Het advies van de Wereldgezondheidsorganisatie om de abortuspil na 24 weken te gebruiken |
|
Carla Dik-Faber (CU), Kees van der Staaij (SGP) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
![]() ![]() |
Bent u bekend met het «Clinical practice handbook for safe abortion» van de Wereldgezondheidsorganisatie (WHO)?1
Ja, ik ben bekend met het «Clinical practice handbook for safe abortion» dat de WHO in 2014 heeft uitgebracht.
Klopt het dat de WHO in dit handboek op pagina 34 adviseert om een medicamenteuze abortus door middel van een abortuspil (met het middel misoprostol) ook na 12 weken zwangerschap uit te voeren en zelfs aangeeft dat gebruik na 24 weken zwangerschap mogelijk is?
Ja dat klopt. Een medicamenteuze zwangerschapsafbreking is volgens de WHO ook geschikt voor de afbreking na een zwangerschapsduur van 12 weken.
Hoe rijmt u deze adviezen met de praktijk in Nederland, waarbij artsen de abortuspil niet voorschrijven na 10 weken zwangerschap, met het oog op de medische complicaties die dit met zich kan brengen?
Er dient een onderscheid gemaakt te worden tussen zwangerschapsafbrekingen die in een abortuskliniek uitgevoerd worden door een abortusarts en zwangerschapsafbrekingen die uitgevoerd worden in een ziekenhuis door een gynaecoloog. In de abortusklinieken wordt de medicamenteuze zwangerschapsafbreking conform de Richtlijn «Behandeling van vrouwen die een zwangerschapsafbreking ondergaan» van het Nederlands Genootschap van Abortusartsen, inderdaad alleen toegepast tot een zwangerschapsduur van 9 weken. Een deel van de behandeling vindt namelijk buiten de kliniek plaats2. De vrouw die de behandeling ondergaat wordt geadviseerd niet alleen te zijn tijdens dat deel van de behandeling zodat, indien er onverhoopt een complicatie optreedt medische hulp ingeroepen kan worden indien nodig. De kans daarop neemt toe naarmate de zwangerschap verder gevorderd is, Overigens is de kans op een complicatie (heviger of langdurig bloedverlies, achterblijven restweefsel in de baarmoeder) in algemene zin erg klein
Een zwangerschapsafbreking kan zoals gezegd echter ook plaatsvinden in het ziekenhuis3. De Nederlandse Vereniging voor Obstetrie & Gynaecologie (NVOG) beschrijft in haar Richtlijn «Zwangerschapsafbreking tot 24 weken» (herziening 2015) de diverse behandelschema’s, waaronder de medicamenteuze zwangerschapsafbreking bij een zwangerschapsduur vanaf 12 weken. Deze behandeling vindt volledig in het ziekenhuis plaats en wordt, indien uitgevoerd conform de Richtlijn «Zwangerschapsafbreking tot 24 weken» (herziening 2015), verantwoord geacht. Genoemde richtlijn is in lijn met de eerder door de WHO uitgebrachte Guidance4 en met de «Clinical practice handbook for safe abortion».
Bent u bereid om uw zorgen kenbaar te maken bij de WHO over deze adviezen? Zo nee, waarom niet?
Ik heb geen aanleiding om in contact te treden met de WHO over het in 2014 uitgebrachte «Clinical practice handbook for safe abortion». Dit handbook is een aanvulling op de eerder in 2012 uitgebrachte Guidance, en ziet toe op de praktische toepassing van de aanbevelingen uit deze Guidance. Deze aanbevelingen vinden hun uitwerking reeds in de Nederlandse richtlijnen en veldnormen. Deze zijn in lijn met vigerende wet- en regelgeving. WHO-richtlijnen, inclusief deze over veilige zwangerschapsafbrekingen, worden vastgesteld na een gedegen proces van wetenschappelijk onderzoek en met behulp van panels van internationaal erkende wetenschappelijke experts. Landen wijken van deze richtlijnen af vanwege bijvoorbeeld plaatselijke praktijk en de mogelijkheden binnen het zorgsysteem Er is geen reden de wetenschappelijke basis van de WHO-richtlijnen in twijfel te trekken.
Bent u ervan op de hoogte of er landen of organisaties zijn die de adviezen over medicamenteuze abortus van de WHO volgen? Zo ja, om welke landen en/of organisaties gaat het?
Landen en organisaties zijn vrij om de verschillende WHO-richtlijnen, inclusief dit Clinical practice handbook for safe abortion te volgen binnen de eigen nationale context inclusief nationale wetgeving.
Ik heb geen informatie over welke landen en organisaties de WHO-richtlijnen over medicamenteuze zwangerschapsafbrekingen volgen.
Wordt Nederlands ontwikkelingsgeld gebruikt om medicamenteuze zwangerschapsafbrekingen in ontwikkelingslanden na 10 weken te financieren? Zo ja, bent u het ermee eens dat dit om medische redenen onverantwoord en daardoor zeer onwenselijk is?
Het Nederlandse beleid voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking richt zich onder andere op het vergroten van gendergelijkheid wereldwijd. Daarbij hoort ook het vergroten van de keuzevrijheid van vrouwen over hun seksuele en reproductieve gezondheid. Naast inzet om ongewenste zwangerschap te voorkomen middels onder andere goede seksuele voorlichting en toegang tot moderne anticonceptie, draagt Nederland ook bij aan toegang tot veilige abortuszorg en post-abortus zorg in ontwikkelingslanden, zover toegestaan binnen de wettelijke kaders van deze landen. Onveilige abortus is een van de vijf belangrijkste oorzaken van moedersterfte. De Nederlandse inzet draagt dus zo direct bij aan het verminderen van moedersterfte en het bereiken van de afspraken in de Duurzame Ontwikkelingsdoelen.
De doorvoer van ruim 10 miljoen kogelpatronen naar Turkije |
|
Sadet Karabulut , Bram van Ojik (GL), Kirsten van den Hul (PvdA) |
|
Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (D66) |
|
![]() ![]() |
Kunt u bevestigen dat op 6 april 2020 ruim 10 miljoen kogelpatronen afkomstig uit Tsjechië via de haven van Rotterdam naar Turkije zijn vervoerd?1
Ja.
Betreft het hier doorvoer met of zonder overlading?
Deze casus betreft doorvoer zonder overlading.
Hoe past deze doorvoer binnen uw beleid om sinds de Turkse inval van Noord-Syrië tot nader kennisgeving geen nieuwe vergunningen af te geven voor militaire goederen of «dual-use»-goederen met militair eindgebruik met eindbestemming Turkije?
Het aangescherpte beleid ten aanzien van Turkije geldt voor vergunningaanvragen ten aanzien van uitvoer, doorvoer en tussenhandel van militaire goederen. Dat zijn transacties waarvoor een vergunningplicht geldt. Op doorvoerzendingen zonder overlading, afkomstig uit een EU-lidstaat, NAVO-bondgenoot, Australië, Japan, Nieuw-Zeeland of Zwitserland rust geen vergunningplicht. Voor de genoemde doorvoertransactie is dan ook geen vergunning verstrekt.
Heeft u informatie over het doel waarvoor Turkije de munitie wil gebruiken? Zo nee, bent u bereid dit bij Tsjechië en/of Turkije op te vragen?
Het kabinet heeft naar aanleiding van deze casus contact opgenomen met de Tsjechische exportcontroleautoriteiten en het strikte Nederlandse exportcontrolebeleid t.a.v. Turkije opnieuw onder de aandacht gebracht. Daarover is ook de Tsjechische ambassadeur in Den Haag geïnformeerd. Uit navraag is gebleken is dat de goederen bestemd zijn voor de civiele markt.
De Tsjechische autoriteiten gaven verder aan dat het vergunningaanvragen voor de export van militaire goederen naar Turkije aan een case-by-case toetsing aan de acht criteria van het EU Gemeenschappelijk Standpunt inzake wapenexport onderwerpt. Ook de huidige zending is op deze wijze getoetst. De toetsingsprocedure gaf volgens Tsjechië geen aanleiding tot het afwijzen van de vergunningaanvraag.
Aangezien de goederen niet in Nederland maar in Tsjechië vergunningplichtig zijn, en gelet op de vertrouwelijke aard van de informatie kan het kabinet geen aanvullende informatie verstrekken aangaande het eindgebruik van de goederen.
Klopt het dat de.300 WIN MAG-munitie kan worden gebruikt in sluipschuttergeweren en dat.45 ACP-munitie wordt gebruikt door Turkse Special Forces? Zo ja, weet u of de via Rotterdam vervoerde munitie van deze kalibers ook naar special operation forces-eenheden gaat? Zo nee, welke Turkse troepen of diensten (zowel civiel als militair) zullen deze munitie gebruiken?
Het kabinet kan geen aanvullende informatie verstrekken aangaande de eindgebruiker van de goederen omdat die informatie van vertrouwelijke aard is en de goederen niet in Nederland maar in Tsjechië vergunningplichtig zijn.
Herinnert u zich dat u tijdens het VAO Wapenexportbeleid van 12 december 2019 over de eerdere doorvoer van ruim 50 kogelpatronen vanuit Tsjechië naar de Verenigde Arabische Emiraten het volgende zei: «Na de invoering van de presumption of denial was er in december 2018 de zaak van de kogelpatronen die vanuit Tsjechië via Nederland naar de VAE zijn gegaan. Ik vond dat ook een erg treurige casus. We hebben dit ook aangekaart bij Tsjechië. Het is sindsdien niet meer voorgekomen. We moeten vertrouwen op elkaars toetsing»?
Ja.
Wanneer heeft u Tsjechië op de export van kogels naar de Verenigde Arabische Emiraten aangesproken? Wat was de reactie van de Tsjechische regering hierop?
Het verantwoordelijke departement in Tsjechië is op 20 maart 2019 over deze casus benaderd. Nederland heeft vragen gesteld over het eindgebruik van de goederen en heeft daarbij nogmaals gewezen op het aangescherpte Nederlandse exportcontrolebeleid t.a.v. de VAE, Egypte en Saoedi-Arabië. Tsjechië verklaarde daarop de genoemde transactie te hebben getoetst aan de acht criteria van het EU Gemeenschappelijk Standpunt inzake wapenexport en op basis daarvan tot een positief advies te zijn gekomen.
Daarnaast bepleit Nederland in de EU-raadswerkgroep COARM voortdurend bij alle EU lidstaten de wenselijkheid van een strikt wapenexportcontrolebeleid ten aanzien van de Verenigde Arabische Emiraten en Saoedi-Arabië vanwege hun betrokkenheid bij het conflict in Jemen. Ook op politiek niveau wordt deze boodschap regelmatig herhaald. De Minister-President deed dat tijdens de Europese Raad van 18 oktober 2018 (conform motie-Van Ojik c.s. van 17 oktober 2018, Kamerstuk 21 501-20, nr. 1368). De Minister van Buitenlandse Zaken deed dit in november 2018 tijdens een zitting van de Veiligheidsraad van de Verenigde Naties (conform motie-Sjoerdsma van 14 november 2018, Kamerstuk 21 501-02, nr. 1924) alsmede tijdens de Raad Buitenlandse Zaken van 18 maart 2019. En ook nog onlangs tijdens de Raad Buitenlandse Zaken van 15 mei 2020 (kamerstuk 21 501-02 nr 2159).
Hoe rijmt u uw uitspraak dat men binnen de EU moet vertrouwen op elkaars toetsing met de doorvoer van 10 miljoen kogelpatronen naar een land waarvoor Nederland geen wapenexportvergunningen wil afgeven? Bent u naïef geweest over de intenties van Tsjechië op dit punt?
Alle landen binnen de Europese Unie zijn verplicht om vergunningaanvragen voor de uitvoer van militaire goederen of dual-use goederen met militair eindgebruik inhoudelijk te toetsen aan de acht criteria van het EU Gemeenschappelijk Standpunt inzake wapenexport. EU-lidstaten hebben zich in oktober 2019 bovendien gecommitteerd aan een zeer strikte toepassing van deze criteria ten aanzien van Turkije. Dat Nederland vervolgens een aanvullend nationaal exportcontrolebeleid ten aanzien van Turkije heeft aangekondigd is een nationale beslissing geweest die uitsluitend gevolgen heeft voor transacties die in Nederland vergunningplichtig zijn. Alhoewel het kabinet graag zou zien dat alle landen binnen de Europese Unie een vergelijkbaar strikt beleid hanteren – en daar regelmatig voor pleit – bestaat daarvoor binnen de nationale regeringen en/of parlementen van de desbetreffende landen helaas geen draagvlak. Dit gegeven laat onverlet dat een vergelijkbare zending een Nederlandse exportcontroletoets niet zou hebben doorstaan. En die boodschap is ook gegeven aan de Tsjechische ambassadeur in Den Haag.
Bent u bereid om, gelet op de zich nu herhalende ondermijning van uw wapenexportbeleid door Tsjechië, de douane de doorvoer van militaire goederen uit Tsjechië mét en zónder overlading standaard te laten controleren? Zo nee, wat bent u dan van plan om te ondernemen om te voorkomen dat Tsjechië uw wapenexportbeleid blijft ondermijnen?
De grondslag van het Europese wapenexportbeleid is het vertrouwen van de lidstaten op de integriteit van elkaars toetsing aan de acht criteria die de lidstaten gezamenlijk hebben afgesproken. Het kabinet acht een standaardcontrole op uit Tsjechië afkomstige zendingen niet wenselijk omdat het indruist tegen die grondslag van het gezamenlijke EU-wapenexportbeleid. Dat laat onverlet dat het kabinet de andere EU lidstaten voortdurend probeert te overtuigen van de noodzaak op een zeer strikt wapenexportcontrolebeleid t.a.v. Turkije. Die inspanningen vinden op alle niveaus plaats. Helaas zijn niet alle lidstaten ertoe bereid om net als Nederland aanvullende exportcontrolemaatregelen t.a.v. Turkije in werking te stellen. Dat betekent overigens niet automatisch dat zij geen zorgvuldige toetsing aan de acht Europese criteria verrichten. Het kabinet verwacht dat de lidstaten zich aan de afspraken daaromtrent houden. Als het kabinet constateert dat deze afspraken worden geschonden – of vermoedens daartoe heeft – spreekt het de lidstaten daarop aan.
Een garantietermijn van twee jaar bij de nieuwe Wajong |
|
Gijs van Dijk (PvdA) |
|
Tamara van Ark (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD) |
|
![]() |
Hoe gaat u uitvoering geven aan de aangenomen motie-Schalk c.s. over tijdelijke maatregelen in spoedwetgeving als gevolg van de Corona-crisis?1
Conform mijn brief van 25 mei 2020 aan de Eerste Kamer2 zal ik de door de heer Schalk in zijn motie geschetste optie om de termijn waarin het garantiebedrag kan herleven te verlengen naar twee jaar voor de duur van de crisis betrekken bij uitwerking van de motie Stienen c.s.3.
Deelt u de opvatting dat de kans op betaald werk ernstig is verslechterd voor mensen met een Wajong-uitkering als gevolg van de Coronacrisis?
De crisis als gevolg van COVID-19 heeft de arbeidsmarkt hard geraakt en heeft daarmee ook effect op de arbeidsmarktmogelijkheden van Wajongers. Met de noodpakketten ondersteunt het kabinet het baanbehoud van werknemers, dus ook voor werkende Wajongers. Zoals ik ook bij de behandeling van het wetsvoorstel in de Eerste Kamer heb aangegeven, heb ik vooralsnog geen zicht op de feitelijke arbeidsmarkteffecten voor Wajongers. Juist omdat het om een kwetsbare groep gaat, vind ik het van belang om de gevolgen nauwlettend te monitoren. Conform de motie Stienen c.s. zal ik de Eerste Kamer in de zomer van 2020 informeren over hoe ik de gevolgen van de crisis ga monitoren en in 2021 zal inzetten op het versterken van de crisisbestendigheid van het garantiebedrag. Ik zal deze brief ook aan uw Kamer toesturen.
Deelt u de analyse dat economische crises vaak langdurig negatieve economische gevolgen hebben voor mensen met een arbeidsbeperking en dat de gevolgen aanhouden lang nadat economisch herstel intreedt? Betrekt u dit gegeven bij de uitwerking van de verlenging van de garantietermijn? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid een langere garantietermijn te hanteren of de geldigheidsduur te verlengen? Zo nee, waarom niet?
Ik hecht, zoals ik ook in mijn brief van 25 mei 2020, heb aangegeven aan de volgorde zoals is opgenomen in de motie Stienen c.s.
Monitoring en evaluatie aan de hand van objectieve gegevens over het daadwerkelijke effect van de coronacrisis voor de doelgroep, is van belang om te bepalen of aanvullend beleid nodig is. Als monitoring en evaluatie daartoe aanleiding geven in 2021, zal ik bezien op welke wijze het garantiebedrag meer crisisbestendig gemaakt moet worden.
Ik vind het belangrijk om met de doelgroep in gesprek te blijven over signalen en de gevolgen van de coronacrisis voor de doelgroep. Mijn departement en UWV hebben daarom regelmatig contact met de doelgroep en belangenorganisaties. Daarbij zal ook worden gesproken over de invulling van de betreffende motie.
Bent u bereid om naar aanleiding van de aangenomen motie in contact te treden met organisaties die mensen met een arbeidsbeperking vertegenwoordigen, zoals de Landelijke Cliëntenraad, Wij Staan Op, Ieder(in), de Wajonggroep van de FNV, de Minister van Gehandicaptenzaken, Noortje van Lith et cetera, om mensen met een Wajong-uitkering meer zekerheid te bieden? Zo nee, waarom acht u dit niet belangrijk?
Zie antwoord vraag 4.
Het bericht ‘Ondernemingsraad in Enschede zegt vertrouwen op in Vredestein-directie’ en het bericht ‘Bedenkelijke praktijken rond Hongaarse subsidie aan eigenaar Vredestein’ |
|
Mustafa Amhaouch (CDA), Hilde Palland (CDA) |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD), Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid, viceminister-president ) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Ondernemingsraad in Enschede zegt vertrouwen op in Vredestein-directie»1 en het bericht «Bedenkelijke praktijken rond Hongaarse subsidie aan eigenaar Vredestein»2?
Ja.
Wat is uw reactie op het feit dat de ondernemingsraad het vertrouwen in de directie heeft opgezegd, omdat deze onvoldoende heeft gekeken naar een alternatief plan waarbij een massaontslag in Enschede beperkt blijft (dat wil zeggen het wordt verminderd van ongeveer 750 tot minder dan 200 werknemers)?
Ik heb verschillende gesprekken gevoerd over de situatie in het bedrijf. Zowel met de eigenaar en de directie, als met een delegatie van de ondernemingsraad. Uit die gesprekken begrijp ik dat de OR geen vertrouwen meer heeft in de directie onder meer omdat de OR van mening is dat de directie onvoldoende heeft gekeken naar het alternatieve plan van de OR. De directie is van mening dat het plan gebaseerd is op verkeerde cijfers en aannames en houdt grotendeels vast aan het oorspronkelijke reorganisatieplan.
