De open brief van de medewerkers van het Hoenderloo College over de misstanden bij De Hoenderloo Groep en het Hoenderloo College |
|
Maarten Hijink (SP), Peter Kwint (SP) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA), Arie Slob (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CU) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op de brief van de medewerkers van het Hoenderloo College over de misstanden bij Pluryn? Kunt u daarbij specifiek ingaan op:
Wij hebben kennis genomen van de open brief van de medewerkers aan alle Kamerleden. De verantwoordelijkheid voor de sluiting van de school en wat dat betekent voor leerlingen en personeel ligt primair bij Pluryn. Vanuit vooral de onderwijsinspectie wordt dit nauwlettend en kritisch gevolgd. Dit neemt niet weg dat de frustratie over de besluiten en het verdwijnen van het Hoenderloo College begrijpelijk is. Dit is geen gemakkelijk traject en vraagt om veel begrip en geduld van de verschillende partijen. Hieronder gaan wij in op uw specifieke vragen:
Omgang van het bestuur van Pluryn met de MR, ouders en jongeren: Op 3 december 2019 heeft Pluryn aangekondigd voornemens te zijn de Hoenderloo groep te sluiten in augustus 2020. De voorgenomen sluitingsdatum van het Hoenderloo College is de afgelopen periode voor betrokkenen onduidelijk geweest. Dit heeft tot onrust bij medewerkers, ouders en jongeren geleid. Het staat voorop dat Pluryn tot de laatste jongere verantwoordelijk blijft voor passende zorg en passend onderwijs. Pluryn neemt deze verantwoordelijkheid serieus en heeft aan het Ministerie van OCW en de onderwijsinspectie laten weten dat het, zo nodig, het Hoenderloo College na augustus open zal houden.
In antwoord op uw Kamervragen van 17 februari 20202 hebben wij aangegeven dat Pluryn de wet- en regelgeving omtrent kwaliteitszorg van het onderwijs en de informatievoorziening aan de medezeggenschapsraad onvoldoende heeft nageleefd. Daarvoor zijn er herstelopdrachten gegeven waarbij de onderwijsinspectie toeziet op uitvoering daarvan. Deze herstelopdrachten lopen nog.
Onze rol en die van de Inspectie van het Onderwijs: wij herkennen ons niet in wat er in de brief van de onderwijsmedewerkers is opgenomen over de rol van de onderwijsinspectie en de ministers. De onderwijsinspectie ziet toe op de kwaliteit en continuïteit van het onderwijs. De onderwijsinspectie houdt voortdurend contact met Pluryn om toe te zien op een goede borging van het onderwijs. De onderwijsinspectie ontvangt wekelijks een geïntegreerd (onderwijs/zorg) overzicht van de overdracht van leerlingen naar een vervolgplek en de onderwijsinspectie voert periodiek voortgangsgesprekken. Ook voert de onderwijsinspectie intensief overleg met de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) over de groep jongeren die nog geen duidelijk zicht hebben op een vervolgplek.
Misstanden van de afgelopen jaren en mijn oordeel hierover: voor een overzicht van alle signalen op de kwaliteit van het onderwijs van het Hoenderloo College verwijs ik u graag naar de openbare rapporten van de onderwijsinspectie. Wij vertrouwen op het oordeel van de inspectie en dat zij indien nodig gepaste maatregelen nemen.
Hoe verhoudt uw uitspraak – dat alle jongeren een jeugdhulpaanbod hebben gekregen – zich tot de open brief, waarin de medewerkers aangeven dat de toezegging dat in februari iedere jongere zou moeten weten waar hij naar toe zou gaan nog steeds niet gestand is gedaan?
In januari heeft de Minister van VWS gezegd dat duidelijkheid van groot belang is en dat in februari met alle jongeren en hun ouders of voogden een gesprek zou zijn gevoerd over de vervolgplek. Pluryn heeft iedereen hiervoor uitgenodigd en in februari en in maart zijn de gesprekken gevoerd. Op dat moment bestond er al duidelijkheid voor 180 van de 220 jongeren, omdat zij hun behandeling afronden en uitstromen voor 1 augustus 2020. Voor de 40 jongeren die een vervolgplek nodig hebben, zijn oriënterende gesprekken gevoerd. Op basis hiervan heeft Pluryn op 7 april 2020 aan de ouders of voogden van alle jongeren een aanbod gedaan met een, volgens Pluryn, passende vervolgplek.
Wat vindt u ervan dat de kinderen van DHG op dit moment met spoed worden overgeplaatst naar andere instellingen, ongeacht of deze plek geschikt is voor het betreffende kind?
Zie antwoord vraag 2.
Acht u het wenselijk dat het Hoenderloo College al per 1 augustus 2020 sluit, terwijl eerder werd besloten het Hoenderloo College tot 1 augustus 2021 open te laten? Is dit volgens u in het belang van de leerlingen? Mag het bestuur van Pluryn dit eenzijdig besluiten? Kunt u uw antwoorden toelichten?
Wij achten het wenselijk dat Pluryn er zorg voor draagt dat voor elke jongere een geschikte vervolgplek is gevonden waar onderwijs onderdeel van is. Pluryn heeft de plicht om daarvoor te zorgen en blijft hiervoor verantwoordelijk tot de laatste jongere. Pluryn heeft afgesproken met het Ministerie van OCW en de onderwijsinspectie dat het, zo nodig, het Hoenderloo College na augustus open zal houden. Zoals aangegeven, is er nog geen formele sluitingsdatum vastgesteld voor het Hoenderloo College.
Voor hoeveel kinderen is nog geen passende onderwijsplek gevonden en/of hoeveel kinderen zijn nog niet ingeschreven op een nieuwe school?
Pluryn heeft zorgplicht voor ieder kind en is derhalve verantwoordelijk voor het vinden van een vervolgplek in het onderwijs. Pluryn werkt op dit moment hard aan een oplossing voor ieder kind. Pas als ouders/verzorgers akkoord zijn gegaan met de vervolgplek, mag contact worden gelegd met de bij de betreffende locatie behorende onderwijsplek en kan het onderwijs, dat voor veel van deze jongeren maatwerk is, verder worden vormgegeven en administratief worden geregeld. Het aantal kinderen waarvoor het onderwijs bij de vervolgplek is vormgegeven neemt per dag toe. In de Kamerbrief over de stand van zaken betreft het Hoenderloo College die wij u gezamenlijk toesturen staan de meest recente aantallen.
Voldoet Pluryn op dit moment aan de zorgplicht in het kader van passend onderwijs? Zo nee, welke maatregelen gaat u nemen om ervoor te zorgen dat alle kinderen van DHG een passende plek in het onderwijs krijgen? Zo ja, kunt u dit toelichten?
Zolang het Hoenderloo College nog open is, en Pluryn actief op zoek is naar een passende onderwijsplek op een nieuwe school, voldoet Pluryn aan de zorgplicht. De Minister van BVOM houdt dit samen met de onderwijsinspectie nauwlettend in de gaten.
Hoe heeft de Inspectie van het Onderwijs gereageerd op de brief van de medezeggenschapsraad, die het vertrouwen in het bestuur heeft opgezegd, dat de onderwijskwaliteit niet geborgd is? Welke actie(s) heeft zij vervolgens genomen?
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 1, herkent de onderwijsinspectie het geschetste beeld niet. In vraag 10 gaan wij verder in op de ontvangen signalen en de daaropvolgende acties van de inspectie.
Bent u het eens dat Pluryn wegens financiële redenen de kinderen en jongeren van DHG en het Hoenderloo College zo snel mogelijk wil lozen en daarbij het belang van goede zorg en onderwijs als ondergeschikt beschouwt? Kunt u uw antwoord toelichten?
Nee. Naast financieel slechte resultaten had Pluryn nog twee redenen om De Hoenderloo Groep te sluiten: achterblijvende kwaliteit van zorg en de wens om gespecialiseerde zorg meer in de regio en zo thuis mogelijk te organiseren. Voor een toelichting op het vinden van geschikte vervolgplekken met goede zorg en onderwijs, zie antwoord vraag 2 en vraag 4.
Begrijpt u de boosheid van de medewerkers van het Hoenderloo College, aangezien er al zestien keer is onderhandeld over een fatsoenlijk sociaal plan, maar het bod van Pluryn minimaal blijft? Is dit de manier waarop volgens u werkgevers met hun werknemers mogen omgaan? Kunt u uw antwoorden toelichten?2
Zoals ook aangegeven in het antwoord op vraag 1, begrijpen wij de frustratie over het verloop van de zaken bij het Hoenderloo College. Dit is geen gemakkelijk traject en vraagt om veel begrip en geduld van de verschillende partijen. Wel is het zo dat de betrokken partijen sinds de start van de onderhandelingen voortgang hebben geboekt. Op 23 juni 2020 hebben Pluryn en de onderwijsvakbonden in een gezamenlijk communiqué bekend gemaakt dat zij de basis hebben gelegd voor een gezamenlijk gedragen sociaal plan. Op 26 juni 2020 hebben Pluryn en onderwijsvakbonden een overeenstemming bereikt over het sociaal plan. Voor zorgmedewerkers is Pluryn eerder samen met alle vakbonden gekomen tot een gedragen sociaal plan.
Welke actie(s) gaat u ondernemen voor het personeel en de leerlingen van DHG en het Hoenderloo College om ervoor te zorgen dat het personeel een fatsoenlijk sociaal plan en begeleiding naar nieuw werk krijgt en alle kinderen op een plek terecht komen waar zij passende zorg en onderwijs zullen krijgen?
Betreft het personeel en het sociaal plan en het sluitingsplan van het Hoenderloo College, zie antwoord vraag 9.
Voor het begeleiden van leerlingen naar een nieuwe onderwijslocatie én het waarborgen van de kwaliteit van het onderwijs houdt de onderwijsinspectie voortdurend contact met Pluryn. Daarnaast heeft de inspectie recent een aantal aanvullende acties in gang gezet, omdat zij haar toezicht verder heeft aangescherpt.
Wilt u deze vragen apart beantwoorden en niet clusteren?
Ja.
Wilt u deze vragen voor 1 juli aanstaande beantwoorden?
Ja.
Het bericht 'Dierenasiels verzwijgen verleden van gevaarlijke vechthonden' |
|
Arne Weverling (VVD) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Dierenasiels verzwijgen verleden van gevaarlijke vechthonden»?1
Ja.
Kunt u bevestigen dat (vecht)honden, die in het verleden betrokken zijn geweest bij bijtincidenten, geregeld opnieuw ter adoptie worden aangeboden door dierenasiels? Zo ja, hoe vaak is dit in de afgelopen jaren gebeurd?
Nee, dat kan ik niet bevestigen. Een hond kan na een bijtincident strafrechtelijk in beslag worden genomen door de politie en via Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO) worden geplaatst bij een RVO opslaghouder. Daarnaast kan een hond met bestuursdwang door een gemeentebestuur in beslag worden genomen en worden geplaatst bij ofwel een RVO opslaghouder ofwel bij een asiel. Op het moment dat een hond wordt geplaatst bij een asiel valt dat buiten mijn gezichtsveld.
RVO kan via asielen van de Dierenbescherming honden herplaatsen maar alleen indien het een hond betreft zonder bijtverleden. Er worden dus door RVO geen honden via een Dierenbeschermingsasiel herplaatst die in beslag zijn genomen vanwege een bijtincident.
