Zelftesten voor corona |
|
Lilian Marijnissen (SP), Maarten Hijink (SP) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op de uitzending van Kassa over corona-zelftesten?1
Deelt u de mening dat het onacceptabel is dat mensen gebruik kunnen maken van zelftesten zonder CE-markering? Zo ja, wat doet u om dit te voorkomen?
Deelt u de mening dat het onacceptabel is dat mensen gebruik kunnen maken van zelftesten die in China niet eens zijn goedgekeurd? Zo ja, wat doet u om dit te voorkomen?
Heeft de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) voldoende zicht op hoe groot het probleem is met malafide aanbieders, zowel binnen Nederland alsook met testen die bijvoorbeeld vanuit China worden besteld? Kunt u uw antwoord toelichten?
Deelt u de mening dat zelftesten schijnveiligheid bieden, aangezien ze enkel antistoffen detecteren en dus hooguit aantonen of iemand in aanraking is geweest met het virus, en het niet duidelijk is of de persoon op dat moment nog besmettelijk is of het virus bij zich draagt? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zijn er voor zover u weet betrouwbare zelftesten in de maak? Zo ja, kunt u toelichten hoe u het gebruik van deze testen voor zich zou zien?
Deelt u de mening dat zelfs als zelftesten betrouwbaar waren, zij niet bijdragen aan het onder controle houden van het virus, aangezien we op die manier geen centraal overzicht hebben van de verspreiding van het virus?
Wat doet u om mensen actief te waarschuwen voor de problemen met zelftesten, naast waarschuwingen van het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM)?2
Bent u bereid de IGJ actiever onbetrouwbare zelftesten te laten monitoren en malafide aanbieders op te sporen en te bestraffen? Zo nee, waarom niet?
Welke sancties zijn er reeds voor oplichters die proberen een slaatje te slaan uit de crisis met onbetrouwbare producten, waaronder zelftesten? Bent u bereid deze sancties uit te breiden waar nodig? Zo nee, waarom niet?
Bent u bereid om met de douane in gesprek te treden om te kijken wat er mogelijk is qua opsporing van pakketjes met onbetrouwbare zelftesten die besteld worden uit het buitenland en die verboden zijn in Nederland? Zo nee, waarom niet?
Een bericht dat in de Haagse wijk Valkenbos-Regentes een dodelijke steekpartij heeft plaatsgevonden |
|
Chris van Dam (CDA), Madeleine van Toorenburg (CDA) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met de dodelijke steekpartij die in de nacht van 17 op 18 april 2020 in de Haagse wijk Valkenbos-Regentes heeft plaatsgevonden?1
Ja.
Kunt u zich voorstellen dat gelet op: de bewoners in de wijk helemaal klaar zijn met de huidige aanpak van drugsoverlast, criminaliteit en overlast?
De dodelijke steekpartij is vreselijk voor de naasten van het slachtoffer, maar ook confronterend voor de bewoners van de Haagse wijk. Ik ben op 12 maart 2020 op werkbezoek geweest in de Weimarstraat en heb gesproken met bewoners. Ik kan mij voorstellen dat zij zich zorgen maken over drugsoverlast en geweldsincidenten in hun buurt. Op vrijdag 24 april jl. stuurde ik u een brief over het brede offensief tegen georganiseerde ondermijnende criminaliteit. In de komende jaren wordt 150 miljoen euro structureel uitgetrokken voor deze aanpak. Het geld wordt onder meer besteed aan het opzetten van een Multidisciplinair Interventieteam, dat de grote criminele netwerken gaat aanpakken. Daarnaast komt incidenteel geld beschikbaar voor de lokale en regionale aanpak. De middelen zijn aanvullend op de 110 miljoen euro die in de najaarsnota incidenteel beschikbaar kwam voor de aanpak van de criminele industrie. Met deze gelden moeten drugsoverlast, criminaliteit en overlast worden teruggedrongen.
Bent u bekend met de brieven die Stichting MafuganovaValkenbosch, WijWeimar en andere vertegenwoordigers van bewoners en bedrijven hebben gezonden aan burgemeester Remkes, soms in afschrift aan u? Kunt u aangeven – al dan niet na navraag bij de burgemeester – hoe op deze brieven gereageerd gaat worden?
Ja, ik ben bekend met de brieven die aan mij in afschrift zijn verzonden en ik heb navraag gedaan bij de gemeente Den Haag over de brieven die aan burgemeester Remkes zijn verzonden. Aangegeven is dat op 26 maart 2020 door Stichting MafuganovaValkenbosch, WijWeimar en de BIZ Weimarstraat gezamenlijk een brief geschreven is aan burgemeester Remkes met het dringende verzoek tot verlenging van de inzet van de transformatiemanager3. Hierop is door de stadsdeeldirecteur Segbroek, namens de burgemeester, aan de partijen schriftelijk aangegeven dat de gemeente voornemens is om de opdracht van de transformatiemanager te verlengen. Tevens is aan mij aangegeven dat eind april Stichting MafuganovaValkenbosch en WijWeimar een brief aan burgemeester Remkes hebben gericht over de aanpak Weimarstraat. Ik kan u aangeven dat mij is verteld dat het college van Den Haag hier spoedig op zal antwoorden.
Kunt u aangeven welke controle- en opsporingsactiviteiten het afgelopen jaar van de zijde van de politie en het openbaar ministerie zijn verricht ten aanzien van drugscriminaliteit in de Weimarstraat, tussen de Valkenboskade en de Beeklaan? Met welke frequentie en door welke instantie(s) worden de coffeeshops in dit gedeelte van Den Haag gecontroleerd op de AHOJG-criteria? Wat heeft dit opgeleverd?
De gemeente Den Haag en de politie hebben aan mij aangegeven dat alle coffeeshops in Den Haag meerdere keer per jaar worden gecontroleerd door de politie op de AHOJG-criteria. Dit gebeurt in samenwerking met de gemeente. Deze controles hebben uitgewezen dat de AHOJG-criteria niet werden overtreden. De politie heeft het afgelopen jaar verschillende controle- en opsporingsactiviteiten uitgevoerd in de Weimarstraat en omgeving. Tevens heeft de politie een verkeerscontrole georganiseerd in de Weimarstraat waaruit informatie is voortgekomen die de input heeft gevormd voor verdere (opsporings)onderzoeken. Ook heeft eind 2019 een Integrale Handhavingsactie in het gebied Regentesse-Valkenboskwartier, waar de Weimarstraat onder valt, plaats gevonden. De politie, Brandweer, HTM, Haagse Pandbrigade, Stedin, NVWA, Parkeren, Handhavingsteam, gemeentelijke Belastingzaken en de Rijksbelastingdienst hebben het gebied gezamenlijk aan controles onderworpen.
Wat vindt u ervan dat nagenoeg alle coffeeshops in de Weimarstraat in de onmiddellijke nabijheid van een schoolgebouw staan, waar bij afwisseling basisscholen gebruik van maken, op dit moment basisschool de Toermalijn?
In de Aanwijzing Opiumwet van het Openbaar Ministerie zijn de landelijke gedoogvoorwaarden voor coffeeshops vastgelegd. Er is voor gekozen dat een minimale afstand tussen coffeeshops en scholen niet één van deze landelijke gedoogvoorwaarden is, omdat bij het verkleinen van de zichtbaarheid van coffeeshops voor scholieren lokaal maatwerk past.4 Gemeenten kunnen naast de criteria uit de Aanwijzing Opiumwet van het Openbaar Ministerie in het lokale coffeeshopbeleid zelf additionele criteria toevoegen, zoals een afstandscriterium, zodat een gemeente zelf kan beoordelen wat lokaal het beste werkt. De gemeente Den Haag heeft aangegeven dat in Den Haag al geruime tijd geldt dat coffeeshops niet zichtbaar mogen zijn vanaf de voordeur van basisscholen. Voor scholen van het Voortgezet Onderwijs en Middelbaar Beroepsonderwijs geldt dat coffeeshops op een minimale afstand van 250 meter moeten liggen. De coffeeshops in de Weimarstraat voldoen hieraan, aldus de gemeente. De coffeeshops zijn niet zichtbaar vanaf de voordeur van basisschool de Toermalijn, die op deze locatie op de Weimarstraat een tijdelijke vestiging kent.
Deelt u de opvatting dat in dit deel van de stad Den Haag sprake is van overconcentratie aan coffeeshops? Deelt u de mening dat deze overconcentratie ten koste gaat van de leefbaarheid en de openbare orde in dit gedeelte van de stad Den Haag?
De gemeente Den Haag heeft mij gewezen op de commissiebrief van juni 20195 waarin het Haagse college een uiteenzetting heeft gegeven van het huidige coffeeshopbeleid en hoe dit uitwerkt in de praktijk. Het college geeft daarin aan formeel twee overconcentratiegebieden van coffeeshops te kennen, waaronder ook het gebied in de Weimarstraat valt. In deze brief is stilgestaan bij de overconcentratiegebieden en het daaraan verbonden verplaatsingsbeleid. Daarin is bepaald dat coffeeshops vanuit de overconcentratiegebieden verplaatst mogen worden naar een coffeeshoplocatie buiten dat gebied die vrijvalt, bijvoorbeeld na intrekking van de exploitatievergunning in verband met de Wet BIBOB, of naar een andere passende locatie. Het college van Den Haag heeft in haar coalitieakkoord «Samen voor de stad: coalitieakkoord 2019–2022» tevens aangegeven de overlast afkomstig door overconcentratie van coffeeshops aan te willen pakken door verplaatsing te vergemakkelijken.
Bent u bereid te onderzoeken wat de mogelijkheden zijn om aan de AHOJG-criteria een nieuw criterium toe te voegen, namelijk een Concentratiecriterium, inhoudende dat coffeeshops een bepaalde afstand ten opzichte van elkaar dienen te hebben?
Nee, ik zie geen meerwaarde in het toevoegen van een extra landelijk criterium om de volgende redenen. Ten eerste ben ik van mening dat het juist belangrijk is dat er lokaal maatwerk mogelijk is ten aanzien van de vestiging van coffeeshops. Er is niet op voorhand in een regel te voorzien die eisen stelt aan de vestigingsmogelijkheden van coffeeshops die in elke gemeente op dezelfde wijze uitpakt. Gemeenten zijn daarom vrij om het lokale coffeeshopbeleid zelf in te vullen, mits zij zich houden aan de landelijke kaders die staan opgenomen in de Aanwijzing Opiumwet. Zo hebben in 2018 27,5% van de coffeeshopgemeenten een vestigingscriterium in het beleid opgenomen, waarbij er minimale onderlinge afstand tussen coffeeshops moet zijn.6 Het is dus niet noodzakelijk dat dit ook een landelijk criterium wordt. Ten tweede biedt het overlastcriterium de mogelijkheid dat bij overlast veroorzaakt door coffeeshops het Openbaar Ministerie de coffeeshophouder strafrechtelijk kan vervolgen en de burgemeester handhavend kan optreden. Ik zie om bovenstaande redenen dus geen meerwaarde in een extra landelijk criterium.
Welke actie mogen de bewoners en de fatsoenlijke ondernemers op korte termijn verwachten van handhavers, politie en justitie om de openbare orde, de nachtelijke rust en veiligheidsgevoelens terug te brengen in de straat?
Ik vind het belangrijk dat elke burger op de overheid moet kunnen rekenen om veilig te kunnen wonen in zijn of haar eigen wijk. De politie is belast met het handhaven van de openbare orde en veiligheid. Dat betekent dat er een rol is voor de politie bij het voorkomen en het aanpakken van onveilige situaties zoals die als gevolg van drugsoverlast kunnen ontstaan. De politie en de gemeente Den Haag hebben mij geïnformeerd dat de Weimarstraat de laatste jaren vanuit handhavingsoogpunt veel aandacht heeft gekregen en dit zal behouden. Dat betekent dat handhaving en politie optreden tegen openbare orde- en leefbaarheids problematiek als mede strafbare gedragingen. Malafide ondernemingen worden daarnaast in samenspraak met ketenpartners aangepakt. In de Weimarstraat is in maart 2019 een tijdelijke openbare orde camera geplaatst. Ik heb begrepen dat omwonenden en ondernemers over het algemeen positief gestemd over de aanwezigheid van deze openbare orde camera zijn. De gemeente Den Haag heeft laten weten dat er recent (mei) een evaluatie van het toezicht van de openbare orde camera heeft plaatsgevonden. Uitkomst is dat de openbare orde camera op de Weimarstraat is verlengd voor in ieder geval de duur van één jaar. De politie en het handhavingsteam van de gemeente Den Haag opereren al lange tijd vanuit dezelfde locatie en zij hebben mij geïnformeerd dat
dit zorgt voor een efficiënte én effectieve samenwerking in het stadsdeel Segbroek waar de Weimarstraat onderdeel van uit maakt. De burgemeester heeft de Weimarstraat als pilotgebied benoemd om, in het kader van de aanpak ondermijning, aan de slag te gaan. De burgemeester heeft aangegeven in de Weimarstraat te willen starten met een nieuw APV instrument dat op 6 februari 2020 door de Haagse gemeenteraad is vastgesteld.
Teneinde een gezond ondernemingsklimaat te stimuleren is in de APV een artikel opgenomen dat de burgemeester de mogelijkheid geeft om waar nodig met een aanwijzing een vergunningplicht te introduceren voor bedrijfsmatige activiteiten in voor publiek toegankelijke gebouwen, een branche of gebied. Ook start er in juni een gebiedsmanager voor onder andere de Weimarstraat.
Het bericht dat keuringen voor de WIA en Wajong telefonisch worden afgehandeld. |
|
Judith Tielen (VVD) |
|
Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid, viceminister-president ) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Via de telefoon bepalen of iemand wel of niet kan werken, niet mogelijk zeggen UWV-artsen?1
Ja.
Hoeveel medische keuringen ten bate van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA) en Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (Wajong) worden maandelijks door het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (UWV) gedaan en afgehandeld? Voor hoeveel van deze keuringen is normaal gesproken een fysiek gesprek onderdeel van de keuringsprocedure?
In 2019 bedroeg het gemiddelde aantal WIA-claimbeoordelingen 4.962 per maand, het aantal WIA-herbeoordelingen 2.489 per maand en het gemiddelde aantal Wajong-beoordelingen 725 per maand.
Een fysiek spreekuur is normaal gesproken een onderdeel van nagenoeg alle WIA-claimbeoordelingen en Wajong-beoordelingen. Ernstig zieke cliënten die niet in staat zijn om naar het spreekuur te komen vormen hierop een uitzondering. WIA-herbeoordelingen worden in tien tot vijftien procent van de gevallen uitgevoerd zonder fysiek spreekuur, dus op basis van beschikbare informatie en eventueel telefonisch contact.
Op basis van welke criteria wordt normaliter bepaald of een medische keuring plaats kan vinden zonder fysieke afspraak? Hoe vaak worden deze criteria van toepassing verklaard?
Het gaat bij WIA-claimbeoordelingen, WIA-herbeoordelingen en Wajong-beoordelingen om een verzekeringsgeneeskundig en arbeidskundig onderzoek. De verzekeringsarts voert het verzekeringsgeneeskundig onderzoek uit op basis van de standaard «Onderzoeksmethoden». Hij of zij bepaalt – afhankelijk van de plausibiliteit en consistentie van verkregen informatie en indrukken – per casus de uitgebreidheid van het onderzoek en de manier waarop hij of zij informatie inwint: dit kan schriftelijk, telefonisch en/of in een persoonlijk gesprek. Zie voor het overige het antwoord op vraag 2.
Wat is nu de precieze instructie aan verzekeringsartsen rondom het opvragen van medische informatie? Hoe wordt daarbij geborgd dat alle relevante informatie beschikbaar is om een beslissing op te baseren?
UWV werkt op basis van de standaard «Communicatie met behandelaars». Verzekeringsartsen vragen medische informatie op indien deze onmisbaar is voor de beoordeling of als een betrokkene daarop aandringt. Zij houden daarbij rekening met de omstandigheid dat bepaalde curatieve artsen op dit moment mogelijk belast zijn met de zorg voor Covid-19 patiënten. Een groot deel van de huisartsen en specialisten heeft naar verwachting op dit moment wel de tijd en de mogelijkheid om antwoord te geven op gerichte vragen. De verzekeringsarts maakt zelf de afweging of hij of zij over voldoende informatie beschikt om een beoordeling te verrichten.
Welke mogelijkheden heeft UWV om bij telefonische keuringen alleen tijdelijke uitkeringen toe te kennen? En welke mogelijkheden heeft UWV om in de totale werkvoorraad alleen zaken te behandelen waarbij überhaupt sprake zou zijn van een tijdelijke uitkering? In hoeverre worden die mogelijkheden daadwerkelijk toegepast?
Om continuïteit en inkomenszekerheid te garanderen kiest UWV er voor om waar mogelijk inhoudelijke besluiten af te geven. Lukt dit niet, dan stelt UWV de beoordeling uit tot het moment dat een fysiek spreekuur weer mogelijk is. UWV volgt daarbij ook in de crisisperiode regulier beleid als het gaat om het verstrekken van voorschotten. Dat betekent dat UWV bij uitstel van een WIA-claimbeoordeling een voorschot verstrekt tot het moment dat de beoordeling plaats kan vinden. Voor de WIA-herbeoordeling geldt dit niet, omdat de bestaande uitkering in dat geval doorloopt.
Ook bij uitstel van een Wajong-beoordeling verstrekt UWV conform bestaand beleid geen voorschot, omdat uitstel – in tegenstelling tot bij de WIA-claimbeoordeling – meestal geen inkomensdaling voor de aanvrager met zich meebrengt. Daarnaast is de ervaring dat een ruime meerderheid van de aanvragers na beoordeling geen recht krijgt op een Wajong-uitkering. Als de betrokkene aan de voorwaarden voldoet, kan hij of zij bij uitstel van een Wajong-beoordeling in aanmerking komen voor een bijstandsuitkering. UWV adviseert de betrokkene in dat geval daarom om met de gemeente de mogelijkheden te bespreken. Als UWV op een later moment een Wajong-uitkering toekent, ontvangt de betrokkene deze uitkering met terugwerkende kracht vanaf het moment dat hij of zij de oorspronkelijke aanvraag indiende.
Klopt het dat UWV een intern coronacrisisplan heeft waarin het volgende staat: «Gedurende de crisis worden in beginsel geen voorschotten WIA verstrekt» en dat het niet de bedoeling is «dat we beoordelingen doorschuiven naar een later tijdstip. Dat zou ons op een grote achterstand zetten», zoals dagblad Trouw bericht? Zo nee, wat staat er dan wel?
De genoemde passages waren inderdaad onderdeel van interne UWV-communicatie. Zie het antwoord op vraag 5 voor een nadere toelichting.
Wat betekent het «in beginsel niet verstrekken van voorschotten»? Zou dit ertoe kunnen leiden dat mensen die om goede redenen een WIA- of Wajonguitkering aanvragen zonder inkomen komen te zitten? Waar worden deze mensen naartoe verwezen?
Zie het antwoord op vraag 5.