De Wet op de Ondernemingsraden (WOR) geeft de OR de bevoegdheid om advies uit te brengen over een belangrijke wijziging in de organisatie van de onderneming, zoals bij een voorgenomen reorganisatie. Het is dus juist dat de OR hier is geraadpleegd. De OR kan vervolgens een positief of negatief advies afgeven en kan eveneens voorwaarden stellen aan het voorgenomen besluit van een ondernemer. Indien de ondernemer het advies van de OR niet of niet geheel opvolgt, dient dit door de ondernemer te worden gemotiveerd. Het staat de OR vervolgens vrij beroep in te stellen bij de Ondernemingskamer wanneer het besluit van de ondernemer niet overeenkomt met het advies van de OR. Het is niet aan mij om een inhoudelijk oordeel te geven over deze casus, dat is aan partijen onderling. Dit laat onverlet dat het voor alle betrokken partijen een zeer vervelende situatie is.
Hoe schat u de kansen in, en welke rol kunt u zelf vervullen, bij de wens en inzet van de ondernemingsraad om een nieuwe eigenaar te vinden voor de bandenfabriek in Enschede?
We hebben achter de schermen intensief contact met het bedrijf. Gezien de huidige marktcondities is enig verlies van arbeidsplaatsen niet uit te sluiten. Een overname door een derde partij staat niet in de planning van de eigenaar. Ik blijf de ontwikkelingen in Enschede op de voet volgen en mij, in lijn met de aangekondigde motie Omtzigt (Kamerstuk 21 501-20, nr. 1553), binnen de bestaande juridische kaders maximaal inspannen om zoveel mogelijk werkgelegenheid voor Enschede te behouden.
Vindt u het net als professor Pieter Kuypers opvallend dat de Hongaarse overheid haar subsidieplannen voor steun aan de bouw van een bandenfabriek door Apollo Vredestein in juni 2014 aan Europa heeft gemeld, precies vier dagen voor er een nieuwe Europese verordening in werking zou treden en drie dagen voor die subsidietermijn ook formeel zou ingaan?
Nee. De Hongaarse overheid heeft inderdaad op 27 juni 2014 de steunmaatregel bij de Europese Commissie genotificeerd en meegedeeld dat zij op 30 juni 2014 regionale steun aan Apollo Tyres zouden verlenen onder voorbehoud van goedkeuring door de Commissie. Omdat de regionale steun voor 1 juli 2014 werd verleend zijn de steunmaatregelen door de Europese Commissie beoordeeld aan de hand van de richtsnoeren inzake regionale steunmaatregelen 2007–2013.
Wat vindt u ervan dat er hoge prijzen zijn gehanteerd voor de matrijzen die via een bedrijf dat doorgaans niets met de autobranche van doen heeft worden geleverd, en dat die constructie via dat bedrijf weer eindigt zodra de subsidieperiode voorbij is?
Ik heb begrepen dat er een vermoeden bestaat dat de matrijzen niet effectief zijn ingekocht. Het is echter aan de Hongaarse overheid, als subsidieverstrekker, om zich hier verder over te buigen en eventueel een klacht in te dienen bij de Europese Commissie.
Deelt u de mening dat het voor het borgen van een gelijk speelveld relevant en noodzakelijk is dat de Europese Commissie kennis neemt van deze constructie en de gehanteerde prijzen terzake de matrijzen door Apollo Vredestein?
De Hongaarse autoriteiten hebben op 27 juni 2014 de steunmaatregel bij de Europese Commissie genotificeerd en meegedeeld dat zij op 30 juni 2014 regionale steun aan Apollo Tyres zouden verlenen onder voorbehoud van goedkeuring door de Commissie.
In de Richtsnoeren inzake regionale steunmaatregelen 2014–2020 is bepaald dat de Europese Commissie regionale steun die ná 31 december 2013 en vóór 1 juli 2014 wordt verleend, zal beoordelen overeenkomstig de richtsnoeren inzake regionale steunmaatregelen 2007–2013.
De Europese Commissie heeft de notificatie dan ook beoordeeld overeenkomstig de richtsnoeren inzake regionale steunmaatregelen 2007–2013. De Europese Commissie heeft de steunmaatregel vervolgens getoetst en geoordeeld dat hiermee niet het subsidiebesluit of de interne markt wordt verstoord en op 5 september 2014 goedgekeurd. Het besluit voor mogelijk nader onderzoek ligt in eerste instantie bij de EC of de Hongaarse overheid.
Bent u bereid om naar aanleiding van het onderzoek van Follow the Money in Europa te pleiten voor nader onderzoek terzake deze subsidieverlening?
Het is aan de Hongaarse overheid om te beoordelen of onderzoek nodig is. Het artikel wijst er overigens op dat er mogelijk niet effectief is ingekocht waardoor enkele tonnen te veel zouden zijn betaald. Dit zal in de praktijk geen impact hebben op de subsidieverstrekking gelet op de totale omvang daarvan (€ 95,7 miljoen).
Welke contacten zijn er tot nu toe geweest tussen het kabinet en Apollo Tyres? Wanneer hebben deze plaatsgevonden en waartoe hebben die geleid?
De afgelopen jaren is er op verschillende niveaus contact geweest met Apollo Vredestein. Zo heeft de directie van Apollo Tyres op 16 april een brief gestuurd aan de Minister-President. Mede naar aanleiding van deze brief heb ik als Minister van Economische Zaken en Klimaat op 11 mei jl. met de directie van Apollo Tyres gesproken over het voorgenomen reorganisatieplan van de directie. In verband met de vertrouwelijkheid van het gesprek kan ik over de inhoud van het gesprek geen mededelingen doen.
Hoe duidt u de uitspraak van de directie Apollo Vredestein dat «als we een gezonde organisatie willen zijn, kunnen we het ons simpelweg niet langer veroorloven om 70 procent van onze banden voor personenwagens met verlies in Enschede te produceren in de huidige marktomstandigheden»3? Is uw indruk dat het percentage van 70 procent juist is? Kunt u dit laten nagaan?
Het is niet aan het kabinet om te beoordelen of het percentage van 70 procent juist is. Wij hebben niet alle gegevens om dit te beoordelen. Bovendien is het de verantwoordelijkheid van het bedrijf om de juiste afweging te maken over de te voeren strategie en beleid.
Wat maakt dat – afgaande op de bij vraag 9 aangehaalde berichtgeving in Tubantia – een nieuwe Apollo-fabriek in Hongarije wel winstgevend kan zijn en in Nederland niet, ondanks het feit dat in ons land jarenlange kennis van en ervaring met het maken van banden aanwezig is? Waar verschilt in dat licht het Hongaarse industriebeleid/vestigingsklimaat van dat in Nederland, toch beide gelegen in hetzelfde economische Europa?
Volgens de directie is het doel van de reorganisatie om de fabriek in Enschede weer winstgevend te maken door de focus te leggen op specialistische banden. De Hongaarse fabriek zou dan de productie van de overige segmenten banden op zich nemen. Door deze verschuiving en specialisatie zou het totaal beeld voor de onderneming volgens de directie positief worden. Er zijn in Europa inderdaad verschillen in het vestigingsklimaat. De lagere lonen in Hongarije spelen zeker een rol bij het verlagen van de productiekosten van banden.
Kunt u een korte appreciatie geven van het huidige vestigingsklimaat voor maakbedrijven in Nederland en West-Europa in vergelijking met dat in Midden- en Oost-Europa?
Nederland heeft in de breedte een aantrekkelijk vestigingsklimaat. Zo is Nederland volgens onderzoek van het World Economic Forum in 2019 de vierde meest concurrerende economie wereldwijd en meest concurrerende economie van Europa. Dit beeld komt ook terug in verschillende andere ranglijsten die iets zeggen over het vestigingsklimaat. De kracht van Nederland is dat we sterk zijn in de breedte. Onder meer door een goed opgeleide beroepsbevolking, gunstige ligging, goede fysieke en digitale infrastructuur en een aantrekkelijk leefklimaat. Nadelen ten opzichte van Oost-Europa zijn de loonkosten. Deze liggen, met name voor (niet hoog innovatieve) massaproductie, een stuk lager in Oost-Europa dan in Nederland.
Op welke wijze(n) spant u zich in om de regionale effecten van het massaontslag bij Apollo Vredestein zo beperkt mogelijk te maken? Wat zijn hiervan tot dusver de resultaten? Welke mogelijkheden ziet u om de positie van de regio Twente te versterken, bijvoorbeeld via het vorig jaar aangekondigde investeringsfonds of het uitzetten van (naar voren gehaalde) overheidsopdrachten in de regio? Hoe bent u hierover met lokale en regionale overheden in gesprek?
Het kabinet spant zich met de provincie Overijssel en de gemeente Enschede in om de effecten van de ontslagen te beperken. Daarbij spelen de NFIA en de regionale ontwikkelingsmaatschappij OostNL een belangrijke rol. Gebleken is dat het bedrijf nog in gesprek is met de bonden en de ondernemingsraad over mogelijke alternatieve oplossingen en een sociaal plan.
Hoe gaat u uitvoering geven aan de motie-Amhaouch c.s. over steun voor de maakindustrie in de herstelfase na de coronacrisis (Kamerstuk 35 438, nr. 9)? Bent u bereid de regionale situatie rondom Apollo Vredestein daarin mee te nemen?
Het kabinet heeft recentelijk aangegeven dat deze fase gebruikt wordt om in samenspraak met maatschappelijke partijen te kijken waar de focus moet liggen in de herstelfase. De regionale situatie rondom Apollo Vredestein wordt hierbij ook meegewogen.
Wat is de stand van zaken met betrekking tot de uitvoering van de motie-Amhaouch/Wiersma over een onderzoek naar de Nederlandse maakindustrie (Kamerstuk 35 300-XIII, nr. 42)? Deelt u de mening dat er haast gemaakt moet worden met het maken van een vernieuwd Nederlands industriebeleid om de maakindustrie, en de daarbij horende werkgelegenheid en innovatie in de verschillende regio’s, goed te positioneren en te borgen?
Aan de uitvoering van deze motie wordt gewerkt. Recent stuurde ik mijn industriebrief met mijn visie op de energie-intensieve industrie als een eerste deel van een tweedelige industrievisie voor 2050 naar de Tweede Kamer. Het tweede deel, meer specifiek gericht op de maakindustrie, ontvangt u na de zomer.
Veiligheidsmaatregelen voor vliegtuigpassagiers en -personeel. |
|
Jan Paternotte (D66), Eppo Bruins (CU), Antje Diertens (D66) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA), Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() ![]() |
Bent u op de hoogte van het bericht «Delta to Block Middle Seats, Place Cap on Passengers Through September»1 en de studie «Transmission of Severe Acute Respiratory Syndrome on Aircraft» zoals beschreven in de New England Journal of Medicine, waar voor het eerdere coronavirus SARS-CoV-1 in 2003 werd gesteld dat «de meest waarschijnlijke verklaring voor de brede verspreiding van SARS onder passagiers en de bemanning ligt in overdracht terwijl ze aan boord van het vliegtuig waren»?2
Ja, hiervan ben ik op de hoogte.
Bent u op de hoogte van de richtlijnen die zijn gesteld door het European Union Aviation Safety Agency (EASA) en het Europees Centrum voor ziektepreventie en -bestrijding (EDCD) om de volksgezondheid van vliegtuigpassagiers en -personeel te waarborgen?3
Ja, hiervan ben ik op de hoogte.
Kunt u toelichten tot welke maatregelen de richtlijnen tot nu toe hebben geleid bij vliegmaatschappijen en luchthavens en tot wanneer deze maatregelen ten minste van kracht blijven? Wie heeft de regie gevoerd om tot deze maatregelen te komen?
De luchtvaartautoriteiten (waaronder EASA) hebben de algemene medische richtlijnen (WHO) vertaald naar richtlijnen specifiek voor de luchtvaart. In Nederland hebben de luchthavens en de Nederlandse luchtvaartmaatschappijen deze internationale richtlijnen, die voor alle luchthavens en luchtvaartmaatschappijen in de wereld gelden, vertaald naar protocollen. Het RIVM heeft op verzoek van het kabinet geadviseerd over de protocollen van de Nederlandse maatschappijen en luchthavens. De sector heeft de bevindingen van het RIVM verwerkt. Uw Kamer is hierover op 12 juni jl. (brief met kenmerk: IENW/BSK-2020/111285) geïnformeerd. De maatregelen zijn voor onbepaalde tijd van kracht.
Klopt het dat de richtlijnen van het EASA en het EDCD veel ruimte overlaten aan luchtvaartmaatschappijen en lidstaten bij de implementatie door de woorden «voor zover dit mogelijk is», waarmee veel van de aanbeloven maatregelen geclausuleerd zijn? Kunt u aangeven welk afwegingskader u op dit moment hanteert om in te vullen wat «zover mogelijk» zou moeten zijn? Op welke wijze en door wie wordt hierop gehandhaafd?
Het klopt dat de richtlijnen van EASA en het ECDC enige ruimte laten aan de luchtvaartmaatschappijen en de luchthavens. De reden hiervan is dat ten eerste de lokale voorschriften van de gezondheidsautoriteiten maatgevend zijn en ten tweede op luchthavens de fysieke situaties kunnen verschillen en niet alle maatregelen overal mogelijk zijn. In dat geval worden andere mitigerende maatregelen ingevoerd. Om te beginnen worden alleen mensen toegelaten met een gezondheidsverklaring. Wanneer het afstand houden niet mogelijk is, is het dragen van een niet-medisch mondkapje verplicht gesteld. Concreet bij het inchecken, de security-check en het boarden. Op deze maatregelen wordt in eerste instantie toezicht gehouden door de luchthaven en de luchtvaartmaatschappij, daarnaast geldt de reguliere handhaving en het toezicht op de luchthaven, door de veiligheidsregio en de Koninklijke Marechaussee.
Kunt u toelichten in hoeverre overdracht van SARS-CoV-2 (het nieuwe coronavirus) in vliegtuigen verschilt van de vermoedelijke wijze van overdracht van SARS-CoV-1 (de SARS-epidemie in 2003), zoals beschreven in de studie in het New England JournalofMedicine?
Er kan op basis van bestaande literatuur geen goed vergelijk worden gemaakt tussen overdracht van SARS-CoV-1 en SARS-CoV-2 in vliegtuigen. Daarvoor is te weinig onderzoek en literatuur beschikbaar.
Kunt u toelichten waar volgens recente onderzoeken de risico’s met betrekking tot besmetting liggen voor vliegtuigpassagiers en -personeel tijdens hun reis, voor zowel het nieuwe coronavirus als voor – bijvoorbeeld – Ebola en tuberculose?
Er is weinig kennis uit onderzoek over de specifieke besmettingsrisico’s in vliegtuigen. De richtlijnen zijn voornamelijk gebaseerd op kennis over transmissiedynamiek en casuïstiek. Virussen en bacteriën kunnen op verschillende manieren worden overgedragen. Via druppeltjes in de lucht, via aerosolen, via direct contact, via contact met besmette oppervlakten, via ontlasting, etc. Op basis van deze kennis en onderzochte casuïstiek zijn richtlijnen opgesteld door ECDC over welke risico’s passagiers en personeel lopen.
Corona verspreidt zich voornamelijk via vochtdruppeltjes in de lucht, bijvoorbeeld door hoesten en niezen van iemand met COVID-19. Die druppeltjes verspreiden zich over een beperkte afstand. Het meeste risico wordt voorkomen door 1,5 meter afstand te houden. In lijn met het RIVM-advies zetten de Nederlandse luchtvaartmaatschappijen aan boord een combinatie van maatregelen in. Passagiers worden vooraf geïnformeerd over hygiëneregels en houden aan boord van vliegtuigen de Nederlandse hygiëneadviezen aan. De luchtvaartmaatschappijen voeren tussen de vliegreizen adequate reiniging (desinfectie) van de cabine uit.
Vliegtuigen beschikken over een uniek ventilatiesysteem. Passagiers worden indien mogelijk verspreid in het vliegtuig en de catering en bewegingen in de cabine worden geminimaliseerd. Luchtvaartmaatschappijen beschikken over procedures om aan de hand van stoelbezetting snel personen te kunnen identificeren als bron- en contactonderzoek na een verdenking van besmetting nodig blijkt. Als sluitstuk op de mitigerende maatregelen en conform de internationale richtlijnen wordt het dragen van een niet-medisch mondkapje verplicht voor passagiers.
Kunt u toelichten of en zo ja, hoe de besmettingskans aan boord van een vliegtuig anders is dan de besmettingskans aan boord van een trein of in de open lucht? Indien deze besmettingskans niet anders is, kunt u toelichten of het advies om voldoende afstand te houden ook geldt aan boord van vliegtuigen en hoe dit gehandhaafd wordt?
Door verschillen in luchtstromen, temperatuur en luchtvochtigheid zijn transmissiedynamieken verschillend in verschillende omstandigheden. In de buitenlucht en in een trein kunnen de omstandigheden veel veranderen en daarmee ook de transmissiekansen. Een vergelijking is dan ook moeilijk te maken. De omstandigheden in vliegtuigen zijn over het algemeen meer constant. Hierdoor is de besmettingskans aan boord van een vliegtuig anders dan de besmettingskans aan boord van een trein. In een vliegtuig zorgt het ventilatiesysteem samen met het filter- en airconditioning-systeem voor een verticale, naar beneden gerichte luchtstroom. Hierdoor worden druppels in de uitademingslucht gericht naar beneden afgevoerd. Ook is de luchtverversing (ventilatievoud) in een vliegtuigcabine hoog en wordt de lucht in een vliegtuig elke 3 minuten ververst. De gerecirculeerde lucht wordt in een vliegtuig na (hepa-)filtering teruggevoerd naar de cabine.
Kunt u toelichten waarom het OMT nog niet is gevraagd om een advies uit te brengen over verantwoord vliegen tijdens de coronacrisis? bent u bereid dit op korte termijn alsnog te doen nu het aantal vluchten weer gestaag omhoog lijkt te gaan?
Het RIVM heeft op 27 maart en op 9 juni geadviseerd over de luchtvaart en veilig vliegen. De EASA en ECDC hebben op 21 mei gezamenlijke richtlijnen gepubliceerd voor vliegen ten tijde van COVID-19. De Nederlandse luchtvaartsector heeft deze doorvertaald in de protocollen en het RIVM heeft daarop gereageerd. De sector heeft de adviezen van het RIVM overgenomen.
Kunt u deze vragen elk afzonderlijk beantwoorden en wilt u deze vragen beantwoorden vóór het notaoverleg Luchtvaart en Corona op 18 juni?
Dit is helaas niet gelukt.
Het bericht ‘Gemeente verleent vergunning voor Frans Klooster/Walram Site’ |
|
Harry van der Molen (CDA), Martijn van Helvert (CDA) |
|
Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66), Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
![]() |
Ben u bekend met het bericht «gemeente verleent vergunning voor Frans Klooster/Walram Site» d.d. 03 juni 2020?1
Ja.
Wat vindt u van de vergunning die de gemeente Sittard-Geleen heeft gegeven aan het Frans Klooster/Walram site, waar onder andere een dependance van het Confucius Instituut komt?
Dat is de verantwoordelijkheid en de vrije keuze van de gemeente.
Het betreft overigens een dependance van het reeds bestaande Confucius Instituut Maastricht.
Weet u dat de directeur van het Confucius Instituut in België verdacht wordt van spionage voor de Chinese overheid en daardoor België niet meer in mag?2 Ziet u dit, en andere inmenging van China binnen kennisinstituten, als reden om strenger beleid te voeren rondom het Confucius Instituut in Nederland? Zo ja, hoe zou u dit vormgeven en gaat u daarbij ook lokale overheden en hoger onderwijsinstellingen betrekken? Zo nee, waarom niet?
Ik heb kennis genomen van het bericht uit België. Zie verder het antwoord op vraag 4.