Van een hond die door de politie strafrechtelijk in beslag is genomen vanwege een bijtincident zal een risicotest worden afgenomen. Het is aan het gemeentebestuur
of een risicotest wordt afgenomen van een hond die in beslag of bewaring is genomen. Op grond van de resultaten van de test van een strafrechtelijk in beslag genomen hond wordt door de deskundigen die de test afnemen een advies gegeven. Dit advies kan zijn: teruggave, teruggave onder voorwaarden, herplaatsen, herplaatsen onder voorwaarden of euthanasie vanwege niet te corrigeren gevaarlijk gedrag. Indien herplaatsing mogelijk is zal getracht worden voor het dier een geschikte eigenaar te vinden. Het is niet bekend of het voorkomt dat deze nieuwe eigenaar het dier weer ter adoptie aanbiedt.
Dieren die buiten RVO om in een asiel terecht komen worden via deze asielen herplaatst. Het is aan de asielen hoe hiermee wordt omgegaan. De asielen kennen vaak niet de historie van een asielhond en beschikken ook niet over voldoende gegevens om aan te kunnen geven of een bepaalde hond uit het asiel geregeld opnieuw ter adoptie wordt aangeboden.
Een hond is pas een vechthond als hij specifiek voor hondengevechten is getraind. Een hond wordt niet als vechthond geboren. Op het moment dat een dergelijke hond in een asiel terecht komt is niet bekend of het dier voor hondengevechten is getraind en daarmee een vechthond is geworden.
Kunt u aangeven hoeveel bijtincidenten er in de afgelopen jaren zijn geweest waarbij (vecht)honden betrokken zijn geweest die daarvoor in een dierenasiel verbleven en kunt u tevens – in de vorm van een tabel – een overzicht geven van het totaal aantal bijtincidenten over de afgelopen 10 jaar?
Het is niet bekend hoeveel honden die betrokken zijn geweest bij een bijtincident daarvoor in een dierenasiel zijn geweest. Deze gegevens worden niet bijgehouden. Ook van het totaal aantal bijtincidenten die hebben plaatsgevonden is vanwege het ontbreken van betrouwbare data geen overzicht te geven.
Het totaal aantal honden na een bijtincident die via RVO geplaatst zijn bij een opslaghouder bedraagt vanaf 2016: 373. (2016: 91, 2017: 91, 2018: 82, 2019: 69, 2020: 40).
Deelt u de opvatting van de Dierenbescherming dat dierenasiels geen verantwoordelijkheid dragen voor bijtincidenten? Zo nee, welke verantwoordelijkheid ziet u hierin voor dierenasiels?
De Dierenbescherming heeft mij laten weten dat hun dierenasiels wel degelijk een eigen verantwoordelijkheid dragen in het voorkomen van bijtincidenten. Ik onderschrijf dat de asielen verantwoordelijkheid moeten nemen. Daarbij is wel van belang dat alleen indien een hond betrokken is geweest bij een bijtincident en als gevolg daarvan bij een opslaghouder of een asiel terecht is gekomen, bekend is dat het dier een verleden heeft met een bijtincident. In alle andere gevallen is dit niet bekend. Het is echter wel van belang dat er een goed inzicht wordt verkregen in de dier gerelateerde factoren (de mentale en de fysieke gezondheid) van het te herplaatsen dier. Elk asiel heeft vervolgens een eigen verantwoordelijkheid bij het zoeken naar een geschikte nieuwe eigenaar van een asieldier. Hierbij moet niet alleen de eigenaar maar ook de omgeving van de nieuwe eigenaar in ogenschouw genomen worden en moet het verkregen inzicht in de dier gerelateerde factoren waaronder kennis van een bijtincident uit het verleden ook gedeeld worden met de eventuele nieuwe eigenaar. Indien bijvoorbeeld een hond niet met kinderen overweg kan, moet het dier niet geplaatst worden in een gezin met jonge kinderen. Het asiel kan vervolgens niet verantwoordelijk worden gehouden voor het ontstaan van een nieuw bijtincident, niet in de laatste plaats vanwege het groot aantal mogelijke oorzaken die ten grondslag kunnen liggen aan een bijtincident.
Een landelijk registratiesysteem zal meer duidelijkheid kunnen geven over welke honden betrokken zijn geweest bij een bijtincident maar alleen indien elk incident ook daadwerkelijk in het systeem ingevoerd wordt en gelinkt kan worden aan het dier. Ik ben de wijze waarop dit kan gaan plaatsvinden in nauw overleg met de producent van het systeem en gemeenten aan het onderzoeken. Vanwege de vele oorzaken die ten grondslag kunnen liggen aan een bijtincident, biedt een bijtincident uit het verleden relatief inzicht in de hond. Het is belangrijker bij een dier een gevalideerde welzijnsassessment en risicobeoordeling uit te voeren. Op dat moment wordt inzichtelijk wat het risico op gevaarlijk gedrag is en waardoor dit gedrag wordt beïnvloed. Het welzijnsassessment is beschikbaar en de risicobeoordelingstest is in ontwikkeling.
Deelt u de mening dat dierenasiels mogelijke nieuwe eigenaren van dieren tenminste zouden moeten wijzen op een eventueel verleden van agressie of bijtincidenten van het desbetreffende dier?
Zie antwoord vraag 4.
Deelt u de opvatting dat het moeilijk, zo niet onmogelijk is, om bij agressieve honden het bijten af te leren? Zo ja, welke oplossing ziet u voor de groep (vecht)honden in dierenasiels die niet op een veilige manier bij een nieuwe eigenaar geplaatst worden?
Nee, die opvatting deel ik niet. Er zijn veel gedragingen die kunnen leiden tot agressie zoals angst, pijn, frustratie, nervositeit, de houder beschermen, het territorium bewaken, slechte socialisatie, prooiagressie, etc.
Het is van belang bij het individuele dier steeds de juiste diagnose te stellen en op grond daarvan de juiste behandeling in te stellen voor het aanpassen van de niet gewenste gedraging. Dit wil niet zeggen dat alle gedragingen kunnen worden aangepakt. Sommige afwijkende gedragingen kunnen van dien aard zijn dat mogelijk toch gekozen moet worden voor euthanasie. Ik ga in overleg met een aantal opvangcentra om deze problematiek nader te bespreken, ook in relatie tot de motie van de leden De Groot en Von Martels waarin is verzocht onderzoek te doen of en op welke wijze een multidisciplinair landelijk expertisecentrum kan bijdragen aan de opvang en training van complexe honden. Het onderzoek zelf bevindt zich in de afrondende fase. Ik zal uw Kamer dit najaar hierover informeren.
Deelt u de mening dat het belangrijk is om, in de bestrijding van het probleem van agressieve vechthonden, het probleem ook bij de bron aan te pakken? Zo ja, hoe staat het in dit verband met de uitvoering van de motie-Weverling over de handhaving op Europese wettelijke vereisten voor export van honden?
Mijn beleid is er juist op gericht om het probleem van bijtincidenten bij de bron aan te pakken. Ik verwijs hiervoor naar mijn eerder over dit onderwerp geschreven brief van 19 juni 2019 (Kamerstuk 28 286, nr. 1056). Over de uitvoering van de motie Weverling zal ik uw Kamer informeren in mijn stand van zaken brief die ik na de zomer naar uw Kamer zal sturen.
Wat is de status van het wetsvoorstel Aanpak dierenmishandeling en dierverwaarlozing en op welke termijn verwacht u dat dit wetsvoorstel naar de Kamer gezonden zal worden?
Het Ministerie van Justitie en Veiligheid voert de regie over dit wetsvoorstel.
Op dit moment wordt de laatste hand gelegd aan de verwerking van de commentaren uit de internetconsultatie en vinden de uitvoeringstoetsen plaats. De verwachting is dat het wetsvoorstel in het najaar voor advies naar de Raad van State zal worden gestuurd. Het consultatieverslag zal dan ook worden gepubliceerd.
Kunt u deze vragen vóór het eerstvolgende Algemeen Overleg Dierenwelzijn beantwoorden?
Ja.
De Grieks-Nederlandse samenwerking ter verbetering van de situatie van alleenstaande minderjarige asielzoekers in Griekenland |
|
Maarten Groothuizen (D66), Joël Voordewind (CU), Jasper van Dijk (SP) |
|
Ankie Broekers-Knol (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() ![]() ![]() |
Kunt u een actuele stand van zaken geven met betrekking tot de voortgang van het Grieks-Nederlands initiatief dat is gericht op de spoedige realisatie van de opvang van Alleenstaande Minderjarige Asielzoekers (AMA’s) in Griekenland en het oprichten van een Grieks voogdijsysteem voor deze asielzoekers?
In de zes weken tussen de bekendmaking van het initiatief op 7 mei en de ondertekening van het MoU op 18 juni jl. hebben een ministerieel en twee hoog-ambtelijke overleggen plaatsgevonden. Tijdens een video-conferentie met de Griekse Minister voor Migratie en Asiel en de Griekse viceminister van Werkgelegenheid en Sociale Zaken op 27 mei jl. zijn de modaliteiten van het MoU bepaald. Vervolgens is in twee hoog-ambtelijke video-conferenties op 5 en 12 juni jl. de tekst van de MoU overeengekomen. Aan de Griekse zijde waren vertegenwoordigers van beide ministeries, het Griekse Nationaal Centrum voor Sociale Solidariteit E.K.K.A. en de Special Secretary for the Protection of Unaccompanied Minors betrokken en aan de Nederlandse zijde de directeur van Nidos, de plaatsvervangend DG Internationale Migratie van het Ministerie van Justitie en Veiligheid en vertegenwoordigers van COA en de Nederlandse ambassade in Athene. Op 18 juni jl. heb ik uw Kamer geïnformeerd over de ondertekening van het Memorandum of Understanding betreffende dit initiatief.2
Tussendoor is contact geweest met vertegenwoordigers van de Europese Commissie en EASO, alsook IOM en UNHCR. Ook hebben gesprekken met Griekse en Nederlandse maatschappelijke organisaties plaatsgevonden. Deze gesprekken waren met name gericht op het programmadeel dat voorziet in het opzetten van 48 opvangvoorzieningen op het vasteland en de begeleiding van amv’s. Medewerkers van de Nederlandse ambassade in Athene hebben in dit kader – binnen de geldende beperkingen vanwege covid-19 – tevens bezoeken gebracht aan een aantal opvangvoorzieningen voor alleenstaande minderjarige vreemdelingen op het vasteland.
Op 13 en 14 juli jl., spoedigst na het opheffen van de grensmaatregelen, bezocht een hoog ambtelijke missie onder leiding van plaatsvervangend DG Internationale Migratie en directeur Nidos Griekenland. Dit bezoek stond in het teken van de eerste gezamenlijke hoog-ambtelijke stuurgroep op 14 juli. Ter voorbereiding op dit overleg vonden op 13 juli gesprekken plaats met de Special Secretary for the Protection of Unaccompanied Minors, EKKA, de directeuren van de Griekse asiel- en opvangdiensten, enkele NGO’s en vertegenwoordigers van IOM, UNHCR, EASO en de Europese Commissie. Ook werd een shelter van een Griekse NGO bezocht waar alleenstaande minderjarige asielzoekende meisjes worden opgevangen. Tijdens een werkdiner spraken de delegatieleiders tevens met de Griekse Minister voor Migratie en Asiel en de Griekse viceminister van Werkgelegenheid en Sociale Zaken.
De gesprekken met Griekse partners bevestigden andermaal hun sterke betrokkenheid en inzet om snel concrete resultaten te boeken. Verder gaven de gesprekken met de Griekse NGO’s en aldaar gevestigde internationale organisaties meer inzicht in de stand van zaken van het asiel en opvangsysteem in het algemeen en dat voor AMV in het bijzonder en zijn opties geïnventariseerd voor verdere samenwerking en steun bij de uitvoering en bestendiging van het programma.
