De geringe straf op het mogelijk maken van belastingontduiking |
|
Renske Leijten (SP) |
|
Alexandra van Huffelen (staatssecretaris financiën) (D66) |
|
![]() |
Erkent u dat het mogelijk maken van belastingontduiking een ernstig vergrijp is, dat niet mag lonen? Zo ja, kunt u verklaren waarom accountant Baker Tilly Berk er met een schijntje van af komt voor het verzinnen van een ontduikingsroute via Cyprus?1
Ja, belastingontduiking is beboetbaar en strafbaar. Daarvoor kunnen (forse) straffen worden opgelegd tot maximaal een gevangenisstraf van ten hoogste zes jaren of een geldboete van de vijfde categorie. Daaruit blijkt dat belastingontduiking als een ernstig vergrijp wordt beschouwd. De strafzaak tegen het accountskantoor is afgedaan met een transactie ex artikel 74 van het Wetboek van Strafrecht. Voor betrokkenheid bij verschillende onjuiste belastingaangiften en het niet voldoen aan de informatieplicht jegens de Belastingdienst heeft het accountantskantoor een geldbedrag van € 20.000 aan de Staat betaald. Wanneer een strafzaak wordt afgedaan door middel van een transactie, is het betaalde geldbedrag in beginsel gelijk aan het bedrag dat het OM ter openbare terechtzitting zou eisen. Voor zover het beeld zou bestaan dat verdachten die een transactie aangeboden krijgen hiermee een bevoorrechte behandeling genieten, is dit beeld dus niet terecht.
Erkent u dat het aannemelijk is dat een belastingadvies bij Baker Tilly Berk voor een klant al meer kost dan de boete die is opgelegd? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ik ben niet bekend met de tarieven die Baker Tilly Berk hanteert. Bij het vaststellen van het te betalen geldbedrag in het kader van deze transactie speelt de behaalde omzet van de rechtspersoon of de tarieven die deze in rekening brengt geen rol.
Hoe is bepaald dat € 20.000 een proportionele straf is in deze zaak? Erkent u dat van deze hoogte geen afschrikwekkende werking uitgaat?
In elke strafzaak wordt zorgvuldig afgewogen wat de meest passende afdoening is. Zoals het OM in het Financieel Dagblad2 opmerkt, speelden in deze strafzaak de volgende omstandigheden een rol bij het bepalen van de wijze van afdoening: Baker Tilly Berk heeft zichzelf gemeld bij het OM, de feiten erkend en maatregelen genomen. Daarnaast speelden een rol dat aan een rechtspersoon geen andere (hoofd)straf kan worden opgelegd dan een geldboete en dat nu geen extra onderzoek nodig was wat lang zou hebben geduurd. Daarbij lag verjaring op de loer, ook omdat de coronacrisis voor vertraging had gezorgd. Zoals hiervoor in antwoord op vraag 1 reeds is aangegeven is het betaalde geldbedrag in beginsel gelijk aan het bedrag dat het OM ter openbare terechtzitting zou eisen.
Er is volgens het OM sprake van een doeltreffende, evenredige en afschrikwekkende straftoemeting. Bij het bepalen van een dergelijke straftoemeting komt niet alleen gewicht toe aan de hoogte van het geldbedrag, maar ook aan het feit dat een accountantskantoor voorwerp is (geweest) van strafrechtelijk onderzoek in het kader van het bedenken en adviseren van (grensoverschrijdende) belastingconstructies. Daarbij bestaat er strafrechtelijk gezien nog wel steeds een onderscheid tussen het gebruik van deze constructies in het kader van belastingontwijking of belastingontduiking. Ik kom daar in antwoord op vraag 7 en 10 op terug.
Bent u bereid uit te zoeken wat Baker Tilly Berk verdient aan deze zaak? Kunt u aangeven waarom deze gegevens geheim zijn, indien dit het antwoord op de vraag gaat zijn, en waarom georganiseerde misdaad op deze manier extra beloond wordt?
De strafzaak tegen het accountantskantoor is afgedaan met een transactie ex artikel 74 van het Wetboek van Strafrecht. Daarbij is zoals hiervoor in antwoord op vraag 3 reeds is aangegeven rekening gehouden met de concrete omstandigheden van de strafzaak. Daarmee zie ik voor mijzelf geen rol meer weggelegd.
Wat vindt u ervan dat er een patroon zichtbaar is in de behandeling van fiscale onregelmatigheden in de zin dat degenen die (mogelijke) fraude mogelijk maken minder hard of niet bestraft worden, maar degenen die door hen zijn misleid juist extra hard worden aangepakt?
Mij is een dergelijk patroon niet bekend en kan ik ook niet afleiden aan de hand van de strafzaak waarnaar wordt verwezen in vraag 1. Zoals het OM in het Financieel Dagblad opmerkt is de strafzaak tegen de belastingplichtige voorwaardelijk geseponeerd nadat de verschuldigde belasting was voldaan. Ook de strafzaak tegen diens boekhouder is geseponeerd.
Erkent u dat gedupeerde ouders van De Parel en De Appelbloesem, die te goedertrouw dachten te handelen, in grote mate vergelijkbaar zijn met degenen die te goeder trouw zich laten voorlichten over hun belastingafdracht?
Er dient een onderscheid te worden gemaakt tussen het opleggen van een straf of boete en het vaststellen van de verschuldigde belasting en/of het recht op publiekrechtelijke uitkeringen en verstrekkingen waaronder toeslagen. Bij het vaststellen van de verschuldigde belasting en/of recht op toeslag kan blijken dat de belanghebbende een bedrag moet (terug) betalen. Dit te betalen bedrag vormt geen straf, maar kan vanzelfsprekend voor de belanghebbende wel onaangename financiële consequenties hebben. Mede om onevenredige financiële consequenties in de toekomst te voorkomen, worden in het wetsvoorstel Wet verbetering uitvoerbaarheid toeslagen een aantal maatregelen voorgesteld. Zo bevat dit wetsvoorstel een maatregel die het mogelijk maakt om een beschikking tot terugvordering te matigen bij bijzondere omstandigheden. Een bijzondere omstandigheid kan zijn dat de belanghebbende het slachtoffer is geweest van fraude door derden. Met de maatregelen in dit wetsvoorstel en de reeds ingevoerde maatregelen van de Wet hardheidsaanpassing Awir wordt geprobeerd om de hardheid van het stelsel te verminderen en de menselijke maat en de praktische rechtsbescherming in de uitvoering te verbeteren.
Ten aanzien van De Parel en De Appelbloesem heeft de Staatssecretaris van Financiën – Toeslagen en Douane in de derde Voortgangsrapportage Kinderopvangtoeslag van 29 september jl. gemeld dat binnen de Uitvoeringsorganisatie Herstel Toeslagen (UHT) deze zaken op groepsniveau zullen worden beoordeeld. Deze zaken maken onderdeel uit van zogenoemde «pre-CAF» zaken. UHT toetst institutionele vooringenomenheid bij de ouders die zichzelf hebben gemeld in principe op individueel niveau. Als zich echter meerdere ouders uit één zaak bij UHT hebben gemeld (zoals bij De Parel en Appelbloesem het geval is) of als UHT bij de beoordeling van één ouder of een andere CAF-zaak zelf aanwijzingen ziet voor een grotere groep, dan kunnen de betreffende (CAF-)onderzoeken groepsgewijs worden beoordeeld. Uit de beoordeling kan volgen dat de ouders institutioneel vooringenomen zijn behandeld op groepsniveau en daarmee in aanmerking komen voor de compensatieregeling. Als dat niet het geval is, kan bijvoorbeeld wel recht bestaan op de hierboven genoemde matiging van de terugvordering bij bijzondere omstandigheden. In de planning houdt UHT rekening met prioriteit en betrokkenheid van ouders in acute noodsituaties. In de volgende VGR wordt een update over de stand van zaken gegeven.
Hoe is het mogelijk dat mensen in de toeslagenaffaire jarenlang zo hard zijn aangepakt via de kwalificatie «opzet grove schuld» en dat een zaak van bewezen belastingontwijking wordt geseponeerd en afgedaan wordt met een minimale boete?
De kwalificatie opzet, grove schuld had tot gevolg dat belanghebbenden geen persoonlijke betalingsregeling konden krijgen en dat zij na verloop van drie jaren met betrekking tot de resterende openstaande schuld niet in aanmerking kwamen voor het niet meer nemen van invorderingsmaatregelen. Daarmee zijn ouders die de kwalificatie opzet, grove schuld hebben gekregen, inderdaad geconfronteerd met een harder invorderingsregime dan ouders die die kwalificatie niet hebben gekregen. Overigens erken ik, samen met de Staatssecretaris van Financiën – Toeslagen en Douane, dat het toeslagenstelsel in bepaalde situaties onredelijk hard uitpakt. Ook voor de regelgeving en uitvoeringspraktijk met betrekking tot opzet, grove schuld geldt dat de gevolgen disproportioneel konden zijn. In verband daarmee is in november 2019 de invordering van schulden met de kwalificatie opzet, grove schuld stopgezet en wordt bij verzoeken om een persoonlijke betalingsregeling niet meer getoetst of het ontstaan van de terugvordering te wijten is aan opzet, grove schuld. Inmiddels is een regeling gecreëerd die ertoe strekt ouders een tegemoetkoming te bieden die ten onrechte de kwalificatie opzet, grove schuld hebben gekregen en daardoor hard zijn getroffen.3
Voor de wijze waarop de strafzaak tegen Baker Tilly Berk is afgedaan, verwijs ik naar het antwoord op vraag 1, 3 en 5. De strafzaak is niet beëindigd door middel van een sepot, maar door middel van een transactie. Wanneer een verdachte instemt met een transactie en deze betaalt is de strafzaak daarmee afgedaan, terwijl bij een sepot het OM besluit niet verder te vervolgen, bijvoorbeeld omdat er te weinig bewijs is om tot een veroordeling te kunnen komen. Misschien ten overvloede merk ik op dat er sprake was van belastingontduiking en niet (ook) van belastingontwijking, dat laatste is namelijk niet strafbaar. Wel heeft het kabinet met betrekking tot onder meer belastingontduiking het bedrijfsleven en de belastingadviessector in het kader van hun maatschappelijke verantwoordelijkheid opgeroepen een Tax Governance Code ontwikkelen. Een Tax Governance Code is primair een verantwoordelijkheid van het bedrijfsleven zelf, maar ik neem hierbij graag een aansporende rol op mij. Een stap hiertoe doe ik met een publicatie van een essaybundel over dit onderwerp. Daarnaast organiseert het Ministerie van Financiën eind dit jaar een webinar, waarin verschillende stakeholders over Tax Governance zullen praten. Ik verwacht dat deze bundel half oktober is afgerond. Deze wordt dan gepubliceerd op de website van het Ministerie van Financiën en vormt de aftrap voor een routekaart naar één ambitieuze, breed gedragen maar vooral door velen ondertekende Tax Governance Code.
Is het huidige stelsel van vergrijp- en verzuimboetes toereikend om juridisch goed onderlegde misdadigers als Baker Tilly Berk of haar voormalige CEO aan te pakken? Zo nee, welke wijzigingen gaat u hierin aanbrengen? Zo ja, waarom leidt het in dit geval niet tot vervolging en substantiële straffen en kunt u aangeven in welke gevallen er wel grootschalige gevolgen zijn voor facilitators?
Er moet een onderscheid gemaakt worden tussen het strafrecht en het bestuurlijke boeterecht.
De zaak tegen Baker Tilly Berk is strafrechtelijk afgedaan. Voor de wijze waarop dat is gedaan, verwijs ik naar het antwoord op vraag 1, 3 en 5.
Het bestuurlijke boeterecht voorziet sinds 1 juli 2009 in de mogelijkheid om vergrijp- en verzuimboetes op te leggen aan anderen dan de belastingplichtige zelf, zoals belastingadviseurs. Sinds 1 januari 2014 is dit uitgebreid met de mogelijkheid een boete op te leggen wegens doen plegen, medeplichtigheid en uitlokken. Dit ziet op situaties waarbij respectievelijk de belastingplichtige zich niet bewust is geweest van de fraude, de belastingadviseur slechts een ondergeschikte rol heeft vervuld bij het plegen van fraude en het geval waarbij het initiatief bij de belastingadviseur heeft gelegen. Daarnaast kunnen sinds 1 januari 2020 vergrijpboetes, die zijn opgelegd aan personen die als beroepsbeoefenaar opzettelijk belastingfraude hebben medegepleegd, openbaar worden gemaakt. Daarmee acht ik de mogelijkheden om bestuursrechtelijk op te treden tegen intermediairs zoals belastingadviseurs, accountants en financiële instellingen vooralsnog toereikend. Tegelijkertijd vind ik het belangrijk om alert te blijven op mogelijke problemen en ontwikkelingen in de praktijk. Ik ben dan ook bereid om te onderzoeken of het bestaande instrumentarium toereikend is en voldoende wordt ingezet. Daarbij zal ook nadrukkelijk aandacht zijn voor het feit dat belastingadviseurs en andere fiscale intermediairs als zodanig geen wettelijk gereguleerde beroepsgroep vormen, anders dan bijvoorbeeld accountants.
Misschien ten overvloede merk ik nog op dat ten aanzien van hetzelfde feit naast een strafrechtelijke sanctie niet ook een bestuurlijke boete kan worden opgelegd. Dit volgt uit het una via-beginsel dat er in de kern op neer komt dat indien dezelfde gedraging zowel bestuurlijk als strafrechtelijk kan worden afgedaan op een gegeven moment de keuze voor een van deze twee wegen dient te worden gemaakt, waarmee de andere weg wordt uitgesloten.
Kunt u aangeven wat de inzet van de Belastingdienst, de FIOD en mogelijk anderen is op belastingontwijking? Kunt u aangeven hoe dat in verhouding staat met fraudeopsporing bij Toeslagen?
Ik neem aan dat u doelt op de inzet van de Belastingdienst, de FIOD en mogelijk anderen op belastingontduiking.
De inzet van de Belastingdienst op belastingontduiking en fraudeopsporing bij Toeslagen zet de Belastingdienst jaarlijks uiteen in zijn Jaarplan4. Daarin staat toegelicht dat fraudebestrijding één van de kerntaken vormt van de Belastingdienst, welke keuzes daarin door de Belastingdienst worden gemaakt en hoe de Belastingdienst daarin samenwerking zoekt met andere overheidsinstanties, waaronder het OM.
In de Fraudemonitor wordt door middel van cijfers een beeld gegeven van de strafrechtelijk prestaties van de FIOD en het OM in de bestrijding van fraude. Daarbij zijn de instroom en uitstroom van zaken, inclusief de afdoeningsvormen door zowel het OM als de rechter alsook het type zaken vermeld.5 Het OM kan alleen een strafrechtelijk onderzoek starten als sprake is van een redelijk vermoeden van schuld aan een strafbaar feit.
Hoeveel bedrijven en belastingadviseurs zijn de afgelopen jaren tegen de lamp gelopen en succesvol veroordeeld voor belastingontwijking? Kunt u hiervan een overzicht verschaffen?
Er zijn de afgelopen jaren geen (rechts)personen veroordeeld voor belastingontwijking. Dit komt omdat belastingontwijking niet strafbaar is gesteld.
Belastingontduiking is dat wel. Geprobeerd is de cijfers zoals hier gevraagd ten aanzien van belastingontduiking te achterhalen. Daarbij is gebleken dat er geen eenduidige wettelijke grondslag is op basis waarvan fiscale delicten worden vervolgd. Hierdoor is geen sluitend beeld te geven. Fiscale delicten worden immers niet alleen vervolgd op grond van de bijzondere wetgeving uit de Algemene wet inzake rijksbelastingen (artikel 68 en 69 AWR), maar ook vaak op grond van de commune wetgeving uit het Wetboek van Strafrecht (bijv. valsheid in geschrift (artikel 225 Sr), deelname aan een criminele organisatie (artikel 140 Sr) of witwassen (artikel 420bis/420ter Sr). Daar komt bij dat van verdachte natuurlijke personen niet wordt geregistreerd welk beroep (bijvoorbeeld belastingadviseur) zij uitoefenen.
Het bericht ‘Gewelddadige tbs’er Hendrik M. neemt wederom de benen, zoekactie gestart’ |
|
Gidi Markuszower (PVV) |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Gewelddadige tbs’er Hendrik M. neemt wederom de benen, zoekactie gestart»?1
Ja.
Hoe is het mogelijk dat het personeel in deze tbs-kliniek zich heeft laten misleiden door deze gewelddadige verkrachter om te adviseren hem op onbegeleid verlof te sturen, vooral omdat dit niet de eerste maar de derde keer is dat hij de benen neemt waarvan hij de laatste keer zelfs naar het buitenland was gevlucht? Hoeveel lessen moet je dan leren? Welke maatregelen gaat u nemen om ervoor te zorgen dat dit in de toekomst niet steeds maar weer gebeurd?
Het klopt dat betrokkene zich op eerdere momenten gedurende zijn tbs-behandeling heeft onttrokken tijdens verlof. De laatste keer betrof in 2016.
Vorig jaar werd de tbs-maatregel van betrokkene door het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden onder voorwaarden beëindigd. Betrokkene verbleef in het kader van de voorwaardelijke beëindiging van de dwangverpleging (art. 38 g WvSr) dan ook niet meer in een tbs-kliniek.
Het gerechtshof heeft als voorwaarde voor beëindiging wel bepaald dat betrokkene zich vrijwillig moest laten opnemen in een kliniek. De officier van justitie is verantwoordelijk voor het toezicht op de naleving van de gestelde voorwaarde(n). Het toezicht en de rapportering vinden op dezelfde manier plaats als bij tbs met voorwaarden.
Sinds 2019 verbleef hij in het kader van de voorwaardelijke beëindiging in een forensisch psychiatrische kliniek (FPK) in Assen en later, ten tijde van zijn onttrekking op een forensisch psychiatrische afdeling (FPA) op hetzelfde terrein. Betrokkene stond tevens onder toezicht van de reclassering. Vanuit de kliniek ging hij op verlof. De geneesheer-directeur van de kliniek beslist in dergelijke gevallen over het toekennen van verlof. De reclassering heeft mij laten weten dat betrokkene zich tot het moment van de onttrekking aan de afspraken hield en dat er geen aanwijzingen waren dat hij zich zou onttrekken.
Deze gevaarlijke tbs’er is nu al tien dagen zoek, waarom is hij nog niet opgespoord en opgepakt?
Op 9 juni 2020 is betrokkene aangehouden.
Waarom is er door de politie geen opsporingsbericht uitgegaan? Bent u bereid ervoor te zorgen dat dit alsnog gebeurd?
Er is een foto van betrokkene getoond in de media. De meerwaarde van een opsporingsbericht werd na overleg tussen politie en het Openbaar Ministerie (OM) om deze reden als gering gezien.
Bent u bereid ervoor te zorgen dat deze tbs’er nooit meer op onbegeleid verlof mag worden gestuurd? Zo nee, waarom niet?
In het geval van betrokkene was de TBS onder voorwaarden beëindigd. Er was dus sprake van een ex-TBS’er op het moment van onttrekking. Het is aan de rechter om te beslissen of de tbs-behandeling met dwangverpleging opnieuw wordt hervat. Gedurende een tbs-maatregel wordt elke verlofaanvraag grondig getoetst door een interne commissie van een tbs-kliniek. Vervolgens adviseert het Adviescollege verloftoetsing tbs (AVT) over de verlofaanvraag. Dit college bestaat uit deskundigen en is onafhankelijk. De Dienst Justitiële Inrichtingen beslist uiteindelijk namens mij over de aanvraag. Een negatief verlofadvies van het AVT wordt altijd overgenomen. Een (poging tot) onttrekking aan een eerder verlof wordt meegenomen bij de beoordeling van een verlofaanvraag.
Hoeveel tbs’ers met een gevaarlijke en gewelddadige achtergrond lopen op dit moment zonder begeleiding vrij rond?
Zoals eerder in deze beantwoording aangegeven was de tbs-maatregel met dwangverpleging van betrokkene onder voorwaarden beëindigd. Een voorwaardelijke beëindiging van een tbs-maatregel wordt door de rechter pas uitgesproken indien de rechter oordeelt dat de gevaarlijkheid van een tbs-gestelde is teruggebracht tot een aanvaardbaar niveau. Op dit moment zijn er 174 tbs-maatregelen met dwangverpleging onder voorwaarden beëindigd. Het OM is verantwoordelijk voor het toezicht op de naleving van de voorwaarden in deze zaken. Zowel bij de TBS met voorwaarden als bij de voorwaardelijke beëindiging speelt de reclassering een centrale rol bij het adviseren over en formuleren van te stellen voorwaarden. De reclassering houdt ook toezicht op de naleving van de gestelde voorwaarden.
Bent u bereid per direct alle verloven van tbs’ers in te trekken, zolang u niet voor 100% kan garanderen dat deze gewelddadige tbs’ers opnieuw onschuldige slachtoffers maken? Zo nee, waarom niet?
Nee. De tbs-maatregel is gericht op het behandelen van de onderliggende stoornis en het voorkomen van recidive. Verlof is een essentieel onderdeel van de tbs-behandeling waarmee stapsgewijs en zorgvuldig meer bewegingsvrijheid wordt toegekend. Hiermee kan worden toegewerkt naar een veilige terugkeer in de samenleving.
Het bericht ‘Ollongren wekte te hoge verwachtingen met aardgasvrije wijken’ |
|
Daniel Koerhuis (VVD) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met bericht «Ollongren wekte te hoge verwachtingen met aardgasvrije wijken»1 en het rapport van de Algemene Rekenkamer bij het jaarverslag 2019 van uw ministerie?
Ja.