Deelt u de zorgen over de Chinese invloed vanuit het Confucius Instituut op Nederland? Hoe verhoudt dit antwoord zich tot uw antwoord op eerder gestelde vragen, waar u aangeeft dat «het niet uit te sluiten valt dat het Confucius Instituut verplicht meewerkt aan opdrachten vanuit de Chinese inlichtingendienst»?3
In het algemeen geldt dat het Kabinet de bestaande zorgen deelt over mogelijke ongewenste buitenlandse inmenging in onderwijs- en kennisinstellingen. Daarom is het een traject gestart om te onderzoeken welke aanvullende maatregelen nodig en mogelijk zijn, om ongewenste overbrenging van kennis en technologie naar het buitenland te voorkomen. Het Kabinet heeft tevens een aanpak ontwikkeld om ongewenste buitenlandse inmenging op diverse gebieden tegen te gaan.4
Dat betekent dat ik ook alert ben op het risico op mogelijke inmenging vanuit China in het bijzonder. Het is van belang meer zicht te krijgen op de mate waarin en wijze waarop er sprake is van (politieke) beïnvloeding door China, al dan niet via de Confucius Instituten. Het Ministerie van Buitenlandse Zaken bouwt aan het Kennisnetwerk China (zie vraag 6). Daar ben ik ook bij aangesloten. Er loopt momenteel op een aantal gerelateerde aspecten onderzoek naar de samenwerking met China. Als de resultaten gepubliceerd worden, wordt u daarover geïnformeerd.
Mocht daaruit blijken dat er aanleiding is om de samenwerking van (hoger) onderwijsinstellingen met het Confucius Instituut anders in te richten, dan zal ik dat gesprek met instellingen en – indien nodig – lokale overheden zeker aangaan.
Herinnert u zich de uitspraken van de Minister van Buitenlandse Zaken dat het kabinet in relatie met China nauw contact heeft met de Nederlandse onderwijsinstellingen om ze te wijzen op de risico’s die gepaard kunnen gaan met samenwerking met Confucius Instituten?4
De Minister van Buitenlandse Zaken heeft destijds gemeld dat het Kabinet nauw contact heeft met de Nederlandse onderwijsinstellingen om ze te wijzen op de risico’s die gepaard gaan met samenwerken met buitenlandse instellingen, ook Chinese. Daarmee werden niet specifiek de Confucius Instituten bedoeld.
Hoe staat het met het netwerk dat het Ministerie van Buitenlandse Zaken zou gaan oprichten in het kader van de China-strategie, en de door het kabinet voorgenomen investeringen, in financiële zin en door menselijke inzet, in het delen van kennis met medeoverheden, universiteiten en het bedrijfsleven over datgene wat we in China graag beter zien en tegelijkertijd over waar we kansen en gelegenheden voor samenwerking zien?5
In mei 2019 heeft het kabinet de Chinanotitie gepresenteerd. Een van de hoofdbevindingen in deze notitie is dat de rijksoverheid beter in staat moet worden gesteld ontwikkelingen die verband houden met China te volgen. Er moet worden geïnvesteerd in kennis en capaciteit op alle niveaus, te beginnen met de rijksoverheid. Hiertoe dient het genoemde kennisnetwerk.
Dit netwerk groeit gestaag en is in toenemende mate actief. Bij verschillende departementen is geïnvesteerd in capaciteit hetgeen zich de komende jaren moet gaan vertalen in een betere kennisbasis bij de rijksoverheid op het gebied van China en het benodigde langetermijnperspectief. Ook zijn experts van buiten de rijksoverheid aangesloten bij het netwerk.
Door middel van activiteiten en gericht onderzoek vanuit het kennisnetwerk, wordt tegemoet gekomen aan de kennisbehoefte bij en het vereiste handelingsperspectief voor de rijksoverheid. Daardoor kunnen ook maatschappelijke partners als medeoverheden, universiteiten en bedrijfsleven beter geadviseerd worden over China-gerelateerde vraagstukken.
Is er contact geweest met u, de gemeente Sittard-Geleen en het Ministerie van Buitenlandse Zaken alvorens de gemeente besloot een vergunning te verlenen voor de Walram Site, waar ook een dependance van het Confucius Instituut komt? Zo ja, wat was uw insteek en de insteek van het Ministerie van Buitenlandse Zaken bij dit gesprek? Zo nee, waarom niet en bent u daar dan alsnog toe bereid?
Nee. Een gemeente maakt zélf de afweging wie of welke organisatie gebruik mag gaan maken van een gebouw. Bij die afweging neemt een gemeente onder andere de relevante juridische kaders in acht, zoals de wet Bibob.7 Contact met de rijksoverheid is ook niet noodzakelijk, alleen wanneer het een Rijksmonument zou betreffen. En in dat geval zou het contact alleen gaan over bouwtechnische aspecten.
Hoe past dit besluit van de gemeente Sittard-Geleen binnen de nieuwe China strategie, zoals bedoeld in de beleidsnotitie «Nederland-China: een nieuwe balans»?6
Onze maatschappij kenmerkt zich door een open, internationale blik. Dat geldt ook voor onderwijs en wetenschap. Internationale samenwerking is essentieel voor het streven naar wetenschap en onderwijs op hoog niveau. Daarbij is het adagium: open waar het kan, beschermen waar het moet. Dat geldt ook voor de samenwerking met China. China biedt ons veel kansen, maar we moeten ons ook bewust zijn van mogelijke risico’s bijvoorbeeld ten aanzien van onze nationale veiligheid. In de beleidsnotitie over de China-strategie komt deze balans ook sterk naar voren.
(Kennis)instellingen, bedrijven en instanties zijn vrij in de keuze om samen te werken met buitenlandse partners, zolang er geen internationale of nationale (beperkende) maatregelen van toepassing zijn. Daarbij moet men een afweging maken tussen kansen en risico’s en het principe hanteren «open waar het kan, beschermen waar het moet». Dat geldt dus ook voor de gemeente Sittard-Geleen. Ik ga ervanuit dat de gemeente in staat is een afweging te maken tussen de kansen en de risico’s. Het is overigens goed om te realiseren dat het gaat om een dependance van het reeds bestaande Confucius Instituut Maastricht, geen nieuw instituut.
Kunt u deze vragen beantwoorden voor het algemeen overleg Wetenschapsbeleid d.d. 24 juni 2020?
Ja.
De berichten ‘Thialf verder in de problemen nu tekort oploopt tot 1 miljoen euro’ en ‘Wie betaalt de medailles van Sven en Sjinkie’ |
|
Harry van der Molen (CDA), Maurits von Martels (CDA) |
|
Martin van Rijn (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het gegeven dat de financiële continuïteit van Thialf in het geding is?1 2
Ja.
Bent u bekend met de onafhankelijke gestelde conclusies dat die financiële problematiek wordt veroorzaakt door de zware behoeftes van de nationale topsport, de zware belasting die dat vraagt aan de trainingslocatie en de beperkingen die dat met zich meebrengt voor exploitatie? Is het u bekend dat sportbonden als de Koninklijke Nederlandsche Schaatsenrijders Bond (KNSB) reppen over het verlies van sponsoren vanwege de coronacrisis en daarmee geen mogelijkheden zien om verder bij te dragen aan Thialf?
Ik heb begrepen dat meerdere ontwikkelingen hebben bijgedragen aan het huidige begrotingstekort van Thialf. Een van de oorzaken kan gezocht worden in de druk die topsport gerelateerde activiteiten leggen op de totale exploitatie van Thialf. Het is mij ook bekend dat de Koninklijke Nederlandsche Schaatsenrijders Bond (KNSB) nog geen nieuwe hoofdsponsor heeft kunnen vinden en mede vanwege de coronacrisis een onzeker seizoen ingaat.
Deelt u de mening dat er in de topsportsector vanwege corona geen financieel domino-effect mag ontstaan waardoor onze sportieve ambities onder druk komen te staan? Ziet u, mogelijkerwijs vanwege meevallers op de rijksbegroting vanwege het niet doorgaan van sportactiviteiten, waaronder de olympische spelen, om via de sportbonden bij te dragen in het tekort van Thialf, wat geschat wordt op 700.000 euro? Zo nee, waarom niet? Hoe groot is dat bedrag ten opzichte van het totaal aan rijksmiddelen die u verstrekt via NOC-NSF?
Ik vind het te vroeg om daar op dit moment al toezeggingen over te doen. Dit vanwege het lopende onderzoek door het Mulier Instituut naar de gevolgen van de coronamaatregelen voor de sportsector, waaronder de topsport. In deze studie is in het bijzonder aandacht voor de financiële gevolgen die de sportsector ondervindt als gevolg van de maatregelen. Een eerste versie van de Monitor Sport en corona heb ik uw Kamer reeds toegezonden.3 De volgende stap die de onderzoekers zetten is om de beschreven gevolgen te toetsen en te verrijken bij de veldpartijen. Naar verwachting wordt in september 2020 een nieuwe versie van de monitor opgeleverd waarin deze input verwerkt is. U kunt van mij uiterlijk voor het WGO Sport van 2020 een beleidsreactie verwachten op dit onderzoek.
Daarnaast wordt vanuit de rijksmiddelen structureel bijgedragen aan de huur van ijs ten behoeve van de topsport- en opleidingsprogramma’s voor langebaanschaatsen en shorttrack. Thialf ontvangt hiervoor een jaarlijkse bijdrage van NOC*NSF via het Centrum voor Topsport en Onderwijs Noord (CTO Noord). Deze bijdrage is merendeel afkomstig uit rijksmiddelen, beschikbaar gesteld door het Ministerie van VWS. Voor dit jaar gaat het om een bedrag van € 395.000,– dat wordt aangevuld door CTO Noord. Recent heeft NOC*NSF toegezegd dit bedrag op te zullen hogen met € 250.000,- per jaar.
In totaal wordt er vanuit NOC*NSF jaarlijks ruim € 1,7 miljoen geïnvesteerd in het langebaanschaatsen en shorttrack via de KNSB en is daarnaast het overgrote deel van de jaarlijkse NOC*NSF-bijdrage aan CTO Noord van ruim € 1,2 miljoen, ook bestemd voor deze twee programma’s. Het Ministerie van VWS draagt hieraan bij vanuit een jaarlijkse instellingssubsidie aan NOC*NSF (totaal € 39 mln. voor 2020).
Bent u eventueel bereid om voor een deel van de door het Rijk aan het NOC-NSF gestelde middelen voor topsport, en in het verlengde daarvan aan de KNSB en het centrum voor Topsport en Onderwijs (CTO), te bepalen dat deze ten behoeve van de kwalitatief hoogwaardige topsport infrastructuur van Thialf aan dienen te worden gewend? Zo nee, waarom niet? Kunt u duidelijkheid geven over de financiële positie waarin de aangegeven organisaties zich bevinden sinds het uitbreken van de coronacrisis?
Zie het antwoord op vraag 3.
Met het nationale belang van het handhaven van de Nederlandse topsport op de schaats (Nederland behaalt honderd procent van de Olympische wintersportmedailles in de schaatssport) in het achterhoofd, hoe weegt u het feit dat de exploitatie van een volwaardige topsportvoorziening maar voor een deel via landelijke sportmiddelen wordt betaald, waardoor voor de totale exploitatie een aanzienlijk beroep moet wordt gedaan op lokale en provinciale overheden?
Zoals aangegeven bij het antwoord op vraag 3, draagt het Rijk via NOC*NSF en CTO Noord reeds bij aan de exploitatie van Thialf door het betalen van ijshuur voor de topsport- en opleidingsprogramma’s van de KNSB. Momenteel wordt door betrokkenen hard gewerkt aan een herstelplan. Thialf zal een flink aantal veranderingen moeten doorvoeren om de koers en ambitie aan te passen op de financiële uitdaging die er ligt, waarbij op de lange termijn het energievraagstuk als grootste uitdaging wordt ervaren.
NOC*NSF heeft mij laten weten constructief in gesprek te blijven met Thialf en betrokken partijen om voor de topsport- en opleidingsprogramma’s tot een passende oplossing te komen.
Kunt u de Kamer een beeld schetsen van de financiële impact van recente rijksmaatregelen zoals de verhoging opslag duurzame energie (ODE), de verhoging energiebelasting en de gevolgen van de verruiming sportvrijstelling BTW op de exploitatie van olympische trainingsvoorzieningen in Nederland, waaronder Thialf? Wat is uw opvatting over deze samenloop van kosten en op welke manier kunt u hiermee rekening houden in de financiering van de topsport?
Bij de presentatie van het Klimaatakkoord heeft het kabinet aangegeven dat het bedrijfsleven een grotere bijdrage gaat leveren aan de financiering van de energietransitie. Sinds 2020 betaalt het bedrijfsleven dan ook twee derde van de Opslag Duurzame Energie (ODE), waar dat voorheen de helft was. Binnen de energiebelasting zijn er ook verschuivingen doorgevoerd, met als doel dat deze belasting meer gaat sturen op verduurzaming. Dit wordt gedaan door het tarief in de eerste schijf aardgas te verhogen en het tarief voor elektriciteit in de eerste schijf te verlagen. De financiële impact van de aanpassingen is dat het bedrijfsleven als geheel meer bijdraagt aan het totaal van energiebelastingen.
Het kabinet kan niet inschatten wat de financiële impact is op individuele bedrijven of organisaties, omdat dit afhankelijk is van het specifieke energieverbruik.
Momenteel kijkt de Belastingdienst naar de al dan niet winst beogende status van de Centra voor Topsport en Onderwijs (CTO’s). Onder voorwaarden zouden deze CTO’s een deel van de kosten onder de Specifieke Uitkering Stimulering Sport kunnen laten vallen.
Zoals is aangegeven in mijn antwoord op vraag 3 draagt het Rijk via NOC*NSF en de CTO’s reeds bij aan de vergoedingen die betaald moeten worden voor de gebruikskosten van deze topsportvoorzieningen.
Recente berichten in de media over gevaarlijke onbewaakte spoorovergangen |
|
Jan de Graaf (CDA), Erik Ziengs (VVD) |
|
Stientje van Veldhoven (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (D66) |
|
![]() ![]() |
Klopt het dat de onbewaakte overweg in Hooghalen, waar recent een ernstig ongeval heeft plaatsgevonden, op de lijst stond van onbewaakte overwegen die zouden worden opgeheven? Kunt u aangeven wat de status is van de aanpak? Kunt u aangeven met welke partijen er in de afgelopen twee jaar overleg heeft plaatsgevonden? Welke afspraken zijn er over deze overweg gemaakt en waarom was deze nog niet opgeheven? Op welke termijn wordt deze overweg alsnog definitief afgesloten?
Ja, deze particuliere onbewaakte overweg is opgenomen in het Programma Niet Actief Beveiligde Overwegen (NABO). Sinds 2017 is ProRail al in gesprek met de diverse betrokkenen, waaronder de gemeente, provincie, landeigenaren en belanghebbenden, over de aanpak van deze overweg en een noordelijker gelegen onbewaakte overweg. Helaas zijn deze gesprekken nog niet afgerond. Deze onbewaakte overwegen kunnen pas worden gesloten nadat een ontsluitingsweg is aangelegd. Hier is onder andere overeenstemming voor nodig over het verwerven van de benodigde grond. Ik kan daarom geen termijn noemen waarop deze overwegen definitief gesloten kunnen worden. ProRail en de landelijk bemiddelaar onderzoeken momenteel of een tijdelijke oplossing, voor deze onbewaakte overwegen mogelijk is, zoals een tijdelijke ontsluitingsweg.
Kunt u inzicht geven in de voortgang van de aanpak van alle gevaarlijke overwegen, zowel van de openbaar toegankelijke overwegen als de overwegen die op particulier grondgebied gelegen zijn, die in het kader van het Programma Niet Actief Beveiligde Overwegen (NABO) moeten worden aangepakt en waarmee uitvoering wordt gegeven aan de motie-Van der Graaf c.s. (Kamerstuk 34 775 A, nr. 36)? Ligt u op schema met het aanpakken van alle onbewaakte overwegen in het NABO-programma? Kunt u per NABO (openbaar toegankelijk en particulier) een tijdsplanning van de verwachte uitvoering geven?
Het is mijn ambitie om vóór 2024 ca. 180 onbewaakte overwegen op te heffen of te beveiligen. Het gaat daarbij om openbaar toegankelijke en particuliere onbewaakte overwegen. Met mijn brief van 12 juli 2018 heb ik uitvoering gegeven aan de motie-Van der Graaf (Kamerstukken II, 29 893, nr. 217). Met betrekking tot de voortgang kan ik melden dat inmiddels van de 180 NABO’s er 49 (ca. 30% van het totaal) definitief zijn gesloten. Ten aanzien van de voortgang van de aanpak van de overige NABO’s geldt dat ProRail over 76 NABO’s afspraken met partijen heeft gemaakt om die aan te pakken. Voor de 55 resterende NABO’s wil ProRail nog dit jaar afspraken maken zodat ook die voor 2024 kunnen worden aangepakt. Daarbij heeft ProRail wel aangegeven dat de aanpak van NABO’s, mede door juridische en bestuurlijke complexiteit, ingewikkeld is. De betrokkenheid en medewerking van provincies, gemeentes en burgers is een belangrijke succesfactor. Bij het antwoord op vraag 5 ga ik nader in op de aanpak van de NABO’s.
Hoeveel kost het onderhouden van een bestaande NABO ProRail per jaar? Kunnen deze kosten door ProRail worden ingezet bij het op redelijke wijze vergoeden van schade door de aanleg van ontsluitingswegen of herindeling van percelen, waardoor er sneller tot een oplossing kan worden gekomen? Zo nee, waarom niet?
Het onderhouden van een bestaande NABO kost ProRail jaarlijks ca. € 3.000,–. Met eventuele vrijgevallen onderhoudskosten wordt rekening gehouden in het budget voor de aanpak van NABO’s, waaronder voor eventuele financiële compensatie.
Is het budget dat beschikbaar is gesteld om de gevaarlijke NABO’s aan te pakken toereikend? Klopt het dat ProRail een extra budgetaanvraag heeft gedaan bij u en dat u geen extra geld ter beschikking wilt stellen om deze gevaarlijke NABO’s veiliger te maken of op te heffen?
ProRail heeft mij geïnformeerd dat het huidige budget ontoereikend is om de 180 NABO’s uit het programma aan te pakken. Ik heb daarom besloten om extra budget beschikbaar te stellen en heb uw Kamer hierover geïnformeerd in mijn brief over de ontwikkelingen op het gebied van spoorveiligheid van 16 juni jl.1
Bent u bereid tot (bestuurlijke) afspraken te komen met provincies, gemeenten, grondeigenaren en ProRail om tot oplossingen en snelle afspraken te komen voor het oplossen van knelpunten bij het aanpakken van NABO’s?
Ja, het aanpakken van NABO’s kan namelijk alleen vanuit een gezamenlijke inspanning door de verschillende betrokken partijen. Dit doe ik dus samen met ProRail, decentrale overheden, recreatieve belangenorganisaties en burgers. De afgelopen periode heeft mijn ministerie, samen met de landelijk bemiddelaar, gesprekken gevoerd met diverse partijen (waaronder het Gemeentelijk Netwerk voor Mobiliteit en Infrastructuur en het Interprovinciaal Overleg) over de overwegenaanpak. Mede op basis van deze gesprekken gaan ProRail, mijn ministerie en de landelijk bemiddelaar, in die provincies en gemeentes waar NABO’s zijn, bijeenkomsten organiseren met als doel om de aanpak te versnellen en tot oplossingen te komen. Voor de landelijk bemiddelaar is hierin een belangrijke rol weggelegd. Ik heb daarom besloten om haar aanstelling met een jaar te verlengen.
