Het bericht ‘Te koop: openbare orde en veiligheid; Onderzoek Beveiligingsmultinational G4S en de VVD-lobby’. |
|
Kees Verhoeven (D66), Chris van Dam (CDA) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA), Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() ![]() |
Heeft u kennisgenomen van het artikel in De Groene Amsterdammer van 15 april 2020, «Te koop: openbare orde en veiligheid; Onderzoek Beveiligingsmultinational G4S en de VVD-lobby»?1
Ja.
In hoeverre is de Kamer geïnformeerd door uw voorganger ten aanzien van het convenant dat in 2016 is getekend en dat het delen van data van sensoren tussen bedrijven, politie, Openbaar Ministerie (OM) en overheid makkelijker maakt? Is sprake van een convenant of een intentieverklaring? Bent u bereid dit convenant alsnog aan de Kamer toe te zenden? Is er sinds 2016 sprake geweest van een update?
In 2016 is door het Ministerie van Justitie en Veiligheid, de politie, de Nederlandse Veiligheidsbranche en de Federatie Veilig Nederland (destijds VEBON-NOVB) een intentieverklaring ondertekend over hun onderlinge samenwerking op het gebied van sensing.2 Er is geen sprake van een convenant. Over de ondertekening is destijds door verschillende partijen in de openbaarheid verklaard. De intentieverklaring treft uw Kamer bijgevoegd aan. De intentieverklaring heeft geen vervolg gekregen in de vorm van een hernieuwde verklaring of een convenant.
De Kamer is gezien de beperkte strekking destijds niet separaat over de intentieverklaring geïnformeerd. Wel is uw Kamer in november 2015 geïnformeerd over de Visie op sensing.3 De intentieverklaring kan gezien worden als een bevestiging van die visie en borduurt erop voort. Over de inzet van sensing door de politie is uw Kamer sindsdien meermaals geïnformeerd.4
Acht u het wenselijk dat dergelijke vergaande publiek-private samenwerking tot stand kan komen zonder enige politieke controle of zeggenschap?
Zie antwoord vraag 2.
Biedt het convenant voldoende basis om data die door sensoren zijn verzameld in de openbare ruimte te kunnen delen tussen bedrijven, politie, OM en andere overheidsinstanties? Wat voor soort data worden gedeeld, zijn er afspraken gemaakt over het gebruik daarvan en over bewaartermijnen? Kunt u deze vragen beantwoorden inclusief het schetsen van regels voortvloeiend uit wettelijke bepalingen van de Algemene verordening gegevensbescherming en de Wet politiegegevens?
In de verklaring wordt de intentie uitgesproken om data die met eigen sensoren is verkregen zo direct mogelijk en in wederkerigheid met elkaar te delen, met inachtneming van daartoe bestaande kaders en verantwoordelijkheden. Er zijn geen afspraken gemaakt over het soort data dat wordt gedeeld, het gebruik daarvan en de bewaartermijnen.
In zijn algemeenheid geldt dat data die door de politie wordt verkregen voor de uitvoering van haar taak politiegegevens zijn volgens de Wet Politiegegevens (Wpg). De wettelijke kaders voor de doorgifte of verstrekking van politiegegevens aan anderen dan politie en Koninklijke marechaussee staan beschreven in paragraaf 3 van de Wpg. Dergelijke wettelijke bepalingen zijn, zoals ook expliciet is opgenomen in de intentieverklaring, altijd leidend. Voor het verstrekken of doorgeven van politie- of justitiegegevens zijn altijd de bepalingen uit de Wpg en Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens (Wjsg) leidend.
G4S is een private organisatie en dient zich bij «het oogsten van data» aan de bepalingen in de Algemene Verordening Gegevensbescherming (AVG) te houden. De AVG schrijft regels voor ten aanzien van het verzamelen en verwerken van persoonsgegevens. De Autoriteit Persoonsgegevens is op dit gebied de handhavende autoriteit.
Op welke wijze is gewaarborgd dat particuliere beveiligingsorganisaties publiek gesenste data niet kunnen benutten voor andere taken of doeleinden dan strikt voor de taak waarvoor zij zijn gecontracteerd? Wilt u de in het artikel aangehaalde uitspraak van G4S-topman Levinsohn dat «het oogsten van data topprioriteit is voor het bedrijf» in uw antwoord betrekken?
Zie antwoord vraag 4.
Kunt u inzichtelijk maken in hoeveel gevallen en op welke wijze al gebruik gemaakt is en wordt van dit convenant?
De politie heeft mij desgevraagd laten weten dat de veiligheidsbranche na de ondertekening van de intentieverklaring is uitgenodigd om zelf proeven te doen met sensortoepassingen, gebaseerd op de aanpak van de politie, en de ervaringen vervolgens uit te wisselen. Zoals gezegd is hier geen opvolging aan gegeven.
Waar het gaat om gebruik van data van particuliere beveiligingsbedrijven door politie of justitie kan de officier van justitie dergelijke data vorderen in een opsporingsonderzoek. Bedrijven kunnen er ook zelf voor kiezen om, binnen de kaders van de AVG, data beschikbaar te stellen aan de politie, zoals dat bijvoorbeeld gebeurt in het kader van Live View, waarbij bij een alarmerende situatie beelden direct met de meldkamers kunnen worden gedeeld. Ook kan sprake zijn van een vorm van technisch medegebruik van private sensoren, waarbij de data ook beschikbaar is voor de uitvoering van de politietaak. Hierbij geldt dat er altijd een eigen aparte verkrijgingsgrond nodig is en er nooit kan worden verwezen naar een algemeen convenant.
Kunt u aangeven binnen welk wettelijk kader gemeenten in de openbare ruimte camera’s kunnen toepassen, dan wel beveiligingsbedrijven en particulieren kunnen toestaan om camera’s toe te passen? Kunt u specifiek aandacht besteden aan de termijn waarbinnen een camera ergens mag hangen en de bewaartermijn voor beelden van die camera?
Cameratoezicht door gemeenten in de openbare ruimte is geregeld in artikel 151c van de Gemeentewet (Gw). In het negende lid van dit artikel is aangegeven dat de persoonsgegevens die worden verwerkt door middel van dit cameratoezicht politiegegevens in de zin van de Wet politiegegevens (Wpg) zijn. Dit betekent dat de korpschef verwerkingsverantwoordelijke is. De burgemeester kan besluiten tot inzet van dit cameratoezicht indien de gemeenteraad hem bij verordening daartoe de bevoegdheid heeft verleend. De burgemeester stelt in overleg met de officier van justitie de periode vast waarin in het belang van de handhaving van de openbare orde daadwerkelijk gebruik van de camera’s plaatsvindt en de met de camera’s gemaakte beelden in elk geval rechtstreeks worden bekeken (derde lid). De burgemeester besluit binnen welk gebied het cameratoezicht plaatsvindt en voor welke duur de gebiedsaanwijzing geldt binnen de marges van de verordening. De bewaartermijn van de beelden is geregeld in art 151c, negende lid. Vindt het cameratoezicht plaats onder het regime van artikel 151c Gemeentewet, dan mogen de beelden ten hoogste vier weken worden bewaard. Een uitzondering op deze regel vormen alle beelden waarop strafbare feiten zijn vastgelegd en de beelden die door de politie ingezet worden voor de opsporing en vervolging van de verdachten van een gepleegd strafbaar feit.
Cameratoezicht op openbare plaatsen in het belang van de handhaving van de openbare orde is uitsluitend voorbehouden aan gemeenten op grond van artikel 151c Gemeentewet. Bij de private beveiliging van bijvoorbeeld bedrijfsgebouwen of goederen met behulp van camera’s is het in sommige gevallen onvermijdelijk dat een deel van de openbare ruimte in beeld wordt gebracht.5 Op dit cameratoezicht door private organisaties is de Algemene Verordening gegevensbescherming (AVG) van toepassing.
Welke wettelijke grondslag gebruiken politie, OM, overheid en de private sector om de camerabeelden te delen met elkaar?
De wettelijke grondslagen hiervoor zijn gelegen in de Wpg, Wsjg en de AVG. Een officier van justitie kan camerabeelden van private partijen vorderen ten behoeve van de strafvordering. Het delen van beelden door politie kan uitsluitend op grond van de Wpg.
Hebt u een beeld hoe gemeenten omgaan met camera’s en sensors in de openbare ruimte en onder meer de opslag van deze data? Ziet u veel verschillen tussen gemeenten? Hoe worden gemeenten geïnformeerd over wat wettelijk is toegestaan op dit vlak? In welke mate houdt de Autoriteit Persoonsgegevens toezicht hierop?
Gemeenten zetten camera’s (en sensoren) wisselend in, ook de opslag van de beelden wisselt sterk. Enkele gemeenten hebben zelf hun eigen toezichtruimte. Het verwerken van de gegevens is voorbehouden aan de politie.
Gemeenten worden op diverse wijzen geïnformeerd over wat wettelijk is toegestaan op dit vlak. Zo heeft de Autoriteit Persoonsgegevens beleidsregels cameratoezicht uitgebracht. Ook is informatie te raadplegen via het Centrum voor Criminaliteitspreventie en Veiligheid (het CCV). Veel gemeenten nemen in de eerste plaats contact op met het CCV bij vragen over camera’s.
Vanwege de bovengenoemde verantwoordelijkheid van de korpschef waar het gaat om het verwerken van de gegevens wordt hierover door de gemeenten ook gesproken met de politie.
De Autoriteit Persoonsgegevens ziet toe op de naleving van de AVG en aanverwante wetten, waaronder de Wpg. Daartoe beschikt de Autoriteit Persoonsgegevens over een aantal middelen, waaronder het instellen van een onderzoek naar de naleving van relevante wetgeving.6
Wordt in de publieke ruimte door particuliere beveiligingsbedrijven gemaakt van camera’s met gezichtsherkenningstechnologie?
Uit artikel 9 van de AVG volgt dat biometrische gegevens die verwerkt worden met het oog op de unieke identificatie van een persoon, bijzondere persoonsgegevens zijn. Verwerking hiervan is verboden, tenzij een van de specifieke uitzonderingen van toepassing is, zoals expliciete toestemming door de betrokkene of wanneer het gaat om openbare gegevens. Particuliere beveiligingsbedrijven komen in principe niet voor de uitzonderingsgronden in aanmerking.
Op welke wijze wordt gegarandeerd dat beelden van camera’s in de openbare ruimte geverifieerd worden op echtheid? Hoe wordt voorkomen dat door (cyber)criminelen beelden (bijvoorbeeld na een hack) gemanipuleerd kunnen worden?
Zoals beschreven in mijn brief van 20 november 20197 is het overheidsbeleid dat bij de aanschaf en installatie van beveiligingsapparatuur nationale veiligheidsoverwegingen worden meegewogen bij de inkoop en aanbesteding van beveiligingsproducten en hieraan gerelateerde diensten. Bij de aanschaf van gevoelige apparatuur zal volgens dit beleid bij aanschaf en implementatie rekening worden gehouden met zowel eventuele risico’s in relatie tot de leverancier als met het concrete gebruik van de systemen, bijvoorbeeld waar het gaat om de controle op toegang tot het systeem door derden. Eind vorig jaar heeft het Kabinet een verscherpt inkoop- en aanbestedingsbeleid ten aanzien van nationale veiligheidsrisico’s geïmplementeerd alsmede een instrumentarium om dit beleid te ondersteunen. Dit instrumentarium wordt ook ter beschikking gesteld aan bedrijven en organisaties uit vitale sectoren en medeoverheden.
Wat is de betrokkenheid van grote beveiligingsbedrijven als G4S, Trigion en Securitas bij het «verhuren» van buitengewoon opsporingsambtenaren (boa's) aan gemeenten en aan andere overheidsorganen? Hoe verhoudt zich in deze gevallen de private aanstelling van een boa tot de publieke taak van opsporingsambtenaar? Op welke wijze wordt voorkomen dat publieke en private informatiestromen en belangen door elkaar heen gaan lopen? Wie houdt hier toezicht op?
Voor de inhuur van boa’s gelden de Beleidsregels Buitengewoon opsporingsambtenaar. In algemene zin geldt het uitgangspunt dat boa’s in bezoldigde dienst moeten zijn van een overheidsorgaan. Hierop zijn uitzonderingen mogelijk, deze worden ook in de beleidsregels beschreven. Inhuur van boa-bekwame functionarissen die werken voor particuliere bedrijven is alleen mogelijk als voldaan is aan een aantal voorwaarden, waaronder toestemming van de lokale driehoek. Ook mag een ingehuurde boa geen toegang hebben tot politie- en of opsporingssystemen. Bovendien geldt voor ingehuurde boa’s dat zij moeten voldoen aan dezelfde eisen en gehouden zijn aan dezelfde voorwaarden zoals deze gelden voor niet-ingehuurde boa’s.
Wat is uw oordeel over de in het artikel geconstateerde samenloop van functies van de heer Joustra in zijn voormalige hoedanigheid van voorzitter van de Onderzoeksraad voor Veiligheid én lid van de Raad van advies van G4S?
De heer Joustra had in de periode dat hij voorzitter was van de Onderzoeksraad voor de Veiligheid (OVV) een nevenfunctie bij G4S Group. Medewerkers van de OVV hebben de status van rijksambtenaar. Voor ambtenaren gelden regels en richtlijnen over hun integriteit, waaronder de verplichting om nevenwerkzaamheden te melden. Voor zover mij bekend heeft de heer Joustra zich hieraan gehouden.
Een noodfonds voor de culturele sector |
|
Peter Kwint , Niels van den Berge (GL), Lodewijk Asscher (PvdA) |
|
Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
![]() ![]() |
Bent u bekend met het bericht «Geen extra coronageld voor redding culturele sector»?1
Ja
Klopt het dat er geen extra geld zal worden vrijgemaakt om de inkomstenderving van de culturele sector (berekend op ruim 1 miljard euro tot 1 juli 2020) als gevolg van de coronacrisis te compenseren? Zo ja, kunt u dit toelichten?
Nee.
Met mijn brief van 15 april jl. heb ik uw Kamer geïnformeerd over de aanvullende ondersteuning die het kabinet biedt om de culturele en creatieve sector door de financieel zware eerste maanden heen te helpen en in staat te stellen om te investeren voor het volgende seizoen.
Het kabinet voegt € 300 miljoen additionele middelen toe aan het bestaande instrumentarium om de vitale onderdelen in de culturele infrastructuur in stand te houden. Zo behouden we niet alleen het unieke Nederlandse artistieke product, maar waarborgen we ook de werkgelegenheid in deze sector. Het doel is om die onderdelen van de keten die onmisbaar zijn en zorgen voor werkgelegenheid overeind te houden. De regeling is gericht op instellingen/organisaties, die de opdrachtenstroom richting zzp’ers en andere instellingen weer op gang kunnen brengen.
De additionele middelen worden ingezet voor het:
Deze middelen zijn aanvullend op de in mijn brief van 27 maart jl. aangegeven generieke maatregelen van het kabinet. Deze generieke maatregelen zijn ook van toepassing op de culturele en creatieve sector, voor zowel zelfstandigen als instellingen. Deze kabinetsbrede maatregelen (vanuit de ministeries van EZK en SZW) bieden houvast voor bedrijven, instellingen en werkenden in het culturele en creatieve veld. Relevante voorbeelden zijn: de werktijdverkorting voor werknemers en werkgevers, de extra ondersteuning voor zzp’ers, de belastingmaatregelen, verruiming en versoepeling van de borgstelling midden- en kleinbedrijf, financiële ondersteuning via Qredits en de Tegemoetkoming Ondernemers Getroffen Sectoren Covid-19 (TOGS). Daarmee worden banen behouden, worden zzp’ers en kleine ondernemingen ondersteund en worden lasten verlaagd.
Hoe vindt u het dat dat een derde van de podia en een kwart van de musea dreigt om te vallen als er niet voor 1 juni extra overheidssteun komt?
Zie de reactie bij antwoord 2.
Bent u zich bewust van het feit dat de door de overheid afgekondigde maatregel niet goed aansluit op de structuur van de arbeidsmarkt in de cultuur en creatieve sector?
Zie de reactie bij antwoord 2.
Deelt u de mening dat de Kunst- en Cultuursector niet ten onder mag gaan aan de coronacrisis en dat moet worden voorkomen dat de structurele basis van de culturele en creatieve sector wordt aangetast? Zo ja, welke maatregelen bent u van plan te nemen? Kunt u dit toelichten?
Zie de reactie bij antwoord 2.
Welke concrete acties en ideeën zijn ontwikkeld buiten de bestaande en voor deze sector niet toereikende maatregelen? Welke acties vloeien daaruit voort nu u stelt dat het voorjaarsseizoen verloren is2 en welke acties worden ondernomen om te voorkomen dat ook het najaarsseizoen verloren gaat?
Zie de reactie bij antwoord 2.
Bent u bekend met het het pleidooi voor een noodfonds voor de culturele sector?3
Ja.
Hoe oordeelt u over een noodfonds, zoals bepleit door deze partijen?
Zie de reactie bij antwoord 2.
Kunt u deze vragen beantwoorden voor 21 april 2020?
Ja.
De opschorting van de steun van de VS aan de WHO |
|
Achraf Bouali (D66), Anne Kuik (CDA), Joël Voordewind (CU) |
|
Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (D66) |
|
![]() ![]() ![]() |
Bent u op enige manier gewaarschuwd voor het voornemen van Verenigde Staten om financiering aan de Wereldgezondheidsorganisatie (WHO) op te schorten?1
Ik heb kennisgenomen van dit voornemen middels mediaberichten. Voorafgaand aan de aankondiging van President Trump heeft de Amerikaanse administratie in diplomatieke contacten en in de media zorgen uitgesproken over het functioneren van de WHO in relatie tot de coronacrisis.
Kunt u aangeven welke consequenties deze actie van de VS heeft voor de bestrijding van het COVID-19 virus? Kunt u daarbij in het bijzonder aangeven welke consequenties dit heeft voor het werk van de WHO?
De VS draagt circa 15% bij aan het jaarbudget van de WHO. De VS heeft momenteel de financiering aan de WHO opgeschort, hangende een evaluatie van het functioneren van de WHO. Dit zal naar verwachting 60 tot 90 dagen in beslag nemen. De reikwijdte van dit eventuele besluit is momenteel nog niet bekend. De WHO brengt momenteel de mogelijke gevolgen van de Amerikaanse aankondiging in kaart.
Bent u bereid om gezamenlijk met uw EU-collega’s bij de VS erop aan te dringen om de financiering van de WHO niet stop te zetten zolang de COVID-19 pandemie niet onder controle is? Welke mogelijkheid ziet u voor de EU om deze financiële tegenslag te adresseren?
Namens de Nederlandse regering heb ik steun uitgesproken voor de WHO. Wat ons betreft is dit niet het moment om de financiering aan deze organisatie op te schorten. De WHO vervult een cruciale rol bij de technische ondersteuning en coördinatie van de internationale aanpak van het coronavirus. We steunen de eerdere uitspraken van de SGVN hierover. In diplomatieke contacten zal Nederland deze boodschap ook uitdragen aan Amerikaanse gesprekspartners. Om gestalte te geven aan de steun van lidstaten voor de WHO is er op initiatief van de Europese Commissie een conceptresolutie ingebracht over de COVID-19 response ten behoeve van de (virtuele) jaarvergadering van de WHO op 18 mei.
Reacties van vergelijkbare strekking zijn ook gegeven door andere Europese lidstaten.
Samen met EU-collega’s zal ik me ervoor blijven inzetten dat de rol van de WHO en het multilaterale systeem voldoende gewaarborgd zijn tijdens deze mondiale gezondheidscrisis.
Kunt u de Kamer informeren over uw eventuele extra inzet op de WHO?
Nederland heeft EUR 100 miljoen beschikbaar gesteld ten behoeve van het bestrijden van de COVID-19 pandemie, hiervan zal ook EUR 7,5 miljoen ter beschikking staan van de WHO voor de uitvoering van hun Strategic Preparedness and Response Plan. Dit komt bovenop al eerdere bijdragen aan de WHO in de beginfase van de crisis, waarbij EUR 5 miljoen ter beschikking is gesteld voor WHO’s Contingency Fund for Emergencies.
Het geneesmiddelenbeleid tijdens de coronacrisis |
|
Lilianne Ploumen (PvdA) |
|
Martin van Rijn (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
![]() |
Klopt het dat uitstel van de aanpassing van de Wet geneesmiddelenprijzen (Wgp) € 150 tot 180 miljoen kost die niet aan zorg besteed kan worden? Hoeveel van dit bedrag komt bij de farmaceutische industrie, c.q. de groothandels, c.q. de apothekers terecht?