Is het waar dat er eind vorig jaar slechts enkele woningen aardgasvrij zijn gemaakt, in tegenstelling tot de doelstelling van 2000 woningen? Hoeveel aardgasvrije woningen zijn er inmiddels gerealiseerd via het Programma Aardgasvrije Wijken?
In 2018 is gestart met 27 proeftuinen met ca. 18.000 woningen en andere gebouwen. In de voortgangsrapportage van 22 januari 2020 (Kamerstuk 32 847, nr. 587) heb ik aangegeven dat de meeste proeftuinen dit jaar komen tot een uitgewerkte businesscase en dat een klein aantal proeftuinen in uitvoering is. Eind 2019 waren enkele tientallen woningen aardgasvrij. Het feit dat er nog geen duizenden woningen van het aardgas zijn is een logisch gevolg van het zorgvuldige en uitgebreide proces dat gemeenten doorlopen om inwoners van de wijken te betrekken bij het aardgasvrij maken van de wijk en te komen tot besluitvorming over de te nemen maatregelen. Er is geen doelstelling in het kader van het programma om nu al 2.000 aardgasvrije woningen te realiseren.
In de tweede helft van dit jaar wordt opnieuw gemonitord wat de voortgang is. Ik zal de Tweede Kamer hierover informeren middels de tweede voortgangsrapportage begin 2021. Hierin zal ik ook een planning opnemen over de verwachting van het aantal aardgasvrije woningen de komende jaren.
Kunt u aangeven wat de CO2-besparing is van het totaal aantal woningen dat aardgasvrij is gemaakt? Kunt u deze besparing afzetten tegen de bestede miljoenen euro’s?
Het doel zoals vastgelegd in het klimaatakkoord is om in 2030 3,4 Mton CO2 in de gebouwde omgeving te besparen. Dit doel wordt jaarlijks gemonitord via de Klimaat- en Energieverkenning. De inzet van de financiële middelen uit de Klimaatenveloppe voor de gebouwde omgeving is erop gericht om tot een haalbare en betaalbare aanpak voor iedereen te komen. De middelen zijn daarom zowel bedoeld voor innovatie en kostenreductie zodat de aanpak in de gebouwde omgeving op termijn goedkoper kan worden, als voor het in deze beginfase wegnemen van de onrendabele top in de wijken die als eerste omschakelen naar een andere warmtevoorziening en voor de ondersteuning van met name particulieren en Verenigingen van Eigenaren die nu al als voortrekkers in de energietransitie willen en kunnen verduurzamen. Hoeveel CO2 uiteindelijk bespaard kan worden per geïnvesteerde euro in de gebouwde omgeving is nu nog niet te zeggen. In de monitoring van de proeftuinen worden naast leerervaringen ook kwantitatieve gegevens over de proeftuinen in beeld gebracht zoals het aantal aardgasvrije woningen, de mate van energiebesparing en de kosten per woning. Ik zal voor de zomer van 2020 het plan naar uw Kamer sturen waarin dit nader is uitgewerkt.
Wat zijn de gerealiseerde besparingen bij het aardgasvrij maken van woningen in het Programma Aardgasvrije Wijken?
Zie antwoord vraag 3.
Wanneer wordt het plan voor monitoring en evaluatie van het Programma Aardgasvrije Wijken afgerond?
Het plan voor monitoring en evaluatie wordt vóór de zomer van 2020 afgerond. Ik zal de Tweede Kamer hierover informeren.
Waarom was er bij de start van een programma, waar 150 miljoen euro voor uitgetrokken is, geen plan voor de monitoring en evaluatie?
Eind 2018 is gestart met het Programma Aardgasvrije Wijken met de selectie van 27 proeftuinen en het opzetten van het Kennis- en Leerprogramma. Er was breed draagvlak om snel van start te gaan met de voorbereiding van de proeftuinen. Het plan voor de monitoring en evaluatie is gelijktijdig hieraan ontwikkeld met de betrokken stakeholders en het Planbureau voor de Leefomgeving. In 2019 is een start gemaakt met de reflectieve monitor. Ik heb de resultaten hiervan gerapporteerd in de eerste voortgangsrapportage van 22 januari 2020. In de eerste helft van 2020 is het volledige plan voor de monitoring en evaluatie gereedgekomen en in uitvoering genomen. Dit is voldoende tijdig omdat de meeste proeftuinen nog in fase van voorbereiding van de uitvoering zitten.
Wat is nu het precieze doel van het Programma Aardgasvrije Wijken? Klopt de stelling van de Algemene Rekenkamer dat dit doel in de loop van de tijd is aangepast, zonder dat dit expliciet aan de Kamer is gemeld? Zo nee, waarom niet?
Het Programma Aardgasvrije Wijken heeft vanaf de start de doelstelling gehad om te leren op welke wijze de wijkgerichte aanpak kan worden ingericht en opgeschaald. Dit is ook consequent aan de Tweede Kamer gemeld.
Deze doelstelling sluit aan bij de afspraak gemaakt in het Klimaatakkoord dat de gemeenten uiterlijk in 2021 een planning opstellen welke wijken wanneer aardgasvrij(ready) worden gemaakt. Vanaf 2021 worden uitvoeringsplannen voor de wijken opgesteld en uitgevoerd. De leerervaringen vanuit het Programma Aardgasvrije Wijken zijn hiervoor belangrijk.
Hoe kijkt u tegen de constatering van de Algemene Rekenkamer aan «(...) dat bij de start van het programma sprake was van geld zoekt plan» over het Programma Aardgasvrije Wijken?
Ik deel deze constatering niet. Er bestond en bestaat groot draagvlak voor de wijkgerichte aanpak en het uitvoeren van proeftuinen bij alle stakeholders. Beide maken ook onderdeel uit van het Klimaatakkoord. In de eerste selectieronde proeftuinen hebben zich 74 gemeenten vrijwillig voor deelname gemeld, in de tweede selectieronde hebben zich 71 gemeenten aangemeld voor deelname. Een bijdrage vanuit het Rijk is hierbij in de beginfase onmisbaar. De kosten voor het aardgasvrij maken van wijken zijn nu nog relatief hoog en een bijdrage in de kosten is dus belangrijk om het voor bewoners haalbaar en betaalbaar te kunnen maken.
Hoe worden de zwakheden die de Algemene Rekenkamer gevonden heeft in het Programma Aardgasvrije Wijken, op korte termijn opgelost?
De aanbevelingen van de Algemene Rekenkamer over de monitor zijn verwerkt in het plan voor de monitoring en evaluatie. Daarnaast heeft de Algemene Rekenkamer kritiek op het gebruik van het financieringsinstrument, de decentralisatie-uitkering. In reactie hierop zal ik voor de komende periode kiezen voor het gebruik van de specifieke uitkering.
Wat heeft u gedaan met de geleverde kritiek op het Programma Aardgasvrije Wijken tijdens het algemeen overleg 3 juli 2019 naar aanleiding van de evaluatie destijds van Rebel?
De evaluatie van Rebel heeft laten zien dat gemeenten de businesscases voor het aardgasvrij maken van de wijk in de meeste gevallen nog onvoldoende scherp in beeld hadden. In het Algemeen Overleg van 3 juli zijn hierover ook kritische vragen gesteld. In de voortgangsbrief aan uw Kamer van 22 januari 2020 heb ik een aantal maatregelen aangekondigd voor verbetering. Zo heb ik in de tweede uitvraag aan gemeenten inmiddels om een meer specifieke uitwerking gevraagd van verschillende elementen van een goede businesscase. De kwaliteit van deze uitwerking wordt beoordeeld door een expertteam. Daarnaast heb ik een rekentool ter beschikking gesteld, zodat gemeenten op wijkniveau een goede businesscase kunnen berekenen via een zoveel mogelijk onderling vergelijkbare systematiek. Ook heb ik het Economisch Instituut voor de Bouw gevraagd een maatschappelijk-economische analyse op projectniveau te maken op basis van de aanpakken van verschillende proeftuinen. De eerste resultaten hiervan komen in 2020 beschikbaar. In het kader van het Kennis- en Leerprogramma worden leerervaringen gedeeld over het opstellen van de businesscases.
Hoeveel geld is er nog over dat bestemd is voor het Programma Aardgasvrije Wijken?
Het kabinet heeft 425 miljoen euro uitgetrokken voor het Programma Aardgasvrije Wijken vanuit de Klimaatenveloppe. Hiervan is in het kader van Urgenda 25 miljoen euro bestemd voor de verduurzaming en ontzorging van maatschappelijk vastgoed en 25 miljoen voor compensatie van particulieren in de aan- en afsluitkosten bij de overstap naar aardgasvrije koopwoningen. Beide dragen bij het realiseren van de wijkaanpak. De overige middelen zijn bestemd voor het afdekken van de onrendabele top in de proeftuinen zodat bewoners een betaalbaar aanbod kunnen krijgen. De middelen gaan dus in hoofdzaak naar isolatie en andere CO2-reducerende maatregelen in woningen. Een beperkt deel gaat naar programmaondersteuning en uitvoeringskosten. Voor de eerste 27 proeftuinen is 120 miljoen euro uitgegeven. De overige middelen zijn nog niet uitgegeven, maar conform de afspraken in het Klimaatakkoord wel gereserveerd voor de vervolgtranches in proeftuinen. Voor de tweede uitvraag is ongeveer 100 miljoen euro beschikbaar voor circa 25 proeftuinen. Hiervoor hebben zich inmiddels 71 gemeenten gemeld. Een derde tranche is aangekondigd voor 2021. Hiervoor is ook ongeveer 100 miljoen euro beschikbaar. Het gaat per proeftuin om een gemiddelde bijdrage van circa 4 miljoen euro voor gemiddeld 500 woningen.
Waarom kiest u er ondanks de stevige kritiek van de Algemene Rekenkamer voor om pas in 2022 het programma te evalueren?
Het Programma Aardgasvrije Wijken loopt pas twee jaar en ik acht het verstandig een dergelijke evaluatie niet te vroeg uit te voeren. Ik zal deze evaluatie van het programma uitvoeren in 2022 na afronding van de derde uitvraag proeftuinen. Een snellere evaluatie is minder zinvol, omdat er dan nog te weinig en te kort leerervaringen zijn opgedaan om goed te kunnen evalueren. De selectie en start van de tweede tranche proeftuinen wil ik niet uitstellen. Daarin zijn de leerervaringen uit de eerste tranche meegenomen. De deadline van de indiening van aanvragen was op 1 mei jongstleden. Maar liefst 71 gemeenten hebben een aanvraag ingediend. Deze worden momenteel door een team van deskundigen beoordeeld. Ik heb aangekondigd dat ik rond 1 oktober de selectie van de nieuwe proeftuinen bekend zal maken.
Deelt u de mening dat er versneld een onderzoek naar de effectiviteit van dit programma uitgevoerd moet worden? Bent u bereid om de start van de tweede tranche uit te stellen tot de uitkomst van dat onderzoek?
Zie antwoord vraag 12.
Wilt u deze vragen beantwoorden vóór de behandeling van het jaarverslag van het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties?
Ja.
Het bericht ‘AFM waarschuwt voor schulden bij leasen van een auto of wasmachine’ |
|
Thierry Aartsen (VVD), Martin Wörsdörfer (VVD), Roald van der Linde (VVD) |
|
Mona Keijzer (staatssecretaris economische zaken) (CDA), Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA), Tamara van Ark (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «AFM waarschuwt voor schulden bij leasen van een auto of wasmachine»?1
Ja.
Hoe groot is de markt voor private lease in vergelijking met de totale markt voor consumptief krediet? Bent u ermee bekend dat de markt van private lease een explosieve groei kent? Zo ja, door welke productgroepen wordt deze explosieve groei voornamelijk veroorzaakt?
De markt van private lease is een diverse markt en omvat een breed scala aan productsoorten dat wordt aangeboden. Gezien het feit dat de markt van private lease niet specifiek is gereguleerd, is het niet inzichtelijk hoe groot de totale markt voor private lease is en hoe deze zich verhoudt tot de totale markt voor consumptief krediet.
Ik ben ermee bekend dat de markt voor private lease groeit. De AFM heeft er in haar wetgevingsbrief 2020 op gewezen dat de beschikbaarheid en populariteit van private lease een stormachtige groei doormaakt.2 De AFM noemt in haar wetgevingsbrief specifiek auto’s, installaties en goederen.
Ik ga met dit signaal aan de slag. Het is belangrijk dat zoveel als mogelijk voorkomen wordt dat consumenten in de problemen komen door het aangaan van financiële verplichtingen die zij niet kunnen nakomen. In mijn reactie op de wetgevingswens van de AFM heb ik aangekondigd dat ik in gesprek zal gaan met relevante marktpartijen om meer inzicht te krijgen in onder andere de groei van private lease, de oorzaken van deze groei en de risico’s voor consumenten. Vervolgens zal ik bekijken of, en zo ja welke, maatregelen getroffen moeten worden.
Wat zijn de gemiddelde looptijden bij private leasecontracten in vergelijking met regulier consumptief krediet? Is voor consumenten eenvoudig duidelijk wat de totale (meer)kosten voor een private leasecontract bedragen?
De markt van private leasecontracten is een zeer diverse markt. De AFM heeft aangegeven dat totaalbedragen, maandlasten en looptijden zeer kunnen verschillen en uiteen kunnen lopen van 12 tot in sommige gevallen 180 maanden, afhankelijk van de productsoort die wordt geleased. Dit komt overeen met de termijnen zoals deze worden gehanteerd bij consumptief krediet.
Voor een deel van de leasemarkt geldt zelfregulering. Het betreft autoleasemaatschappijen die zich hebben aangesloten bij het Keurmerk Private Lease.3 Bij het Keurmerk Private Lease is, volgens het keurmerk, 90% van de autoleasemaatschappijen aangesloten. Volgens het Keurmerk Private Lease varieert de looptijd van private autoleasecontracten die worden gesloten onder het Keurmerk van 12 tot 60 maanden. De gemiddeld afgesproken looptijden van lopende contracten bedraagt volgens het Keurmerk 48,5 maanden.
De AFM wijst erop dat het voor consumenten niet altijd inzichtelijk is wat de totale (meer)kosten voor een private leasecontract zijn. De AFM ziet dat in veel gevallen de nadruk wordt gelegd op het maandbedrag en dat over het algemeen beperkt inzichtelijk wordt gemaakt hoe de kosten worden opgebouwd.
Autoleasemaatschappijen die zijn aangesloten bij het Keurmerk Private Lease dienen in het leasecontract de belangrijkste bedragen en tarieven op te nemen, zoals het bij aanvang van de leaseovereenkomst geldende termijnbedrag. Het keurmerk schrijft voor dat voorafgaand aan het sluiten van de overeenkomst een draagkrachttoets plaatsvindt in overeenstemming met de leennormen voor consumptief krediet.
Welk percentage van het leasebedrag wordt gemiddeld gevraagd bij een voortijdige ontbinding?
De manier waarop kosten die gepaard gaan met voortijdige ontbinding van het leasecontract worden berekend, kunnen verschillen per private leaseaanbieder en productsoort. In het algemeen kan worden gesteld dat deze kosten niet altijd worden uitgedrukt in een percentage van het leasebedrag. Het kan zo zijn dat naast de opzeggingsvergoeding bijkomende kosten in rekening worden gebracht, bijvoorbeeld in de vorm van demontage- of ophaalvergoeding.
De wijze van berekening van de opzegvergoedingen loopt dan ook sterk uiteen. Voorbeelden van berekeningen zijn:
Een percentage van het maandelijkse leasebedrag voor de nog resterende maanden van het contract.
Herberekening van de looptijd. Hierbij wordt berekend van welk maandbedrag sprake zou zijn indien er een kortere looptijd was afgesloten. Het verschil tussen deze maandbedragen wordt dan vermenigvuldigd met het aantal maanden van de werkelijke looptijd.
Een vast bedrag.
Boekwaarde van het geleasete product verminderd met de verkoopwaarde.
Een leaseovereenkomst onder de voorwaarden van het Keurmerk Private Lease kan na het eerste jaar voortijdig worden beëindigd. Vooraf wordt aan de consument in de leaseovereenkomst kenbaar gemaakt welke voorwaarden aan voortijdige beëindiging zijn verbonden. Er is sprake van een opzeggingsvergoeding uitgedrukt in een vast percentage van de resterende termijnbedragen; dit varieert in de praktijk tussen de 30–50%. Voorts bepaalt het Keurmerk dat de opzeggingsvergoeding ten hoogste het bedrag is van het verschil tussen hetgeen is betaald en hetgeen betaald had moeten worden indien direct voor de kortere leaseperiode was gekozen.
Op welke manier worden consumenten bewust gemaakt dat leasen een langlopende financiële verplichting is met hoge kosten?
Autoleasemaatschappijen die zijn aangesloten bij het Keurmerk Private Lease hebben zich door zelfregulering gebonden aan voorschriften die consumenten moeten beschermen tegen te hoge financiële lasten die mogelijk leiden tot het ontstaan van problematische schulden. De consument wordt op verschillende manieren geïnformeerd over de financiële impact van een private leaseovereenkomst. Zowel op de website van het keurmerk, als ook op de website van de deelnemende leasemaatschappij wordt de consument gewezen op het feit dat hij een langlopende financiële verplichting aangaat. De algemene voorwaarden van het keurmerk beogen dat voor de consument inzichtelijk is welke leaseprijs wordt gehanteerd en welke aspecten onderdeel uitmaken van de leaseprijs.
In hoeverre de overige leasemaatschappijen toetsen of consumenten de financiële lasten kunnen dragen, is onbekend.
Zie ook mijn antwoord op vraag 7 en vraag 11.
In hoeverre is zicht op het aangaan van private lease door mensen die het risico lopen in een positie van problematische schulden te geraken?
Zie antwoord vraag 5.
Geeft de overheid momenteel zelf op enigerlei wijze voorlichting over de mogelijke financiële risico’s van private lease, bijvoorbeeld ingeval van een Bureau Krediet registratie (BKR) registratie?
Op verschillende manieren wordt aandacht besteed aan de mogelijke risico’s van private lease. Het platform Wijzer in geldzaken staat voor het vergroten van financieel bewustzijn in Nederland.4 In het kader van het afsluiten van leningen, informeert en attendeert Wijzer in Geldzaken de consument over private lease.5 Specifiek wordt aandacht besteed aan de mogelijke voorwaarden die verbonden zijn aan het afsluiten van een private leaseovereenkomst, de financiële check en de registratie in BKR die daaraan verbonden is.6
De AFM toont op haar website handvatten waarop te letten bij het overwegen van een private leaseovereenkomst. Er wordt duidelijk geschetst wat private lease is en er worden tips gegeven die de consument kunnen helpen om onnodige risico’s te vermijden.7 Het Nibud verwijst ook naar de informatie op de website van de AFM.
Er is geen wettelijke verplichting ten aanzien van het registreren van leaseovereenkomsten bij BKR. Registratie van private autoleaseovereenkomsten volgt uit deelname aan het Keurmerk Private Lease. Door deelname aan het stelsel van kredietregistratie ontvangen de leasemaatschappijen informatie die nodig is voor het uitvoeren van de draagkrachttoets. BKR stelt aan leasemaatschappijen die deelnemen aan het stelsel, als voorwaarde dat de leasemaatschappij de consument voorafgaand aan de overeenkomst informeert over het feit dat de overeenkomst bij BKR wordt geregistreerd. Dit om te voorkomen dat een consument wordt verrast door de BKR-registratie.
Zijn er signalen dat het aangaan van private leasecontracten een vlucht neemt ingeval de leennormen bij regulier consumptief krediet zijn overschreden? Zo ja, vindt u dit een wenselijke ontwikkeling?
Ik heb geen signalen ontvangen dat het aantal gevallen van het aangaan van private leasecontracten een vlucht neemt ingeval de leennormen bij regulier consumptief krediet zijn overschreden.
In hoeverre ondervinden schuldhulpverleners in hun werkzaamheden bij het op orde brengen van de financiën van schuldenaars hinder van de aanwezigheid van private lease contracten?
De NVVK8 heeft geen signalen ontvangen dat private leasecontracten voor een onredelijke druk op de uitvoering zorgen. De NVVK ziet dat leasemaatschappijen vaak bereid zijn om vorderingen mee te laten lopen in een schuldregeling en om de leaseovereenkomsten door te laten lopen. Daar waar overeenkomsten wel aflopen ontvangt de NVVK geen signalen dat leasemaatschappijen stelselmatig weigeren om medewerking te verlenen aan een minnelijk traject.
Bent u van mening dat private leasecontracten tot overkreditering kunnen leiden en daarmee bij kunnen dragen aan problematische schulden? Onder welke omstandigheden dient een private lease te worden aangemeld bij het BKR? Wat zijn daarvoor nu de criteria?
Ten aanzien van krediet is in de Wet op het financieel toezicht vastgelegd dat een kredietaanbieder verplicht is om, voordat hij krediet verstrekt aan een consument, te kijken of de kredietverlening verantwoord is. Hij moet in dat kader informatie inwinnen over de financiële positie van de consument zodat overkreditering kan worden voorkomen (artikel 4:34 Wft). Deze regels gelden niet voor private leaseovereenkomsten. Voor private lease gelden de regels van het overeenkomstenrecht in het Burgerlijk Wetboek, zoals over welke algemene voorwaarden zijn toegestaan. Eveneens zijn de regels omtrent het verbod op het verrichten van oneerlijke handelspraktijken als bedoeld in afdeling 3A van titel 3 van Boek 6 BW van toepassing. Bijzondere vormen van de oneerlijke handelspraktijken zijn de agressieve en misleidende handelspraktijken. Een aanbieder mag geen misleidende informatie verstrekken of informatie achter houden, bijvoorbeeld ten aanzien van de prijs. De wijze waarop de leaseovereenkomst is vormgegeven bepaalt bij welke wettelijke kaders in het Burgerlijk Wetboek kan worden aangesloten. Net zoals met een kredietovereenkomst gaat een consument met een private leaseovereenkomst gedurende de afgesproken looptijd een financiële verplichting aan.