Herinnert u zich de problemen bij het experiment in Groningen, waarbij dossiers op afstand gecontroleerd werden en 30% van de toekenningen achteraf onterecht bleek? Hoe verschilt de huidige beoordeling van de beoordelingswijze bij het experiment in Groningen?2
Bij het genoemde experiment vond in beginsel geen contact plaats met de betrokken uitkeringsgerechtigde en werd de beoordeling enkel gebaseerd op de in het dossier aanwezige informatie. Bovendien was de op kantoor Groningen toegepaste werkwijze in operationele en juridische zin niet juist. In de huidige crisissituatie wordt in beginsel wel gesproken met de cliënt en vinden de beoordelingen plaats door of onder de verantwoordelijkheid van geregistreerde verzekeringsartsen.
Welke maatregelen heeft UWV genomen om te voorkomen dat onterecht uitkeringen worden verstrekt op basis van telefonische keuringen?
De sociaal-medische beoordelingen vinden plaats door of onder de verantwoordelijkheid van opgeleide en geregistreerde verzekeringsartsen en arbeidsdeskundigen. Op districtsniveau en op het hoofdkantoor houdt UWV zicht op hun betrokkenheid, zowel door datamonitoring als door persoonlijk contact. Adviserend verzekeringsartsen en arbeidsdeskundigen zijn bovendien beschikbaar voor inhoudelijke afstemming.
Het vervallen van de AOW-partnertoeslag tijdens de coronacrisis |
|
Bart van Kent |
|
Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid, viceminister-president ) (D66) |
|
Deelt u de mening dat de AOW-partnertoeslag niet mag vervallen wanneer de jongere partner vanwege het coronavirus tijdelijk weer aan het werk gaat?1
Ja.
Bent u bereid om hiervoor een tijdelijke coulanceregeling te treffen? Zo nee, waarom niet?
Ja. Ook bij de SVB zijn vragen binnengekomen over de gevolgen voor de partnertoeslag als een jongere partner van een AOW-gerechtigde in verband met de coronacrisis weer in de zorg is gaan werken. Naar aanleiding hiervan heb ik de SVB verzocht in het geval een jongere partner van een AOW-gerechtigde als gevolg van de coronacrisis (meer) is gaan werken in een cruciaal beroep en deze werkzaamheden langer dan drie maanden voortduren, af te wijken van de huidige beleidsregels en het recht op partnertoeslag na de beëindiging van de werkzaamheden te laten herleven. Deze versoepeling van het beleid is van toepassing zolang de noodmaatregelen van het kabinet in het kader van de COVID-19 pandemie (zoals de NOW) van kracht zijn.
De vergunningverlening aan Vattenfall voor de bouw van een biomassacentrale in Diemen |
|
Lammert van Raan (PvdD) |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Bouw biomassacentrale kan doorgaan»?1
Ja.
Kunt u aangeven hoeveel subsidie Vattenfall heeft aangevraagd voor de biomassacentrale in Diemen? Zo nee, waarom niet?
De centrale waaraan gerefereerd wordt, heeft een subsidiebeschikking ontvangen in de najaarsronde van de SDE+ in 2019. Over de uitkomsten hiervan is de Kamer op 24 juni geïnformeerd (kenmerk 2020D25815). De relevante informatie over deze en andere subsidiebeschikkingen, waaronder het maximale subsidiebedrag, is zoals gebruikelijk gepubliceerd op www.rvo.nl.
Mocht u geen uitspraak kunnen doen over de hoogte van de subsidie vanwege bedrijfsbelangen, kunt u dan ingaan op de balans tussen de openbaarheid van bestuur en het beschermen van bedrijfsbelangen? Is die balans naar uw mening momenteel juist?
Zie antwoord vraag 2.
Is er al een beslissing genomen aangaande de subsidieaanvraag? Kunt u aangeven wanneer deze genomen wordt? Zo nee, waarom niet?
Er is reeds een besluit genomen de subsidie toe te kennen.
In het geval dat er nog geen beslissing is genomen over de subsidieaanvraag, kunt u dan de uitspraak van de rechter in de rechtszaak van Mobilisation for the Environment (MOB) tegen de biomassacentrale in Diemen en het nog te publiceren Duurzaamheidskader Biomassa meenemen in uw beslissing? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Klopt het dat u bereid bent om een tijdelijke stop af te kondigen op de bouw van nieuwe biomassacentrales terwijl de heroverweging van de subsidie en het bredere biomassa beleid plaatsvindt, zoals u aangeeft in uw antwoord op schriftelijke vragen van het lid Van Raan?2 Zo nee, waarom niet?
Nee. Het kabinet gaat niet over de bouw van biomassacentrales. Het kabinet besluit wel over de subsidie voor het gebruik van duurzame biomassa. In het kader van de uitvoering van de motie Sienot c.s. (Kamerstuk 32 813, nr. 554) worden er in ieder geval in de najaarsronde van de SDE++ in 2020 (nu gepland voor 24 november tot 17 december) geen nieuwe subsidiebeschikkingen afgegeven voor warmteproductie door verbranding van houtige biomassa middels installaties met een vermogen < 5 MWth.
Vindt u het nog verantwoord om subsidies af te geven aan biomassacentrales die aan dezelfde duurzaamheidseisen moeten voldoen voor het te stoken hout3, overwegende de aangenomen motie-Koffeman c.s. in de Eerste Kamer van 12 november 2019 (Kamerstuk 35 300, O) om voorlopig geen subsidies meer af te geven voor het bijstoken van hout?
Het kabinet heeft eerder al aangekondigd geen nieuwe subsidie te zullen geven voor de bij- en meestook van duurzame biomassa in kolencentrales. Deze categorie is sinds 2018 niet meer opengesteld in de SDE+-regeling. De regering ziet de motie Koffeman c.s., waarin wordt gevraagd om op zo kort mogelijke termijn alle voorgenomen subsidies voor hout-bijstook in kolencentrales stop te zetten, dan ook als een bevestiging van bestaand beleid. Ook geeft het kabinet uitvoering aan de motie Sienot c.s. door geen nieuwe subsidie beschikbaar te stellen voor het gebruik van vaste houtige biomassa voor de productie van uitsluitend elektriciteit.
Kunt u gegeven het feit dat het Duurzaamheidskader Biomassa nog ontvangen moet worden, de maatschappelijke onrust over biomassa groeit en het feit dat de emissienormen voor centrales in 2022 aangepast worden, nogmaals uitleggen waarom u het niet nodig vindt om nu een moratorium op subsidie voor biomassa af te kondigen?
Ik ben bekend met de algemene discussie over het gebruik van duurzame biomassa, en de specifieke casus van de centrale in Diemen. De biomassacentrale in Diemen voldoet aan de wettelijke voorwaarden en over de bouw zijn afspraken gemaakt tussen het betrokken bedrijf en de verantwoordelijke bevoegde instanties. Het Rijk speelt hierbij verder geen rol. De eigenaar heeft momenteel zelf besloten de bouw uit te stellen en te wachten op het duurzaamheidskader.
Ten aanzien van de bredere discussie over biomassa leven er in de samenleving verschillende zorgen. Het duurzaamheidskader dat het kabinet binnenkort aan uw Kamer zal aanbieden is bedoeld om zorgen rond de duurzaamheid en de verschillende toepassingen van biomassa te adresseren. Zoals ik eerder in deze beantwoording heb aangegeven, geeft het kabinet uitvoering aan de motie Sienot c.s. over het gebruik van vaste houtige biomassa voor energietoepassingen. Er wordt geen nieuwe subsidie beschikbaar gesteld voor de productie van uitsluitend elektriciteit en er wordt in de najaarsronde van de SDE++ in 2020 geen subsidie gegeven voor installaties met een vermogen < 5 MWth. Het kabinet zal bovendien, uitgaande van de tijdige beschikbaarheid van de concrete emissie-eisen, borgen dat installaties voor de verbranding van vaste houtige biomassa die in 2021 SDE++-subsidies aanvragen al aantoonbaar moeten voldoen aan de verwachte aanscherping van de emissie-eisen voor installaties tussen de 0,5 en de 50 MWth, die in 2022 van kracht moet worden. Tot slot zal ik op korte termijn het duurzaamheidskader voor biomassa aan uw Kamer aanbieden, dat ingaat op het tijdpad voor de beëindiging van de subsidiering van warmteproductie met vaste houtige biomassa, en zal ik een uitfaseringsstrategie maken voor 2021 waarin ik op hoofdlijnen toelicht hoe het gebruik van vaste houtige biomassa voor warmte moet worden afgebouwd.
Erkent u dat de bouw van de biomassacentrale in Diemen als controversieel wordt beschouwd door de maatschappij? Zo niet, waarom niet?
Zie antwoord vraag 8.
Wat vind u van de grote weerstand bij lokale overheden, zoals de gemeenten Diemen, Gooise Meren, Weesp en stadsdeel Oost (Amsterdam), omtrent de mogelijke komst van een biomassacentrale in Diemen?
Zie antwoord vraag 8.
Bent u bereid zich in te zetten voor een (tijdelijke) stop op de bouw van de biomassacentrale in Diemen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 8.
Deelt u de mening dat het niet verschaffen van deze duidelijkheid tot onzekerheid leidt bij de bevolking? Zo ja, hoe gaat u de ongerustheid wegnemen?
Dat mensen onzeker zijn zolang ergens nog geen duidelijkheid over is, geloof ik zonder meer. De uitvoering van de klimaatopgave tot 2050 kent nog vele onzekerheden, die gaandeweg, aan de hand van nieuwe inzichten zullen worden verhelderd. Het kabinet is van mening dat houtige biomassa nog enige tijd noodzakelijk is voor het realiseren van de klimaatopgave en de transitie naar een circulaire economie. Daarbij hanteert het kabinet als uitgangpunt dat alle biomassa die in Nederland gebruikt wordt duurzaam moet zijn, dat het gebruik ervan op termijn zo hoogwaardig en beperkt mogelijk is, en dat luchtkwaliteitseffecten zoveel als mogelijk worden beperkt.
Het bericht 'NCG levert in afgelopen drie maanden elf versterkte huizen op' |
|
Aukje de Vries (VVD) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «NCG levert in afgelopen drie maanden elf versterkte huizen op»?1
Ja, ik ken het bericht.
Klopt het dat de Nationaal Coördinator Groningen (NCG) in de eerste drie maanden van dit jaar elf huizen heeft versterkt?
Ja. Daarbij moet worden opgemerkt dat de uitvoering van versterking nu veelal sloop-nieuwbouw of ingrijpende versterking betreft. Dit zijn complexe projecten die gekenmerkt worden door een lange doorlooptijd. Er zijn tot en met maart 2020 1210 adressen naar de markt gebracht voor ontwerp, in totaliteit is van 317 adressen het ontwerp gereed (hier kan de schop in de grond) en in totaal zijn 11 adressen opgeleverd.
Wat was de planning als het gaat om het versterken van huizen in de eerste drie maanden?
In het Versnellingspakket dat tijdens het bestuurlijk overleg op 23 januari 2020 is vastgesteld (Kamerstuk 33 529, nr. 718) is een vooruitblik voor 2020 opgenomen. De ambitie is om in 2020 4.000 opnames en 4.000 beoordelingen uit te voeren. Gekeken naar de realisatie in het laatste kwartaal van 2019 lijkt dit haalbaar. Dit is ook het uitgangspunt dat de gemeenten en de NCG hanteren ten behoeve van hun planvorming. De gemeentelijke plannen van aanpak worden uiterlijk eind mei vastgesteld en bieden inzicht in de uitvoering de komende tijd. Het kabinet zet samen met de NCG, de regio en bouwbedrijven alles op alles om ook de uitvoering van versterkingsmaatregelen te versnellen met de praktijkvariant en de Bouwimpuls. Ik verwacht dat het tempo van de uitvoering door deze maatregelen omhoog zal gaan. Op korte termijn betekenen de afspraken bijvoorbeeld dat met de bouwimpuls circa 900 woningen versneld in uitvoering gebracht kunnen worden door bouwpartijen eerder te betrekken. Hierbij moet worden opgemerkt dat de gebouwen die op dit moment gereed zijn om in uitvoering te worden gebracht veelal fors versterkt moeten worden. De complexiteit van deze projecten betekent dat de planfase en de daadwerkelijke uitvoering de nodige tijd kosten. De verwachting is dat naarmate de gaswinning verder daalt, de noodzakelijke versterkingsmaatregelen minder vergaand worden en de planning en uitvoering sneller zal gaan.
Wat vindt u van het feit dat in drie maanden tijd maar elf huizen zijn versterkt? Deelt u de mening dat dit veel en veel te langzaam gaat en veel te weinig is?
Zie antwoord vraag 3.
Wat zijn de voornaamste oorzaken van het feit dat er maar elf huizen zijn versterkt in de afgelopen drie maanden? Wat kan er worden gedaan om deze oorzaken weg te nemen?
Zie antwoord vraag 3.
Hoe heeft het coronavirus invloed op het versterken van huizen, naast het feit dat het aantal inspecties achterloopt als gevolg van de maatregelen die zijn genomen rondom het coronavirus?
Omdat de versterking een veiligheidsoperatie is, wordt ook tijdens de Coronacrisis alles op alles gezet om het versterkingsproces zoveel mogelijk doorgang te laten vinden en eventuele vertraging te minimaliseren. Ten aanzien van de daadwerkelijke start bouw en bouwprojecten: hieraan wordt doorgewerkt conform het protocol «Samen veilig doorwerken». De NCG heeft extra bewonersbegeleiders aangesteld om bewoners te begeleiden in alle stadia van het versterkingsproces.
Welke maatregelen kunnen er op korte termijn worden genomen om de versterking van huizen in Groningen te versnellen, vanzelfsprekend binnen de richtlijnen en adviezen van het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM)?
Omdat de versterking een veiligheidsoperatie is, wordt ook tijdens de coronacrisis alles op alles gezet om het versterkingsproces zoveel mogelijk doorgang te laten vinden en eventuele vertraging te minimaliseren. Vanwege de crisis is heeft de NCG 167 geplande opnames en nog eens 40 opnames uit bijzondere projecten noodgedwongen afgezegd. Inmiddels zijn opnames op vrijwillige basis hervat. De NCG heeft om vertraging te voorkomen een alternatieve werkwijze uitgetest, eveneens op vrijwillige basis. Bij een alternatieve werkwijze wordt in een telefonisch gesprek met eigenaren bepaald welke vorm van opname mogelijk is voor het pand en geschikt is voor de bewoner. Dit kan zijn een opname door de bewoner zelf met een camera eventueel onder begeleiding van een deskundige of een fysieke opname waarbij het inspectiebureau langskomt binnen de kaders van de RIVM-richtlijnen. De eerste ervaringen zijn positief. De NCG onderzoekt of deze wijze van opnemen mogelijk ook op langere termijn kan worden toegepast. De engineerbureaus, die de bouwkundige beoordelingen uitvoeren, zijn verzocht om binnen haar mogelijkheden en de richtlijnen van het RIVM zoveel mogelijk de beoordelingen uit te voeren. Daarnaast wordt verder gegaan met steekproefsgewijze reviewen van de aangeleverde beoordelingen. Hierdoor zal naar verwachting in de komende periode de maandproductie licht kunnen stijgen. Verder werkt de NCG samen met de ingenieursbureaus aan verdere kwalitatieve verbetering van de beoordelingen om deze eerder aan de bewoner te kunnen leveren. Er is een digitale werkwijze voor opnames uitgewerkt waarmee vanaf 13 april een pilot is gestart van 10 adressen per ingenieursbureau. Deze werkwijze is ook te hanteren na de opheffing van de intelligente lockdown. Er zijn 15 extra bewonersbegeleiders aangesteld om bewoners te begeleiden in alle stadia van het versterkingsproces. Het doel blijft om het afgesproken aantal van opnames en beoordelingen voor 2020 te halen.
Bent u bereid alle maatregelen te nemen die binnen de richtlijnen en adviezen van het RIVM mogelijk zijn om de versterking van huizen in Groningen te versnellen? Zo ja, welke?
Ja. Zoals in het antwoord van vraag 7 uiteengezet worden door de NCG verschillende stappen gezet om met inachtneming van de richtlijnen van het RIVM de versterkingsoperatie zoveel mogelijk door te laten gaan.
Op welke termijn verwacht u dat de wijzigingen die binnen de NCG zijn doorgevoerd om de versterking te versnellen zijn vruchten zullen afwerpen? Kunt u hierbij concreet aangeven wat wordt bedoeld met in de loop van 2020?
Zie het antwoord op vraag 7.
Kunt u een planning geven van de hoeveelheden te versterken huizen in 2020 en daarna?
Om iets te kunnen zeggen over het aantal gebouwen dat zal moeten worden versterkt zal uit een beoordeling duidelijk moeten worden of een gebouw aan de veiligheidsnorm voldoet. Vervolgens zal ook voor de planning veel afhangen van de omvang van de benodigde versterkingsmaatregelen. Zodoende is het niet mogelijk om een doorkijk te geven naar de komende jaren.
Importheffingen en btw op mondkapjes en andere persoonlijke beschermingsmaterialen, die gebruikt worden in de strijd tegen het coronavirus |
|
Pieter Omtzigt (CDA), Joba van den Berg-Jansen (CDA) |
|
Alexandra van Huffelen (staatssecretaris financiën) (D66), Hans Vijlbrief (staatssecretaris financiën) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met het feit dat op Filtering Facepiece Particles (FFP)2- en FFP3-mondmaskers 6,3% importheffingen zitten, op bepaalde schorten 12% en dat daar bovenop het standaardtarief van 21% btw geldt en dat een zorginstelling (die een btw-vrijstelling heeft en dus betaalde btw niet kan verrekenen) deze btw en importheffingen volledig zelf betaalt?
Ja, in beginsel dienen over de genoemde producten invoerrecht en btw bij invoer te worden voldaan. Onder voorwaarden kan door bepaalde organisaties gebruik worden gemaakt van een vrijstelling. In de situatie die u omschrijft, waarbij de persoonlijke beschermingsmiddelen worden gebruikt door een zorginstelling, kan gebruik gemaakt worden van de vrijstelling van invoerrechten en invoer-btw indien aan de daarvoor geldende voorwaarden wordt voldaan.
Bent u bekend met besluit (EU) 2020/491 van de Europese Commissie van 3 april 2020, waarbij vrijstelling van rechten bij invoer en van btw op invoer wordt verleend voor goederen die nodig zijn om de gevolgen van de COVID-19-uitbraak in 2020 te bestrijden?1
Ja, op dinsdag 24 maart 2020 heeft Nederland een verzoek ingediend bij de Europese Commissie om gebruik te mogen maken van de vrijstelling uit Verordening (EG) 1186/2009 (hierna: vrijstellingsverordening). Op grond van de vrijstellingsverordening kan in bijzondere omstandigheden recht zijn op een vrijstelling van rechten bij invoer en rechten bij uitvoer. Naar aanleiding van het verzoek van een aantal lidstaten van de EU, waaronder Nederland, heeft de Europese Commissie op 3 april 2020 met het Besluit (EU) 2020/491 toestemming gegeven voor het gebruik van de vrijstelling. Besluit (EU) 2020/491 is van toepassing op persoonlijke beschermingsmiddelen die van 30 januari 2020 tot en met 31 juli 2020 worden ingevoerd. Daarmee is de door de Nederlandse Douane gehanteerde proactieve werkwijze (zie het antwoord op vraag2 nu ook Unierechtelijk gedekt.