Door het uitstel van de aanscherping van Wgp tot 1 oktober 2020 is er een besparingsverlies op de zorguitgaven van naar schatting € 150 miljoen. Ik geef partijen op de geneesmiddelenmarkt hiermee meer financiële armslag om zich voor te bereiden op eventuele tekorten, bijvoorbeeld door voldoende voorraden aan te leggen. Ik vind dit belangrijk omdat naar verwachting door de uitbraak van COVID-19 er meer druk komt op de internationale geneesmiddelenmarkt. Welk bedrag van dit besparingsverlies bij welke partij in de keten terecht komt hangt af van de kortingen die worden berekend onderling. De verwachting is dat een relatief groter deel bij de farmaceutische industrie terecht zal komen.
Ik heb partijen wel opgeroepen verantwoordelijk om te gaan met de extra financiële armslag die ik hen hiermee bied, bijvoorbeeld door voorraden op peil te houden.
Van welke geneesmiddelen ontstaan tekorten als direct gevolg van de coronacrisis en wat zou daarbij de noodzaak c.q. het effect zijn van het niet aanpassen van de Wgp?
Zoals ik in mijn brief van 26 maart 2020 heb toegelicht, is het uitstel van de aanscherping van de Wgp er niet op gericht om in specifieke gevallen tekorten van geneesmiddelen vanwege lagere prijzen te voorkomen maar betrof het een algemene maatregel die ik heb genomen ten behoeve van de continuïteit van de algehele geneesmiddelenvoorziening. Dit achtte ik noodzakelijk gezien de zeer sterk toenemende onrust en onzekerheid op de internationale geneesmiddelenmarkt die zich manifesteerde in de weken voor het van kracht worden van de geplande aanscherping van maximumprijzen per 1 april 2020. De onrust was onder meer ingegeven met de snelle verspreiding van de COVID-19 naar andere landen, het stilvallen van fabrieken in China, en de exportrestricties in India en andere landen. In deze specifieke context van sterk toenemende onrust op de wereldmarkt waarbij risico’s op tekorten in de komende maanden steeds groter werden, koos ik ervoor om marktpartijen tijdelijk meer lucht te geven zodat zij snel maatregelen konden nemen om goed voorbereid te zijn op mogelijke tekorten. Met deze financiële armslag kunnen partijen voorraden aanleggen.
Ik ben daarnaast bereid, zoals ook aangekondigd in mijn brief van 26 maart 2020, om voor specifieke corona-gerelateerde geneesmiddelen per direct de wettelijke maximumprijs los te laten in het geval daar een tekort voor dreigt en prijs een belemmering vormt voor de inkoop. Zo blijft Nederland als afzetmarkt aantrekkelijk en staan we bij schaarste niet achteraan. Deze aanpak kan ik indien nodig ook inzetten voor andere specifieke geneesmiddelen waarvoor een tekort dreigt (Kamerstukken 2019–2020, 29 477, nr. 651).
Waarom kiest u er niet voor om de opschorting van de Wgp-aanpassing uitsluitend toe te passen op geneesmiddelen waarvan door een prijseffect een tekort zou ontstaan en wél de Wgp-aanpassing door te laten gaan voor geneesmiddelen die daardoor een hogere prijs kunnen krijgen zonder dat er sprake is van een dreigend tekort bij deze geneesmiddelen?
Zie antwoord vraag 2.
Mag de Wgp losgelaten worden bij geneesmiddelen die nodig zijn bij de behandeling van coronapatiënten? Zo ja, wat betekent dit voor de mogelijkheid voor de farmaceutische industrie om oneigenlijke winsten te maken? Welke mogelijkheden heeft u om excessieve prijzen te verbieden en welke van deze mogelijkheden gaat u tijdig inzetten?
Zoals gezegd ben ik bereid om voor specifieke corona-gerelateerde geneesmiddelen per direct de wettelijke maximumprijs los te laten in het geval daar een concreet tekort voor dreigt en de wettelijke maximumprijs een belemmering vormt. Ik heb dit recent gedaan voor het middel midazolam dat wordt ingezet voor de behandeling van COVID-19. Ik zal tijdens en na afloop van het tijdelijk loslaten van de wettelijke maximumprijs bezien wat de prijs- en volume ontwikkelingen zijn (geweest) voor de periode dat de wettelijke maximumprijs is losgelaten. Op die manier wordt inzichtelijk of een handelsvergunninghouder verantwoordelijk is omgegaan met de mogelijkheid om het specifieke middel tegen een hogere prijs in te kopen.
In hoeverre speelt volgens u bij een mogelijk geneesmiddelentekort mee, dat voorraden minder waard zouden zijn geworden door de voorziene prijsdaling per 1 april en apotheken, groothandels en leveranciers daarom geen extra voorraden hebben aangelegd? Heeft controle plaatsgevonden of voldoende voorraad was aangehouden? Zo ja, was dat het geval? Zo nee, waarom niet?
Er zijn bij elke halfjaarlijkse vaststelling van de wettelijke maximumprijzen prijsschommelingen voor individuele geneesmiddelen. Echter, met de aanscherping van de Wgp zou dit eenmalig voor meer producten dan gebruikelijk spelen, omdat op 1 april 2020 voor de eerste keer op basis van de nieuwe samenstelling van vier referentielanden maximumprijzen worden vastgesteld.
Het Meldpunt Geneesmiddelentekorten en -defecten (Meldpunt tekorten) heeft naar ik begrijp geen signalen ontvangen van verminderde voorraad bij handelsvergunninghouders voorafgaand aan 1 april 2020. In de aanloop naar 1 april 2020 zijn niet méér tekortmeldingen gedaan dan daarvoor. Ook is bij het opvragen van de voorraadgegevens vanaf medio maart 2020 gebleken dat er in de meeste gevallen voldoende voorraad was voor een normale afzet.
Wat is nu de stand van zaken ten aanzien van geneesmiddelentekorten? Kunt u toezeggen dat de Geneesmiddelenwet die voorschrijft dat voldoende voorraad gehouden moet worden, zal worden gehandhaafd?
Leveringsproblemen moeten door firma’s gemeld worden bij het Meldpunt tekorten. Tijdens de coronacrisis is het van belang dat eventuele tekorten, die door leveringsproblemen kunnen ontstaan, vroegtijdig worden gesignaleerd, zodat preventieve maatregelen kunnen worden genomen. Om die reden is met partijen in het Coronaberaad leveranciers afgesproken om op basis van een lijst een monitor in te stellen met een overzicht van de voorraden in de hele keten in relatie tot de actuele vraag.
Voor geneesmiddelen die specifiek gebruikt worden op de intensive care bij de behandeling van COVID-19 patiënten is het Landelijk Coördinatiecentrum Geneesmiddelen (LCG) opgericht. Het LCG houdt nauwkeurig bij welke en hoeveel geneesmiddelen beschikbaar zijn.
Ook tijdens de coronacrisis wordt – waar nodig – gehandhaafd en dient voldoende voorraad aangehouden te worden voor groothandelaren of apothekers om in de behoeften van patiënten te kunnen voorzien. De Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) ziet hierop toe en houdt daarbij rekening met de uitzonderlijke situatie, die door de coronacrisis is ontstaan.
Bent u recent benaderd door (vertegenwoordigers of belangenbehartigers van) de farmaceutische industrie, de farmaceutische groothandels en/of apothekers? Zo ja, met welke boodschap? Is hierbij het onderwerp preferentiebeleid/pakjesmodel van Achmea/laagste prijsgarantie voor geneesmiddelen aan de orde geweest?
Met partijen in de keten wordt bestuurlijk overlegd in het zogenaamde Coronaberaad beschikbaarheid geneesmiddelen. In dit overleg is ook de inkoop door zorgverzekeraars aan de orde geweest. Zoals aangegeven in mijn brief aan uw Kamer van 26 maart 2020 heb ik in dit overleg zorgverzekeraars gevraagd wat zij kunnen doen om bij hun prijsafspraken met fabrikanten en apotheken explicieter rekening te houden met veranderende marktomstandigheden. Zorgverzekeraars hebben daarop aangegeven dat zodra zij een nieuwe contracteringsronde starten, zij hier rekening mee houden.
Bent u ervan op de hoogte dat het preferentiebeleid een jaarlijkse kostendaling van € 600 miljoen teweeg heeft gebracht, geld dat anders naar apothekers en groothandel zou zijn gegaan?
Ja, het preferentiebeleid heeft tot een omvangrijke jaarlijkse kostendaling geleid.
Bent u zich bewust dat de transparante lagere prijzen die door het preferentiebeleid zijn bereikt een grote invloed hebben op motivering van artsen om bewust goedkopere middelen voor te schrijven?
Ja.
Bent u zich bewust dat de lagere transparante prijzen een grote invloed hebben op de vergoedingslimieten van het geneesmiddelenvergoedingssysteem (GVS) dat met een herberekening ook tot substantiële kostendaling zal kunnen leiden?
Ja, daar ben ik me van bewust, voor zover met lagere transparante prijzen de officiële prijzen worden bedoeld waarvoor fabrikanten geneesmiddelen op de Nederlandse markt aanbieden. Deze lagere prijzen hebben een veelal verlagend effect op de vergoedingslimieten in het Geneesmiddelenvergoedingssysteem (GVS) bij een nieuwe herberekening. Dit geldt niet voor inkoopkortingen die ten opzichte van de officiële prijzen behaald worden. Deze werken immers niet door in de berekening van de vergoedingslimieten.
De huidige vergoedingslimieten zijn gebaseerd op de geneesmiddelen die in 1998 op de Nederlandse markt beschikbaar waren, tegen de prijzen die toen golden. Een herberekening zorgt ervoor dat actuele – en dus in veel gevallen lagere – prijzen mee worden genomen in het bepalen van de vergoedingslimieten. Hierdoor daalt het overgrote deel van de vergoedingslimieten. Mijn voorganger heeft de gevolgen van een herberekening uitgebreid beschreven in zijn brief over de modernisering van het GVS (Kamerstukken II, 2019–2020, 29 477, nr. 644).
Overweegt u het preferentiebeleid/pakjesmodel van Achmea/laagste prijsgarantie voor geneesmiddelen al dan niet tijdelijk stop te zetten vanwege de coronacrisis? Zo ja, kunt u precies aangeven welke argumenten daarvoor zouden bestaan?
Nee. Het al dan niet voeren van preferentiebeleid en andere inkoopbeleid is de verantwoordelijkheid van zorgverzekeraars. Ik vind het wel van belang dat ze daarbij rekening houden met de veranderende marktomstandigheden.
Wordt het argument van een dreigend geneesmiddelentekort gebruikt om de noodzaak van het (tijdelijk) stopzetten van het preferentiebeleid aan te tonen? Zo ja, door wie? Welke bewijzen voor lagere prijzen als enige oorzaak van een geneesmiddelentekort kent u?
Er zijn voor- en tegenstanders van het preferentiebeleid. In welke mate veranderende marktomstandigheden de opvatting van partijen beïnvloedt, kan ik niet beoordelen.
Kan een overzicht gegeven worden van de verhouding apotheek-transactieprijzen (prijs die de apotheek betaalt in tegenstelling tot de declaratieprijs (AIP) en geneesmiddelentekorten in andere landen, vergelijkbaar met Nederland?
Nee. Er is geen overzicht beschikbaar van de verhouding tussen de daadwerkelijke inkoopprijzen (door de apotheek) en geneesmiddelentekorten in verschillende landen. De officiële apotheekinkoopprijzen van generieke geneesmiddelen liggen in Nederland gemiddeld lager dan in andere EU Lidstaten.
Kent u de uitspraak van de Ofichem Groep over de strategie van India, waar de geneesmiddelenproductie als kritische infrastructuur is benoemd, die mag doorwerken, en dat alleen de lockdown de export bemoeilijkt? Deelt u de mening dat dit probleem dus los staat van prijzen?1
In India is de lockdown verlengd tot 3 mei aanstaande, met zeer aanzienlijke uitzonderingen voor diverse (economische) sectoren, met name in regio’s waar de Corona-uitbraak beperkt lijkt te zijn. India zoekt naar mogelijkheden om diverse sectoren die van grote waarde zijn voor de Indiase economie te laten functioneren. Er is, zeker na de afgelopen periode van een bredere lockdown, sprake van een ernstige verstoring van de logistieke keten. Havens zijn grotendeels geblokkeerd en transport over zee is nauwelijks mogelijk. Luchttransport is beperkt mogelijk. De aanvoer van grondstoffen voor geneesmiddelen uit China naar India komt echter weer op gang. India heeft de exportrestricties grotendeels opgeheven.
Geneesmiddelen worden maanden van tevoren besteld en het is nog niet duidelijk wat de gevolgen voor de voorraden (en prijzen) in Nederland op termijn zullen zijn. Dit wordt nauwlettend in de gaten gehouden, zodat ook tijdig gezocht kan worden naar alternatieven. De eerdergenoemde monitoring van voorraden in relatie tot actuele vraag heeft mede als doel vroegtijdig gevolgen voor de Nederlandse markt te signaleren.
Daarnaast is het correct dat het prijsniveau in Nederland geen directe rol lijkt te spelen bij het ontstaan van tekorten in Nederland. Een tekort ontstaat in de regel door een onderbreking in productie of distributie. Wel kunnen lage prijzen een rol spelen als bij schaarste, bijvoorbeeld als gevolg van een leveringsonderbreking of sterk toegenomen vraag, een fabrikant een keuze moet maken aan welke landen hij levert. Tegelijkertijd begrijp ik dat bij de keuze van de fabrikant om Nederland te beleveren ook andere factoren een rol spelen naast de prijs, waaronder elementen als afzetzekerheid en historische verdeling.
Deelt u de mening dat, als de productie in bijvoorbeeld India stopt ten gevolge van de lock down, het geneesmiddelentekort dat dientengevolge optreedt, niets te maken heeft met prijzen maar alleen met productie en mogelijk ook met onvoldoende voorraad in Nederland?
Zie antwoord vraag 14.
Klopt het dat de Nederlands Huisartsen Genootschap (NHG)-richtlijn voor acuut hoesten is aangepast in die zin dat de aanbevolen dosis amoxicilline is verlaagd van drie keer daags 500–750 mg naar drie keer daags 500 mg? Is dit gebeurd omdat de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) de NHG heeft gewezen op een dreigend tekort aan amoxicilline? Zo nee, waarom dan? Zo ja, waarop was het bericht over het dreigende tekort gebaseerd?
De IGJ heeft begin april 2020 met het NHG-contact gehad om een signaal over een mogelijk dreigend tekort aan antibiotica te bespreken. Het NHG heeft op eigen initiatief op 6 april 2020 het bericht op haar website geplaatst dat zij in verband met een dreigend tekort de voorkeur uitspreekt om bij de behandeling van patiënten met de waarschijnlijkheidsdiagnose pneumonie een dosering van 3dd 500 mg aan te houden.
Is het waar dat in het «corona-overleg geneesmiddelen» aan de orde is geweest dat er een discrepantie bestaat tussen alarmerende berichten over een tekort aan amoxicilline en een onverkochte partij van 120.000 doosjes amoxicilline 500 mg 20 stuks? Is het waar dat één groothandel in een paar dagen tijd deze partij heeft gekocht, goed voor anderhalve maand voor heel Nederland? Wat is er met deze partij gebeurd? Is deze aan het buitenland verkocht of in Nederland gebleven?
In het Coronaberaad beschikbaarheid geneesmiddelen worden diverse geluiden uit de markt besproken. Zowel VWS, het College ter Beoordeling Geneesmiddelen (CBG) en de IGJ nemen deel aan dit overleg. Waar nodig worden door partijen uit het overleg actie ondernomen, of worden het signaal door het Meldpunt tekorten verder opgepakt.
De uitvoering in het geval van tekorten is door het Ministerie van VWS belegd bij het Meldpunt tekorten, het gezamenlijke meldpunt van CBG en IGJ. Het CBG doet daarbij de triage en schat de impact van het (mogelijk op termijn) niet beschikbaar zijn van geneesmiddelen en vraagt zo nodig informatie op bij handelsvergunninghouders. Bij het bepalen van mogelijke oplossingen wordt een routekaart gevolgd met maatregelen. Dit zijn maatregelen die IGJ kan nemen, of CBG, al dan niet in afstemming met veldpartijen. Na het constateren van een mogelijk dreigend tekort aan amoxicilline is deze routekaart door de IGJ gevolgd. In overleg met VWS is aan een Nederlandse producent van amoxicilline de opdracht verstrekt een noodvoorraad te produceren. Deze zal alleen gecontroleerd op de markt komen bij een concreet tekort en als het reguliere marktpartijen zelf niet lukt dit tekort op te lossen.
De IGJ is niet op de hoogte van het bestaan van de genoemde partij van 120.000 doosjes van het antibioticum amoxicilline, noch of deze al dan niet is verkocht aan het buitenland.
Namen ambtenaren van het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport deel aan het overleg waar dit aan de orde is geweest? Zo ja, hebben deze ambtenaren de IGJ ingelicht over de stand van zaken met betrekking tot de beschikbare hoeveelheid amoxicilline 500 mg? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 17.
Deelt u de mening dat, als medische richtlijnen worden aangepast en er minder effectief kan worden behandeld vanwege een vermeend amoxicillinetekort, terwijl er wel grote partijen op de markt zijn gebracht, het zinvol is om inzicht te krijgen waar deze geneesmiddelen blijven?
Zie antwoord vraag 17.
Is er op dit moment een tekort aan amoxicilline, dat als secundaire preventie bij een corona-infectie wordt gegeven? Bent u bereid dit te achterhalen door de data van de Stichting Nationale Medicijnen Verificatie Organisatie (NMVO) te analyseren? Zo nee, waarom niet? Hebben groothandels en apothekers voldoende voorraad van dit middel ingekocht? Zo nee, waarom niet?
Het is mij bekend dat er een dreigend tekort is gemeld van amoxicilline bij het Meldpunt tekorten. Het Meldpunt heeft deze melding direct opgevolgd en blijft de beschikbaarheid van amoxicilline nauwgezet volgen. Firma’s en groothandels zijn verplicht om voldoende voorraad aan te houden. De IGJ ziet daarop toe.
Data achterhalen via de NVMO is niet opportuun. Dit systeem (NMVS) is ingericht om vervalste geneesmiddelen te achterhalen, gebruik voor een ander doel zou oneigenlijk zijn.
Kunt u toezeggen dat in tegenstelling tot het uitstellen van de aanpassing van de Wgp, geen maatregelen ten aanzien van preferentiebeleid/pakjesmodel van Achmea/laagste prijsgarantie voor geneesmiddelen zullen worden genomen zonder dat de Kamer zich hierover heeft kunnen uitspreken, ook niet tijdens de beantwoordingstermijn van deze vragen?
Zoals genoemd in mijn antwoord op vraag 11, is het preferentiebeleid en ander inkoopbeleid de verantwoordelijkheid van zorgverzekeraars.
Het bericht 'Ondernemers in krediet-ellende' |
|
Erik Ronnes (CDA), Mustafa Amhaouch (CDA) |
|
Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA), Mona Keijzer (staatssecretaris economische zaken) (CDA), Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Ondernemers in krediet-ellende»?1
Ja.
Herkent u het beeld dat «ondanks afspraken met de overheid de wachttijden voor de kredieten lang zijn, ondernemers massa’s papierwerk moeten inleveren en de kosten hoog zijn»? Deelt u de mening dat dit gegeven de huidige crisis geen gewenste situatie is, daar veel ondernemers het water aan de lippen staat?
Mij bereiken inderdaad signalen met betrekking tot de zakelijke kredietverlening. Het Ministerie van EZK en het Ministerie van Financiën voeren zeer regelmatig overleg met de banken over het proces van de kredietverlening en om de snelheid te bespreken. Banken verwerken momenteel een groot aantal kredietaanvragen. Snelheid van verwerking is daarbij van groot belang, zodat ondernemers ook snel weten waar zij aan toe zijn. De banken geven aan dat op het moment dat een aanvraag in behandeling wordt genomen de gemiddelde doorlooptijd van een aanvraag tot verstrekking van de BMKB-C 10 tot 14 dagen is. Dit gaat de goede kant op. Een belangrijke versnelling kan bereikt worden wanneer de ondernemer die krediet aanvraagt administratief de zaken op orde heeft en snel de benodigde informatie kan aanleveren bij de bank. Voor kleine kredieten wordt op dit moment een regeling uitgewerkt, de Kleine Kredieten Corona (KKC). Daarover heb ik uw Kamer recent geïnformeerd.2 Deze nieuwe regeling bevat een overheidsgarantie van 95% op leningen van financiers aan bedrijven. Met dit hoge garantiepercentage kan naar verwachting een groot aantal kleine ondernemingen geholpen worden aan financiering. Het kredietbeoordelingsproces door de financier kan grotendeels automatisch worden uitgevoerd, hetgeen de snelheid van het proces ten goede komt.
In overleg met de banken en de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO.nl) is het proces van kredietverstrekking onder de BMKB-C en de GO-C geoptimaliseerd, zodat snel en optimaal gebruik kan worden gemaakt van de regelingen. Dit heeft mijn constante aandacht. Het is voorts belangrijk om op te merken dat de liquiditeitssteun die het kabinet biedt via de BMKB-C en de GO-C bedoeld is voor in de kern gezonde bedrijven. Het is belangrijk dat banken een goede risicobeoordeling uitvoeren, en mede daarom delen banken ook mee in het risico van de financieringen. Dit kan betekenen dat bepaalde bedrijven geen krediet krijgen, bijvoorbeeld omdat ze onvoldoende terugbetaalcapaciteit hebben.