Bent u bereid om in deze bestuurlijke afspraken lokale overheden opdracht te geven tot het inschakelen van een onafhankelijk taxateur wiens oordeel over de te vergoeden schade door de gemeente en ProRail wordt overgenomen in het compensatie-aanbod, om op deze wijze het proces van het afsluiten van NABO’s te versnellen in gevallen waar geen overeenstemming kan worden bereikt over de te vergoeden kosten met de perceeleigenaar?
Op dit moment maakt ProRail al gebruik van een onafhankelijke taxateur (uit de regio) voor het voeren van de onderhandelingen en het opstellen van de schadeloosstellingen. Ook bij de onbewaakte overwegen in Hooghalen wordt hiervan gebruik gemaakt. De hoogte van de schadeloosstelling wordt bepaald aan de hand van de (lokale) marktwaarde van de gronden en de standaard vergoedingsbedragen voor bijvoorbeeld het omrijden en de ondersteuning van deskundigen bij dit proces en het vervolg daarop. De aanbiedingen voor schadeloosstelling worden door ProRail altijd vooraf getoetst door een onafhankelijke taxateur.
Kunt u de Kamer op de hoogte houden van de vorderingen van deze bestuurlijke afspraken?
Ja, ik informeer uw Kamer ieder najaar over de aanpak van overwegen via de brief over de veiligheid op het spoor. Het betreft in algemene zin de voortgang met betrekking tot het realiseren van mijn doelstelling om 180 NABO’s voor 2024 te hebben aangepakt. Ik zal daarbij tevens de eventueel gemaakte bestuurlijke afspraken betrekken.
Deelt u de mening dat de aanpak met hekken, die in praktijk leidt tot het meerdere keren moeten oversteken van een spoorwegovergang door een persoon voordat er een voertuig overheen kan, leidt tot schijnveiligheid en dat hier zo snel mogelijk een alternatief voor gevonden moet worden?
De vraag of hekken kunnen leiden tot schijnveiligheid hangt sterk samen met het gecontroleerd gebruik ervan door de gebruiker. Het is daarom essentieel dat hekken op de juiste manier worden gebruikt. Als dat het geval is komen de hekken juist de veiligheid ten goede, omdat gesloten hekwerken werken als een extra attentie voor de gebruiker en het voorkomt dat mensen of dieren onbewust op het spoor terechtkomen. Er is door ProRail gekeken naar alternatieven, zoals het mechanisch bedienen van landhekken. De conclusie was dat dit in de praktijk niet goed functioneerde. Het beste alternatief is daarom om de onbewaakte overwegen definitief aan te pakken, zoals met het NABO-programma wordt beoogd.
Kan er op sommige plekken met aangepaste snelheid worden gereden bij onbewaakte overwegen? Zo nee, waarom niet?
Het langzamer rijden van treinen is geen goede structurele oplossing omdat een aangepaste snelheid van negatieve invloed kan zijn op de veiligheid op nabijgelegen actief beveiligde overwegen (AHOB’s). Als gevolg van een verminderende snelheid van het treinverkeer kunnen namelijk de dichtligtijden van actief beveiligde overwegen langer worden en dit vergroot (doorgaans) de kans op een incident op deze overwegen doordat de gebruiker zijn gedrag (bijv. slalommen tussen spoorbomen) hierop gaat aanpassen. Een (tijdelijk) aanpaste snelheid wordt alleen bij uitzondering toegepast wanneer ProRail dat vanwege veiligheid noodzakelijk acht.
Kunt u deze schriftelijke vragen beantwoorden vóór het aankomende schriftelijk overleg Spoorveiligheid/ERTMS van 18 juni 2020?
Ja.
Het bericht ‘Utrechtse arbeidsmarkt minder hard geraakt dan andere regio’s’ |
|
Judith Tielen (VVD) |
|
Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid, viceminister-president ) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met bovenstaand bericht van RTV Utrecht en de cijfers van het Uitvoeringsorgaan Werknemersverzekeringen (UWV) waarnaar verwezen wordt?1
Ja.
Kunt u de cijfers van het UWV over de arbeidsmarktregio’s, waarnaar verwezen wordt, op korte termijn naar de Kamer sturen?
Deze informatie is openbaar te vinden op de website van www.uwv.nl. Het stuk is gepubliceerd op 4 juni 2020 genaamd: «Coronacrisis: regionale verschillen in impact op werkgelegenheid». Ik heb de publicatie van UWV meegezonden als bijlage bij deze brief.
Wat is het verschil tussen de ergst getroffen en de minst erg getroffen arbeidsmarktregio en hoe is dit verschil te verklaren? Welke kenmerken, naast de in het artikel benoemde sectoren, zijn van invloed op de mate van impact van de crisis?
Het verschil zit onder andere in een aantal sectoren dat in sommige regio’s meer vertegenwoordigd zijn. De sectoren die het meest getroffen worden zijn onder andere de horeca, cultuur, metaal en technologische industrie. Zo werkt in regio Groot Amsterdam bijvoorbeeld 34% in een sector waar een (zeer) grote krimp verwacht wordt, terwijl dit percentage in regio Midden-Utrecht op 28% ligt2.
Andere kenmerken die een invloed hebben zijn onder andere: het aantal flexibele contracten, het aantal zzp’ers en het aantal jongeren. Deze groepen werkenden worden relatief hard getroffen door de coronacrisis en de contact beperkende maatregelen. Als een regio relatief veel van deze groepen heeft, wordt de regio ook harder getroffen door de coronacrisis.
Is er na de vorige crisis onderzoek gedaan naar de verschillen tussen de arbeidsmarktregio’s als het gaat om de impact van de crisis en de mate en snelheid van herstel? Welke conclusies en aanbevelingen hebben deze onderzoeken opgeleverd?
Het Planbureau voor de Leefomgeving (PBL) heeft in 2013 een studie verricht naar de veerkracht van regionale arbeidsmarkten. Een van de conclusies was dat werknemers na ontslag nauwelijks naar een andere regio verhuizen voor een nieuwe baan. Werknemers die hun baan verliezen hebben echter niet overal in Nederland dezelfde mogelijkheden voor het vinden van een nieuwe baan. De samenhang tussen sectoren in de regio speelt daarbij een belangrijke rol. Een van de conclusies/aanbevelingen die werd gedaan is om een brug te slaan tussen het arbeidsmarktbeleid, het werkgelegenheidsbeleid en het onderwijs. In de kamerbrief van 5 juli 2019 «Arbeidsmarktbeleid in crisistijd» is ingegaan op de ontwikkelingen op de arbeidsmarkt tijdens de Grote Recessie. Elke crisis is uniek. Op basis van de ontwikkelingen tijdens de vorige crisis kunnen we wel een aantal algemene lessen trekken:
Is het mogelijk het gebruik van de NOW en de Tozo per arbeidsmarktregio in kaart te brengen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke termijn is een dergelijk overzicht beschikbaar te maken en naar de Kamer te sturen?
Het overzicht van de NOW is inmiddels als bijlage bij de Kamerbrief «Monitoring Arbeidsmarkt en Beroep Noodpakket» verzonden naar uw Kamer3.
Het gebruik van de Tozo is op dit moment nog niet regionaal inzichtelijk te maken. Dit hangt samen met de decentrale uitvoering van deze regeling. Gegevens over het gebruik van Tozo worden door het CBS in de bijstandsstatistiek verzameld. Het streven is in het vierde kwartaal 2020 een betrouwbaar beeld te hebben van het totale aantal toegekende Tozo-uitkeringen en verstrekkingen bedrijfskapitaal en de regionale verdeling ervan.
Op welke wijze worden arbeidsmarktregio’s betrokken bij de opzet en invulling van andere steun- en herstelmaatregelen, zoals het platform Nederlandwerktdoor.nl en het beoogde platform nlleertdoor.nl? In hoeverre is daarbij een arbeidsmarktregiospecifieke invulling?
NLWerktDoor is opgezet door werkgevers, VNO-NCW, MKB Nederland, LTO, UWV, VNG, gemeenten, vakbonden, private intermediairs, SBB, MBO-raad en de ministeries van SZW en OCW. Het platform kent veel enthousiasme binnen de arbeidsmarktregio’s. Zij geven aan dat dit goed aansluit op hun werkgeversdienstverlening en aandacht genereert voor de regionale werkgeversservicepunten.
Het platform «NLWerktDoor» wil vraag en aanbod op de arbeidsmarkt bij elkaar brengen. Werkgevers kunnen met hun vraag naar personeel naar het platform www.NLwerktdoor.nl gaan. Het platform geleidt de vraag van werkgevers door naar het relevante werkgeversservicepunt (WSP) in een van de 35 arbeidsmarktregio’s. In de arbeidsmarktregio wordt vervolgens de match gemaakt. Daarnaast verbindt het platform bestaande platforms en initiatieven, waaronder de van werk naar werk platforms in de arbeidsmarktregio’s zoals Rijnmond werkt door en Werk Samen Midden Brabant.
Voor NL Leert Door wordt op dit moment een subsidieregeling uitgewerkt voor ontwikkeladviezen en online-scholing. De Kamer wordt hierover binnenkort nader geïnformeerd. De bedoeling van de regeling is dat mensen kosteloos ontwikkeladvies kunnen krijgen en/of online-scholing kunnen volgen. Via de begeleidende campagne worden stakeholders, waaronder partijen in arbeidsmarktregio’s, gevraagd potentiële deelnemers die baat kunnen hebben bij ontwikkeladvies of online-scholing, te benaderen en erop te wijzen dat deze mogelijkheden er zijn. Ook kunnen zij hen eventueel ondersteunen om een geschikte loopbaanadviseur of scholingsactiviteit te vinden.
Onduidelijkheid rond de voorraad aan mondkapjes |
|
Joba van den Berg-Jansen (CDA) |
|
Martin van Rijn (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
![]() |
Kent u het onderzoek waaruit blijkt dat de helft van de mondkapjes die in verpleeghuizen worden gebruikt ondeugdelijk zouden zijn?1 2
Ja. Het betreft hier een onderzoek naar de kwaliteit van mondkapjes die door zorginstellingen zelf zijn ingekocht. Op dit moment heeft LCH voldoende mondmaskers van goede kwaliteit ingekocht om in de (huidige) vraag van de zorg te voorzien. Daarnaast legt het LCH een voorraad aan om te kunnen voorzien in een eventuele tweede piek in de vraag. Zorginstellingen en zorgprofessionals kunnen persoonlijke beschermingsmiddelen (PBM) aanvragen bij het LCH. Het LCH regelt de distributie van de ingekochte middelen naar alle zorgsectoren, bijvoorbeeld naar ziekenhuizen, verpleeghuizen, huisartsen en GGZ-instellingen. Het bestellen van PBM voor zorgverleners van pgb-houders, mantelzorgers of vrijwilligers in de palliatieve zorg gebeurt op recept, via de apotheek, en conform de richtlijn persoonlijke beschermingsmiddelen voor mantelzorgers, PGB-gefinancierde zorgverleners en vrijwilligers in palliatieve zorg.
Zorginstellingen zijn primair zelf verantwoordelijk voor het gepast gebruik van beschermingsmiddelen conform de RIVM-richtlijnen. Indien een werknemer zonder, of met onvoldoende bescherming zorg moet verlenen, kan hiervan melding worden gemaakt bij de IGJ.
Kunt u aangeven of er volgens u wel of niet voldoende mondkapjes zijn voor zowel de intra- als extramurale zorg, dus inclusief thuiszorg en mantelzorg? Klopt het dat er in principe voldoende ingekocht is? Kunt u ook aangeven of mondkapjes in de praktijk door alle zorgverleners voldoende worden gebruikt en worden toegepast? Kunt u dit nader onderbouwen?
Zie antwoord vraag 1.
Hoe verhouden de berichten over onvoldoende mondkapjes voor de zorg zich tot het bericht dat er eind deze maand (juni) voldoende voorraad is voor een tweede golf?3
De distributie van PBM én de aansluiting van bepaalde zorgsectoren op het LCH is in de afgelopen periode verder verbeterd. Inmiddels zijn ruim 5.000 zorginstellingen aangesloten op de bestelportals van het LCH. Daarnaast zijn de afgelopen weken, en worden in de komende weken, grote partijen mondmaskers geleverd aan het LCH. Deze producten worden getest door het RIVM op kwaliteit en er zijn inmiddels voldoende partijen vrijgegeven zodat er voorraad is, om in de vraag vanuit de zorg te voorzien. Daarnaast zie ik dat reguliere kanalen van zorginstellingen voor de aanschaf van PBM weer op gang beginnen te komen.
Op welke wijze wordt in dit licht de Kamerbreed aangenomen motie-Marijnissen c.s. uitgevoerd, waarin de regering verzocht wordt om meer ruimte te geven aan de professionele inschatting van zorgverleners?4
In de motie van het lid Marijnissen c.s. is gevraagd meer ruimte te geven aan de professionele inschatting van zorgverleners bij het gebruiken van PBM. Deze wens was ook aanwezig bij de zorgverleners in het veld en heeft er in overleg tussen RIVM en veldpartijen toe geleid dat dit vanaf 1 mei expliciet is opgenomen in de uitgangspunten van het RIVM voor het gebruik van PBM buiten het ziekenhuis, en op 6 mei jl. in de uitgangspunten voor Wmo ondersteuning. Dit betekent dat zorgmedewerkers op basis van hun professionele inzichten en ervaring beredeneerd kunnen afwijken van de uitgangspunten als de specifieke situatie daarom vraagt. Door V&VN en door de vakbonden zijn de algemene uitgangspunten van het RIVM vertaald in een handreiking voor het gebruik in concrete situaties in de dagelijkse praktijk om te beoordelen wanneer beredeneerd kan worden afgeweken van de norm. Het LCH heeft aangegeven dat indien de geboden ruimte leidt tot een toenemende en/of veranderende vraag naar PBM vanuit de zorgverleners, hieraan kan worden voldaan.
Hoe wordt geborgd dat ook mantelzorgers toegang hebben tot mondkapjes? Hoe zit dat met werkenden in uitvaartondernemingen?
Voor de continuïteit van de zorg is het van cruciaal belang dat ook mantelzorgers, wanneer dit nodig is, toegang hebben tot PBM. Hiervoor is de richtlijn «Beschermingsmiddelen voor mantelzorgers, PGB gefinancierde zorgverleners, en vrijwilligers in palliatieve zorg» opgesteld, die sinds 18 mei van kracht is. Daarin staat beschreven dat wanneer een cliënt klachten heeft, diegene getest wordt door de huisarts of GGD. De huisarts of de infectie arts van de GGD geeft een «recept» voor een «korte termijnpakket PBM» voor de mantelzorger. Dit korte termijnpakket is ter overbrugging van de testperiode en kan worden opgehaald bij de apotheek. Wanneer de uitslag positief is, meldt de huisarts of GGD arts dat via het systeem aan de apotheek waarna een «lange termijnpakket» wordt verstrekt. Vooralsnog worden deze PBM aan deze doelgroepen door VWS gefinancierd.
Over de beschikbaarheid van PBM voor werkenden in uitvaartondernemingen verwijs ik u naar de beantwoording van schriftelijke Kamervragen aan de Minister van BZK d.d. 2 juni met kenmerk 2020Z06376.
Klopt het dat een traject is gestart van enkele landen, waaronder Frankrijk, Spanje en België, om minimum normen te stellen aan mondkapjes maar dat Nederland daar niet bij is aangesloten? Wat is de reden dat we niet zijn aangesloten? Klopt het dat Nederland daarmee het enige land in de Europese Unie is zonder minimum kwaliteitsnorm voor mondkapjes voor burgers en dat Nederland daardoor het «laagste punt« is waar alles verkocht en doorgevoerd mag worden?
Nee, dit klopt niet. Samen met 9 andere EU-landen heeft het (onafhankelijk) Koninklijk Nederlands Normeringsinstituut (NEN) in de European Committee for Standardization (CEN), een CEN workshop Agreement (CWA) opgesteld. Alleen normeringsinstituten van landen die een normeringsdocument in enige vorm hadden, waren uitgenodigd om deel te nemen aan de totstandkoming. Ook in andere landen is er alleen door niet-overheden gewerkt aan het CWA document. De stelling dat Nederland het enige land is in de Europese Unie dat geen kwaliteitsnorm voor mondkapjes voor burgers hanteert, herken ik niet.
Hoeveel aanbiedingen van mondkapjes van Nederlandse bedrijven ontvangt het Landelijk Consortium Hulpmiddelen (LCH) nu dagelijks dan wel van bedrijven die de stof kunnen maken c.q. die mondkapjes kunnen maken als ze materiaal hebben? Binnen welke termijn worden deze aanbiedingen momenteel afgehandeld? Is het opzetten van een keten waarbij zowel de grondstof als de mondkapjes in Nederland worden geproduceerd niet veel betrouwbaarder en goedkoper dan afhankelijk te blijven van landen in Azië?
Het LCH heeft de afgelopen maanden tientallen aanbiedingen ontvangen van bedrijven en/of organisaties die de stof c.q. mondkapjes kunnen maken als ze materiaal hebben. Met zes van deze bedrijven zijn tot op heden contracten afgesloten, mede om de afhankelijkheid van landen in Azië te verminderen. Tevens worden gesprekken gevoerd met enkele bedrijven rondom het produceren van grondstoffen voor mondkapjes in Nederland. De overige ontvangen aanbiedingen zijn grotendeels afgehandeld, een aantal aanbiedingen zijn aangehouden.
Wordt gekeken naar de mogelijkheden van een verdere opschaling van productie van mondkapjes in Nederland en/of Europa? Zo nee, waarom niet?
Zowel in Nederland als Europa wordt momenteel overleg gevoerd over de mogelijkheden rondom de verdere opschaling van de productie van mondkapjes. Daarnaast is de productie van FFP-2 mondmaskers in Nederland momenteel gaande. Drie fabrikanten zijn inmiddels FFP2-mondmaskers aan het produceren of starten de productie van FFP2-mondmaskers op zeer korte termijn op. Ik ben met alle drie de bedrijven in gesprek om de productie gedurende 12 maanden verder op te schalen tot gemiddeld 2 mln. stuks per week. Met drie andere fabrikanten zijn contracten gesloten voor onder meer de afname van chirurgische mondmaskers. Hiervan verwacht ik dat er het komende jaar gemiddeld 3 mln. chirurgische mondmaskers per week gemaakt worden.
Klopt het dat de zogenaamde type I en II mondneusmaskers, die een betere bescherming bieden tegen COVID-besmetting dan de «community masks», vooralsnog tot medisch mondmasker zijn verklaard, terwijl deze niet worden ingekocht door het LCH dat voor de zorg inkoopt? Zo ja, wat is daarvan de reden?
Chirurgische mondmaskers zijn onder te verdelen in verschillende typen: type I, type II en type IIR. Alle chirurgische mondmaskers zijn een medisch hulpmiddel en moeten voldoen aan de relevante Europese en nationale wet- en regelgeving.