Omdat private lease niet onder de wettelijke regels voor het aanbieden van krediet valt, is er geen wettelijke verplichting voor aanbieders van private lease om de financiële draagkracht van de consument te toetsen en de leaseovereenkomsten te registreren bij BKR. Autoleasemaatschappijen die zijn aangesloten bij het Keurmerk Private lease, toetsen de draagkracht en registreren de leaseovereenkomsten, de daarbij behorende financiële verplichting en eventuele betalingsachterstanden, bij BKR. Dit is een door het Keurmerk Private Lease opgelegde verplichting. Ten aanzien van de leaseovereenkomst wordt het bedrag en de looptijd waarbinnen de consument aan zijn betalingsverplichting moet voldoen geregistreerd, verminderd met een periodiek vastgestelde afslag voor servicekosten. De leaseovereenkomst wordt gemeld bij een bedrag van meer dan € 250,–.
Onderschrijft u de wens van de Autoriteit Financiële Markten (AFM) om private lease, in het kader van de bescherming van de consument, net als consumptief krediet onder toezicht van de AFM te brengen? Zo ja, hoe gaat u dit vorm geven? Zo nee, waarom niet?
Het is belangrijk dat zoveel als mogelijk voorkomen wordt dat consumenten in de problemen komen door het aangaan van financiële verplichtingen die zij niet kunnen nakomen. Zoals eerder is gemeld aan uw Kamer in reactie op de wetgevingsbrief van de AFM, zal ik met de AFM in overleg treden over de trend die de AFM waarneemt wat betreft private lease en de risico’s die daar volgens de AFM aan zijn verbonden. Ik zal de AFM en andere relevante partijen vragen om meer inzicht te geven in onder andere de groei van private lease, de oorzaken van deze groei en de risico’s voor consumenten. Op basis hiervan zal ik bezien of maatregelen nodig zijn om de risico’s voor consumenten te kunnen beheersen, en welke daarvoor het meest effectief zijn. Daarbij betrek ik eveneens de lopende evaluatie van de Europese richtlijn voor consumentenkrediet.9
Bent u, tot slot, bereid om in gesprek te gaan met de private leasesector over de onwenselijkheid van het adverteren voor kredietmogelijkheden waarbij nadrukkelijk wordt gemeld dat deze leasecontracten niet onder het BKR vallen?
Zoals hierboven vermeld is er geen wettelijke verplichting voor aanbieders van private lease om leasecontracten bij BKR te registeren. Mij zijn op dit moment ook geen signalen van misstanden over informatieverstrekking bekend. Ik zal dit signaal meenemen in de gesprekken die ik ga voeren.
Het verbeteren van de Nederlandse wolvenaanpak |
|
Maurits von Martels (CDA) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
![]() |
Bent u bekend met de berichten «Tientallen schapen doodgebeten in Brabants dorpje: «Het is gigantisch» en «Wolfwerende netten in bruikleen voor Brabantse boeren»?1, 2
Ja, ik ben bekend met de berichten.
Wan neer moet, aangezien er nu verschillende incidenten met wolven hebben plaatsgevonden, echt worden ingegrepen om de wolvenpopulatie te beheren en landbouwhuisdieren beter te beschermen?
De provincies hebben gezamenlijk criteria bepaald voor het ingrijpen bij wolven in bepaalde ongewenste situaties, zoals in het geval van aanvallen van goed beschermd vee (faunaschade) en zodra de openbare veiligheid in het geding komt, bijvoorbeeld als een wolf gevaarlijk gedrag vertoont richting mensen. Het desbetreffende bevoegd gezag kan indien nodig optreden. Dit is uitgewerkt in het Interprovinciaal wolvenplan.3
Bent u bekend met de Duitse aanpak in Nedersaksen waarin delen van deze Duitse deelstaat effectief als wolfvrij worden verklaard en het verwijderen van wolven uit deze gebieden wordt vergemakkelijkt? Hoe staat u tegenover een dergelijke aanpak? Welke mogelijkheden ziet u om (elementen van) deze aanpak ook in Nederland te gebruiken?3
Ja, ik ben bekend met de aanpak in de Duitse deelstaat Nedersaksen. Anticiperend op de hervestiging van de wolf in Nederland heb ik de samenwerking met deze, en andere deelstaten opgezocht en gesprekken gevoerd. Dergelijke gesprekken zal ik blijven voeren om de samenwerking te versterken. Ook in de verdere ontwikkeling van het wolvenplan zullen de provincies en ik de ervaringen met de aanpak van Nedersaksen beoordelen en, waar aan de orde, verder benutten. Zoals aangegeven in mijn antwoord op vraag 2, hebben de provincies gezamenlijke criteria bepaald voor het ingrijpen in bepaalde ongewenste situaties. Of dit instrumentarium toereikend is, vergt nadere oordeelsvorming en overleg tussen Rijk en provincies.
Hoe kijkt u aan tegen het gecontroleerd beheer van de wolf in Nederland door middel van bijvoorbeeld preventief afschot en/of afrasteren, ter bescherming van eigendommen, kwetsbare soorten, natuurlijke habitattypen, prioritaire habitattypen en andere natuurwaarden van een aangewezen Natura 2000-gebied?
Als het gaat om het ogenschijnlijk willekeurig doden en verwonden van grote aantallen landbouwhuisdieren door een zwervende wolf dan is het begrijpelijk dat de vraag wordt gesteld om in te grijpen. Het gaat dan immers over meer dan alleen het eigendom zelf en het is vaak onvoorspelbaar waar en wanneer het volgende geval zich voordoet.
Provincies stimuleren dat dierhouders de eigen verantwoordelijkheid nemen om hun dieren te beschermen, maar willen ook duidelijkheid geven wanneer escalatie aan de orde is. De gebiedscommissie preventie wolvenschade Gelderland heeft daartoe een aantal handreikingen gedaan. Voor beheer vanuit het oogpunt van de andere genoemde argumenten is nu geen aanleiding.
Hoe ziet u de ongestoorde aanwezigheid van de wolf, waarbij preventief, actief en gecontroleerd beheer van de wolvenpopulatie niet mogelijk is in relatie tot de instandhouding en/of noodzakelijke uitbreiding van beschermde habitattypen en andere natuurwaarden, zoals binnen de Natura 2000-gebieden? Welke knelpunten zijn er in dit kader volgens u?
De wolf maakt deel uit van een natuurlijk systeem, waarin grote predatoren bijdragen aan de diversiteit van het ecosysteem. Er zijn geen aanwijzingen dat de aanwezigheid van de wolf het behalen en behouden van instandhoudingsdoelen en de natuurlijke habitats bedreigt. Wel kan er op lokaal niveau door een toppredator misschien een tijdelijke disbalans ontstaan in een ecosysteem, maar die dynamiek is de natuur eigen. Gezien de tijdelijke aard daarvan is het treffen van passende maatregelen in dat kader nu niet aan de orde.
Wat zijn volgens u «passende maatregelen» in de zin van artikel 2.2 lid 2 van de Wet natuurbescherming en artikel 6 lid 1 en 2 van de Habitatrichtlijn, die getroffen zouden moeten worden voor Natura 2000-gebieden, gezien het feit dat de aanwezigheid van de wolf het behalen en behouden van de instandhoudingsdoelstellingen en de natuurlijke habitats bedreigt?
Zie antwoord vraag 5.
Wie moet volgens u de schade dragen die door wolven wordt veroorzaakt aan andere zaken dan gehouden (landbouwhuis)dieren – zoals floraschade, commerciële schade geleden door nationale natuurparken en schade aan andere dieren dan landhuisbouwdieren – in gevallen waar wolven rasters overwinnen?
De wolf is een wild dier en is van niemand, dat betekent ook dat een eventuele gedupeerde daarvoor de aansprakelijkheid niet bij een ander kan leggen. Ik heb geen aanwijzingen dat wolven schade veroorzaken aan andere zaken dan gehouden (landbouwhuis)dieren. Ik vind het daarom lastig om een antwoord te geven op deze hypothetische vraag.
Hoe kijkt u aan tegen Nederland als geschikt leefgebied voor wolven, gelet op het feit dat Nederland een van de dichtstbevolkte delta's ter wereld is en wolven zich niet laten leiden door (bestuurlijke) grenzen?
De beleidslijn die steeds is gehanteerd is dat de wolf, als hij op eigen kracht Nederland bereikt, zich hier moet kunnen vestigen. Dat is ook een Europese verplichting en recent weer bevestigd door het Europese Hof. Het draagvlakonderzoek heeft bevestigd dat een meerderheid van de Nederlanders het hier mee eens is. Wel zet ik, in samenwerking met de provincies, in op communicatie om in de behoefte te voorzien om opnieuw te leren samenleven met de wolf.
Welke mogelijkheden ziet u gezien het voorgaande om de Nederlandse wolvenaanpak te verbeteren en daarmee betere bescherming te bieden voor onder andere landbouwhuisdieren?
Tot nu toe hebben de provincies met het wolvenplan een goede invulling gegeven aan hun verantwoordelijkheid om deze soort te beschermen en tegelijkertijd de faunaschade zo veel mogelijk te beperken door o.a. het inzetten op preventieve maatregelen. In de verdere ontwikkeling van het wolvenplan en zal ik nauw samenwerken met de provincies.
Ben u bekend met de gebiedscommissie preventie wolvenschade Gelderland, die in landelijk verband adviseert om in overleg tussen de provincies en de rijksoverheid tot een beleid te komen dat gericht is op de beheersbaarheid van de populatieontwikkeling van wolven in Nederland en de effecten hiervan, waarbij de ecologische draagkracht en het maatschappelijk draagvlak van de ontwikkeling van de wolvenpopulatie worden betrokken? Bent u bereid om op korte termijn invulling te geven aan dit advies?4
Ja ik ben bekend met dit advies. De provincies beraden zich momenteel over het betreffende advies en bevestigen het belang van overleg met het Rijk, waarbij ieder vanuit zijn eigen rol en verantwoordelijkheid opereert.
Het aantal vliegbewegingen vanaf Schiphol |
|
Suzanne Kröger (GL) |
|
Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Klopt het dat het aantal vliegbewegingen vanaf Schiphol weer toeneemt, ook in de nacht?
Op dit moment is er sprake van een beperkte operatie op Schiphol. Het is nog niet precies duidelijk hoe het vliegverkeer zich de komende weken gaat ontwikkelen. De ontwikkelingen worden actief gemonitord. Er vertrekken nu naar informatie van Schiphol 8 tot 9 vliegtuigen per uur, dat zal naar verwachting langzaam meer worden.
Waarom wordt ervoor gekozen om nachtvluchten toe te staan, ook al is er overdag meer dan genoeg ruimte?
Schiphol is een hub-luchthaven die 24 uur per dag operationeel is. Deze 24 uurs opening is van belang om de veelal complexe (hub)operaties van luchtvaartmaatschappijen te faciliteren. Schiphol kent een wettelijk maximum van 32.000 nachtvluchten per jaar. Onder dit plafond hebben luchtvaartmaatschappijen op grond van de slotverordening (historische) slots beschikbaar om hun vluchten op bepaalde momenten in de nacht af te wikkelen.
Welk percentage van de nachtvluchten betreft levering van essentiële (medische) goederen, met een groot maatschappelijk belang?
Mijn ministerie houdt dit percentage niet bij. Daarbij geldt ook de slotverordening, die een luchtvaartmaatschappij in het bezit van een nachtslot, het recht geeft om op dat tijdstip te vliegen.
Erkent u dat nachtvluchten veel overlast en gezondheidsschade veroorzaken? Bent u bereid om nu maatregelen te nemen om te voorkomen dat het aantal nachtvluchten weer oploopt naar het niveau van voor de coronacrisis?
Zoals in de ontwerpLuchtvaartnota is beschreven hecht het kabinet aan reductie van nachtverkeer en mede daardoor hinderbeperking in de nacht. Mijn uitgangspunt is dat het een voortdurende opgave is voor Schiphol en de luchtvaartmaatschappijen om hinder in de nacht zoveel mogelijk te beperken. Ik stuur daarbij met een mix van instrumenten. In het kader van het uitvoeringsplan hinderreductie wordt bijvoorbeeld gewerkt aan het toepassen van glijvluchten in de nacht. In het kader van het programma luchtruimherziening kijk ik naar de mogelijkheid van hogere aanvliegroutes, wat kan bijdragen aan het reduceren van hinder. Een ander instrument is het verlagen van het maximaal aantal vliegtuigbewegingen in de nacht. De uitwerking van deze inzet volgt in de aangekondigde luchthavenverkeersbesluiten voor Schiphol, waarover uw Kamer nader wordt geïnformeerd.
Welke preventieve maatregelen om verspreiding van corona te voorkomen worden doorgevoerd op de Nederlandse vliegvelden en in alle vliegtuigen die in Nederland landen?
De Nederlandse luchthavens en luchtvaartmaatschappijen nemen maatregelen voor verantwoord vliegen in coronatijd. De sector heeft hiervoor protocollen opgesteld die ervoor moeten zorgen dat de risico’s voor personeel en passagiers in dit corona-tijdperk zoveel mogelijk worden beperkt. Uw Kamer is hierover op 12 juni jl. (brief met kenmerk: IENW/BSK-2020/111285) geïnformeerd.
Hoe worden de maatregelen die de European Union Aviation Safety Agency (EASA) heeft gepubliceerd gehandhaafd? Wie is hierin de handhavende partij? Welke sanctie staat op vluchten die zich niet aan deze voorschriften houden?
Zoals aangegeven in de brief van 12 juni 2020 zijn de noodverordeningen op de luchthavens aan zowel de land-als luchtzijde onverkort van toepassing. De luchthavens hebben protocollen opgesteld en deze zijn afgestemd met de betreffende veiligheidsregio’s. De naleving vindt plaats door de luchthavens en de luchtvaartmaatschappijen. Handhaving vindt plaats door de veiligheidsregio en door de Koninklijke Marechaussee. Daarnaast geldt dat passagiers in een vliegtuig aanwijzingen van een gezagvoerder dienen op te volgen. In voorkomende gevallen is de Koninklijke Marechaussee bevoegd om strafrechtelijk te handhaven.
Waarom geldt voor de luchtvaart niet het nieuwe protocol bron en contactonderzoek?1 Acht u de kans op besmetting in een vliegtuig kleiner of groter dan elders? Is niet juist het traceren en isoleren van verdachte gevallen onder vliegtuigpassagiers veel makkelijker dan bij andere besmettingen? Waarom zouden we dit niet doen?
Het RIVM heeft in haar advies van dinsdag 9 juni jl. aangegeven dat luchtvaartmaatschappijen dienen te beschikken over een procedure voor het opsporen van verdachte gevallen onder vliegtuigpassagiers omdat dan snelheid immers is geboden. Hierin sluit het RIVM aan op de richtlijnen van EASA, die ook stelt dat juist binnen de luchtvaart een snelle mogelijkheid bestaat tot bron- en contactonderzoek.
Het RIVM acht het plausibel dat, bij inachtneming van de protocollen en door het unieke ventilatiesysteem aan boord, het effect hiervan een beperking geeft van het risico op eventuele overdracht van COVID-19 tussen passagiers.
Het bericht dat er in Oekraïne honderden draagmoederbaby’s wachten tot ze opgehaald worden door hun wensouders |
|
Kees van der Staaij (SGP) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA), Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (D66) |
|
![]() |
Hebt u er kennis van genomen dat er in Oekraïne honderden draagmoederbaby’s wachten tot ze opgehaald worden door hun wensouders?1
Ja.
Wat vindt u ervan dat baby’s op deze manier niet de noodzakelijke liefde en aandacht krijgen die juist in de eerste periode zo belangrijk zijn? Waarom worden deze baby’s niet (tijdelijk) opgevangen en verzorgd door hun eigen draagmoeder?
Een kind ontwikkelt doorgaans al in een vroeg stadium een band met zijn ouders of verzorgers. Het is dan ook van belang dat de kinderen vanaf hun geboorte worden verzorgd en opgevoed door hun (beoogde) ouders. Iedere breuk of grote verandering in de opvoeder-kindrelatie is een risicofactor voor de ontwikkeling van een kind.2 Ik vind het dan ook zorgelijk dat kinderen vanwege de corona-lockdown nu mogelijk niet of beperkt kunnen worden opgehaald door hun (beoogde) ouders zoals gemeld in het NOS bericht van 15 mei 2020 en de daarbij gepubliceerde video.3 In een nadien in het NRC verschenen artikel wordt toegelicht dat de door de NOS gepubliceerde video is gemaakt door een Oekraïense draagmoederkliniek en deels in scene is gezet om het probleem op de politieke agenda te krijgen.4 Sommige kinderen in de video waren al verenigd met hun ouders en voor het effect waren de vijftig baby’s bij elkaar in één kamer gezet, zo wordt in dit bericht vermeld. Desondanks is het voor ieder kind dat langere tijd niet met zijn verzorgers en opvoeders kan worden verenigd een persoonlijke tragedie, zeker als het zeer jonge kinderen betreft.
In Oekraïne is de draagmoeder vanaf de geboorte van het kind niet de juridische moeder van het kind. Zij heeft dan ook geen verantwoordelijkheid of zorgplicht voor het kind. Over het algemeen geldt dat draagmoeders een kind dragen en baren met de intentie het na de geboorte af te staan aan de (biologische) wensouder(s). Het is dan ook de vraag of de draagmoeders de baby’s (tijdelijk) kunnen en willen verzorgen en bovendien of dat van hen kan worden verlangd.
Welke mogelijkheden zijn er om vast te stellen of de betrokken vrouwen niet gedwongen worden om een kind voor een ander te dragen, terwijl ze hun kind liever zelf zouden willen houden?
Ik ben niet bekend met de beweegredenen van de draagmoeders van deze baby’s bij het besluit tot het vervullen van de rol van draagmoeder. Zowel de draagmoeders als de getoonde kinderen bevinden zich binnen de jurisdictie van Oekraïne en vallen daarom onder de Oekraïense wetgeving. Oekraïne is gebonden aan relevante internationale verdragen, waaronder het Internationaal verdrag inzake de rechten van het kind (IVRK).5 Verder is Oekraïne, net als Nederland, partij bij het Verdrag van de Raad van Europa inzake de bestrijding van mensenhandel. Het is niet aan mij of Nederland maar aan de Oekraïense autoriteiten om de feitelijke omstandigheden vast te stellen en waar relevant strafbare feiten te onderzoeken en te vervolgen.
Op dit moment heb ik een wetsontwerp in voorbereiding waarin een met waarborgen omklede regeling voor draagmoederschap wordt voorgesteld.6 Een wettelijke regeling geeft het kind de beste kans op zekerheid over wie zijn of haar ouders zijn, op kennis over de afstamming en op zekerheid omtrent naam en nationaliteit. Een regeling zal de draagmoeder in Nederland bescherming en waarborgen bieden. In dit wetsvoorstel worden tevens voorwaarden gesteld voor eenvoudige acceptatie in Nederland van een buitenlandse geboorteakte na draagmoederschap. Eén van deze voorwaarden is dat er voor de draagmoeder, voor zover het ouderschap van de wensouders vóór de geboorte is ontstaan, na de geboorte een mogelijkheid heeft om een beroep te doen op de rechter om het ouderschap te betwisten. Door het stellen van onder meer deze voorwaarde worden wensouders die gebruik willen maken van een buitenlands draagmoederschapstraject gestimuleerd te kiezen voor een land waarin het traject voldoet aan bepaalde waarborgen.
Is er duidelijkheid over of de betrokken vrouwen wel écht vrijwillig ervoor gekozen hebben om op deze manier geld te verdienen? Is het risico niet erg groot dat er sprake is van mensenhandel?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u ermee bekend of er onder deze baby’s ook kinderen zijn die wachten op wensouders uit Nederland? Om hoeveel gevallen gaat het? Welke mogelijkheden zijn er om hiertegen strafrechtelijk of op een andere manier op te treden?
Er hebben zich in verband met deze baby’s geen wensouders bij de Nederlandse autoriteiten gemeld. In het aangehaalde bericht uit het NRC wordt genoemd dat de betreffende kliniek geen wensouders uit Nederland bedient. Zoals ik in antwoord op vragen 3 en 4 heb aangegeven is het aan Oekraïne om hiertegen al dan niet (strafrechtelijk) op te treden.
Is er in Oekraïne nog steeds sprake van dat kinderen die geboren worden uit draagmoeders meteen de naam krijgen van de ouders die het kind willen hebben?2 Wat zijn de gevolgen hiervan voor hun nationaliteit? Is er ook het risico van staatloosheid?
Uit de Oekraïense wet volgt dat de wensouders de juridische ouders zijn van het kind dat na hoogtechnologisch draagmoederschap ter wereld is gekomen.8 Voorts bepaalt de Oekraïense wet dat het kind de naam van een van de (wens)ouders krijgt.9 Het vaststellen van de achternaam heeft voor het kind geen nationaliteitsrechtelijke gevolgen. Het kind is staatloos tot het moment waarop het kind op grond van het nationale recht van de wensouders de nationaliteit aan hen kan ontlenen. In de gevallen waarin een Nederlandse wensvader met toestemming van de draagmoeder het kind in Nederland als ongeboren vrucht rechtsgeldig heeft erkend, heeft het kind bij geboorte de Nederlandse nationaliteit en is het derhalve niet staatloos.