Gebruikt Nederland op dit moment de mogelijkheid om de import van persoonlijke beschermingsmiddelen (waaronder mondkapjes) en andere zaken die nodig voor de bestrijding van COVID-19, vrij te stellen van douaneheffingen en btw? Zo ja, kunt u het beleidsbesluit aan de Kamer doen toekomen, inclusief de voorwaarden waaraan importeurs en zorgverleners moeten voldoen om voor deze vrijstellingen in aanmerking te komen en de beschermingsmiddelen en apparatuur waarvoor op dit moment een vrijstelling van invoerrechten en btw geldt?
Ja, de Nederlandse Douane heeft al in een vroeg stadium gebruik gemaakt van de mogelijkheden die de vrijstellingsverordening geeft. De vrijstelling kan pas worden verleend nadat de Europese Commissie een beschikking heeft afgegeven. Lidstaten kunnen in afwachting van deze beschikking al wel toestemming geven voor invoer van de goederen met schorsing van de betrokken rechten bij invoer mits de invoerende instelling zich ertoe verbindt de verschuldigde rechten te betalen indien geen vrijstelling wordt toegekend. Half maart is al door de Nederlandse Douane proactief besloten om gebruik te maken van deze schorsingsmogelijkheid in afwachting van de goedkeuring van de Europese Commissie voor het gaan toepassing van de vrijstelling voor btw bij invoer en rechten bij invoer (hierna: de vrijstelling). De goedkeuring van de Europese Commissie die volgde heeft Nederland zoals gemeld in het antwoord op vraag 2, op 3 april 2020 ontvangen.
De vrijstellingsverordening die geldt voor rampenbestrijding en het Besluit (EU) 2020/491 waarbij toestemming aan de lidstaten is verleend om de vrijstelling toe te passen, hoeft niet in een nationale wet- en regelgeving omgezet te worden, omdat deze rechtstreeks werkt. De voorwaarden waaraan voldaan moet worden staan opgesomd in de vrijstellingsverordening en het Besluit (EU) 2020/491 en zijn nader uitgelegd op de website van de Douane. Daar staat ook vermeld hoe daarvoor aangewezen personen een vrijstellingsvergunning kunnen aanvragen bij het regionale bedrijvencontactpunt van de Douane. Een uitgebreide toelichting van de vrijstelling is te vinden in Hoofdstuk 24, paragraaf 25 van het Handboek Douane.
De Wereld Douane Organisatie heeft in verband met de uitbraak van Covid-19 een indicatieve lijst gepubliceerd voor de indeling van medische hulpmiddelen die kan helpen bij de toepassing van de vrijstelling.
Bent u bereid om dit besluit van de Europese Commissie (waar ook Nederland om gevraagd heeft volgens de Europese Commissie) te gebruiken en in ieder geval alle instellingen die onder de Wet Toelating Zorginstellingen zijn toegelaten (zoals ziekenhuizen en verpleeghuizen) en instellingen die automatisch zijn toegelaten (zoals instellingen voor huisartsenzorg, kraamzorg en ziekenvervoer) en alle Beroepen in de Individuele Gezondheidszorg (BIG)-geregistreerden onder artikel 1, lid 1, onderdeel c van het besluit van de Commissie aan te wijzen als organisaties die gratis aan hun medewerkers (en anderen, zoals cliënten, patiënten, familieleden en bezoekers) mondkapjes en andere beschermingsmateriaal ter beschikking kunnen stellen?
Ja, genoemd besluit wordt op dit moment door de Nederlandse Douane ook toegepast indien (zorg)instellingen of BIG-geregistreerden gebruik willen maken van de vrijstelling. Voordat gebruik kan worden gemaakt van de vrijstelling moet er een vergunning worden aangevraagd bij de Douane. De vergunning kan alleen worden aangevraagd bij de Douane in de lidstaat waar de (zorg)instelling of BIG-geregistreerde is gevestigd. Op dit moment zijn er geen aanwijzingen dat zorginstellingen die onder de Wet toelating zorginstellingen zijn toegelaten, geen gebruik kunnen maken van de vrijstelling.
Om in aanmerking te komen voor de vergunning, moet worden voldaan aan de voorwaarden van artikel 74 tot en met 80 van de vrijstellingverordening. De persoonlijke beschermingsmiddelen moeten door of namens de vrijstellingsgenietende organisatie worden ingevoerd. Vervolgens dienen de persoonlijke beschermingsmiddelen gratis te worden verstrekt aan slachtoffers van de uitbraak, dan wel moeten zij worden ingezet voor de slachtoffers van de uitbraak óf zij moeten worden gebruikt door de hulporganisatie voor de duur van hun bijstand.
Kunt u ervoor zorgen dat deze vrijstelling zowel geldt voor import die via het landelijk centrum verloopt als inkoop die privaat, zonder winstoogmerk en centraal geschiedt – ook als men op het moment van invoer nog niet precies weet welke beschermingsmiddelen aan wie uitgeleverd worden – ten behoeve van de zorginstellingen en BIG-geregistreerden en eventueel ook ten behoeve van andere belangrijke sectoren zoals politie, gevangeniswezen, uitvaart-sector etc?
De persoonlijke beschermingsmiddelen moeten worden ingevoerd door of namens een organisatie die valt binnen een van de volgende categorieën: 1. Overheidsinstellingen, 2. liefdadigheids- of filantropische instellingen of 3. hulporganisaties, ziekenhuizen, zorginstellingen en zorgverleners in het BIG-register.
De betrokken instellingen doen er goed aan zich zoveel als mogelijk te schikken onder de genoemde instellingen. De Douane maakt hierbij maximaal gebruik van de vrijstellingsmogelijkheden binnen de grenzen van de rechtstreeks werkende Unierechtelijke bepalingen.
Een private organisatie die niet in een van bovenstaande categorieën valt, komt op basis van de vrijstellingsverordening in beginsel niet in aanmerking voor de vrijstelling. Besluit (EU) 2020/491 van 3 april 2020 biedt echter enige ruimte. Indien deze organisatie handelt namens een organisatie die wel in aanmerking komt voor de vrijstelling, bijvoorbeeld een ziekenhuis, dan kan dat ziekenhuis een vergunning aanvragen of kan de private organisatie, onder voorwaarden, namens het ziekenhuis een vergunning aanvragen. Zo kunnen de persoonlijke beschermingsmiddelen alsnog onder de vrijstelling worden ingevoerd. In dit voorbeeld dient het ziekenhuis dan uiteraard wel te voldoen aan de onder 4 genoemde voorwaarden. Belangrijk is dat de hulpverleners zo snel mogelijk de persoonlijke beschermingsmiddelen ontvangen. Deze administratieve procedure zorgt dan ook voor zo minimaal mogelijk logistiek oponthoud van de beschermingsmiddelen aan de grens.
Waar het in het vermogen van de Douane ligt, zal binnen de grenzen van de Unierechtelijke vrijstellingsbepalingen al het mogelijke gedaan worden om de persoonlijke beschermingsmiddelen met vrijstelling ingevoerd te krijgen voor een ieder die daarvoor in aanmerking komt. Echter wanneer de Unierechtelijke bepalingen die vrijstellingsmogelijkheid uitsluiten, kan ze ook niet verleend worden. Op de vraag wat er gedaan wordt wanneer bij invoer van een samengestelde partij persoonlijke beschermingsmiddelen nog niet bekend is welk deel naar welke organisatie gaat, kan ik aangeven dat dit niet voor logistiek oponthoud zorgt. Achteraf zal gecontroleerd worden of uiteindelijk de vrijstelling voor het geheel terecht genoten is. Wanneer delen van de partij achteraf niet terecht gekomen zijn bij partijen waarvoor de vrijstelling bedoeld is, dan zal voor die delen alsnog het invoerrecht en de btw bij invoer geheven worden.
Kunt u aangeven op welke manier u de centrale inkoop, vrij van douaneheffingen en vrij van btw op eenvoudige wijze mogelijk maakt zonder dat elke zorginstelling of zorgverlener persoonlijk hoeveelheden formulieren moet gaan ondertekenen voor de Belastingdienst, maar dat bijvoorbeeld via acceptatie in de algemene voorwaarden kan doen om zo aan te geven dat deze niet doorverkocht worden etc.?
Een private organisatie die of een inkoopconsortium dat niet in een van de in antwoord 5 opgesomde categorieën valt, komt op basis van de vrijstellingsverordening in beginsel niet in aanmerking voor de vrijstelling. Het vrijstellingsbesluit biedt echter enige ruimte. Indien een dergelijke partij handelt namens een organisatie die wel in aanmerking komt voor de vrijstelling, zoals met name zorgverleners, dan kan de private organisatie een vrijstellingsvergunning aanvragen voor de invoer van beschermingsmiddelen namens de zorgverleners. De Minister voor Medische Zorg heeft samen met een team van professionals uit ziekenhuizen, academische centra, leveranciers en producten een gezamenlijk initiatief opgericht: het Landelijk Consortium Hulpmiddelen (LCH). Het LCH heeft als doel om verschillende medische hulp- en beschermingsmiddelen waarvan een tekort dreigt gezamenlijk in te kopen, zonder winstoogmerk, en te distribueren in het landsbelang.
Bovenstaande werkwijze betekent niet dat zorginstellingen helemaal geen administratieve handelingen meer hoeven te verrichten. Zorginstellingen hoeven namelijk geen gebruik te maken van consortia als het LCH. Van deze zorginstellingen wordt op grond van artikel 77 van de vrijstellingsverordening verwacht dat zij een goede administratie bijhouden. Om de vereiste controle achteraf mogelijk te maken, moeten partijen per zending vastleggen welke goederen met welk doel naar welke afnemers zijn gegaan. Eenmalige acceptatie van de vrijstellingsvoorwaarden via de algemene voorwaarden voldoet niet aan deze administratieve eis. De hoeveelheid administratie wordt zo veel mogelijk beperkt zodat de invoer zo soepel en snel mogelijk verloopt, maar er toch voldoende controlemogelijkheden zijn voor de Douane ter voorkoming van fraude en andere onregelmatigheden. De Douane moet zelf ook rapporteren aan de Europese Commissie en kunnen aantonen dat de bijzondere, invoervrijstelling is toegepast binnen de daarvoor gestelde wettelijke kaders.
Is er overleg geweest met zorginstellingen zodat zij met de importvrijstellingen en btw-vrijstellingen – inclusief administratieve lasten – uit de voeten kunnen?
Veel zorginstellingen zijn aangesloten bij het LCH. Zorginstellingen kunnen daarnaast zelf gebruik maken van de vrijstelling, óók als andere partijen namens deze instellingen persoonlijke beschermingsmiddelen invoeren. Indien een zorginstelling een vergunningaanvraag doet, is er direct contact met het bedrijvencontactpunt van de Douane ter verifiëring van de aanvraag en bespreking van het verloop van de verdere procedure.
Bent u bekend met het feit dat de Franse Assemblee Nationale de btw op mondkapjes voor de gewone verkoop verlaagd heeft naar het lage tarief2 en dat er een discussie in Italië is om dat voorbeeld te volgen? Bent u ook bereid om de btw op persoonlijke beschermingsmiddelen te verlagen?
Ja, daar ben ik mee bekend en inmiddels hebben ook al meerdere andere landen een verlaagd tarief aangekondigd. Het kabinet heeft besloten om tijdelijk de btw op de binnenlandse verkoop van mondkapjes te verlagen naar 0%. De reden hiervoor is de verplichting tot het dragen van mondkapjes in het openbaar vervoer. Toepassing van het nultarief betekent dat het aftrekrecht van de verkoper in stand blijft. Het nultarief gaat in per 25 mei 2020 en geldt in ieder geval tot 1 september 2020. De nadere invulling van het nultarief op mondkapjes wordt op dit moment verder uitgewerkt in regelgeving. Het nultarief zal toegepast worden op mondkapjes die consumenten in het OV mogen gebruiken, alsook op medische mondkapjes, ongeacht aan wie deze worden verkocht.
Bent u bekend met het feit dat Europese mededingingsautoriteiten tijdens de pandemie meer ruimte geven voor samenwerking bij bijvoorbeeld inkoop van beschermingsmiddelen, maar tegelijk wel streng zullen optreden bij bijvoorbeeld woekerprijzen?
Ja.
Bent u bereid om met de Autoriteit Consument & Markt (ACM) in overleg te treden zodat zij expliciet aangeeft wanneer gezamenlijke inkoop en distributie (door de overheid of privaat geregeld) geen probleem oplevert met mededinging en hen te vragen daarbij expliciet rekening te houden met de bestaande initiatieven en de noodzaak snel grote aantallen mondkapjes en ander beschermingsmateriaal te importeren?
Ik vind het positief dat de ACM zich het kader van de coronacrisis zeer actief en betrokken opstelt en dat zij zich heeft ingespannen om zoveel mogelijk duidelijkheid te scheppen over wat er onder de mededingingsregels mogelijk is om met tekorten om te gaan. Zo heeft de ACM op 18 maart jl. een bericht4 op haar website geplaatst waarin zij aangeeft dat de Mededingingswet veel ruimte geeft om in deze uitzonderlijke tijden samen te werken om te voorkomen dat mensen en bedrijven de dupe worden van de crisis. Daarnaast heeft de ACM meegewerkt aan het opstellen van het statement van de Europese Mededingingsautoriteiten en geeft zij aan deze verklaring te onderschrijven.5 In het bericht daarover zegt de ACM dat de mededingingsautoriteiten in de huidige omstandigheden niet actief zullen optreden tegen noodzakelijke en tijdelijke maatregelen die genomen worden om een tekort aan producten te voorkomen. De ACM geeft daarbij aan dat in de huidige omstandigheden dergelijke maatregelen snel toegestaan zullen zijn aangezien zij ofwel geen beperking van de mededinging in de zin van Artikel 101 VwEU (of Artikel 6 van de Mededingingswet) vormen, dan wel efficiëntieverbeteringen opleveren die zwaarder wegen dan een dergelijke beperking. De Europese Commissie heeft nadere duiding geboden over de vormen van samenwerking die geen mededingingsproblemen opleveren in een mededeling6 die zij op 8 april jl. uitbracht. Hierin expliciteert zij de voorwaarden waaronder samenwerking is toegestaan. Vanwege de nationale doorwerking van het Europese mededingingsrecht, gelden deze zelfde criteria in het uitoefenen van het toezicht door nationale mededingingsautoriteiten zoals de ACM. Als bedrijven toch nog twijfelen of hun samenwerkingsinitiatieven wel of niet verenigbaar zijn met de Europese mededingingsregels kunnen zij de Europese Commissie of hun nationale mededingingsautoriteit (in Nederland: de ACM) om informeel advies vragen. Ik heb van de ACM begrepen dat zij in deze uitzonderlijke tijden regelmatig om dergelijk advies wordt gevraagd, en partijen zoveel mogelijk probeert te faciliteren bij het bestrijden van de crisis zonder de belangen van consumenten op de korte en lange termijn uit het oog te verliezen.
Op verschillende manieren wordt er nu al zoveel als mogelijk duidelijkheid geschapen over de mogelijkheden voor samenwerking zonder tegen mededingingsproblemen aan te lopen en de ACM zet zich in om daar waar nodig initiatieven van informeel advies te voorzien. Ik vind het goed dat Europese mededingingsautoriteiten, waaronder de ACM, duidelijkheid scheppen over de ruimte die er onder de mededingingsregels is om samen te werken om te voorkomen dat er tekorten van schaarse (medische) hulpmiddelen ontstaan en blijf hierover graag met hen in gesprek.
Wilt u deze vragen een voor een en zo spoedig mogelijk beantwoorden?
Ja.
Het afsluiten van Nederlandse betaalrekeningen van Nederlanders buiten Nederland. |
|
Sjoerd Sjoerdsma (D66), Joost Sneller (D66) |
|
Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA) |
|
![]() |
Herinnert u zich dat u schreef in uw brief van 28 oktober jl. dat er op dat moment geen signalen waren «dat er meerdere banken zijn die bankrekeningen van Nederlanders die in het buitenland wonen, waaronder Nederlandse expats, hebben opgeheven» maar dat u aandacht zou blijven houden «voor de ontwikkelingen op dit gebied»1?
Ja.
Kunt u de «ontwikkelingen op dit gebied» nader toelichten, gegeven de recente berichten dat banken Nederlandse klanten buiten Europa lozen2?
Met ontwikkelingen op dit gebied bedoel ik dat er banken zijn die hun ondernemersstrategie en risicobereidheid herijken en op basis daarvan bankrekeningen van Nederlanders die in het buitenland wonen hebben gesloten. Banken bepalen zelf hun ondernemersstrategie en gewenst risicoprofiel. Zij moeten zich daarbij houden aan de geldende wet- en regelgeving. Er zijn nog verschillende banken die wel bankrekeningen aanbieden aan Nederlanders die in het buitenland wonen. Ik blijf in gesprek met banken over de hierboven genoemde ontwikkelingen rond de toegang van Nederlanders in het buitenland tot dienstverlening van banken.
Hoeveel Nederlanders, zijnde mensen met de Nederlandse nationaliteit, wonen buiten Nederland? Kunt u hierbij aangeven hoeveel er binnen de EU, binnen de Europese Economische Ruimte (EER, inclusief Zwitserland), buiten de EU en buiten de EER (inclusief Zwitserland) wonen?
Ik beschik niet over informatie over hoeveel personen met de Nederlandse nationaliteit buiten Nederland wonen. Een database van de OECD laat zien dat er in 2018 ongeveer 700 duizend mensen met de Nederlandse nationaliteit in een ander OECD land woonden.3 Een database van Eurostat geeft weer dat er in 2019 ongeveer 300 duizend Nederlanders met een leeftijd tussen de 15 en 65 werkten in een ander EU-land dan Nederland.4
Klopt het dat banken op dit moment wettelijk gezien rekeningen van Nederlanders buiten de EU mogen opzeggen, ook al is dit hun enige Nederlandse betaalrekening waar zij regelmatig gebruik van maken zonder dat zij iets kwalijks hebben uitgevoerd, dat wil zeggen dat zij niet voldoen aan sub a, b, d, e en f van artikel Artikel 4:71i lid 1 van de Wet op het financieel toezicht (Wft)3?
In uw vraag verwijst u naar de eisen uit de Wet op het financieel toezicht (Wft), op basis waarvan een basisbetaalrekening kan worden opgezegd. Op grond van de richtlijn betaalrekeningen hebben banken in Nederland de plicht om op aanvraag een basisbetaalrekening in euro’s aan te bieden aan consumenten die rechtmatig in de Europese Unie verblijven. Banken moeten een basisbetaalrekening opzeggen als er niet wordt voldaan aan de eisen van de Wet ter voorkoming van witwassen en financiering van terrorisme (Wwft).
In het geval van een «gewone» betaalrekening zijn banken niet verplicht om rekeningen van bepaalde klanten in stand te houden. Banken bepalen zelf hun ondernemingsstrategie en het door hen gewenste risicoprofiel. Op basis daarvan stemmen banken hun klantenbestand af. Hierbij spelen veel verschillende factoren een rol die door banken zelf worden gewogen, zoals de door banken gewenste risicobereidheid. Dit betekent dat zij in beginsel de vrijheid hebben om zich te richten op die klantengroepen die zij vanwege hun strategie het meest opportuun achten. Het kan dus zo zijn dat een bank een internationale focus hanteert of juist besluit zich in de activiteiten te richten op de Nederlandse of Europese markt.