Kunt u aangeven of banken zich voor 100% hebben gecommitteerd aan het versneld uitvoeren van kredietfinancieringen tot en met € 250.000, ook voor mkb-ondernemers die nog geen kredietverstrekking hebben bij een bank? Indien ja, kunt u ook aangeven welke concrete aanpassingen er zijn gedaan in de procedures en/of automatische afhandeling in computersystemen bij de drie grote banken?
De gemiddelde BMKB-C lening is momenteel 171.000 euro. Banken zijn gecommitteerd om het mkb zo goed mogelijk te bedienen en daarbij een goede risicobeoordeling uitvoeren (zie ook het antwoord op vraag 2). Er zijn optimalisaties doorgevoerd ten aanzien van de BMKB om te komen tot een versneld beoordelingsproces. Dit betreft onder andere het verlengen van de looptijd van BMKB-C van 2 naar 4 jaar en het toevoegen van een omzettoets om de liquiditeitsbehoefte te bepalen die zorgt voor minder voorbereiding voor de ondernemer en bank. Daarnaast kunnen banken BMKB-posten in batches aanmelden bij RVO.nl in plaats van individueel de aanmeldingen doen, dit bespaart tijd. Het kabinet heeft daarnaast recent een aparte garantieregeling aangekondigd voor kleine ondernemers met een beperkte kredietbehoefte, waarbij het kredietbeoordelingsproces grotendeels automatisch kan worden uitgevoerd, hetgeen de snelheid van het proces ten goede komt.
Wat is uw indruk van de kredietverstrekking van banken aan bedrijven, in het bijzonder aan het mkb?
Mijn indruk is dat banken zich naar hun vermogen hebben ingezet om uitstel van aflossingen te verlenen en kredietlijnen te verstrekken, in het belang van het bedrijf en van de bank zelf. Waar het gaat om nieuwe financieringen blijkt het door de coronacrisis lastig voor banken om de financieringsrisico’s in te schatten. Deze onzekerheid resulteert in enige terughoudendheid. De regelingen BMKB-C, GO-C en KKC zijn er daarom op gericht om het financieringsrisico te beperken, waardoor banken gemakkelijker financiering kunnen verstrekken. In totaal hebben banken per 1 mei 2020 ongeveer 8000 nieuwe financieringen verstrekt aan bedrijven, met een totaalwaarde van 4,3 miljard euro. Banken hebben per 1 mei 2020 aan ruim 103.000 bedrijfsklanten (inclusief mkb) uitstel van betaling verleend, waarmee in totaal 2,7 miljard euro is gemoeid. Bovengenoemde aantallen en bedragen zullen de komende tijd verder oplopen.
Welke mogelijkheden hebt u, naast een moreel appel, om de kredietverlening van banken aan (mkb-)bedrijven te versnellen, vereenvoudigen en verbeteren?
Het is van groot belang dat de kredietverlening door de banken zo snel mogelijk ten goede komt aan (mkb-)bedrijven. Banken verwerken op dit moment grote aantallen kredietaanvragen en snelheid is daarbij cruciaal. Een belangrijke versnelling kan hierbij bereikt worden wanneer de ondernemer die krediet aanvraagt administratief de zaken op orde heeft en snel de benodigde informatie kan aanleveren bij de bank.
Hoe staat u tegenover het, tot een bepaalde hoogte van het bedrag, voor 100% garant staan voor leningen aan het mkb, zoals de Duitse overheid doet? Zou dit ook voor Nederland een optie kunnen zijn?
Het Duitse voorbeeld is niet toepasbaar op de Nederlandse situatie. Bij ons wordt de kredietbeoordeling en -acceptatie volledig gedaan door de banken zelf. Een garantiepercentage van 100% zou hier kunnen leiden tot onverantwoorde toekenning van aanvragen van bedrijven die krediet mogelijk niet kunnen dragen, wat op korte termijn veel liquiditeit zou verschaffen, maar op langere termijn tot hoge kosten van de belastingbetaler zou leiden. In Duitsland toetsen banken vooraf op voorwaarden gesteld door de Duitse overheid en doen geen aanvullende kredietbeoordeling en wordt het krediet voor 100% door de Duitse overheidsbank KfW gefinancierd. De Duitse banken hebben in dat proces daardoor vooral een uitvoerende rol. Met de garantieregelingen KKC, BMKB-C en GO-C wordt op een verantwoorde manier een groot gedeelte van het mkb bereikt.
Bent u van mening dat Qredits een daadkrachtige rol zou kunnen vervullen in deze crisis, wanneer andere banken hier onvoldoende toe in staat blijken? Indien ja, op welke wijze(n) kan het kabinet deze rol versterken?
Extra inzet vanuit Qredits is onderdeel van het noodpakket banen en economie. Qredits heeft daadkrachtig opgetreden door na de aankondiging van het noodpakket3 een loket te openen voor uitstel van aflossing voor bestaande klanten gedurende zes maanden. Er zijn inmiddels 5100 aanvragen goedgekeurd. Qredits financiert en coacht een grote groep kleine en startende ondernemers, die via de bank vaak moeilijk aan financiering komen.
Kunt u deze vragen gelet op hun urgentie binnen één week beantwoorden?
Dit is door grote drukte en de benodigde interdepartementale afstemming helaas niet gelukt.
Het artikel ‘Verstager urges stakebuilding to block Chinese takeovers’ |
|
Dennis Wiersma (VVD) |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Verstager urges stakebuilding to block Chinese takeovers»?1
Ja.
Herkent u het geschetste beeld ook voor Nederland dat sommige bedrijven door de coronacrisis nu extra kwetsbaar zijn voor (ongewenste) overnames? Kunt u dit toelichten, bijvoorbeeld voor type bedrijven en specifieke sectoren waar de risico’s groter zijn?
Zonder twijfel hebben bedrijven in sommige branches, vooral die direct lijden onder de noodzakelijke coronamaatregelen, hun marktwaarde zien dalen. In Nederland is dit ook zo, hoewel wellicht – door de relatief forse steunmaatregelen – minder dan in sommige andere delen van de wereld. Daardoor kunnen bedrijven goedkoper worden overgenomen. Dat biedt echter voor Nederlandse bedrijven tegelijkertijd kansen.
Daar staat tegenover dat potentiele overnemende bedrijven, vooral die in dezelfde branches, hun buffers hebben moeten aanspreken en daarmee een kleinere oorlogskas hebben. Wat per saldo het effect is, is moeilijk te zeggen. Vooralsnog is geen sprake van een overnamegolf.
Wat vindt u van het voorstel van Eurocommissaris Verstager dat landen extra maatregelen mogen nemen om bedrijven te beschermen tegen vijandelijke overnames?
De Commissie benadrukt net als het kabinet dat directe buitenlandse investeringen bijdragen aan onze werkgelegenheid, ons innovatievermogen en onze concurrentiekracht, ook juist in tijden van economisch herstel. Tegelijkertijd erkent het kabinet de noodzaak die de Eurocommissaris schetst om in tijden van (corona)crisis extra waakzaam te zijn op ongewenste overnames of investeringen. Het kabinet staat daarom in beginsel positief tegenover het voorstel van Eurocommissaris Vestager voor het nemen van extra maatregelen om bedrijven te beschermen tegen vijandelijke overnames. We houden daarom proactief de vinger aan de pols bij marktontwikkelingen, zodat bij mogelijke ongewenste overnames en investeringen tijdig gereageerd kan worden indien risico's voor de nationale veiligheid ontstaan.
Heeft u nu extra aandacht voor deze risico’s? Hoe gaat Nederland daar mee om? Welk instrumentarium is daarbij voor handen?
Het kabinet is recent betrokken geweest bij dreigende overnames van enkele kennisintensieve bedrijven door Chinese partijen, hoewel deze niet direct gerelateerd zijn aan de coronacrisis. Tegelijkertijd wordt er gewerkt aan de uitbreiding van het beschikbare instrumentarium om ongewenste overnames en investeringen te voorkomen.
Bedrijven beschikken zelf over mogelijkheden om zich te beschermen tegen vijandige overnames. Zo kent het Nederlandse ondernemingsrecht een aantal reguliere beschermingsmaatregelen, waaronder blokkeringsmaatregelen en – indien het een beursgenoteerde onderneming betreft – het uitgeven van prioriteitsaandelen of beschermings-preferente aandelen of het buitenplaatsen van bepaalde strategische activa. Daarnaast ligt het wetsvoorstel Bedenktijd door het bestuur van een beursvennootschap momenteel voor in uw Kamer. Dit voorstel kan aanvullende bescherming bieden in geval van een vijandige overname. Op 17 april 2020 heeft uw Kamer de Nota naar aanleiding van het verslag ontvangen.
In uitzonderlijke gevallen, wanneer er sprake is van risico’s voor onze nationale veiligheid, zal de overheid in moeten kunnen grijpen bij overnames of investeringen. Het kabinet ontwikkelt hiervoor zowel sectorspecifiek als generiek instrumentarium.
Op 11 november 2019 is uw Kamer geïnformeerd over de implementatie van de EU-verordening voor de screening van buitenlandse directe investeringen (Kamerstuk 30 821, nr. 97). De Uitvoeringswet hiervoor wordt naar verwachting voor de zomer naar uw Kamer verstuurd. In dezelfde brief bent u ook geïnformeerd over het breder wetsvoorstel voor een stelsel van investeringstoetsing op risico’s voor de nationale veiligheid. Dit stelsel gaat toezien op de screening van overnames en investeringen binnen aanbieders van de vitale processen of vitale infrastructuur en bij ondernemingen die technologieën ontwikkelen die raken aan nationale veiligheid. Het wetsvoorstel voor de brede investeringstoets wordt naar verwachting eind 2020 aan uw Kamer aangeboden. Daarnaast werkt het kabinet ook aan sectorspecifieke wetgeving voor toetsing op risico’s voor de nationale veiligheid bij overnames en investeringen in de defensie-industrie, ter borging van de Nederlandse technologische en industriële basis (Kamerstuk 31 125, nr. 108).
Deze investeringstoetsen vormen een aanvulling op de bestaande sectorale investeringstoetsen voor de gassector en de elektriciteitssector. Het wetsvoorstel Ongewenste Zeggenschap Telecommunicatie, dat op 19 mei 2020 door de Eerste Kamer is aangenomen, zal bij inwerkingtreding voorzien in het toetsen van overnames en investeringen in de IT- en telecomsector (Kamerstuk 35 153, A).
Deelt u de mening dat de coronacrisis ongewenste overnames van belangrijke bedrijven, banen en technologie kan aanwakkeren en dat Nederland proactief op deze risico’s moet screenen? Welke stappen zet u om extra alert te zijn op de door Eurocommissaris Verstager genoemde risico’s?
In aanvulling op het in ontwikkeling zijnde instrumentarium heeft het kabinet op 2 juni 2020 aangekondigd een peildatum op te nemen in het wetsvoorstel investeringstoets op risico’s voor de nationale veiligheid (Kamerstuk 30 821, nr. 113). Het opnemen van deze peildatum 2 juni 2020 in de toekomstige wet heeft tot gevolg dat na inwerkingtreding van de wet, overnames en investeringen die vanaf 2 juni 2020 zijn gedaan, met terugwerkende kracht getoetst kunnen worden wanneer daar vanuit de bescherming van onze nationale veiligheid aanleiding voor is. Tegelijkertijd wordt het mogelijk strategisch gedrag van ondernemingen of investeerders in aanloop naar de inwerkingtreding te voorkomen. Op deze manier zet het kabinet zich proactief in om ongewenste overnames of investeringen met risico’s voor de nationale veiligheid tegen de achtergrond van de coronacrisis te voorkomen.
Het bericht ‘De zorgverleners worden niet voldoende beschermd’ |
|
John Kerstens (PvdA) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «De zorgverleners worden niet voldoende beschermd»?1
Vindt u dat zorgverleners wel voldoende worden beschermd?
Vindt u dat de directeur van thuiszorgorganisatie Buurtzorg gelijk heeft als hij zegt dat een «enorme inschattingsfout» is gemaakt doordat zorgverleners onvoldoende getest en onvoldoende beschermd zijn? Zo nee, waarom niet? Waarom heeft u dan wel besloten meer te gaan testen?
Kunt u zich voorstellen dat zorgverleners het idee hebben dat een eerdere versoepeling van de richtlijnen van het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) omtrent het gebruik van beschermingsmiddelen, terwijl de geluiden over het besmettelijker zijn van corona toenamen, wellicht niet ingegeven is door hun gezondheid maar door het gebrek aan beschermingsmiddelen? Zo nee, hoe overtuigt u betrokkenen van het tegendeel?
Is het zo dat zorgverleners inmiddels de grootste «besmettingshaard» van het coronavirus zijn geworden? Beschikt u over cijfers waaruit dat of het tegendeel blijkt en wilt u die snel met de Kamer delen? Als u niet over deze cijfers beschikt, wilt u die dan wel boven tafel krijgen en met de Kamer delen?
Heeft de Inspectie Gezondheid en Jeugd (IGJ) contact met de organisatie Buurtzorg gehad over persoonlijke beschermingsmiddelen? Zo ja, wat was de reden c.q. strekking daarvan?
Zou u het een goede zaak vinden als de IGJ een organisatie zou aanspreken over het «te veel» gebruiken van beschermingsmiddelen, ook als die organisatie die zelf zou hebben aangeschaft?
Wat vindt u van de stelling dat de schaarste aan beschermingsmiddelen ook komt door de (gekozen) infrastructuur? Ziet u kans c.q. bent u voornemens deze (nog) te verbeteren? Zo ja, op welke wijze en wanneer?
Herkent u de opmerking van de directeur van thuiszorgorganisatie Buurtzorg dat zorgverleners nu emotioneel belast zijn omdat ze niet weten of ze patiënten hebben besmet die overleden zijn? Hoe kijkt u in dat licht aan tegen uitingen over «onderbescherming» en «schijnveiligheid»? Wat zou u tegen deze zorgverleners willen zeggen?
Wilt u deze vragen (separaat) beantwoorden voor het debat van donderdag aanstaande?
De werking van economische steunmaatregelen voor sectoren die worden geraakt door kabinetsbeleid rond het COVID-19 virus. |
|
Frank Futselaar |
|
Mona Keijzer (staatssecretaris economische zaken) (CDA) |
|
Bent u ervan op de hoogte dat een substantieel aantal bedrijven geen gebruik kan maken van de Tegemoetkoming Ondernemers Getroffen Sectoren (TOGS-regeling) omdat zij weliswaar wel een omzetverlies van minimaal 4.000 euro ervaren, maar hun totale vaste lasten (net) beneden de 4.000 euro liggen, zoals bijvoorbeeld sommige bedrijven in de taxi en rijschoolbranche? Ziet u mogelijkheden om de groep toch tegemoet te komen, bijvoorbeeld door hen een bedrag vergelijkbaar met hun vaste lasten toe te kennen? Zo nee, zijn er andere maatregelen buiten de Tijdelijke overbruggingsregeling zelfstandig ondernemers (TOZO-regeling) waar dit soort bedrijven gebruik van kunnen gaan maken?
Het klopt dat niet alle ondernemers gebruik kunnen maken van de TOGS. De regeling is primair gericht op ondersteuning van ondernemingen met substantiële vaste lasten bij de eerste, meest acute nood, omdat deze groep relatief het hardst getroffen wordt. De ondernemers die u in uw vraag noemt, vaak zzp’ers, kunnen voor de TOZO in aanmerking komen. Sinds 15 april jl. komt overigens ook de taxibranche voor de TOGS in aanmerking.
Bent u ervan op de hoogte dat buurt- en dorpshuizen door de kabinetsmaatregelen ook geen marktinkomsten meer hebben en daardoor in grote problemen komen? Bent u bereid SBI-codes uit te breiden zodat ook deze organisaties gebruik kunnen maken van de TOGS-regeling? Zo nee, ziet u andere mogelijkheden om deze organisaties te helpen?
De TOGS staat alleen open voor ondernemers. Dat betreft niet deze groep.
Herkent u het probleem dat met name kleine ambachten buiten de TOGS-regeling vallen omdat zij van zeer diverse SBI-codes gebruik maken? Is er een coulance-regeling voor deze – in de praktijk niet erg grote – groep bedrijven?
Niet alle sectoren komen in aanmerking. Een aanvrager kan echter, als hij denkt vanwege zijn hoofdactiviteit toch in aanmerking te moeten komen maar niet over de juiste SBI-code beschikt, het formulier «Melding niet-aansluitende SBI-code»1 invullen. Zoals aangegeven in mijn brief aan uw Kamer op 7 april jl.2, zal de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO.nl) daar in redelijkheid en billijkheid naar kijken.
Kunt u toelichten waarom voor de meeste bedrijfstakken in de TOGS-regeling wordt vastgehouden aan de eis van een apart bedrijfspand? Erkent u dat er nogal wat bedrijven zijn die substantiële zakelijke vaste lasten hebben zonder een apart adres te hebben? Op welke wijze worden deze bedrijven nog tegemoet gekomen?
De regeling is primair gericht op compensatie van ondernemingen met substantiële vaste lasten, omdat deze groep relatief het hardst getroffen wordt. Daarom is gekozen voor de voorwaarde van een apart bedrijfspand, omdat dan per definitie sprake is van serieuze vaste lasten. Gaandeweg de regeling is gebleken dat veel ondernemers een zaak aan huis hebben waar in vergelijkbare mate vaste lasten mee gemoeid zijn. Daarom is de vestigingseis van de regeling per 15 april jl. gespecificeerd in de zin dat voortaan ook de ondernemer in aanmerking komt die een fysieke vaste inrichting met een eigen opgang buiten de eigen woning bezit of huurt.
Herkent u dat op dit moment verschillende initiatieven het licht zien om platforms op te zetten om lokale mkb’ers te ondersteunen in het afzetten van hun producten (denk bijvoorbeeld aan gecombineerde levensmiddelenpakketten)? Deelt u de mening dat dit soort initiatieven moeten worden toegejuicht? Bent u bereid te bezien of er mogelijkheden bestaan dit soort initiatieven beperkt financieel te ondersteunen? Bent u bereid tot het voeren van een publiekscampagne rond het thema «koop lokaal»?
Het is goed dat deze initiatieven ontstaan. Het getuigt van creativiteit en ondernemerschap. Ik juich dit soort initiatieven dan ook van harte toe. Ik heb er zelf ook aandacht voor gevraagd. Ik zie echter geen aanleiding om dit financieel te ondersteunen. Het kabinet heeft al tot een breed pakket aan maatregelen besloten om ondernemers en bedrijven op verschillende manieren te ondersteunen, met bijvoorbeeld voorzieningen gericht op het vergemakkelijken van kredietverstrekking door de banken, belastingmaatregelen, garantiestelling, en subsidie voor inkomensondersteuning.
Kunt u toelichten waarom bedrijven in de sector Bedrijfsopleiding en training (SBI-code 85.59.2) geen toegang hebben tot de TOGS-regeling? Ziet u in dat deze sector, bijvoorbeeld als het gaat om studiebegeleiding, gebruikt maakt van studiezalen die nu niet kunnen worden ingezet?
Sinds 15 april jl. komt deze sector ook in aanmerking voor TOGS3.
Het bericht dat Corona de armoede versterkt. |
|
Achraf Bouali (D66), Joël Voordewind (CU) |
|
Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (D66) |
|
![]() ![]() |
Bent u bekend met het bericht «Hoe corona de armoede versterkt» uit Het Financieel Dagblad van 7 april 2020?1
Ja.
Deelt u de zorgen over de noden in ontwikkelingslanden, waar de gevolgen van de coronacrisis gezien de staat van de gezondheidszorg aldaar mogelijk desastreus zullen zijn?
Die zorgen deel ik. Ervaring met eerdere gezondheidscrises, zoals de ebola-crisis, wijzen uit dat de toch al zwakke gezondheidszorgsystemen in ontwikkelingslanden maximaal onder druk zullen komen te staan. Ontwikkelingslanden kampen vaak met tekorten aan gezondheidspersoneel, persoonlijke beschermingsmaterialen en geneesmiddelen. Veel landen hebben bovendien een zeer geringe IC-capaciteit. COVID-19 is daarbij niet de enige gezondheidscrisis die mensen in de armste landen ervaren: medische dienstverlening is al beperkt aanwezig voor bijvoorbeeld moeder- en kindzorg of de behandeling van andere ziektes zoals TB, malaria en HIV/Aids.
Deelt u de opvatting dat het bijdragen aan oplossingen voor deze delen van de wereld voortkomt uit solidariteit, maar ook uit eigenbelang gezien de verwevenheid van de wereld? Welke belangen ziet u?