Tijdens de stuurgroep is het eerste voorstel voor het opzetten van de beoogde opvangplekken besproken. Dit voorstel is in week 28 ontvangen en wordt op dit moment met voorrang binnen mijn ministerie beoordeeld. Van Griekse zijde is wederom alle medewerking verzekerd om te zorgen dat deze plekken zo snel als mogelijk worden opgezet en in gebruik kunnen worden genomen. Verder is zeker gesteld dat beoogde partners over de juiste vergunningen beschikken.
Daarnaast is uitgebreid gesproken over de verbetering van het Griekse voogdijprogramma. In de komende weken gaat een werkgroep aan de slag om de verbeterpunten te identificeren. In september zal tijdens een meerdaagse bijeenkomst een plan van aanpak worden opgesteld.
Voor wat betreft het programmamanagement zijn aanvullende afspraken gemaakt over de opzet van het programma en de ondersteunende structuur. Dit is nodig om de voortgang te kunnen bewaken.
Vanwege de Griekse vakantiemaand augustus zal een volgende bijeenkomst van de hoogambtelijke stuurgroep niet voor september plaatsvinden. Mocht het nodig zijn, zal ik in de tussentijd contact opnemen met mijn Griekse ambtgenoot om de voortgang te verzekeren.
Over de verdere voortgang zal ik uw Kamer op periodieke basis blijven informeren.
Kunt u middels een tijdlijn specifiek en concreet uiteenzetten welke stappen aan zowel Nederlandse als aan Griekse zijde zijn gezet sinds de bekendmaking van het initiatief op 7 mei j.l.?1
Zie antwoord vraag 1.
In hoeverre zijn er al concrete resultaten bereikt?2 Zo ja, welke?
De afgelopen weken stonden met name in het teken van de uitwerking van de briefwisseling met mijn Griekse collega waarover ik uw Kamer op 7 mei jl. heb geïnformeerd.4 Met deze uitwerking – in de vorm van eerdergenoemd MoU – is een helder kader geschapen waarbinnen de beoogde activiteiten kunnen worden opgezet. Met de bijeenkomst van de stuurgroep is de implementatiefase aangevangen. Zie verder antwoorden op vraag 1 en 2.
Wie zijn de partners in het Memorandum of Understanding (MoU) dat vandaag is bekrachtigd?3 Wat zijn de afspraken in het MoU? Ziet dat MoU op de activiteiten van de Jeugdbescherming voor Vluchtelingen (NIDOS) ter ondersteuning van het opzetten van een Grieks voogdijsysteem, op de opvangvoorziening voor AMA’s en/of op de begeleiding van AMA’s tijdens en na de asielprocedure? Zo nee, waar worden afspraken over deze zaken dan vastgelegd?
Kortheidshalve verwijs ik u naar mijn brief van 18 juni jl.6
Wanneer worden de eerste 48 AMA’s overgebracht naar een opvangvoorziening, verwijzend naar uw Kamerbrief van 7 mei jl., waarin u aankondigde dat «op korte termijn 48 AMA’s veilige opvang op het Griekse vasteland [wordt] geboden»?4 Achten u en uw Griekse collega’s dit nog steeds haalbaar? Zo nee, waarom niet en wanneer verwacht u dan dat de eerste AMA’s kunnen worden overgeplaatst?
Zowel mijn Griekse counterpart als ik wensen spoedigst concrete resultaten te boeken. Onze inspanningen zijn erop gericht om de 48 opvangvoorzieningen versneld op te zetten en in gebruik te nemen. Op de korte termijn betekent dit dat zo veel mogelijk concrete stappen worden gezet ten aanzien van de locatie, de financiering en het beheer – inclusief garanties voor de juiste begeleiding – van de 48 opvangvoorzieningen. De Griekse autoriteiten zullen zorgen voor de selectie en overplaatsing van de eerste amv’s. Ik hecht eraan te benadrukken dat behalve snelheid ook zorgvuldigheid is geboden. Dit vergt – onvermijdelijk – tijd. Daarom kan ik mij in dit stadium van uitvoering niet aan een concreet tijdsschema verbinden, maar zoals uit hierboven blijkt, wordt alles op alles gezet om dit zo snel mogelijk gereed te krijgen.
Zijn er al AMA’s geselecteerd voor de opvangvoorzieningen? Zo nee, wanneer gaat dit gebeuren?
Zie antwoord vraag 5.
Hoe verloopt het contact met de potentiele partner (NGO) voor het voogdijprogramma en het openen van opvangvoorzieningen voor AMA’s? In hoeverre is er op dit moment één concrete partij (NGO) in beeld die de verantwoordelijkheid zal krijgen voor het opzetten en organiseren van deze opvangvoorzieningen, het opzetten van het voogdijprogramma en de begeleiding van AMA’s? Zijn er op dit punt nog twistpunten? Zo ja, welke en wanneer verwacht u dat deze zijn opgelost?
Nidos zal met E.K.K.A. het Nationale Centrum voor Sociale Solidariteit, samenwerken bij het opzetten van het voogdijprogramma. E.K.K.A. valt onder het Ministerie van Werkgelegenheid en Sociale Zaken en is geen ngo. Over het opzetten van de 48 opvangvoorzieningen wordt behalve met de Griekse autoriteiten tevens met ngo’s gesproken. Met de verschillende partners is afgesproken dat de locaties van de opvangvoorzieningen zich in de regio rond Athene zullen bevinden. Aldaar wordt reeds naar geschikte panden gekeken. Medewerkers van de Nederlandse ambassade in Athene hebben verschillende opvangvoorzieningen op het Griekse vasteland bezocht. Ik verwacht de komende weken meer duidelijkheid te krijgen over de uitvoering en de inbedding in het bredere Griekse beleid. Zoals hierboven gemeld, is een eerste voorstel ontvangen dat op dit moment met voorrang wordt beoordeeld.
Hoe verloopt het contact met de Griekse regering, en in het bijzonder met de speciaal aangestelde ambassadeur voor AMA’s, hetNational Center for Social Solidarity (EKKA), het Griekse Ministerie van Migratie, het Griekse Ministerie van Sociale Zaken en de decentrale overheden?
Het contact met de Griekse partners verloopt goed, zie de eerdere antwoorden. Directe contacten met decentrale overheden worden dezerzijds niet voorzien, deze worden onderhouden door de (beoogde) uitvoerende partners.
Is er al financiering voor het initiatief vanuit het Rijk overgemaakt naar Griekenland? Zo ja, hoeveel en naar welke partij? Kunt u een overzicht geven welke bedragen reeds zijn uitgegeven en waaraan?
Nee. Op dit moment wordt financiering via de Griekse autoriteiten niet voorzien. De financiering vanuit het Ministerie van Justitie en Veiligheid zal zich richten op de activiteiten van Nidos en het opzetten van de 48 opvangplaatsen. Daarbij wordt samenwerking gezocht met maatschappelijke organisaties.
Welke knelpunten zijn er op dit moment verder nog? Kunt u toelichten wat de oorzaak is van deze knelpunten en hoe u die van plan bent op te lossen?
Het bestaande Griekse voogdijprogramma kent in de praktijk vele uitdagingen en behoeft diverse verbeteringen. Hierdoor lopen zaken al langere tijd minder snel dan gewenst. Van Nederlandse zijde wordt hier uiteraard rekening mee gehouden. Waar mogelijk wordt het initiatief genomen om zaken te bespoedigen. Tijdens voornoemde bijeenkomst van de stuurgroep stond dit onderwerp dan ook centraal. Tegelijkertijd is de regering zich er terdege van bewust, dat eigenaarschap van Griekse zijde noodzakelijk is. Het gaat tenslotte om het voogdij en opvangsysteem in Griekenland waarvoor de Griekse autoriteiten verantwoordelijk zijn en blijven. In de stuurgroep is daarom afgesproken om in de verbeteringsvoorstellen zo veel mogelijk gebruik te maken of aan te sluiten bij bestaande initiatieven.
Welke invloed heeft het overhevelen van de verantwoordelijkheid van het Griekse AMA programma van EKKA naar het Griekse Ministerie van Migratie volgens u op het Grieks-Nederlandse initiatief? In hoeverre verandert dit nog zaken? Kunt u uw antwoord uitgebreid toelichten?5
Op grond van de gewijzigde Griekse asielwet is begin dit jaar de Special Secretary for the Protection of Unaccompanied Minors (SSUAM) aangesteld. Deze functionaris is specifiek belast met de bescherming van amv’s. E.K.K.A. blijft verantwoordelijk voor het voogdijsysteem in Giekenland, dus ook voor de voogdij van amv’s. Beide organisaties zijn betrokken bij het Grieks-Nederlandse initiatief en partij bij het MoU. De rol van E.K.K.A. betreft met name de onderdelen waarvoor het verantwoordelijk is, te weten de versterking van het voogdijsysteem voor AMV. De SSUAM is verantwoordelijk voor het opvang deel. Naar verluidt heeft de wijziging van de asielwet tot enige onrust geleid bij EKKA, wat tevens zou hebben geleid tot het opstappen van de bestuursvoorzitter. Het Griekse Ministerie van Werkgelegenheid en Sociale Zaken heeft inmiddels een opvolger aangesteld. Betrokkene is nog niet aangetreden, maar heeft wel alvast een ontmoeting met de delegatie gehad. De hierboven beschreven ontwikkelingen lijken dan ook niet van invloed te zijn op de voortgang. Uit de uitspraken van mijn Griekse counterparts, zowel tijdens onze gesprekken als publiekelijk, maak ik bovendien op dat zij groot belang hechten aan dit samenwerkingsverband en dat zij – net als ik – gecommitteerd zijn aan snelle en concrete resultaten. Tijdens de eerste stuurgroep die op 14 juli jl. plaatsvond, zie ook onder vragen 1 en 2, werd dit bevestigd en zijn met de vertegenwoordigers van de SSUAM, EKKA, het Ministerie van Migratie en Asiel én het Ministerie van Werkgelegenheid en Sociale Zaken nadere afspraken gemaakt om voortgang te garanderen.
Kunt u bevestigen dat er al sinds 2014 een NGO is die met NIDOS samenwerkt in de vorm van een Grieks voogdijprogramma voor AMA’s?6 Zo ja, waarom is er niet voor gekozen aan te sluiten bij deze samenwerking en in plaats daarvan een heel nieuw programma op te richten? Zo nee, hoe zit dit dan precies?
Ja. Nidos heeft de afgelopen jaren in verschillende (afgeronde én nog lopende) Europese projecten samengewerkt met onder meer de Griekse NGO METAdrasi. Het betrof mede door de EU gefinancierde projecten gericht op EU-brede samenwerking bij het verbeteren van de kwaliteit van voogdij en opvang. Deze projecten waren noch zijn specifiek gericht op het opzetten van een Grieks voogdijprogramma voor amv’s. Wel zijn in het kader van deze projecten algemene aanbevelingen opgesteld en instrumenten ontwikkeld op het gebied van voogdij en opvang. Het ligt in de rede dat in het kader van dit nieuwe samenwerkingsverband op deze resultaten wordt voortgebouwd en dat ook de opgebouwde netwerken actief worden benut.
Kunt u deze binnen 1 week beantwoorden?
Ik heb deze antwoorden zo spoedig als mogelijk uw Kamer doen toekomen.
De afhandeling van de zaak van een agent die door zijn eigen collega’s ten onrechte werd gearresteerd |
|
Ronald van Raak (SP) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
![]() |
Hoe kan het dat het oordeel van het Openbaar Ministerie zonder consequenties blijft doordat een interne adviescommissie van de politie anders beslist?1
Omdat het een individuele casus betreft die nog onder de rechter is kan ik hier geen uitspraken over doen. Bovendien wordt ook binnen de politie nog nader onderzoek gedaan naar deze casus.2 Afronding van dit onderzoek wordt verwacht in het najaar van 2020.