De bank moet bij opzegging van bankrekeningen voldoen aan de wet- en regelgeving en de jurisprudentie die op dit gebied bestaat. Dit houdt onder andere in dat de bank een belangenafweging moet maken die volgt uit het samenkomen van de belangen van de bank tot opzegging en de gerechtvaardigde belangen van de klant bij voortzetting van de dienstverlening. Ook staat in artikel 2 lid 1 van de algemene bankvoorwaarden (ABV) dat de bank bij opzegging van een rekening een zorgplicht heeft en deze jegens de klant in acht dient te nemen. Deze zorgplicht wordt in de jurisprudentie gespecificeerd.
Kunt u aangeven welke nadelige gevolgen verbonden zijn aan het opzeggen van de enige Nederlandse betaalrekening voor verschillende groepen Nederlanders buiten de EU, zoals alleenstaande expats, expats met een gezin en gepensioneerden?
De nadelen van het opzeggen van de Nederlandse bankrekening voor Nederlanders buiten de Europese Unie hangen onder meer af van de arbeids- en/of gezinssituatie van het individu en van het land waar dit individu woonachtig is. In het algemeen geldt voor mensen die buiten de Europese Unie wonen dat het hebben van een bankrekening bij een Nederlandse bank het contact met private en publieke instanties kan vergemakkelijken.
Een andere reden voor het aanhouden van bankrekeningen bij Nederlandse banken door Nederlanders die woonachtig zijn buiten Nederland is ten behoeve van het onderbrengen van vermogen. Het Nederlandse financiële stelsel en de Nederlandse banken worden als relatief veilig ervaren. Doordat een gedeelte van de banken de ondernemersstrategie en het risicoprofiel herijkt, kan het zijn dat deze personen over moeten stappen naar een andere bank. Klanten van wie de rekening gesloten wordt, kunnen in beginsel over stappen naar een andere (Nederlandse) bank. Het is vervolgens aan elke individuele bank zelf om te bepalen of zij een specifieke klant accepteert.
Kunt u toelichten wat een basisbetaalrekening precies inhoudt? Van welke bancaire diensten (zoals internetbankieren) kan hierbij allemaal gebruikgemaakt worden en welke bancaire diensten zijn uitgesloten?
Eén van de doelstellingen van de Europese betaalrekeningen richtlijn is om de toegankelijkheid tot het betalingsverkeer voor consumenten te verbeteren. Op grond van de richtlijn hebben banken de plicht om op aanvraag een basisbetaalrekening in euro’s aan te bieden aan consumenten die rechtmatig in de Europese Unie verblijven. Dit geldt ongeacht de nationaliteit of woonplaats van de consument en ongeacht enige andere grond als bedoeld in artikel 21 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie. De basisbetaalrekening is ook beschikbaar voor consumenten zonder vast adres.
Een basisbetaalrekening is een betaalrekening met basisfuncties waar geen roodstand op mogelijk is. Met een basisbetaalrekening kan een consument dus reguliere betalingshandelingen verrichten, net als bij een normale betaalrekening. Een basisbetaalrekening omvat de diensten, genoemd in artikel 17, eerste lid, van de richtlijn betaalrekeningen, voor zover de aangezochte bank die diensten ook aanbiedt aan consumenten die een andere betaalrekening dan een basisbetaalrekening aanhouden bij de betreffende bank. Zo kan de gebruiker van een basisbetaalrekening onder andere geld storten, binnen de Europese Unie contant geld opnemen aan het loket of bij geldautomaten tijdens of buiten de openingstijden van de bank en betalingstransacties zoals een SEPA-incasso uitvoeren. Bij een betalingstransactie gaat het om transacties met een betaalkaart, waaronder ook begrepen online betalingen en overmakingen zoals doorlopende overmakingsopdrachten.
Bent u bekend met Franse «Code monétaire et financier» Article L312–14?
Ja, daar ben ik mee bekend.
Klopt het dat op basis van het voornoemde wetsartikel het niet alleen mogelijk is voor iedere Unieburger om een (basis)betaalrekening bij een Franse bank te openen maar dat dit artikel tevens het recht van een (basis)betaalrekening bij een Franse bank geeft aan Franse burgers buiten Frankrijk en buiten de EU?
In het Franse wetsartikel is er inderdaad een bepaling opgenomen die het mogelijk maakt voor Franse burgers die buiten de Europese Unie verblijven om een (basis)betaalrekening te openen bij een Franse bank. Uit navraag bij het Franse Ministerie van Financiën blijkt dat deze bepaling al sinds 1984 is opgenomen in de Franse wetgeving. Deze bepaling volgt dus niet uit de implementatie van het recht op een basisbetaalrekening onder de richtlijn betaalrekeningen.
Kunt u toelichten wat de verschillen zijn tussen de Nederlandse basisbetaalrekening en de Franse basisbetaalrekening, zoals verwoord in Article D312–5 van de eerdergenoemde «Code monétaire et financier»5?
In de richtlijn betaalrekeningen is opgenomen dat lidstaten op hun grondgebied gevestigde banken de verplichting kunnen opleggen om de diensten van een basisbetaalrekening uit te breiden tot diensten die op basis van gebruikelijke praktijk op nationaal niveau voor consumenten als essentieel worden beschouwd.
In Nederland is in de Wft opgenomen dat een basisbetaalrekening de diensten omvat, zoals genoemd in artikel 17, eerste lid, van de richtlijn betaalrekeningen, voor zover de aangezochte bank die diensten ook aanbiedt aan de consumenten die een andere betaalrekening dan een basisbetaalrekening aanhouden bij de betreffende bank.8
In Frankrijk is in artikel D312–5 van de Code monétaire et financier opgenomen welke diensten de basisbetaalrekening omvat. Mijn indruk is dat deze diensten grotendeels overeenkomen met de diensten die zijn opgenomen in de Nederlandse wetgeving. De Franse betaalrekening bevat daarnaast ook basisfuncties voor het verwerken van cheques en het leveren van een Relevé d’Identité Bancaire (RIB).
Kunt u toelichten wat precies de rol van la Banque de France is in Article L312–1? Welke (juridische) belemmeringen zijn er kijkend naar het toekennen van eenzelfde rol aan De Nederlandsche Bank?
Mijn beeld van de rol van de Banque de France in Article L312–1 is dat de Banque de France een bank aanwijst die een basisbetaalrekening dient aan te bieden. Als in Frankrijk de aanvraag van een betaalrekening wordt geweigerd, dan dient de bank na de beslissing, schriftelijk en onder opgaaf van redenen en kosteloos een certificaat van weigeren van het openen van de rekening aan de consument mede te delen. Mijn indruk is dat de bank de consument (alleen natuurlijke personen) op de hoogte stelt van dat er, door de bank zelf, een verzoek kan worden ingediend bij de Banque de France om een bank aan te wijzen, in de buurt van de woonplaats van de persoon, of een andere plaats naar keuze. Deze aangewezen bank dient een basisbetaalrekening voor de consument te openen. Mijn indruk is dat de door de Banque de France aangewezen bank verplicht is om de consument een basisbetaalrekening aan te bieden. De aangewezen bank moet de rekening openen binnen drie werkdagen na ontvangst van alle benodigde documenten. Met instemming van de gebruiker worden er afspraken gemaakt over het gebruik van de rekening. De brancheorganisatie voor de bankensector moet een toegankelijkheidsprotocol opstellen, waarin het aangeeft hoe banken de benodigde informatie met de Banque de France uitwisselen, en welke informatie beschikbaar moet zijn voor de klant. De Autorité de controle prudentiel et de résolution (ACPR, de toezichthoudende instantie binnen de Banque de France) houdt toezicht op naleving van dit protocol.
Ik zie geen toegevoegde waarde van de werkwijze van de Banque de France ten opzichte van de werkwijze zoals deze in Nederland is vastgelegd in de Wft. In Nederland kan een consument ingevolgde de Wft zelf een basisbetaalrekening aanvragen bij iedere in Nederland gevestigde bank. De bank moet consumenten die legaal in de Europese Unie verblijven op aanvraag toegang geven tot een betaalrekening met basisfuncties, tenzij niet aan de geldende voorwaarden wordt voldaan, waaronder de eisen van de Wwft. Ook in Frankrijk zal de door de Banque de France aangewezen bank een basisbetaalrekening moeten weigeren als er niet voldaan wordt aan de anti-witwasregelgeving. Dit volgt uit de geïmplementeerde richtlijn betaalrekeningen en de vierde en vijfde anti-witwasrichtlijn.
Beschikt u over informatie over hoeveel Nederlandse banken per jaar uitgeven aan kosten in het kader van (aanvullende) cliëntonderzoeken van Nederlandse (basis)rekeninghouders buiten de Europese Unie, als gevolg van paragrafen 2.1 en 2.3 van de Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme6? Zo niet, bent u bereid om banken om deze informatie te vragen?
Het Ministerie van Financiën beschikt niet over die informatie. Uit navraag bij de Nederlandse Vereniging van Banken (NVB) blijkt dat banken de kosten van cliëntonderzoeken en andere kosten die gemaakt worden om wet- en regelgeving na te leven niet onderverdelen tussen verschillende typen rekeninghouders. Het is dus niet inzichtelijk hoeveel Nederlandse banken per jaar uitgeven aan kosten van rekeninghouders van Nederlanders die buiten de Europese Unie wonen.
Zijn er mogelijkheden om (aanvullende) cliëntonderzoeken voor Nederlanders buiten de EU door banken gezamenlijk te laten uitvoeren? Welke (juridische) belemmeringen zijn er hierbij?
De Wwft schrijft voor dat een bank cliëntenonderzoek verricht ten aanzien van haar (aspirant)klanten. Een uitgangspunt hierbij is dat instellingen onderling geen informatie over klanten mogen uitwisselen, tenzij de klant hier toestemming voor geeft of er een wettelijke grondslag is. Andere relevante uitgangspunten zijn dat de instelling zelf verantwoordelijk is voor de uitvoering van het cliëntenonderzoek, de risicobeoordeling van de klant en het melden van ongebruikelijke transacties bij de FIU-Nederland. De instelling is immers de partij die het contact met de klant heeft een hier een zakelijke relatie mee aangaat en zodoende de beste positie heeft om te voorkomen dat de dienstverlening wordt gebruikt voor witwassen of het financieren van terrorisme. Ook dient de toezichthouder altijd de instelling aan te kunnen spreken op de getroffen maatregelen ten aanzien van aan klant.
Dit neemt niet weg dat ik het belangrijk vind dat instellingen gegevens kunnen uitwisselen om beter te kunnen voldoen aan hun poortwachtersfunctie. De banken zijn op dit moment bezig met het opzetten van een KYC-utility, waarin op basis van toestemming cliëntdossiers gedeeld kunnen worden. Daarnaast is ter uitvoering van het plan van aanpak witwassen10 wetgeving in voorbereiding waarmee gegevensdeling, zonder voorafgaande toestemming van de klant, wordt vergemakkelijkt. Ten eerste wordt het mogelijk voor banken om het monitoren van transacties gezamenlijk uit te voeren. Daarnaast wordt gegevensuitwisseling vergemakkelijk in het kader van het cliëntenonderzoek bij een hoger risico op witwassen of terrorismefinanciering. Overigens blijven met deze wetswijzigingen de hierboven genoemde uitgangspunten in stand.
Beschikt u over informatie over hoeveel Nederlandse banken per jaar uitgeven aan totale kosten, dus inclusief eventuele vergunningen, fysieke aanwezigheid en (aanvullende) cliëntonderzoeken, voor het in stand houden van (basis)betaalrekeningen voor Nederlanders buiten de EU? Zo nee, bent u bereid om banken om deze informatie te vragen? Zo nee, waarom niet?
Ik beschik niet over die informatie. Uit navraag bij de NVB blijkt dat banken de kosten van cliëntonderzoeken en andere kosten die gemaakt worden om wet- en regelgeving na te leven niet onderverdelen tussen verschillende typen rekeninghouders. Het is dus niet inzichtelijk hoeveel Nederlandse banken per jaar uitgeven aan kosten van rekeninghouders van Nederlanders die buiten de Europese Unie wonen.
Deelt u de mening, zoals verwoord op de site en in het Convenant Basisbetaalrekening7, dat om te kunnen meedoen in de maatschappij iedere volwassene een eigen betaalrekening nodig heeft?
Ik vind het belangrijk, dat ter voorkoming van sociale en financiële uitsluiting, iedereen toegang heeft tot een betaalrekening. Om die reden is het recht op een basisbankrekening ook wettelijk vastgelegd in de Wft. Met de implementatie van de richtlijn in de Wft is het recht op een basisbetaalrekening voor een groot deel van de doelgroep van het Convenant Basisbetaalrekening wettelijk geregeld.
Denkt u dat een Nederlandse (basis)betaalrekening een belangrijke bijdrage levert aan de blijvende betrokkenheid van Nederlanders buiten de EU met Nederland? Zo nee, waarom niet?
In principe is het aan een ieder die buiten de Europese Unie woont om te bepalen of en hoe diegene betrokken wil blijven bij Nederland. Dit zou kunnen via een (basis)betaalrekening, maar dit kan ook op andere manieren zoals via sociale media en internet.
Wat zijn de voor- en nadelen van ofwel (1) het wettelijk verankeren van het recht op een Nederlandse (basis)betaalrekening voor Nederlanders, ook buiten de EU, door een aanpassing van artikel Artikel 4:71f van de Wft, ofwel (2) het afschaffen van de mogelijkheid van banken om de (basis)betaalrekening van Nederlanders buiten de EU eenzijdig op te zeggen, door een aanpassing van Artikel 4:71i lid 1 sub c van de Wft?
Banken baseren hun klantenbestand op een door de bank gewenste ondernemersstrategie en door hun gewenste risicoprofiel. Banken moeten zich daarbij houden aan de geldende wet- en regelgeving, zoals de Wwft. Een bank die diensten verleent aan klanten die buiten de eigen lidstaat wonen moet voldoen aan de in dat land geldende wet- en regelgeving. De buitenlandse regelgeving kan (extra) eisen stellen aan buitenlandse partijen die diensten verlenen aan inwoners van dat land. Binnen EU-lidstaten geldt een sterk geharmoniseerd regelgevend kader. Buiten Europa is dit anders. Het goed naleven van deze lokale wet- en regelgeving brengt risico met zich mee voor bank. De bank maakt zelf een afweging tussen bestaande kader van wet- en regelgeving en de door de bank gewenste risicobereidheid. Een bank kan ook besluiten zich te willen richten op klanten die in Nederland en Europa wonen. Al deze factoren worden door de bank gewogen en op basis daarvan bepaalt een bank hun klantenbestand.
Bij de richtlijn betaalrekeningen heeft de Europese Commissie er voor gekozen om het recht op een basisbetaalrekening alleen te laten gelden voor consumenten die rechtmatig in de Europese Unie verblijven en niet voor Europese Unie-burgers die buiten de Europese Unie wonen. Door het wettelijk verankeren van het recht op een Nederlandse basisbetaalrekening voor Nederlanders die buiten de Europese Unie wonen, zijn banken verplicht om op aanvraag voor die personen ook een basisbetaalrekening te openen, tenzij niet aan de geldende voorwaarden wordt voldaan, waaronder de eisen van de Wwft. Het opnemen van een verplichting om een basisbetaalrekening aan te bieden aan Nederlanders buiten de Europese Unie dan wel een verbod om een betaalrekening van die klanten te beëindigen, neemt niet weg dat ook dan aan de eisen van de Wwft moet worden voldaan en ook dan een dergelijke rekening om die reden zou moeten kunnen worden beëindigd.
Bent u bereid onderzoek te doen naar de mogelijkheid om Nederlanders buiten de EU de wettelijke mogelijkheid te geven tot een (basis)betaalrekening? Zo ja, kunt u dit onderzoek in het vierde kwartaal van 2020 aan de Kamer sturen? Zo nee, waarom niet?
Op dit moment zie ik geen toegevoegde waarde in een onderzoek naar de mogelijkheid om Nederlanders buiten de EU wettelijk de mogelijkheid te geven tot een (basis)betaalrekening. Banken bepalen zelf hun ondernemingsstrategie en het door hen gewenste risicoprofiel. Klanten van wie de rekening gesloten wordt, kunnen nu in beginsel overstappen naar een andere bank. Het is vervolgens aan elke individuele bank zelf om te bepalen of zij een specifieke klant accepteert. Wel blijf ik de ontwikkelingen rond de toegang van Nederlanders in het buitenland tot dienstverlening van banken in de gaten houden. Ik blijf daarom periodiek in gesprek met de banken. Ook breng ik het onderwerp onder de aandacht bij de Europese Commissie.
Kunt u deze vragen apart beantwoorden?
Ja.
Het bericht ‘VU blundert er op los met loting opleiding geneeskunde: “het gaat om onze toekomst”’. |
|
Dennis Wiersma (VVD) |
|
Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «VU blundert er op los met loting opleiding geneeskunde: «het gaat om onze toekomst»»?1
Ja.
Wat is er precies gebeurd bij de loting bij de studie Geneeskunde en wat is er precies fout gegaan? Heeft de Vrije Universiteit (VU) gebruik gemaakt van de extra mogelijkheden die er nu zijn om tot een alternatieve selectieprocedure te komen? Zo ja, op welke manier? Zo nee, waarom niet?
Door de overheidsmaatregelen met betrekking tot COVID-19 kon de tweede ronde van de selectieprocedure bij de VU geen doorgang vinden. De VU heeft ter vervanging van deze toetsdag een aanvullende alternatieve selectieprocedure gebruikt waarbij een deel van de kandidaten (37%) op basis van gewogen loting is gerankt.
Kort voordat de definitieve ranglijst moest worden aangeleverd, ontstond bij de VU twijfel of OCW akkoord zou gaan met deze alternatieve selectieprocedure. Dit nadat OCW in een andere casus een vorm van loting had afgekeurd. Daarop heeft de VU zelf besloten over te gaan op een andere alternatieve methode zonder loting.
Onder deze tijdsdruk zijn de ranglijsten van beide methoden verwisseld. De ranglijst in Studielink is gebaseerd op het eerste alternatief. De toelichtingsbrief aan studenten is uitgegaan van de nieuwe selectiemethode. Dit betekent dat ongeveer 50 aspirant--studenten in Studielink een laag, niet plaatsbaar rangnummer kregen toegewezen, terwijl zij in de brief van de VU werden geïnformeerd over een hoger en plaatsbaar rangnummer. Op basis van de VU regeling voor selectie en plaatsing is de ranglijst in Studielink leidend.
Wat betekent de toezegging van de Vrije Universiteit «dat er voor elke scholier een passende oplossing zal worden gezocht»? Deelt u de mening dat juist voor een studie als Geneeskunde, waar grote behoefte aan is op de arbeidsmarkt, foutief geïnformeerde scholieren alsnog toegang zouden moeten krijgen tot deze opleiding?
De VU spant zich in om de 50 aspirant-studenten alsnog toe te laten tot de opleiding Geneeskunde. De VU wil daartoe de opleidingscapaciteit voor de bacheloropleiding Geneeskunde dit jaar eenmalig verhogen met 50 plaatsen. Daartoe heeft de VU inmiddels schriftelijk een verzoek om toestemming bij mij ingediend. Gezien de uitzonderlijke omstandigheden en in het belang van de 50 aspirant-studenten heb ik besloten toestemming te geven voor deze eenmalige ophoging van de opleidingscapaciteit.