LCH is ingericht voor de inkoop van aanvullende PBM, waar een hogere vraag naar is als gevolg van de coronacrisis. Het LCH heeft voorraden van alle type mondmaskers beschikbaar. De LCI-richtlijn van het RIVM schrijft specifiek het gebruik voor van chirurgische mondmasker type IIR voor het verlenen van Covid-19 zorg, vanwege de spatbestendigheid. Als gevolg daarvan heeft het LCH van specifiek het type IIR de hoogste voorraden beschikbaar.
In hoeverre wordt gekeken naar het nut van het gebruik van gezichtsmaskers, waarover onder andere het medisch wetenschappelijke tijdschrift The Lancet geschreven heeft?5
Nieuwe wetenschappelijke inzichten worden door het RIVM en OMT meegenomen bij hun advisering. In het door u genoemde onderzoek wordt geconcludeerd dat overdracht van virus lager is bij een afstand van meer dan 1 meter en lager wordt bij een grotere afstand. Dit is een nadere onderbouwing van ons beleid, gericht op een afstand van 1,5 meter. Het onderzoek kijkt naar het gebruik van mondkapjes in zowel de zorg als daarbuiten. De algemene conclusie daarbij is dat het gebruik van gezichtsmaskers overdracht kan verlagen, evenals oogbescherming. Dit ondersteunt ons beleid van het gebruik van medische mondkapjes en andere beschermingsmiddelen in de zorg en het gebruik van mondkapjes buiten de zorg, daar waar de 1,5 meter moeilijk aangehouden kan worden.
Kunt u uiteenzetten wat nu feitelijk het onderscheid is tussen medische en niet-medische mondmaskers? Wat zijn de minimumeisen waaraan niet-medische mondkapjes moeten voldoen?
Medische mondmaskers, zowel van het type FFP als alle typen chirurgische mondmaskers, zijn voorzien van een CE-markering. Voor FFP-maskers geldt dat de CE-markering is aangebracht op het masker zelf, bij chirurgische mondmaskers is deze markering op de doos terug te vinden. De CE-markering betekent dat het mondmasker voldoet aan de relevante Europese en nationale wet- en regelgeving. In het geval van FFP-maskers gaat het om specifieke wet- en regelgeving op het gebied van beschermingsmiddelen, en bij chirurgische mondmaskers betreft het de wet- en regelgeving voor medische hulpmiddelen.
Niet-medische mondmaskers zijn niet voorzien van een CE-markering, en vallen onder de Warenwet. Zij dienen te voldoen aan algemene productveiligheidsvereisten voor consumentenproducten.
Vindt u dat het ook voor burgers die bijvoorbeeld mondkapjes voor gebruik in het openbaar vervoer moeten kopen, duidelijk zou moeten zijn wat de kwaliteit daarvan is en welke bescherming ze bieden?
Ik ben een voorstander van kwalitatief goede mondkapjes met een goed beschermingsniveau. Ik vind echter dat het ontwikkelen van kwaliteits- en beschermingsnormen voor deze producten in Europees verband zou moeten plaatsvinden, een traject dat nu in gang is gezet. Ik zal de Europese discussie nauwgezet volgen en Nederland zal hierin participeren zodra lidstaten hiertoe door de Europese Commissie worden uitgenodigd.
Hoe wordt omgegaan met het weggooien van gebruikte mondkapjes in het OV? Worden daar speciale bakken voor geplaatst? Kan er meer duidelijkheid komen over hoe gebruikte mondkapjes op een veilige manier kunnen worden weggegooid?
Wegwerp mondkapjes zijn restafval en dienen daarom direct na gebruik in de grijze prullenbakken te worden gegooid. Herbruikbare mondkapjes dienen na gebruik in een afgesloten zakje te worden bewaard.
Wie houdt toezicht op niet-medische mondmaskers en daarmee dus ook op productveiligheid?
Niet-medische mondmaskers vallen onder de Warenwet en dienen te voldoen aan algemene productveiligheidsvereisten voor consumentenproducten. Het is de taak van de NVWA om hier toezicht te houden.
Waarom heeft Nederland geen testapparatuur in China, gezien er nu enkele miljoenen mondkapjes zijn afgeschreven omdat ze niet voldoen voor de zorg? Waarom worden deze mondkapjes bijvoorbeeld niet aan burgers uitgedeeld als zij net niet goed genoeg zijn voor de zorg?
Er zijn op dit moment voldoende niet-medische mondkapjes beschikbaar zijn voor het algemeen publiek via retailers. Op dit moment wordt onderzocht of en hoe de afgekeurde maskers van het LCH veilig en verantwoord op andere wijze kunnen worden ingezet. Daarbij is het van belang dat duidelijk is dat deze maskers ongeschikt zijn voor de zorg en niet alsnog via een andere weg in de zorg terecht komen.
Het artikel ‘Zorgverzekeraars frustreren specialistische ouderenzorg in de wijk’ |
|
John Kerstens (PvdA) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht dat zorgverzekeraars specialistische ouderenzorg in de wijk frustreren?1
Ja.
Herinnert u zich de aangenomen motie-Kerstens c.s. van 31 oktober 20192 over zorg thuis aan kwetsbare patiënten door de specialist ouderengeneeskunde en de motie-Kerstens van 4 maart 20203 over het structureel financieren van initiatieven als het MESO-concept («multidisciplinaire ouderenzorg met een specialist ouderenzorg»)?
Zie antwoord vraag 1.
Bent u ook van mening dat inzet van de specialist ouderengeneeskunde ín de wijk van grote toegevoegde waarde is bij de zorg voor (kwetsbare) ouderen thuis?
Ik ben het zeker met u eens dat de inzet van de specialist ouderengeneeskunde (SO) van toegevoegde waarde is in de eerste lijn bij de zorg voor (kwetsbare) ouderen thuis. Ik vind het erg belangrijk dat zij toegang hebben tot deze zorg. Dat is de weg die we samen zijn ingeslagen en daarom is deze zorg ook sinds 1 januari 2020 onderdeel van het basispakket van de Zorgverzekeringswet (Zvw) en de eerste lijn. Met de komst van deze specifieke geneeskundige expertise in de eerste lijn kan in samenhang en in samenwerking met andere professionals in de eerste lijn, zoals de wijkverpleegkundige of huisarts, zorg en ondersteuning gegeven worden aan deze kwetsbare mensen in de thuissituatie. De zorg die de SO levert kan crisissituaties voorkomen, het beroep op de acute zorg verminderen en bijdragen aan vroegsignalering. Zoals u weet draagt het ook bij aan het programma Langer Thuis van de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS) en het organiseren van de juiste zorg op de juiste plek.
Bent u ook van mening dat – gelet op het hiervoor gestelde – de inzet van de specialist ouderengeneeskunde in de wijk dan ook nagestreefd moet worden?
Zie antwoord vraag 3.
Op welke wijze heeft u uitvoering gegeven aan de onder vraag 2 genoemde moties?
De door u ingediende motie van 31 oktober 2019 is in de antwoorden op Kamervragen van Kamerleden Slootweg en Renkema afgedaan.4 Destijds ging het over de contractering voor het jaar 2020. De inkoopvoorwaarden waar Verenso op in gaat in het door u aangehaalde bericht zien toe op 2021. In de tweede motie wordt aan mij gevraagd in overleg te treden om initiatieven, zoals het zogenaamde MESO-concept, bijvoorbeeld door het introduceren van een specifieke, passende betaaltitel structureel te financieren. Met de beantwoording van deze vraag ga ik hierop in en doe ik de motie af. Ik ben reeds in overleg getreden met de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) en Zorginstituut Nederland. Insteek van deze gesprekken is zoeken naar een duurzame oplossing waar zowel het MESO-concept van kan profiteren als andere nog te ontwikkelen initiatieven. Hierover zal de NZa ook in gesprek gaan met de betrokken koepels, en zal VWS ook aansluiten. Daarnaast ben ik samen met Minister van VWS voornemens om aan het MESO-concept een subsidie te verlenen om te onderzoeken of dit concept breder in Nederland toepasbaar is en dezelfde resultaten behaald kunnen worden.
Vindt u het ook een slechte zaak dat (zeven maanden na het aannemen van bovengenoemde eerste motie, die nota bene juist daar op zag) de conclusie blijkbaar nog steeds moet zijn dat zorgverzekeraars het streven om specialisten ouderengeneeskunde ook buiten de muren van instellingen zorg aan te laten bieden «dwarsbomen»? Deelt u ook de mening van Verenso (vereniging van specialisten ouderengeneeskunde) dat daar uiteindelijk vooral kwetsbare thuiswonende ouderen de dupe van zijn?
Ik vind het belangrijk dat kwetsbare ouderen thuis toegang hebben tot de zorg die de SO levert. Met de overheveling van deze zorg naar de Zvw afgelopen januari is het aan zorgverzekeraars om voldoende zorg in te kopen voor hun verzekerden. Zorgverzekeraars hebben mij eerder al laten weten te hechten aan goede en voldoende zorg voor hun verzekerden. Bovendien dragen zij zorgplicht en ziet de NZa hierop toe.
Met de huidig gestelde voorwaarden kunnen bij sommige zorgverzekeraars SO’s alleen in de eerste lijn aan de slag als zij in dienst zijn van een VVT-instelling. Bij meerdere zorgverzekeraars, waaronder ook kleine zorgverzekeraars, worden andere organisatievormen van SO’s gecontracteerd. Ik heb hierover contact gehad met zorgverzekeraars. Zorgverzekeraars geven aan in de instelling de kennis en kwaliteit van zorg te zien en met deze inkoopvoorwaarde multidisciplinaire wijkgerichte zorg vanuit de instelling te stimuleren. Deze samenwerking met de instellingen leidt er volgens hen toe dat het vak van SO aantrekkelijker wordt.
Ook geven zij aan zich zorgen te maken over de continuïteit van zorg als deze zorg door een solist wordt geleverd. Daarnaast hebben ze toegelicht dat zij zicht hebben op de arbeidsproblematiek die ontstaat door het verzelfstandigen van functies in andere sectoren. Dit willen zij voorkomen door als voorwaarde op te nemen dat het om een instelling met verblijf moet gaan. Tot slot geven zorgverzekeraars aan de mogelijkheid te bieden aan zorgaanbieders en brancheorganisaties om vragen te stellen over het inkoopbeleid, en dat daar tot nu toe weinig gebruik van wordt gemaakt.
Voor de doorontwikkeling van deze zorg vind ik het belangrijk dat het mogelijk wordt gemaakt dat SO’s in verschillende organisatievormen zorg kunnen leveren. SO’s werken niet alleen meer in het verpleeghuis, maar bijvoorbeeld ook in huisartspraktijken. Ook de NZa heeft in haar quickscan5 aangegeven dat het inkopen van andere type of nieuwe zorgaanbieders bijdraagt aan een gezonde marktdynamiek en het beschikbaar houden van de schaarse SO’s. Daarom heb ik zowel Zorgverzekeraars Nederland (ZN) als Verenso uitgenodigd om over de inkoopvoorwaarden in gesprek te gaan. Dit gesprek zal op de korte termijn plaatsvinden. Over de uitkomsten van dit gesprek zal ik uw Kamer in het najaar berichten.
Ziet u ook dat een dergelijke handelwijze van verzekeraars niet bijdraagt aan het aantrekkelijker maken van het vak van specialist ouderengeneeskunde en dus niet bijdraagt (integendeel zelfs) aan het oplossen van de al bestaande en in de toekomst bij ongewijzigd beleid nog verder oplopende tekorten in (ook) deze beroepsgroep?
Voor de doorontwikkeling van deze zorg vind ik het belangrijk dat het mogelijk wordt gemaakt dat SO’s in verschillende organisatievormen zorg kunnen leveren. Dit draagt bij aan de aantrekkelijkheid van het beroep, en maakt het mogelijk dat zij zowel in het verpleeghuis als in de eerste lijn aan het werk kunnen. Zoals de NZa ook stelt in haar quickscan draagt het inkopen van ander type of nieuwe zorgaanbieders bij aan het beschikbaar houden van de toch al schaarse SO’s.
Bent u het ermee eens dat de blijkbaar door zorgverzekeraars gestelde voorwaarde voor inkoop dat specialisten ouderengeneeskunde ook «verblijf» moeten leveren onnodig belemmerend werkt voor de gewenste inzet van betrokkenen in de wijk? Zo ja, wilt u verzekeraars er dan (in lijn met genoemde motie die u daartoe opriep) toe bewegen die voorwaarde te laten vervallen en zo de inzet van de specialist ouderengeneeskunde in de wijk niet langer te dwarsbomen?
Zie antwoord vraag 6.
Op welke andere manieren bent u bereid de inzet van de specialist ouderengeneeskunde in de wijk te stimuleren c.q. te faciliteren?
Hier wordt op dit moment al via meerdere trajecten op ingezet. Zoals aangegeven in mijn antwoord op vraag 5 ben ik samen met Minister van VWS voornemens om aan het MESO-concept een subsidie te verlenen om te onderzoeken of dit concept breder in Nederland toepasbaar is en dezelfde resultaten behaald kunnen worden. Daarnaast heb ik ZonMw de opdracht gegeven om te komen tot een programma voor de doorontwikkeling en het in samenhang bezien van de zorgvormen Geriatrische revalidatiezorg, Eerstelijnsverblijf en de Geneeskundige zorg voor specifieke patiëntgroepen (GZSP). De SO in de eerste lijn is onderdeel van laatstgenoemde zorgvorm. Hiervoor is al enige tijd geleden het programma Beter Thuis gestart6. Ook ben ik samen met het Zorginstituut Nederland, NZa en betrokken partijen aan het kijken wat er aanvullend nodig is om de doorontwikkeling van deze zorgvormen aanvullend de stimuleren. Aanvullend gaat de NZa wederom dit jaar het inkoop- en contracteringsproces van de GZSP volgen en beschrijven in een quickscan. Tot slot faciliteer en begeleid ik de overheveling van de GZSP via implementatie overleggen.
Wilt u deze vragen beantwoorden voor het op 15 juni 2020 geplande notaoverleg Care?
Bij dezen zijn de vragen u voor het notaoverleg Care toegezonden.
Het bericht ‘Experts: ‘Megaslachterij Vion zou gesloten moeten worden’ |
|
Tjeerd de Groot (D66) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Experts: «Megaslachterij Vion zou gesloten moeten worden»?1
Ja.
Hoe beoordeelt u de uitspraak van deskundigen dat het «merkwaardig en onverstandig» is dat de grootste slachterij van Nederland, die van Vion in Boxtel, openblijft?
Het is aan de voorzitter van de veiligheidsregio in het kader van infectieziektenbestrijding om per geval de meest geëigende (beheers)maatregelen te nemen. Dat betekent in de praktijk dat op basis van de geconstateerde situatie in enkele gevallen besloten is een bedrijf tijdelijk stil te leggen, terwijl dat in andere gevallen niet als noodzakelijk werd beoordeeld. In alle gevallen was het belang van de volksgezondheid leidend. De voorzitter van de veiligheidsregio wordt hierover geadviseerd door de GGD. Daarbij wordt ook informatie gebruikt van de rijksinspecties en van het bedrijf zelf.
Hoe is te verklaren dat bij het slachthuis in Boxtel één op de zes medewerkers besmet bleek te zijn met het coronavirus?
Uit het bron- en contactonderzoek bij de verschillende slachthuizen, waaronder het slachthuis in Boxtel, is gebleken dat er twee zaken mogelijk een rol spelen, namelijk de wijze van huisvesting en het vervoer van arbeidsmigranten, en de specifieke arbeidsomstandigheden in de slachterijen. De achterliggende verklaring is echter nog niet wetenschappelijk aangetoond. Het gaat dus om vermoedens.
Hoe beoordeelt u de twijfels van de experts over de aanpak binnen de slachthuizen om het coronavirus te bestrijden die zich focust op mensen met klachten naar de GGD sturen?
Deze twijfels zijn voor rekening van de genoemde experts. De focus van de aanpak binnen de slachthuizen is breder dan alleen mensen met klachten door de GGD laten testen. Het betreft een heel pakket van maatregelen, zoals het aanscherpen, implementeren en naleven van de bedrijfsprotocollen. Onderdeel daarvan is dat medewerkers met klachten zich laten testen. Bij een aantal slachthuizen is breder getest op basis van onderzoek.
Hoe voorkomt u dat mensen die graag doorwerken en klachten hebben deze geheim houden?
De Minister van LNV heeft de brancheorganisaties gewezen op het advies van de GGD om dagelijks gezondheidschecks uit te voeren bij de poort. Hierbij moet rekening worden gehouden met de mogelijke taalbarrière door bijvoorbeeld een tolk in te schakelen of formulieren in de eigen taal te verstrekken. Het is inderdaad niet wenselijk dat werknemers doorwerken terwijl zij klachten hebben. Daarom is er in geval van ziekte een vangnet. Als de werknemers aan de voorwaarden voldoen is er bij ziekte, ook als gevolg van corona, recht op loondoorbetaling of op een uitkering op grond van de Ziektewet. Daarnaast hebben de brancheorganisaties van de slachthuizen aangegeven dat bedrijven hun werknemers doorbetalen betalen, ook degene die via een uitzendbureau aan het werk zijn en ook in geval van quarantaine in geval er geen sprake is van besmetting.
Hoe zorgt u ervoor dat medewerkers van slachthuizen elkaar niet onbewust besmetten, gezien niet elke patiënt duidelijke symptomen heeft?
Het is de verantwoordelijkheid van de werkgever om te zorgen voor gezonde en veilige arbeidsomstandigheden op de werkvloer. Zowel de werkgever als de werknemer wordt geacht te voldoen aan de Arbeidsomstandighedenwet en de richtlijnen van het RIVM op te volgen. Zo nodig kan de Inspectie SZW handhaven als de Arbeidsomstandighedenwet niet wordt nageleefd.
Zoals eerder aangegeven heeft de NVWA in een brief van 23 maart 2020 aan slachterijen opgeroepen tot het opstellen van protocollen waarin is opgenomen hoe bedrijven ervoor zorgen dat de RIVM-richtlijnen worden nageleefd. Per brief van 23 mei 2020 heeft de NVWA samen met de Inspectie SZW slachterijen nogmaals nadrukkelijk gewezen op hun verantwoordelijkheid om het werk conform de RIVM-richtlijnen uit te voeren.
Voor de protocollen geldt dat in veel gevallen per sector door de brancheorganisaties een protocol wordt opgesteld. Een door sectoren vastgesteld protocol is geen vervanging van de geldende wet- en regelgeving. Dit betekent dat een protocol geen vervanging is van Arbowetgeving; die blijft onverminderd geldig. Sectoren worden aanbevolen om na vaststelling van het protocol de Arbo-onderdelen uit het protocol te laten doorwerken in de bestaande Arbo-systematiek. Concreet betekent dit de Arbocatalogus op branche- of sectorniveau en aanvulling van de Risico- Inventarisatie- en Evaluatie (RI&E) op het nieuwe arbeidsrisico COVID-19.
Kunt u toelichten of u het met de uitspraak in het artikel eens bent dat door de bedrijven open te houden de bestrijding van het virus wordt bemoeilijkt?
Het is in het kader van de infectieziektenbestrijding uiteindelijk aan de voorzitter van de veiligheidsregio om per geval de meest geëigende (beheers)maatregelen te nemen. Dat betekent in de praktijk dat in enkele gevallen besloten is een bedrijf tijdelijk stil te leggen terwijl dat in andere gevallen niet als noodzakelijk werd beoordeeld. In alle gevallen was het belang van de volksgezondheid leidend.
Hoe beoordeelt u de twijfels van vakbond FNV over het besluit om de ene slachterij te sluiten, terwijl de ander doordraait?