Wordt in Nederland in het geval dat de geboorteplaats in Oekraïne is nog extra kritisch gekeken naar de afkomst en nationaliteit van het kind? Hoe wordt in de praktijk voorkomen dat kinderen tóch niet bekend zijn met hun ouders en afstamming of zelfs onder een andere naam opgenomen worden in de basisregistratie?
Een kind kan op basis van de gegevens in de geboorteakte waaronder de daarin vermelde naam ingeschreven worden in de Basisregistratie personen (Brp). Voor gemeenteambtenaren geldt het advies om extra aandacht te besteden aan een verzoek van in Nederland wonende (wens)ouders tot inschrijving van een kind in de Brp op basis van gegevens uit een buitenlandse geboorteakte zoals een geboorteakte uit Oekraïne. Zo kan de ambtenaar vragen naar de omstandigheden van de geboorte, hoe lang de ouders in Oekraïne zijn geweest en waarom het kind in Oekraïne is geboren.
Zoals genoemd in antwoord op vraag 6, is in de Oekraïense wet bepaald dat de wensouders de juridische ouders zijn van het kind dat na hoogtechnologisch draagmoederschap ter wereld is gekomen. De wensouders staan dan ook als ouders op de geboorteakte van het kind. In Nederland wordt een beslissing of akte waaruit de afstamming van het kind geboren uit een draagmoeder in het buitenland niet blijkt in beginsel niet van rechtswege erkend. De rechter zal dan de geboortegegevens van het kind vaststellen.
Bent u bereid het gesprek aan te gaan met Oekraïne om deze vorm van commercialisering van het krijgen van kinderen en het inschrijven onder andere naam per direct te stoppen?
In Oekraïne vindt een maatschappelijke discussie plaats over draagmoederschap, mede aangewakkerd door de recente berichtgeving. De Oekraïense wetgeving omtrent draagmoederschap is een interne aangelegenheid van de Oekraïense autoriteiten. Ik zal mij daar niet in mengen. Wel wordt in internationaal verband binnen de Haagse Conferentie voor Internationaal Privaatrecht gesproken over knelpunten en oplossingen rondom internationaal draagmoederschap. Zowel Nederland als Oekraïne zijn hier lid van. De Haagse Conferentie heeft in 2015 een expertgroep opgericht die werkt aan de ontwikkeling van een instrument op het terrein van afstamming/draagmoederschap. De expertgroep bespreekt onder meer de haalbaarheid van het treffen van internationale bepalingen voor de erkenning van ouderschap na draagmoederschap.10
Wilt u ervoor zorgdragen dat ook in Nederland op geen enkele wijze verdergaande mogelijkheden voor commercieel draagmoederschap komen en dat ook op geen enkele andere wijze medewerking verleend wordt aan deze praktijken?
In Nederland is beroeps- of bedrijfsmatige bemiddeling ter zake van draagmoederschap thans reeds verboden. In het genoemde wetsontwerp dat ik in voorbereiding heb is een (on)kostenvergoeding voor draagmoeders opgenomen waarbij het uitgangspunt is dat van kinderkoop geen sprake mag zijn en dat geldelijk gewin niet de drijfveer mag zijn voor de draagmoeder. Voorts stelt het wetsvoorstel evidente vormen van kinderkoop strafbaar, ook als een Nederlander zich hieraan in het buitenland schuldig maakt. Met deze maatregelen wil ik ongewenste praktijken rondom draagmoederschap voorkomen.
Is bekend hoe wijdverspreid deze praktijk in Oekraïne is en om hoeveel kinderen het gaat?
In het aangehaalde artikel uit het NRC noemt de directeur van de kliniek in Oekraïne dat er in Oekraïne jaarlijks 2.500 tot 3.000 kinderen worden geboren uit draagmoederschap voor buitenlandse ouders. Mijn ministerie beschikt niet over officiële cijfers hierover.
Is bekend in welke andere landen het ook mogelijk is om via draagmoederschap op een vergelijkbare manier kinderen te krijgen?
Draagmoederschap komt in diverse landen voor. Het verschilt per land en zelfs per staat of provincie óf en hoe draagmoederschap is gereguleerd. In sommige landen is draagmoederschap geheel verboden. Draagmoederschap in Georgië heeft overeenkomsten met de manier waarop dit in Oekraïne is geregeld. Hoe landen draagmoederschap hebben geregeld is vaak niet één op één met elkaar te vergelijken. Daarbij komt dat de standpunten en regels van de diverse landen omtrent draagmoederschap regelmatig wijzigen. Om die reden is niet eenvoudig vast te stellen in welke andere landen het mogelijk is op een vergelijkbare manier als in Oekraïne via draagmoederschap een kind te krijgen.
Is dit ook nog steeds mogelijk in India, Nepal, Cambodja, Thailand, Mexico en de Verenigde Staten en onder welke voorwaarden?3
Hieronder ga ik achtereenvolgens in op de mogelijkheden van draagmoederschap in de landen die worden genoemd in de vraagstelling.
India: vooralsnog is betaald draagmoederschap mogelijk. Om vervolgens met het kind uit India te kunnen vertrekken verlangt India een verklaring van de overheid van het land van de wensouders dat het kind de nationaliteit zal krijgen van dat land, of tenminste toestemming heeft om dat land binnen te komen. Nederland geeft dergelijke verklaringen niet af. Hierdoor is internationaal draagmoederschap vanuit India de facto afgesloten. India werkt aan een wet die strikte voorwaarden stelt, bijvoorbeeld dat de draagmoeder een naaste is van de wensouders. Deze wet, alhoewel in vergevorderd stadium, is nog niet in werking getreden.
Nepal: betaald draagmoederschap is in Nepal verboden na een uitspraak van het Hooggerechtshof in juli 2016. Draagmoederschap zonder vergoeding is toegestaan voor onvruchtbare getrouwde Nepalese paren, maar niet mogelijk voor alleenstaande mannen en vrouwen, transgenders en buitenlanders.
Cambodja: sinds 2016 is er in Cambodja een verbod op betaald draagmoederschap. Vrouwen die na het verbod al draagmoeder waren of werden kregen de keuze: een gevangenisstraf voor mensenhandel (soms oplopend tot vijftien jaar) of het kind verplicht opvoeden tot het achttien jaar is. Er zijn nu kinderen van bijvoorbeeld Australische ouders, die worden opgevoed door hun Cambodjaanse draagmoeder.
Thailand: sinds 2015 zijn in Thailand de regels voor draagmoederschap aangepast. Alleen getrouwde heterostellen, waarvan één van beiden Thais is, mogen via een draagmoeder een kind krijgen. Voorwaarde is wel dat de draagmoeder de zus is van één van de wensouders.
Mexico: in Mexico is betaald draagmoederschap momenteel – onder stringente voorwaarden – toegestaan in de deelstaten Tabasco en Sinaloa. In andere deelstaten is betaald draagmoederschap niet toegestaan.
Verenigde Staten: betaald draagmoederschap is mogelijk in verschillende staten in de VS. De aard van de betaling en voorwaarden voor draagmoederschap verschillen per staat.
Is commercieel draagmoederschap ook nog steeds mogelijk in Georgië?4 Klopt het ook dat het draagmoeders daar verboden is om het kind dat zij zelf ter wereld gebracht hebben te houden?5
Ja, betaald draagmoederschap is mogelijk in Georgië. Conform de Georgische gezondheidswetgeving komt na de geboorte van het kind uit draagmoederschap op de geboorteakte de naam van de wensmoeder te staan.14 De draagmoeder heeft daardoor geen juridisch zeggenschap over dit kind.
Welke inspanningen levert Nederland, ook in Europees en in internationaal verband, om te bereiken dat in al die landen waar commercieel draagmoederschap mogelijk is te komen tot een wettelijk verbod vanwege de noodzakelijke bescherming van (ongeboren) kinderen?
Het kabinet acht het van belang dat bestaande knelpunten rondom internationaal (betaald) draagmoederschap worden opgelost en rechtszekerheid kan worden geboden aan alle betrokkenen, in het bijzonder aan het kind. Mijn ministerie faciliteert dan ook de deelname van een Nederlandse expert in de expertgroep van de Haagse Conferentie voor Internationaal Privaatrecht.15 Uit de verslagen van de expertgroep blijkt dat in de laatste bijeenkomst in het najaar van 2019 vooruitgang is geboekt met het opstellen van conceptbepalingen voor een nieuw verdrag dat gaat over de erkenning van buitenlandse gerechtelijke beslissingen over juridisch ouderschap. Ik juich deze ontwikkeling toe en zal de uitkomsten met een positieve grondhouding bezien.
Het bericht 'Samenwerking bij verwijderen asbest loopt vast, ‘overheid moet ingrijpen’' |
|
Maurits von Martels (CDA), René Peters (CDA) |
|
Tamara van Ark (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Samenwerking bij verwijderen asbest loopt vast, «overheid moet ingrijpen»»1 en het onderzoeksrapport «Gevangen door belangen»2?
Ik ben bekend met het essay «Het Asbeststelsel; Gevangen door belangen?» en het daarop gebaseerde artikel in de Volkskrant.
Wat is uw reactie op de kritiek van hoofdonderzoeker Frissen op Ascert en de «verziekte verhoudingen» binnen Ascert? Kunt u daarbij in het bijzonder ingaan op de brief van 16 december 2019 «stand van zaken uitvoer verbeteringen functioneren asbeststelsel»?3
Voor een algemene reactie op het rapport van De Nederlandse School voor Openbaar Bestuur (NSOB) verwijs ik u naar mijn reactie in bijgevoegde brief. Ik herken het beeld niet dat de verhoudingen binnen Ascert verziekt zouden zijn. In mijn brief van 16 december jl.4 heb ik aangegeven dat Ascert, in uitvoering van de beleidsreactie asbest5, haar interne structuur opnieuw tegen het licht heeft gehouden om tot een gebalanceerde vertegenwoordiging tussen opdrachtgevers, opdrachtnemers en onafhankelijke instituten te komen. Hiertoe zijn de statuten van Ascert aangepast en daarmee de samenstelling van de verschillende gremia die een rol spelen bij de totstandkoming van de certificatieschema’s asbest. Hiermee is de vertegenwoordiging meer in balans en zijn besluitvormingsprocessen voor iedereen helder, evenals de rollen en verantwoordelijkheden.
Hoe gaat u de innovatie binnen de asbestsector stimuleren, iets wat niet genoeg gebeurt volgens Frissen? Hoe verhoudt zich deze conclusie van het onderzoek van Frissen tot de aangenomen motie van het lid Von Martels4 die de regering verzoekt innovaties in de asbestsector voortvarend op te pakken? En hoe verhoudt zich deze conclusie van het onderzoek van Frissen tot de aangenomen motie van de leden Stoffer en Von Martels5?
In de voornoemde beleidsreactie heb ik een achttal lijnen geschetst langs welke ik inzet op stelselverbeteringen. De inzet op innovatie is daar één van. Deze maand is het nieuwe, onafhankelijke loket voor het indienen van innovatieve werkwijzen geopend: het Validatie- en Innovatiepunt (VIP). Hierover bent u geïnformeerd met de Kamerbrief van 2 juni jl.8 In de Kamerbrief van 16 december 2019 ben ik ingegaan op de motie Von Martels, die verzocht om een overzicht van reeds goedgekeurde innovaties voor het eind van 20199. Middels dezelfde brief heb ik u ook geïnformeerd over de aangehouden motie Stoffer en Von Martels10. Ik heb aangegeven dat, hoewel ik de motie zoals die luidde, binnen het huidige bestel niet kan uitvoeren, mij wel kan vinden in het doel: zorgen dat innovatieve ideeën sneller beoordeeld kunnen worden, en dat nieuwe werkwijzen sneller op de markt kunnen komen. Daarvoor is het VIP opgericht.
Kunt u een update geven over de stand van zaken betreffende de invoering van innovaties in de asbestsector, conform motie Von Martels?6
Zoals in mijn antwoord op vraag 3 aangegeven, heb ik in de Kamerbrief van 16 december jl. een overzicht gegeven van de tot dan toe goedgekeurde innovaties in 2019. De motie beschouw ik daarmee als afgedaan. Sindsdien heeft de beoordelingscommissie SCi 547 aanvullend daarop nog een tweetal innovaties goedgekeurd, namelijk een innovatieve werkwijze voor het verwijderen van een asbesthoudende bitumencoating bij gasbuizen en een methode voor de verwijdering van asbesthoudende pakkingen waarin hogere percentages chrysotiel zijn verwerkt. In de Kamerbrief van 2 juni jl.12 heb ik u gemeld dat innovaties vanaf dan bij het VIP kunnen worden ingediend. Het VIP neemt de beoordeling van nieuwe aanvragen over innovatieve werkwijzen op zich.
Wat vindt u van de oplossingen die hoofdonderzoeker Frissen voorstelt, dat wil zeggen dat u zelf weer de normen moet gaan stellen of een onafhankelijke autoriteit gevormd moet worden die normen oplegt en handhaaft?
De Arbowet- en regelgeving biedt de kaders waarbinnen het gezond en veilig werken met asbest moet plaatsvinden. Het Ministerie van SZW stelt de normen, is voor deze kaders verantwoordelijk en de Inspectie SZW is verantwoordelijk voor het toezicht en handhaving daar op. Dit toezicht wordt aangevuld met controles vanuit de certificerende instellingen op de certificaathouders. Een onafhankelijke autoriteit bovenop de reeds bestaande, is niet aan de orde.
Kunt u de mogelijkheid onderzoeken om een onafhankelijke autoriteit op te richten die zelf normen oplegt en handhaaft waardoor een sector ontstaat die enerzijds innovatie kan doorvoeren, maar anderzijds ook rekening houdt met de volksgezondheid?
Op dit moment vind ik het niet noodzakelijk om de mogelijkheid voor het oprichten van een onafhankelijke autoriteit te onderzoeken. Enerzijds omdat er door de overheid kaders worden gesteld waarbinnen asbestverwijdering gezond en veilig kan plaatsvinden. Anderzijds omdat ik momenteel bezig ben met de uitvoering van de maatregelen zoals aangekondigd in de beleidsreactie. Ik ben van mening dat deze maatregelen bijdragen aan een fundamentele verbetering van het stelsel waarbij aandacht is voor handhaafbaarheid en eenduidigheid van regels en normen, sterkere publieke sturing en ruimte voor innovatie en kostenbeheersing.
Hoe kijkt u tegen uw recente beslissing aan om de rol van Ascert minder prominent te maken, met de resultaten en conclusies van het onderzoek van Paul Frissen in het achterhoofd?
Deze beslissing past mijns inziens binnen de stelselverandering die is ingezet met de overgang naar certificatie onder accreditatie. In het verleden bepaalde SZW in verband met de wettelijk verplichte arbocertificatie wie het schemabeheer uitvoerde en heeft zij met alle schemabeheerders, en dus ook met Ascert, juridisch niet-bindende convenanten afgesloten. Dit convenant is recent opgezegd naar aanleiding van Europese regelgeving, waardoor alle certificerende instellingen (CI’s) geaccrediteerd moeten zijn. Het is de verantwoordelijkheid van de CI’s om een schemabeheerder aan te wijzen voor het schema dat zij uitvoeren. Tot dusver is gebleken dat CI’s op alle terreinen van arbocertificatie gebruik blijven maken van de reeds bestaande schemabeheerders, waaronder Ascert.
Een nadere toelichting over de overgang van certificatie naar accreditatie vindt u in de Kamerbrief van 13 februari 2020.13 In deze brief heb ik u een toelichting op het certificatiestelsel binnen de Arbeidsomstandighedenwet gegeven.
Kunt u uitleggen welke rol u ziet voor de private beheerstichting Ascert binnen de wettelijk en wetenschappelijk vast te stellen risicoklassen?
Op dit moment ben ik bezig met de ontwikkeling van een nieuw instrument voor vaststellen van de risicoklassen (werktitel SMArt-nieuwe stijl). Daarbij hoort ook een herverdeling van de rollen die daarbij spelen. SZW zal finaal zeggenschap hebben over de inhoud van SMArt-nieuwe stijl. TNO adviseert, naast VIP, op het wetenschappelijk vlak. Ascert heeft op dat moment geen rol meer in of invloed op de inhoud van SMArt. Ascert heeft dan alleen een rol in het beheer.
Tot dit moment is – nu het VIP geopend is – er ook behoefte aan een duidelijke route voor het verwerken van VIP-adviezen in het huidige SMArt. Daartoe heb ik een convenant gesloten met Ascert als huidig beheerder van SMArt. In dit convenant wordt geregeld dat Ascert in opdracht van SZW SMArt aanpast als gevolg van een door het VIP uitgebracht advies14. Daarmee wordt uitvoering gegeven aan de nader gewijzigde motie Stoffer/Von Martels15.
Kunt u aangeven of de drie Certificerende Instellingen (CI) reeds zijn begonnen met de actualisatie van het Certificatieschema voor de Procescertificaten Asbestinventarisatie en Asbestverwijdering? Zo ja, wanneer wordt de Kamer hiervan inhoudelijk op de hoogte gesteld?
Een certificatieschema dient tot stand te komen in samenspraak met alle betrokken partijen, waaronder CI’s die actief zijn op het terrein van bedrijfs- en persoonscertificaten. Het bespreken van mogelijke verbeteringen of aanpassingen in het certificatieschema is een continu proces. Als er meerdere certificerende instellingen zijn, moet gezamenlijk overleg ertoe leiden dat alle betrokken instellingen de certificatie-eisen op dezelfde wijze interpreteren en indien nodig gezamenlijk aanpassingen van het certificatieschema voorbereiden. Er is altijd slechts één certificatieschema dat geldig is binnen een wettelijke certificatieverplichting. Dit is noodzakelijk omdat er anders voor het voldoen aan een wettelijke verplichting meerdere en mogelijk zelfs tegenstrijdige eisen zouden bestaan.
Een onderhanden wijziging van het asbestprocesschema, waar de afgelopen twee jaar aan is gewerkt, is door de schemabeheerder aan SZW aangeboden. Het nieuwe schema zal naar verwachting rond deze zomer voor publicatie aan de Staatscourant worden aangeboden.
Mij is op dit moment geen verdere actualisatie door de 3 CI’s bekend. Wel wordt door mij een wijziging voorbereid waarbij de eisen over werkwijzen en emissiebeheersing uit de schema’s worden gehaald en een plek zullen krijgen in arboregelgeving of handhavingsrichtlijnen. Dit betreft uitvoer van een van de maatregelen uit mijn beleidsreactie over het functioneren van het stelsel.
Kunt u deze vragen beantwoorden voor het algemeen overleg Externe Veiligheid op 10 juni 2020?
Dat is helaas niet gelukt. Daarbij merk ik op dat u het Algemeen Overleg over Externe Veiligheid voert met mijn collega bewindspersoon staatssecretaris Van Veldhoven van het ministerie van IenW die verantwoordelijk is voor het dossier asbest in de leefomgeving. Voor het gezond en veilig werken met asbest is het ministerie van SZW beleidsmatig verantwoordelijk. Voor een uitgebreidere toelichting op deze rolverdeling verwijs ik u naar de Kamerbrief die u op 11 mei van dit jaar van staatssecretaris Van Veldhoven heeft ontvangen.16
Religie en seksualiteit in een online lesmethode voor burgerschapsonderwijs in het mbo |
|
Niels van den Berge (GL), Eppo Bruins (CU) |
|
Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
![]() ![]() |
Bent u bekend met het feit dat er ophef ontstaan is naar aanleiding van stereotyperende en generaliserende vragen over religie en seksualiteit in een online lesmethode voor burgerschapsonderwijs in het mbo?1
Ja, dat is mij bekend.
Bent u het met de mening eens dat burgerschapsonderwijs bij zou moeten dragen aan wederzijds begrip tussen jongeren met verschillende achtergronden en aan maatschappelijke samenhang? Bent u het met de mening eens dat lesmethodes burgerschapsonderwijs derhalve kritisch nadenken en eigen meningsvorming zouden moeten stimuleren?
Ik deel deze standpunten. Het is van belang dat studenten kritische denkvaardigheden ontwikkelen, zoals het perspectief van anderen in kunnen nemen en het kunnen nadenken over hoe eigen opvattingen, beslissingen en handelingen tot stand komen. Lesmethoden voor burgerschapsonderwijs moeten het kritisch nadenken en eigen meningsvorming stimuleren. In 2019 heb ik de kwalificatie-eisen voor burgerschap verduidelijkt en daarmee nog eens benadrukt dat het van groot belang is dat studenten leren omgaan met diversiteit, waaronder seksuele en genderdiversiteit. Met de extra middelen die ik beschikbaar heb gesteld voor de erkenning en herkenning van diversiteit, ondersteunt het Kennispunt MBO Burgerschap scholen hierbij. Via de website van het Kennispunt MBO Burgerschap, podcasts en verschillende themabijeenkomsten worden docenten geïnspireerd met kennis, vaardigheden en concreet lesmateriaal om met deze onderwerpen aan de slag te gaan.
Bent u het in algemene zin met de mening eens dat het doel van burgerschapsonderwijs niet is het uitdragen van gestandaardiseerde informatie en stereotypes, maar het dialogisch reflecteren waardoor kritisch denken wordt gestimuleerd?
Deze mening deel ik volledig met u. De kwalificatie-eisen voor loopbaan en burgerschap vormen de basis van het burgerschapsonderwijs. Deze eisen bevatten ook het leren reflecteren op eigen opvattingen en gedrag, het praten over vooroordelen en stereotypen. Het vormen van een eigen mening door dialoog over en verdieping in de opvattingen en visies van anderen over sociaal-culturele, religieuze en seksuele waarden staan hierin centraal en zijn van groot belang voor een volwaardige deelname aan de maatschappij.