Wel hecht ik eraan in zijn algemeenheid te benadrukken dat strafrechtelijke en disciplinaire procedures twee verschillende manieren zijn om gedragingen van politieagenten te onderzoeken. In het eerste geval gebeurt dit onder het gezag van het OM, dat volledig onafhankelijk is in haar afwegingen en beslissingen. In januari 2019 heb ik uw Kamer uitgebreid geïnformeerd over de manier waarop binnen de politie het proces van onderzoek en strafoplegging naar (vermeend) plichtsverzuim door ambtenaren van politie is georganiseerd.3
Zijn er meer gevallen bekend van waar dit is gebeurd? Zo ja, hoeveel zijn dat er?
Dit wordt door politie en OM niet apart geregistreerd.
Deelt u de mening dat dit wel erg lijkt op «de slager keurt zijn eigen vlees»?
De politie heeft eigen procedures en afdelingen Veiligheid Integriteit en Klachten (VIK) voor onderzoeken naar medewerkers. Deze procedures zijn in 2018 vastgelegd in het protocol «Onderzoek in disciplinaire zaken». Hierin zijn de diverse rechten, plichten en waarborgen vastgelegd. Als daar aanleiding toe is kan daarnaast extern (strafrechtelijk) onderzoek worden gedaan door de Rijksrecherche of de Inspectie Justitie en Veiligheid. De gronden voor strafrechtelijke onderzoeken zijn te vinden in het Wetboek van strafvordering.
Wanneer een politieambtenaar het niet eens is met het besluit tot strafoplegging kan hij of zij bezwaar maken. Het bezwaar wordt voorgelegd aan een Bezwaar Adviescommissie, die vervolgens advies uitbrengt aan het bevoegd gezag. Deze procedure heeft in deze casus ook plaatsgevonden. Het is een gebruikelijke procedure, conform het eerdergenoemde protocol en het bepaalde in de Algemene wet bestuursrecht en het ambtenarenrecht.
Hoe kan het dat op het maken van excuses werd teruggekomen? Hoe beoordeelt u dit?
Dat is een afweging geweest binnen de politie. Het gaat hier voorts om een individuele casus die nog onder de rechter is en waar ook binnen de politie nog onderzoek naar wordt gedaan.
Wat vindt u van het gangbare grapje onder agenten dat de integriteit ophoudt bij schaal 9 en de bijnaam «De gouden gang» voor de kantoren van de Amsterdamse korpsleiding? Deelt u de mening dat dit de kloof tussen werkvloer en top nog eens pijnlijk blootlegt?
Integriteit is een kernwaarde voor iedere ambtenaar die bij de politie werkt en houdt zeker niet op bij schaal 9. Het zijn immers juist leidinggevenden die een voorbeeldrol hebben naar de medewerkers toe, het leren van fouten moeten stimuleren en het goede gesprek over onderwerpen die de integriteit raken moeten faciliteren. Binnen de politie wordt aan deze onderwerpen veel aandacht besteed in het kader van de inclusieve en integere «Politie voor iedereen» die wordt nagestreefd. Het gaat hier echter om een cultuurverandering die niet van vandaag op morgen gerealiseerd is.
Hoe staat het met de getroffen maatregelen zoals aangegeven in antwoorden op eerdere Kamervragen over deze zaak? Waarom duurt het volgens u zo lang voordat deze effect sorteren?2
Uw Kamer is geïnformeerd over de voortgang ten aanzien van de aanpak van etnisch profileren op 12 december jl.5 De aanpak die de politie heeft ontwikkeld voor professioneel controleren wordt in de komende periode verder geïmplementeerd en waar nodig aangescherpt. Zo vindt bredere invoering van de MEOS-app plaats en wordt de komende tijd extra aandacht besteed aan het geven van bekendheid aan het eerder opgestelde handelingskader «proactief controleren». In de genoemde brief ga ik ook in op het feit dat een antwoord op de vraag of de genomen maatregelen positief effect sorteren in de zin dat er sprake is van een afname in de oververtegenwoordiging van burgers met een migratieachtergrond (voor zo ver niet objectief te rechtvaardigen) niet zo eenvoudig is te geven. De politie registreert immers geen etniciteit. Ik heb daarom het CBS gevraagd om te verkennen of de data van het CBS en de data uit de MEOS-toepassing kwantitatief inzicht kunnen geven in het fenomeen etnisch profileren voor zo ver dat mogelijk is binnen de wettelijke kaders.
Daarnaast is in uw Kamer recent de motie-Azarkan aangenomen die oproept tot het monitoren van de bekendheid van politiefunctionarissen met maatregelen tegen etnisch profileren.6 Uw Kamer wordt voor het einde van 2020 geïnformeerd over de uitvoering van die motie.
De berichten ‘Coronabesmettingen bij VION in Boxtel nog altijd aan de orde van de dag’ |
|
Paul Smeulders (GL), Laura Bromet (GL) |
|
Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid, viceminister-president ) (D66), Tamara van Ark (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD), Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Coronabesmettingen bij Vion in Boxtel nog altijd aan de orde van de dag»?1
Ja, ik ben bekend met het bericht.
Hoe leest u dit artikel in het licht van de aangenomen motie van de leden Smeulders en Bromet waarin is uitgesproken dat iemand die besmet is met het coronavirus niet op werkplekken, zoals in slachthuizen, mag werken en als blijkt dat het bedrijf de voorschriften negeert, het bedrijf onmiddellijk wordt gesloten, en die vraagt zoveel mogelijk te borgen dat bedrijven, waaronder slachthuizen, de coronamaatregelen naleven om te voorkomen dat medewerkers aan het virus worden blootgesteld?2
De voorzitters van de veiligheidsregio’s zijn op basis van de Wet publieke gezondheid, de Wet op de Veiligheidsregio’s en Noodverordeningen het bevoegd gezag in deze om op regionaal niveau maatregelen te nemen.
Maatregelen kunnen zien op het sluiten van gebieden of gebouwen, het stilleggen van bedrijven of het opleggen van arbeidsverboden of quarantaine aan personen.
De voorzitter kan een slachterij sluiten in het kader van de infectieziekten bestrijding bij een A-ziekte. Hij of zij wordt daarover geadviseerd door de Directeur Publieke Gezondheid van de GGD. Daarbij zal de voorzitter tevens informatie kunnen inwinnen bij de Inspectie SZW en NVWA die overigens op basis van hun eigen bevoegdheden ook eventueel tot sluiting dan wel het per direct stoppen van het slachtproces kunnen overgaan.
Het zal altijd maatwerk zijn, dat toegesneden is op het specifieke geval. De casussen die we tot nu toe hebben gezien tonen aan dat de casuïstiek complex is en dat de situatie per vleesverwerkend bedrijf verschilt.
De afweging van de voorzitter van de veiligheidsregio om maatregelen ten aanzien van het bedrijf te nemen is gebaseerd op een aantal factoren. Bijvoorbeeld het advies van de GGD o.b.v. testen en de medewerking van bedrijven en naleving van de ingestelde maatregelen.
Zoals aangegeven in de antwoorden op de vragen van de leden Moorlag en Gijs van Dijk (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2019–2020, nr. 3521) heeft de voorzitter van de veiligheidsregio Brabant Noord mij laten weten dat het productieproces in Boxtel tijdelijk heeft stilgelegen. Die periode is benut om te komen tot een breed scala aan intensieve maatregelen. Het bedrijf heeft daar snel en adequaat in geacteerd en de adviezen van de GGD opgevolgd. De maatregelen variëren van desinfectie in de koude ruimten in het bedrijf en aan health checks bij de poort (en bij klachten naar teststraat en eventueel bron- en contactonderzoek), tot aan maatregelen bij het vervoer van medewerkers en extra voorlichting naar de medewerkers. Op 2 juni 2020 is het productieproces met aanpassingen hervat. Hierover is geen overleg met mij geweest, maar de voorzitter van de veiligheidsregio heeft mij wel geïnformeerd over zijn besluit en de achtergronden daarvan.
Zoals aangekondigd in de brief over de kabinetsreactie op de aanbevelingen van het Aanjaagteam Bescherming Arbeidsmigranten3 werken de veiligheidsregio’s op dit moment samen met de landelijke toezichthouders en de meest betrokken departementen aan de inrichting van een nieuw samenwerkingsplatform bij het Landelijk Operationeel Team Corona (LOT-C). Het landelijke samenwerkingsplatform zal daarbij – met respect voor de verantwoordelijkheden en bevoegdheden van de verschillende partijen – een gecoördineerde inzet op het regionale niveau voorbereiden om snel te kunnen optreden bij een uitbraak in een bedrijf of een sector, zoals recent bij slachterijen en zoals verzocht in motie Smeulders en Bromet.
Deelt u de mening dat er in dit geval sprake is van het niet naleven van de coronamaatregelen en dat daarom tot sluiting moet worden overgegaan? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Is er overleg geweest met de Veiligheidsregio over het al dan niet sluiten van de vestiging van Vion in Boxtel? Zo ja, wat was de uitkomst van dit overleg? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Wat vindt u van de conclusie van Vion dat de werkvloer veilig is, terwijl zich nog steeds dagelijks besmette mensen melden? Wat gaat er gebeuren als blijkt dat de maatregelen van Vion niet het gewenste effect hebben?
Zoals aangegeven in antwoorden op de vragen van de leden Moorlag en Gijs van Dijk (2020Z11462) maakt de health check aan de poort deel uit van een breed scala aan maatregelen die Vion in overleg met de GGD en de veiligheidsregio Brabant Noord heeft genomen om besmetting van medewerkers binnen het bedrijf te voorkomen. Medewerkers die bij de health check aan de poort klachten blijken te hebben worden in de teststraat door de GGD getest op besmetting met het coronavirus. Deze medewerkers gaan dus niet aan het werk en betreden het bedrijf ook niet. De uitvoering van maatregelen wordt nauwgezet gemonitord door de veiligheidsregio.
De voorzitter van de veiligheidsregio kan verdere maatregelen treffen als daar aanleiding toe is. Ik heb op dit moment geen signalen dat genomen maatregelen niet effectief zouden zijn.
Het bericht ‘Weer miljoenenfraude bij Vestia’ |
|
Daniel Koerhuis (VVD) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Weer miljoenenfraude bij Vestia?1
Ja, ik ben daarmee bekend.
Klopt het dat er weer een miljoenenfraude heeft plaatsgevonden bij corporatie Vestia? Kunt u de omvang van deze fraude omschrijven?
Het betreft de vermeende fraude die in november 2018 aan het licht kwam en waarover ik u destijds naar aanleiding van vragen van uw Kamer2 heb geïnformeerd. De berichtgeving betreft dus niet een nieuwe situatie. Het strafrechtelijk onderzoek loopt nog, alsook het forensisch onderzoek. De omvang van de vermeende fraude is onderdeel van het onderzoek, waarvan de uitkomsten nog niet bekend zijn. Omdat het een lopend strafrechtelijk onderzoek betreft kan ik u niet informeren over de omvang van de vermeende fraude. Conform mijn antwoorden op eerdere Kamervragen over deze kwestie zal ik de Kamer op hoofdlijnen informeren over de uitkomsten van het onderzoek, zodra dat is afgerond.
Kunt u verklaren hoe het kan dat deze fraude jarenlang heeft kunnen plaatsenvinden en hoe het kan dat uiteindelijk de FIOD en niet de corporatie zelf het ontdekt heeft?