De impact van de coronacrisis op kwetsbare landen zal naar verwachting fors zijn, op het vlak van de volksgezondheid, maar ook sociaaleconomisch en voor de politieke en economische stabiliteit. Dat heeft gevolgen voor de mensen in ontwikkelingslanden zelf en indirect ook voor de rest van de wereld. Met het bijdragen aan het bestrijden en mitigeren van de coronacrisis in ontwikkelingslanden neemt Nederland verantwoordelijkheid om de meest kwetsbare mensen en landen in de wereld te ondersteunen. En dat is ook in het belang van Nederland zelf, omdat de korte en lange termijn gevolgen van deze crisis ook Nederland raken. De wereldgemeenschap is in de strijd tegen COVID-19 zo sterk als de zwakste schakel. Virussen kennen geen grenzen, net zo min als hun negatieve gevolgen. Juist voor Nederland als open economie, die ongeveer een derde van het totale inkomen verdient door te handelen met het buitenland, is het van belang dat overal ter wereld de strijd tegen COVID-19 wordt gevoerd en gesteund.
Kunt u een overzicht geven van de vrijgemaakte bilaterale middelen van andere EU-landen en EU-instellingen ten behoeve van de bestrijding van COVID-19?
Verschillende EU-instellingen en individuele lidstaten hebben initiële financiële bijdragen ten behoeve van de externe COVID-19 aanpak aangekondigd. De Europese Commissie (EUR 10,4 mrd) en Europese Investeringsbank (EUR 5,2 mrd) stellen een bedrag van in totaal 15,6 mrd beschikbaar, dat grotendeels voortkomt uit herprogrammering. Van dit pakket zal EUR 502 mln ten goede komen aan korte termijn noodhulp/ humanitaire steun, EUR 2,9 mrd voor versterking van gezondheidssystemen en EUR 12,3 mrd voor de beperking van sociaaleconomische gevolgen.
Daarnaast is de verwachting van de Europese Commissie dat de individuele bijdragen van lidstaten optellen tot nog eens EUR 4 mrd, bestaande uit zowel schenkingen als leningen of garanties. Een precies overzicht is nog niet te geven; nog niet alle lidstaten hebben hun (voorziene) maatregelen al aangekondigd. Voorbeelden van reeds aangekondigde steunpakketten komen bijvoorbeeld uit Duitsland, dat al een pakket van EUR 1 mrd aankondigde, nog zonder verdere toelichting over specifieke bestedingen. Frankrijk zegde een bedrag van EUR 1,2 mrd toe, voor EUR 1 mrd bestaande uit leningen. Denemarken zette EUR 150 mln opzij voor de internationale COVID-19 respons en Zweden, dat nog geen volledig pakket aankondigde, heeft via verschillende maatregelen ruim EUR 14 mln toegezegd.
Welke oproepen tot financiële steun van de VN-instellingen, de multilaterale financiële instellingen, alsook van het maatschappelijk middenveld zijn er inmiddels binnengekomen en om welke bedragen gaat het?
In mijn brief aan de Tweede Kamer van 14 april over de Nederlandse inzet bestrijding coronacrisis ontwikkelingslanden staat een overzicht van de gecoördineerde multilaterale en humanitaire financieringsverzoeken die ik reeds heb ontvangen naar aanleiding van de COVID-19 crisis. Veel andere organisaties en instellingen zijn op dit moment nog aan het inventariseren welke additionele steun ze nodig hebben, en welke ombuigingen zij kunnen doen binnen bestaande financiering.
Hoe duidt u het gegeven dat – gezien de aanstaande economische crisis als gevolg van de coronacrisis – het aan de 0,7%-BNI-norm gekoppelde ontwikkelingsbudget zal dalen? Welk gat dreigt er te vallen?
Het Nederlandse ODA-budget is zoals afgesproken in het regeerakkoord gekoppeld aan de ontwikkeling van het BNI en komt daarmee op 0,7% BNI minus EUR 1,4 miljard. Budgettaire ruimte hangt mede samen met de BNI-ontwikkeling en de effecten hiervan op het ODA-budget. Naar verwachting zal hierover richting de zomer meer bekend worden. Het Centraal Planbureau (CPB) heeft omwille van de bijzondere situatie recent reeds vier scenario’s gepubliceerd over mogelijke effecten van COVID-19 op de economische ontwikkeling. In alle scenario’s wordt rekening gehouden met een economische krimp.
Bent u het ermee eens dat – gezien zowel de economische als de gezondheidsproblematiek in ontwikkelingslanden – een verdere daling van het budget voor ontwikkelingssamenwerking zeer onwenselijk zou zijn?
Ja. Afwegingen daarover worden integraal bekeken in het licht van humanitaire en ontwikkelingssituatie, de Rijksbrede prioriteiten en de budgettaire kaders.
Bent u bereid alles wat nodig is – zowel vanuit solidariteit als eigenbelang en zowel vanuit bilateraal als Europees verband – te ondernemen om de crises in deze regio’s voor zover mogelijk het hoofd te kunnen bieden? Zo ja, welke mogelijkheden ziet u op de korte termijn? Wat heeft u hiervoor nodig?
Om de coronacrisis het hoofd te kunnen bieden in ontwikkelingslanden, is een internationaal gecoördineerde inzet en financiering wenselijk. Verschillende internationale en multilaterale organisaties hebben de kennis en expertise om een goede inschatting te kunnen maken waar hulp geboden is en kunnen deze via bestaande structuren snel leveren. Om die reden heb ik per direct EUR 100 mln vrijgemaakt op mijn begroting als onderdeel van deze internationale gecoördineerde inzet. Nederland draagt hiermee bij aan preventie, humanitaire hulp en sociaaleconomische weerbaarheid via de WHO en de VN-Noodhulporganisaties, maar ook via andere betrouwbare partners zoals de Dutch Relief Alliance en het Internationaal Comité van het Rode Kruis.
Mede in aanloop naar de Informele Raad Buitenlandse Zaken Ontwikkelingssamenwerking (RBZ/OS) van 8 april 2020 heb ik intensief contact gezocht met mijn EU-collega’s ten behoeve van een krachtige en gecoördineerde EU-inzet. Tijdens de RBZ/OS gaven de EU-instellingen en lidstaten een toelichting op hun geplande inzet. Ook schaarde de Raad zich achter de door de Commissie en EDEO voorgestelde Team Europe benadering; het gezamenlijk optrekken van de Commissie, EU-instellingen, EU lidstaten en hun nationale ontwikkelingsorganisaties en -banken. De Team Europe benadering zal zijn beslag moeten krijgen in partnerlanden én op mondiaal niveau.
Het kabinet heeft naar aanleiding van het plenair debat met de Tweede Kamer over ontwikkelingen rondom het coronavirus op 16 april 2020 de Adviesraad Internationale Vraagstukken verzocht een spoedadvies op te stellen over de wijze waarop Nederland effectief en op gepast niveau kan bijdragen aan de mondiale strijd tegen de impact van het corona virus, met speciale aandacht voor de meest kwetsbare landen en groepen, vooral in Afrika.
Ben u bereid deze vragen binnen een week te beantwoorden?
Helaas is dit niet gelukt.
Het rapport over de financialisering van big pharma |
|
Henk van Gerven , Lilian Marijnissen |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA), Martin van Rijn (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
Wat is uw reactie op het rapport van SOMO (Centre for Research on Multinational Corporations) over de financialisering van big pharma?1
Ik ben blij dat onafhankelijke organisaties, zoals SOMO, onderzoek doen naar complexe vraagstukken. De rapporten zijn informatief en kunnen voeding geven aan maatschappelijke discussies en het opstellen van beleid. De farmaceutische industrie is een cluster van private ondernemingen, maar wel ondernemingen met een belangrijke maatschappelijke rol. Mijn voorganger heeft zich meerdere malen uitgesproken over het belang van transparantie over de kosten van onderzoek en het tot stand komen van prijzen van medicijnen. Het rapport van SOMO draagt bij aan het creëren van transparantie op dit onderwerp.
Wat vindt u ervan dat big pharma gebruik maakt van een verdienmodel dat is gericht op uitkeringen aan aandeelhouders in plaats van op productieve investeringen waar de bevolking van kan profiteren?
Ook van private ondernemingen met aandeelhouders mag maatschappelijke verantwoordelijkheid worden verwacht. Mijn voorganger heeft in gesprekken met de farmaceutische industrie steeds benadrukt dat deze hun maatschappelijke verantwoordelijkheid nemen voor de beschikbaarheid en de betaalbaarheid van geneesmiddelen. Dat blijf ik doen.
Deelt u de conclusie dat de coronapandemie aantoont hoe onvoorbereid we zijn, met name door dit verdienmodel van de farmaceutische industrie?
Nee, het is niet realistisch om te verwachten dat er voor elke nieuwe ziekte een kant-en-klaar medicijn op de plank ligt. Medicijn ontwikkeling is complex en vereist vaak grote investeringen. Er wordt op dit moment door veel bedrijven en publieke instellingen, vaak in samenwerking, hard gewerkt aan zowel nieuwe therapieën als vaccins tegen COVID-19. Dit is goed nieuws en zeer bemoedigend. Het belang van publiek-private samenwerking wordt breed erkend.
Wat vindt u ervan dat de uitkeringen aan aandeelhouders van de 27 grootste farmaceuten de afgelopen 18 jaar verviervoudigden, tot 146 miljard dollar in 2018?
Wat vindt u ervan dat de schulden van farmaceuten eveneens enorm zijn toegenomen, tot meer dan 500 miljard dollar in 2018, en dat dit geld, dat tegen zeer lage rentes is geleend, ten goede kwam aan de inkoop van eigen aandelen en het opkopen van andere bedrijven?
Deelt u de mening dat het onacceptabel is dat dit model mogelijk wordt gemaakt door hoge medicijnprijzen met als enige doel het maximeren van aandeelhouderswaarde?
Deelt u de mening dat dit verdienmodel onhoudbaar is aangezien investeringen waar de samenleving van kan profiteren, zijn achtergebleven?
Bent u bereid een voortrekkersrol te nemen in de covid-19 pool van de Wereldgezondheidsorganisatie (WHO)? Hebt u al contact met Costa Rica en bent u bereid dit af te stemmen voor de assemblee van de WHO in mei en de Kamer hiervan op de hoogte te houden?
Van patent pools is bekend dat ze vervolg-innovaties versterken omdat ze relevante technologie effectief beschikbaar maken. Het geeft meer partijen laagdrempelig toegang tot standaarden en versterkt daarmee kaders en normen die bruikbaar zijn of als bouwsteen kunnen dienen om effectieve therapieën te ontwikkelen. Een therapie kan immers bestaan uit meerdere patenten of is ontwikkeld op basis van bestaande patenten.
Nederland is voorstander van het delen van informatie en wetenschappelijke data. Hierbij moet wel worden gewaakt dat data wordt opgeslagen in toegankelijke systemen, zodat iedereen er later weer bij kan. Daarom is Nederland voorstander van samenwerkingsverbanden die werken volgens de FAIR principes (FAIR staat voor: Findable, Accessible, Interoperable, Reusable). Op grond van deze FAIR principes zijn data vindbaar, toegankelijk, interoperabel en herbruikbaar en kunnen data gemakkelijk met behulp van algoritmes worden onderzocht. Nog belangrijker in verband met persoonsgevoelige informatie is dat databeheerders zelf de mate kunnen bepalen waarin ze hun data openstellen voor derden.
Het idee van Costa Rica is dus een stap in de goede richting, echter, er dient zeer zorgvuldig naar de uitvoering ervan te worden gekeken.
Zoals 8 april jongstleden in de gewijzigde motie van het lid Ellemeet c.s. over het opzetten van een wereldwijde COVID-19 pool (t.v.v. motie 25 295, nr. 224) is gevraagd, zal de regering voorafgaand, en tijdens, de jaarlijkse vergadering van de WHO leiderschap tonen en zich expliciet uitspreken voor zo’n wereldwijde COVID-19 pool en de WHO hierbij actief steunen.
Hoe gaat u garanderen dat er voldoende transparantie is over de kosten van de ontwikkeling van een coronavaccin en dat de samenleving hier niet voor hoeft op te draaien?
We bevinden ons op dit moment in een uitzonderlijke situatie, een wereldwijde pandemie. Het belang van een werkend vaccin wordt breed erkend, er lopen volgens de WHO al meer dan 70 vaccin ontwikkeltrajecten. Ook door de farmaceutische industrie wordt zwaar geïnvesteerd in vaccin ontwikkeling. Daarnaast zien we nu ook samenwerkingen en kennisdeling ontstaan tussen farmaciebedrijven zoals Sanofi en GlaxoSmithKline, twee van de grootste vaccinontwikkelaars ter wereld. Dit was tot voor kort ondenkbaar, en onderstreept nogmaals de inzet van alle betrokken partijen om zo snel mogelijk tot een werkzaam vaccin te komen. Snelheid is van groot belang, dit betekent dat wellicht extra kosten worden gemaakt doordat verschillende vaccins in parallel worden ontwikkeld en getest. Dit zal uiteraard leiden tot hogere kosten dan wanneer verschillende vaccins een voor een worden getest, maar nogmaals, snelheid is nu van belang. De maatschappelijke kosten van geen vaccin zijn vele malen hoger dan de extra onderzoek en ontwikkeling (R&D) kosten die nu worden gemaakt. Het belang van zowel beschikbaarheid als betaalbaarheid van een vaccin wordt onderstreept door zowel de WHO, de EU, alsook door de Nederlandse regering. Ook private partijen hebben zich hierover uitgesproken, zo heeft Janssen Vaccines aangegeven haar vaccin, als het op de markt komt, tegen kostprijs aan te bieden. Ik zal transparant blijven over de investeringsstrategie van de Nederlandse overheid en in Europees samenwerkingsverband. Uiteraard zullen de overheidsinvesteringen worden meegewogen in prijsafspraken voor een vaccin, wanneer deze aan de ontwikkeling, productie of distributie daarvan hebben bijgedragen.
Hoeveel Nederlands overheidsgeld zit er in de verschillende trajecten voor vaccinontwikkeling?
Op dit moment zijn de volgende investeringen gemaakt of toegezegd:
Welke voorwaarden worden gesteld aan het beschikbaar gestelde overheidsgeld voor de ontwikkeling van een coronavaccin?
De onderhandelingen met CEPI zijn op dit moment gaande. Nederland neemt hierbij de principes zoals uiteengezet in het document «Maatschappelijk Verantwoord Licentiëren» (opgesteld door de NFU) als leidraad. Overigens hanteert CEPI zelf al strenge eisen rondom beschikbaarheid en betaalbaarheid van een mogelijk vaccin.
Hoe gaat u de toegankelijkheid van een te ontwikkelen vaccin garanderen en welke afspraken worden hierover al gemaakt in lijn met de aangenomen motie-Hijink over voorkomen van monopolisering van een vaccin door één bedrijf of land?2
Op het moment dat een werkzaam vaccin beschikbaar komt zal het voldoen aan de wereldwijde vraag hoe dan ook een uitdaging worden, bijvoorbeeld qua productie en logistiek. Samenwerking zal van groot belang zijn, zowel privaat-publiek, als internationaal. Hier worden nu al de eerste gesprekken over gevoerd door het team Vaccinontwikkeling COVID-19, een duidelijke strategie zal verder worden ontwikkeld, mede door de speciale gezant vaccins dhr Sijbesma die door Nederland is aangesteld. De Nederlandse overheid is van mening dat samenwerking en gezamenlijke investeringen de snelste route zullen zijn naar een breed beschikbaar vaccin. Bijvoorbeeld gericht op het mogelijk maken van klinische studies, of het opschalen van productiecapaciteit. Echter, mochten door landen of private partijen onredelijke barrières worden opgeworpen die de beschikbaarheid belemmeren zal de Nederlandse overheid niet schromen om de haar beschikbare middelen in te zetten om deze barrières te slechten.
Het bericht ‘Onbegrijpelijke concurrentie rond abortus’ |
|
Kees van der Staaij (SGP) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Onbegrijpelijke concurrentie rond abortus»?1
Ja.
Klopt het dat buitenlandse vrouwen op dit moment nog steeds toegang hebben tot Nederlandse abortusklinieken? Waarom wordt dit met het oog op besmettingsrisico’s niet onmogelijk gemaakt?
Alle abortusklinieken in Nederland zijn open. De abortushulpverlening in Nederland gaat dan ook in deze omstandigheden door en is toegankelijk. Deze toegankelijkheid geldt ook buitenlandse vrouwen die ondanks de maatregelen in het land van herkomst gelegenheid zien om naar Nederland te komen.
Overigens blijkt uit een rondgang van de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd dat het aandeel buitenlandse vrouwen is afgenomen.
Welke maatregelen hebben abortusklinieken genomen om besmetting met het coronavirus te voorkomen?
Alle klinieken hebben de adviezen van het RIVM overgenomen en opgenomen op hun website. Het aantal fysieke consulten wordt tot het noodzakelijk minimum beperkt. Waar mogelijk, wordt gebruik gemaakt van beeldbellen. Er vinden momenteel geen inloopspreekuren plaats.
Omdat het nemen van beschermende maatregelen tijd vraagt, wordt meer behandeltijd per vrouw uitgetrokken. Klinieken zijn in verband hiermee langer of meer dagen open. Er is meer rust in de kliniek en er zijn minder mensen tegelijk aanwezig.
Overweegt u, of heeft u op enig moment overwogen, om de capaciteit (personeel, beschermingsmiddelen, etc.) van de abortusklinieken in te zetten in de strijd tegen het coronavirus?
Nee. Abortushulpverlening gaat ook in deze omstandigheden door. Het betreft noodzakelijke zorg die niet uitgesteld kan worden en zorg die ook niet door een andere sector overgenomen kan worden. Het aantal vrouwen met een verzoek tot zwangerschapsafbreking is ongewijzigd. Het is dus van groot belang dat de capaciteit van de abortusklinieken behouden blijft voor de abortushulpverlening. De zorgvuldigheid van de besluitvormingsprocedure en de kwaliteit van de abortuszorg staan daarbij nog steeds voorop.
Klopt het dat diverse abortusklinieken op dit moment geen spreekuur meer houden? Hoe wordt gewaarborgd dat nog steeds het gesprek wordt gevoerd over de keuze (voor alternatieven) voor abortus?
Het klopt dat er geen inloopspreekuren meer gehouden worden. Vrouwen moeten een afspraak voor een consult maken. Recentelijk heb ik besloten dat het eerste consult met een arts – waarna de beraadtermijn gaat lopen – zoveel mogelijk telefonisch en bij voorkeur met beeldverbinding mag plaatsvinden. Deze maatregel geldt uitsluitend gedurende deze pandemie en dient ter bescherming van zowel de vrouw in kwestie als van de medewerkers in de abortuskliniek.
Tijdens dit consult met de arts krijgt de vrouw alle voorlichting die voor haar noodzakelijk is om de zorgvuldigheid van haar besluitvorming te kunnen waarborgen.
Na de beraadtermijn zal de vrouw zich voor de uiteindelijke behandeling naar de kliniek moeten begeven, alwaar zij wederom zal spreken met een arts. Ook in dit gesprek voorafgaand aan de behandeling wordt, ook in deze omstandigheden, het weloverwogen karakter van de beslissing als ook het vrijwillig nemen van deze beslissing getoetst.
Erkent u dat de coronacrisis geen reden vormt om bestaande abortuswet- en regelgeving niet in acht te nemen, waaronder de bedenktijd?
Ja. Ook tijdens de coronacrisis geldt de Nederlandse wet- en regelgeving.
Kunt u bevestigen dat de huidige omstandigheden voor u geen aanleiding vormen om de abortuspil vrij verkrijgbaar te stellen?
Ja. Recentelijk heeft hierover een procedure plaatsgevonden bij de voorzieningenrechter. Volledigheidshalve verwijs ik naar die uitspraak2.
Welke maatregelen heeft u genomen opdat ook onder de huidige omstandigheden hulp kan worden geboden aan onbedoeld zwangere vrouwen, zoals huisvesting, materiële of financiële ondersteuning?
De keuzehulpgesprekken voor onbedoeld zwangere vrouwen kunnen – ondanks de coronacrisis – gewoon plaatsvinden via ICT-mogelijkheden. Ook is het mogelijk dat – mocht een vrouw toch graag een face to face gesprek krijgen op locatie – dat organisaties dit kunnen organiseren binnen de regels die nu gelden, zoals 1,5 meter afstand.
Huisvesting die wordt geboden aan zwangere vrouwen is belegd bij gemeenten. Organisaties die deze hulp bieden, krijgen hier vaak via de maatschappelijke opvang van gemeenten geld voor. Gemeenten zijn op dit moment bezig te kijken naar de gevolgen van de coronacrisis voor zorgorganisaties en zullen passend compenseren als dat nodig blijkt.
Welke gevolgen hebben de coronamaatregelen voor het Zevenpuntenplan onbedoelde (tiener)zwangerschappen,2 zoals activiteiten van de GGD-en, gastlessen op scholen en keuzehulpgesprekken?