Heeft u zicht op de manier(en) waarop lesmaterialen die gaan over belangrijke, maar ingewikkelde thema’s als seksuele diversiteit, identiteit, gender alsmede culturele en religieuze tradities, ontwikkeld worden?
Hiervoor zijn grofweg drie manieren. Als eerste zijn er op dit moment landelijk negen uitgevers die lesmethoden voor burgerschapsonderwijs in het mbo ontwikkelen. Deze lesmethoden worden doorgaans samen met docenten en deskundigen uit het veld ontwikkeld. Ten tweede zijn er veldorganisaties met deskundigen die lesmaterialen over specifieke thema’s ontwikkelen voor scholen, bijvoorbeeld voorlichtingsmateriaal en methodieken en trainingen op het gebied van seksualiteit, integriteit, discriminatie, radicalisering en polarisatie. Ten derde kunnen scholen ervoor kiezen om zelf hun lesmethoden vorm te geven.
Heeft u zicht op hoe lesmateriaal over deze thema’s bijdraagt aan de doelen van burgerschapsonderwijs?
Om goed in te kunnen spelen op de leeftijd, de achtergrondkenmerken en het onderwijsniveau van studenten, en omdat het burgerschapsonderwijs in het mbo sterk verweven is met de beroepspraktijk, kunnen scholen zelf kiezen hoe zij het burgerschapsonderwijs vormgeven en welke lesmethode gebruikt wordt voor het onderwijs, zolang maar wordt voldaan aan de wettelijke eisen die zijn gesteld aan dit onderwijs. De manieren waarop de lesmaterialen bijdragen aan de doelen van het burgerschapsonderwijs verschillen, maar hier is geen onderzoek naar gedaan.
Kunt u aangeven of er toezicht gehouden wordt op lesmethodes binnen het burgerschapsonderwijs? Zo ja, op welke manier?
De Inspectie van het Onderwijs ziet toe op de kwaliteit van het burgerschapsonderwijs. De inspectie heeft geen specifieke taak bij een algemene beoordeling van lesmateriaal of leermethoden, maar kijkt wel naar de deugdelijkheid van het gegeven onderwijs, inclusief gebruik van leermethoden.
Kunt u aangeven of er toezicht gehouden wordt op de inhoudelijke behandeling van maatschappelijk-sensitieve thema’s binnen het burgerschapsonderwijs? Zo ja, op welke manier?
Zie mijn antwoord op vraag 6. De inspectie houdt toezicht op de kwaliteit van het burgerschapsonderwijs en heeft daarbij als basis de kwalificatie-eisen, zoals die zijn geformuleerd. Voor zover de maatschappelijk gevoelige thema’s onderdeel uitmaken van deze eisen, zal de inspectie beoordelen of hier aandacht aan wordt besteed tijdens de lessen.
Bent u bereid om in gesprek met de VO-raad, MBO-raad, uitgevers van lesmethodes en (verenigingen voor) docenten maatschappijleer en burgerschapsonderwijs, te bevorderen dat deskundigen op het gebied van religieuze geletterdheid, culturele sensitiviteit, seksuele diversiteit en inclusie in de breedste zin van het woord, betrokken worden bij het ontwikkelen van lesmethodes maatschappijleer en burgerschapsonderwijs? Zo ja, welke stappen gaat u zetten om dit te bewerkstelligen? Zo nee, waarom niet?
Zoals in het antwoord op vraag 4 aangegeven, worden docenten en andere deskundigen op dit moment al vaak betrokken bij de ontwikkeling van lesmethoden. Het is daarnaast aan de school zelf om te beslissen hoe het burgerschapsonderwijs wordt vormgegeven en welke lesmethode hierbij wordt gebruikt. Aangezien het ministerie geen rol heeft in de ontwikkeling van lesmateriaal, maar dit aan docenten, andere deskundigen en de markt wordt overgelaten, zie ik geen reden om in gesprek met betrokken partijen aan te dringen op (meer) betrokkenheid van de in de vraag genoemde deskundigen.
Welke mogelijkheden ziet u om de uitkomsten van het recente onderzoek Burgerschapsonderwijs en het omgaan met verschil in morele opvattingen, hierin te betrekken?2
De uitkomsten van dit onderzoek benadrukken het belang van goede deskundigheid onder docenten burgerschap. In het kader van de professionalisering van docenten als actielijn vanuit de Burgerschapsagenda 2017–2021 en de recentelijk aangenomen motie Van den Berge/Rog, wordt momenteel met het Kennispunt MBO Burgerschap, de Werkplaats burgerschap en docenten samengewerkt om professionalisering onder docenten te bevorderen. Docenten worden daarnaast ondersteund door het Kennispunt MBO Burgerschap, en via de Werkplaats burgerschap wordt praktijkgericht onderzoek gedaan door mbo- en ho-instellingen naar goed burgerschapsonderwijs in relatie tot kritisch denken. Ten slotte biedt de Stichting School en Veiligheid trainingen aan voor docenten, gericht op professionalisering specifiek in het omgaan met botsende opvattingen in de klas, zoals Dialogen onder Druk en De fijne kneepjes van het vak (seksuele integriteit).
Uitsluiting van studenten en jongeren voor de Tijdelijke Overbruggingsregeling Zelfstandige Ondernemers (Tozo) |
|
Gijs van Dijk (PvdA) |
|
Tamara van Ark (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD), Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid, viceminister-president ) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel in NH Nieuws‘Weddingplanner Sophie (20) krijgt geen coronavergoeding «omdat ze te jong is» van 18 mei 2020?1
Ja.
Hoe verklaart u dat hardwerkende jonge zelfstandigen zonder personeel (zzp'ers) onder 21 jaar slechts recht hebben op een uitkering van 259,78 euro per maand? Is het mogelijk om in Nederland rond te komen met een inkomen van 259,78 euro per maand?
De hoogte van de inkomensaanvulling voor jongeren van 18 tot 21 jaar vanuit de Tozo is gebaseerd op de jongerennormen op grond van artikel 20 van de Participatiewet. Deze jongerennormen zijn lager dan de bijstandsnormen voor volwassenen, omdat de ouders volgens de wet (artikel 395a van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek) verplicht zijn bij te dragen aan de kosten van het levensonderhoud van hun meerderjarige kinderen die de leeftijd van 21 jaar nog niet hebben bereikt. Om deze reden dekt de bijstandsnorm voor personen van 18 tot 21 jaar niet volledig de noodzakelijke kosten van bestaan. Gelet op het vangnetkarakter van de bijstand is het gerechtvaardigd om bij de bepaling van de hoogte van de norm rekening te houden met deze onderhoudsplicht (zie ook: Kamerstukken II 2002/03, 28 870, nr. 3, p. 43).
Er wordt dan ook vanuit gegaan dat de jongere een beroep doet op zijn ouders voor een bijdrage in zijn bestaanskosten. Alleen als de ouders onvoldoende draagkracht hebben om aan hun onderhoudsplicht te voldoen, bijvoorbeeld omdat zij zelf een bijstandsuitkering hebben, of als redelijkerwijs het onderhoudsrecht ten opzichte van de ouders niet te gelde kan worden gemaakt, heeft de uitwonende jongere recht op aanvullende bijzondere bijstand (o.g.v. artikel 12 van de Participatiewet). De gemeente stemt de hoogte van de bijzondere bijstand dan af op de persoonlijke situatie, waarbij de gemeente zelf kan bepalen hoe hoog de bijzondere bijstand voor levensonderhoud is.
Ik kan mij overigens voorstellen dat in het geval een meerderjarige jongere al jarenlang een in de kern gezond bedrijf heeft, uitwonend is en financieel onafhankelijk is van de ouders, het onlogisch of onrechtvaardig kan aanvoelen dat de Tozo-inkomensaanvulling niet meer dan 259,87 euro per maand bedraagt, waardoor deze jonge ondernemer weer een financieel beroep moet doen op de ouders. De Tozo is een tijdelijke noodmaatregel, binnen de kaders van de Participatiewet. De grondslag van de Tozo, artikel 78f van de Participatiewet, staat niet toe om voor de Tozo van de bijstandsnormen af te wijken.
Deelt u de mening dat jongeren in de Tozo niet uitgesloten mogen worden vanwege de onderhoudsplicht tot 21 jaar, mede omdat ouders slechts tot 18 jaar de kinderbijslag en kindgebonden budget ontvangen?
Jongeren vanaf 18 tot 21 jaar zijn niet uitgesloten van het recht op Tozo. Wel gelden voor hen de lagere bijstandsnormen voor jongeren op grond van artikel 20 van de Participatiewet.
Kunt u aangeven in hoeveel gevallen gemeenten genoodzaakt waren om andere maatwerkoplossingen te treffen voor jongeren onder 21 jaar omdat zij geen recht hebben op een volledige uitkering?
Vanwege de gedecentraliseerde uitvoering van de Tozo beschik ik niet over de gevraagde gegevens.
Deelt u de mening dat het onacceptabel is dat een grote groep jonge zzp’ers, ook als zij alleenstaande ouder zijn, de huur niet meer kan betalen?
Zie antwoord 2.
Deelt u de mening dat iedere zzp’er die zijn inkomen is kwijtgeraakt en aan het urencriterium voldoet recht heeft op een maximale vergoeding tot 1.050 euro per maand?
Zelfstandigen die aan de voorwaarden van de Tozo voldoen, hebben recht op een inkomensaanvulling tot de voor hen geldende bijstandsnorm, zoals opgenomen in de artikelen 20, 21, 22 en 24 van de Participatiewet. Voor 21 tot 67 jarigen is dat 1.050 euro per maand en voor jongeren onder de 21 jaar is dat de voor hen geldende bijstandsnorm.
Waarom heeft u besloten studerende zelfstandigen volledig uit te sluiten voor de Tozo? Waarom heeft u ervoor gekozen om voor zelfstandigen met veel vermogen of een partner met een hoog inkomen, wel volledige bijstand toe te kennen en voor studenten en jongeren onder 21 jaar niet?
Op grond van artikel 13, tweede lid, onderdeel c, van de Participatiewet hebben personen jonger dan 27 jaar geen recht op algemene bijstand, als zij door het Rijk bekostigd onderwijs kunnen volgen en in verband daarmee aanspraak hebben op studiefinanciering op grond van de Wet studiefinanciering 2000 (WSF 2000). Omdat de wettelijke grondslag van de Tozo is gelegen in artikel 78f van de Participatiewet, strekt deze uitsluiting zich ook uit tot het recht op bijstand voor levensonderhoud op grond van de Tozo. De reden voor deze uitsluiting is dat in de Participatiewet studiefinanciering op grond van de WSF 2000 wordt aangemerkt als een passende en toereikende voorliggende voorziening. Op grond van artikel 15 van de Participatiewet bestaat er geen recht op bijstand als een beroep kan worden gedaan op een passende en toereikende voorliggende voorziening.
Voor jonge zelfstandigen van 18 tot 21 jaar gelden dezelfde voorwaarden om in aanmerking te komen voor bijstand voor levensonderhoud op grond van de Tozo als voor zelfstandigen vanaf 21 jaar. Ook voor hen geldt dat bij de beoordeling van het recht op en de hoogte van de Tozo het vermogen buiten beschouwing blijft. Voor 1 juni gold ook dat het inkomen van de partner buiten beschouwing bleef. Met ingang van 1 juni kent de Tozo wel een partnerinkomenstoets. Omdat de wettelijke grondslag van de Tozo is gelegen in artikel 78f van de Participatiewet, gelden voor jonge zelfstandigen van 18 tot 21 jaar wel de lagere jongerennormen op grond van artikel 20 van de Participatiewet.
Artikel 78f van de Participatiewet staat niet toe om voor de Tozo af te wijken van in dit geval de artikelen 13, 15 en 20 van de Participatiewet.
Bent u bereid om zzp’ers die studeren en of onder 21 jaar oud zijn, met terugwerkende kracht in aanmerking te laten komen voor een uitkering tot 1.050 euro per maand?
Zie antwoord vraag 7.
Iraniërs die dreigen met de vernietiging van historische Joodse graftombes |
|
Geert Wilders (PVV), Gidi Markuszower (PVV), Raymond de Roon (PVV) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
![]() |
Herinnert u zich uw antwoorden op de eerdere schriftelijke vragen over Iraniërs die dreigden met de vernietiging van de historische Joodse graftombe van Ester en Mordechai?1
Ja.
Heeft u kennisgenomen van de berichtgeving dat, uitgerekend op de 72e verjaardag van de Joodse staat Israël, er brand is gesticht in de graftombe?2
Ja.
Bent u bereid om, in navolging van onder andere de Amerikaanse gezant die strijdt tegen antisemitisme, deze laffe daad openlijk te veroordelen?
Nederland brengt met regelmaat zorgen over antisemitisme en antizionisme in Iran over in gesprekken met de Iraanse autoriteiten en zal dit blijven doen.
Staat u nog steeds achter uw eerdere bewoordingen dat de graftombe van Ester en Mordechai «adequaat wordt beschermd»? Zo ja, waar blijkt dit uit?
De graftombe van Ester en Mordechai staat geregistreerd als cultureel erfgoed bij de Iraanse Cultural Heritage and Tourism Organization. Dit betekent dat Iran in samenwerking met UNESCO zorg draagt voor het behoud van dit erfgoed.
Kunt u nagaan of de Iraanse autoriteiten serieus onderzoek hebben ingesteld naar de brandstichting om de daders in de kraag te vatten?
Na de brandstichting hebben de lokale autoriteiten in Hamadan aangegeven dat er een zaak is geopend om de toedracht van het incident te onderzoeken. De schade aan de graftombe lijkt gelukkig beperkt.
In hoeverre denkt u dat het gelijkstellen van Israël aan «kanker» of een «virus» en het onversneden antisemitisme dat ayatollah Khamenei uitdraagt in zijn tweet, bijdraagt aan het beschermen van de Joodse graftombe?3
De dreigende taal van de Opperste Leider ten aanzien van Israël is onacceptabel. Daarom heeft Hoge Vertegenwoordiger Borrell, mede op aandringen van Nederland, op 21 mei ook een heldere veroordeling van dergelijke praktijken uitgebracht. Echter staat dat los van de taak van de Iraanse regering en UNESCO om cultureel erfgoed, zoals de Joodse graftombe, te behouden.
Bent u nu wél bereid er bij Iran op aan te dringen dat de tombe behouden en beschermd dient te worden, voordat deze in zijn geheel wordt vernietigd?
Zie het antwoord op vragen 3 en 6.
Het bericht ‘Meer ontslagen na invoering nieuwe Arbeidsmarktwet' |
|
Corrie van Brenk (PvdA) |
|
Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid, viceminister-president ) (D66) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht dat in de eerste twee weken van dit jaar aanzienlijk meer mensen ontslagen zijn vergeleken met diezelfde periode in voorgaande jaren, dat de nieuwe Wet Arbeidsmarkt in Balans (WAB) daarbij een rol speelt, dat met name oudere werknemers hier de dupe van zijn en dat de gevolgen groot zijn?1
Ik heb kennisgenomen van het bericht.
Kan gesteld worden dat het toegenomen aantal ontslagen een impliciet beoogd effect van de wet is, omdat de drempel om afscheid te nemen van, met name oudere, werknemers bewust verlaagd is, door het verlagen van de ontslagvergoeding voor oudere werknemers? Is het waar dat de cumulatiegrond voor ontslag die in de WAB is ingevoerd dit effect nog kan versterken?
Bij het ingaan van wetgeving zal het zo zijn dat werkgevers anticiperen op de inwerkingtreding en dat ze strategisch kiezen welke arbeidsovereenkomsten ze wanneer zullen beëindigen. In januari 2020 waren er 570 ontslagenaanvragen meer dan in januari 2019 (toename van 41.7%). In februari 2020 was de toename vergeleken met het voorgaande jaar 85 ontslagaanvragen (6.7%). Dat de toename van het aantal ontslagaanvragen al afneemt in februari kan erop wijzen dat dit om een tijdelijke gedragsverandering gaat. Met de introductie van de cumulatiegrond en de verlaagde opbouw van de transitievergoeding, is beoogd het voor werkgevers aantrekkelijker te maken om (ook oudere) werknemers in vaste dienst te nemen. Dit vergroot voor alle werkenden het perspectief op een vast contract.
In de QuickScan naar de effecten van de Wet arbeidsmarkt in balans (Tweede Kamer 35 074, nr. 75) die 5 juni jl. aan u Kamer verzonden is, wordt ingegaan op de tot nu gepubliceerde jurisprudentie die betrekking heeft op de cumulatiegrond. Uit deze gepubliceerde jurisprudentie komt het beeld naar voren dat er door werkgevers weliswaar een beroep is gedaan op de cumulatiegrond, maar dat daarbij tot nu toe vaak is nagelaten nader toe te lichten waarom een beroep op deze ontslaggrond, los van de andere aangevoerde ontslaggronden, tot beëindiging van de arbeidsovereenkomst zou moeten leiden. Aan een inhoudelijke beoordeling van een beroep op de cumulatiegrond zijn rechters, afgaande op de slechts beperkte hoeveelheid gepubliceerde jurisprudentie waaruit dit kan worden afgeleid, tot op heden nauwelijks toegekomen.
Kan voor het sinds 1 januari 2020 fors gestegen aantal ontslagaanvragen aangegeven worden voor welk percentage het gaat om vijftigplussers? Kan dit ook aangegeven worden voor het leeuwendeel van de ontslagen die «in goed overleg» tot stand komen?
Bij de ontslagaanvragen wegens bedrijfseconomische redenen of langdurige arbeidsongeschiktheid worden door UWV geen statistieken bijgehouden over leeftijd. Het grootste gedeelte van de arbeidsovereenkomsten wordt beëindigd met wederzijds goedvinden. Er zijn geen cijfers bekend van het percentage oudere werknemers van wie het dienstverband met wederzijds goedvinden wordt beëindigd. Wel merk ik op dat partijen in dat geval vrij zijn om afspraken te maken over de voorwaarden van de beëindiging, maar dat in de praktijk de transitievergoeding in veel gevallen wordt toegekend. De reden daarvoor is dat een werknemer niet snel zal instemmen met beëindiging zonder minimaal de transitievergoeding.
Kunt u een (mogelijke) verklaring geven voor de plotselinge toename van het aantal ontslagaanvragen sinds 1 januari 2020, gezien het feit dat Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (UWV) de afgenomen kosten van ontslag een «mogelijke verklaring» noemt voor de toename van het aantal ontslagaanvragen sinds begin dit jaar, maar zegt dit «niet uit de cijfers te kunnen halen»?
Bij het ingaan van wetgeving zal het zo zijn dat werkgevers anticiperen op de inwerkingtreding en dat ze strategisch kiezen welke arbeidsovereenkomsten ze wanneer zullen beëindigen. Dit gaat in de meeste gevallen om een tijdelijke gedragsverandering.
Deelt u de conclusie van een arbeidsrechtadvocaat in het artikel dat de gevolgen van de WAB voor oudere werknemers groot zijn? Zo niet, waarom niet?
Het klopt dat de WAB gevolgen heeft voor alle werknemers, inclusief de ouderen werknemers. Met invoering van de WWZ gold tot 1 januari 2020 voor werknemers die bij ontslag 50 jaar of ouder zijn en langer dan 10 jaar in dienst waren, een andere opbouw voor de transitievergoeding. Het eindigen van de deze tijdelijke regel in samenloop met de WAB maakt het effect voor oudere werknemers groter.
Is het te verwachten dat, als de ontslagboete in de Tijdelijke Noodmaatregel Overbrugging Werkgelegenheid (NOW) geschrapt wordt, werkgevers vooral en bij voorkeur afscheid zullen gaan nemen van kwetsbare flexwerkers, zelfstandigen en ouderen? Zo niet, waarom niet?
Dat werknemers met ontslag worden bedreigd door de nieuwe economische realiteit valt niet te ontkennen. De NOW-regeling heeft als doel om zoveel mogelijk werkgelegenheid te behouden en voorziet ook in een tegemoetkoming van de loonkosten voor werknemers met een flexibel contract. Het zou onwenselijk zijn als de voorwaarden van de NOW ten aanzien van bedrijfseconomisch ontslag bedrijven ervan weerhouden NOW aan te vragen of noodzakelijke reorganisaties door te voeren. Dit is de rede dat de «ontslag boete» geschrapt is.
Dat betekent echter niet dat ontslag eenvoudiger is geworden. De arbeidsrechtelijke bescherming en de ontslagtoets in geval van bedrijfseconomische redenen zijn ongewijzigd. De werkgever moet nog altijd kunnen aantonen dat het ontslag gezien de bedrijfseconomische omstandigheden noodzakelijk is. Als de werkgever dat niet kan zal UWV de ontslagaanvraag afwijzen. Daarnaast geldt dat de werkgever zich aan de ontslagvolgorde dient te houden. De werkgever dient het afspiegelingsbeginsel in acht te nemen en de voorkeur van de werkgever is daarbij niet bepalend.
Kan gesteld worden dat de WAB het effect zal hebben dat ook in de coronacrisis gemakkelijker afscheid zal kunnen worden genomen van oudere werknemers? Zo niet, waarom niet?
Nee, er kan niet gesteld worden dat door de coronacrisis gemakkelijker afscheid genomen kan worden van oudere werknemers. Als een werkgever als gevolg van deze crisis genoodzaakt is tot ontslag, zal de werkgever bij UWV een ontslagaanvraag wegens bedrijfseconomische omstandigheden moeten doen. Het ontslagrecht is, zoals omschreven in het voorgaande antwoord, ongewijzigd. De werkgever dient de noodzaak voor het verval van arbeidsplaatsen aannemelijk te maken. Bovendien dient hij daarbij aan te tonen de juiste ontslagvolgorde te hanteren.