Zoals aangegeven in mijn eerdere antwoorden heeft Vestia opdracht gegeven tot een forensisch onderzoek. Uit het forensisch rapport zal moeten blijken in hoeverre het bestuur, de accountant en de Raad van Commissarissen (RvC) goede invulling hebben gegeven aan hun rol. Uit het forensisch onderzoek zal naar verwachting duidelijk worden wat er is gebeurd, en – als er inderdaad fraude aan de orde is – hoe het kon gebeuren dat de situatie in dit geval niet door hen is opgemerkt.
De Autoriteit woningcorporaties (Aw) ziet onder andere toe op de kwaliteit van de interne organisatie, en de werking van de interne controlemechanismen van woningcorporaties. Centraal in het toezicht staat de wijze waarop het interne toezicht en de «checks and balances» functioneren. De Aw baseert zich daarbij mede op de bevindingen van de accountant hierover. De Aw houdt geen toezicht op individuele transacties. Het forensisch rapport zal de Aw ook inzichten kunnen geven in hoe, – als er inderdaad fraude aan de orde is – dat heeft kunnen gebeuren.
Kunt u verklaren hoe het kan dat noch de Raad van Bestuur noch de Raad van Toezicht, de accountant of de Autoriteit Woningcorporaties de fraude hebben ontdekt?
Zie antwoord vraag 3.
Hoe zit het met fraude bij woningcorporaties? Hoe vaak wordt er door de FIOD ingegrepen? Wat is de rol van de Autoriteit Woningcorporaties hierin?
Zoals vermeld betreft het in het aangehaalde bericht een vermeende fraude die in 2018 aan het licht kwam. Met «het tweede bericht», doelt uw Kamer vermoedelijk op een bericht van januari van dit jaar over een vermeende fraude bij Woningcorporatie Stadgenoot.3 Daarover heb ik uw Kamer geïnformeerd in reactie op de vragen van het lid Koerhuis (VVD) van 22 januari 2020.4 Helaas is fraude niet in alle gevallen te voorkomen, ondanks de checks and balances. Er is echter geen aanleiding om te spreken van een structurele situatie.
Ten aanzien van de rol van de Aw bij fraude en individuele transacties verwijs ik u naar mijn antwoorden op de vragen 3 en 4. Verder is bij de Aw het meldpunt integriteit woningcorporaties (MIW) ondergebracht. Iedereen kan hier melding doen van het vermoeden van een misstand bij een woningcorporatie. Meldingen kunnen inzicht geven in eventuele misstanden in de cultuur en de governance van een woningcorporatie. De Aw betrekt deze inzichten in haar toezicht op de governance bij de woningcorporaties.
Jaarlijks komen bij het MIW ongeveer 20 meldingen binnen. Alle meldingen worden door de Aw onderzocht. Bij vermoeden van strafbare feiten wordt de Inlichtingen en Opsporingsdienst (IOD) van de Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT) geïnformeerd.
In voorkomende gevallen kan strafrechtelijk onderzoek worden uitgevoerd door de FIOD, waarvan het lopende onderzoek naar de mogelijke fraude bij Vestia er één is.
Wat vindt u ervan dat dit het tweede bericht is dit jaar over een miljoenenfraude bij een corporatie die niet door de corporatie zelf of de Autoriteit Woningcorporaties is ontdekt? Begint dit soort nieuwe fraudezaken iets structureels te zijn? Zo ja, wat gaat u hieraan doen? Zo nee, kunt u toelichten waarom niet?
Zie antwoord vraag 5.
Wat is de stand van zaken met betrekking tot de vorige fraudezaak bij Vestia (zie eerder vragen van het lid Koerhuis)?2
Het aangehaalde bericht uit de Telegraaf van 17 juni 2020 betreft dezelfde fraudezaak als waarop deze eerdere vragen van het lid Koerhuis betrekking hadden. Ik verwijs naar mijn antwoord op vraag 2.
Er is, nu het een incident uit 2018 betreft, geen aanleiding om te veronderstellen dat fraude op dit moment iets structureels is binnen Vestia.
Wat vindt u ervan dat dit het zoveelste bericht is over een fraudezaak bij Vestia? Is fraude iets structureels binnen Vestia? Zo ja, wat gaat u hieraan doen? Zo nee, kunt u toelichten waarom niet?
Zie antwoord vraag 7.
Deelt u de mening dat er een breed en grondig onderzoek gestart moet worden naar de fraudezaken binnen Vestia?
Het is van belang dat gedegen onderzoek wordt verricht naar de vermeende fraude bij Vestia. Zoals vermeld, wordt in opdracht van het bestuur van Vestia, forensisch onderzoek gedaan naar de fraudezaak. Daarnaast loopt het strafrechtelijk onderzoek.
Deelt u de mening dat het huidige saneringsproces van Vestia uitgesteld moet worden tot de uitkomst van dat onderzoek?
Nee. Het saneringsproces heeft als doel om te komen tot (financieel) herstel van Vestia. Deze fraudezaak staat daar los van.
Het opstappen van de CEO van ontwikkelingsbank FMO |
|
Tom van den Nieuwenhuijzen-Wittens (GL), Kirsten van den Hul (PvdA), Mahir Alkaya (SP) |
|
Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (D66) |
|
![]() ![]() ![]() |
Bent u bekend met het bericht «Vernederingen en zwijgcontracten: hoe Peter van Mierlo jarenlang een schrikbewind voerde bij FMO»?1
Ja.
Wat is uw reactie op het beeld dat wordt geschetst over de werkcultuur bij de Nederlandse Financierings-Maatschappij voor Ontwikkelingslanden (FMO)?
Het beeld dat geschetst wordt is uiteraard zorgelijk en we staan in nauw contact met FMO over de opvolging die hieraan wordt gegeven.
Kunt u nader ingaan op het gebruik van geheimhoudingsverklaringen bij FMO? Onder welke omstandigheden vindt u het gebruik hiervan wenselijk? Wat stond er in de geheimhoudingsverklaringen waar het Volkskrant-artikel aan refereert?
De toegevoegde waarde van een geheimhoudingsverklaring dient per situatie te worden vastgesteld. Het is dan ook niet mogelijk om in algemene zin te bepalen onder welke omstandigheden een geheimhoudingsverklaring wenselijk is.
Ik begrijp van FMO dat de geheimhoudingsverklaring waar de Volkskrant aan refereert, betrekking heeft op het extern vrijgeven van een video-opname. FMO heeft ons laten weten dat er in dit kader geen geheimhoudingsverklaring is getekend of opgesteld, maar hier wel over gesproken is.
Deelt u de mening dat een gezonde werkomgeving waarin werknemers zich vrij voelen om waar nodig kritische vragen te stellen essentieel is om misstanden bij door FMO gefinancierde projecten te voorkomen? Kunt u uitsluiten dat door toedoen van een angstcultuur op de werkvloer bij FMO fouten zijn gemaakt of kansen zijn gemist?
Een gezonde werkomgeving waarin kritische vragen gesteld kunnen worden is noodzakelijk voor het goed functioneren van een onderneming en FMO is daar geen uitzondering op. Op dit moment zijn er geen aanwijzingen om aan te nemen dat er een verband bestaat tussen de werkcultuur en eerdere misstanden bij gefinancierde projecten.
Op welke wijze houdt de regering toezicht op een gezonde werkomgeving binnen FMO? Wanneer bereikten u signalen dat er sprake was van een problematische werkcultuur bij FMO en wat heeft u naar aanleiding daarvan ondernomen?
De regering heeft geen toezichtsrelatie met FMO en houdt dus ook geen (direct) toezicht op een gezonde werkomgeving binnen FMO. FMO is een zelfstandige onderneming waarvan 51% van de aandelen in handen is van de staat. De raad van bestuur is verantwoordelijk voor de operationele activiteiten van de onderneming. Hieronder valt het creëren van een gezonde werkomgeving. Het is de raad van commissarissen die namens de aandeelhouders toezicht houdt op de raad van bestuur.
De Minister van Financiën voert namens de staat het aandeelhouderschap in FMO uit. De Minister voor BHOS is beleidsverantwoordelijk voor ontwikkelingssamenwerking en voor de bijdrage van FMO aan het ontwikkelingssamenwerkingsbeleid. Beide ministeries zijn daarmee betrokken bij de onderneming en staan in contact met de raad van bestuur en raad van commissarissen.
Eind 2019 zijn medewerkers van het Ministerie van Financiën en begin 2020 zijn medewerkers van het Ministerie van Buitenlandse Zaken door de raad van bestuur en de raad van commissarissen geïnformeerd over gebeurtenissen binnen de organisatie. In de periode hierna zijn beide ministeries op de hoogte gehouden van de verdere ontwikkelingen. Naar aanleiding van het incident in december 2019 zijn er binnen FMO klachten ingediend. Ook over de voortgang van de daaropvolgende klachtenprocedure zijn de ministeries geïnformeerd.
De ministeries hebben toen zij op de hoogte werden gesteld van de klachtenmelding aangedrongen op het deugdelijk doorlopen van de klachtenprocedure en hebben polshoogte gehouden bij zowel raad van bestuur als raad van commissarissen over de behandeling van het incident, inclusief het verloop van de klachtafhandeling.
Wat is uw reactie op de verklaring van FMO naar aanleiding van het opstappen van de CEO? In hoeverre geeft die verklaring een juiste weergave van de redenen voor het opstappen van de CEO?2
Ik heb kennisgenomen van de verklaring van FMO. De heer Van Mierlo heeft zelf besloten terug te treden. In het persbericht heeft hij gemotiveerd waarom hij is teruggetreden.
Hoe beoordeelt u het feit dat de opgestapte CEO nog drie maanden aanblijft als adviseur van de Raad van Bestuur? Acht u dat bevorderlijk voor het aanpakken van de problemen rond de heersende werkcultuur? Kunt u garanderen dat FMO niet zal pogen om werknemers die mensen buiten de bank hebben ingelicht over problemen rond de heersende werkcultuur te identificeren en daarmee te confronteren?
Ik heb van FMO begrepen dat de heer Van Mierlo nog maximaal drie maanden aanblijft als adviseur van de raad van bestuur omwille van overdracht en dat hij niet betrokken is bij de hierboven beschreven aanpak en geen externe rol zal vervullen namens FMO.
Het ministerie staat in nauw contact met de raad van bestuur en de raad van commissarissen over hoe zij de bank weer in rustiger vaarwater brengen. De inzet en de wijze waarop dit wordt opgepakt geeft mij vertrouwen. Erkend wordt dat zaken niet goed zijn gegaan en anders hadden moeten verlopen. Het management van FMO heeft hiervoor ook excuses aan de medewerkers aangeboden. De focus van het bestuur en de raad van commissarissen is er nu op gericht om weer een stabiele werkomgeving te creëren waarin de aandacht uitgaat naar de medewerkers en de focus op het bereiken van ontwikkelingsimpact ligt.
Om dit te bereiken hebben de raad van bestuur en de raad van commissarissen met veel medewerkers gesproken en middels een (digitale) bijeenkomst de gehele organisatie toegesproken. Daarnaast krijgen medewerkers de mogelijkheid om met een extern bureau in gesprek te gaan om in een vertrouwelijke en veilige setting hun ervaringen te delen. Dit bureau zal ook betrokken zijn bij de opvolging van deze gesprekken. Zowel voor de organisatie als geheel, als voor individuele medewerkers. De raad van commissarissen zal de komende periode de voortgang hiervan nauw monitoren.
Naar aanleiding van de doorlopen klachtenprocedure blijkt dat er aanleiding is om de klachtenprocedure te verbeteren. Op korte termijn zal het management hierover in overleg treden met de ondernemingsraad om gezamenlijk tot een volledig vertrouwelijke en verbeterde procedure te komen.