Ik verwijs voor het onderdeel keuzehulpgesprekken naar het antwoord op vraag 8.
Ten aanzien van de opleiding Keuzehulp kunnen de trainingen die gepland waren in juni niet plaatsvinden. Dit wordt nu doorgeschoven naar juli of september. Alles wat online aangeboden kan worden, gebeurt wel online.
Voor het centraal informatiepunt geldt dat de planning van mei niet kan worden gehaald. De training van de centralisten kan op dit moment niet worden gegeven. Die is nu naar augustus verschoven. De website van het informatiepunt is in mei wel gereed, maar de lancering hiervan wordt in augustus gedaan, evenals de campagne over dit informatiepunt.
Het Toetsingspanel Keuzehulp kan op dit moment ook de werkzaamheden door corona niet goed uitvoeren. De verwachting is dat een deel van het rapport daarom later wordt uitgevoerd dan gepland.
Ten aanzien van de gastlessen op scholen heeft deze coronacrisis natuurlijk ook impact. Scholen zullen op dit moment de gastlessen waarschijnlijk niet inplannen, gezien het feit dat kinderen thuis zijn. Het is natuurlijk wel mogelijk gastlessen te geven via ICT-mogelijkheden, maar de verwachting is dat scholen op dit moment prioriteit geven aan andere taken. Dat is een kwestie van overmacht. Het geld dat scholen hebben aangevraagd voor het huidige schooljaar 2019/2020 om op dit thema activiteiten uit te voeren, kan wat de Staatssecretaris van VWS betreft worden ingezet zodra de maatregelen rondom corona voor scholen weer worden versoepeld.
De plannen die de Staatssecretaris van VWS heeft ingezet rondom het Stimuleringsplan onderwijs voor de komende twee schooljaren (2020/2021 en 2021/2022) worden desalniettemin verder voorbereid. Er hebben ook nu al 211 scholen een aanvraag ingediend voor het ondersteuningsaanbod Relaties & Seksualiteit voor het schooljaar 2020/ 2021. Dat betekent dat deze gelden ingezet kunnen worden vanaf september als het nieuwe schooljaar begint. Daar is de Gezonde School met alle relevante partijen nu ook de voorbereidingen voor aan het treffen en tot nu toe verwacht de Staatssecretaris van VWS dat in september scholen en GGD’en hiermee aan de slag kunnen.
Het bericht ‘Wederom kleuren Nederlandse akkers oranje-geel door gebruik van het omstreden middel glyfosaat’ |
|
Tjeerd de Groot (D66) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Wederom kleuren Nederlandse akkers oranje-geel door gebruik van het omstreden middel glyfosaat»?1
Ja.
Bent u bekend met de artikelen 11 en 12 van Richtlijn 2009/128/EG (richtlijn duurzaam gebruik) waarin wordt vastgesteld dat lidstaten maatregelen kunnen treffen omwille van het aquatisch drinkmilieu of de bescherming van specifieke gebieden? Zo ja, bent u ook bekend met het feit dat lidstaten op grond van artikel 14 van de richtlijn eveneens maatregelen kunnen treffen om bestrijding met lage pesticideninzet te bevorderen, waarbij zij waar mogelijk voorrang geven aan niet-chemische methoden?
Ja, ik ben bekend met de artikelen 11, 12 en 14 van Richtlijn 2009/128/EG. Deze artikelen zijn geïmplementeerd in nationale regelgeving.
Bent u bekend met de grondslag van de richtlijn duurzaam gebruik, namelijk de artikelen 191 en 192 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU)?
Ja, ik ben bekend met de artikelen 191 en 192 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (hierna: VWEU).
Bent u bekend met artikel 193 VWEU, waarin bepaald is dat beschermende maatregelen die worden vastgesteld uit hoofde van artikel 192, een lidstaat niet beletten verdergaande beschermingsmaatregelen te treffen en handhaven?
Ja, ik ben bekend met artikel 193 van het VWEU.
Kunt u toelichten of u op basis van artikel 14 van de Richtlijn Duurzaam Gebruik jo. artikel 78 Wet gewasbeschermingsmiddelen en biociden jo. artikel 193 VWEU uitvoering kunt geven aan de motie-De Groot (Kamerstuk 27 858, nr. 463) over een verbod op glyfosaat buiten geïntegreerde gewasbescherming? Zo nee, waarom niet?
In Nederland dienen alle agrarische ondernemers de beginselen van geïntegreerde gewasbescherming toe te passen conform artikel 14 van Richtlijn 2009/128/EG. Uit de tussenevaluatie van de nota Gezonde Groei, Duurzame Oogst is naar voren gekomen dat nog niet alle agrarische ondernemers op dit moment alle mogelijkheden benutten. Dit leidt tot de vraag hoe we kunnen bevorderen dat agrarische ondernemers wel alle mogelijkheden van geïntegreerde gewasbescherming gaan benutten. De «Toekomstvisie gewasbescherming 2030» voorziet hierin via onder meer het realiseren van weerbare planten en teeltsystemen. Geïntegreerde gewasbescherming is namelijk een wezenlijk onderdeel van weerbare teeltsystemen.
Dit leidt tot de vraag in hoeverre de in de vragen genoemde artikelen en regelgeving een grondslag bieden voor het verbieden van één specifiek gewasbeschermingsmiddel of van specifieke toepassingen van een gewasbeschermingsmiddel.
Verordening (EG) 1107/2009 bevat regels voor het op de markt brengen van gewasbeschermingsmiddelen. Deze verordening biedt de Europese Commissie de mogelijkheid om op basis van een wetenschappelijke beoordeling al dan niet werkzame stoffen goed te keuren en biedt het College voor de toelating van gewasbeschermingsmiddelen (hierna: Ctgb) de mogelijkheid om al dan niet gewasbeschermingsmiddelen toe te laten in Nederland op basis van goedgekeurde werkzame stoffen. Het uitgangspunt is hierbij het voorkomen van onaanvaardbare risico’s voor mens, dier en milieu.
De verordening biedt de Europese Commissie en het Ctgb handvatten om in te grijpen in de goedkeuring van een werkzame stof of in de toelating van een gewasbeschermingsmiddel op het moment dat er nieuwe wetenschappelijke inzichten zijn, waaruit blijkt dat niet meer aan de goedkeurings- of toelatingsvoorwaarden wordt voldaan. Deze nieuwe wetenschappelijke inzichten zijn er volgens het Ctgb op dit moment niet voor de werkzame stof glyfosaat of voor glyfosaathoudende gewasbeschermingsmiddelen. Wel heeft het Ctgb in oktober 2019 het principebesluit genomen om de volvelds vooroogst-toepassingen van gewasbeschermingsmiddelen op basis van de werkzame stof glyfosaat in Nederland te verbieden. Deze toepassingen zijn namelijk in strijd met EU-uitvoeringsverordening 2017/2324 (Kamerstuk 27 858, nr. 487). Het Ctgb implementeert dit principebesluit bij de herbeoordeling van glyfosaathoudende gewasbeschermingsmiddelen en bij nieuwe aanvragen voor dergelijke middelen.
Luxemburg heeft de Europese Commissie en de lidstaten geïnformeerd over het feit dat gebruik wordt gemaakt van artikel 44 van Verordening (EG) 1107/2009 voor het intrekken van de toelating van alle glyfosaathoudende gewasbeschermingsmiddelen per 1 februari 2020. De wetenschappelijke onderbouwing ontbreekt echter. Het Ctgb heeft mij laten weten deze maatregel van Luxemburg niet over te kunnen nemen, omdat er daarvoor geen wetenschappelijke onderbouwing is. Bovendien sluit een dergelijk verbod niet aan bij de wetenschappelijke lijn die ik volg, namelijk handelen op basis van adviezen van ECHA, EFSA en het Ctgb. Deze lijn heeft ten grondslag gelegen aan het feit dat Nederland eind 2017 heeft ingestemd met het voorstel van de Europese Commissie om de Europese goedkeuring van de werkzame stof glyfosaat te hernieuwen voor een periode van vijf jaar. Binnenkort zullen vier rapporterende lidstaten – voor Nederland het Ctgb -starten met de nieuwe herbeoordeling van de werkzame stof glyfosaat, zodat er op basis van alle wetenschappelijke inzichten eind 2022 weer besluitvorming kan plaatsvinden op Europees niveau.
De milieuregelgeving is aanvullend op Verordening (EG) 1107/2009 en biedt de mogelijkheid om generieke milieuvoorschriften te stellen met als criteria noodzakelijkheid, geschiktheid en evenredigheid. Deze criteria gelden overigens ook als er een beroep wordt gedaan op artikel 36 van het VWEU en artikelen 11, 12 en 14 van Richtlijn 2009/128/EG. Het generieke verbod op het professioneel gebruik van gewasbeschermingsmiddelen buiten de landbouw4, de zuiveringsplicht in de glastuinbouw en de verplichting voor agrarische ondernemers om bij het toepassen van gewasbeschermingsmiddelen de verwaaiing van spuitvloeistof te verminderen met ten minste 75% voldoen aan deze criteria.
Als voor een verbod op specifieke gewasbeschermingsmiddelen of specifieke toepassingen daarvan Verordening (EG) 1107/2009 aangevoerd zou worden, dan dient het Ctgb dit te baseren op nieuwe wetenschappelijke inzichten. Aangezien deze inzichten er op dit moment niet zijn, zou zo’n verbod de verordening doorkruisen. Als een verbod specifieke gewasbeschermingsmiddelen of specifieke toepassingen daarvan gebaseerd zou worden op de milieuregelgeving, dan dient voldaan te worden aan de hierboven genoemde criteria. Daar is geen sprake van. We zullen dan ook moeten afwachten in hoeverre het verbod dat in Luxemburg is ingesteld gerechtelijk zal worden aangevochten en hoe de rechter in dezen zal oordelen. Ik treed daar verder niet in.
Ik heb inmiddels – ter uitvoering van de motie De Groot (Kamerstuk 27 858, nr. 463) – afspraken gemaakt met de agrarische sector over gebruik van glyfosaathoudende gewasbeschermingsmiddelen voor het bestrijden van onkruiden, in graslandbeheer en het behandelen van groenbemesters en vanggewassen. Hiervoor gaat een «nee, tenzij»-beleid gelden, waarbij de principes van geïntegreerde gewasbescherming leidend zijn. Dit was niet nodig voor kalenderspuiten (het regelmatig preventief op een vast moment gebruiken van een gewasbeschermingsmiddel om te voorkomen dat een plaag, ziekte of onkruid zich ontwikkelt). Dit preventief toepassen doet zich namelijk niet voor met glyfosaathoudende gewasbeschermingsmiddelen, omdat deze middelen systemisch werken en uitsluitend worden ingezet als het onkruid al aanwezig is (Kamerstuk 27 858, nr. 487).
Kunt u uiteenzetten wat het verschil in wettelijke grondslag is tussen het huidige verbod op het professioneel gebruik van gewasbeschermingsmiddelen buiten de land- en tuinbouw en het in de motie-De Groot (Kamerstuk 27 858, nr. 426) voorgestelde verbod op het gebruik van glyfosaathoudende middelen voor gebruik buiten geïntegreerde gewasbescherming (zoals kalenderspuiten, resetten van grasland en pre-harvest)? Zo ja, kunt u dan toelichten waarin het wezenlijke verschil tussen de twee verboden ligt, dat u er nu van weerhoudt om uitvoering te geven aan de motie-De Groot (Kamerstuk 27 858, nr. 463)?
Zie antwoord vraag 5.
Kunt u aangeven hoe uw antwoorden op vraag 5 en 6 zich verhouden tot de volgende tekst uit de nota van toelichting bij het Besluit gewasbeschermingsmiddelen en biociden in verband met het niet toestaan van het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen buiten de landbouw: «Het treffen van een verdergaande beschermingsmaatregel dan waartoe de artikelen 11 en 12 van de richtlijn [Duurzaam Gebruik] verplichten, is op grond van artikel 193 VWEU mogelijk, mits de maatregel verenigbaar is met onder meer het VWEU [...] Het gebruiksverbod wordt wel ter uitvoering van [...] artikel [14 van de Richtlijn Duurzaam Gebruik] getroffen waarbij gebruik wordt gemaakt van de vrije beleidsruimte daarin om alle nodige maatregelen te treffen om een lage inzet van chemische bestrijdingsmiddelen te bevorderen [...] Een dergelijke maatregel binnen het kader van artikel 14 of een verdergaande maatregel dan waartoe artikelen 11 en 12 van richtlijn 2009/128/EG verplichten, is toegestaan als daarvoor een rechtvaardiging bestaat in de in artikel 36 VWEU genoemde gronden»?2
Zie antwoord vraag 5.
Kunt u toelichten waarom een totaalverbod op glyfosaat wel is toegestaan in Luxemburg vanaf 1 januari 2021? Op basis van welke Europese wetgeving heeft Luxemburg het totaalverbod kunnen instellen? Ziet u op basis van deze wetgeving een kans voor Nederland om het gebruik van glyfosaat buiten geïntegreerde gewasbescherming uit te bannen?3
Zie antwoord vraag 5.
Politieke gevangenen in Turkije |
|
Sadet Karabulut |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Turkey to free thousands of prisoners due to coronavirus pandemic»?1
Ja.
Kunt u bevestigen dat Turkije vanwege de verspreiding van het coronavirus tienduizenden gevangenen vrijlaat, maar dat een uitzondering wordt gemaakt voor politieke gevangenen?
Turkije heeft besloten in totaal ongeveer 90.000 gevangenen vrij te laten. Deze (tijdelijke) vrijlating heeft twee doeleinden: voorkomen van verspreiding van het coronavirus in de gevangenissen, en tegelijkertijd ook het verlichten van de druk op overvolle gevangenissen. Er worden uitzonderingen gemaakt voor verschillende categorieën gevangenen, waaronder hen die zijn veroordeeld onder de anti-terreur wetgeving.
Hoe beoordeelt u het dat allerlei gevangenen worden vrijgelaten om gezondheidsredenen, maar de regeling niet geldt voor politieke gevangenen die sowieso al ten onrechte opgesloten zijn?
Het is goed dat er nu met het oog op de verspreiding van het Coronavirus iets wordt gedaan aan de overvolle gevangenissen in Turkije, zoals maatschappelijke organisaties ook aangeven.
De Europese Commissie heeft zorgen uitgesproken over het uitsluiten van personen die vastzitten op basis van een voorarrest of vanwege niet-gewelddadige misdrijven, zoals advocaten, journalisten, politici, en mensenrechtenverdedigers. Het Kabinet onderschrijft dit.
Hoe verhoudt het vasthouden van mensen om hun mening zich tot het internationaal recht? Kunt u in uw antwoord ook ingaan op uitspraken van nationale en internationale hoven over vrijlating van een aantal specifieke politieke gevangenen in Turkije?
De vrijheid van meningsuiting is verankerd in het internationaal recht. Het is om die reden dat Nederland in het kader van de UPR Turkije heeft opgeroepen het uiten van kritiek niet te bestraffen en gerelateerde wetsartikelen waarvan een te brede toepassing de vrijheid van meningsuiting inperkt te decriminaliseren. Zoals bekend is aanpassing van de brede definitie van terrorisme in de Turkse anti-terreurwetgeving ook een voorwaarde in het EU-visumliberalisatieproces.
Bovendien dient Turkije zich als lid van de Raad van Europa te houden aan uitspraken van het EHRM. De EU roept Turkije dan ook regelmatig op om zich te houden aan de principes van het EVRM.
Hoeveel politieke gevangenen heeft Turkije nu en hoe verhoudt dat zich tot 2016, in de periode vóór de mislukte coup?
Sinds de couppoging van 2016 is een groot aantal arrestaties verricht en is het aantal gevangenen in Turkije toegenomen. Het kabinet kan echter niet met zekerheid vaststellen in hoeveel gevallen het personen betreft die om politieke redenen vastzitten. Betrouwbare cijfers daarover zijn niet beschikbaar.
Bent u bereid contact op te nemen met uw Turkse ambtsgenoot om erop aan te dringen dat juist ook politieke gevangenen worden vrijgelaten? Zo nee, waarom niet?
Nederland kaart de mensenrechtensituatie in Turkije, waaronder de vrijheid van meningsuiting, regelmatig en op alle niveaus aan en zal dit blijven doen, ook in Europees en internationaal verband.
Het bericht dat andere Europese landen 10 miljard dollar aan belastinginkomsten mislopen door belastingontwijking via Nederland |
|
Renske Leijten |
|
Hans Vijlbrief (staatssecretaris financiën) (D66), Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA) |
|
Kunt u reageren op het bericht «Revealed: Netherlands, blocking EU’s Covid19 recovery plan, has cost EU countries $ 10bn in lost corporate tax a year»?1
Ja. In het bericht van Tax Justice Network wordt gemeld dat veel winsten van buitenlandse multinationals naar Nederland worden verplaatst om in Nederland laag te worden belast. Ik herken mij niet in dit beeld. Nederland heft tegen het reguliere tarief van 25% vennootschapsbelasting over de onder internationaal overeengekomen regels aan Nederland toerekenbare ondernemingswinsten (en effectief 7% voor zover op die winsten de innovatiebox van toepassing is). Dat neemt niet weg dat ons internationaal georiënteerde belastingstelsel onbedoeld aantrekkelijk kan zijn voor structuren waarmee belasting kan worden ontweken. Bijvoorbeeld door geld via Nederland naar landen met een laag belastingtarief te laten stromen. Het kabinet vindt belastingontwijking ongewenst, omdat het ervoor zorgt dat de kosten van algemene voorzieningen worden afgewenteld op burgers en bedrijven die geen belasting ontwijken. De strijd tegen belastingontwijking is daarom een speerpunt van dit kabinet. Dit kabinet zet daarbij in op zowel unilaterale maatregelen als op internationale samenwerking. In de beantwoording van uw vragen hierna ga ik hier nader op in. Bovendien heeft de Adviescommissie Belastingheffing van multinationals in haar adviesrapport van 15 april jl. een breed palet aan grondslagverbredende maatregelen aanbevolen. Ik verwacht deze zomer een kabinetsreactie op dit rapport aan uw Kamer aan te bieden.
Deelt u de mening dat Amerikaanse bedrijven zeker nu hun steentje bij horen te dragen aan de bestrijding van de coronapandemie en de economieën van getroffen landen, zowel in Europa als in andere regio’s?
Het is nodig dat alle bedrijven, waar ook gevestigd, hun verantwoordelijkheid nemen door rekening met elkaar te houden en samen te werken om de tegenslagen van de coronacrisis samen op te vangen. Het kabinet roept alle bedrijven op om zoveel mogelijk mensen aan het werk te houden, ook mensen met een flexibel contract, om de economie zoveel mogelijk draaiende te houden. Daarbij roept het kabinet bedrijven ook op om alleen gebruik te maken van de noodmaatregelen als het echt nodig is en om voorlopig geen dividend uit te keren. Dat neemt niet weg dat het kabinet aan het verlenen van steun in de toekomst voorwaarden kan stellen. Ik verwijs ook naar de brief van de Minister van Economische Zaken en Klimaat en de Minister van Financiën van 1 mei 2020 over steunverlening aan individuele bedrijven.
Onderschrijft u de cijfers van Tax Justice Network dat zo’n 45 miljard dollar aan winst via Nederlandse belastingontwijkingsconstructies veel lager belast wordt dan in de landen waar de omzet wordt gemaakt, zoals zwaar getroffen landen als Italië en Spanje, waardoor deze landen respectievelijk 1,5 en 1 miljard dollar aan belastinginkomsten mislopen? Zo nee, waarom niet en kunt u hier andere cijfers tegenover plaatsen?
Naar de omvang van belastingontwijking wordt veel onderzoek gedaan. Internationaal opererende bedrijven maken bij belastingontwijking vaak gebruik van verschillen tussen fiscale stelsels (mismatches). Het toewijzen van bedragen die voortkomen uit mismatches aan een enkel land is daarmee altijd arbitrair. De Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (OESO) doet ook geen uitspraken over landspecifieke bedragen. Nederland heft tegen het reguliere tarief van 25% vennootschapsbelasting over de onder internationale regels aan Nederland toerekenbare winsten. Omdat er geen eenduidig beeld is van de precieze omvang van belastingontwijking, is het precair om hierover stellige conclusies te trekken. Dat laat onverlet dat dit kabinet de aanpak van belastingontwijking als speerpunt heeft en hier maatregelen tegen genomen heeft. Ik verwijs hiervoor ook naar mijn beantwoording van vraag 5 hierna.
Het rapport van Tax Justice Network baseert zich op Amerikaanse data uit landenrapporten (country-by-country reporting) uit 2017. Over deze gegevens zijn de volgende opmerkingen te plaatsen. Zo zijn in veel gevallen deelnemingsdividenden of andere deelnemingsresultaten in de winst opgenomen, waardoor deze winsten te hoog uitvallen en dubbeltellingen bevatten. Dit kan ertoe leiden dat effectieve belastingdruk op basis van deze data niet zuiver te berekenen is en dat belastingontwijking overschat wordt. Ten tweede zijn in de data uit 2017 de effecten van de maatregelen tegen belastingontwijking, zowel in internationaal verband als door Nederland, nog niet te zien, omdat de maatregelen destijds nog niet in wetgeving waren omgezet, of nog niet in werking waren getreden.