Herinnert u zich het nieuwe servicedocument «Hoger Onderwijs – Aanpak Coronavirus COVID-19» van 9 april 2020, op basis waarvan de instroom in een numerus fixus opleiding dit jaar hoger mag zijn, omdat (internationale) studenten vanwege COVID-19 vaker hun aanmelding weer intrekken? Ziet de Minister in dat licht mogelijkheden om deze studenten in de regeling mee te nemen? Welke (andere) stappen zet de Minister om deze studenten alsnog toe te laten en om daarnaast ook in de toekomst structureel capaciteit voor studies die opleiden voor tekortsectoren te vergroten?
Het klopt dat in het Servicedocument Hoger Onderwijs de mogelijkheid is geboden om vooruitlopend op de Wet Taal en Toegankelijkheid voor een numerus fisxusopleiding nu alvast meer opleidingsplaatsen uit te schrijven dan de maximale onderwijscapaciteit. Daarmee biedt dit een mogelijkheid voor de VU om eenmalig extra onderwijsplaatsen uit te schrijven en die ook in te zetten voor deze groep van 50 aspirant-studenten. Daarnaast kunnen van deze 50 aspirant-studenten mogelijk ook enkelen geplaatst worden bij de reguliere naplaatsing voor de opleiding.
Voor de structurele capaciteit van de opleiding Geneeskunde baseert het kabinet zich onder meer op de ramingen van het Capaciteitsorgaan dat de toekomstig benodigde capaciteit aan professionals in de zorg en de daarvoor benodigde instroom in de zorgopleidingen onderzoekt. Daarnaast is één van de ambities uit de Strategische Agenda Hoger Onderwijs en Onderzoek een betere aansluiting tussen het onderwijs en de vraag op de arbeidsmarkt. Daartoe wordt onder meer de strategische samenwerking door middel van sectorplannen of sectorale verkenningen krachtig voortgezet. Zo wordt er in het hbo dit jaar gewerkt aan een sectorplan zorg.
Kunt u ervoor zorgen dat voor de betreffende studenten spoedig een oplossing wordt gevonden, zodat zij ook in deze bijzondere tijd zich goed kunnen voorbereiden op hun aanstaande studie?
Zoals gezegd, spant de VU zich in om zo spoedig mogelijk een oplossing te vinden voor deze aspirant-studenten. Daartoe heeft de VU mij om toestemming gevraagd voor een eenmalige ophoging van de opleidingscapaciteit, zodat deze aspirant-studenten alsnog kunnen worden toegelaten tot de bachelor Geneeskunde aan de VU. Ik ben van mening dat de aspirant-studenten in geen geval de dupe mogen worden van deze uitzonderlijke situatie en daarom heb ik de VU toestemming gegeven voor deze eenmalige ophoging.
Problemen voor sociale ondernemingen met de NOW |
|
Jasper van Dijk (SP) |
|
Tamara van Ark (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Klopt het dat sociale werkvoorzieningen en sociaal ondernemers in mindere mate voor de Tijdelijke Noodmaatregel Overbrugging Werkgelegenheid (NOW) in aanmerking komen vanwege de gehanteerde definitie van «omzet»?1
Nee, ook sociale werkvoorzieningen en sociaal ondernemers komen in aanmerking voor de NOW.
Vindt u het terecht dat sociale werkvoorzieningen en sociaal ondernemers (loonkosten)subsidies bij hun omzet moeten meetellen?
Ja.
Erkent u dat sociale werkvoorzieningen en sociaal ondernemers het omzetverlies van 20% hierdoor minder snel bereiken?
Sociale werkvoorzieningen en sociaal ondernemers worden niet anders behandeld dan andere bedrijven en instellingen bij de beoordeling van het omzetverlies voor de NOW. Sociale werkvoorzieningen en sociaal ondernemers moeten net als andere bedrijven en instellingen, rijksbijdragen, subsidies en andere baten meetellen voor het omzetbegrip. Dat geldt voor alle instellingen die in aanmerking willen komen voor de NOW. Dit voorkomt dubbele financiering.
Bent u bereid inkomsten uit (loonkosten)subsidie niet mee te tellen bij het vaststellen van de mate van omzetverlies voor de NOW? Zo nee, welke andere oplossing stelt u voor?
Wat is de stand van zaken van uw gesprek met Cedris over dit onderwerp?
Bent u bereid een specifieke compensatieregeling te maken voor sociale werkvoorzieningen en sociaal ondernemers?
Een gevaarlijke situatie in asielzoekerscentra door tekort aan hulpmiddelen |
|
Attje Kuiken (PvdA) |
|
Ankie Broekers-Knol (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Gevaarlijke situatie» in asielzoekerscentra door tekort aan hulpmiddelen»?1
Ja.
Is het waar dat er in ruim de helft van de Nederlandse asielzoekerscentra onvoldoende beschermingsmiddelen voorhanden zijn «in de vorm van mondkapjes, handschoenen en desinfectiemiddelen die het personeel moeten beschermen tegen het coronavirus» en dat er te weinig mogelijkheden tot quarantaine zijn? Zo ja, hoe komt dat en wat betekent dat voor het gevaar dat medewerkers en asielzoekers lopen? Zo nee, wat is er dan niet waar?
Medewerkers van het COA leven bij het uitoefenen van hun werkzaamheden nauwgezet de richtlijnen van het RIVM na. Onder de COA bewoners is het bewustzijn van de Corona maatregelen hoog. Daardoor wordt de kans op besmetting voor zowel bewoners als medewerkers zo veel mogelijk beperkt. Alleen in uitzonderlijke gevallen is het gebruik van beschermingsmiddelen nodig. bijvoorbeeld omdat een bewoner in quarantaine is geplaatst en voorzieningen verstrekt moeten worden.
Beschikbaarheid van voldoende beschermingsmiddelen is in Nederland in meer algemene zin een knelpunt geweest in de achterliggende periode. Het COA heeft alles in het werk gesteld om toch voldoende beschermingsmiddelen ter beschikking te stellen aan medewerkers voor het geval zich omstandigheden voordoen waarbij dit noodzakelijk is. Het COA is erin geslaagd om een bestelling mondkapjes te plaatsen. Deze zijn eind april ontvangen en aan alle locaties geleverd.
Wat betreft de mogelijkheden voor quarantaine verwijs ik naar mijn brief van 17 april jl.2 Elke COA-locatie heeft een lokaal draaiboek gemaakt met daarin aandacht voor het inrichten van quarantaineplekken op de locaties. Op een aantal locaties is het mogelijk om (een beperkt aantal) quarantaineplekken in te richten. Er zijn echter ook locaties waar geen, of slechts één quarantaineplek beschikbaar kan worden gemaakt. De verschillen tussen locaties worden bepaald door lokale omstandigheden, waaronder de bebouwing, de bezetting op locatie en in mindere mate de samenstelling van de bewonerspopulatie.
Als verblijf op de huidige locatie niet mogelijk is, wordt in overleg met GGD en de veiligheidsregio gezocht naar een alternatief. Een treffend voorbeeld van dergelijke samenwerking betreft de oplossing die recent is gevonden voor de met corona besmette bewoners van AZC Sneek en hun huisgenoten. Zij zijn vanaf 13 mei overgebracht naar de Willem Lodewijk van Nassaukazerne in Zoutkamp. Deze circa 60 personen verbleven op deze locatie in quarantaine tot 25 mei jl. Inmiddels zijn de bewoners gelukkig hersteld en teruggekeerd naar AZC Sneek.
Deelt u de mening dat het ontoelaatbaar is dat er bij gebrek aan voldoende beschermingsmiddelen en quarantaine mogelijkheden gevaarlijke situaties in asielzoekerscentra voor medewerkers en asielzoekers ontstaan? Zo ja, wat heeft u gedaan en wat gaat u doen om te voorkomen dat asielzoekerscentra brandhaarden voor het coronavirus worden? Zo nee, waarom niet?
Naast het naleven van de richtlijnen van het RIVM heeft het COA, samen met GZA en GGD, protocollen opgesteld over hoe moet worden omgegaan met een (vermoeden van) besmetting. Het COA stelt alles in het werk om besmetting en verspreiding van het COVID-19 virus te voorkomen. Zoals hierboven al aangegeven hebben COA-locaties inmiddels mondkapjes ontvangen voor gebruik in uitzonderlijke gevallen. Ik volg de situatie op de COA-locaties nauwgezet en heb er alle vertrouwen in dat de getroffen maatregelen op dit moment adequaat zijn.
Kunt u de samenvatting van het genoemde onderzoek onder bijna 50 locatiemanagers van het Centraal Orgaan opvang Asielzoekers voorzien van uw reactie naar de Kamer sturen?
Het onderzoek waar u op doelt betreft een intern monitoringsinstrument dat is bedoeld om goed zicht te houden op hetgeen op COA-locaties speelt. Het COA heeft alle locaties gevraagd om een enquête in te vullen. Uit de eerste enquête bleek dat de sfeer voor de bewoners gemiddeld een 7,1 werd gegeven. De sfeer voor medewerkers werd iets hoger beoordeeld en was gemiddeld 7,5. De drie grootste knelpunten die uit het onderzoek naar voren kwamen, betreffen het tekort aan beschermingsmiddelen, het tekort aan quarantaineplekken en de zwakke wifi-verbinding.
Ik verwijs naar de beantwoording op vragen 2 en 3 wat betreft mijn reactie op de eerste twee knelpunten. Specifiek ten aanzien van het derde knelpunt laat ik weten dat het COA, in samenwerking met de provider, waar mogelijk zowel de bandbreedte als de wifi-capaciteit heeft uitgebreid. Daarbij merk ik op dat voor COA-locaties, net als voor alle locaties in Nederland, geldt dat dekking van meerdere factoren afhankelijk is, te weten de lokaal beschikbare bandbreedte, gebouwtype, afstanden binnen de locatie, gebruikte materialen in het gebouw, verstoringen door andere randapparatuur etc.
Wanneer werd de uitkomst van dit onderzoek bekend en wat heeft u sindsdien concreet gedaan om het tekort aan beschermingsmiddelen op te lossen en om te zorgen voor betere quarantaine mogelijkheden?
Ik verwijs naar de beantwoording op vragen 2 t/m 4 wat betreft het onderzoek en getroffen maatregelen.
Hoeveel asielzoekers bevinden zich op dit moment in quarantaine en bij hoeveel is besmetting met het corona- virus vastgesteld?
Het COA vangt ongeveer 27.000 personen op. Per 15 juni waren in totaal 41 personen positief getest op het Corona virus (waarvan 28 bewoners van de locatie Sneek).
Hoeveel medewerkers van het Centraal Orgaan opvang Asielzoekers (COA) vertonen symptomen van corona of is een besmetting vastgesteld?
Het COA heeft geen centrale registratie van medewerkers met symptomen van besmetting met het COVID-19 virus dan wel met vastgestelde besmettingen. Ik kan u echter wel melden dat er op dit moment geen sprake is van bovengemiddeld ziekteverzuim onder medewerkers van het COA.
De ‘losse eindjes ten aanzien van de compensatie van het AOW-gat van gewezen militairen’. |
|
Sadet Karabulut (SP) |
|
Barbara Visser (staatssecretaris defensie) (VVD) |
|
![]() |
Klopt het dat u op 18 november 2019 een delegatie van ex-militairen hebt gesproken over wat de «losse eindjes ten aanzien van de compensatie van het AOW-gat van gewezen militairen» wordt genoemd?
Op 18 november 2019 heb ik een gesprek gehad met de heer Van den H. Het gesprek vond plaats naar aanleiding van zijn brief aan de vaste commissie voor Defensie, alle fractievoorzitters van de Tweede Kamer en aan mij van 25 augustus 2019. Tijdens het gesprek is gesproken over verschillende onderwerpen uit zijn brief. Het is mijn intentie om een afrondend gesprek met de heer Van den H. in te plannen zodra dat mogelijk is.
Belangrijk om te benadrukken is dat Defensie de problematiek rondom het AOW-gat structureel heeft opgelost met de nieuwe diensteinderegeling (nDER) voor militairen. Het uitgangspunt van de nDER is dat militairen langer doorwerken (tot in de regel vijf jaar voor het bereiken van de AOW-leeftijd). Voor de militairen die onder de nDER vallen eindigt de UGM-uitkering op het moment dat zij recht hebben op een AOW-uitkering en is geen sprake van een AOW-gat.
De groep gewezen militairen, waar de heer Van den H. onderdeel van is, kon echter niet langer doorwerken, omdat aan hen reeds leeftijdsontslag was verleend. Zij werden geconfronteerd met de situatie dat zij op de leeftijd van 65 jaar wel aanspraak konden maken op ABP-ouderdomspensioen, maar vanwege de verhoogde AOW-leeftijd nog geen aanspraak konden maken op een AOW-uitkering, terwijl de uitkering op basis van de Uitkeringswet Gewezen Militairen (UGM) op dat moment wel stopte. Om de gevolgen van de opgehoogde AOW-leeftijd te compenseren heeft Defensie in 2018 (Defensienota, Kamerstuk 34 919, nr. 1) besloten om voor deze militairen een regeling te treffen die het compenseren van deze ontbrekende AOW-uitkering als oogmerk heeft (de AOW-gatcompensatie tot 100% van de gerechtvaardigde aanspraak).
Ik ben op dit moment met de centrales van overheidspersoneel in overleg om de AOW-gatcompensatie formeel vast te leggen in een ministeriële regeling die kan worden gepubliceerd in de Staatscourant. In het overleg hebben de centrales enkele vragen gesteld waarop ik recentelijk antwoorden heb gegeven. Door de huidige coronacrisis is het overleg met de centrales helaas gestagneerd en moet het vervolgoverleg nog worden gevoerd.
Klopt het tevens dat u hun argument dat zij nog steeds in een benadeelde positie zitten, ten opzichte van de groepen die voor het AOW-gat met pensioen zijn gegaan en de groep die onder de nieuwe regeling valt, erkent en dat u nadenkt hoe u dat eventueel op kunt lossen, teneinde deze losse eindjes op een voor de betrokken militairen redelijke en sociaal aanvaardbare wijze samen te knopen? Zo nee, hoe ziet u dan de zaak?
Ik heb uw Kamer eerder bericht dat Defensie met de AOW-gatcompensatie tot 100% van de gerechtvaardigde aanspraak een adequate voorziening heeft getroffen voor het AOW-gat. In het gesprek met de heer Van den H. heb ik dat ook aangegeven. Daarbij heb ik tevens aangegeven dat ik het graag hoor als betrokkenen door de huidige regeling onbedoeld worden benadeeld. In dat kader merk ik op dat door Defensie bijvoorbeeld een compensatie wordt geboden aan de betrokkenen die als gevolg van de nabetalingen in verband met de AOW-gatcompensatie de verhoogde ouderenkorting mislopen.
Deelt u de opvatting dat de Uitkeringswet Gewezen Militairen enkel en alleen voor militairen in het leven is geroepen en niet te vergelijken is met een regeling, ongeacht of dit een VUT-regeling is of prepensioenregeling?
De Uitkeringswet Gewezen Militairen (UGM) is gelijktijdig met de Algemene militaire pensioenwet in werking getreden op 1 januari 1966 en komt voort uit de bijzondere positie van de militair. De UGM dient te worden beschouwd als een unieke regeling die niet kan worden vergeleken met een andere VUT-regeling of prepensioenregeling en geldt uitsluitend voor militairen. Voor de fiscale wetgeving worden deze regelingen evenwel gelijk behandeld.
Erkent u dat de gevolgen van het 100% compenseren van de gerechtvaardigde aanspraak diverse betrokkenen financieel nadeel oplevert ten opzichte van een situatie waarin de Uitkeringswet Gewezen militairen (UGM) zou zijn doorgetrokken naar de nieuwe AOW-gerechtigde-leeftijd en/of ten opzichte van de twee eerdergenoemde groepen militairen die niet in het AOW-gat vallen of onder de Nieuwe Diensteinderegeling vallen? Zo ja, welke problemen erkent u daarbij? Zo nee, waarom niet?
Voor het merendeel van de gewezen militairen zou het doorlopen van de UGM-uitkering tot de verhoogde AOW-leeftijd een financieel voordeel opleveren ten opzichte van de AOW-gatcompensatie. Dit punt is ook nadrukkelijk aan de orde gekomen in de procedure bij de Centrale Raad van Beroep (zie de uitspraak van de CRvB van 1 juni 2017, ECLI:NL:CRVB:2017:1904 en de Kamerbrieven van 8 juni 2018 (Kenmerk 2018D32793) en van 3 juli 2019 (Kenmerk 2019D29100)). Zoals ik hiervoor heb toegelicht is het uitgangspunt echter altijd geweest dat de ontbrekende AOW-uitkering gecompenseerd moest worden (zie de beantwoording van vraag 1 en 7). Bij de vormgeving van de AOW-gatcompensatie heeft Defensie dan ook geen vergelijking gemaakt met de situatie dat de UGM-uitkering zou doorlopen tot de AOW-leeftijd, maar met de situatie dat de AOW-leeftijd nog steeds 65 jaar zou zijn geweest. Dat is logisch, omdat de gewezen militairen met een UGM-uitkering wisten dat hun uitkering bij 65 jaar zou eindigen en hadden verwacht dat zij vanaf dat moment recht zouden hebben op een AOW-uitkering en ABP-ouderdomspensioen. Dat was hun gerechtvaardigde verwachting. Die verwachting is daarom ook als uitgangspunt gekozen voor de AOW-gatcompensatie. In mijn brieven aan uw Kamer van 8 juni 2018 (Kamerstuk 2018D32793) en van 3 juli 2019 (Kamerstuk 2019D29100) heb ik in dit verband opgemerkt dat de CRvB heeft geoordeeld dat Defensie terecht met die gerechtvaardigde verwachting heeft vergeleken. Met het besluit van Defensie in 2018 om de AOW-gatcompensatie te verhogen tot 100% van de gerechtvaardigde aanspraak garandeert Defensie 100% van de gerechtvaardigde verwachting van de gewezen militairen.
Voor wat betreft het verschil met de groep militairen die geen AOW-gat hebben gehad, en de groep militairen die onder de nieuwe diensteinderegeling valt, geldt het volgende:
Er is tot slot een groep van circa 8000 actieve militairen die een keuze had tussen de nieuwe en de oude diensteinderegeling. Van de circa 5700 militairen die al een keuze hebben gemaakt, heeft ongeveer 60% voor de oude diensteinderegeling gekozen. Met deze keuze behouden deze militairen hun oorspronkelijke leeftijdsontslagdatum, een UGM-uitkering die bij 65 jaar eindigt en aansluitend de AOW-gatcompensatie van 100% van de gerechtvaardigde aanspraak tot de AOW-leeftijd.
Deelt u de opvatting dat er pas volledige gerechtigheid voor deze groep komt als de ex-militairen 100% ontvangen van wat zij zouden hebben ontvangen als de UGM gewoon doorgelopen zou zijn tot aan hun AOW- leeftijd, met alle bijbehorende waarborgen en arbeidsvoorwaarden? Zo ja, welke consequentie trekt u daaruit? Zo nee, waarom niet?