Wat gaat u concreet doen om ouderen die als gevolg van de coronacrisis ontslagen (kunnen) gaan worden te helpen om aan het werk te blijven, of om (weer) snel aan het werk te komen? Wat gaat u concreet en extra doen om van-werk-naar-werk trajecten, in het bijzonder voor ouderen, juist nu te versterken?
Het initiatief perspectief op werk is een publiek-private samenwerking die concrete hulp biedt aan 50-plussers. Hiermee worden mensen die willen en kunnen werken, maar niet zelfstandig de weg naar werk vinden, geholpen aan een baan, een leerwerkplek of een aangepaste plek zoals een basisbaan. Binnen het programma is het platform NL Werkt Door gelanceerd, dat vraag en aanbod op de arbeidsmarkt samenbrengt tijdens de coronacrisis.
Ter ondersteuning van initiatieven van sociale partners voor om- en bijscholing heeft het kabinet 50 miljoen euro uitgetrokken via het crisisprogramma NL Leert Door. Ook ouderen die als gevolg van de coronacrisis ontslagen (kunnen) worden mogen hiervan gebruik maken om aan het werk te blijven of snel weer aan het werk te komen.
Ten slotte is er voorheen meer geïnvesteerd in persoonlijke dienstverlening van het UWV voor werklozen met een risico op langdurige werkloosheid. Met name ouderen maken hier gebruik van. Ten slotte zijn er nog instrumenten als het loonkostenvoordeel en subsidies voor werkgevers die oudere werklozen in dienst nemen. Het financieel cv helpt dit onder aandacht te brengen van werkgevers.
Mensen die in de problemen komen door hun belastingadviseur |
|
Henk Nijboer (PvdA) |
|
Hans Vijlbrief (staatssecretaris financiën) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met de uitzending van Kassa van 25 april 2020?1
Ja.
Klopt het dat de Belastingdienst in 2016 en 2017 150 belastingadviseurs in beeld had die verkeerde aangiften indienden of zich bedienden van malafide praktijken?
In 2016 en 2017 had de Belastingdienst 100–150 belastingadviseurs in beeld waarbij sprake was van aanwijzingen van malafide praktijken.
Klopt het dat er 11.000 slachtoffers bekend zijn? Deelt u dat dit heel veel, te veel persoonlijke drama’s kunnen zijn?
In 2016 is aan belastingplichtigen die gebruik maakten van de diensten van belastingadviseurs, die zich mogelijk bezighielden met malafide praktijken, een vragenbrief gestuurd om hun aangifte te beoordelen. In totaal hebben ongeveer 11.000 belastingplichtigen een brief ontvangen. Het is niet bekend hoeveel mensen daadwerkelijk benadeeld zijn door malafide belastingadviseurs. Dit is ook de reden dat ik geen antwoord kan geven op de vraag om hoeveel mensen het gaat. Elk slachtoffer van malafide belastingadviespraktijken is er één teveel.
Hoeveel belastingadviseurs heeft de Belastingdienst op dit moment in beeld die mensen in de problemen brengen door verkeerde aangiften? Hoeveel mensen zijn daarvan het slachtoffer? Bent u bereid onderzoek te doen naar de omvang van het probleem?
Binnen de Belastingdienst bestaat permanent aandacht voor de totale groep van ongeveer 26.000 fiscaal dienstverleners, waaronder ook fiscaal dienstverleners die tekortschieten in het naleven van fiscale wet- en regelgeving. De Belastingdienst heeft echter geen overzicht van het aantal belastingadviseurs die mensen in problemen brengen door verkeerde aangiften in te dienen. Ook is niet bekend hoeveel mensen hier het slachtoffer van worden.
De Belastingdienst beschikt wel over de volgende gegevens. In de periode van 2014 tot 3 juli jl.2 heeft het CAF-team 218 casussen opgevoerd waarbij mogelijke systeemfraude in de inkomstenbelasting en de betrokkenheid van belastingadviseurs centraal stond. 18 casussen zijn om diverse redenen niet verder onderzocht. Van de overige 200 casussen zijn er rond de 20 waarvan het onderzoek nog niet is afgerond.
De ongeveer 180 casussen waarvan het onderzoek is afgerond zijn onder te verdelen in casussen waarbij er een strafrechtelijk onderzoek heeft plaatsgevonden bij één of meerdere verdachten of casussen die niet in het strafrecht zijn betrokken. Bij ruim 30 casussen heeft een strafrechtelijk onderzoek plaatsgevonden naar één of meerdere verdachten. Voor zover bekend, is slechts in één van die casussen de verdachte, i.e. de facilitator, door de rechtbank vrijgesproken. Bij acht casussen loopt de gerechtelijke procedure nog. De overige casussen hebben tot een strafrechtelijke veroordeling van de facilitator(s) geleid. Hierbij zijn in een aantal gevallen ook beroepsverboden opgelegd.3
Van de ruim 140 casussen die niet in het strafrecht zijn betrokken, heeft er in 3 gevallen een knock-and-talk-gesprek4 plaatsgevonden met de betrokken facilitator(s) en in ongeveer de helft van de 140 gevallen ging het om een zogenoemde normoverdragend gesprek5. Bij de overige casussen heeft de Belastingdienst geen directe maatregelen getroffen tegen de betrokken facilitators. In veel gevallen was de aandacht die op deze personen werd gevestigd voldoende om ze te doen te stoppen met de ongeoorloofde praktijken. Het corrigeren van de onjuiste aangiften van de klanten van deze facilitators werkte hierbij als een katalysator. Meerdere facilitators hebben van de Belastingdienst een brief ontvangen waarin werd vermeld dat voortzetting van het ongeoorloofde gedrag zou kunnen leiden tot ernstige consequenties voor de persoon zelf. Daarbij kan worden gedacht aan strafrechtelijk vervolging of het opleggen van een medepleegboete. Wel is het voorgekomen dat individuele belastingplichtigen een boete opgelegd hebben gekregen indien is geconstateerd dat zij verwijtbaar hebben gehandeld. Sinds 1 januari 2020 is het bovendien mogelijk geworden om onder omstandigheden een aan een facilitator opgelegde medepleegboete openbaar te maken.
Omdat ik wil zorgen dat het niet zo kan zijn dat de facilitator niet (voldoende) wordt aangepakt vind ik het tegelijkertijd belangrijk om alert te blijven op mogelijke problemen en ontwikkelingen in de praktijk. Ik ben dan ook bereid om te onderzoeken of het bestaande instrumentarium om op te treden tegen malafide belastingadviseurs toereikend is en voldoende wordt ingezet. Daarbij zal ook nadrukkelijk aandacht zijn voor het feit dat belastingadviseurs en andere fiscale intermediairs als zodanig geen wettelijk gereguleerde beroepsgroep vormen, anders dan bijvoorbeeld accountants.
Hoe kan voorkomen worden dat het beconnummer (registratienummer van belastingconsulenten en administratiekantoren) gebruikt wordt door slechte belastingadviseurs?
Het beconnummer is alleen bedoeld als registratienummer voor de Belastingdienst, zodat de Belastingdienst de belastingadviseur kan herkennen als hij van de faciliteiten die voor deze doelgroep beschikbaar zijn gebruik wil maken. Het zegt niets over de betrouwbaarheid of deskundigheid van een belastingconsulent of administratiekantoor. Voor vragen, aangiftes, aanvragen en uitvraag van gegevens over een belastingplichtige dient de belastingconsulent, afhankelijk van de handeling, in het bezit te zijn van aanvullende gegevens van de belastingplichtige, certificaten en/of machtigingen.6 Met deze gegevens kan hij ook zonder een beconnummer frauduleuze handelingen verrichten. Het niet verstrekken van een beconnummer, hoeft dan ook niet te voorkomen dat frauduleuze handelingen door belastingadviseurs worden verricht. Indien van een belastingadviseur bekend is dat hij frauduleus heeft gehandeld kan dat evenwel leiden tot het intrekken van zijn (eerder verkregen) beconnummer.
Hoe kan voorkomen worden dat bijvoorbeeld een belastingadviseur een DigiD van een belastingplichtige gebruikt voor het indienen van de aangifte zoals in de uitzending van Kassa naar voren kwam? Bent u bereid te onderzoeken hoe kan worden voorkomen dat belastingadviseurs hiervan misbruik maken?
DigiD kent verschillende niveaus van betrouwbaarheid. Met DigiD niveau «basis» kan met gebruikersnaam en wachtwoord toegang worden verkregen tot portalen van de Belastingdienst. Met DigiD niveau «midden» (DigiD app/ sms-controle) of «substantieel» (ID check) wordt gebruik gemaakt van meer-factor authenticatie. Een wachtwoord en gebruikersnaam zijn gemakkelijk aan iemand door te geven, bijvoorbeeld aan de belastingconsulent. Met meer-factor authenticatie is dit aanzienlijk moeilijker.
De Belastingdienst stimuleert burgers gebruik te maken van de DigiD-app. Burgers die hulp willen of nodig hebben bij het doen van aangifte kunnen ook gebruik maken van een machtiging die is aan te vragen via www.belastingdienst.nl.7 Ik zie op dit moment geen aanleiding om onderzoek te doen.
Hoe kunnen belastingadviseurs meer verantwoordelijk worden gemaakt voor verkeerde aangiftes? Bent u bereid belastingadviseurs net als in Duitsland aansprakelijk te stellen als zij willens en wetens de boel flessen door het doen van verkeerde aangiftes?
Binnen het huidige rechtsbestel zijn er verschillende mogelijkheden om belastingadviseurs verantwoordelijk te stellen voor verkeerde aangiftes, namelijk door middel van strafrechtelijke vervolging of het opleggen van een bestuurlijke boete.
Het stelsel van vergrijp- en verzuimboetes voorziet sinds 1 juli 2009 in de mogelijkheid om vergrijp- en verzuimboetes op te leggen aan anderen dan de belastingplichtige zelf, zoals belastingadviseurs wegens feitelijk leidinggeven dan wel medeplegen. Sinds 1 januari 2014 is dit stelsel uitgebreid met de mogelijkheid een boete op te leggen wegens doen plegen, medeplichtigheid en uitlokken. Dit ziet op situaties waarbij respectievelijk de belastingplichtige zich niet bewust is geweest van de fraude, de belastingadviseur slechts een ondergeschikte rol heeft vervuld en het geval waarbij het initiatief bij de belastingadviseur heeft gelegen. Daarnaast kunnen sinds 1 januari van dit jaar vergrijpboetes die zijn opgelegd aan personen die opzettelijk beroepsmatig belastingfraude hebben medegepleegd openbaar worden gemaakt. Zoals aangegeven zal ik onderzoeken of het bestaande instrumentarium toereikend is en voldoende wordt ingezet.
Hoe kan het tuchtrecht voor belastingadviseurs versterkt worden, in het bijzonder voor belastingadviseurs die niet zijn aangesloten bij een beroepsorganisatie? Bent u bereid een verplicht tuchtrecht in te voeren?
Het beroep van belastingadviseur is niet wettelijk gereglementeerd, er is geen sprake van bescherming van een beroepstitel of van een afbakening van taken die exclusief aan belastingadviseurs toekomen. Bovendien is aansluiting bij een beroepsvereniging niet verplicht om diensten als belastingadviseur aan te mogen bieden. Om deze redenen ligt het invoeren van een wettelijk tuchtrecht dan ook niet voor de hand.
Alvorens te komen tot een wettelijke regeling van tuchtrecht voor een beroepsgroep, zou eerst sprake moeten zijn van een duidelijk afgebakende groep van beroepsbeoefenaren, voor wie een duidelijk en eenduidig normenkader geldt, met daarin onder meer gedragsregels, dat bovendien breed draagvlak geniet binnen de beroepsgroep. Alvorens een vorm van wettelijke beroepsregulering te overwegen, zal bovendien telkens bedacht moeten worden welke belemmeringen hiervan uitgaan voor het vrije dienstenverkeer en in hoeverre het middel proportioneel is in het licht van het daarmee beoogde doel.
Mijns inziens ligt het meer op de weg van de sector om te komen met initiatieven die kunnen bijdragen aan het voorkomen van misstanden en het verbeteren van de kwaliteit. De sector doet dit voor een belangrijk deel al, doordat privaatrechtelijke beroepsorganisaties eigen systemen van registratie, keurmerken en vormen van tuchtrecht hebben ingericht. Belastingadviseurs die zich daarbij aansluiten, kunnen zich afficheren door middel van een beschermd keurmerk waaraan waarborgen ten aanzien van kwaliteit en integriteit zijn verbonden. Klanten die diensten afnemen van zulke belastingadviseurs kunnen van deze waarborgen profiteren.
Hoe kan ervoor gezorgd worden dat belastingadviseurs een bepaald kennisniveau hebben? Bent u bereid hieraan eisen te stellen, bijvoorbeeld aan het aanvragen en behoud van een beconnummer?
Het beconnummer dient slechts als een registratienummer voor de Belastingdienst, het zegt niets over de deskundigheid of betrouwbaarheid van een belastingadviseur. Het beconnummer dient dus ook niet als een kwaliteitskeurmerk. Daar «belastingadviseur» geen bij wet beschermde titel is, is er geen rechtsbasis om wettelijke eisen te stellen aan het opleidings- of kennisniveau van een belastingadviseur.
Ook het stellen van eisen aan het aanvragen en behoud van een beconnummer en het verplichtstellen van een VOG acht ik niet passend. Hierdoor verwordt het beconnummer onbedoeld toch tot een kwaliteitskeurmerk, dat iets impliceert over de deskundigheid en/of betrouwbaarheid van de belastingadviseur. Hier is het beconnummer niet voor bedoeld. Bovendien past het niet in de taken van de Belastingdienst om kwaliteitskeurmerken te verstrekken. Zoals aangegeven zal ik onderzoeken of het bestaande instrumentarium toereikend is en voldoende wordt ingezet.
Bent u bereid alsnog een VOG te verlangen voor het verstrekken van een beconnummer?
Zie antwoord vraag 9.
De zwendel met mondmaskers. |
|
Léonie Sazias (50PLUS) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA), Martin van Rijn (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Chaos rond mondkapjes: ik hou mijn hart vast over wat we aankopen»?1
Ja.
Wat is uw reactie op dit bericht?
De druk op de wereldmarkt blijft onverminderd groot, waardoor er helaas een bonanza is ontstaan op de markt van beschermingsmiddelen. Toezicht door de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA), Inspectie SZW (iSZW), Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) en het Fiscale inlichtingen- en opsporingsdienst (FIOD) is daarom erg belangrijk.
Het Landelijke Consortium Hulpmiddelen (LCH) is opgericht om te voorzien in de aanvullende vraag naar persoonlijke beschermingsmiddelen die als gevolg van de coronacrisis is ontstaan en die via de reguliere kanalen niet of onvoldoende geleverd konden worden. Zorgaanbieders maken ook gebruik van deze reguliere kanalen. Het is het LCH gelukt om, in deze complexe wereldmarkt voor PBM’s, grote hoeveelheden in te kopen bij 50 betrouwbare leveranciers. Het LCH geeft aan dat zij, dankzij de ervaring die met deze leveranciers inmiddels is opgedaan, kan zorgen voor veel volume. Het LCH doet er alles aan om ervoor te zorgen dat de producten die vervolgens worden uitgeleverd aan de zorg, voldoen aan de kwaliteitseisen.
Zijn er nog steeds zorginstellingen die geen (of niet genoeg) mondkapjes krijgen vanuit het Landelijk Consortium Hulpmiddelen (LCH) en daarom zelf mondkapjes bestellen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het LCH is opgericht om te voorzien in de aanvullende vraag (zie antwoord op vraag 2). Alle instellingen uit de cure en de care sector kunnen via de daarvoor beschikbare portals de benodigde producten die door het LCH worden uitgeleverd, bestellen.
Er zijn naar de stand van 2 juni jl. sinds de start van het LCH op 23 maart jl. in totaal ruim 21 mln. chirurgische maskers en meer dan 4 mln. FFP maskers uitgeleverd. Er zijn ruim 1 mld. chirurgische maskers en bijna 130 mln. FFP maskers in bestelling. Er zijn op 2 juni bijna 6 mln. chirurgische mondmaskers en ruim 6 mln. FFP 2 mondmaskers in Nederland op voorraad. Het LCH geeft aan dat – gebaseerd op de aanvragen in de portal van het LCH in de
afgelopen week – de vraag ruim 1,8 mln. chirurgische maskers en ruim 400.000 FFP maskers bedraagt. Dit betekent dat het LCH met de huidige voorraad in Nederland dus ruimschoots kan voorzien in de vraag die zorginstellingen bij het LCH hebben gemeld. Voortaan kunt u de cijfers over de actuele voorraad persoonlijke beschermingsmiddel voor de zorg vinden op de website van het LCH.2
Kunt u de veiligheid garanderen van de mondkapjes die via het LCH worden geleverd?
De producten die het LCH uitlevert, worden op drie momenten gecontroleerd op kwaliteit:
Voorafgaand aan aankoop zijn de certificaten van het product opgevraagd. Als de certificaten niet in orde zijn, wordt dit niet aangekocht.
In Azië wordt de kwaliteit via een visuele inspectie van de producten beoordeeld.
Bij binnenkomst in het opslagcentrum van het LCH wordt de kwaliteit beoordeeld door een onafhankelijk kwaliteitsteam van het RIVM in een zogenaamde teststraat.
Daarmee doet het LCH er alles aan om de zorg van goede beschermingsmiddelen te voorzien.
Wat gebeurt er met de mondkapjes die zijn afgekeurd? Worden die vernietigd of is er een mogelijkheid om ze terug te sturen? Zijn die mondkapjes bijvoorbeeld bruikbaar voor het openbaar vervoer?
Een deel van de afgekeurde maskers is teruggestuurd aan de leveranciers. Voor de andere maskers wordt gekeken of deze nog op andere plekken bruikbaar zijn. Dat is nog niet afgerond. Ik ben hier alleen erg terughoudend in. Op het masker zelf staat het beschermingsniveau waar deze niet aan blijkt te voldoen. Daarmee wordt het inzetten van deze maskers risicovol als ze in handen komen van mensen die niet weten dat er sprake is van maskers die een andere betrouwbaarheidsniveau hebben.
Zijn er afspraken met zorginstellingen over wat ze moeten doen als ze ontdekken dat ze onveilige mondkapjes geleverd hebben gekregen?
Als maskers door het LCH zijn geleverd, zijn de maskers getest en kwalitatief voldoende bevonden. Indien zorginstellingen toch vinden dat ze niet voldoen, kunnen zorginstellingen het LCH benaderen. Daarvoor staat een emailadres op de geleverde doos. Als zorginstellingen zelf inkopen, kunnen ze melding maken bij de IGJ of iSZW, de toezichthouders.
Hoe oordeelt u over de uitspraak van de directeur van een bedrijf dat het coronavirus in veel verpleeghuizen is verspreid doordat beschermingsmiddelen niet op orde waren?
Het RIVM geeft aan dat er voor het toenemend aantal meldingen van COVID-19 in de verpleeghuizen meerdere redenen kunnen zijn. De kans op verspreiding in de verpleeghuizen is hoog, mede vanwege de gesloten setting, het langdurig verblijf en het intensieve contact tussen bewoners en zorgpersoneel en tussen bewoners onderling. Ook kan het te maken hebben met het feit dat bij mensen met dementie hygiënemaatregelen lastiger te handhaven zijn. Het is daarom niet zomaar te stellen dat een gebrek aan beschermingsmiddelen een hoge piek van besmettingen veroorzaakt. Het blijkt dat in vrijwel alle landen, onafhankelijk van de beschikbaarheid van beschermende middelen, veel mensen in verpleeghuizen besmet zijn geraakt.
Zijn er mogelijkheden voor verpleeghuizen en andere zorginstellingen om mondkapjes te laten testen? Zo niet, is er een mogelijkheid om dat te faciliteren?
Indien buiten de reguliere kanalen wordt ingekocht, zijn er diverse instituten, zoals universiteiten en ziekenhuizen, die zelf filtertesten uitvoeren. Ook zijn er particuliere bedrijven die deze testen aanbieden. Enkele van deze organisaties zijn: Kalibra, TUDelft, Proqares, BSI, Inspec en bij Dekra via diens zusterbedrijf in Duitsland.
Discriminatie en etnisch profileren in alle lagen van de overheid |
|
Farid Azarkan (DENK) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
![]() |
Bent u op de hoogte van de berichtgeving over de Nationale ombudsman, die etnisch profileren in alle lagen van de overheid ziet?1
Ja.
Deelt u de mening van de Nationale ombudsman dat «iedereen (bij de overheid) barst van de vooronderstellingen en aannamen (en vooringenomenheid)»? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke conclusies trekt u hieruit?
Mensen hebben helaas last van vooroordelen. In de wetenschap is beschreven hoe ons brein geneigd is de wereld om ons heen te categoriseren en daarmee te simplificeren.2 Dit kan leiden tot discriminatie en dat is ontoelaatbaar. Trainingen kunnen mensen bewust maken van hun eigen vooroordelen en stereotypen en zo discriminatie voorkomen. In de afgelopen jaren hebben ook medewerkers van ministeries en gemeenten dergelijke trainingen gevolgd bij het College voor de rechten van de mens.3 Ik zet in op verdere bevordering van dat bewustzijn bij de overheid, onder meer vanuit het strategisch personeelsbeleid Rijk 2025 waarin dit een belangrijk speerpunt is.
Deelt u de mening dat er binnen de overheid geen sprake mag zijn van institutionele vooringenomenheid, etnisch profileren, discriminatie en racisme?
Ja. Het is van groot belang om vooroordelen, bewust of onbewust, tegen te gaan omdat ze kunnen leiden tot discriminatie. De overheid heeft daarin een bijzondere verantwoordelijkheid, neergelegd in artikel 1 van de Grondwet.