Hoe verhouden de cijfers die Tax Justice Network heeft gepubliceerd voor Europese landen zich tot de cijfers voor ontwikkelingslanden?
Het Internationaal Monetair Fonds (IMF)2heeft sterke aanwijzingen gevonden dat ontwikkelingslanden meer belastingopbrengsten mislopen door belastingontwijking dan ontwikkelde landen. Ontwikkelingslanden zijn voor hun publieke inkomsten immers in grotere mate afhankelijk van belasting op bedrijfswinsten. Ook bij de analyse van het IMF gelden echter bovengenoemde beperkingen. In de eerste plaats moeten grote aannames gemaakt worden bij het schatten van belastingontwijking. Daarnaast stammen de gebruikte data van vóór de implementatie van nationale en internationale maatregelen tegen belastingontwijking. En ten slotte geldt dat belastingontwijking vaak plaatsvindt door gebruik te maken van mismatches tussen verschillende stelsels, waardoor het niet eenduidig aan één land toe te wijzen is. Ik zal binnen afzienbare termijn in mijn monitoringsbrief uiteenzetten hoe de effecten van mijn beleid tegen belastingontwijking in kaart ga brengen, en ook bij de OESO wordt er elk jaar gekeken hoe de Base Erosion and Profit Shifting (BEPS)-maatregelen geëvalueerd kunnen worden.
Is het verlies aan belastinginkomsten bij landen die nog harder worden getroffen dan Nederland door de coronapandemie aanleiding om routes voor belastingontwijking via Nederland versneld af te sluiten? Zo nee, waarom niet en kunt u uitgebreid beargumenteren waarom zelfs in een humanitaire crisis Amerikaanse bedrijven het recht krijgen om geld dat zij verdienen aan Italiaanse en Spaanse burgers dankzij het Nederlandse belastingstelsel in veiligheid te stellen?
De strijd tegen belastingontwijking is een speerpunt van dit kabinet. Het kabinet heeft daarom al veel maatregelen genomen op dit terrein. Veel maatregelen zijn omgezet in wetgeving, waarvan een deel nog in werking zal treden. Zo voert het kabinet vanaf 2021 een bronbelasting op rente- en royaltybetalingen in naar laagbelastende jurisdicties en in misbruiksituaties. Deze maatregel is erop gericht te voorkomen dat Nederland nog langer wordt gebruikt als toegangspoort naar laagbelastende jurisdicties. Daarnaast heeft Nederland gekozen voor een ruime implementatie van het multilaterale instrument, zodat Nederlandse belastingverdragen bestand zijn tegen allerlei vormen van misbruik. Dit biedt de landen van waaruit betalingen aan Nederlandse vennootschappen worden gedaan meer mogelijkheden om op te treden als er sprake is van belastingontwijking. Ook heeft Nederland de afgelopen jaren de maatregelen van de eerste en tweede EU anti-belastingontwijkingsrichtlijnen (ATAD1 en ATAD2) geïmplementeerd. Op sommige punten bovendien strenger dan de minimumnorm, zoals het verlagen van de drempel van € 3 miljoen naar € 1 miljoen bij de earningsstrippingmaatregel (een generieke renteaftrekbeperking). In aanvulling hierop neemt dit kabinet meerdere stappen om te komen tot een evenwichtig belastingstelsel voor bedrijven. In dit kader verwijs ik naar de aangekondigde beperking van de liquidatie- en stakingsverliesregeling, en ook op de recent gepresenteerde aanbevelingen van de Adviescommissie Belastingheffing van multinationals. Het kabinet komt in de zomer met een reactie op dit rapport.
Tot slot moedigt het kabinet ook in internationaal verband de strijd tegen belastingontwijking aan. Daarbij wil Nederland, waar mogelijk, een voortrekkersrol vervullen. Daarom steunt Nederland de discussies over herziening van het internationale winstbelastingsysteem die op dit moment volop worden gevoerd in OESO- en in Inclusive Framework-verband. Op deze wijze zet dit kabinet zich actief en op meerdere fronten in om belastingontwijking te voorkomen.
Bent u conform de aanbevelingen van Tax Justice Network bereid een onvoorwaardelijke bronbelasting van 25% in te stellen die ervoor zorgt dat bedrijven die via Nederland belasting ontwijken, alsnog belasting betalen ter hoogte van de vennootschapsbelasting? Bent u bereid additionele opbrengsten naar rato te delen met de landen die door deze belastingontwijking worden geraakt? Zo nee, welke alternatieven heeft u om ervoor te zorgen dat landen naast deze pandemie niet ook geraakt worden door belastingontwijking via Nederland?
Het kabinet acht een onvoorwaardelijke bronbelasting ongewenst. De bronbelasting op rente- en royaltybetalingen aan laagbelastende jurisdicties en in misbruiksituaties die Nederland per 1 januari 2021 invoert, maakt Nederland onaantrekkelijk voor structuren die erop zijn gericht geld via Nederland naar landen met een laag belastingtarief te laten stromen. Een bronbelasting op alle betalingen – bijvoorbeeld op betalingen naar niet-laagbelastende jurisdicties en in niet-gelieerde verhoudingen – is niet nodig om dit soort structuren tegen te gaan. Tegelijkertijd zou een dergelijke onvoorwaardelijke bronbelasting kunnen leiden tot dubbele belastingheffing, de administratieve lasten verhogen en daardoor het investerings- en vestigingsklimaat schaden, wat juist van belang is voor een open economie zoals die van Nederland. Volgens de Europese Commissie zijn in de Europese Unie (EU) de administratieve lasten van bronbelastingen jaarlijks € 8,4 miljard.3 Dit vergroot de barrière voor internationale investeringen en belemmert hierdoor de Europese interne markt. Dit is ook de reden dat in EU-verband de rente- en royaltyrichtlijn tot stand is gekomen op basis waarvan in beginsel geen bronbelasting mag worden geheven op rente- en royaltybetalingen aan een verbonden lichaam gevestigd in een andere EU-lidstaat.4 De EU- rente- en royaltyrichtlijn biedt landen wel de mogelijkheid om in gevallen van misbruik de voordelen van deze richtlijn aan bedrijven te ontzeggen. Verder zal een onvoorwaardelijke bronbelasting tevens rentebetalingen door binnenlandse bedrijven treffen. Dit gaat dan bijvoorbeeld in beginsel ook over de rentebetalingen op spaarleningen (in box 3) en over rentebetalingen op staatsobligaties. Het kabinet acht dit ongewenst.
Ik lees in het rapport van Tax Justice Network overigens een breder pleidooi, namelijk voor internationale afspraken over een minimumniveau van winstbelasting. Bij de kabinetsaanpak van belastingontwijking hoort ook de internationale component. Met uitsluitend unilaterale maatregelen zoals de bronbelasting kan internationale belastingontwijking namelijk niet effectief bestreden worden. Zoals ook aangegeven in mijn antwoord op vraag 5, steunt Nederland daarom de discussies over herziening van het internationale winstbelastingsysteem die op dit moment volop worden gevoerd in OESO- en Inclusive Framework verband. Een onderdeel van dit project is het onderzoeken en uitwerken van maatregelen om te waarborgen dat internationaal opererende ondernemingen altijd een minimumniveau aan winstbelasting betalen.
Bent u bereid het opvoeren van verrekenbare verliezen om het bedrijfsresultaat te drukken aan banden te leggen? Zo nee, welke redenen zijn er om afschrijving op intellectueel eigendom en andere vormen van informeel kapitaal als verliezen in te boeken en daarmee winst te verlagen?
Als een bedrijf dat belastingplichtig is voor de vennootschapsbelasting fiscaal een verlies leidt, dan kan dat verlies worden verrekend met de winst van het voorgaande jaar (achterwaartse verliesverrekening) en met de winst van de daaropvolgende zes jaren (voorwaartse verliesverrekening). Dit kabinet heeft de termijnen voor voorwaartse verliesverrekening in de vennootschapsbelasting beperkt van negen tot zes jaar. Hiernaast brengt het kabinet per 1 januari 2021 een beperking aan in de mogelijkheid om liquidatie- en stakingsverliezen in aftrek te brengen. Deze zogenoemde liquidatie- en stakingsverliesregeling wordt zo aangepast dat bedrijven minder vaak een dergelijk verlies kunnen aftrekken.
Indien een overdracht van een activum, bijvoorbeeld een intellectueel eigendom, plaatsvindt tussen twee groepsmaatschappijen moet dit op grond van het zakelijkheidsbeginsel (het arm’s-lengthbeginsel) plaatsvinden tegen de waarde in het economisch verkeer. Een informeelkapitaalsituatie doet zich voor indien op grond van de aandeelhoudersrelatie activa, waaronder een intellectueel eigendom, tegen een lagere vergoeding worden overgedragen dan een vergoeding die onafhankelijke derden met elkaar onder vergelijkbare omstandigheden zouden zijn overeengekomen. In Nederland wordt op grond van het arm’s-lengthbeginsel in een dergelijk geval de waarde in het economische verkeer voor fiscale doeleinden in aanmerking genomen. Hierover kan op grond van het beginsel van goedkoopmansgebruik worden afgeschreven. De afschrijvingen zullen in beginsel ten laste van het fiscale resultaat komen. Tegenover deze afschrijvingslasten zullen over het algemeen belastbare opbrengsten staan die worden behaald met de aangeschafte activa. Bovendien ontstaat er in de toekomst bij een (eventuele) overdracht van het intellectueel eigendom een in Nederland te belasten overdrachtswinst voor zover de waarde in het economische verkeer van het intellectueel eigendom op dat moment de fiscale boekwaarde ervan overschrijdt. Afschrijvingen verlagen de boekwaarde en verhogen daarmee een eventuele toekomstige overdrachtswinst. Toepassing van het arm’s-lengthbeginsel kan echter in bepaalde situaties leiden tot mismatches waardoor een deel van de winst van een concern niet wordt belast. Dat knelt met de door het kabinet beoogde aanpak van belastingontwijking. Aan uw Kamer is om die reden toegezegd om een onderzoek te doen naar de toepassing van het arm’s-lengthbeginsel.5
De Adviescommissie Belastingheffing van multinationals heeft in haar adviesrapport dat op 15 april jl. aan uw Kamer is aangeboden6 een breed palet aan grondslagverbredende maatregelen voorgesteld, waaronder maatregelen om verliesverrekening of aftrek van bepaalde kosten te beperken. Daarnaast heeft deze commissie ook voorstellen gedaan om de hiervoor beschreven mismatches weg te nemen. Deze zomer verwacht ik een kabinetsreactie op de aanbevelingen van de commissie aan te bieden aan uw Kamer.
Het bericht ‘Verzorging 750 dieren in Oliemeulen Tilburg in gevaar door coronacrisis: ‘We vragen dringend hulp’’ |
|
Frank Futselaar |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
Bent u bekend met de berichten «Verzorging 750 dieren in Oliemeulen Tilburg in gevaar door coronacrisis: «We vragen dringend hulp»» en «Kleine dierenparken luiden noodklok: «Ik wil geen dieren moeten verkopen»?1 2
Ja, deze berichten zijn mij bekend.
Voor welke steunmaatregelen komen dierenparken momenteel in aanmerking?
Er zijn verschillende regelingen waar werkgevers en ondernemers in Nederland gebruik van kunnen maken tijdens de coronacrisis. Werkgevers, en dus ook dierentuinen, komen in aanmerking voor de tijdelijke Noodmaatregel Overbrugging Werkgelegenheid (NOW) wanneer voldaan wordt aan de voorwaarden die passen bij deze regeling. Dierentuinen met directeur-groot aandeelhouders die niet op de loonlijst staan kunnen mogelijk in aanmerking komen voor de Tijdelijke Overbruggingsregeling Zelfstandig Ondernemers (TOZO) wanneer voldaan wordt aan de voorwaarden. Daarnaast zijn er garantieregelingen, zoals BMKB-C en GO, waarmee ondernemers in financiële nood geld bij de bank kunnen lenen, en kunnen ondernemers uitstel van belastingbetaling krijgen. Ten slotte komen kleinere dierentuinen in aanmerking voor de TOGS, waarmee zij eenmalig € 4.000 kunnen ontvangen. Van welke regelingen een dierentuin gebruik kan maken, hangt onder andere af van het aantal arbeidskrachten dat in dienst is en of de dierentuin btw afdraagt.
Deelt u de mening dat genoemde parken een belangrijke maatschappelijke functie vervullen en daarnaast onmisbaar zijn voor de opvang van dieren?
Dierentuinen hebben een maatschappelijke waarde vanwege hun educatieve functie en de bijdrage die zij leveren aan conservatie. Ook vangen sommige dierentuinen verwaarloosde exotische dieren op.
Bent u bereid te inventariseren welke dierenparken middelen missen voor de noodzakelijke zorg aan dieren gedurende deze crisis? Bent u bereid om deze parken te helpen?
Ik sta in nauw contact met de dierentuinen over de problemen die zij ervaren tijdens de coronacrisis. Net als vele andere sectoren in Nederland hebben zij het financieel lastig omdat hun inkomsten zijn weggevallen, terwijl hun vaste lasten doorlopen. De generieke maatregelen, zoals genoemd bij vraag 2, zijn bedoeld om de impact van de coronacrisis op bedrijven zo goed mogelijk op vangen. Het is belangrijk om inzicht te krijgen in de effectiviteit van de huidige maatregelen, om te bezien of eventuele aanpassing van het generieke maatregelenpakket gewenst is. Daarom heb ik de dierentuinen gevraagd inzicht te geven in de kosten die zij maken en aan te geven waar de huidige maatregelen tekort schieten. Het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat is verantwoordelijk voor de ontwikkeling van het generieke maatregelenpakket en heeft contact met de dagattractiesector, waaronder de dierentuinen vallen, over de economische gevolgen van de coronacrisis.
Bent u bereid om een regeling te treffen speciaal voor dierenparken die hoofdzakelijk draaien op vrijwilligers en daardoor uitgezonderd zijn van de tijdelijke Noodmaatregel Overbrugging Werkgelegenheid (NOW)?
Dierentuinen die hoofdzakelijk draaien op vrijwilligers kunnen gebruik maken van verschillende regelingen, zoals genoemd bij vraag 2. Een tegemoetkoming in loonkosten via de NOW is op dierentuinen die hoofdzakelijk draaien op vrijwilligers inderdaad niet van toepassing. Er wordt ingezet op generieke maatregelen om de dierentuinen te helpen.
De reportage over de “stille ramp in verpleeghuizen: de ouderen gaan hier één-voor-één dood” |
|
Vera Bergkamp (D66) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met de reportage «Stille ramp in verpleeghuis: «de ouderen gaan hier één-voor-één dood»» van Nieuwsuur?1
Ja, ik ken deze reportage.
Deelt u de mening dat de signalen uit Nieuwsuur en andere kanalen de noodzaak aantonen van snellere en verdere actie om bewoners en medewerkers uit de verpleeghuissector, maar ook andere kwetsbare zorgsectoren zoals de gehandicaptenzorg, thuiszorg, jeugdzorg, huisartsenzorg, geestelijke gezondheidszorg (ggz) en persoonsgebonden budget (pgb)-initiatieven (zoals ouder-/wooninitiatieven) te beschermen tegen het coronavirus?
Wat er in de genoemde sectoren gebeurt wat betreft besmetting is vreselijk en heeft sinds het uitbreken van de Coronacrisis mijn voortdurende aandacht. De signalen zijn mij ook bekend en voor de maatregelen die ik neem om bewoners en medewerkers van deze sectoren te beschermen tegen het coronavirus verwijs ik naar mijn brief van 15 april jl.2, 21 april jl.3 en 6 mei jl.4
Wat is de ontwikkeling van het aantal besmettingen in de afgelopen vier weken van cliënten en medewerkers in verpleeghuizen, absoluut en relatief aan de totale bevolking?
In mijn brieven van 15 april jl., 21 april jl., 6 mei jl. ben ik ingegaan op het beeld van het aantal COVID-19 besmettingen en COVID-19 sterfte in verpleeghuizen. De situatie met betrekking tot het aantal COVID-19 besmettingen en COVID-19 sterfte in verpleeghuizen is als volgt:
In onderstaand figuur is deze ontwikkeling weergegeven.
Van het aantal besmette medewerkers in verpleeghuizen is geen registratie beschikbaar. Binnen de meldplicht wordt alleen verzameld of iemand die positief getest is zorgmedewerker is, niet per sector. Er lopen wel initiatieven om het testen van zorgmedewerkers per sector beter te gaan volgen, zowel aantal positief geteste medewerkers als aantal geteste medewerkers. Ik heb het RIVM gevraagd deze cijfers te verkrijgen.
Voor de ggz heb ik navraag gedaan bij GGZ NL. Exacte cijfers uitgesplitst naar instelling (verpleeghuizen versus andere instellingen) zijn op dit moment niet beschikbaar. Wel is duidelijk dat het aantal besmette patiënten per regio sterk verschilt. Zo zijn er in Brabant in één instelling 30 patiënten die ook verpleegd worden op een corona unit. In het midden en noorden van het land is het aantal besmette ggz patiënten (nog) zeer beperkt. Waar het gaat om de besmettingen onder het personeel van ggz instellingen, moet ik mij verlaten op cijfers van de organisatie Vernet. Vernet beheert de ziekteverzuimgegevens van een groot aantal instellingen. Uit deze cijfers blijkt dat na een aanvankelijke stijging van het ziekteverzuim in de ggz bij de start van de corona-crisis, dit verzuim nu langzaam lijkt af te nemen.
Inzicht in het aantal besmettingen van cliënten en medewerkers in de thuiszorg is niet beschikbaar. Hetzelfde geldt voor de woon- en ouderinitiatieven die gefinancierd worden met een pgb.
Wanneer heeft de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) de eerste signalen gekregen van gezondheidsrisico’s voor medewerkers en cliënten in verpleeghuizen en wanneer is daar welke actie op ondernomen?
De IGJ ontvangt via het Landelijk Meldpunt Zorg en het Meldpunt signalen van burgers en professionals in de zorg. Daarnaast is de IGJ in de eerste helft van maart begonnen met het uitvoeren van belrondes in verschillende sectoren om signalen op te halen. Vanaf 16 maart 2020 begon de IGJ meer signalen/telefoontjes te krijgen over corona. Dit waren er daarvoor slechts enkele per dag, verspreid over verschillende sectoren. De meeste signalen uit de sector haalt de IGJ op door middel van belrondes naar zorgaanbieders. Deze signalen deelt de IGJ op hoofdlijnen met het departement en met de verschillende veldpartijen en koepels. Dit geldt voor alle sectoren. Veel signalen gaan over de tekorten en communicatie omtrent gebruik van persoonlijke beschermingsmiddelen en het realiseren van testen voor zorgmedewerkers.
Dit geldt breed voor de verschillende sectoren. Bij acute risico’s is gericht contact gezocht met de betrokken zorgaanbieders en zijn de signalen gericht gedeeld met het departement.
In hoeverre zijn er in verpleeghuizen pandemieprotocollen die vergelijkbaar zijn met die in ziekenhuizen? Zo nee, worden deze nog ontwikkeld?
De koepels van verpleeghuiszorg en gehandicaptenzorg geven aan dat er in de verpleeghuiszorg en gehandicaptenzorg geen vergelijkbare protocollen als in het ziekenhuis beschikbaar zijn omdat er sprake is van heel andere omstandigheden. Wel zijn er protocollen over het handelen bij epidemieën. Specifiek voor de COVID-19 pandemie hebben Verenso en de NVAVG een behandelrichtlijn opgesteld en is er een triageleidraad opgesteld aan de hand waarvan kan worden bepaald wanneer welke cliënt wel of niet naar het ziekenhuis wordt ingestuurd. Daarnaast zijn er bestaande protocollen voor de omgang met virussen en isolatie die passend zijn voor zorg thuis, in het verpleeghuis of in kleinschalige woonvormen (waaronder ook de met een pgb gefinancierde woon- en ouderinitiatieven).
Voor de wijkverpleging zijn geen vergelijkbare protocollen als in het ziekenhuis beschikbaar, omdat de omstandigheden in de wijkverpleging anders zijn. Er bestaan wel verschillende richtlijnen voor wijkverpleegkundigen die beschrijven hoe zij de zorg verantwoord kunnen continueren. Daarnaast wordt er kritisch bekeken welke zorg doorgaat en welke zorg in overleg met de cliënt wordt verminderd. Deze herorganisatie is onder andere nodig om cliënten die uit het ziekenhuis komen op te kunnen vangen. Voorop staat dat noodzakelijke zorg doorgaat. Niet noodzakelijke, uitstelbare zorg wordt niet altijd meer geleverd. Hoe vaak en welke zorg door blijft gaat, is maatwerk per cliënt. ActiZ, ZorgthuisNL en V&VN ondersteunen hun leden hierin.