Ik kan mij vinden in de voorgestelde vervolgstappen. Het is te betreuren hoe de zaken zijn gelopen en dat deze maatregelen nodig zijn. Ik hoop voor de medewerkers van FMO dat het gezamenlijke doel – ontwikkelingsimpact bereiken op de plekken waar dat het meest nodig is – snel weer centraal komt te staan en dat het onderlinge vertrouwen weer wordt hersteld.
In hoeverre denkt u dat het opstappen van de CEO zal leiden tot een verandering van de heersende werkcultuur? Klopt het dat de klachten aangeven dat ook andere leden van de directie een rol speelden in het bevorderen dan wel in stand houden van een problematische werkcultuur? Zo ja, wat gaat u ondernemen om te bewerkstelligen dat de werkcultuur daadwerkelijk verbetert?
Zie antwoord vraag 7.
Kunt u een toelichting geven op de selectieprocedure voor een nieuwe CEO? Op welke wijze wordt er bij die selectieprocedure aandacht besteedt aan de capaciteit van kandidaten op het gebied van het bevorderen van een gezonde werkcultuur en het effectief kunnen omgaan met conflicten en afwijkende meningen?
Er zijn twee type staatsdeelnemingen: staatsdeelnemingen waarvoor een gemitigeerd structuurregime geldt en deelnemingen waarop het volledige structuurregime van toepassing is. Bij een gemitigeerd structuurregime benoem ik als aandeelhouder de bestuurders. Bij het structuurregime heeft de raad van commissarissen, naast zijn toezichthoudende taak, tot taak het bestuur te benoemen en te ontslaan. Voor FMO geldt een structuurregime omdat het ook private aandeelhouders heeft. Bij FMO is dus de raad van commissarissen verantwoordelijk voor de benoeming van de directieleden.
Bij benoemingen van bestuurders van staatsdeelnemingen wordt verder het volgende proces gevolgd. De raad van commissarissen stelt een profielschets op voor de gezochte bestuurder of commissaris en stemt deze af met de staat als aandeelhouder. De raad van commissarissen stelt aan de hand van het profiel vervolgens een lijst met voorkeurskandidaten op, die wordt gedeeld met de staat als aandeelhouder. Op basis van deze lijst komt de raad van commissarissen uiteindelijk tot een besluit om een kandidaat te benoemen. De staat als aandeelhouder wordt hierover geconsulteerd maar heeft als het gaat om benoemingen van directieleden van FMO geen formele bevoegdheid. Voor wat betreft de benoeming van voorzitters van de raad van bestuur en de raad van commissarissen is afgesproken dat de staat als aandeelhouder voor deze posities het relevante beleidsministerie betrekt bij dit proces. Voor FMO is dat de Minister voor BHOS.
Het is dus de raad van commissarissen die een profielschets opstelt in overleg met de staat als aandeelhouder. In een profielschets staan eisen aan de kennis en ervaring van kandidaten en worden de gewenste persoonlijke eigenschappen beschreven. In algemene zin geldt dat een raad van commissarissen hierbij kijkt naar wat gegeven de situatie en de desbetreffende vacature de gewenste karakteristieken van een bestuurder of commissaris zijn. Ook in dit specifieke geval zal de rvc de profielschets met mij afstemmen.
Kunt u nader ingaan op de transformatie waar in de verklaring van FMO aan wordt gerefereerd?
Op hoofdlijnen wordt met de nieuwe transformatie gerefereerd aan het verbeteren van het functioneren van de organisatie. Dit ziet onder meer toe op duidelijkere afspraken over de verdeling van verantwoordelijkheden en besluitvormingsprocessen; het verder digitaliseren van interne processen en stroomlijnen van informatiebronnen; projectmanagement, compliance en het aanscherpen van de Know Your Customer en Customer Due Diligence procedures.
In hoeverre is er sprake van een richtingenstrijd met betrekking tot die transformatie? Kunt u de verschillende visies op de toekomstige ontwikkeling van FMO schetsen? In hoeverre speelden verschillen van inzicht over de ingezette transformatie een rol bij conflicten op de werkvloer en het vertrek van werknemers?
Ik ben niet bekend met een richtingenstrijd of verschillende visies over de toekomst van FMO. De ingezette transformatie wordt breed gedragen en ook onder een nieuwe CEO zal het noodzakelijk zijn een aantal veranderingen door te voeren.
Hoe staat het met de evaluatie waar u in eerder antwoorden op schriftelijke vragen naar verwees? In hoeverre besteedt deze evaluatie ook aandacht aan de werkcultuur en de genoemde transformatie? Wanneer kan de Kamer de evaluatie tegemoetzien?3
Vanwege de coronacrisis heeft deze evaluatie een lichte vertraging opgelopen. Onder meer doordat de geplande werkbezoeken aan buitenlandse projecten geen doorgang konden vinden. Naar verwachting wordt de evaluatie eind van de zomer afgerond. In de evaluatie is aandacht voor een veelvoud aan onderwerpen, waaronder processen waar FMO bezig is verbeteringen door te voeren. De evaluatie richt zich niet specifiek op de interne werkcultuur van FMO.
De reactie van het kabinet op het ‘Draaiboek triage op basis van niet medische overwegingen voor IC-opname ten tijde van fase 3 in de COVID-19 pandemie’ |
|
Pia Dijkstra (D66) |
|
Martin van Rijn (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA), Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
![]() |
Kunt u toelichten waarom de Minister voor Medische Zorg de brief aan de Tweede Kamer van 16 juni 2020 «Draaiboek triage op basis van niet medische overwegingen voor IC-opname ten tijde van fase 3 in de COVID-19 pandemie»1 heeft ondertekend?
Het Draaiboek betreft de triage voor IC-zorg ten tijde van COVID-19 pandemie. Aangezien het gaat om medisch specialistische zorg valt het in de portefeuille van de Minister voor Medische Zorg. Daarom heeft mijn voorganger de brief ondertekend.
Kunt u bevestigen dat de brieven van 7 april 20202 en 19 mei 20203, waarin het vraagstuk van triage op basis van niet medische overwegingen voor IC-opname ten tijde van fase 3 in de COVID-19 pandemie in beide ter sprake kwam, slechts ondertekend waren door de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport en niet door de Minister voor Medische Zorg?
Ja dat klopt. Genoemde brieven schetsen de actuele stand van zaken met betrekking tot de uitbraak van COVID-19 en zijn derhalve door de Minister van VWS ondertekend. Deze brieven zijn mede namens de Minister voor Medische Zorg verzonden.
Kunt u bevestigen dat de vraagstukken die besproken worden in het «Draaiboek triage op basis van niet medische overwegingen voor IC-opname ten tijde van fase 3 in de COVID-19 pandemie» (hierna het draaiboek), alsmede de daarmee samenhangende criteria «niet medisch» zijn en dat het derhalve een (medisch) ethisch vraagstuk is? Zo nee, waarom niet? Zo ja, is de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, met medische ethiek in zijn portefeuille, bereid om in het vervolg de brieven aangaande het draaiboek zelf te ondertekenen?
Het betreft hier onder andere een (medisch) ethisch vraagstuk omdat het de vraag is of deze «niet medische» criteria leiden tot een rechtvaardige selectie tussen patiënten met in medisch opzicht gelijkwaardige kans op overleven. Bij triage op basis van «niet medische» criteria spelen ook andere dan ethische overwegingen een rol. Het betreft hier triage bij het verlenen van medische zorg in geval van absolute schaarste op de IC en daarmee valt het draaiboek in de portefeuille van de Minister voor Medische Zorg. Ethische overwegingen spelen altijd in de (medische) zorg een rol en horen niet exclusief bij de portefeuille «medische ethiek» thuis. Het is daarom ook niet vanzelfsprekend dat de Minister van VWS altijd zelf moet ondertekenen als ethische overwegingen aan de orde zijn. Uiteraard spreekt het kabinet met één mond en heeft de benodigde afstemming plaatsgevonden.
Kunt u toelichten op welke wijze het kabinet uitvoering heeft gegeven aan het door het Centrum van Ethiek en Gezondheid uitgegeven rapport «Rechtvaardige selectie bij een pandemie», met name kijkend naar de aanbeveling dat het «van groot belang om een protocol klaar te hebben liggen waarin ethische afwegingen voor rechtvaardige selectie van patiënten expliciet worden genoemd»?4
Het signalement «Rechtvaardige selectie bij een pandemie» van het Centrum voor Ethiek en Gezondheid (CEG) is in 2012 aan de Minister van VWS aangeboden naar aanleiding van de Mexicaanse griep die in 2009 een pandemie dreigde te worden. Het signalement beoogde de «ethische discussie onder beleidsmakers, bestuurders van ziekenhuizen, beroepsgroepen, zorgprofessionals en burgers te verhelderen en te stimuleren door een handvat te bieden voor de ethische onderbouwing van selectie van patiënten van een grieppandemie.»5 Het kabinet heeft destijds geen uitvoering gegeven aan het signalement, omdat de urgentie niet meer aanwezig was. Het kabinet hoefde ook geen reactie hierop te geven omdat het een ongevraagd signalement was. Nu heeft het signalement als een handreiking bij het opstellen van dit draaiboek gediend, waarbij de eerste ervaringen van deze COVID-19 pandemie toegepast konden worden. Het initiatief op landelijk niveau is genomen door de beroepsorganisaties De Koninklijke Nederlandsche Maatschappij tot bevordering der Geneeskunst (KNMG) en de Federatie Medisch Specialisten (FMS).
Kunt u schematisch weergeven hoe dit draaiboek precies tot stand is gekomen? Wilt u daarbij ingaan op de vraag wanneer door welke organisaties opdracht is gegeven/initiatief is genomen tot het schrijven hiervan en wanneer precies gesprekken hebben plaatsgevonden tussen de Federatie Medisch Specialisten (FMS) en de Koninklijke Nederlandsche Maatschappij tot bevordering der Geneeskunst (KNMG) enerzijds en de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) en/of het Ministerie van VWS anderzijds? Deelt u de mening dat uw brief, de begeleidende brief van de FMS en de KNMG en het draaiboek zelf (onder kopje 1.2 Verantwoording) een diffuus beeld schetsen van hoe het draaiboek precies tot stand is gekomen?