Nee, uw opvatting dat er pas volledige gerechtigheid voor de groep komt als de voormalig militairen 100% ontvangen van wat zouden hebben ontvangen als de UGM doorgelopen zou zijn tot hun AOW-leeftijd, deel ik niet. Het verlengen van de UGM-periode is namelijk een oplossing die niet aansluit bij de situatie waarmee de voormalig militairen werden geconfronteerd toen de AOW-leeftijd werd verhoogd. Dit leidde niet tot het ontbreken van een UGM-uitkering, maar tot het ontbreken van een AOW-uitkering bij het bereiken van de leeftijd van 65 jaar.
Voor deze groep militairen is daarom een overgangsregeling gemaakt, waarbij het uitgangspunt altijd is geweest dat, wanneer er niet langer doorgewerkt kon worden, deze ontbrekende AOW-uitkering gecompenseerd moest worden. Met de compensatie tot 100% van de gerechtvaardigde aanspraak is dan ook een adequate voorziening getroffen.
Erkent u dat, door te communiceren aan de getroffen groep militairen en aan de Kamer dat 100% van de gerechtvaardigde aanvraag zou worden gecompenseerd, bij iedereen de indruk is gewekt dat de getroffen groep militairen financieel zouden ontvangen wat zij zouden hebben ontvangen ware de UGM doorbetaald tot aan de AOW-gerechtigde leeftijd?
Nee, dat erken ik niet. In de communicatie van Defensie naar zowel de gewezen militairen als naar uw Kamer is helder aangegeven wat een compensatie (aanvankelijk tot 90% en vervolgens) tot 100% van de gerechtvaardigde aanspraak betekent. De gerechtvaardigde aanspraak is het bedrag van de gecombineerde netto pensioen- en AOW-uitkeringen die bij 65 jaar zouden zijn uitgekeerd als de AOW-leeftijd nog steeds 65 jaar was geweest. Ik verwijs ook naar diverse brieven aan uw Kamer d.d. 20 januari 2017 (Kamerstuk 34 550 X, nr. 68), 1 februari 2017 (Kamerstuk 34 550 X, nr. 72), 8 juni 2018 (Kamerstuk 2018D32793) en 3 juli 2019 (Kamerstuk 2019D29100).
Wat is de stand van zaken om tot een oplossing in deze zaak te komen? Werkt u aan een regeling of kunt u ten minste aangeven wanneer u een oplossing kunt presenteren?
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u aangeven wat de kosten van de regeling van «de losse eindjes» zullen bedragen?
In de brief van de heer Van den H. worden verschillende onderwerpen aan de orde gesteld die ik zal bespreken met de heer Van den H. Onder andere wordt in de brief een oplossingsrichting aangedragen om de UGM-uitkering voor deze groep gewezen militairen door te laten lopen tot de AOW-leeftijd.
In het geval de UGM-uitkering voor deze groep militairen zou worden doorbetaald tot de AOW-leeftijd zou dat in de periode 2013 tot en met 2035 circa 2 miljard euro kosten (inclusief circa 530 miljoen euro aan verschuldigde RVU-boete). Defensie heeft echter niet alleen te maken met UGM-uitkeringen maar ook met wachtgeld- en andere uitkeringen (voor oud burgerambtenaren). Het door laten lopen van ook die uitkeringen zou betekenen dat de kosten over die periode toenemen tot circa 2,2 miljard euro.
Het bericht ‘Amsterdams homokoppel uitgescholden en bespuugd’ |
|
Kirsten van den Hul (PvdA), Nevin Özütok (GL), Vera Bergkamp (D66) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA), Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() ![]() ![]() |
Bent u bekend met het bericht «Amsterdams homokoppel uitgescholden en bespuugd»?1
Ja, dit bericht is mij bekend.
Wat vindt u van het feit dat anno 2020 mensen vanwege hun seksuele gerichtheid (en/of gendergerichtheid of -expressie) nog steeds op straat worden gediscrimineerd en met dergelijk respectloos gedrag worden geconfronteerd?
Dit vind ik onacceptabel. Discriminatie, op welke grond dan ook, is in Nederland niet toegestaan.
Bent u het ermee eens dat dergelijk discriminatoir geweld ervoor zorgt dat lhbti-ers zich niet veilig voelen en daardoor minder zichtbaar zichzelf durven te zijn op straat?
Ieder mens zou zich veilig moeten kunnen voelen en zichzelf kunnen zijn op straat.
Of in dit specifieke geval sprake is geweest van geweld met een discriminatoire achtergrond, moet nog door uiteindelijk een rechter worden vastgesteld.
Het recent aan uw Kamer aangeboden WODC-onderzoek «Speciale behoeften van slachtoffers van hate crime ten aanzien van het strafproces en de slachtofferhulp»2 bevestigt dat het discriminatie-aspect van invloed is op de ernst en de duur van de psychosociale gevolgen van het delict. In vergelijking met «reguliere» slachtoffers hebben slachtoffers van een commuun delict met een discriminatie-aspect gemiddeld meer te lijden onder het strafbare feit. Zij hebben bijvoorbeeld vaker en langer last van depressieve gevoelens, woede, angst en stress als gevolg van het delict. Mogelijke verklaringen hiervoor zijn dat het discriminatoire motief het delict persoonlijker maakt dan delicten zonder haatmotief, dat de slachtoffers in zekere zin «inwisselbaar» (en daarmee machtelozer) zijn, en dat veel van deze slachtoffers gedurende hun leven herhaaldelijk te maken krijgen met hate crime. Juist deze cumulatieve impact kan ernstige gevolgen teweegbrengen.
Bent u ermee bekend dat veel hate crime slachtoffers terugdeinzen voor het doen van aangifte en dat zij dus al problemen ervaren vóórdat er strikt genomen sprake is van een strafprocedure?2
Ja. Uit het hierboven aangehaalde WODC-onderzoek komt ook naar voren dat de meldingsbereidheid bij slachtoffers van hate crime laag is.
Hoe kijkt u aan tegen publieke informatie- en bewustwordingscampagnes die hate crime slachtoffers informeren over hun rechten om aangifte te stimuleren? Bent u bereid hier (meer) werk van te maken?
Zoals ik heb aangekondigd in het Actieplan Veiligheid LHBTI, dat ik op 2 april 2019 aan uw Kamer heb aangeboden (2018–2019, nr. 303), zet ik in op diverse trajecten die het proces van melding en aangifte en het oppakken van die meldingen en aangiften verder verbeteren. Hierover ga ik in gesprek met politie, OM en belangenorganisaties. Het is daarbij mijn streven dat alle meldingen en aangiften tenminste worden geadresseerd, binnen dan wel buiten het strafrecht. Ik ben voornemens dit traject af te ronden met een publiekscampagne gericht op de meldings- en aangiftebereidheid van LHBTI.
Bent u bekend met het feit dat binnen de lhbti-gemeenschap een algemeen gebrek aan vertrouwen in de rechtshandhavende instanties bestaat, en concrete negatieve ervaringen met de politie ook een belangrijke rol kunnen spelen?3 Bent u tevens bekend met het feit dat slachtoffers zich ook laten weerhouden van aangifte omdat zij hun homo- of biseksuele georiënteerdheid of hun transgenderachtergrond niet bekend willen maken?
Ja, deze problematiek is mij bekend.
Bent u het ermee eens dat vanuit de overheid alle mogelijke inzet moet worden gepleegd om de veiligheid van lhbti-ers te vergroten zodat zij zichtbaar zichzelf kunnen zijn zonder om die reden te worden bedreigd of mishandeld?
In het reeds eerder aangehaalde Actieplan Veiligheid LHBTI staat een overzicht van de inzet van de rijksoverheid en van de G4 om de veiligheid van LHBTI’s te vergroten. Daarnaast ben ik voornemens om samen met mijn collega van OCW en met de G4 te bezien of het onderzoek naar de achtergrond van daders van geweld tegen LHBTI’s kan worden geactualiseerd. Voorts heb ik gevraagd om ook met het COC en andere organisaties die opkomen voor de belangen van LHBTI’s te mogen spreken. Ik wil graag met hen om de tafel om te bespreken wat er vanuit mijn ministerie kan worden ondernomen om vooral bij jonge mensen respect voor ieders seksuele gerichtheid en geslacht een vanzelfsprekendheid te laten zijn.
Bent u met het oog daarop bereid om alsnog gespecialiseerde discriminatierechercheurs in te voeren, zodat slachtoffers van hate crimes meer gestimuleerd zullen zijn tot het doen van een melding of aangifte?4 Zo nee, waarom niet? Bent u bereid om hiertoe bijvoorbeeld een pilot te starten om hiermee ervaring op te doen? Zo nee, waarom niet?
De politie is er voor iedereen. Dat betekent ook dat slachtoffers bij elke politiemedewerker terecht moeten kunnen als zij melding willen maken van discriminatie. De politie kiest daarmee niet voor verdergaande functiespecialisatie op dit terrein, maar zorgt dat elke politiemedewerker in generalistische zin kennis heeft van het fenomeen discriminatie en haar verschillende uitingsvormen, het feit dat discriminatie strafbaar is en een discriminatieaspect bij een commuun delict strafverzwarend kan zijn en weten hoe het (kwetsbare) slachtoffer van discriminatie correct moet worden bejegend. De opleidingen bij de politie zijn daarop gericht. De politie zorgt er eveneens voor dat kennis en inzichten op het terrein van de verschillende leefstijlen en culturen in onze samenleving ook in haar organisatie aanwezig zijn en beschikbaar via het Netwerk Divers Vakmanschap die in alle eenheden een plek hebben gekregen. In dit netwerk zijn de informele diversiteitsnetwerken binnen de politie, zoals Roze in Blauw, vertegenwoordigd. Zij onderhouden de contacten met de groepen in de samenleving. Er zijn meerdere manieren waarop een behoefte tot specialisatie op het terrein van discriminatie kan worden georganiseerd. De politie in Nederland maakt een keuze voor het Netwerk Divers Vakmanschap als middel om de expertise op dit terrein te borgen en te verspreiden.
Kunt u bevestigen dat volgens het onderzoeksrapport van het WODC het inzetten van gespecialiseerde hate crime agenten en officieren van justitie door veel buitenlandse respondenten steevast als een best practice wordt beschouwd en ook enkele geïnterviewde belangenorganisaties daar heil in zien?5
Er zijn meerdere manieren waarop een behoefte tot specialisatie op het terrein van discriminatie kan worden georganiseerd. In het WODC-rapport wordt niet de aanbeveling gedaan om te gaan werken met gespecialiseerde hate crime afdelingen en/of gespecialiseerde rechercheurs. De politie in Nederland maakt een keuze voor het Netwerk Divers Vakmanschap als middel om de expertise op divers vakmanschap te borgen en te verspreiden. Daarnaast werken politie, OM en antidiscriminatie voorzieningen bij gemeenten nauw samen op basis van een periodieke geüpdatete lijst van meldingen, aangiftes, mutaties en processen-verbaal van discriminatie, zodat discriminatie-incidenten betekenisvol worden afgedaan. Voor de nabije toekomst geldt dat de politie, als een extra voorziening om de specifieke kennis over de aanpak van discriminatie te borgen en te delen, een landelijke coördinatiefunctie zal inrichten.
Een specialistische functie of afdeling binnen de politie voor de aanpak van hate crime past niet in de Nederlandse juridische context waarbinnen de opsporing en vervolging functioneert. Dit in tegenstelling tot landen als het Verenigd Koninkrijk. De strafwetgeving in Nederland kent immers het juridische begrip hate crime niet. Het is daarom niet mogelijk om de best practices uit de in het onderzoek genoemde landen rechtstreeks door te vertalen naar de Nederlandse situatie. Nederland kent een aantal discriminatiebepalingen in het Wetboek van Strafrecht (zoals bijvoorbeeld art. 137c, a 137d en 137e) maar het merendeel van de discriminatie-incidenten zijn commune delicten (zoals bedreiging, geweld, bekladding) met een discriminatoir aspect. Dit betekent dat slachtoffers aangifte doen van een commuun delict. Het discriminatoire aspect kan door het slachtoffer worden gemeld en politiemedewerkers zullen het slachtoffer ook actief bevragen indien zij het vermoeden hebben dat dit speelt. Dat betekent dat alle politiemedewerkers in generalistische zin die kennis moeten hebben om discriminatie te herkennen en aan te pakken. Dit maakt onderdeel uit van de individuele beoordeling van de kwetsbaarheid van slachtoffers bij de aangifte van een incident.
Het OM beschikt op ieder arrondissementsparket op het gebied van discriminatie over gespecialiseerde discriminatie Officieren van Justitie, die vaak ondersteund worden door een discriminatiesecretaris dan wel beleidsmedewerker. Daarnaast heeft het OM een Landelijk Expertisecentrum discriminatie (het LECD). Iedere officier in NL kan discriminatiezaken doen en kan voor meer ingewikkelde of meer principiële casussen terecht bij de lokale discriminatie OvJ en het LECD.
Wat vindt u van de in het WODC-rapport voorgestelde maatregel – zoals ook toegepast in het Verenigd Koninkrijk – dat bepaalde politiekorpsen (in grote stedelijke gebieden) werken met gespecialiseerde hate crime afdelingen, waarbij de meeste korpsen (daarnaast) gespecialiseerde agenten hebben die zijn belast met het onderzoeken van hate crime?6
Zie antwoord vraag 9.
Welke mogelijkheden ziet u om een dergelijke maatregel ook in Nederland door te voeren?
Zie antwoord vraag 9.
In hoeverre staat u in contact met landen als het Verenigd Koninkrijk en Zweden die reeds ervaring hebben met de inzet van gespecialiseerde rechercheurs en, zo ja, welke lessen kunt u uit hun ervaring trekken? Zo nee, bent u bereid dit alsnog op te pakken?
Zie antwoord vraag 9.
Bent u het ermee eens dat een betere borging en officiële erkenning van een informeel medewerkersnetwerk zoals Roze in Blauw binnen de politieorganisatie ertoe leidt dat slachtoffers zich hierdoor daadwerkelijk serieus genomen weten en zich gesterkt voelen bij het doen van aangifte?7 Kunt u aangeven welke acties u onderneemt om Roze in Blauw nog beter binnen de politieorganisatie te verankeren?
Juist doordat de informele diversiteitsnetwerken in de politieorganisatie, zoals Roze in Blauw, de laatste anderhalf jaar zijn verbonden en ondergebracht bij het formele Netwerk Divers Vakmanschap, zijn zij verankerd in de politieorganisatie. Binnenkort spreek ik met de Korpsleiding door over de wijze waarop de politie de ondersteuning van slachtoffers – en met inbreng van Roze en Blauw – organiseert.
Kunt u aangeven of politieagenten in opleiding allemaal worden getraind in het omgaan met hate crime (slachtoffers) en/of discriminatie?
Al tijdens de introductie en daarna in de opleiding wordt veel aandacht besteed aan de vier onderliggende kernwaarden van de politie: integer, betrouwbaar, moedig en verbindend. Hierbij komt ook artikel 1 van de Grondwet, het artikel over gelijke behandeling, het discriminatieverbod en discriminatie aan bod. De vier kernwaarden van de politie vormen de basis voor elke politieagent.
Er is in het curriculum van de basispolitieopleiding van aspiranten volop aandacht voor wet- en regelgeving met betrekking tot discriminatie, voor sociaal-communicatieve vaardigheden die daarmee samenhangen, en voor het omgaan met morele dilemma’s die daaruit voortvloeien. Omdat de basispolitieopleiding is opgebouwd rond de beroepstaken van de politie (handhaving, noodhulp, opsporing, signaleren en adviseren) worden de aspiranten vooral praktisch getraind, met casuïstiek op het gebied van diversiteit en discriminatie. Tijdens het aanleren van het opnemen van een aangifte wordt bijvoorbeeld specifiek aandacht besteed aan het beleid van het OM, zoals dat is neergelegd in de aanwijzing discriminatie. Tegengaan van discriminatie is een speerpunt en een aangifte van discriminatie moet altijd opgenomen worden door de verbalisant en moet ook worden ingestuurd aan het OM. Docenten in het politieonderwijs gebruiken actuele berichtgeving over casussen strafbare feiten en het optreden van de politie daarin.
Klopt het dat discriminatie weliswaar is «gemainstreamd» in de initiële opleiding, maar dat het nog beter moet worden verankerd in het verplichte curriculum van de Politieacademie?
Kunt u aangeven of de modules die Roze in Blauw verzorgt aan de Politieacademie een verplichtend karakter hebben of dat het keuzemodules betreft? Indien het laatste het geval is, bent u bereid om deze modules alsnog verplicht te laten opnemen in het curriculum?
Bent u bereid om binnen het curriculum van de Politieacademie alsnog een leerlijn (lhbti)-discriminatie te ontwikkelen, waarmee de kennis over dit onderwerp binnen de politieorganisatie wordt geborgd en daarmee een bijdrage kan worden geleverd aan de vergroting van de meldings- en aangiftebereidheid van slachtoffers?8 Zo nee, waarom niet?
Kunt u aangeven of de specialistische kennis en vaardigheden bij alle medewerkers voldoende is geborgd door middel van verplichte training voor alle (frontoffice) agenten?
Wat vindt u van de in Italië en het Verenigd Koninkrijk bestaande mogelijkheid om gebruik te maken van zogenaamde (laagdrempelige) reporting centers?9
Hoe kijkt u aan tegen de mogelijkheid om door een verbalisant of verhoorder met dezelfde achtergrondkenmerken als het hate crime slachtoffer te worden geholpen, een recht waarop bijvoorbeeld alle hate crime slachtoffers in Finland in beginsel recht hebben, en de in Ierland bestaande LGBT Liaison Officers en Ethnic Liaison Officers?
Wat vindt u van de best practice in Griekenland, namelijk de introductie van gespecialiseerde officieren van justitie in 24 steden, hetgeen heeft geleid tot meer zichtbaarheid van hate crime binnen parketten? Hoe kijkt u aan tegen de in Griekenland bestaande mogelijkheid voor slachtoffers om aangifte te doen bij een parket, in plaats van bij een politiebureau?
Kunt u aangeven wanneer – in navolging van de Algemene wet gelijke behandeling (Awgb)- ook in het Wetboek van Strafrecht de term «hetero- of homoseksuele gerichtheid» wordt vervangen door «seksuele gerichtheid»? Welk tijdpad wordt hiervoor gehanteerd?
Kunt u de Kamer informeren over het wetstraject tot wijziging van het Wetboek van Strafrecht waarbij de discriminatiegrond «genderidentiteit en genderexpressie»10 wordt toegevoegd aan de artikelen 137c en 137e van het Wetboek van Strafrecht, in lijn met uw toezegging in de nota naar aanleiding van het verslag bij het wetsvoorstel dat leidde tot de Wet herwaardering strafbaarstelling actuele delictsvormen? Welk tijdpad wordt hiervoor gehanteerd?
Bent u bereid om in de artikelen 137c en 137e van het Wetboek van Strafrecht ook de discriminatiegrond «geslachtskenmerken» mee te nemen, conform het bepaalde in artikel 1, tweede lid, van de Awgb?