Voor thuiszorg op basis van de Wmo 2015 zijn diverse richtlijnen ontwikkeld, waarin de aandachtspunten voor de uitvoering van verschillende vormen van ondersteuning in relatie tot Covid-19 worden weergegeven. De richtlijnen zijn beschikbaar via https://www.rijksoverheid.nl/onderwerpen/coronavirus-covid-19/nieuws/2020/04/16/zorg-voor-kwetsbare-mensen-die-thuis-wonen-nader-uitgewerkt. Voor wat betreft de woon- en ouderinitiatieven, via pgb gefinancierd, geldt dat deze niet op landelijke aanwijzing gesloten zijn. Het is aan de initiatieven zelf om de maatregelen te treffen die de veiligheid van de bewoners voldoende waarborgen.
Voor de huisartsen is veel informatie over hoe nu te handelen te vinden op de site van het NHG. Dit gaat zowel over specifiek de situatie nu ten tijde van COVID-19, als over wat te doen bij de uitbraak van een grootschalige infectieziekte in het algemeen. Zo hebben het NHG, de LHV, GGD GHOR Nederland en InEen een toolkit ontwikkeld voor grootschalige infectieziektenuitbraak. Deze kent ook verschillende stadia van een uitbraak met bijbehorend handelen, vergelijkbaar met de protocollen in de ziekenhuizen.
Voor de ggz geldt dat de partijen in de ggz (brancheorganisaties, beroepsorganisaties en patiëntenorganisaties) een specifieke richtlijn ggz en corona hebben opgesteld9. Deze richtlijn heeft tot doel om de psychiatrische en psychologische zorg en behandeling zoveel als mogelijk in aangepaste vorm voortgang te laten vinden, waarbij besmetting met COVID-19 wordt voorkomen. Er wordt in de richtlijn specifiek aandacht besteed aan het voorkomen van uitbreiding van besmetting op afdelingen in de klinische situatie. De richtlijn biedt ruimte om af te wijken, onder de voorwaarde dat goed hulpverlenerschap voorop blijft staan. Binnen de crisisstructuur voor de ggz zoals eerder aan uw Kamer gemeld, houden wij met elkaar de vinger aan de pols, zodat waar nodig aanvullende actie kan worden ondernomen.
Kunt u aangeven hoe er gehandeld zal worden als er in een verpleeghuis door ziekte onvoldoende medewerkers beschikbaar zijn en bezoek nog steeds niet toegelaten wordt?
Het saldo van het ziekteverzuim over week 9 tot en met week 19 bedraagt 0,37%in de VVT. Daar waar in de eerste weken sprake was een stijging, daalt het ziekteverzuim vanaf week 15 gestaag. Verpleeghuizen zorgen er op verschillende manieren voor voldoende personeel beschikbaar te hebben. Personeel dat normaliter op de dagbesteding werkt of in de thuiszorg kan nu deels worden ingezet voor de directe verzorging in de verpleeghuizen. Daarnaast worden mensen van buiten aangetrokken, met name herintreders, die zich beschikbaar stellen. Ook worden in regionaal verband afspraken gemaakt om bij te springen indien een verpleeghuis met onoverkomelijke personele problemen te kampen heeft. Dan kan het gaan om het uitlenen van personeel of het verplaatsen van cliënten naar collega-instellingen en/of zorghotels.
Het beschikbare personeel wordt in de wijkverpleging ingezet om zorg te bieden aan cliënten die dit het hardst nodig hebben. Er wordt ook gewerkt aan het inzetten van ander personeel om tekorten op te vangen. Via www.extrahandenvoordezorg.nl wordt het aanbod van mensen die in de zorg willen werken, gekoppeld aan organisaties die daarnaar op zoek zijn. Daarnaast steunt V&VN de inzet van extra handen in de wijkverpleging.
Voor thuiszorg is het uitgangspunt dat er zo lang mogelijk wordt ingezet op steun in de thuissituatie. Hierdoor wordt de druk op de medische zorg niet verder vergroot. In de landelijke richtlijnen die in het kader van de uitvoering van thuiszorg in relatie tot Covid-19 zijn opgesteld en door het RIVM zijn goedgekeurd, worden handvatten geboden voor de wijze waarop gehandeld kan worden indien door ziekte onvoldoende medewerkers beschikbaar zijn. De betreffende richtlijnen zijn beschikbaar via https://www.rijksoverheid.nl/onderwerpen/coronavirus-covid-19/nieuws/2020/04/16/zorg-voor-kwetsbare-mensen-die-thuis-wonen-nader-uitgewerkt.
De woon- en ouderinitiatieven die met een pgb uit de Wmo 2015 worden gefinancierd, zijn niet door mij gesloten. De initiatieven kunnen zelf maatregelen treffen om de veiligheid van de bewoners voldoende te waarborgen. Zodoende kunnen zij ook zelf oplossingen verzinnen m.b.t. de zorgcontinuïteit.
Huisartsen proberen gegeven de restricties die de COVID-19 crisis en bijbehorend beleid van social distancing met zich meebrengt zoveel mogelijk «normale» huisartsenzorg te blijven leveren. Dit gebeurt wel meer op afstand, met behulp van bijvoorbeeld (beeld)bellen. Ook zijn er veelal aparte spreekuren voor mensen met potentieel COVID-19 en doen huisartsen meer huisbezoeken. Mochten ondanks deze voorzorgmaatregelen voor de veiligheid van patiënten en zorgverleners toch onvoldoende medewerkers in de huisartsenpraktijk beschikbaar zijn, dan staan in de toolkit die huisartsen samen met de GGD/GHOR hebben ontwikkeld voor grootschalige infectieziekenuitbraak een aantal opschalingsstadia. Denk bijvoorbeeld aan het concentreren van de huisartsenzorg over minder praktijken, extra inzet van huisartsen op de huisartsenpost of het inzetten van een waarnemerspool.
De richtlijn ggz en corona, biedt handvatten voor de verantwoorde inzet van personeel. Zowel waar het gaat om de veiligheid van personeel met het oog op voorkomen van besmetting, als waar het gaat om de mentale ondersteuning van personeel gericht op toegenomen werkdruk door uitval van collega’s. Naar gelang de situatie zich in de ggz verder ontwikkelt, zal beleid worden bijgesteld binnen de sector en tussen veldpartijen.
Kunt u een tijdlijn geven van de ontwikkeling van richtlijnen vanuit de Gemeentelijke Gezondheidsdiensten (GGD’en) en het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) met betrekking tot verpleeghuizen met en zonder besmetting?
Voor zorgpersoneel buiten de ziekenhuizen zijn de volgende richtlijnen beschikbaar gekomen.
Kunt u aangeven hoe in deze richtlijnen de balans is gevonden tussen het borgen van de gezondheid van cliënten en medewerkers van verpleeghuizen en de verdeling van schaarse middelen?
In de richtlijnen van het RIVM wordt aangeven in welke situaties wel en niet beschermende middelen gebruikt dienen te worden om medewerkers en patiënten te beschermen (dus niet op basis van schaarste). Daarnaast ligt de nadruk op gepast gebruik van deze middelen waarbij wordt aangegeven welk type masker bij verschillende besmettingsrisico’s gebruikt dienen te worden. Doel is dat geen maskers gebruikt worden met een te hoog beschermingsniveau in relatie tot het besmettingsrisico.
Ook heeft het OMT aangegeven dat het uit voorzorg gebruiken van persoonlijke beschermingsmiddelen bij patiënten die geen (verdenking op) COVID-19 hebben niet nodig is en gelet op de schaarste aan persoonlijke beschermingsmiddelen ook niet gewenst is.
In hoeverre heeft de aangekondigde uitbreiding van testcapaciteit daadwerkelijk geleid tot meer testen van medewerkers uit verpleeghuizen en is dat voorlopig voldoende?
Vanaf 6 april is het beleid voor testen op een COVID-19 besmetting verruimd. Ook zorgverleners en specifieke groepen buiten het ziekenhuis worden nu getest als ze klachten hebben (huisartsen, verpleeghuizen, gehandicaptenzorg, thuiszorg, jeugdzorg en GGZ). Dit heeft geleid tot het vaker testen van medewerkers van verpleeghuizen en de huidige testcapaciteit is voldoende om aan de vraag te kunnen voldoen.
Kloppen de signalen van verpleegkundigenorganisatie NU»91 dat testprocedures vaak moeizaam verlopen en onduidelijk zijn? Zo ja, welke actie onderneemt u daarop?2
De testprocedure staat op de website van de RIVM. Die geeft duidelijk het testbeleid weer. De koepelorganisaties informeren hierover hun achterban. Daar waar onduidelijkheden zijn, informeer ik zorginstellingen. Dit gebeurt door het plaatsen van informatie de website van de rijksoverheid en via de koepelorganisaties. Voor verdere informatie en voor het verloop van het aantal afgenomen testen verwijs ik naar mijn brief van 15 april 202011, mijn brief van 21 april 202012, mijn brief van 6 mei 202013 en naar de informatie van de heer de Gouw van GGD-GHOR Nederland tijdens de technische briefing van 16 april 2020.
In hoeverre is de beperkte testcapaciteit meegenomen in het besluit van 19 maart jl. om bezoek aan verpleeghuizen te beperken en op welke wijze is daartoe advies van het RIVM meegenomen?
Het besluit van 19 maart jl. om verpleeghuizen preventief te sluiten voor bezoek is genomen om bewoners te beschermen en een groeiend aantal besmettingen in te dammen. Dit besluit is genomen na consultatie van het RIVM. De toen bestaande beperkte testcapaciteit heeft bij het nemen van dit besluit geen rol gespeeld.
Klopt het dat er sprake was van opstartproblemen met betrekking tot de verstrekking en verdeling van persoonlijke beschermingsmiddelen bij verpleeghuizen?
Zoals in mijn brief van 15 april14 aangegeven was in het begin de verdeling van persoonlijke beschermingsmiddelen sterk gebaseerd op het uitgangspunt dat patiënten vooral in de acute zorg (waaronder huisartsenzorg) terecht zouden komen. Hierbij was wel een deel van de middelen beschikbaar voor andere sectoren waaronder de verpleeghuizen. Inmiddels is het verdeelmodel van kracht waarbij het niet meer gaat om een verdeling over sectoren maar om een verdeling op basis van besmettingsrisico’s in bepaalde behandelsituaties. De implicatie hiervan is dat er meer mondmaskers (en andere beschermingsmiddelen) naar de langdurige zorg gaan.
Wat is de aanleiding geweest om nu te komen met een nieuw verdeelmodel van persoonlijke beschermingsmiddelen en is dit in lijn met het advies van de Koninklijke Nederlandsche Maatschappij tot bevordering der Geneeskunst (KNMG)?
Ik verwijs hiervoor naar mijn brief van 15 april jl.15 waarin dit is aangegeven.
Zijn medewerkers in verpleeghuizen voldoende geïnstrueerd hoe beschermingsmateriaal op de juiste manier te gebruiken valt en zijn er voldoende faciliteiten op de locaties (zoals verkleedruimtes) om hier op een verantwoorde wijze gevolg aan te geven?
Er zijn op diverse plaatsen informatie en instructies beschikbaar over het gebruik van persoonlijke beschermingsmiddelen zoals de factsheet op rijksoverheid.nl op de website van het RIVM, zorgvoorbeter.nl, het kennisplein gehandicaptenzorg en de sites van de koepels. Hiervan kan gebruik gemaakt worden bij het instrueren van de medewerkers in de zorg en maatschappelijke ondersteuning. Werkgevers zijn verantwoordelijk voor het zorgen voor voldoende faciliteiten om op verantwoorde wijze gevolg te geven aan de werkwijze.
Klopt het dat de richtlijn ten aanzien van een besmetting in een verpleeghuis voorschrijft dat een hele groep bewoners samen geïsoleerd wordt, waarbij ervan uitgegaan wordt dat de hele groep reeds besmet is? Zo ja, lopen cliënten binnen een geïsoleerde groep die nog niet besmet zijn, dan geen onnodig risico op besmetting door deze vorm van groepsisolatie? Zijn hiervoor geen andere oplossingen mogelijk? Op welke wijze wordt deze aanpak meegenomen in de registratie van de sterftecijfers?
In het COVID-19 (behandel)advies van Verenso en de NVAVG van 16 april 2020 is aangegeven dat bij cohortering een duidelijke scheiding plaatsvindt van zieken en niet-zieken. Zoals in de technische briefing van 16 april 2020 is aangegeven kan een uitzondering gemaakt worden in het geval van een woongroep waar mensen veel onderlinge contacten hebben en de situatie vergelijkbaar is met die in een gezin. Dan kan het voorkomen dat de groep als geheel wordt geïsoleerd als men ervan uit kan gaan dat bij besmetting van een aantal van de bewoners ook de andere groepsleden besmet zullen zijn. Voor woon- en ouderinitiatieven die gefinancierd worden met een pgb uit de Wmo 2015, maken budgethouders en/of hun vertegenwoordigers hier onderling afspraken over.
De richtlijn ggz en corona biedt handvatten voor de wijze waarop patiënten met corona worden behandeld, inclusief de wijze van isolatie. Daarbij geldt voor intramurale patiënten dat op basis van het «toestandsbeeld» door de psychiater in afstemming met geneesheer-directeur beoordeeld wordt of: er een unit/ruimte binnen de eigen afdeling- of instelling gecreëerd wordt waar iemand in isolatie kan verblijven (bijvoorbeeld de eigen kamer), dat de patiënt naar een centrale corona-afdeling van de instelling wordt overgebracht.
Kunt u de vragen 3 tot en met 9, 12 en 14 tot en met 16 tevens beantwoorden voor andere kwetsbare zorgsectoren zoals de gehandicaptenzorg, thuiszorg, jeugdzorg, huisartsenzorg, ggz en pgb-initiatieven (zoals ouder-/wooninitiatieven)?
Daar waar mogelijk zijn de vragen voor de sectoren gezamenlijk beantwoord. Waar nodig is dat apart per sector gedaan. Voor jeugdzorg worden de antwoorden hieronder gegeven.
Is er voldoende aanbod van het product zuurstof (of andere benodigde middelen in de behandeling van het coronavirus) in alle zorgsectoren, met name in de provincie Brabant? Zo nee, welke actie onderneemt u zodat zorgaanbieders hierover voldoende beschikking hebben?
Er is sprake van een aanzienlijke hoeveelheid benodigde middelen in de behandeling van het coronavirus, variërend van persoonlijke beschermingsmiddelen tot IC beademingsapparatuur. Signalen over benodigde middelen en producten waaraan een tekort ontstaat worden bij de verschillende zorgsectoren en de hiervoor reeds ingerichte regionaal werkende ROAZ-GGD-GHOR structuur opgehaald. Het Landelijk Consortium Hulpmiddelen (LCH) speelt een centrale rol in de inkoop van de meeste benodigde middelen en de uitlevering daarvan. Waar nodig worden over specifieke middelen, waar bijvoorbeeld een regionale herverdeling mogelijk is, afspraken gemaakt met de betrokken zorgsectoren en leveranciers. Wat betreft zuurstof heeft overleg plaatsgevonden tussen VWS, LCH, brancheorganisaties, beroepsgroepen en leveranciers. Er bleek geen meerwaarde voor landelijke inkoop van zuurstof via het LCH en er bleek voldoende aanbod van het product zuurstof. Wel zijn door de partijen richtlijnen uitgewerkt waarmee de beschikbare zuurstofsystemen beter worden verdeeld over (COVID-19) patiënten met zuurstofbehoefte in ziekenhuizen, de thuissituatie en binnen instellingen. Dit proces wordt voortdurend gemonitord waarbij signalen van schaarste snel kunnen worden besproken en waar nodig actie kan worden ondernomen.
Zijn er voldoende eenduidige richtlijnen hoe om te gaan met mensen die lijden aan dementie en daarnaast besmet zijn met het coronavirus? Zo ja, zijn deze nationaal bekend? Zo nee, bent u bereid snel actie toe te ondernemen?
Ja die zijn er en ook nationaal bekend. Op diverse websites is informatie te vinden hoe een zorgprofessional kan omgaan met dementie en corona. Alzheimer Nederland heeft hier aandacht voor. Dementie.nl geeft tips en handreikingen hoe je om kunt gaan met mensen met dementie en een corona besmetting. Daarnaast geeft dementiezorgvoorelkaar.nl ook tips hoe om te gaan met dementie en corona.
Krijgt u signalen over kinderen die hun ouders uit het verpleeghuis willen halen om zelf te verzorgen maar dit niet kunnen vanwege de Wet zorg en dwang (Wzd)? Zo nee, bent u bereid hierover in gesprek te gaan met de sector en cliënten- en patiëntenorganisaties om hier flexibeler mee om te gaan gedurende deze crisissituatie? Klopt het dat de huisarts en thuiszorg geen verpleeghuisbewoners overnemen die besmet zijn met het coronavirus, en kinderen daarmee de volledige zorg moeten overnemen als zij hun ouders in huis opnemen? Zo ja, is daar een oplossing voor?
Ik krijg signalen van zowel zorgverleners als van familieleden dat zij worstelen met het dilemma of het verantwoord en veilig is om de zorg voor deze kwetsbare ouderen buiten het verpleeghuis voort te zetten. Ik begrijp heel goed de wens van de familie om hun naasten zo dichtbij als mogelijk te hebben. Tegelijkertijd is het niet in alle situaties mogelijk om zorg buiten het verpleeghuis veilig en verantwoord te organiseren. Dit thema komt uiteraard ook aan de orde in de gesprekken die ik wekelijks voer met zowel beroepsgroepen als cliënten- en patiëntenorganisaties.
Het uitgangspunt is dat de familie en de zorgaanbieder hier samen uitkomen. De zorgverlener licht de familie uitgebreid voor over wat het met zich meebrengt als men de bewoner uit het verpleeghuis mee naar huis neemt. Het komt geregeld voor dat de familie er dan van afziet. Toch kan de situatie zich voordoen dat de wens van de familie blijft bestaan, terwijl de behandelend arts het echt onverantwoord vindt als een bewoner het verpleeghuis verlaat. Het betreft hier immers zorg voor een kwetsbare groep ouderen die naast verzorging ook vaak complexe en hoogwaardige andere zorg nodig hebben die niet of moeilijk georganiseerd kan worden buiten de muren van het verpleeghuis. Dan kan het inderdaad zo zijn dat, tegen de wens van de familie in, de rechter verzocht wordt om een machtiging voor onvrijwillig verblijf af te geven. Op verzoek van Verenso heeft de KNMG hierover een notitie gemaakt waarin het afwegingskader voor dit dilemma wordt geschetst.16 Ik heb overigens geen concrete signalen ontvangen dat huisartsen of de thuiszorg weigeren de zorg over te nemen.
Bent u bekend met het initiatief de Sociale Benadering Digitaal, dat kwetsbare mensen (met dementie) thuis en in het verpleeghuis ondersteunt door middel van beeldbellen, groepsactiviteiten (dagopvang online) en een 24-uurskanaal en bent u bereid deze te ondersteunen, zodat meer mensen contact kunnen hebben met hun naasten en de buitenwereld?
Ja, ik heb via professor Anne-Mei Thé vernomen dat het initiatief de Sociale Benadering Digitaal is gestart in de gemeente ’s-Hertogenbosch en Amsterdam. Binnenkort starten ook de gemeente Amstelveen en organisatie Surplus. Door de inzet van tablets kunnen mensen met dementie blijven communiceren met dierbaren, lotgenoten en zorgprofessionals. Tevens wordt er via dit initiatief online dagopvang geboden middels een 24-uurskanaal. Ik juich dergelijke initiatieven voor kwetsbare groepen toe. Veel informatie over deze en andere initiatieven wordt door mijn ministerie verzameld en landelijk verspreid via factsheets en onze social kanalen. Ik zal dit initiatief hierin opnemen en actief verspreiden.
Bent u bereid deze vragen te beantwoorden voorafgaand aan het nog in te plannen debat in de week van 20 april aanstaande?
Een groot deel van de gestelde vragen heb ik in mijn brieven van 15 april jl.17 en de brief van 21 april jl.18 en in de Kamerdebatten beantwoord. Hierbij ontvangt u separaat de complete set antwoorden.
Het bericht 'Wéér twee gsm-masten in brand, terrorismebestrijder bezorgd' |
|
Chris van Dam (CDA), Joba van den Berg-Jansen (CDA) |
|
Mona Keijzer (staatssecretaris economische zaken) (CDA), Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Wéér twee gsm-masten in brand, terrorismebestrijder bezorgd»?1
Ja, hier hebben wij kennis van genomen.
Is de veiligheid van omwonenden van de zendmasten op enig moment in het geding geweest?
Brandstichting brengt naast de economische schade ook evident risico’s met zich mee voor personen, wanneer de kans bestaat dat de brand overslaat van de zendmast of antenne-installatie naar omliggende bebouwing. Deze incidenten zijn dan ook volstrekt onacceptabel.