Deze twijfels zijn voor rekening van de vakbond FNV. Ik verwijs u naar het antwoord op vraag 2.
Hoe is het mogelijk dat de vragensteller nog steeds signalen ontvangt over werknemers die momenteel werkzaam zijn in slachthuizen, maar wel besmet zijn met het virus?
Mensen die ziek zijn moeten thuisblijven en kunnen zich net als de rest van de bevolking bij klachten laten testen. Ik heb de GGD-en en veiligheidsregio’s gevraagd om risicogericht en gefaseerd te testen in slachthuizen. Signalen van bedrijven zelf, rijksinspecties of bedrijfsartsen zijn hierbij belangrijke input.
Zoals aangegeven in antwoorden van 20 mei jl. op vragen van het lid Ouwehand (2020Z08230) heeft de NVWA vooruitlopend op de uitkomsten van het arbeidshygiënisch onderzoek besloten om vanaf 11 mei jl. alle dierenartsen op slachthuizen de beschikking te laten hebben over mondmaskers. Naar aanleiding van dit onderzoek worden aanvullend persoonlijke beschermingsmiddelen gebruikt in die situaties waarin het niet mogelijk is om 1,5 afstand te houden. De NVWA kan het slachtproces stilleggen als de medewerkers van de NVWA of de officiële assistenten van KDS de werkzaamheden niet veilig kunnen uitvoeren. Verder is op 8 juni jl. de Inspectie SZW gestart met het project «inspecties slachterijen – corona» en zal zij de komende weken een aantal voorgeselecteerde slachthuizen inspecteren, zowel roodvlees als pluimvee. Deze inspecties hebben zowel een AMF- (arbeidsmarktfraude) als een Arbo-insteek.
Hoe is het mogelijk dat de vragensteller nog steeds signalen ontvangt dat werknemers zich niet houden aan de 1,5 meter afstand, zelfs wanneer zij besmet zijn met het virus?
Zie antwoord vraag 9.
Hoe beoordeelt u signalen dat de BV Kwaliteitskeuring Dierlijke Sector (KDS) en de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) personeel laten werken die eigenlijk in quarantaine moeten zitten en een arbeidsverbod hebben?
Medewerkers van de NVWA en KDS die positief getest zijn op corona en medewerkers die klachten hebben, blijven conform de adviezen van het RIVM thuis en worden niet ingezet voor werkzaamheden op bedrijven.
Bent u het ermee eens dat dit zeer onwenselijk is? Zo ja, bent u bereid slachthuizen te sluiten?
Ja, als dat aan de orde is, is dat uitermate onwenselijk. Een medewerker van de NVWA kan het werk staken als hij of zij de situatie niet veilig acht voor zichtzelf. Ook kan direct een melding gedaan worden bij de Inspectie SZW die controleert op gezond en veilig werken. Zo nodig kan de Inspectie SZW handhaven als de Arbeidsomstandighedenwet niet wordt nageleefd.
Bent u bereid een fokverbod in te stellen, om te voorkomen dat stallen vol raken?
Een fokverbod is geen proportionele maatregel, omdat het niet effectief is om korte termijn knelpunten in de capaciteit van slachterijen op te lossen. Vanwege de lengte van de draagtijd en de zoog- en mestperiode heeft een fokverbod in bijvoorbeeld de varkenshouderij pas over circa 10 maanden effect op het aantal slachtrijpe dieren. Overigens heb ik, zoals ik in antwoord op Kamervragen van de Partij voor de Dieren op 28 april jl. heb aangegeven, onder de huidige omstandigheden geen wettelijke mogelijkheden om, behalve als crisismaatregel ter voorkoming van verspreiding van SARS-CoV-2 onder nertsen, aan andere dierlijke sectoren verplichte productiebeperkende maatregelen zoals een fokbeperking op te leggen. Mededingingsregels staan niet toe dat branche- en producentenorganisaties hun leden een bindend advies geven over beperking van de productie.
Kunt u deze vragen beantwoorden voor het debat over onderzoeksresultaten over COVID-19 bij nertsen?
Ik heb mij ingespannen om deze vragen zo spoedig mogelijk te beantwoorden.
Kunt u de schriftelijke vragen van 14 mei 2020 (2020Z08674) over de berichten «Vleessector vindt kritiek op hygiëne in coronatijden niet terecht» en «Schouder aan schouder aan de lopende band: slachterijen willen coronatests» beantwoorden voor het debat over onderzoeksresultaten over COVID-19 bij nertsen?
Ik heb mij ingespannen om deze vragen zo spoedig mogelijk te beantwoorden.
Het terugstorten van heffingen door de Autoriteit Financiële Markten (AFM) |
|
Evert Jan Slootweg (CDA) |
|
Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht dat de AFM 555.000 euro aan heffingen terugstort aan Today's Tomorrow (TT) in het kader van de kwestie rond het GFH Paraplufonds?1
Ja.
Klopt het dat dit het gevolg is van het verzuim van toezichthouder AFM om een verlengingsbesluit te nemen met betrekking tot de curator?
De AFM heeft mij laten weten dat zij op 19 december 2016 een curator heeft benoemd om het dagelijks bestuur van Today's Tomorrow te versterken. Volgens de AFM is dit besluit genomen omdat er diverse overtredingen van wet- en regelgeving bij deze partij waren geconstateerd. De AFM heeft na afloop van het eerste jaar na het curatelebesluit geen verlengingsbesluit genomen voor de benoemingstermijn van de curator, terwijl dit wel had moeten gebeuren. De nieuwe advocaat van Today’s Tomorrow wees de AFM, na ruim twee jaar curatele, op de benoemingstermijn van één jaar. Daarop heeft de AFM op 23 april 2020 in één besluit de curatele met terugwerkende kracht voor de twee termijnen verlengd. Hiermee heeft de AFM het eerdere verzuim gecorrigeerd.
De rechtbank oordeelde dat Today’s Tomorrow geen betalingsverplichting heeft over de gemaakte kosten voor de curator na afloop van het eerste jaar na instelling (19 december 2017). Today's Tomorrow en de AFM zijn overeengekomen dat de AFM een bedrag van ongeveer 550.000 euro zal overmaken aan Today's Tomorrow. Op verzoek van de AFM heeft Today's Tomorrow de verplichting op zich genomen dit bedrag over te maken aan de vereffenaar die het vervolgens ten goede zal laten komen aan de participanten. Dit bedrag is inmiddels overgemaakt aan de vereffenaar.
Klopt het dat de AFM twee maal, zowel in december 2017 als in december 2018, verzuimd heeft dit verlengingsbesluit te nemen?
Zie antwoord vraag 2.
Wat betekent dit voor de AFM dat ze ineens een bedrag van 550.000 euro moet terugbetalen? Gaan de tarieven omhoog die de AFM in rekening brengt of heeft het gevolgen voor de omvang van de werkorganisatie van de AFM?
In het algemeen worden exploitatieverschillen van de AFM met de markt verrekend in het jaar nadat zij zijn ontstaan (op basis van de vaste percentages zoals die het voorafgaande jaar van toepassing waren). De terugstorting aan Today’s Tomorrow is door de AFM verwerkt in de jaarrekening over 2019. Dit is in 2020 verrekend met alle instellingen. Gezien het feit dat het terug te storten bedrag over alle instellingen wordt verdeeld, heeft dit een gering effect gehad op de tarieven van de individuele instellingen. Het terugbetalen van het bedrag heeft geen gevolgen voor de omvang van de werkorganisatie van de AFM.
Heeft de AFM maatregelen genomen waardoor wordt voorkomen dat deze nalatigheid zich kan herhalen?
Er is over deze kwestie contact geweest tussen het ministerie en de AFM. De AFM heeft duidelijk gemaakt de kwestie te betreuren en is bezig met een evaluatie van de casus om daar lessen uit te trekken. Er is intern een maatregel genomen die zorgt voor een tijdige signalering indien een verlengingsbesluit genomen dient te worden. Verder stelt de AFM dat op het moment dat deze kwestie ontstond er nog geen centrale handhavingseenheid was binnen de AFM. Inmiddels loopt er een pilot met een centrale handhavingseenheid, waardoor alle kennis zich op één plek bevindt binnen de AFM. Naar verwachting wordt de handhavingseenheid voor het einde van dit jaar definitief. De AFM gaat ervan uit dat deze maatregelen voldoende zijn om te voorkomen dat dit nogmaals gebeurt.
Heeft u de AFM aangesproken op deze nalatigheid?
Zie antwoord vraag 5.
Kunt u zich voorstellen dat deze nalatigheid invloed heeft op het vertrouwen dat mensen hebben in de nauwkeurigheid van beslissingen die de AFM neemt?
Als onafhankelijk gedragstoezichthouder draagt de AFM bij aan een duurzaam financieel welzijn in Nederland. De AFM heeft in dit geval verzuimd een verlengingsbesluit te nemen. Dit verzuim is door de AFM erkend, hersteld en de AFM heeft maatregelen getroffen om dit in de toekomst te voorkomen. Voor het vertrouwen in een organisatie is het belangrijk dat zij laat zien dat er van fouten wordt geleerd. Dat is hier gebeurd.
Het bericht 'Thialf moet zonnepanelen uitzetten om verzekerd te blijven' |
|
Tom van der Lee (GL) |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Thialf moet zonnepanelen uitzetten om verzekerd te blijven»?1
Ja.
Deelt u de mening dat het ontzettend zonde is wanneer Thialf gedwongen wordt om zonnepanelen uit te zetten, zowel vanwege de investeringen die zijn gedaan als de duurzame energieopbrengst?
Het zou ontzettend zonde zou zijn wanneer Thialf gedwongen wordt om de zonnepanelen uit te zetten. Echter betreft de situatie bij Thialf een specifiek geval, waarbij gebruikte materialen van de dakisolatie en de kwaliteit van de dakconstructie een belangrijke rol spelen. Het is uiteraard van belang dat verduurzaming veilig gebeurt. Ik hoop dat de betrokken partijen tot een oplossing kunnen komen.
Bent u bereid te bemiddelen tussen de betrokken partijen?
Ik ben op de hoogte van de lopende overleggen tussen marktpartijen en de verzekeringsbranche over deze problematiek op algemeen niveau. De komende tijd zal ik nauw betrokken zijn bij dit overleg. Aangezien de gesprekken tussen Thialf en hun verzekeraar een individueel geval betreffen zie ik in deze gesprekken geen aanvullende rol voor de overheid weggelegd.
Hoe verlopen de gesprekken tussen de verzekeringsbranche en marktpartijen over het verzekeren van zonnepanelen?
In het algemeen is de kans op brandincidenten bij zonnepanelen zeer klein en leiden zonnepanelen niet tot problemen m.b.t. de verzekerbaarheid. Naar ik begrijp verlopen de gesprekken tussen de verzekeringsbranche en marktpartijen constructief. Zo wordt er door de betrokken partijen gezamenlijk gewerkt aan een Preventie Brochure Zonnepanelen met technische informatie over zonnestroomsystemen en de verzekeringsrisico’s die hierbij spelen. Daarnaast wordt er gewerkt aan een brochure waarin uitgelegd wordt wat verzekeraars kunnen doen zonder zich in alle technische details te hoeven verdiepen. Om verzekeraars meer comfort te geven of een installatie daadwerkelijk veilig is en of de installateur kwalitatief goed werk heeft afgeleverd wordt op dit moment een checklist voor installateurs opgesteld. Voor de inspectie van grote zonnestroominstallaties (>15 kWp) is door Stichting SCIOS een nieuwe certificeringsregeling ontwikkeld (SCOPE 12).
Welke theoretische opties zijn er om een initiatief of instrument te introduceren dat deze problemen verhelpt?
In theorie zou een Rijksverzekering kunnen worden geïntroduceerd. Het is echter zeer de vraag of dit een oplossing biedt voor de huidige problematiek. Zo zal het Rijk tegen dezelfde kwesties aanlopen als private verzekeraars. Bovendien vind ik het niet wenselijk dat de overheid de rol van marktpartijen overneemt.
Zoals aangegeven in mijn antwoord op vraag 4 verloopt het overleg en de samenwerking tussen marktpartijen en de verzekeringsbranche constructief en ondernemen zij zelf al de nodige acties om bestaande knelpunten zo spoedig mogelijk op te lossen. Op dit moment voorzie ik geen rol voor de overheid om deze lopende initiatieven aan te vullen met nieuw instrumentarium. Dat neemt niet weg dat ik het belangrijk vind om vanuit het Rijk mee te denken over eventuele onderliggende problemen en oplossingen daarvoor. Vanuit dat oogpunt zal ik op korte termijn ook aansluiten bij het overleg tussen de marktpartijen en de verzekeringsbranche.
Is het in theorie mogelijk dat de overheid zelf een aantrekkelijke verzekering introduceert voor dit soort gevallen en waardoor verzekeraars geprikkeld worden om beter met deze situaties om te gaan? Hoe zou dit mogelijk kunnen worden vormgegeven?
Zie antwoord vraag 5.
Bent u bereid deze mogelijkheid te onderzoeken?
Ik zal een verzekering vanuit de overheid om bovengenoemde redenen niet verder onderzoeken.
Het bericht ‘Huiveringwekkende’ agressie tegen journalisten in VS’ |
|
Sjoerd Sjoerdsma (D66) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht ««Huiveringwekkende» agressie tegen journalisten in VS»?1
Ja.
Hoe duidt u de protesten en het geweld in de Verenigde Staten? Hoe duidt u de berichten van oplopende spanningen en het gebruik van geweld, zowel ongehoord politiegeweld tegen vreedzame betogers en journalisten, als plunderingen en geweld door relschoppers?
De beelden van de kniewurging van George Floyd zijn schokkend en aangrijpend, dit had nooit mogen gebeuren. Deze beelden laten zien dat racisme en discriminatie tot de dag van vandaag diepgewortelde problemen zijn, in de VS en elders in de wereld.
Voor veel Amerikanen was dit aanleiding om door middel van demonstraties hierover hun afschuw te uiten. Op sommige plekken in de VS zijn demonstraties ontaard in geweld (ook tegen journalisten). Daarnaast hebben plunderingen plaatsgevonden. Dit zijn zorgelijke incidenten die ook zullen worden onderzocht door de Amerikaanse autoriteiten.
Bent u het eens dat vreedzame demonstranten hun recht om te demonstreren moeten kunnen uitvoeren?
Ja, Nederland staat pal voor het recht op vreedzame demonstraties.
Hoe duidt u de berichten dat journalisten beschoten zijn met rubberen kogels en gearresteerd zijn terwijl zij duidelijk identificeerbaar waren als pers?
Journalisten moeten hun werk onafhankelijk en in veiligheid kunnen doen. De veiligheid van journalisten is van groot belang voor een vrije pers. Het kabinet gaat ervan uit dat de incidenten in de VS onderzocht en opgehelderd zullen worden en, indien nodig, er ook tot vervolging overgegaan zal worden. De VS heeft daartoe als democratische rechtstaat met een robuuste Grondwet alle benodigde instrumenten.
Kunt u het in het artikel geschetste beeld bevestigen dat journalisten soms zelfs bewust doelwit zijn van agressie en beschieting met rubber kogels?
Het kabinet heeft kennisgenomen van deze beelden. Het kabinet kan zich niet uitspreken of doelbewust met rubberen kogels op journalisten is geschoten.
Bent u bekend met de meldingen dat meer dan 125 journalisten slachtoffer zijn geworden van geweld bij deze demonstraties? Hoe duidt u deze aantallen? Kunt u deze verifiëren?
Het kabinet is bekend met de berichtgeving. De precieze aantallen kan het kabinet niet verifiëren. Geweldsincidenten tegen journalisten moeten onderzocht worden. Dat is ook de opdracht die de VS instituties zelf hebben gegeven. Het kabinet gaat ervan uit dat in de democratische rechtsstaat die de VS zijn, dit ook zal geschieden.
Deelt u de mening dat persvrijheid van het allerhoogste belang is in een democratische rechtstaat, en dat journalisten ongehinderd en zeker zonder slachtoffer te worden van geweld, intimidatie of arrestatie, hun werk zouden moeten kunnen doen?
Ja.
Heeft u naar aanleiding van deze geweldsincidenten al contact gezocht met de Amerikaanse autoriteiten? Zo ja, wanneer en met welke boodschap?
Tijdens de video-conferentie van de RBZ met Secretary of StatePompeo op 15 juni heb ik aangegeven dat de recente ontwikkelingen in de VS, Nederland en wereldwijd eraan herinneren dat de gezamenlijke strijd tegen racisme en discriminatie nog niet voorbij is. Nederland heeft daarbij benadrukt dat inspanningen noodzakelijk blijven om het gezamenlijke doel voor het uitbannen van racisme en discriminatie wereldwijd te behalen (conform de motie van de Leden Van Helvert en Koopmans, kamerstuk 21 501-02, nr. 2172 van 10 juni 2020).
De Nederlandse Mensenrechtenambassadeur heeft via sociale media al aandacht gevraagd voor het belang van persvrijheid n.a.v. de gebeurtenissen in de VS. De grote Nederlandse betrokkenheid bij de gebeurtenissen in de VS zijn ook besproken met de Amerikaanse ambassadeur in Den Haag en in contacten met de Amerikaanse autoriteiten in Washington.
Bent u bereid uw zorgen over bovengenoemde ontwikkelingen over te brengen aan de Amerikaanse autoriteiten?
Zie antwoord vraag 8.
Het bericht dat landbouwgif gevonden wordt tot in het hart van natuurgebieden |
|
Frank Wassenberg (PvdD) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
![]() |
Kent u de berichten «Hoe landbouwgif het hart van natuurgebieden bereikt» en «Bestrijdingsmiddelen uit landbouw gevonden in Drentse natuurgebieden»?1 2
Ja.
Kunt u bevestigen dat het genoemde onderzoek, uitgevoerd in opdracht van een bewonersgroep en Natuurmonumenten, aantoont dat er tot in de kern van natuurgebieden resten van landbouwgif gevonden worden op planten, net als in de uitwerpselen van dieren in deze natuurgebieden?
Het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) geeft aan dat er verschillende chemische stoffen zijn gevonden in het «Onderzoek naar de aanwezigheid van bestrijdingsmiddelen in vier Natura 2000-gebieden in Drenthe en de mogelijke invloed van de afstand van natuurgebieden tot landbouwgebieden op de belasting met bestrijdingsmiddelen» uitgevoerd door Mantingh en Buijs. Ik kan me voorstellen dat dit leidt tot zorgen bij mensen over de kwaliteit van de natuur. De aangetroffen chemische stoffen kunnen worden gebruikt in biociden, gewasbeschermingsmiddelen, (dier)geneesmiddelen en industriële stoffen.
Kunt u bevestigen dat deze resultaten erop wijzen dat landbouwgif zich verspreidt over vele kilometers vanaf de akkers waar het gebruikt wordt en dat dit erop duidt dat er een deken van landbouwgif over Nederland ligt?
De onderzoekers, het College voor de toelating van gewasbeschermingsmiddelen en biociden (Ctgb) en het RIVM constateren dat in de meetgegevens geen trend te zien is tussen gehalten in vegetatie en de afstand tot het landbouwgebied. Dit is volgens het RIVM een aanwijzing dat de aanwezigheid van chemische stoffen van verschillende herkomst het gevolg is van diffuse belasting van de natuurgebieden via de lucht. De bronnen kunnen daardoor dichtbij de onderzochte natuurgebieden liggen of tientallen of honderden kilometers daar vandaan.