De vernieling van graven van christenen in Turkije |
|
Martijn van Helvert (CDA), Joël Voordewind (CU), Kees van der Staaij (SGP) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
![]() ![]() ![]() |
Kent u het bericht «Graven van christenen in Turkije vernield»?1
Ja.
Kunt u bevestigen dat «ontheiliging» van graven en kerkhoven – denk aan de vernieling van 72 grafstenen op een christelijke kerkhof in Ankara op 14 februari – een groeiend fenomeen en probleem is in Turkije?
In 2019 zijn er, net als in voorgaande jaren, diverse voorvallen geweest waarbij religieuze en culturele plekken in Turkije beschadigd zijn. Dat is uiteraard zorgwekkend, maar tegelijkertijd moet geconstateerd worden dat de Turkse overheid hier steeds op heeft gereageerd en vervolging heeft ingesteld.
Het genoemde artikel spreekt van de vernieling van 20 van de 72 grafstenen. Hiervoor zijn inmiddels zes jongeren in de leeftijd van 16 en 17 jaar aangehouden. Tegen hen is strafvervolging ingesteld. Omdat de begraafplaats in kwestie in de afgelopen jaren onder zijn voorgangers sterk was verwaarloosd, heeft de huidige burgemeester van Ankara opdracht gegeven voor de restauratie en ommuring van de begraafplaats. Daarnaast is bij de ingang permanente bewaking neergezet.
Klopt het dat dit fenomeen past in een bredere trend van toenemende druk op christenen in Turkije, zoals ook uiteengezet in achtereenvolgende rapporten van de Turkse Unie van Protestantse Kerken?2
Christenen en andere religieuze minderheden hebben in Turkije inderdaad te maken met de problemen zoals beschreven in het genoemde rapport. Dat is een zorgwekkend fenomeen. Noch uit het rapport (dat spreekt over een afname van hate crimes tegen protestante christenen in 2019) noch uit eigen waarneming van de Nederlandse vertegenwoordigingen in Turkije en bronnen ter plaatse blijkt echter dat er sprake is van een duidelijke toename van de druk op christenen in Turkije.
Wie zijn de veroorzakers van dit soort vernielingen en welk maatschappelijk klimaat draagt hieraan bij?
Zie het antwoord op vraag 2.
Kunt u bevestigen dat er sprake is van haat zaaien tegen christenen via boeken die gebruikt worden op basisscholen, maar ook bijvoorbeeld via (staatsgezinde) kranten of preken in moskeeën? Zo ja, hoe beoordeelt u dit?
Het probleem van hate speech tegen christenen in sommige Turkse media blijft voortbestaan. De Unie van Protestante Kerken in Turkije stelt vast dat dit wat betreft protestante christenen in 2019 is verminderd. Er zijn geen gevallen bekend van haatzaaien tegen christenen in het algemeen in schoolboeken of preken in moskeeën. Wel worden missionaire activiteiten in enkele schoolboeken omschreven als nationale dreiging, omdat dit wordt gezien als beïnvloeding van buitenaf.
Klopt de bewering dat in Turkse schoolboeken missionaire activiteiten omschreven worden als nationale dreiging?
Zie antwoord vraag 5.
In hoeverre wordt haat zaaien in het algemeen, en grafschennis in het bijzonder, daadwerkelijk tegengegaan in Turkije, of is er sprake van straffeloosheid?
Tegen grafschennis en tegen het beschadigen of bekladden van gebedshuizen wordt effectief strafvervolging ingesteld. In geval van aangifte van haatzaaien wordt een strafrechtelijk onderzoek ingesteld, dat niet in alle gevallen tot strafvervolging leidt, onder andere omdat in sommige gevallen de uitspraken geacht worden te vallen onder de vrijheid van meningsuiting.
Bent u bereid met uw Turkse collega in gesprek te gaan over het actief beschermen van de rechten, vrijheden en veiligheid van (protestantse) christenen in Turkije, en ook het (ongestraft) vernielen van graven van christenen daarbij te betrekken?
De Nederlandse vertegenwoordigingen in Turkije brengen regelmatig de zorgen over de positie van minderheidsgroepen, waaronder religieuze minderheden, in Turkije op. Ook ik doe dat in mijn gesprekken met mijn Turkse ambtsgenoot.
Het bericht ‘Nederland faalde zelf bij aanschaf foute mondkapjes’ |
|
John Kerstens (PvdA) |
|
Martin van Rijn (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Nederland faalde zelf bij aanschaf foute mondkapjes»?1
Klopt het dat Putian Jinli LAISI Clothing Weaving Co, fabrikant van de mondkapjes waar het hier om gaat, (destijds) niet gecertificeerd was om medische mondkapjes, zoals besteld, te maken? Heeft u dat destijds gecheckt? Zo ja, op welke wijze? Zo nee, waarom niet?
Indien genoemde onderneming niet gecertificeerd was, waarom heeft u destijds dan toch besloten daarmee in zee te gaan?
Is er voor de aanschaf van de bewuste partij mondkapjes contact geweest met de Chinese overheid om te verifiëren of de onderneming in kwestie een geschikte partner was voor de aanschaf van de benodigde mondkapjes en/of is daar op andere wijze onderzoek naar gedaan? Zo nee, waarom niet?
Klopt het dat de mondkapjes in kwestie niet eerder dan na doorlevering door u aan bijvoorbeeld ziekenhuizen zijn getest? Was dat toen gebruikelijk? Is dat nog steeds de werkwijze?
Wat had u anders kunnen of moeten doen om te voorkomen dat van een zending van 1,3 miljoen mondkapjes maar liefst bijna de helft (600.000) niet voldeed aan de daaraan te stellen kwaliteitseisen?
Zijn er naast de hier aan de orde zijnde mondkapjes de afgelopen maand ook andere zendingen hulpmiddelen afgekeurd? Zo ja, om welke hoeveelheden gaat het dan en wat waren daar de redenen voor?
Is het aankoop- en leveringsproces van medische hulpmiddelen inmiddels zodanig vormgegeven dat alleen deugdelijke middelen worden geleverd? Op welke wijze?
Het bericht ‘Onderzoek: Met hyperloop binnen half uur van Amsterdam naar Brussel’ |
|
Rutger Schonis (D66) |
|
Stientje van Veldhoven (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Onderzoek: Met hyperloop binnen half uur van Amsterdam naar Brussel», waarin wordt beschreven dat met de aanleg van een hyperloopverbinding de reistijd tussen Amsterdam en Brussel tot minder dan een half uur verkort kan worden?1
Ja.
Ziet ook u kansen om op termijn een hyperloopverbinding tussen Amsterdam en Brussel te realiseren? Zo ja, kunt uiteenzetten hoe snel zo’n verbinding gerealiseerd kan worden op basis van het onderzoek uitgevoerd door de provincie Noord-Holland?
Nee, niet op korte of middellange termijn. Er liggen al verschillende verbindingen zoals de HSL-Zuid en er moet nog veel ontwikkeld worden voordat de eerste persoon met de hyperloop kan reizen. Zie voor verdere toelichting ook het antwoord op vraag 3.
Kunt u toelichten hoe het staat met het opzetten van de hyperlooptestbaan in de provincie Groningen?
Zoals u weet heeft in 2017 de toenmalige Minister een onderzoek naar hyperloop laten doen door TNO en dit aan uw Kamer gezonden. Sindsdien heb ik steeds het standpunt ingenomen dat een investering in de verdere ontwikkeling van een hyperloop-concept grotendeels door private partijen gedaan zou moeten worden. Samenwerking tussen internationale hyperlooppartijen onderling en bijvoorbeeld potentieel leveranciers en aannemers kan daarbij ook bijdragen. Het gaat om grote investeringen waarbij interoperabiliteit vanaf de start belangrijk is. Een hyperloop werkt alleen wanneer er in Europa hetzelfde systeem gebruikt wordt. Wij hebben ons als Nederland daarom ook hard gemaakt voor standaardisering- en certificeringscomités op EU-niveau. Die zijn er mede door onze inspanning gekomen.
Ambtelijk zijn er sindsdien door IenW en EZK gezamenlijk twee overleggen met mogelijke partners en investeerders in een hyperloop-ecosysteem gehouden. Tot dusverre heeft dat nog niet geleid tot voldoende commitment om ook een bijdrage vanuit het Rijk te rechtvaardigen. Insteek is om na een nieuwe ronde van gesprekken over mogelijkheden en omvang van private investeringen in een ecosysteem rond een testtraject in Groningen in de komende maanden te bezien of dit die situatie verandert.
Bent u het ermee eens dat de hyperloop op termijn een goed alternatief voor korteafstandsvluchten in Europa kan bieden? Zo ja, ziet u mogelijkheden om een tijdpad te geven voor het aanleggen van een hyperloopverbinding van Amsterdam naar andere Europese steden?
Het is prematuur om daarover uitspraken te doen. Hyperloop lijkt een aantrekkelijk systeem, ook met het oog op reductie van CO2 en de verduurzaming van lange afstand transport, maar is nog verre van realiteit.
Rechtspraak in de tijden van de coronacrisis |
|
Michiel van Nispen (SP), Maarten Groothuizen (D66) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA), Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() ![]() |
Bent u bekend met de berichten «Strafrechtspraak kan ook in crisis weer snel op orde zijn»1 en «De rechtspraak werkt hard door om haar maatschappelijke opdracht te vervullen»?2
Ja.
Deelt u de mening dat gezien de essentiële rol van de rechtspraak binnen onze rechtsstaat, zij zo veel mogelijk haar maatschappelijke opdracht zou moeten blijven vervullen in deze tijden, mits dat veilig kan?
Ja.
Wat is uw reactie op de berichtgeving van de voorzitter van de Raad voor de rechtspraak dat ondanks dat 80% van het aantal zaken de afgelopen drie weken wel is afgedaan, het niet kunnen houden van fysieke zittingen problematisch is, met name voor het straf-, jeugd- en familierecht?
Zoals wij in onze brief van 23 april jl. hebben geschreven is in de democratische rechtsstaat het houden van openbare terechtzittingen van essentieel belang. Een langdurige en vergaande beperking van het houden van de fysieke zittingen staat op gespannen voet met de beginselen van de rechtsstaat. Tegelijkertijd is er de verantwoordelijkheid om de verspreiding van het virus tegen te gaan. In het besluit om vanaf 11 mei weer meer fysieke zittingen te houden en daarbij prioriteit te geven aan straf-, jeugd- en familierecht is een goede balans gevonden, die recht doet aan de verschillende belangen.
Bent u bereid hiervoor samen met de Raad voor de Rechtspraak, de politie, het openbaar ministerie (OM) en de advocatuur met spoed naar een oplossing te zoeken en verschillende scenario’s uit te werken om fysieke zittingen mogelijk te maken, bijvoorbeeld in een «1,5-meter-zittingszaal», waarbij uiteraard rekening wordt gehouden met vraagstukken rond wachtruimtes, toegangscontroles en het niet kunnen vervoeren van gedetineerden? Kunt u hier de Kamer zo snel mogelijk, maar uiterlijk binnen zeven dagen, over informeren? Zo nee, hoe snel kan dat wel?
Er is voortdurend met de genoemde organisaties aan oplossingen gewerkt. In onze brief van 23 april jl hebben we gemeld dat de Rechtspraak vanaf 11 mei weer meer fysieke zittingen zou gaan houden en dat daartoe de gerechtsgebouwen en werkprocessen coronaproof zijn gemaakt.
Welke gevolgen hebben de door het coronavirus genomen maatregelen voor de doorlooptijd van zaken? Hoe denkt u de opgelopen achterstanden te gaan wegwerken?
Zaken waarvan de behandeling niet schriftelijk of met ondersteuning van audio-visuele middelen kan plaatsvinden, lopen vertraging op. Dat doet zich in alle rechtsgebieden voor, maar met name in het strafrecht. De afgelopen weken zijn de meeste reguliere zittingen strafrecht uitgesteld. Daarbij gaat het om duizenden zaken per week. De Rechtspraak en het Openbaar Ministerie (OM) zijn en blijven in overleg over het beperken en terugdringen van achterstanden. Zoals hiervoor aangegeven, hebben de Rechtspraak en het OM maatregelen getroffen om in de gerechtsgebouwen corona-proof te kunnen werken en weer meer zittingen te kunnen houden. Daarmee is vanaf 11 mei gestart en dit zal binnen de mogelijkheden waarin dit verantwoord kan, verder worden uitgebouwd. De aandacht gaat nu uit naar het weer zo veel mogelijk kunnen behandelen van zaken. Uiteraard wordt ook al na gedacht over hoe opgelopen achterstanden kunnen worden ingehaald, maar daarvoor kunnen wij op dit moment nog geen plan presenteren. Zodra daarover meer duidelijk is zullen wij uw Kamer nader informeren.
Wat is uw reactie op het voorstel van de voorzitter van het College van procureurs-generaal om, eventueel op afstand via videoverbinding, in de avond en in het weekend zittingen te gaan organiseren? Ziet u dit als een mogelijke oplossing om de onwenselijke toename van achterstanden weg te werken? Wordt hierover ook het overleg met de advocatuur gevoerd?
In onze brief van 23 april jl. hebben we aangegeven dat er de mogelijkheid is om gerechtsgebouwen ook buiten kantoortijden te openen en zittingen te houden. Daarmee kan de capaciteit vergroot worden. Het is aan de gerechten hieraan in afstemming met alle partijen van de keten invulling te geven.
Wat is uw reactie op het voorstel van strafrechter Janssen om als noodoplossing tijdelijk toe te staan dat de politierechter in plaats van een maximum gevangenisstraf van één jaar, maximum twee jaar kan opleggen, waardoor er een capaciteitstoename voor dit soort kleine zittingen kan ontstaan?
Wij staan open voor goede suggesties om de capaciteitsproblematiek het hoofd te bieden. De genoemde suggesties betreffen vrij ingrijpende veranderingen in de bevoegdheid van de politierechter en de werkwijze van de meervoudige kamer, die ook wetswijziging vergen. De voorstellen worden besproken binnen en tussen de betrokken ketenorganisaties. Mocht daaruit de onderbouwde wens naar voren komen dat een aanpassing van de wettelijke regeling in de lijn van de in vraag 7 en 8 genoemde voorstellen wenselijk is en deze tijdelijk kan bijdragen aan spoedige en zorgvuldige afdoening van strafzaken, dan zullen wij een dergelijk voorstel op zijn merites beoordelen.
Hoe kijkt u aan tegen het voorstel om de rechtspraak ook tijdelijk de bevoegdheid te geven om een meervoudige politierechter in te voeren met een maximum gevangenisstraf van drie jaar?
Zie antwoord vraag 7.
Welke gevolgen hebben de genomen maatregelen (waardoor minder zaken behandeld worden) voor de financiering van het OM en de rechtspraak, gezien de financieringssystematiek die gedeeltelijk is gebaseerd is op het aantal zaken?
Het bekostigingssysteem van de Rechtspraak biedt voldoende ruimte om in te spelen op bijzondere omstandigheden zoals deze zich nu voordoen. Artikel 21 van het Besluit financiering rechtspraak 2005 bevat een hardheidsclausule, die de mogelijkheid biedt om maatwerk te leveren bij een dreigend negatief vermogen dan wel een ingrijpende wijziging van omstandigheden met aantoonbare gevolgen voor de productie. Besluitvorming over de hardheidsclausule vindt in beginsel plaats aan het einde van het jaar, wanneer de productie en bijbehorende financiële gevolgen over geheel 2020 helder zijn. De ontwikkelingen in productie en bijbehorende financiële gevolgen volgt de Minister voor Rechtsbescherming op de voet en hierover blijft hij met de Raad in gesprek. Op de hardheidsclausule is ook in het verleden vaker een beroep gedaan, bijvoorbeeld omdat er onvoldoende instroom was om een afgesproken productie te leveren waardoor een negatief eigen vermogen dreigde.
Voor het OM geldt dat het bekostigingssysteem nog niet in de volle omvang operationeel is. Zoals u eerder bericht in de brief van 9 april jl. resteert er een belangrijke aanpassing aan de systemen om te zorgen dat de productie betrouwbaar en volledig kan worden ontsloten vanuit de bronsystemen. Pas daarna kan ook worden afgerekend op de productie. Dit is op dit moment nog niet het geval. Mocht dit wel het geval zijn geweest, dan geldt voor het OM dezelfde procedure als bij de Rechtspraak en kan er een beroep worden gedaan op de hardheidsclausule in het bekostigingssysteem.
Welke extra kosten gaat het afhandelen van opgelopen achterstanden met zich mee brengen? Kunt u dit uitsplitsen naar rechtspraak, OM en advocatuur? Hoe gaat u deze kosten betalen?
Of het wegwerken van opgelopen achterstanden extra geld zal kosten valt op dit moment niet te zeggen. Dat is mede afhankelijk van de maatregelen die worden getroffen. De Rechtspraak en het Openbaar Ministerie zijn en blijven in overleg over het beperken en terugdringen van achterstanden.
In zijn algemeenheid geldt dat de omvang van het productievolume jaarlijks wordt bijgesteld. Zoals hierboven toegelicht kan in bijzondere omstandigheden een beroep worden gedaan op de hardheidsclausule, artikel 21 van het Besluit financiering rechtspraak 2005.
Bent u bereid te bekijken hoe, na inwerkingtreding van de Tijdelijke wet COVID-19 Justitie en Veiligheid, initiatieven om schuldenaren in contact te brengen met de schuldhulpverlening via de rolzitting zo veel mogelijk doorgang kunnen vinden, zodat een groep kwetsbare schuldenaren niet nodeloos wordt geraakt door het gemis aan een fysieke rolzitting? Hoe wordt gewaarborgd dat mensen met schulden in deze situatie niet dieper in de problemen komen maar ook nu hulpverlening krijgen? Worden hiertoe maatregelen genomen? Zo nee, bent u bereid dit te doen?
De rechtbanken zullen, wanneer door een gedaagde mondeling gereageerd wordt, deze zeker zo nodig doorverwijzen naar een schuldenfunctionaris van het gerecht of de schuldhulpverlening van de betreffende gemeente. De rechtbanken zien dat ondanks het gemis aan een fysieke kantonrolzitting veel gedaagden telefonisch of per e-mail reageren naar aanleiding van de brief die zij die op de voet van de Tijdelijke wet COVID-19 Justitie en Veiligheid door de deurwaarders bij de dagvaarding ontvangen. Ook in dat contact kan schuldhulpverlening aan de orde komen. Verder wordt hard gewerkt aan het weer mogelijk maken van het houden van fysieke kantonrolzittingen.
Bent u voornemens om positieve ervaringen die nu worden opgedaan, zoals bijvoorbeeld met videobellen in bepaalde omstandigheden, te handhaven in de toekomst? Zo ja, welke?
Het is belangrijk om te leren van de ervaringen die worden opgedaan met de maatregelen die zijn opgenomen in de Tijdelijke wet COVID-19 JenV. Afhankelijk van deze ervaringen kan worden bezien of bepaalde maatregelen, met name wanneer deze zich toespitsen op het gebruik van moderne communicatietechnieken zich wellicht lenen voor permanente toepassing. In voorkomend geval zal daartoe uiteraard een regulier wetgevingsproces worden bewandeld. Op een later moment zullen wij samen met de Rechtspraak en andere partijen in de keten de verschillende werkwijzen evalueren.