Bijgevoegd is een schematische weergave van de belangrijkste stappen bij de totstandkoming van het draaiboek, waarbij is aangegeven wie opdracht heeft gegeven of initiatief heeft genomen tot het opstellen ervan en wanneer de diverse gesprekken hebben plaatsgevonden. Ook is in dit schema aangegeven wanneer de gesprekken met de maatschappelijke organisaties hebben plaatsgevonden. Het gaat daarbij om een zeer brede groep maatschappelijke organisaties. Uiteraard staat het andere maatschappelijke organisaties vrij om aan het brede debat over het draaiboek deel te nemen.
maart 2020
Eerste informele contacten: behoefte van FMS aan handvat bij code zwart
FMS en KNMG hebben een gezamenlijke werkgroep gestart
Inspecteur-generaal voor de Gezondheidzorg (IG) met vz KNMG en vz FMS
woensdag 1 april 2020
Eerste concept Draaiboek
FMS en KNMG
zaterdag 4 april 2020
Brief met reactie op eerste concept, verzoek om gesprekken te gaan voeren
IGJ aan FMS en KNMG
maandag 6 april 2020
Conference call inzake protocol
Minister MZS, vz KNMG en IG
van 7 tot 14 april 2020
Gesprekken met belanghebbenden
vz KNMG met: de bestuurders van ActiZ, ANBO, KBO-PCOB. LHV, NFU, NHG, NOOM, NVAVG, NVZ, Patiëntenfederatie Nederland, V&VN, Verenso en VGN.
woensdag 8 april 2020
Telefoongesprek draaiboek, leeftijdscriterium
Minister MZS, vz KNMG
dinsdag 14 april 2020
Conference call draaiboek, code zwart
Minister MZS, vz KNMG, IG
vrijdag 17 april 2020
Eindverslag gesprekken belanghebbende organisaties
KNMG aan IGJ
vrijdag 1 mei 2020
Formele ontvangstbevestiging IGJ op eindverslag gesprekken KNMG
IGJ aan KNMG
zondag 3 mei 2020
Aanvullende tekstuele opmerkingen eerste concept Draaiboek
IGJ aan FMS
maandag 4 mei 2020
Gesprekken Minister, IG, KNMG met ouderenbonden
Minister MZS, vz KNMG, IG, vz ANBO, vz KBO-PCOB, vz NOOM
maandag 11 mei 2020
Tweede concept-Draaiboek
FMS en KNMG
maandag 11 mei 2020
Conference call
Minister MZS, vz KNMG
maandag 18 mei 2020
Conference call
Minister MZS, vz KNMG
donderdag 28 mei 2020
Reactie IGJ tweede concept
IGJ aan FMS en KNMG
dinsdag 2 juni 2020
Gesprek inzake publicatie Draaiboek
Minister MZS, vz KNMG en vz FMS
maandag 8 juni 2020
Derde concept Draaiboek
FMS en KNMG
woensdag 10 juni 2020
Gesprek inzake publicatie Draaiboek
Minister MZS, vz KNMG en vz FMS
maandag 15 juni 2020
Reactie IGJ derde concept
IGJ aan FMS en KNMG
dinsdag 16 juni 2020
Derde concept openbaar
FMS en KNMG
Wanneer vonden de gesprekken met de zeer brede groep maatschappelijke organisaties in het kader van de consultatie plaats? Zijn er volgens u maatschappelijke organisaties die niet geconsulteerd zijn, maar die wel geconsulteerd hadden moeten worden? Zo ja, welke?
Zie antwoord vraag 5.
Deelt u de mening dat gezien het feit dat ook is gesproken met diverse hoogleraren (medische) ethiek en filosofie, dit draaiboek tot stand is gekomen in een uitermate zorgvuldig proces waarbij verschillende invalshoeken meegenomen zijn?
Ja, die mening deel ik waarbij het nu zaak is, zoals de KNMG en FMS ook zelf aangeven, het draaiboek te beoordelen op uitvoerbaarheid en toetsbaarheid en het maatschappelijk draagvlak te onderzoeken.
Hoe kunt u enerzijds zeggen dat u «met belangstelling de uitkomsten van dialogen afwacht» maar anderzijds wel direct bij het verschijnen van het draaiboek stelt dat u zich niet kunt vinden in sommige onderdelen?
Ik vind het belangrijk dat het draaiboek berust op een breed maatschappelijk draagvlak. Ook vind ik van belang dat het draaiboek en de daarin gehanteerde criteria voor triage en de organisatie van triage in de ziekenhuizen uitvoerbaar is. Daarom wacht ik met belangstelling de uitkomsten van de dialogen af. Dat laat onverlet dat een criterium uitsluitend op basis van leeftijd naar het oordeel van het kabinet in strijd is met het algemene discriminatieverbod, waaronder ook het verbod op discriminatie op basis van leeftijd valt. Ik wil daarom geen twijfel laten bestaan over het standpunt dat het hanteren van een harde leeftijdsgrens, al dan niet via een indeling in leeftijdscohorten, door het kabinet niet geaccepteerd zal worden. Dit geldt overigens ook voor andere non-discriminatiegronden.
Hoe rijmt u deze uitspraak over de komende (maatschappelijke) dialoog over dit draaiboek en de uitkomst hiervan, met de door de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport gedane uitspraken tijdens het plenaire debat over de wijziging van de Embryowet in verband met de aanpassing van het verbod op geslachtskeuze en gebruik van geslachtscellen en embryo's ten behoeve van kwaliteitsbewaking5 dat: «waarvan ik vind dat ik als vertegenwoordiger van het kabinet, dat zich heeft te verhouden tot de uitkomst, niet op voorhand die maatschappelijke dialoog op slot moet zetten door al te stellig te zeggen dat we ofwel linksaf ofwel rechtsaf moeten»?6
In het regeerakkoord heeft het kabinet de opdracht meegekregen om bij beleidswijzigingen op medisch-ethisch terrein een toetsingskader met drie vragen te hanteren. Wat is de medisch-wetenschappelijke noodzaak, hoe staat het met de medisch-ethische reflectie en is er sprake geweest van voldoende maatschappelijke dialoog en politieke bezinning? Bij beleidsvraagstukken die om een antwoord vragen, past het kabinet het toetsingskader toe. Zoals de Minister van VWS meermaals heeft aangegeven, past het het kabinet om daarbij terughoudend te zijn bij de positiebepaling. Uiteraard heeft het kabinet zich vervolgens wel te verhouden tot de uitkomsten van de maatschappelijke dialoog en dat is het moment voor het opmaken van de balans en het bepalen van de positie.
In dit geval gaat het om triagecriteria in de ziekenhuizen, en meer specifiek op de IC’s. Dit is dus geen vraagstuk voor het kabinet, maar voor professionals. Ik juich toe dat men hierover de maatschappelijke dialoog zoekt. Ik meen dat het in dit geval dan ook aanvaardbaar is dat de politiek zich mengt in dit debat. Het gaat hier anders dan in het aangehaalde voorbeeld niet om wetgeving of beleid, maar om een beroepsrichtlijn. Inbreng nu tijdens deze fase van maatschappelijke dialoog is dan ook de geëigende route voor het geluid vanuit de politiek en even zo waardevol als vanuit andere maatschappelijke geledingen.
Ik kan een onderscheid uitsluitend op basis van leeftijd niet ondersteunen. Natuurlijk speelt leeftijd ook een rol als de afweging op medisch inhoudelijke gronden wordt gemaakt. Leeftijd is een relevante factor bij de medisch inhoudelijke afweging wie de beste kansen heeft na opname op een IC. Maar voor mij, voor dit kabinet, is elk leven gelijkwaardig en als een oudere patiënt op medische gronden even veel kansen op overleven heeft als een jongere patiënt, kan hem of haar geen aanspraak op levensreddende zorg worden ontzegd, enkel en alleen op basis van leeftijd. Ik voel mij in dit standpunt gesteund door uw Kamer zoals in eerdere debatten naar voren is gekomen.8
Kunt u, gegeven het feit dat u dus delen van het draaiboek afwijst, aangeven wat uw alternatief is voor de afgewezen delen? Kunt u daarbij aangeven of u deze alternatieven ook aan een eenzelfde grondig procedure, doelend op de brede maatschappelijke consultatie en advisering door hoogleraren, heeft onderworpen als het draaiboek? Kunt u tevens ingaan op de ethische overwegingen van het door u aangedragen alternatief?
Ik wijs alleen het selecteren enkel op basis van leeftijd op voorhand af. Het alternatief voor het leeftijdscriterium is het «first come, first serve» criterium. Dit betekent dat patiënten in aanmerking komen voor behandeling op volgorde van binnenkomst. Ook aan dit criterium kleven nadelen, hetgeen nog sterker geldt voor het alternatief: loting, maar alles afwegend geeft het kabinet op basis van de huidige inzichten de voorkeur aan het «first come, first serve» criterium. Voor de onderbouwing baseert het kabinet zich op dezelfde principes die leidend zijn voor het draaiboek: het principe dat ieder mens gelijkwaardig is; het uitgangspunt dat we zoveel mogelijk levens willen redden; rechtvaardigheid: gelijken gelijk, en ongelijken ongelijk behandelen.
Kunt u toelichten hoe in de door u aangedragen landen, België, Duitsland en het Verenigd Koninkrijk, getrieerd wordt op basis van «niet-medische overwegingen» en hoe dit bepaald is in hun equivalent van het draaiboek?
In de genoemde landen hebben nationale beroepsgroepen (artsenorganisaties of vereniging van intensivisten), ethiekraden en adviesorganen een handreiking of document opgesteld in verband met de COVID-19 pandemie met ethische uitgangspunten of adviezen gericht op artsen en ziekenhuizen om een richtlijn op te stellen om te kunnen bepalen welke patiënt voorrang krijgt bij absolute schaarste op de IC. Geen van de landen lijkt nog een nationaal, overkoepelend document te hebben dat vergelijkbaar is met het Nederlandse draaiboek. De betreffende landen vinden ook niet dat de overheid dat moet doen, maar dat het aan artsen/artsenorganisaties/ziekenhuizen is om de keuze te maken. Alle drie landen vinden dat leeftijd op zichzelf niet als selectiecriterium gehanteerd mag worden, omdat iedereen een gelijke kans op toegang tot de zorg heeft en er geen onderscheid gemaakt mag worden op basis van leeftijd omdat dit discriminatie is. Evenals in Nederland speelt leeftijd wel indirect mee vanwege een vaak slechtere gezondheidstoestand (frailty, comorbiditeit) van ouderen. Twee landen pleiten voor «first come, first served» als onderscheidend criterium als medische criteria geen uitsluitsel geven (Verenigd Koninkrijk en België) en Duitsland pleit voor uniforme criteria, maar heeft die nog niet. Het is ons niet bekend in hoeverre in deze landen er ook daadwerkelijk getrieerd is op «niet-medische» overwegingen.
Kunt u aangeven wat uw rol is in de komende dialogen?
De komende maanden zullen de FMS en de KNMG een aantal overleggen organiseren waarin de leden van de adviesgroep van hoogleraren medische ethiek en filosofie, de ethici van de KNMG en de werkgroep van medisch specialisten die het Draaiboek heeft opgesteld in gesprek gaan met medisch specialisten, ziekenhuisbestuurders en (IC-) verpleegkundigen. Het streven is dit proces in het najaar 2020 af te ronden. De Minister heeft bij die overleggen geen rol. Daarnaast zal het maatschappelijk debat worden gevoerd.
Kunt u toelichten wat precies uw rol is bij het uiteindelijk vaststellen van het draaiboek? Dient deze in wet- of regelgeving opgenomen te worden?
Zorgaanbieders zijn op grond van de Wet kwaliteit, klachten, en geschillen in de zorg verplicht om goede zorg te leveren. Wat onder goede zorg moet worden verstaan, wordt onder meer ingevuld via de professionele standaard. De professionele standaard bepaalt de wijze van werken van zorgverleners en is de facto het geheel van private normen en regels, medisch wetenschappelijke inzichten en ervaringen die invulling geven aan het professioneel handelen van zorgverleners of zorgaanbieders. Onderdelen van de professionele standaard worden in beginsel opgesteld door de professionals zelf. De beroepsgroepen hebben een vergaande autonomie om zelf te bepalen hoe gehandeld moet worden. Onderdelen van de professionele standaard zijn vormvrij en er is geen procedure voorgeschreven. Er vindt dus in beginsel ook geen toetsing van overheidswege plaats.
Het draaiboek «triage op basis van niet-medische overwegingen voor IC-opname ten tijde van fase 3 in de COVID-19 pandemie» is onderdeel van de professionele standaard. Onderdelen van de professionele standaard zoals het draaiboek hoeven niet expliciet in wet- of regelgeving opgenomen te worden, omdat zij doorwerken via de verplichting om goede zorg te verlenen.
Bij het draaiboek, voor zover het gaat om het onderdeel «triage in het geval van fase 3, stap C», is echter sprake van een dusdanig maatschappelijk gevoelig onderwerp dat buiten de normale grenzen ligt van het professioneel handelen van zorgverleners, dat politieke en maatschappelijke discussie hierover gerechtvaardigd is. Ik acht het dan ook van belang dat over dit onderwerp een breed gesprek plaatsvindt.