Het RIVM laat in het advies weten dat het uitgevoerde onderzoek een indicatie geeft van de aanwezigheid van chemische stoffen in natuurgebieden en dat dit waarschijnlijk geldt voor meer plaatsen in Nederland.
Kunt u een overzicht geven van de bestrijdingsmiddelen die in dit onderzoek zijn gevonden, hoeveel hiervan hoog-risicostoffen zijn en of er stoffen gevonden zijn die niet toegelaten zijn, of die op de lijst staan om vervangen te worden? Zo ja, welke zijn dat?
Het advies van het RIVM bevat een volledig overzicht van de aangetroffen chemische stoffen en hun registratie in een gewasbeschermingsmiddel, biocide, (dier)geneesmiddel, of industriële stof in 2019 in Nederland. Er wordt aangegeven welke chemische stoffen er wel / geen toelating/registratie hebben.
Verordening (EG) 1107/2009 kent geen categorie «hoogrisicostoffen», maar wel een categorie «stoffen die in aanmerking komen om te worden vervangen».
Er zijn vier werkzame stoffen van gewasbeschermingsmiddelen aangetroffen die de status «stoffen die in aanmerking komen om te worden vervangen» hebben, namelijk aclonifen, epoxiconazool, pendimethlin en tebuconazool. De werkzame stof epoxiconazool is inmiddels niet meer goedgekeurd binnen de Europese Unie. Gewasbeschermingsmiddelen op basis van deze werkzame stof mogen nog wel gedurende de respijttermijn verkocht en/of gebruikt worden in Nederland. De respijttermijnen zijn nog niet verstreken.
Beaamt u dat in natuurgebieden chronische blootstelling van insecten aan landbouwgiffen niet uitgesloten kan worden, omdat het gif op planten tot in de kern van natuurgebieden gevonden is?
Het Ctgb schrijft in zijn advies dat, in het geval er blootstelling plaatsvindt, de aangetroffen hoeveelheden van de gewasbeschermingsmiddelen niet leiden tot onacceptabele risico’s voor acute of chronische effecten voor niet-doelwit geleedpotigen, zoals insecten en spinnen. Het is volgens het RIVM niet mogelijk om uitspraken te doen over de eventuele risico’s voor insecten en bodemorganismen van de andere chemische stoffen.
Ik onderken de behoefte om meer zicht te krijgen in de belasting van kwetsbare gebieden door chemische stoffen om te kunnen beoordelen of dat leidt tot risico’s. Zo heeft de Raad voor de leefomgeving en infrastructuur (Rli) op 11 maart 2020 zijn advies «Greep op gevaarlijke stoffen» gepubliceerd (zie Kamerstuk 33 118, nr. 141) en daarin onder meer aanbevolen voor kwetsbare gebieden een maximaal toelaatbare toxiciteitsdruk te hanteren ter aanvulling op de huidige normen per stof. Tijdens het AO Externe Veiligheid van 10 juni 2020 heeft de Staatssecretaris van IenW naar aanleiding van dat advies toegezegd uw Kamer te laten weten of een pilot naar (maximale) toxiciteitsdruk in kwetsbare gebieden een goed idee is, of dat op een andere manier moet worden omgegaan met de aanbevelingen van de Rli op dit punt. De Staatssecretaris van IenW en ik gaan daarom een verkenning uitvoeren om uit te vinden wat met een gebiedsgerichte benadering mogelijk is.
Beaamt u dat voor verschillende soorten landbouwgif geldt dat deze ook in zeer lage concentraties dodelijk kunnen zijn voor insecten wanneer zij chronisch blootgesteld worden?
Zie antwoord vraag 5.
Beaamt u dat in de toelatingsprocedure voor landbouwgif niet of nauwelijks gekeken wordt naar de stapelingseffecten van verschillende middelen? Zijn er in dit onderzoek in Drenthe verschillende middelen op één plant of in de uitwerpselen van één dier gevonden?
De Europees geharmoniseerde goedkeuringsprocedure voorziet in het beoordelen van iedere werkzame stof afzonderlijk, waarbij rekening wordt gehouden met de voorgestelde toepassingen. Deze benadering leidt ertoe dat het effect van het herhaald of gelijktijdig toepassen van verschillende werkzame stoffen op dit moment niet in deze procedure wordt meegenomen, tenzij sprake is van een gewasbeschermingsmiddel met meerdere werkzame stoffen en/of van het tegelijkertijd toepassen van verschillende gewasbeschermingsmiddelen (een zogenaamde tankmix).
Onderzoek van het RIVM aan de cumulatieve blootstelling van residuen op voedsel liet geen combinatierisico’s zien voor mensen en daaruit bleek dat de huidige beoordelingsmethodiek voor residuen in de dagelijkse voeding toereikend is (Kamerstuk 27 858, nr. 433).
Onderzoek van Wageningen University & Research (WUR)3 aan het gelijktijdig of herhaald toepassen van verschillende werkzame stoffen, de risico’s daarvan voor het milieu en de consequenties voor de huidige beoordelingsmethodiek, laat onder andere zien dat synergie in effecten (dit is dat de effecten van het mengsel van stoffen groter zijn dan die van de afzonderlijke stoffen) maar zeer beperkt voor komt. Additionele effecten (het optellen van de effecten van iedere individuele stof afzonderlijk) kunnen wel optreden. Deze inzichten leidden na het doorrekenen van een specifieke casus, namelijk het spuitschema van aardbeien waarbij de afzonderlijke effecten van de individuele stoffen werden opgeteld, tot de conclusie dat in zo’n geval de huidige wijze van beoordelen niet beschermend genoeg is voor ongewervelde dieren en vissen in oppervlaktewater. Uit dit onderzoek bleek ook dat het beschreven effect gedomineerd wordt door de toepassing van één enkele stof in het spuitschema.
In het rapport over het onderzoek in Natura 2000-gebieden in Drenthe is sprake van monsters van mengsels van planten of van mengsels van uitwerpselen. Hierdoor is het niet mogelijk om aan te geven of er verschillende chemische stoffen zijn gevonden op één plant of in de uitwerpselen van één dier.
8. Welke maatregelen gaat u op korte termijn nemen om het gebruik van landbouwgif drastisch terug te brengen, om uit voorzorg de natuur, het milieu en de volksgezondheid te beschermen?
Ik heb uw Kamer vorig jaar de Toekomstvisie gewasbescherming 2030 gestuurd. Deze toekomstvisie beoogt een omslag naar weerbare planten en teelsystemen en het verbinden van land- en tuinbouw met natuur. Dit leidt tot een drastische vermindering van de behoefte aan gewasbeschermingsmiddelen binnen de landbouw. Als er dan toch gewasbeschermingsmiddelen worden toegepast, dan bij voorkeur laagrisicomiddelen en nagenoeg zonder emissie naar het milieu en nagenoeg zonder residu op producten (Kamerstuk 27 858, nr. 449).
Daarnaast zal er een verkenning uitgevoerd worden (zie antwoord vraag4.
Welke maatregelen gaat u op korte termijn nemen om ervoor te zorgen dat de stapelingseffecten integraal meegenomen worden in de toelatingsprocedure van bestrijdingsmiddelen?
Het actualiseren van de Europese goedkeuringsprocedure op basis van nieuwe wetenschappelijke inzichten is een continu proces.
De «European Food Safety Authority» (EFSA) werkt momenteel aan een richtsnoer voor de beoordeling van cumulatieve effecten van gewasbeschermingsmiddelen op de mens. Nederland – het RIVM en WUR – is actief betrokken bij de totstandkoming van dit richtsnoer (Aanhangsel Handelingen II, 2018–2019, nr. 2396).
Ik zal de Europese Commissie in het kader van de REFIT van Verordening (EG) 1107/2009 vragen om ook de cumulatieve effecten gerelateerd aan de milieuaspecten mee te gaan nemen bij het actualiseren van de relevante richtsnoeren.
Het Ctgb werkt op dit moment aan een aanpak om milieurisico’s van het stapelen van middelen op basis van dezelfde werkzame stof te voorkomen en zal mij daarover binnenkort adviseren.
Kunt u deze vragen beantwoorden voor het algemeen overleg Natuur van 22 juni 2020?
Het was niet mogelijk om deze vragen voor het AO Natuur op 22 juni jl. te beantwoorden, omdat de gevraagde adviezen aan het Ctgb en het RIVM in de zomerperiode zijn afgerond.
De impact van racisme op de gezondheid. |
|
Lilianne Ploumen (PvdA) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Racisme maakt letterlijk ziek»1?
Ja.
Is het u bekend dat institutioneel racisme naast invloed op de kansen op goed onderwijs, een baan en een woning ook invloed heeft op de gezondheid?
Ja.
Bent u bekend met het proefschrift van Umar Ikram dat ingaat op etnische gezondheidsverschillen in Nederland2?
Ja.
Hoe vindt u het dat in Nederland etnische minderheden veel discriminatie ervaren en daardoor meer last hebben of zullen krijgen van hart- en vaatziekten en psychische problemen?
Ik betreur het zeer dat mensen discriminatie ervaren op grond van etniciteit. Het is zeer onwenselijk dat hierdoor gezondheidsverschillen ontstaan. De realiteit laat helaas ook breder zien dat zich verschillen in gezondheid voordoen tussen verschillende groepen mensen in onze samenleving die samenhang vertonen met sociaaleconomische factoren als inkomen en opleidingsniveau. Zo leven onder andere hoogopgeleide mensen gemiddeld zes jaar langer dan laagopgeleide mensen. Ook het ervaren van discriminatie kan gevolgen hebben voor zowel de fysieke als mentale gezondheid. Het kabinet streeft naar (kansen)gelijkheid in onderwijs, werk, wonen, zorg en sport. Er zijn dan ook verschillende initiatieven om discriminatie in deze gebieden tegen te gaan. Hiervoor verwijs ik u naar de brief van Minister Ollongren van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, d.d. 15 juni 2020 (Kamerstuk 30 950, nr. 185).
Om gezondheidsachterstanden tegen te gaan is het onder andere van belang om mensen te bereiken met goede voorlichting over gezonde voeding en leefstijl die bijdragen aan de fysieke en mentale gezondheid. Het vroegtijdig onderkennen van psychische problematiek is belangrijk, omdat door vroegtijdig ingrijpen erger kan worden voorkomen. De inzet van het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport is er dan ook onder andere op gericht om het taboe dat rust op psychische klachten en aandoeningen zoveel mogelijk te doorbreken. Dat doen we onder andere met de publiekscampagne «Hey, het is ok», waarmee we trachten psychische klachten bespreekbaar te maken en het stigma dat op psychische klachten rust, terug te dringen.
Erkent u het verband tussen discriminatie en mentale gezondheidsproblemen? Kunt u uw antwoord toelichten? Zo ja, waarom wordt op de website van de Mental Health Foundation geen melding gemaakt van discriminatie als een van de risicofactoren voor mentale gezondheidsproblemen?
Ik betreur ten zeerste dat het ook in Nederland uitmaakt welke huidskleur je hebt, wat je achternaam is en waar je ouders of grootouders vandaan komen. Racisme en discriminatie, bewust of onbewust, kunnen niet en mogen niet. Maar toch hebben veel mensen hier regelmatig mee te maken. Dit is een probleem dat ons allemaal aangaat, want we zijn allemaal onderdeel van dezelfde samenleving. Het gaat hier in de kern om het principe van gelijkwaardigheid en kansengelijkheid in onderwijs, werk, wonen, zorg en sport. Het gaat om recht doen aan een grote groep mensen die zich op basis van hun huidskleur regelmatig buitengesloten voelt of, nog erger, ook daadwerkelijk buitengesloten wordt.
Het ervaren van stress en uitsluiting als gevolg van discriminatie kan consequenties hebben voor de mentale gezondheid. Het kabinet maakt zich er sterk voor om dit zoveel mogelijk tegen te gaan. Met betrekking tot de organisatie Mental Health Foundation merk ik op dat deze organisatie van het Ministerie van VWS gedurende 2016–2017 een projectsubsidie ontvangen heeft ter uitvoering van een aantal activiteiten waaronder het organiseren van een Depressiegala. De organisatie gaat echter zelf over de inrichting en de geboden informatie op haar website.
Hoe oordeelt u over de uitspraak van Glenn Helberg dat «etnische minderheden en hun klachten binnen de medische wereld niet worden erkend, omdat de witte man nog steeds centraal staat in de (geestelijke) zorg en medisch onderzoek»?
De focus bij medisch wetenschappelijk onderzoek heeft helaas lange tijd gelegen op jonge mannelijke deelnemers. Ik vind het van groot belang dat alle Nederlanders kunnen vertrouwen op goede evidence based zorg. Ik juich het dan ook toe dat er inmiddels in medisch wetenschappelijk onderzoek steeds meer aandacht komt voor diversiteit. De toegenomen wetenschappelijk kennis (genomics, biomarkers, lifestyle, imaging) zorgt voor een nieuwe ontwikkeling van op de individuele patiënt toegesneden preventie en behandeling (personalised medicine). Persoonskenmerken als gender, leeftijd en etniciteit maken hier onderdeel van uit.
Deelt u de mening dat het zeer onwenselijk is dat er etnische gezondheidsverschillen bestaan als gevolg van discriminatie? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 4.
Vindt u ook dat er in de zorg meer aandacht moet komen voor culturele diversiteit en discriminatie? Zo ja, welke maatregelen zult u nemen om dit te bewerkstelligen?
Het is bekend dat de impact van uitsluiting en (minderheids)stress gevolgen kan hebben voor de mentale gezondheid en dat ook culturele verschillen kunnen maken dat er met die gevolgen anders wordt omgegaan. Dit betreur ik ten zeerste. We zetten ons in om psychische problematiek bespreekbaar te maken en open te zijn over hoe het met je is, ook als het iets minder goed gaat. Daar werken we hard aan met de campagne «Hey, het is ok». Ook is er zoals aangegeven in het antwoord op vraag 6 in medisch wetenschappelijk onderzoek is steeds meer aandacht voor diversiteit en personalised medicine. Tevens steef ik er naar bij het uitzetten van onderzoeken een breed samengestelde onderzoeksgroep als uitgangspunt te hanteren, zodat (culturele) diversiteit in het onderzoek meegenomen kan worden.
Hoe gaat u voorkomen dat de voorspelling gedaan in het proefschrift uitkomt, namelijk dat de gezondheid van etnische minderheidsgroepen de komende dertig jaar zal verslechteren, daar die van autochtone Nederlanders stabiel zal blijven?
Zie antwoord vraag 8.
Deelt u de mening dat er nader onderzoek moet worden gedaan naar de impact van discriminatie op zowel fysieke als mentale gezondheid?
Zie antwoord vraag 8.
De Hoenderloo Groep |
|
Attje Kuiken (PvdA), John Kerstens (PvdA) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
![]() |
Bent u nog steeds van mening dat Pluryn het vastgoed van de Hoenderloo Groep dient te verkopen om financieel gezond te worden, zoals u stelt in uw brief van 26 mei 2020?1
Jeugdhulpaanbieders zijn zelf verantwoordelijk voor hun bedrijfsvoering. Pluryn geeft in haar meerjarenherstelplan «Focus binnen Focus» aan dat het verkopen van vastgoed, naast tal van andere maatregelen, nodig is om de organisatie financieel weer gezond te maken en daarmee de continuïteit van de zorg aan de ruim 7000 cliënten van Pluryn zeker te stellen. Vanuit mijn rol als stelselverantwoordelijke houd ik de financiële ontwikkelingen van Pluryn nauwlettend in de gaten. De Jeugdautoriteit monitort de financiële gezondheid van Pluryn zodat vroegtijdig inzicht ontstaat in eventuele risico’s voor de continuïteit van zorg.
Bent van mening dat het opschroeven van de zorgprijs een teken is dat de verkoop van het vastgoed de oplossing is voor de financiële malaise van de zorgaanbieder? Bent u ervan verzekerd dat hiermee de financiële problemen worden opgelost of dienen er volgens u ingrijpendere maatregelen getroffen te worden om te verzekeren dat de zorgaanbieder op de middellange termijn niet alsnog omvalt?2
Naast het verkopen van vastgoed en het afbouwen van activiteiten op locaties Hoenderloo en Kop van Deelen heeft Pluryn in haar meerjarenherstelplan nog zeven andere maatregelen genoemd om de organisatie weer financieel gezond en toekomstbestendig te maken. Het verhogen van tarieven is er daar één van. Hierover is Pluryn in overleg met gemeenten. Dit zijn niet de enige waarborgen die nodig zijn voor een duurzame exploitatie. Pluryn kijkt tevens kritisch naar de eigen bedrijfsvoering en is voornemens daarin komend jaar verbeteringen door te voeren qua efficiency en kwaliteit. Ook de invulling en totstandkoming van deze randvoorwaarden (en wellicht nog andere randvoorwaarden) zijn nodig om de continuïteit op de lange termijn te kunnen borgen. Momenteel monitort de Jeugdautoriteit de uitvoering van het plan «Focus binnen Focus» en neemt hierin deze randvoorwaarden mee.
Kunt u een concreet aantal geven voor het aantal jongeren voor wie nog geen passende herplaatsing is gevonden, inachtnemend de discrepantie tussen het door u genoemde veertigtal over wie nog overlegd wordt en de 115 jongeren waar de media over rapporteren?3
De Hoenderloo Groep levert Jeugdzorgplus en open 3-milieus voorzieningen. Zoals eerder gemeld in mijn brieven van 15 januari 20204, 20 februari 20205, 26 mei 20206 en in de beantwoording van feitelijke vragen en Kamervragen van 26 mei rondt het overgrote deel van de jongeren zijn of haar behandeling zoals gepland af bij de Hoenderloo Groep. 7 8 9 In december 2019 verbleven er ongeveer 220 jongeren bij de Hoenderloo groep. Het getal van 115 uit de publicatie verwijst naar het totaal aantal jongeren dat er op het moment van publicatie nog verbleef. Dat aantal loopt door het afronden van de behandeling gestaag terug: op 12 juni was het 99. De komende maand zal het versneld teruglopen omdat een groot deel van deze 99 jongeren nog bij DHG verblijft tot het einde van het schooljaar.
Alle ouders/voogden van de ca. 40 jongeren van wie we verwacht werd dat zij niet zouden uitstromen voor augustus 2020, hebben begin april een aanbod gekregen met een, volgens Pluryn, passende vervolgplek. Dit betreft onder meer 28 jongeren met zware ASS en hechtingsproblematiek, die niet gebaat zijn met een behandelcentrum voor kort verblijf zoals DHG, maar met een plek waar ze kunnen blijven. Om een duurzame oplossing voor deze jongeren te vinden, creëert Pluryn voor hen nieuwe plekken binnen de eigen organisatie. Pluryn geeft aan dat de ouders/voogden van alle 28 jongeren de intentie hebben uitgesproken om op het aanbod in te gaan zodat Pluryn verder kon met de voorbereidingen. Daarvan hebben er 17 inmiddels definitief akkoord gegeven. In augustus zullen deze jongeren naar deze vervolgplek verhuizen. Naast deze groep van 28 jongeren is er een aantal jongeren voor wie op dit moment nog geen oplossing met perspectief is gevonden. Op 12 juni waren dit er 18. Voor hen zijn Pluryn, gemeenten en OZJ intensief in gesprek met andere zorgaanbieders en zorgbemiddeling. IGJ ziet hierop toe.