Op welke manier gaat u dit zeker stellen, nu institutionele vooringenomenheid, etnisch profileren, discriminatie en racisme kennelijk zo wijd verbreid zijn binnen de overheid?
Er ligt bij alle lagen van de overheid een belangrijke verantwoordelijkheid voor de voorkoming en bestrijding van discriminatie. De maatregelen uit het kabinetsbrede antidiscriminatiebeleid zijn mede gericht op de overheid zelf. Ten eerste is bewustwording over vooroordelen belangrijk. Zo vergroot het Kennisplatform Integratie & Samenleving, gefinancierd door het Ministerie van SZW, de bewustwording over vooroordelen en discriminatie bij beleidsmakers van gemeenten en andere overheidsinstellingen. Om vooroordelen bij de werving en selectie tegen te gaan worden trainingen ingekocht voor leden van selectie commissies om vooringenomenheid te voorkomen en selectie gesprekken te verbeteren. Naast deze preventieve maatregelen is het van groot belang om de norm, neergelegd in de gelijke behandelingswetgeving en ook in de privacywetgeving, nadrukkelijk onder de aandacht te brengen binnen de overheid en te vertalen naar de uitvoeringspraktijk. Dit doe ik bijvoorbeeld door te werken aan een vertaling van juridische anti-discriminatienormen naar ontwerpprincipes voor de ontwikkelaars van AI-systemen, die de ontwikkelaars helpen om non-discriminatienormen zo goed mogelijk te borgen in het ontwerp van AI. Tenslotte krijgt het voorkomen en bestrijden van discriminatie een plaats in het integriteitsbeleid binnen de overheid. Het tegengaan van misbruik van bevoegdheden, belangenverstrengeling en ongewenste omgangsvormen zoals discriminatie, maakt op grond van de Ambtenarenwet onderdeel uit van het integriteitsbeleid dat gericht is op het bevorderen van goed ambtelijk handelen. Van ambtenaren wordt verwacht dat zij op een respectvolle manier omgaan met anderen, zowel in hun contacten buiten als binnen de organisatie. Ambtenaren worden aangemoedigd elkaar aan te spreken op ongewenst gedrag en vermoedens van integriteitsschendingen te melden. Binnen het Rijk krijgt de positie van de melder de komende tijd extra aandacht. Ik verwacht de Tweede Kamer met een Kamerbrief voor het zomerreces nader hierover te kunnen informeren.
Deelt u de mening van de Nationale ombudsman dat het lerend vermogen van sommige overheidsorganisaties beperkt is en het voortschrijdend inzicht wel erg langzaam voortschrijdt? Klopt het dat het bijna altijd om monopolistische organisaties gaat, waarvoor de burger geen alternatief heeft?
Discriminatie is ontoelaatbaar en moet op alle mogelijke manieren voorkomen en bestreden worden. Zoals beschreven in het antwoord op vraag 1 komen vooroordelen, bewust of onbewust, helaas bij alle mensen voor. Overheidsorganisaties hebben, vanwege hun specifieke rol in een democratische rechtsstaat, bij uitstek een verantwoordelijkheid om conform het gelijkheidsbeginsel te handelen. Het kabinet zet erop in om dit te bevorderen, onder meer met de acties toegelicht bij vraag 2.
Wanneer verwacht u dat het onderzoek van de Nationale ombudsman over etnisch profileren binnen de overheid zal worden afgerond? Is het waar dat er in korte tijd al 150 tot 200 meldingen hierover binnen gekomen zijn? Kunt u op dit onderzoek een kabinetsreactie schrijven met concrete actiepunten om etnisch profileren tegen te gaan?
De Nationale ombudsman doet een onderzoek naar hoe overheidsinstanties – waaronder de ombudsman zelf – om moeten gaan met klachten over etnisch profileren. De Nationale ombudsman verwacht het onderzoek in het najaar van 2020 af te ronden. In het kader van het onderzoek heeft de Nationale ombudsman tijdelijk een meldpunt geopend waarin burgers zijn gevraagd hun ervaringen met etnisch profileren te delen. Daarbij lag de focus op de vraag of burgers hierover een klacht hebben ingediend, en zo nee waarom niet, en zo ja, hoe zij dat hebben ervaren. Hierop zijn tussen de 150 en 200 reacties van burgers ontvangen.
Uiteraard zal ik het rapport na de openbaarmaking ervan bestuderen en bezien of het mij aanleiding geeft tot nadere vervolgacties.
Kunt u dit onderzoek zodanig verbreden dat het niet alleen gaat over afhandeling van klachten, maar ook naar het hele fenomeen etnisch profileren in al zijn facetten? Dus dat er ook gekeken wordt naar de oorzaken en mechanismes, die een rol spelen bij etnisch profileren? En hoe dit op een effectieve manier is tegen te gaan?
De focus van de Nationale ombudsman ligt bij dit onderzoek op de klachtbehandeling, omdat dat het expertisegebied is van de ombudsman. In zijn rapport zal de ombudsman ingaan op de manier waarop klachtbehandeling een rol kan spelen bij het tegengaan van etnisch profileren. Daarnaast zijn diverse instanties bezig met etnisch profileren (bijvoorbeeld de Autoriteit Persoonsgegevens). Ik verwacht dat lopende initiatieven, zoals die van de Nationale ombudsman en de Autoriteit Persoonsgegevens, meer inzicht zullen geven in een effectieve aanpak van etnisch profileren.
Zullen in dit onderzoek van de Nationale ombudsman ook de Belastingdienst, de politie, het UWV, het CBR, de SVB, de IND2 en de gemeenten meegenomen worden? Kunt u dit verzoek doen aan de Nationale ombudsman?
Voor het onderzoek van de Nationale ombudsman staan klachten centraal van burgers die het gevoel hebben dat zij er bij de opsporing of rechtshandhaving worden uitgepikt door een individuele ambtenaar vanwege hun etniciteit. Gelet op die definitie worden bij dit onderzoek de volgende overheidsinstanties betrokken: politie, KMar, UWV, SVB, Belastingdienst Douane en gemeenten.
Deelt u de mening van de Nationale ombudsman dat de politie er helaas in negatieve zin uitspringt wat betreft de vooringenomenheid? Klopt het dat dit zich met name uit in onterechte staandehoudingen en niet serieus omgaan met klachten?
In het artikel wordt een aantal overheidsorganisaties genoemd waarover klachten zijn als het gaat om institutionele vooringenomenheid. Ook wordt aangegeven dat er regelmatig klachten zijn over het optreden van de politie, hetgeen ook moet worden gerelateerd aan het feit dat de politie als frontlinie-organisatie van de overheid heel zichtbaar is.
De politie mag geen onderscheid maken tussen burgers zonder objectieve rechtvaardiging. De politie richt zich daarom – onder meer door middel van bewustwording via opleiding en trainingen – op professioneel controleren waarmee etnisch profileren wordt voorkomen. Met het oog hierop is het handelingskader proactief controleren ontwikkeld als richtsnoer voor een objectieve rechtvaardige selectie en goede bejegening.
Het voorkomen van etnisch profileren is van cruciaal belang voor de legitimiteit van het optreden van de politie, het maatschappelijk vertrouwen van eenieder in de politie en effectief politieoptreden5. De politie beschikt daarom ook over een toegankelijke en transparante klachtenprocedure waarin de onafhankelijke beoordeling van een klacht is geborgd. Uit de jaarcijfers van de politie blijkt dat van de 9677 ontvangen klachten in 2019, de politie 60 klachten ontving over etnisch profileren in de periode van januari 2019 tot april 2020.
Is het waar dat de klachtenprocedure bij de politie niet onafhankelijk is en bijna nooit leidt tot sancties tegen politieagenten? Kunt u er voor zorgen dat klachten over de politie worden behandeld door personen die onafhankelijk zijn van de politie? En dat deze klachten leiden tot echte sancties, en echte genoegdoening van personen, die zijn gedupeerd door de Politie?
De politie voert haar werk zo goed mogelijk uit. Vaak gaat dat goed, ook in lastige situaties. Maar soms gaat het niet goed. In die gevallen kan een burger binnen één jaar een klacht indienen bij de politie.
De klachtenprocedure van de politie vindt haar grondslag in de Algemene wet bestuursrecht. In de eerste fase van de procedure wordt allereerst bepaald of een klacht al dan niet ontvankelijk is. Wanneer een klacht in behandeling wordt genomen, wordt getracht om met de klager en betrokken politiemedewerker(s) in gesprek te gaan en de klacht naar tevredenheid op te lossen. Als de klager tevreden is stopt de klachtbehandeling. Indien dit niet lukt, heeft de klager de mogelijkheid de behandeling van de klacht voort te zetten in de tweede fase. De politiechef van de betreffende eenheid vraagt advies aan een onafhankelijke klachtencommissie. Die commissie bestaat uit mensen die niet bij de politie werken. De klachtencommissie start een eigen onderzoek. Onderdeel daarvan is het organiseren van een hoorzitting waarbij de klager en de politiemedewerker beiden een toelichting kunnen geven op het politieoptreden. De klachtencommissie levert na het onderzoek een advies aan bij de politiechef. De politiechef stuurt de klacht ook voor advies door naar de burgemeester en de hoofdofficier van justitie. Aan het eind van deze fase wordt door de politiechef een beslissing genomen over de klacht. Indien de klager het niet eens is met deze beslissing dan kan hij/zij zich wenden tot de Nationale ombudsman.
De klachtenprocedure van de politie is een zorgvuldig ingerichte procedure waarvan een onafhankelijke beoordeling van klachten onderdeel uitmaakt. De klachtenprocedure is gericht op het herstel van vertrouwen van de burger in de politie en op het leren van klachten. Het is niet gericht op sanctioneren. Een klacht kan wel aanleiding geven tot het uitvoeren van een disciplinair of strafrechtelijk onderzoek. Daaruit kunnen sancties volgen. De politie werkt voortdurend aan de verbetering van de klachtenprocedure.
In het kader van professionalisering van de klachtbehandeling is de politie in 2019 in samenwerking met de Nationale ombudsman een verbetertraject gestart. Via workshops worden beelden gedeeld over de huidige werking van de klachtbehandeling binnen de politie en hoe deze richting de burger kan worden verbeterd. Ook is er een werkgroep gestart die vakgerichte workshops voor alle klachtbehandelaars organiseert, zoals een workshop over het herkennen van lichaamstaal en een werkbezoek aan klachtafdelingen van andere organisaties. Medewerkers van eenheden zijn ook bij andere eenheden op bezoek gegaan, waarbij gesproken is over het procesmodel klachten, de eenduidigheid van werken én waarbij het leren van elkaar centraal stond.
Herinnert u zich de brief van Minister-President Rutte van 6 februari 2012 aan het Landelijk Platform Slavernijverleden? Klopt het dat daarin stond dat «... de overheid alle burgers en ingezetenen van ons land gelijk behandelt en niet discrimineert»? Hoe verhoudt dit zich tot de bevindingen van de Nationale ombudsman, die het tegenovergestelde zegt?
De overheid is gehouden aan artikel 1 van de Grondwet en dient allen die zich in Nederland bevinden in gelijke gevallen gelijk te behandelen. Het is zeer onwenselijk als vooroordelen tot discriminatie leiden. Het is de opdracht van iedere overheidsorganisatie om dat te voorkomen en bestrijden. Daar is onze inzet op gericht. Het is goed dat de Nationale ombudsman dit vanuit zijn rol onder de aandacht brengt.
Bent u bereid om de strafbare feiten, zoals opgesomd in artikel 137c t/m 137g en 429quater van het Wetboek van Strafrecht expliciet strafbaar te stellen op grond van nationaliteit en taal? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet onderschrijft het belang van de strafbaarheid van discriminatie op grond van nationaliteit en taal. De huidige wetgeving beschermt dat belang. Eén van de opgenomen discriminatiegronden in de zogeheten antidiscriminatiebepalingen in het Wetboek van Strafrecht (de artikelen 137c-137g en 429quater), betreft «ras». De grond ras omvat, in overeenstemming met het VN Verdrag tegen rassendiscriminatie, kenmerken van fysieke, etnische, geografische, culturele, historische of godsdienstige aard. Dit wordt bevestigd door vaste rechtspraak van de Hoge Raad (zie o.a. Hoge Raad 13 juni 2000, NJ 2000, 513 en HR 29 maart 2016, ECLI:NL:HR:2016: 510). Discriminatie van een persoon op grond van diens nationaliteit valt daar onder, evenals taal en burgerschap voor zover deze die afkomst markeren. Het kabinet ziet om deze reden geen aanleiding taal en nationaliteit als zelfstandige discriminatiegronden in de strafwetgeving op te nemen.
Bent u bereid om artikel 1 van de Grondwet met de gronden etniciteit en nationaliteit te verruimen? Zo nee, waarom niet?
Ook het begrip ras in artikel 1 van de Grondwet dient overeenkomstig het Internationaal Verdrag inzake de uitbanning van elke vorm van rassendiscriminatie en vaste jurisprudentie ruim te worden uitgelegd en omvat onder meer: huidskleur, afkomst of nationale of etnische afstamming.6 Ik acht een verruiming van artikel 1 van de Grondwet dan ook niet noodzakelijk.
Bent u bereid om het brede antidiscriminatie- en racismebeleid grondig te evalueren, inclusief de Wet gemeentelijke antidiscriminatievoorzieningen? Zo nee, waarom niet?
Ik informeer uw Kamer elk jaar over de voortgang van de kabinetsaanpak van discriminatie, mede namens de Minister van Justitie en Veiligheid (JenV), de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SZW), de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (OCW), de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS), de Minister voor Basis- en Voortgezet Onderwijs (BVOM) en Media en de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid. Deze voortgang komt vervolgens aan de orde in algemene overleggen met de vaste Kamercommissie van Binnenlandse Zaken. Hiermee vindt er jaarlijks een grondige beoordeling plaats van het kabinetsbeleid tegen discriminatie en racisme. Overigens heb ik naar aanleiding van verschillende rapporten over de antidiscriminatievoorzieningen in mijn brief van 16 oktober 20197 mijn visie neergelegd over de versterking van antidiscriminatievoorzieningen.
Aanbestedingen van tolk- en vertaaldiensten |
|
Michiel van Nispen , Maarten Groothuizen (D66) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
![]() |
Herinnert u zich uw toezegging aan de Kamer om geen onomkeerbare stappen te zetten in de richting van het programma Tolken in de Toekomst?1
Ja, ik heb in afwachting van het advies van de parlementair advocaat geen onomkeerbare stappen gezet.
Hoe moet in het kader van de bovenstaande toezegging het openen van een voorinschrijving voor het nieuwe register voor tolken en vertalers worden bezien?2 Kunt u toelichten waarom hier volgens u geen sprake is van een onomkeerbare stap?
De voorinschrijving voor het nieuwe Register beëdigde tolken en vertalers is geen definitieve inschrijving en is bovendien nog niet gestart. Er is dus geen sprake van een onomkeerbare stap.
Hoe moet in het kader van de bovenstaande toezegging de online aankondiging van aanbestedingen door uw Ministerie van tolk- en vertaaldiensten worden bezien?3 Kunt u toelichten waarom hier volgens u geen sprake is van een onomkeerbare stap?
Voor een goed verloop van de aanbestedingen met een zo breed mogelijk aantal inschrijvers is het van belang alle potentiële geïnteresseerde marktpartijen in beeld te hebben. Om in contact te komen met deze partijen is in de afgelopen jaren vaker een dergelijke oproep gedaan. Zo’n bericht is geen onomkeerbare stap.
Door wie en wanneer is besloten de bovenstaande stappen te zetten?
De stappen genoemd in vraag 2 en 3 maken onderdeel uit van de voorbereiding op de implementatie van de nieuwe systematiek voor tolk- en vertaaldiensten en betreffen, zoals gezegd, geen onomkeerbare stappen. De stappen zijn onderdeel van het lopende transitietraject dat toewerkt naar de nieuwe systematiek voor tolk- en vertaaldiensten, waarover ik u onder meer in mijn brieven van 13 november 2018 en 5 april 2019 reeds heb geïnformeerd.4
Kunt u het beeld wegnemen dat u de aanbestedingen voortzet ondanks dat u eerder heeft aangegeven niets te zien in aanbestedingen van deze diensten4 en dat de parlementair advocaat heeft aangetoond dat de overheid er ook voor kan kiezen tolken en vertalers in dienst te nemen, of binnen de rijksoverheid de activiteiten voor het plannen en inzetten van tolken en vertalers te organiseren?5
Voor de duidelijkheid benadruk ik dat deze diensten voor een groot deel al worden aanbesteed. U hebt uit mijn reactie tijdens het AO tolken en vertalers op 19 februari 2020 kunnen opmaken dat ik geen nieuwe aanbestedingssystematiek zou introduceren als hier geen noodzaak toe zou zijn. Die noodzaak is er echter wel en heb ik toegelicht in mijn reactie op het advies van de parlementair advocaat, die u op 20 mei jl. ontvangen heeft.7 In de eerste plaats volgen we met het aanbesteden van tolk- en vertaaldiensten de Aanbestedingswet, die stelt dat ook op tolk- en vertaalopdrachten het reguliere aanbestedingsregime van toepassing is. Daarnaast kiezen we met de nieuwe systematiek voor een eenduidige marktbenadering en een betere grip op kwaliteit. Het is bovendien noodzakelijk om op korte termijn invulling te geven aan de verplichting de tolk- en vertaaldienstverlening aan te besteden. Uitstel van de aanbestedingen en implementatie van de systematiek brengt onzekerheden met zich mee voor de continuïteit van de dienstverlening van een aantal organisaties en voor de sector zelf. In de reactie op het advies van de parlementair advocaat heb ik uiteengezet dat en waarom het intern organiseren van tolk- en vertaaldiensten geen begaanbare weg is.
Wanneer kan de Kamer uw reactie op het rapport van de parlementair advocaat verwachten? Schetst u in uw reactie ook hoe de toekomst van tolk- en vertaaldiensten er uit komt te zien?
Mijn reactie op het advies van de parlementair advocaat heeft u ontvangen op 20 mei 2020 (zie vraag 5).
Voor een uitgebreide beschrijving van tolk- en vertaaldienstverlening en de waarborgen die voor de positie van de beroepsgroep zijn ingebouwd verwijs ik naar mijn brieven van 13 november 2018 en 5 april 2019 (zie vraag 4).
Waarom worden beslissingen genomen over de registertolken en registervertalers zonder die beroepsgroep hiervan in kennis te stellen of, beter nog, met de tolken en vertalers hierover in gesprek te gaan?
In de afgelopen jaren is er veel tijd en aandacht gegaan naar het betrekken van de beroepsgroep en de beroepsorganisaties. Het gaat dan niet alleen over de huidige Rbtv-tolken en -vertalers, maar ook de tolken die momenteel nog niet zijn opgenomen in het register en die wel veelvuldig ingezet worden bij rijksoverheidsorganisaties. De zorgen die daarbij naar voren zijn gebracht, zijn zorgvuldig meegenomen in de gewijzigde systematiek voor tolk- en vertaaldiensten. Ik realiseer me dat er nog steeds zorgen zijn, maar ik ben ervan overtuigd dat met de invoering van de nieuwe systematiek voor tolk- en vertaaldiensten een sterke en noodzakelijke professionaliseringsslag wordt gemaakt en de zorgen van de beroepsgroep geadresseerd worden. Door het vormgeven van een goede en effectieve monitoring is de mogelijkheid gecreëerd om de praktijk van de nieuwe systematiek met elkaar te volgen.
Kunt u deze vragen zo snel mogelijk, uiterlijk binnen een week, beantwoorden?
Beantwoording van deze vragen was niet eerder mogelijk dan vandaag.
Het artikel ‘Burgemeesters: doorgeslagen privacywet heeft extra doden gekost’ |
|
Gerrit-Jan van Otterloo (50PLUS) |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Burgemeesters: doorgeslagen privacywet heeft extra doden gekost»?1
Ja, ik ben bekend met dit artikel.
Hoe oordeelt u over de stelling van de burgemeester van Nunspeet, dat de privacywetgeving ervoor heeft gezorgd dat er in Nederland onnodig mensen zijn overleden aan het coronavirus? Kunt u uw antwoord toelichten?
Volgens de burgemeester van Nunspeet zouden er onnodig mensen aan het coronavirus zijn overleden, omdat hij niet mocht communiceren over het aantal besmettingen en sterfgevallen in verband met de privacywetgeving.
Allereerst dient hierbij onderscheid te worden gemaakt tussen het melden van besmettingen en sterfgevallen. De Algemene Verordening Gegevensbescherming (AVG) is alleen van toepassing op persoonsgegevens van levende personen.2 Het melden van sterfgevallen valt dan ook buiten de reikwijdte van de AVG. Bij het melden van besmettingen speelt de AVG wel een rol. Gegevens over de gezondheid is volgens artikel 9, eerste lid, van de AVG een bijzondere categorie van persoonsgegevens, waarvoor een verwerkingsverbod geldt. De verwerking hiervan is slechts toegestaan wanneer een specifieke uitzonderingsgrond van toepassing is. Een daarvan betreft verwerkingen die noodzakelijk zijn om redenen van algemeen belang op het gebied van de volksgezondheid. 3 Dit vereist een wettelijke basis, die gevonden kan worden in de Wet publieke gezondheid.
In de Wet publieke gezondheid is bepaald dat een arts die een infectie met het coronavirus vaststelt, dit onverwijld moet melden aan de GGD.4 Ook in verpleeghuizen zal bij een besmetting dit aan de GGD moeten worden gemeld. In geval van bewoners van verzorgingshuizen zijn de gegevens die een arts dient de delen met de GGD: de naam, het adres, de geboortedatum, het burgerservicenummer en de verblijfplaats van de betrokken persoon alsmede gegevens over de infectieziekte.5 Meer informatie mag niet worden gedeeld met de GGD.