Het bericht dat openbare orde en veiligheid te koop is |
|
Ronald van Raak (SP) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
![]() |
Sinds wanneer bent u op de hoogte van de wel erg nauwe banden tussen (oud)VVD-politici en de beveiligingsmultionational G4S?1
Voormalig bewindslieden zijn gebonden aan het «Handboek voor bewindspersonen», waarin is vastgelegd dat zij binnen een periode van twee jaar na hun aftreden niet aanvaardbaar zijn als lobbyist namens een bedrijf, een semipublieke organisatie of een lobbyorganisatie die belangen behartigt op het beleidsterrein van de gewezen bewindspersoon. Ook voor ambtenaren gelden regels om de integriteit zoveel mogelijk te borgen, waaronder het melden van nevenwerkzaamheden. Ik ga ervan uit dat deze voorschriften in de in het artikel genoemde gevallen niet zijn geschonden. De in het artikel genoemde betrokkenheid van (oud-)politici bij het bedrijf G4S betreft overigens openbare informatie.
Hoeveel publiek-private projecten liepen en lopen er met deze multinational?
Ik beschik niet over een uitputtend overzicht van de publiek-private projecten waar G4S bij betrokken is. De politie heeft mij desgevraagd laten weten dat er op dit moment geen sprake is van samenwerking tussen de politie en private partijen op het gebied van sensing.
Hoeveel publiek geld is er gemoeid met deze projecten?
Zie antwoord vraag 2.
Hoeveel sensingprojecten zijn er sinds 2012 gestart? Welke projecten zijn dit?
Welke (decentrale) overheden en overheidsinstanties waren bij deze projecten betrokken?
Welke formele en informele afspraken zijn er gemaakt over deze projecten?
Waarom is de Tweede Kamer niet over deze afspraken geïnformeerd?
Deelt u de mening dat veiligheid primair een publieke zaak is? Zo nee, waarom niet?
Veiligheid is een belangrijke taak van de overheid, maar ook een gedeelde verantwoordelijkheid van alle burgers in Nederland. Ik acht het dan ook waardevol dat de overheid samen kan werken met andere partijen, waaronder bedrijven, om binnen de kaders van de wet samen te werken aan een veilig Nederland.
Hoe beoordeelt u de miljoenenbezuiniging op de politie van een voormalig VVD-minister die nu verkondigt dat particuliere beveiligers politietaken moeten overnemen omdat er grote tekorten zijn?
Sinds de start van de Nationale Politie in 2013 is door opeenvolgende kabinetten fors in de politie geïnvesteerd. De zorg voor toezicht en handhaving in onze samenleving is bovendien geen exclusieve taak voor de politie. Ook anderen hebben hierin een taak, zoals bijvoorbeeld buitengewone opsporingsambtenaren en ook particuliere beveiligers.
Wat gaat u ondernemen om de invloed van grote beveiligingsmultinationals aan banden te leggen?
Zie antwoord vraag 8.
Het bericht ‘Te koop: openbare orde en veiligheid; Onderzoek Beveiligingsmultinational G4S en de VVD-lobby’. |
|
Kees Verhoeven (D66), Chris van Dam (CDA) |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD), Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
![]() ![]() |
Heeft u kennisgenomen van het artikel in De Groene Amsterdammer van 15 april 2020, «Te koop: openbare orde en veiligheid; Onderzoek Beveiligingsmultinational G4S en de VVD-lobby»?1
Ja.
In hoeverre is de Kamer geïnformeerd door uw voorganger ten aanzien van het convenant dat in 2016 is getekend en dat het delen van data van sensoren tussen bedrijven, politie, Openbaar Ministerie (OM) en overheid makkelijker maakt? Is sprake van een convenant of een intentieverklaring? Bent u bereid dit convenant alsnog aan de Kamer toe te zenden? Is er sinds 2016 sprake geweest van een update?
In 2016 is door het Ministerie van Justitie en Veiligheid, de politie, de Nederlandse Veiligheidsbranche en de Federatie Veilig Nederland (destijds VEBON-NOVB) een intentieverklaring ondertekend over hun onderlinge samenwerking op het gebied van sensing.2 Er is geen sprake van een convenant. Over de ondertekening is destijds door verschillende partijen in de openbaarheid verklaard. De intentieverklaring treft uw Kamer bijgevoegd aan. De intentieverklaring heeft geen vervolg gekregen in de vorm van een hernieuwde verklaring of een convenant.
De Kamer is gezien de beperkte strekking destijds niet separaat over de intentieverklaring geïnformeerd. Wel is uw Kamer in november 2015 geïnformeerd over de Visie op sensing.3 De intentieverklaring kan gezien worden als een bevestiging van die visie en borduurt erop voort. Over de inzet van sensing door de politie is uw Kamer sindsdien meermaals geïnformeerd.4
Acht u het wenselijk dat dergelijke vergaande publiek-private samenwerking tot stand kan komen zonder enige politieke controle of zeggenschap?
Zie antwoord vraag 2.
Biedt het convenant voldoende basis om data die door sensoren zijn verzameld in de openbare ruimte te kunnen delen tussen bedrijven, politie, OM en andere overheidsinstanties? Wat voor soort data worden gedeeld, zijn er afspraken gemaakt over het gebruik daarvan en over bewaartermijnen? Kunt u deze vragen beantwoorden inclusief het schetsen van regels voortvloeiend uit wettelijke bepalingen van de Algemene verordening gegevensbescherming en de Wet politiegegevens?
In de verklaring wordt de intentie uitgesproken om data die met eigen sensoren is verkregen zo direct mogelijk en in wederkerigheid met elkaar te delen, met inachtneming van daartoe bestaande kaders en verantwoordelijkheden. Er zijn geen afspraken gemaakt over het soort data dat wordt gedeeld, het gebruik daarvan en de bewaartermijnen.
In zijn algemeenheid geldt dat data die door de politie wordt verkregen voor de uitvoering van haar taak politiegegevens zijn volgens de Wet Politiegegevens (Wpg). De wettelijke kaders voor de doorgifte of verstrekking van politiegegevens aan anderen dan politie en Koninklijke marechaussee staan beschreven in paragraaf 3 van de Wpg. Dergelijke wettelijke bepalingen zijn, zoals ook expliciet is opgenomen in de intentieverklaring, altijd leidend. Voor het verstrekken of doorgeven van politie- of justitiegegevens zijn altijd de bepalingen uit de Wpg en Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens (Wjsg) leidend.
G4S is een private organisatie en dient zich bij «het oogsten van data» aan de bepalingen in de Algemene Verordening Gegevensbescherming (AVG) te houden. De AVG schrijft regels voor ten aanzien van het verzamelen en verwerken van persoonsgegevens. De Autoriteit Persoonsgegevens is op dit gebied de handhavende autoriteit.
Op welke wijze is gewaarborgd dat particuliere beveiligingsorganisaties publiek gesenste data niet kunnen benutten voor andere taken of doeleinden dan strikt voor de taak waarvoor zij zijn gecontracteerd? Wilt u de in het artikel aangehaalde uitspraak van G4S-topman Levinsohn dat «het oogsten van data topprioriteit is voor het bedrijf» in uw antwoord betrekken?
Zie antwoord vraag 4.
Kunt u inzichtelijk maken in hoeveel gevallen en op welke wijze al gebruik gemaakt is en wordt van dit convenant?
De politie heeft mij desgevraagd laten weten dat de veiligheidsbranche na de ondertekening van de intentieverklaring is uitgenodigd om zelf proeven te doen met sensortoepassingen, gebaseerd op de aanpak van de politie, en de ervaringen vervolgens uit te wisselen. Zoals gezegd is hier geen opvolging aan gegeven.
Waar het gaat om gebruik van data van particuliere beveiligingsbedrijven door politie of justitie kan de officier van justitie dergelijke data vorderen in een opsporingsonderzoek. Bedrijven kunnen er ook zelf voor kiezen om, binnen de kaders van de AVG, data beschikbaar te stellen aan de politie, zoals dat bijvoorbeeld gebeurt in het kader van Live View, waarbij bij een alarmerende situatie beelden direct met de meldkamers kunnen worden gedeeld. Ook kan sprake zijn van een vorm van technisch medegebruik van private sensoren, waarbij de data ook beschikbaar is voor de uitvoering van de politietaak. Hierbij geldt dat er altijd een eigen aparte verkrijgingsgrond nodig is en er nooit kan worden verwezen naar een algemeen convenant.
Kunt u aangeven binnen welk wettelijk kader gemeenten in de openbare ruimte camera’s kunnen toepassen, dan wel beveiligingsbedrijven en particulieren kunnen toestaan om camera’s toe te passen? Kunt u specifiek aandacht besteden aan de termijn waarbinnen een camera ergens mag hangen en de bewaartermijn voor beelden van die camera?
Cameratoezicht door gemeenten in de openbare ruimte is geregeld in artikel 151c van de Gemeentewet (Gw). In het negende lid van dit artikel is aangegeven dat de persoonsgegevens die worden verwerkt door middel van dit cameratoezicht politiegegevens in de zin van de Wet politiegegevens (Wpg) zijn. Dit betekent dat de korpschef verwerkingsverantwoordelijke is. De burgemeester kan besluiten tot inzet van dit cameratoezicht indien de gemeenteraad hem bij verordening daartoe de bevoegdheid heeft verleend. De burgemeester stelt in overleg met de officier van justitie de periode vast waarin in het belang van de handhaving van de openbare orde daadwerkelijk gebruik van de camera’s plaatsvindt en de met de camera’s gemaakte beelden in elk geval rechtstreeks worden bekeken (derde lid). De burgemeester besluit binnen welk gebied het cameratoezicht plaatsvindt en voor welke duur de gebiedsaanwijzing geldt binnen de marges van de verordening. De bewaartermijn van de beelden is geregeld in art 151c, negende lid. Vindt het cameratoezicht plaats onder het regime van artikel 151c Gemeentewet, dan mogen de beelden ten hoogste vier weken worden bewaard. Een uitzondering op deze regel vormen alle beelden waarop strafbare feiten zijn vastgelegd en de beelden die door de politie ingezet worden voor de opsporing en vervolging van de verdachten van een gepleegd strafbaar feit.
Cameratoezicht op openbare plaatsen in het belang van de handhaving van de openbare orde is uitsluitend voorbehouden aan gemeenten op grond van artikel 151c Gemeentewet. Bij de private beveiliging van bijvoorbeeld bedrijfsgebouwen of goederen met behulp van camera’s is het in sommige gevallen onvermijdelijk dat een deel van de openbare ruimte in beeld wordt gebracht.5 Op dit cameratoezicht door private organisaties is de Algemene Verordening gegevensbescherming (AVG) van toepassing.
Welke wettelijke grondslag gebruiken politie, OM, overheid en de private sector om de camerabeelden te delen met elkaar?
De wettelijke grondslagen hiervoor zijn gelegen in de Wpg, Wsjg en de AVG. Een officier van justitie kan camerabeelden van private partijen vorderen ten behoeve van de strafvordering. Het delen van beelden door politie kan uitsluitend op grond van de Wpg.
Hebt u een beeld hoe gemeenten omgaan met camera’s en sensors in de openbare ruimte en onder meer de opslag van deze data? Ziet u veel verschillen tussen gemeenten? Hoe worden gemeenten geïnformeerd over wat wettelijk is toegestaan op dit vlak? In welke mate houdt de Autoriteit Persoonsgegevens toezicht hierop?
Gemeenten zetten camera’s (en sensoren) wisselend in, ook de opslag van de beelden wisselt sterk. Enkele gemeenten hebben zelf hun eigen toezichtruimte. Het verwerken van de gegevens is voorbehouden aan de politie.
Gemeenten worden op diverse wijzen geïnformeerd over wat wettelijk is toegestaan op dit vlak. Zo heeft de Autoriteit Persoonsgegevens beleidsregels cameratoezicht uitgebracht. Ook is informatie te raadplegen via het Centrum voor Criminaliteitspreventie en Veiligheid (het CCV). Veel gemeenten nemen in de eerste plaats contact op met het CCV bij vragen over camera’s.
Vanwege de bovengenoemde verantwoordelijkheid van de korpschef waar het gaat om het verwerken van de gegevens wordt hierover door de gemeenten ook gesproken met de politie.
De Autoriteit Persoonsgegevens ziet toe op de naleving van de AVG en aanverwante wetten, waaronder de Wpg. Daartoe beschikt de Autoriteit Persoonsgegevens over een aantal middelen, waaronder het instellen van een onderzoek naar de naleving van relevante wetgeving.6
Wordt in de publieke ruimte door particuliere beveiligingsbedrijven gemaakt van camera’s met gezichtsherkenningstechnologie?
Uit artikel 9 van de AVG volgt dat biometrische gegevens die verwerkt worden met het oog op de unieke identificatie van een persoon, bijzondere persoonsgegevens zijn. Verwerking hiervan is verboden, tenzij een van de specifieke uitzonderingen van toepassing is, zoals expliciete toestemming door de betrokkene of wanneer het gaat om openbare gegevens. Particuliere beveiligingsbedrijven komen in principe niet voor de uitzonderingsgronden in aanmerking.
Op welke wijze wordt gegarandeerd dat beelden van camera’s in de openbare ruimte geverifieerd worden op echtheid? Hoe wordt voorkomen dat door (cyber)criminelen beelden (bijvoorbeeld na een hack) gemanipuleerd kunnen worden?
Zoals beschreven in mijn brief van 20 november 20197 is het overheidsbeleid dat bij de aanschaf en installatie van beveiligingsapparatuur nationale veiligheidsoverwegingen worden meegewogen bij de inkoop en aanbesteding van beveiligingsproducten en hieraan gerelateerde diensten. Bij de aanschaf van gevoelige apparatuur zal volgens dit beleid bij aanschaf en implementatie rekening worden gehouden met zowel eventuele risico’s in relatie tot de leverancier als met het concrete gebruik van de systemen, bijvoorbeeld waar het gaat om de controle op toegang tot het systeem door derden. Eind vorig jaar heeft het Kabinet een verscherpt inkoop- en aanbestedingsbeleid ten aanzien van nationale veiligheidsrisico’s geïmplementeerd alsmede een instrumentarium om dit beleid te ondersteunen. Dit instrumentarium wordt ook ter beschikking gesteld aan bedrijven en organisaties uit vitale sectoren en medeoverheden.
Wat is de betrokkenheid van grote beveiligingsbedrijven als G4S, Trigion en Securitas bij het «verhuren» van buitengewoon opsporingsambtenaren (boa's) aan gemeenten en aan andere overheidsorganen? Hoe verhoudt zich in deze gevallen de private aanstelling van een boa tot de publieke taak van opsporingsambtenaar? Op welke wijze wordt voorkomen dat publieke en private informatiestromen en belangen door elkaar heen gaan lopen? Wie houdt hier toezicht op?
Voor de inhuur van boa’s gelden de Beleidsregels Buitengewoon opsporingsambtenaar. In algemene zin geldt het uitgangspunt dat boa’s in bezoldigde dienst moeten zijn van een overheidsorgaan. Hierop zijn uitzonderingen mogelijk, deze worden ook in de beleidsregels beschreven. Inhuur van boa-bekwame functionarissen die werken voor particuliere bedrijven is alleen mogelijk als voldaan is aan een aantal voorwaarden, waaronder toestemming van de lokale driehoek. Ook mag een ingehuurde boa geen toegang hebben tot politie- en of opsporingssystemen. Bovendien geldt voor ingehuurde boa’s dat zij moeten voldoen aan dezelfde eisen en gehouden zijn aan dezelfde voorwaarden zoals deze gelden voor niet-ingehuurde boa’s.
Wat is uw oordeel over de in het artikel geconstateerde samenloop van functies van de heer Joustra in zijn voormalige hoedanigheid van voorzitter van de Onderzoeksraad voor Veiligheid én lid van de Raad van advies van G4S?
De heer Joustra had in de periode dat hij voorzitter was van de Onderzoeksraad voor de Veiligheid (OVV) een nevenfunctie bij G4S Group. Medewerkers van de OVV hebben de status van rijksambtenaar. Voor ambtenaren gelden regels en richtlijnen over hun integriteit, waaronder de verplichting om nevenwerkzaamheden te melden. Voor zover mij bekend heeft de heer Joustra zich hieraan gehouden.
De opschorting van de steun van de VS aan de WHO |
|
Joël Voordewind (CU), Achraf Bouali (D66), Anne Kuik (CDA) |
|
Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (D66) |
|
![]() ![]() ![]() |
Bent u op enige manier gewaarschuwd voor het voornemen van Verenigde Staten om financiering aan de Wereldgezondheidsorganisatie (WHO) op te schorten?1
Ik heb kennisgenomen van dit voornemen middels mediaberichten. Voorafgaand aan de aankondiging van President Trump heeft de Amerikaanse administratie in diplomatieke contacten en in de media zorgen uitgesproken over het functioneren van de WHO in relatie tot de coronacrisis.
Kunt u aangeven welke consequenties deze actie van de VS heeft voor de bestrijding van het COVID-19 virus? Kunt u daarbij in het bijzonder aangeven welke consequenties dit heeft voor het werk van de WHO?
De VS draagt circa 15% bij aan het jaarbudget van de WHO. De VS heeft momenteel de financiering aan de WHO opgeschort, hangende een evaluatie van het functioneren van de WHO. Dit zal naar verwachting 60 tot 90 dagen in beslag nemen. De reikwijdte van dit eventuele besluit is momenteel nog niet bekend. De WHO brengt momenteel de mogelijke gevolgen van de Amerikaanse aankondiging in kaart.
Bent u bereid om gezamenlijk met uw EU-collega’s bij de VS erop aan te dringen om de financiering van de WHO niet stop te zetten zolang de COVID-19 pandemie niet onder controle is? Welke mogelijkheid ziet u voor de EU om deze financiële tegenslag te adresseren?
Namens de Nederlandse regering heb ik steun uitgesproken voor de WHO. Wat ons betreft is dit niet het moment om de financiering aan deze organisatie op te schorten. De WHO vervult een cruciale rol bij de technische ondersteuning en coördinatie van de internationale aanpak van het coronavirus. We steunen de eerdere uitspraken van de SGVN hierover. In diplomatieke contacten zal Nederland deze boodschap ook uitdragen aan Amerikaanse gesprekspartners. Om gestalte te geven aan de steun van lidstaten voor de WHO is er op initiatief van de Europese Commissie een conceptresolutie ingebracht over de COVID-19 response ten behoeve van de (virtuele) jaarvergadering van de WHO op 18 mei.
Reacties van vergelijkbare strekking zijn ook gegeven door andere Europese lidstaten.
Samen met EU-collega’s zal ik me ervoor blijven inzetten dat de rol van de WHO en het multilaterale systeem voldoende gewaarborgd zijn tijdens deze mondiale gezondheidscrisis.
Kunt u de Kamer informeren over uw eventuele extra inzet op de WHO?
Nederland heeft EUR 100 miljoen beschikbaar gesteld ten behoeve van het bestrijden van de COVID-19 pandemie, hiervan zal ook EUR 7,5 miljoen ter beschikking staan van de WHO voor de uitvoering van hun Strategic Preparedness and Response Plan. Dit komt bovenop al eerdere bijdragen aan de WHO in de beginfase van de crisis, waarbij EUR 5 miljoen ter beschikking is gesteld voor WHO’s Contingency Fund for Emergencies.