Hoe verhoudt uw uitspraak van 26 mei 2020 over het feit dat de ouders en voogden van de jongeren voor wie nog een vervangende woonplek wordt of werd gezocht inmiddels de intentie hebben uitgesproken akkoord te gaan met het alternatief dat is aangedragen door Pluryn zich met het feit dat Ouders Hoenderloogroep de gesprekken met het management van de zorgkoepel hebben gestaakt met als reden dat Pluryn adviezen niet opvolgt en gemaakte afspraken niet nakomt? Heeft u sinds deze opzegging van het vertrouwen contact gehad met zowel de zorgaanbieder als met de Ouders Hoenderloogroep?
Hierbij moet onderscheid worden gemaakt tussen enerzijds de gesprekken met de ouders/voogden van alle individuele jongeren, en anderzijds de gesprekken met de oudergroep als geheel. Volgens Pluryn is er in de behandelrelatie doorlopend intensief contact met alle ouders/voogden geweest over de individuele trajecten van de jongeren en is dat er nog steeds. De ouders/voogden van alle, in het antwoord op vraag 3 genoemde, 28 jongeren hebben volgens Pluryn de intentie uitgesproken om op het aanbod in te gaan zodat Pluryn verder kon met het creëren van nieuwe plekken.
Nadat het voorgenomen besluit tot sluiting van de Hoenderloo Groep bekend werd, heeft een aantal ouders zich verenigd in de Facebookgroep «Ouders Hoenderloogroep». Het management van Pluryn heeft maandelijkse overleggen over het sluitingsproces geïnitieerd met enkele vertegenwoordigers van deze groep. In mei lieten deze vertegenwoordigers, die de kern vormen van de Facebookgroep «Ouders Hoenderloogroep», weten ontevreden te zijn met de gang van zaken en staakten het maandelijkse overleg. Pluryn betreurt dit besluit en geeft aan dat samenwerking juist van groot belang is. Ik hoop daarom van harte dat ouders en Pluryn, in het belang van passende zorg voor alle jongeren, zo goed mogelijk samen optrekken.
Bent u van mening dat het afdoende is Pluryn te laten stellen dat de verantwoordelijkheid voor het vinden van geschikte plekken voor de jongeren niet ophoudt in augustus 2020, wanneer de instelling wordt gesloten? Deelt u de mening dat dit wel een erg lege belofte is gezien het feit dat deze jongeren dan per definitie geen geschikte zorgplek hebben? Bent u bereid hier persoonlijk verantwoordelijkheid in te nemen om te verzekeren dat er daadwerkelijk geen kinderen tussen wal en schip vallen? Zo nee, waarom niet?
Pluryn en betrokken gemeenten zijn verantwoordelijk voor duurzame en passende zorg voor alle jongeren, en deze verantwoordelijkheid houdt niet op na augustus. Zoals gesteld in het antwoord op vraag 3, zijn er op dit moment nog 18 jongeren voor wie nog geen duurzame en passende plek is gevonden. Voor hen zijn Pluryn, gemeenten en OZJ intensief in gesprek met andere zorgaanbieders en zorgbemiddeling. IGJ ziet hierop toe. Pluryn en de gemeenten verwachten dat vóór 1 augustus 2020 voor alle jongeren een goede oplossing wordt gevonden. De sluitingsdatum van 1 augustus is een richtdatum. Pluryn heeft mij bevestigd dat de Hoenderloo Groep pas sluit als voor de laatste jongere een passende plek is gevonden.
Kunt u toelichten hoe uw antwoord op de Kamervragen van 26 mei 2020 dat ouders niet worden gedwongen intentiecontracten te tekenen zich verhoudt met uw uitspraak in de brief van 26 mei 2020 dat het grootste aantal ouders/voogden de intentie hebben uitgesproken akkoord te gaan met de vervangende plek? Ligt dit onderscheid enkel in het feit dat het geen contract betreft, slechts een mondelinge overeenkomst? Kunt u zich voorstellen dat ouderen en voogden zich in dit proces in de hoek gedreven kunnen hebben gevoeld en daarmee de prioriteit niet meer ligt bij het verlenen van de beste zorg voor de jongeren maar het snel en effectief afhandelen van een faillissement?4
Ik begrijp heel goed dat dit proces voor sommige ouders lang duurt, en dat iedereen graag snel duidelijkheid wil. Pluryn geeft aan alleen een intentieverklaring te hebben gevraagd van de ouders van de 28 jongeren voor wie nieuw aanbod binnen Pluryn ontwikkeld wordt. Dat is gebeurd in het kader van verdere doorontwikkeling van het aanbod en het voorbereiden van maatwerk. Volgens Pluryn is daarbij altijd aangegeven dat de ouders/voogden na het uitspreken van hun intentie nergens aan vast zouden zitten en ze op elk moment konden aangeven toch liever voor een andere oplossing te gaan.
Bent u van mening dat het dreigende faillissement van (delen van) grote zorgaanbieders zoals Pluryn exemplarisch is voor het gevaar van zorgaanbieders die 'too big to fail' zijn, zeker gegeven het nu al nijpende tekort aan passende zorgplekken? Deelt u de mening dat er regie gevoerd dient te worden om te voorkomen dat grote zorgaanbieders omvallen, desnoods door het onder curatele stellen van zorgaanbieders die in zwaar weer verkeren onder leiding van uw ministerie dan wel de Inspectie? Zo nee, kunt u toelichten waarom u uw vertrouwen legt in zorgaanbieders die beleid hebben gevoerd dat hen in dusdanige problemen heeft gebracht?
Bij het beleid rondom zorgaanbieders in financiële problemen staat de zorgcontinuïteit van de cliënt voorop en niet de continuïteit van een individuele zorgaanbieder. Regionale samenwerking is daarbij van belang, zeker wanneer zorgaanbieders dusdanig groot zijn dat ze lastig bij te sturen zijn door opdrachtgevers, bijvoorbeeld omdat honderden gemeenten het opdrachtgeverschap delen. In mijn brief van brief van 20 maart 2020 «Perspectief voor de Jeugd» benoem ik het belang van regionale samenwerking tussen gemeenten om de kwaliteit en continuïteit van zorg te kunnen borgen opdat alle betrokken partijen hun verantwoordelijkheid kunnen waarmaken. Naast deze regionale samenwerking tussen gemeenten is het ook van belang dat jeugdzorgaanbieders hun opdrachtnemerschap, werkgeverschap en goed bestuur versterken en dat er kaders opgesteld worden voor reële tarieven en zorgvuldigheidseisen bij inkoop van zorg.11
Daarnaast zijn zorgaanbieders particuliere instellingen (meestal stichtingen), die zelf verantwoordelijk zijn voor de borging van kwaliteit van zorg, een goede bedrijfsvoering en governance. Een stichting kan alleen onder curatele worden gesteld door een rechter als er sprake is van een faillissement. Het valt dan ook niet binnen mijn bevoegdheid, evenmin als binnen die van de IGJ, om een jeugdhulpaanbieder onder curatele stellen.
Wilt u deze vragen beantwoorden voor het algemeen overleg Jeugd op 23 juni 2020?
Ja.
11.000 mensen voor wie naturalisatie onmogelijk is |
|
Jasper van Dijk |
|
Ankie Broekers-Knol (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op de uitzending van Reporter Radio: «Naturalisatie onmogelijk ondanks ruim 13 jaar legaal verblijf»?1
Het onderwerp en de strekking van de uitzending zijn mij bekend.
Vindt u het aanvaardbaar dat er circa 11.000 mensen zijn die langdurig legaal in Nederland verblijven, maar die op basis van dit beleid nooit de rechten en plichten kunnen verwerven die andere Nederlanders hebben?
Om te kunnen naturaliseren, gelden voorwaarden. Van de circa 27.000 personen die in de periode 2007–2009 zijn gestart met een verblijfsvergunning op grond van de regeling ter afwikkeling van de nalatenschap van de oude Vreemdelingenwet (Ranov of «Generaal pardon») hebben er op dit moment circa 11.000 een verblijfsvergunning. Daarmee is nog niet gezegd, dat zij allen op dit moment aan alle naturalisatievoorwaarden voldoen. Eén van de voorwaarden voor naturalisatie is de inburgering. Van de circa 11.000 bedoelde personen hebben circa 3.400 personen een verblijfsvergunning, regulier voor bepaalde tijd. Het is aan de hand van deze verblijfsvergunning niet te zeggen of de houder ervan (al) voldoet aan de voorwaarde tot inburgering. Daarnaast zijn van de circa 11.000 mensen in mei 2020 er circa 530 minderjarig. Om een eigen naturalisatieverzoek in te kunnen dienen, moet de verzoeker meerderjarig zijn. Minderjarigen kunnen wel met een meerderjarige mee-naturaliseren.
Waarom is in 2009 het beleid ten aanzien van de «bewijsnood mogelijkheid» aangescherpt?
Het beleid is met ingang van 1 mei 2009 gewijzigd met een besluit tot wijziging van de Handleiding voor de toepassing van de Rijkswet op het Nederlanderschap. Het besluit is bekendgemaakt in de Staatscourant van 12 februari 2009, nr. 29. Hierover is geen bericht aan de Kamer gestuurd. Dat is bij een beleidswijziging als deze overigens ook niet gebruikelijk. Het besluit motiveert de beleidswijziging als volgt: «Bij de verkrijging van het Nederlanderschap moet zoveel mogelijk zekerheid bestaan over de identiteit en nationaliteit van een betrokkene. Tussen het moment van verkrijging van de reguliere verblijfsvergunning waarbij vrijstelling van het paspoortvereiste gold en het verzoek om naturalisatie of optie kan een geruime periode bestaan waardoor het verlangen van een (geldig) paspoort en een (gelegaliseerde/van apostille voorziene) geboorteakte in de rede ligt». In individuele gevallen is het mogelijk af te wijken van het beleid en een of meer voorwaarden niet te handhaven.
Is de Kamer daar destijds niet over geïnformeerd? Zo ja, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Waarom is het wob-verzoek van de programmamakers afgewezen? Bent u alsnog bereid de Kamer te informeren?
Het Wob-verzoek van Reporter Radio, dat op 7 februari 2020 is ingediend, is niet afgewezen maar per e-mailbericht van 19 mei 2020 door verzoeker ingetrokken.
Erkent u dat er groepen vergunninghouders zijn die door dit strikte beleid niet kunnen naturaliseren? Zo ja, welke groepen betreft het?
Om zeker te zijn van de juistheid van de gegevens die op het naturalisatiebesluit worden vermeld, wordt verlangd dat de naturalisatieverzoeker, die in het bezit is van een reguliere verblijfsvergunning, zijn persoonsgegevens en nationaliteit in beginsel aantoont met buitenlandse documenten. Reguliere vreemdelingen die, tegen de tijd dat zij aan de naturalisatietermijn voldoen, (nog) ongedocumenteerd verblijf houden en van wie de personalia derhalve op het moment van het naturalisatieverzoek aan de hand van een verklaring onder ede of belofte in de gemeentelijke basisregistratie (BRP) zijn geregistreerd, wordt gevraagd om bewijsstukken van identiteit en van nationaliteit. In een individueel geval kan bij een vreemdeling, die in het bezit is van een reguliere verblijfsvergunning, aanleiding bestaan om de voorwaarden voor het overleggen van identiteits- en/of nationaliteitsdocumenten niet te handhaven. Daartoe overgaan is mogelijk na het hebben vernomen en hebben gewogen van de reden(en) waarom betrokkene niet in het bezit is van het gevraagde document. Het is aan betrokkene om deze reden(en) naar voren te brengen. In de naturalisatieprocedure zijn asielgerechtigden ontheven van de documenteneis. Naar mijn mening sluit het beleid voor identiteits- en nationaliteitsdocumenten geen groepen vergunninghouders uit van naturalisatie.
Deelt u de mening dat als een kind met een pardonvergunning meerderjarig wordt en niet aan de benodigde documenten kan komen van het land van herkomst van de ouders, het belang om dit kind dezelfde rechten te geven als elke andere Nederlander zwaarder weegt dan het belang van de staat om op de juiste bureaucratische wijze de identiteit en nationaliteit vast te kunnen stellen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welk gevolg geeft u daaraan?
Ook van deze jongvolwassenen mag een inspanning worden verwacht om aan documenten te komen. Ook als daarvoor nodig is dat zij zich voor het eerst bekendmaken aan het herkomstland van hun ouder(s). Als andere naturalisatieverzoekers met dezelfde nationaliteit wel de noodzakelijke documenten krijgen, komt de vraag op waarom het hier bedoelde kind dan níet door de buitenlandse overheid in het bezit wordt gesteld van het gevraagde bewijsstuk van geboorte en/of geldig nationaal paspoort.
Hoeveel houders van een pardonvergunning zijn inmiddels genaturaliseerd?
Sinds 15 juni 2007 en tot eind april 2020 zijn afgerond 14.670 vreemdelingen die ooit in het bezit zijn gesteld van een ranov-vergunning genaturaliseerd tot Nederlander.
Hoe vaak is er de afgelopen jaren bewijsnood ten aanzien van het overleggen van een geboorteakte en/of geldig paspoort toegepast?
De gevraagde cijfers kunnen niet worden gegenereerd uit de geautomatiseerde informatie- en registratiesystemen van de IND. Een onderzoek naar deze cijfers sta ik niet voor. In zijn algemeenheid geldt dat een dergelijk onderzoek weliswaar mogelijk is, maar beslag legt op capaciteit, omdat een dergelijk onderzoek handmatig moet plaatsvinden. Daarom zet ik die capaciteit liever anders in.
Indien dit niet uit de systemen van de Immigratie- en Naturalisatiedienst te halen is, bent u bereid hier nader onderzoek naar te doen en de Kamer hierover te informeren?
Zie antwoord vraag 9.
Is het juist dat het Ministerie van Justitie en Veiligheid een afspraak heeft gemaakt met Chun («de man die niet bestaat») om over zijn uitzichtloze situatie te spreken? Wilt u de Kamer informeren over de voortgang?2
Tijdens het nota-overleg van 3 juni jl. heb ik aangegeven dat een gesprek zou plaatsvinden met de Dienst Terugkeer en Vertrek (DT&V). Dit gesprek heeft inmiddels plaatsgevonden met de gemachtigde van betrokkene. Zoals uw Kamer bekend is, kan ik in de beantwoording van Kamervragen niet ingaan op individuele zaken. Voor de volledigheid, en zoals al is gebleken uit de beantwoording van eerdere Kamervragen,3 merk ik hier wel op dat het in deze zaak niet gaat om een naturalisatieverzoek.
Het leerlingenvervoer in het voortgezet speciaal onderwijs |
|
Lisa Westerveld (GL) |
|
Arie Slob (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CU) |
|
![]() |
Kent u de artikelen «Geen leerlingenvervoer bij herstart voortgezet speciaal onderwijs» en «Leerlingenvervoer in Coronatijd»?1
Ja.
Deelt u de mening dat het niet zo zou moeten zijn dat ouders zelf voor het vervoer van hun kinderen naar het voorgezet speciaal onderwijs zouden moeten zorgen? Is het protocol ‘opstart Voortgezet Speciaal Onderwijs (vso)’ waarin wordt gesteld dat de gemeente het leerlingenvervoer organiseert op de reguliere wijze, ook met gemeenten afgestemd?2
Ja, als een leerling vanwege een beperking niet zelfstandig naar school kan reizen, is de gemeente verantwoordelijk voor het leerlingenvervoer van deze leerling en niet de ouders.
In het protocol «opstart voortgezet speciaal onderwijs» wordt verwezen naar het protocol leerlingenvervoer vso dat Koninklijk Nederlands Vervoer (KNV), de landelijke vereniging van ondernemers in het zorg- en taxivervoer, samen met de vakbonden FNV en CNV Vakmensen heeft opgesteld (https://www.knv.nl/wp-content/uploads/2001/10/Sectorprotocol-leerlingen-en-kinderopvangvervoer-met-bijlage-RIVM.pdf). Het protocol is gebaseerd op de adviezen van het RIVM. Het protocol is, voordat het is gepubliceerd, voorgelegd aan de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG).
Komt het op meer plekken in het land voor dat de gemeenten ouders vragen om leerlingen te brengen omdat ze het vervoer niet rondkrijgen? Zijn er kinderen die hierdoor niet naar school kunnen?
Door de 1,5 meter afstand die op het vso zo veel als mogelijk moet worden aangehouden, is het lesrooster bij sommige scholen aangepast. Ik snap dat het voor een aantal gemeenten in de eerste week een uitdaging was om het leerlingenvervoer goed van start te laten gaan. Over het algemeen is dit goed verlopen. Ik heb tot nu toe nauwelijks signalen ontvangen dat leerlingen vanwege het ontbreken van leerlingenvervoer niet op school zijn geweest.
Wat gaat u doen om deze ouders te helpen? Wat kunt u doen om gemeenten te helpen die het nog niet voor elkaar krijgen om voldoende leerlingenvervoer te regelen?
De verantwoordelijkheid voor de uitvoering van het leerlingenvervoer ligt bij de gemeente, omdat lokaal het beste kan worden bekeken welk vervoer nodig is. Indien het leerlingenvervoer niet optimaal verloopt, moet de betreffende gemeente in overleg met de vervoerder, ouders en de school tot een goede oplossing komen.
Krijgt u eveneens signalen dat het ook op andere manieren niet goed loopt met het leerlingenvervoer naar het voortgezet speciaal onderwijs, zoals taxi’s die kinderen weigeren mee te nemen en ouders aan wie gevraagd wordt het mondkapje vast te tapen omdat het kind het mondkapje niet op kan houden gedurende de rit?
Ik snap dat het voor een aantal gemeenten een uitdaging was om het leerlingenvervoer naar het vso weer van start te laten gaan. Niet alleen vanwege aangepaste lesroosters, maar ook vanwege het protocol leerlingenvervoer van de KNV als gevolg van corona. Over het algemeen is dit goed verlopen. Ik heb tot nu toe nauwelijks signalen ontvangen dat leerlingen vanwege het ontbreken van leerlingenvervoer niet op school zijn geweest.
Ik ben bekend met het door u aangehaalde voorbeeld. Ik betreur erg dat dit is gebeurd. De gemeente heeft hierover spijt betuigd en inmiddels heeft de gemeente laten weten dat er aangepast vervoer zonder mondkapjes is geregeld.
Is er iets geregeld voor kinderen voor wie het moeilijk is om een mondkapje op te houden tijdens het vervoer? Deelt u de mening dat het niet zo kan zijn dat een kind thuis moet blijven van school, enkel omdat het kind het niet lukt om een mondkapje op te houden tijdens de rit?
De gezondheidscheck vormt de basis voor de beslissing om een leerling te vervoeren. Dit betekent dat leerlingen met klachten (neusverkouden en/of hoesten en/of koorts) of leerlingen die gezinscontacten met deze klachten hebben, niet vervoerd kunnen worden. Daar waar in een voertuig tussen chauffeur en kinderen/leerlingen, of tussen meerdere kinderen/leerlingen onderling de min. 1,5 meter in acht is te nemen, zijn geen extra maatregelen nodig. Dat betekent dat bij kinderen met een beperking voor wie het dragen van een mondkapje moeilijk is, de 1,5 meter in acht moet worden genomen, zodat dit niet nodig is.
Is er iets geregeld voor dove kinderen, voor wie liplezen essentieel is en dit niet lukt door het mondkapje?
Zie het antwoord op vraag 6.