De GGD dient vervolgens de ontvangst van een dergelijke melding onverwijld door te geven aan de voorzitter van de veiligheidsregio en aan de burgemeester van de gemeente waar de betrokken persoon zijn woon- of verblijfplaats heeft, alsmede aan het RIVM.6 Aan de voorzitter van de veiligheidsregio en aan de burgemeester mag van deze gegevens alleen de informatie worden verstrekt die zij nodig hebben voor de uitoefening van hun wettelijke bevoegdheden onder de Wet publieke gezondheid.7 Omdat de bestrijding van een zogenaamde A ziekte, zoals het coronavirus, aan de voorzitter van de veiligheidsregio is voorbehouden, zijn de bevoegdheden van de burgemeester in deze beperkt. Ook de communicatie naar buiten toe over aantallen besmettingen en/of sterfgevallen ligt bij de voorzitter van de veiligheidsregio. Om die reden ontvangen burgemeesters alleen informatie in de vorm van geaggregeerde aantallen, net als het RIVM. Voor zijn rol als burgervader is het vooral van belang dat hij op de hoogte is van het feit dat er besmettingen zijn. Dat is in de onderhavige situatie ook gebeurd.
Zoals uit het bovenstaande blijkt, vormde de privacywetgeving geen belemmering voor het communiceren van de nodige informatie over deze besmettingen en sterfgevallen.
Klopt het dat officiële instanties (waaronder burgemeesters) niet mochten melden dat mensen in de betreffende verpleeghuizen aan corona zijn overleden? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zoals gezegd is de AVG niet van toepassing op persoonsgegevens van overleden personen.8 Het melden van het aantal sterfgevallen is met andere woorden niet in strijd met de privacywetgeving.
De meldingen over besmettingen en de daarop te nemen maatregelen lopen via de lijn van artsen, GGD’en en het RIVM.
Zo ja, was u tijdens de debatten over het coronavirus op de hoogte van het feit dat officiële instanties overledenen niet konden of mochten melden?
Zie antwoord vraag 3.
Zijn er meerdere meldingen geweest van situaties als deze?
Er zijn mij geen andere meldingen bekend.
Op welke wijze is op dit moment in de wet vastgelegd dat informatie als deze niet gedeeld mag worden?
Zoals aangegeven in het antwoord op vragen 2 en 4 is de communicatie over infectiezieken geregeld in de Wet publieke gezondheid en loopt het delen van deze informatie en de aanpak van de bestrijding via de inhoudelijke lijn van artsen, GGD’en en het RIVM.
De privacywetgeving vormt verder geen belemmering voor het melden van sterfgevallen in verpleeghuizen. De AVG is niet van toepassing op persoonsgegevens van overleden personen.
Voorziet de privacywetgeving in de mogelijkheid om af te wijken van deze wetgeving, bijvoorbeeld in situaties van nationaal belang of risico’s voor de volksgezondheid?
Zie antwoord vraag 6.
Zo nee, zijn er situaties denkbaar waarin het nationaal belang, de volksgezondheid, in de afweging prevaleert boven privacywetgeving? Zo ja, kunt u aangeven in welke situaties?
Zie antwoord vraag 6.
Waarom is er in deze situatie, met deze groep kwetsbare patiënten en potentiële patiënten, deze keuze gemaakt?
Zie antwoord vraag 6.
Is het denkbaar dat er extra besmettingen hebben plaatsgevonden via bewoners en bezoekers van bewoners, omdat niet officieel bekend was hoeveel coronabesmettingen er in het betreffende verpleeghuis waren? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 6.
Hoe heeft de GGD bron- en contactonderzoek uitgevoerd bij deze besmettingen?
De GGD voert bron- en contactonderzoek uit op basis van het protocol van het RIVM.9 Het doel van bron- en contactonderzoek is contacten identificeren, informeren over de blootstelling en risico’s op besmetting, wijzen op maatregelen die genomen dienen te worden om verdere verspreiding te voorkomen en betrokkenen hierin te begeleiden. In het protocol vanaf 6 mei wordt er onderscheid gemaakt tussen drie verschillende categorieën contacten: huisgenoten, overige nauwe contacten en overige contacten. De GGD adviseert betrokkenen maatregelen te treffen die de verspreiding van het virus tegengaan, passend bij de aard van het contact dat ze hebben gehad met de indexpatiënt, en belt op dag 1, 7 en 14 van de getroffen maatregelen over hoe het gaat.
Het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport heeft mij laten weten dat er, vóór 12 maart, bij alle vastgestelde besmettingen met het coronavirus een volledig bron- en contactonderzoek plaatsgevonden heeft. Na 12 maart is er gekozen voor een gerichtere aanpak. De aanpak bij verpleeghuizen is specifiek gericht op de omstandigheden in verpleeghuizen. Omdat bewoners in verpleeghuizen veelal dicht bij elkaar leven en in feite een huishouden vormen, wordt in beginsel een gehele of een gedeelte van een afdeling behandeld als zijnde mogelijk besmet. De prioriteit ligt vervolgens op het voorkomen dat het coronavirus zich verspreidt naar andere patiënten en andere afdelingen. Bron- en contactonderzoek vindt plaats bij het personeel van het verpleeghuis en bij bezoekers van bewoners.
Volgens de GGD is dit in dit geval ook gebeurd.
Gaat u naar aanleiding van deze situatie actie ondernemen? Is bijvoorbeeld een wetswijziging denkbaar?
Gelet op het bovenstaande acht ik een wetswijziging of verdere actie niet nodig.
Hoe gaat u ervoor zorgen dat dit wordt opgelost?
Het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport heeft mij laten weten dat ze in haar overleg met de GGD en de voorzitters veiligheidsregio aandacht zal besteden aan de informatieverstrekking aan burgemeesters.
Kunt u deze vragen binnen een week beantwoorden?
Dat is helaas niet gelukt.
Het bericht ‘cyberbeveiliger Fox-IT schorst drie directieleden’. |
|
Kees Verhoeven (D66) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Cyberbeveiliger Fox-IT schorst drie directieleden»?1
Ja.
Kunt u nader ingaan op de situatie bij Fox-IT en de mogelijke gevolgen voor de dienstverlening aan de overheid op het gebied van cyberveiligheid en de versleuteling van staatsgeheimen?
De samenwerking tussen de overheid en Fox-IT is vooralsnog onveranderd, wel houden wij de situatie nauwlettend in de gaten. Er is regulier en goed contact tussen Fox-IT, Fox Crypto BV en de relevante overheidsonderdelen.
Toen Fox-IT in 2015 werd overgenomen door de Britse NCC-Group zijn er speciale afspraken gemaakt zodat de specialistische dienstverlening van Fox-IT voor de Nederlandse overheid niet in gevaar zou komen. Hierover is uw Kamer meermaals geïnformeerd2 Deze afspraken berusten op een aantal voorwaarden zoals het onderbrengen van alle crypto-gerelateerde opdrachten bij een apart bedrijfsonderdeel Fox Crypto BV en het scheiden van ICT-systemen van Fox Crypto BV en de andere onderdelen van Fox-IT. Zolang aan deze voorwaarden wordt voldaan, zien wij geen reden dat de versleuteling van staatsgeheimen, gebruikmakend van de producten van Fox Crypto, in gevaar komt.
Fox Crypto BV, waarbinnen beveiligingsproducten voor staatsgeheime informatie worden ontwikkeld, is een in Nederland ingeschreven BV. Voor zowel personen, materieel, informatie als de fysieke locatie is het VIRBI 2013 (Besluit Voorschrift Informatiebeveiliging Rijksdienst Bijzondere Informatie) onverkort van toepassing.
Deelt u de mening dat met name de cryptografische afdeling van Fox-IT van essentieel belang is voor de Nederlandse overheid?
Ja, het is essentieel dat de overheid toegang heeft tot hoogwaardige
cryptologische toepassingen. Fox Crypto BV. levert dergelijke toepassingen en is daarmee een belangrijke partner van en voor de rijksoverheid.
Ziet u risico’s in de ontstane situatie bij Fox-IT voor de doorgang van dergelijke cruciale diensten aan de overheid? Zo ja, welke stappen neemt u deze risico’s te ondervangen?
Het is essentieel dat de overheid toegang heeft en blijft houden tot hoogwaardige cryptologische toepassingen. Het vervaardigen van dergelijke producten vindt plaats in een uiterst kleine markt, met een beperkt aantal afnemers. De hiervoor benodigde kennis en techniek is slechts bij enkele gespecialiseerde bedrijven aanwezig. Vanuit de rijksoverheid wordt gewerkt aan de Nationale Cryptostrategie. Het uitvoeren daarvan moet dit risico verkleinen.
Bezoekverboden aan niet-coronapatienten in Limburgse ziekenhuizen |
|
Lilianne Ploumen (PvdA) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA), Martin van Rijn (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u ermee bekend dat een aantal ziekenhuizen nog altijd een bezoekverbod hanteert voor niet-corona patiënten?
Sinds 2 juni zijn er geen bezoekverboden meer van kracht in Limburgse ziekenhuizen. Een aantal Limburgse ziekenhuizen hanteerde eerder wel een bezoekverbod. De ziekenhuizen hanteren nu bezoekregelingen. De ziekenhuizen wilden met een bezoekverbod voor non-covid patiënten verdere verspreiding van het coronavirus onder personeel en patiënten voorkomen. De prioriteit ligt in de ziekenhuizen bij de zorg voor de patiënten, die veilig moet zijn, en de zorgverleners, die veilig moeten kunnen werken. Ook in de ziekenhuizen moet de 1,5 meter afstand gerealiseerd kunnen worden, zeker gezien de kwetsbaarheid van patiënten juist bij niet corona-patiënten. Het kabinet stelt algemene richtlijnen vast met betrekking tot de omgang met het coronavirus. Afhankelijk van de ontwikkelingen is het aan de ziekenhuizen zelf wanneer en welke bezoekregelingen zij toepassen om de richtlijnen te kunnen volgen en daarmee ook de veiligheid te kunnen waarborgen voor patiënt en zorgverlener. Dit kan dus per ziekenhuis en per regio verschillen.
Klopt het dat in een aantal ziekenhuizen, waaronder het Zuyderland Medisch Centrum Heerlen en drie andere Limburgse ziekenhuizen, nog altijd sprake is van een bezoekverbod? Kunt u dit toelichten?
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u een overzicht geven van de verschillende bezoekregelingen die op dit moment door de verschillende ziekenhuizen worden gehanteerd? In hoeveel ziekenhuizen is nog altijd een bezoekverbod van kracht?
De Nederlandse Vereniging van Ziekenhuizen (NVZ) heeft laten weten dat er sinds 2 juni in Limburg geen ziekenhuizen meer zijn die een bezoekverbod hebben. Patiënten die opgenomen zijn in het Zuyderland Medisch Centrum, Sint Jansgasthuis, Laurentius ziekenhuis, VieCuri en MUMC mogen één keer per dag één bezoeker ontvangen. De ziekenhuizen geven allen aan dat een bezoekregeling niet vastgesteld is voor een vooraf bepaalde periode, maar afhankelijk is van de ontwikkelingen in het ziekenhuis.
Wat zijn de richtlijnen met betrekking tot ziekenhuisbezoek aan niet-coronapatienten?
Er zijn geen specifieke richtlijnen met betrekking tot ziekenhuisbezoek aan (niet-)coronapatiënten. Ziekenhuizen zijn zelf verantwoordelijk voor het leveren van persoonsgerichte, veilige en verantwoorde zorg. De algemene maatregelen die het kabinet inzet, gelden voor iedereen in Nederland en worden door ziekenhuizen zelf vertaald naar het beleid van de ziekenhuizen. De uitwerking daarvan kan per situatie verschillend zijn en afhankelijk zijn van bouwtechnische aspecten (breedte van gangen, aantal patiënten op een kamer), personeelsaspecten (is er toezicht, begeleiding en handhaving nodig en is daarvoor capaciteit beschikbaar) en de druk op de zorg (aantal coronapatiënten en de mate waarin de reguliere zorg opgestart is).
Bent u ook van mening dat een bezoekverbod alleen in uiterste nood moet worden ingevoerd en zo snel mogelijk weer moet worden ingetrokken als de situatie dit toe laat?
Ik begrijp dat een bezoekverbod, zeker in de huidige situatie, veel impact heeft op patiënten en hun naasten. Patiënten moeten echter kunnen rekenen op veilige zorg en zijn veilige werkomstandigheden voor de zorgverleners essentieel. Een bezoekverbod of bezoekregeling om verdere verspreiding van het coronavirus onder personeel en patiënten te voorkomen en de veiligheid te kunnen waarborgen kan daarvoor door ziekenhuizen worden afgegeven. De Limburgse ziekenhuizen geven allen aan dat de bezoekregeling niet is vastgesteld voor een vooraf bepaalde periode, maar afhankelijk is van de ontwikkelingen in het ziekenhuis.
Kunt u deze vragen zo spoedig mogelijk beantwoorden?
Ja.
De waarschuwing van de Nationale Ombudsman het stroomstootwapen terughoudend te gebruiken |
|
Antje Diertens (D66) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Ombudsman: gebruik stroomstootwapen terughoudend»?1
Ja.
Hoe duidt u het gegeven dat het stroomstootwapen is ingezet tegen een demente man van 73 en jongeman in een psychose?
De oproep van de Nationale ombudsman is in algemene zin al geldend voor ieder gebruik van deze of andere geweldsmiddelen. Daarnaast wordt gebruik van geweld door de politie achteraf altijd beoordeeld op rechtmatigheid, proportionaliteit en subsidiariteit. Zo ook bij de inzet van het stroomstootwapen.
Met het stroomstootwapen kan de politie, mits zorgvuldig ingezet, met minder geweld gevaarsituaties tot een goed einde brengen. Het zorgvuldig inzetten van het stroomstootwapen is uiteraard een belangrijk onderdeel van de opleiding en training die politieagenten doorlopen voordat zij over het stroomstootwapen mogen beschikken en dit indien noodzakelijk en in overeenstemming met de geweldsinstructie kunnen inzetten.
De politiechef van de eenheid Rotterdam heeft in reactie op het onderzoek van de Nationale ombudsman aangegeven dat de politie hier lering uit trekt. Ik ga verder niet in op specifieke casussen waarbij het stroomstootwapen is gebruikt.
Was u voorafgaand aan het advies van de Nationale ombudsman bekend met de klachten over de inzet van het stroomstootwapen in een GGZ-instelling? Zo ja, welke lessen zijn hieruit getrokken en welk gevolg heeft dit gehad voor het beleid rondom de inzet van het stroomstootwapen?
In het najaar van 2018 heb ik uw Kamer geïnformeerd dat de GGZ een inspanningsverplichting heeft om eerst zelf een acute noodsituatie beheersbaar te maken. Bij de afspraken die de politie met de GGZ-sector heeft gemaakt gelden de volgende uitgangspunten. De GGZ-instelling doet pas een beroep op de politie indien zij er zelf niet in slaagt een situatie beheersbaar te houden of te maken. Om de juiste aanpak te kunnen bepalen, is de inzet verder dat een door de GGZ-instelling aangewezen functionaris de politie van relevante informatie voorziet, waaronder eventuele medische risico’s of gezondheidsrisico’s waar de politie in die specifieke (nood)situatie rekening mee moet houden. De agent weegt deze informatie mee bij het maken van de keuze voor het meest proportionele middel om de noodsituatie te beëindigen.2 Onder het huidige juridische kader – dat naar aanleiding van de pilots is aangescherpt – voldoet de inzet van het stroomstootwapen ten behoeve van medicijninname, of tegen verdachten die reeds geboeid of anderszins onder controle zijn, bijvoorbeeld in gesloten ruimtes waar ze geen gevaar vormen, niet aan het proportionaliteits- en subsidiariteitsvereiste.3
Op welke wijze heeft u uitvoering gegeven aan de motie van de leden Den Boer en Diertens over de toegezegde monitoring van de gezondheidseffecten van het stroomstootwapen onafhankelijk wetenschappelijk laten uitvoeren?2
Zoals ik in mijn brief van 30 januari 2020 aan de Tweede Kamer heb aangegeven, verwacht ik in het halfjaarbericht politie van komend najaar nader in te kunnen gaan op de opzet van dit onderzoek.5
In hoeverre is het mogelijk voor de politie om bij de inzet van het stroomstootwapen rekening te houden met gezondheidsklachten van burgers tegen wie het wapen wordt ingezet? Welke implicaties heeft dit voor de inperking van de inzet van het stroomstootwapen?
Tijdens de opleiding en training worden politieambtenaren bewust gemaakt van de risico’s bij het gebruik van de diverse vormen van geweld en het gebruik van geweldmiddelen. Dit geldt ook voor het gebruik van het stroomstootwapen. Daarbij wordt uitvoerig besproken wanneer in het kader van bekende dan wel zichtbare gezondheidsklachten, maar ook bij jonge kinderen, zichtbaar zwangere vrouwen, ouderen en zichtbaar zwakkere personen, het stroomstootwapen niet mag worden gebruikt indien met het gebruik van een minder ingrijpend geweldsmiddel kan worden volstaan of omdat het beoogde doel dit niet rechtvaardigt. De context van dat moment, zoals omgeving, gedrag van de verdachte, mogelijkheden van andere alternatieven waaronder afwachten en gebruik andere geweldsmiddelen, blijft hierbij altijd leidend.
Overigens is het stroomstootwapen op dit moment, anders dan ten behoeve van de pilotteams, uitsluitend rechtens toegekend aan ambtenaren die behoren tot een aanhoudings- en ondersteuningsteam.6 Door politieambtenaren bewust te maken van de risico’s leren zij situaties beter in te schatten en daar het gebruik van geweld en geweldmiddelen op af te stemmen. In de politieorganisatie en bij politieambtenaren is daarbij continu aandacht voor het leren van het gebruik van geweld.
Welke lichamelijke of mentale gezondheidsrisico’s voorziet u bij het op grote schaal inzetten van het stroomstootwapen?
Aan het gebruik van geweld zijn in zijn algemeenheid altijd risico’s op verwonding verbonden, dat geldt ook voor het stroomstootwapen. Eerder heb ik uw Kamer reeds het WODC rapport Gezondheidseffecten van blootstelling aan stroomstootwapens (Tasers) doen toekomen7. Uit dit rapport blijkt dat bij het gebruik van het stroomstootwapen potentieel drie soorten schade kunnen worden veroorzaakt. In de eerste plaats veroorzaken de darts kleine wondjes in de huid. In de tweede plaats zijn verwondingen denkbaar doordat de doelpersoon tijdelijk geen controle heeft over zijn spieren en daardoor ongelukkig ten val kan komen. In de derde plaats is schade voorstelbaar ten gevolge van de kortstondige stroompuls.
Op dit moment zijn die risico’s op verwonding niet zodanig dat het gebruik van het stroomstootwapen niet langer verantwoord zou zijn. Wel geeft het WODC aan dat meer wetenschappelijke onderzoek nodig is.
Ik heb daarom naar aanleiding van dit rapport besloten dat de bredere invoering bij de politie gepaard moet gaan met nader medisch wetenschappelijk onderzoek. Zoals in het antwoord op vraag 4 reeds is aangegeven, kom ik later dit jaar terug op de invulling van dit onderzoek.
Bent u bereid strengere richtlijnen op te stellen voor het gebruik van het stroomstootwapen alvorens het gebruik ervan uit te breiden naar 17.000 agenten?
Zoals ik in mijn brieven van 15 november 20188 en 15 november 20199 aan uw Kamer heb laten weten, zijn naar aanleiding van de pilots de inzetcriteria reeds aangescherpt.
Gaat u de training van politieagenten aanpassen op basis van het advies van de Nationale ombudsman? Klopt het dat de trainingsdagen met betrekking tot de inzet van het stroomstootwapen worden uitgebreid van twee naar drie? Hoeveel aspiranten krijgen deze training en in welk jaar? Wordt de training met enige regelmaat herhaald, bijvoorbeeld in het kader van de Integrale Beroepsvaardigheidstrainingen? Beschikt de Politieacademie over voldoende opleidingscapaciteit of wordt deze nader uitgebreid?3
De aandachtspunten uit de pilots, de evaluatie en de afspraken uit de handreiking tot samenwerking tussen ggz en politie zijn in de opleiding voor het stroomstootwapen opgenomen. De richtlijnen die de Nationale ombudsman meegeeft voor het stroomstootwapen onderschrijf ik. Ze komen overeen met de afspraken die ik eerder hierover met de politie heb gemaakt.
Zoals ik eerder in mijn brief van 15 november 2019 aan de Kamer heb gemeld, is de opleiding voor het stroomstootwapen uitgebreid van twee naar drie dagen11. Daarnaast heeft de korpschef bij mij aangegeven dat na invoering, het oefenen met- en jaarlijks certificeren voor het stroomstootwapen altijd onderdeel zal uitmaken van de reguliere Integrale Beroepsvaardigheids- Training (IBT), onafhankelijk van de daar thans voor geldende beschikbaar gestelde uren. Zonder geldige certificering mag een politieambtenaar dit geweldmiddel niet tijdens zijn dienst bij zich dragen noch gebruiken.
Het stroomstootwapen wordt uitgerold over 167 basisteams, gefaseerd over 5 jaar. Nadat de implementatie volledig is afgerond, wordt de training van het stroomstootwapen ook opgenomen in de initiële opleiding. Daarom blijft er jaarlijks een noodzaak om de nieuwe instroom, bij de reeds geïmplementeerde teams op te leiden. Bij het berekenen van de impact met deze werkwijze is rekening gehouden met de benodigde middelen en capaciteit.