR), Technische ondersteuningsteam (TAST), Extreem hoge capaciteiten waterpompen, Mobiel laboratorium incl. team welke ingezet wordt t.b.v. milieurampen (Environmental Assessment Unit), Maritime Incident Response Group (MIRG).