De veiligheid van omwonenden is voor zover bekend niet in het geding geweest in de gevallen van (poging tot) brandstichting tot nu toe. Ook hebben zich voor zover bekend geen persoonlijke ongevallen voorgedaan.
In het volgende antwoord gaan wij verder in op risico’s die kunnen ontstaan door mogelijk verminderde beschikbaarheid van het mobiele netwerk en mogelijke gevolgen voor de bereikbaarheid van 1-1-2.
Hebben de branden gevolgen gehad voor de mobiele bereikbaarheid in de regio, waaronder de bereikbaarheid van alarmnummer 112?
Het alarmnummer 1-1-2 is zowel via vaste- als mobiele netwerken bereikbaar. Ten minste één brand heeft mogelijk impact gehad op de bereikbaarheid van 1-1-2. Deze situatie heeft voor zover bekend niet geleid tot persoonlijke ongevallen.
Hoe groot is de schade aan beide zendmasten? Wanneer is deze naar verwachting verholpen? Welke kosten zijn hiermee gemoeid?
De schade varieert sterk tussen de verschillende incidenten, waardoor geen eenduidig algemeen antwoord is te geven ten aanzien van hersteltermijnen of economische schade. Vast staat wel dat de schade aanzienlijk is.
Zijn u naast de branden in de zendmasten in bovengenoemde plaats en die in Nuenen en Liessel nog andere incidenten bij zendmasten en 5G-infrastructuur bekend?
Ja, naast de branden in de zendmasten in Oudenbosch en die in Nuenen en Liessel zijn er nog andere incidenten bij zendmasten bekend. Er zijn geen incidenten bekend met 5G-antennes. Op het moment van schrijven is sprake van 29 door de politie geregistreerde incidenten van brandstichting. Daarnaast zijn diverse incidenten bekend van overige vormen van vandalisme, die niet met zekerheid zijn te verbinden aan de geregistreerde incidenten, bijvoorbeeld omdat niet vast staat of het motief vandalisme of diefstal was.
Kunt u bevestigen dat in alle gevallen sprake is van (het vermoeden van) brandstichting? Is uw indruk dat het hier gaat om activisme tegen 5G? Hoezeer is dergelijk activisme bij de autoriteiten in beeld? Is er een link met vermeende complottheorieën rond het Coronavirus? Is er een verband met soortgelijke brandstichtingen zoals bijvoorbeeld in het Verenigd Koninkrijk?
De afgelopen weken hebben er verschillende incidenten plaats gevonden rondom zendmasten in Nederland. De incidenten variëren van sabotage tot brandstichting. Ook in andere Europese landen vinden brandstichtingen en sabotageacties plaats. Protesten tegen zendmasten en zorgen van burgers om straling zijn niet nieuw, maar het heeft nog niet eerder geleid tot extremistische protestacties in de vorm van de sabotage en brandstichting zoals in de afgelopen weken.
Door de er anti-5G- en anti-overheidsbewegingen doen verschillende complottheorieën de ronde, onder andere over een veronderstelde relatie tussen 5G-netwerken en de verspreiding van COVID-19. Het is voorstelbaar dat het plotselinge geweld mede is geïnstigeerd door complotdenkers met als doel de Nederlandse bevolking te «beschermen» tegen de – in hun ogen gevaarlijke – overheid. Mogelijk spelen verveling en frustratie gekoppeld aan gedwongen thuiszitten een rol. De politie doet onderzoek naar de verdachten en hun motieven. Of en in hoeverre er een verband is met soortgelijke brandstichtingen in het buitenland is onderwerp van het lopende onderzoek.
Hoe gemakkelijk is het om schade toe te brengen aan zendmasten en andere onderdelen van de 5G-infrastructuur? Wie is primair verantwoordelijk voor de beveiliging?
Omdat brandstichting in zendmasten tot enkele weken geleden niet in Nederland voorkwam zijn zendmasten hier tot heden niet specifiek tegen beveiligd.
Bovendien staan zendmasten in het buitengebied afgelegen. De eigenaren van de betreffende grond, zendmasten en (telecom)infrastructuur zijn primair verantwoordelijk voor de beveiliging. Dit kan soms een exploitant van masten zijn, en soms de mobiele operator zelf.
Zijn deze incidenten voor u reden om, in samenspraak met telecomproviders, de Nationaal Coördinator Terrorismebestrijding en Veiligheid (NCTV) en andere betrokken partijen (bijvoorbeeld gemeenten) de kwetsbaarheid en beveiliging van zendmasten en 5G-infrastructuur opnieuw tegen het licht te houden en (extra) maatregelen te overwegen? Bijvoorbeeld vanwege het «copycat-effect»?
Het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat (EZK) staat in nauw overleg met de sector, het Ministerie van Justitie en Veiligheid (JenV) en de politie om te bezien in hoeverre aanvullende maatregelen noodzakelijk zijn. Het is op dit moment te vroeg om in te gaan op specifieke beveiligingsmaatregelen.
Is uw indruk dat gemeenten voldoende klaar zijn voor de uitrol van 5G in Nederland, ook waar het gaat om het veiligheidsvraagstuk?
Ja, bijvoorbeeld VodafoneZiggo biedt sinds 28 april jl. 5G aan in de helft van Nederland en belooft eind juli landelijke dekking te hebben. Om ook de verdere uitrol van 5G in de komende jaren soepel te laten verlopen en gemeenten daarop voor te bereiden, voert EZK specifiek beleid gericht op ondersteuning van gemeenten. Veel van deze acties vloeien voort uit het Actieplan Digitale Connectiviteit2, maar daaraan worden naar behoefte ook nieuwe acties toegevoegd. Zo is EZK in het najaar van 2019 het gesprek aangegaan met meer dan 200 gemeenten en provincies over de uitdagingen rondom de uitrol van nieuwe telecommunicatienetwerken waaronder 5G door middel van zeven regionale gesprekstafels. Het antennebureau vernieuwt dit jaar haar modelverordening lokaal antennebeleid, het Kennisplatform EMV heeft deze maand nieuwe informatie ontsloten over de mogelijke gezondheidseffecten van straling speciaal gericht op gemeenten. Periodiek overleggen gemeenten, operators en het Rijk met elkaar in het antennebeleidsoverleg. Recentelijk is in dat overleg besloten het huidige antenneconvenant eind van dit jaar opnieuw te verlengen omdat het blijkt te voldoen aan de behoeften van de betrokken partijen.
Ondertussen vernemen wij dat operators en gemeenten elkaar – mede naar aanleiding van de gesprekstafels – steeds beter weten te vinden: meer een meer gemeenten en operators gaan vooraf met elkaar om de tafel om een plaatsingsplangesprek te voeren waarin partijen het gesprek aangaan om te bekijken wat geschikte locaties zijn voor de plaatsing van nieuwe antennes. Ten slotte hanteert EZK sinds eind 2019 een nieuwsbrief waarin het gemeenten maandelijks bijpraat over nieuwe ontwikkelingen en nieuwe tools ter ondersteuning ten aanzien van de uitrol van nieuwe telecomnetwerken, waaronder 5G.
Op het punt van de veiligheid van C2000-masten heeft de Landelijke Eenheid van de Politie de lokale basiseenheden geïnformeerd over de recente brandstichting in zendmasten, met het verzoek om extra toezicht te houden. Via de lokale driehoek kan besloten worden om ook gemeentelijke handhavers te betrekken bij de aanpak van het vandalisme.
Tekorten van medische hulpmiddelen in de langdurige zorg |
|
Chris Jansen (PVV) |
|
Martin van Rijn (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met de door Intrakoop, de inkoopcoöperatie van de zorg, in samenwerking met het Landelijk Consortium Hulpmiddelen (LCH) uitgevoerde inventarisatie onder haar leden in de care sector naar tekorten aan medische hulpmiddelen?
Hoe denkt u het huidige tekort aan handschoenen per direct op te lossen, aangezien geconcludeerd kan worden dat de grootste tekorten ontstaan bij de persoonlijke beschermingsmiddelen?
Welke maatregelen heeft u getroffen om een tekort te voorkomen aan schorten, mondmaskers en desinfecterende vloeistoffen en per welke datum worden de voorraden aangevuld, aangezien bij deze beschermingsmiddelen de komende tijd de grootste stijgingen van tekorten worden verwacht?
Zijn er op dit moment al zorgmedewerkers die onbeschermd hun werk moeten uitvoeren omdat er te laat is gereageerd op de dreigende tekorten aan persoonlijke beschermingsmiddelen? Zo ja, om hoeveel mensen gaat dit?
Gaat het onderhandelingstraject ten koste van de bescherming van zorgmedewerkers die hierdoor onbeschermd hun werk moeten doen, gezien veel leveranciers ervaren dat ze ontzettend lang moeten onderhandelen met het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport over de prijs?
Biomassa |
|
Thierry Baudet (FVD) |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Bouw biomassacentrale Diemen kan doorgaan»?1
Ja.
Erkent u dat er bij de verbranding van biomassa méér CO2 wordt uitgestoten, dan bij de verbranding van steenkool? Zo ja, waarom wordt biomassa op grond van het Klimaatakkoord dan als «duurzaam» beschouwd?
Verbranding van biomassa is klimaatneutraal wanneer gebruik wordt gemaakt van duurzame biomassa. Daarbij moet worden gewaarborgd dat de CO2 die wordt uitgestoten eerder is opgenomen door bomen en planten, en na verbranding opnieuw wordt vastgelegd in nieuwe bomen en planten. In Nederland gelden op dit punt voor houtpellets strenge duurzaamheidscriteria.
Hoe beoordeelt u de toenemende maatschappelijke weerstand tegen biomassacentrales?
Ik ben bekend met de maatschappelijke discussie over het gebruik van biomassa. In die discussie spelen verschillende aspecten een rol. Het kabinet werkt hiervoor aan een integraal duurzaamheidskader dat beoogt het kader te zijn waarbinnen een duurzame productie en duurzame toepassing voor biomassa wordt vormgegeven. De SER streeft ernaar om in juli met een advies hiervoor te komen.
Daarnaast werkt het kabinet ook aan mogelijke oplossingen om de impact van biomassagebruik op de lokale luchtkwaliteit te beperken, bijvoorbeeld door te bezien of de uitstootnormen van kleine tot middelgrote (0,5 – 50 MW) biomassa-installaties kunnen worden aangescherpt. Dit is aangekondigd in het Schone Lucht Akkoord (zie Kamerstuk 30 175, nr. 343).
Kunt u zich voorstellen dat provincies zich genoodzaakt voelen om vergunningen voor biomassacentrales te verlenen, omdat zij verplicht zijn het Klimaatakkoord mede uit te voeren?
De medeoverheden hebben zich vrijwillig gecommitteerd aan de uitvoering van het Klimaatakkoord. Als onderdeel daarvan hebben zij via de Regionale Energie strategieën en de Transitievisies Warmte een grote mate van vrijheid in de planning van duurzame energieproductie in hun regio. Ze zijn daarbij nergens toe verplicht.
Hoe ziet de precieze taak- en bevoegdheidsverdeling tussen Rijk, provincies en gemeenten eruit, omtrent het verlenen van subsidies en vergunningen voor biomassacentrales?
De inzet van duurzame biomassa wordt door het Rijk gestimuleerd via de SDE+. Daarnaast is de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties verantwoordelijk voor de Wet algemene bepalingen omgevingswet, de staatsecretaris van Infrastructuur en Waterstaat voor de milieuwetgeving, en de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (LNV) voor de wet Natuurbescherming.
De vergunningverlening voor biomassacentrales is niet anders dan vergunningverlening voor andere installaties onder de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, die opgaat in de Omgevingswet. Biomassacentrales moeten voldoen aan algemene regels (emissie- en keuringseisen) in het Activiteitenbesluit. De gemeente is het bevoegde gezag voor stookinstallaties tot 50MW. Hieronder vallen ook biomassa-installaties. Voor stookinstallaties boven de 50MW is de provincie het bevoegde gezag. Daarnaast kunnen biomassa-installaties een vergunning nodig hebben op grond van de Wet natuurbescherming voor de depositie van stikstof in Natura 2000-gebieden. In de Wet natuurbescherming is de provincie of de Minister van LNV bevoegd gezag voor vergunningverlening en handhaving.
Hoeveel subsidies zijn er sinds 2015 verleend voor biomassacentrales? Hoeveel biomassacentrales staan er in Nederland die (direct of indirect) subsidie hebben ontvangen? Hoeveel bomen worden hier jaarlijks voor verbrand? Hoeveel van die bomen zijn in Nederland gekapt en hoeveel in andere landen? Hoeveel CO2 is er bij de verbranding uitgestoten?
De onderstaande tabel geeft een overzicht van de verstrekte subsidies verdeeld in biomassa-installaties die gerealiseerd of nog in ontwikkeling zijn sinds 2015.
Totaal
Gerealiseerd
In ontwikkeling
Verplicht budget
Biomassa-installaties hout
254
123
131
€ 8,2 miljard
Biomassa-installaties overig
130
69
61
€ 2,8 miljard
totaal biomassa-installaties
384
192
192
€ 11 miljard
In 2018 kwam 77% van alle voor energieopwekking gebruikte houtige biomassa uit Nederland. De rest is geïmporteerd uit de direct omringende landen (België en Duitsland) en Noord- en Centraal Europa. Zoals ik in mijn brief van 20 december 2019 (Aanhangsel Handelingen II 2019–2020, nr. 1171) heb aangegeven, beschik ik op dit moment niet over cijfers voor 2019, maar verwacht ik dat er in 2019 import van houtpellets uit Noord-Amerika heeft plaatsgevonden.
Hoeveel vergunningsaanvragen voor biomassacentrales zijn er momenteel bij de verschillende overheden in behandeling? En hoeveel verlengingsaanvragen of wijzigingsaanvragen voor reeds verleende vergunningen?
Ik beschik niet over deze informatie: vergunning-, verlengings- en wijzigingsaanvragen worden decentraal ingediend en niet centraal bijgehouden.
Bent u bereid om uw oordeel over biomassa als «duurzaam» te heroverwegen? Zo nee, waarom niet?
Nee. Het kabinet is ervan overtuigd dat de inzet van duurzame biomassa nu en richting 2030 en 2050 noodzakelijk is voor de verduurzaming van onze economie en het realiseren van de klimaatopgave. Het uitgangspunt daarbij is wel dat alleen duurzame biomassa werkelijk bijdraagt aan verduurzaming van de economie. Zoals bij vraag 3 is toegelicht, komt het kabinet hiervoor met een integraal duurzaamheidskader.
Het mondiale tekort aan vaccinaties |
|
Anne Kuik (CDA) |
|
Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (D66) |
|
![]() |
Deelt u de opvattingen in het artikel «Coronavirus risks creating a lethal vaccine gap» dat het tekort aan vaccinaties een groot gezondheidsrisico vormt in de lage inkomenslanden?1
Ja. Daarbij geldt dat niet zozeer de aanvoer van vaccins maar het opschorten van vaccinatiecampagnes gezien wordt als het grootste gezondheidsrisico.
Kunt u aangeven welke 21 landen met tekorten dreigen te kampen en welke van deze landen in de Nederlandse focusregio’s liggen?
Genoemde lijst van 21 landen opgesteld door UNICEF was gebaseerd op een dreigende opschorting van intercontinentale vluchten en niet op beschikbare voorraden van vaccins in de betreffende landen. De meeste vluchten vonden echter alsnog plaats volgens schema. Momenteel is het niet zozeer de aanvoer van vaccins die immunisatie in een land in gevaar brengt, maar de opschorting van vaccinatiecampagnes in de betreffende landen zelf. Navraag bij GAVI leerde dat evenwel de volgende landen kampen met een dreigend vaccintekort: Ivoorkust; Pakistan; Uganda; Cambodia; Burundi; Tajikistan; Tsjaad.2
Kunt u bevestigen dat 13,5 miljoen mensen in de 14 armste landen binnen korte tijd zonder vaccins zitten? Zo ja, kunt u daarbij aangeven wat er wordt gedaan door Nederland en internationale organisaties om dit tekort aan vaccinaties aan te pakken?
De genoemde 13,5 miljoen mensen betreft de totale doelgroep die zou zijn bereikt met alle geplande grootschalige vaccinatiecampagnes voor de periode maart-december 2020 als er geen uitbraak van COVID-19 had plaats gevonden. Outreach activiteiten, waar gezondheidswerkers proactief gemeenschappen bezoeken om routinevaccinaties aan te bieden, zijn echter in meerdere landen vanwege de «lockdown» opgeschort.3 Veel gezondheidswerkers worden ingezet bij de COVID-19 respons. Waarschijnlijk zal het aantal niet volledig geïmmuniseerde kinderen verder oplopen, vanwege de opschorting van grootschalige landelijke vaccinatiecampagnes en het gebrek aan voldoende gezondheidswerkers voor het uitvoeren van routinevaccinaties.
Nederland en internationale organisaties sporen regeringen aan om immunisatie programma’s te intensiveren zodra «lockdowns» worden versoepeld en zich bij het inhalen van de gemiste vaccinaties vooral te richten op de armste en meest kwetsbare kinderen.4
Kunt u aangeven hoe de maatregelen met betrekking tot »physical distancing» zoals afgekondigd door de Wereldgezondheidsorganisatie (WHO), eraan bijdragen dat kinderen noodzakelijke vaccinaties mislopen? Hoe kan dat verholpen worden?
Vaccinaties worden beperkt door de noodzaak van «physical distancing» en door «lockdown» maatregelen in verschillende landen.5 Routinevaccinatie gebeurt nog wel op bescheiden schaal in gezondheidsklinieken onder strikte hygiëne en «physical distancing» maatregelen. Multilaterale actoren als UNICEF en GAVI, alsook NGOs en andere organisaties die actief zijn in vaccinatieprogramma’s, dienen zich aan deze nationale maatregelen te houden.
Meerdere instellingen staan klaar om grootschalige landelijke vaccinatiecampagnes te ondersteunen zodra de «lockdown» op landenniveau wordt opgeheven. Hierbij gaat het om ondersteuning bij het herstel van gezondheidssystemen en om verhoging van de dekkingsgraad voor vaccinaties. Verder werken internationale partners aan het versterken van de «epidemic preparedness» van gezondheidssystemen in lage-inkomens landen.
Bent u op de hoogte van het feit dat er bij de laatste uitbraak van ebola in 2014–2016 een veelvoud aan slachtoffers van ebola is gevallen aan de gevolgen van HIV, TBC en malaria? Worden dergelijke cijfers nu ook bijgehouden als gevolg van de adsorberende kracht die vanuit de bestrijding van COVID-19 uitgaat op de zorgsector, waardoor reguliere zorg ontbreekt?
Tijdens de 2014–2016 Ebola-epidemie in West Afrika is gebleken dat een gelijktijdige epidemie van een andere infectieziekte een vernietigend effect heeft op de mogelijkheid van gezondheidssystemen om reguliere gezondheidszorg te leveren. Er zijn naar schatting 10.600 mensen gestorven aan HIV, tuberculose en malaria, bijna zo veel als het sterftecijfer ten gevolge van Ebola zelf. Ook zijn er ten tijde van de Ebola epidemie ongeveer 2.5 keer zoveel mensen overleden aan mazelen dan aan Ebola. Aantallen en oorzaken voor sterfgevallen worden routinematig verzameld door nationale «health information systems». Een vergelijking van deze sterftecijfers ten tijde van de COVID-19 pandemie met sterftecijfers van de periode voor de COVID-19 zal de additionele sterftecijfers aan HIV, TBC en malaria aantonen.6
Bent u bereid beleid te maken en middelen in te zetten om het toenemend aantal slachtoffers van niet COVID-19 gerelateerde ziekten mede aan te pakken?
Nederland zet zich samen met andere partners in voor versterking van gezondheidssystemen in die landen waar SRGR tot de prioritaire thema’s behoort.
De respons op COVID-19 zet de vaak al fragiele gezondheidssystemen in ontwikkelingslanden verder onder druk.7 Nederland geeft binnen het SRGR-programma nadrukkelijk aandacht aan de versterking van gezondheidssystemen juist om gezondheidsinstellingen in staat te stellen de noodzakelijke reguliere zorg te kunnen blijven bieden. Van het SRGR budget gaat 40% naar multilaterale organisaties zoals WHO, GFATM, GAVI, en UNFPA die zorgsystemen direct versterken. Nederland financiert daarnaast de Global Financing Facility (GFF), een initiatief van de VN en de Wereldbank waarin specifiek het versterken van nationale gezondheidssystemen centraal staat. Ook in de COVID-19 respons combineert GFF dit met reguliere versterking van gezondheidssystemen die nu extra onder druk staan. Daarmee draagt GFF bij aan het voorkomen van een grotere gezondheidscrisis.
Kunt u deze vragen beantwoorden voor het aanstaande Schriftelijk Overleg Ontwikkelingssamenwerking?
Helaas is dit niet gelukt.