Voor mij, voor dit kabinet, is elk leven gelijkwaardig en als een oudere patiënt op medische gronden een gelijkwaardige kans op overleven heeft als een jongere patiënt, kan hem of haar geen aanspraak op levensreddende zorg worden ontzegd, enkel en alleen op basis van leeftijd. Daarbij speelt dat de huidige versie van het draaiboek in de ogen van het kabinet niet in overeenstemming is met het algemene discriminatieverbod, waaronder ook het verbod op discriminatie op basis van leeftijd valt.10 Ik wacht de brede maatschappelijke discussie nu af, maar zo nodig zal in wet- of regelgeving het algemene discriminatieverbod worden verduidelijkt.
Kunt u toelichten wat u precies bedoelt met «zo nodig zal dit standpunt met regelgeving worden bekrachtigd»?7
Zie antwoord vraag 13.
Deelt u de mening van de makers van het draaiboek dat het niet-selecteren ook tot ongewenste effecten zal leiden? Hoe zou in een hypothetisch scenario waarin op korte termijn overgegaan zou moeten worden tot fase 3, triage plaatsvinden bij het ontbreken van een definitief draaiboek?
Ook in fase 3, stap C zal triage moeten plaatsvinden wie wel en niet in aanmerking komt voor de IC-zorg. Geen duidelijkheid over de selectiecriteria leidt tot onzekerheid en de angst voor willekeur. Ieder criterium heeft in die uiterste situatie ongewenste effecten, vandaar dat alle aandacht erop gericht is die situatie te voorkomen. Zoals in antwoord op voorgaande vragen al is aangegeven, is het draaiboek al onderdeel van de professionele standaard. De IGJ heeft partijen laten weten dat het noodzakelijk is dat er een brede discussie over het draaiboek plaatsvindt. Pas na die brede discussie zal de IGJ naar partijen bevestigen of zij het (al dan niet aangepaste) draaiboek betrekt bij haar toezicht. De bevestiging van de veldnorm door de IGJ moet zekerheid geven aan zowel zorgverleners als de samenleving hoe er getrieerd gaat worden en op basis van welke norm de IGJ toezicht zal houden. De brede discussie en consultatie van de achterban vinden nu plaats. De FMS en de KNMG verwachten dit traject in het najaar af te ronden. De IGJ houdt vinger aan de pols bij de ontwikkeling van de beschikbare IC-capaciteit en zal zo nodig bevorderen dat het consultatietraject eerder wordt afgerond om te borgen dat er tijdig zekerheid is.
Wanneer dient het draaiboek volgens u definitief te zijn? Deelt u de mening dat dit voor het einde van het zomerreces gereed dient te zijn?
Zie antwoord vraag 15.
Kunt u deze vragen apart beantwoorden?
Zie de beantwoording hierboven.
De subsidiëring van zogenaamd ‘antiracisme’ |
|
Theo Hiddema (FVD) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
![]() |
Aan hoeveel organisaties wordt er in totaal (door het Rijk, provincies en gemeenten) subsidie verstrekt die direct of indirect, geheel of gedeeltelijk wordt ingezet om door middel van acties, lobby’s, rechtszaken of anderszins te strijden tegen (vermeend) racisme? Om hoeveel subsidie gaat het in totaal?
Het is niet mogelijk om deze vraag in zijn geheel te beantwoorden, omdat de gevraagde informatie niet voorhanden is. Op gemeentelijk niveau wordt aan slachtoffers van discriminatie bijstand verleend door antidiscriminatievoorzieningen. Met de inwerkingtreding van de Wet gemeentelijke antidiscriminatievoorzieningen is hiervoor sinds 2009 jaarlijks een bedrag van € 6.000.000 toegevoegd aan het gemeentefonds. Dit bedrag is sindsdien niet meer gewijzigd. Daarnaast hebben mensen die vinden dat zij zijn gediscrimineerd op, onder meer, hun werk of bij het volgen van een opleiding de mogelijkheid om daarover een onafhankelijk oordeel te vragen van het College voor de rechten van de mens. Naast deze oordelende taak heeft het College andere taken ten aanzien van het belichten, beschermen en bevorderen van de rechten van de mens. Voor het uitvoeren van zijn taken is het College in 2019 een budget toegekend van € 7.010.000. Daarbij dient ook nog te worden vermeld dat het begrip discriminatie ruimer is dan alleen racisme. Zowel antidiscriminatievoorzieningen als het College voor de rechten van de mens behandelen ook klachten over onder meer zwangerschapsdiscriminatie, leeftijdsdiscriminatie en discriminatie van mensen met een handicap of chronische ziekte. De verdere verantwoording over deze bestedingen loopt via de gemeentelijke jaarrekeningen en het jaarverslag van het College voor de rechten van de mens.
Kunt u per ontvanger van dergelijke subsidies aangeven:
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u deze vragen beantwoorden vóór het nog te agenderen debat over racisme?1
Het debat over racisme is gehouden op 1 juli jongstleden. Het is helaas niet gelukt om uw vragen voor deze datum te beantwoorden.
Het ‘dienen van twee heren’ bij woningmakelaars |
|
Jessica van Eijs (D66) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
![]() |
Kent u het artikel «Boete dreigt voor makelaars die bemiddelingskosten rekenen»?1
Ja.
Deelt u de mening dat het onwenselijk is als woningmakelaars zowel aan de aanbiedende als vragende partij kosten doorrekenen?
Ja.
Op welke wijze wordt gecontroleerd of woningmakelaars zich omtrent «het dienen van twee heren» zich aan artikel 7:417 lid 4 Burgerlijk Wetboek (BW) houden?
In het algemeen geldt dat wanneer sprake is van een private overeenkomst en een overtreding van het Burgerlijke Wetboek de rechter een eindoordeel moet vellen in een specifieke casus. Een benadeelde kan dus naar de rechter stappen als de bemiddelaar de ten onrechte in rekening gebrachte bemiddelingskosten niet in der minne terugbetaalt. Huurders die ten onrechte bemiddelingskosten hebben moeten betalen, kunnen daarvan melding doen via www.consuwijzer.nl, het consumentenloket van de ACM. Wanneer de ACM veel meldingen en klachten ontvangt kan sprake zijn van oneerlijke handelspraktijken (stelselmatige overtreding van de consumentenbeschermingsregels). De ACM kan dan mogelijk onderzoek doen. Zoals ik in eerdere vragen over dit onderwerp heb geantwoord is de ACM bevoegd maatregelen te nemen wanneer sprake is van een stelselmatige overtreding (het gaat om de belangen van een groep consumenten) en heeft de ACM dit ook gedaan.
In 2014 en 2016 heeft de ACM actie ondernomen tegen ten onrechte in rekening gebrachte bemiddelingskosten2. In 2019 heeft de ACM een last onder dwangsom opgelegd aan vier huurbemiddelaars die verboden bemiddelingskosten rekenen.3 Ook heeft de ACM aangekondigd dat zij opnieuw zal controleren of (ver)huurbemiddelaars nog steeds verboden bemiddelingskosten rekenen.4 Wanneer uit onderzoek blijkt dat dit het geval is, dan kunnen deze (ver)huurbemiddelaars een boete van de ACM verwachten. De boetes die de ACM kan opleggen bedragen maximaal 900.000 euro per overtreding. Dit aangekondigde onderzoek loopt.
Hoeveel gevallen van overtreding van bovenstaand artikel zijn er bekend en hoe vaak is er aan woningmakelaars een boete opgelegd in verband met deze werkwijze?
Na onze eerdere afspraken heeft ACM extra aandacht besteed aan de oneigenlijke praktijken van verhuurbemiddelaars op dit punt. De ACM heeft in 2019 4 bemiddelaars aangesproken op het ten onrechte in rekening brengen van bemiddelingskosten aan huurders, waaronder twee bemiddelaars die onder meer inschrijvingskosten vroegen. Deze bemiddelaars zijn gestopt met het in rekening brengen van bemiddelingskosten aan huurders5. Ook heeft de ACM aangekondigd dat zij opnieuw zal controleren of (ver)huurbemiddelaars nog steeds verboden bemiddelingskosten rekenen.
Wat is de huidige stand van zaken met betrekking tot de intensievere handhaving van de Autoriteit Consument en Markt (ACM) op dit gebied?
Zie antwoord vraag 4.
In hoeverre is het – met het oog op artikel 7:417 lid 4 BW – toegestaan om woningzoekers te laten betalen om op aangeboden woningen te reageren onder noemer van een «prikbordfunctie»?
Artikel 7:417, lid 4 BW ziet erop toe dat er geen kosten aan een (aspirant-) huurder worden gerekend wanneer een huurbemiddelaar zowel optreedt voor de verhuurder als voor de huurder (het dienen van twee heren). Indien de website van de (ver)huurbemiddelaar geen contactgegevens van de aanbiedende verhuurder verstrekt en de bemiddelaar het de aspirant-huurder dus onmogelijk maakt rechtstreeks en zonder tussenkomst van de websitebeheerder met elkaar in contact treden om over totstandkoming van een huurovereenkomst te onderhandelen, wordt de bemiddelaar geacht in opdracht van de verhuurder te bemiddelen en mag hij geen bemiddelingskosten bij de huurder in rekening brengen.
Dus als er sprake is van bemiddeling door een huurbemiddelaar in opdracht van de verhuurder, vallen inschrijvingskosten onder bemiddelingskosten die niet mogen worden gerekend aan een consument-huurder. Uit de uitspraak van de Hoge Raad volgt dat er alleen kosten bij de (aspirant-)huurder in rekening gebracht mogen worden als de website van de handelaar een «prikbordfunctie» heeft, dus waarbij aan de huurder geen belemmering wordt opgeworpen om rechtstreeks in contact te treden met de verhuurder.
In hoeverre is het nog toegestaan om inschrijvingskosten op woning- en kamerwebsites te vragen, gegeven de uitspraak van de Hoge Raad uit 2015?2
Zie antwoord vraag 6.
Waar kunnen gedupeerden die onterecht dergelijke kosten hebben betaald zich melden, en welke inspanningen pleegt u dit zo breed mogelijk bekend te laten zijn en deze gedupeerden te ondersteunen?
Gedupeerden kunnen zelf een brief sturen om de ten onrechte in rekening gebrachte kosten terug te vragen. Op de website van de Woonbond is een deurwaarderscheck te vinden aan de hand waarvan de huurder kan beoordelen of hij kans maakt met het terugvorderen van de betaalde bemiddelingskosten. Op de website van de rijksoverheid wordt onder meer verwezen naar de voorbeeldbrief voor het terugvorderen van bemiddelingskosten op het juridisch loket, maar ook de Woonbond, NVM en de ACM (ACM Consuwijzer) hebben voorbeeldbrieven op hun websites geplaatst. Indien een minnelijke schikking niet tot de mogelijkheden behoort, blijft een gang naar de civiele rechter benodigd. Op de website van NVM staat een voorbeelddagvaarding.
Huurders en woningzoekenden die ten onrechte bemiddelingskosten hebben moeten betalen, kunnen daarvan ook melding maken via www.consuwijzer.nl, het consumentenloket van de ACM. Als aan de hand van die meldingen blijkt dat mogelijk sprake is van stelselmatige overtreding van het verbod op onterechte bemiddelingskosten, kan ACM onderzoek doen naar de betreffende bemiddelaar(s).
Kunt u deze vragen binnen drie weken beantwoorden?
Nee, dat is helaas niet mogelijk gebleken.
Beperkingen opgelegd aan studenten in het openbaar vervoer |
|
Gijs van Dijk (PvdA), Kirsten van den Hul (PvdA) |
|
Stientje van Veldhoven (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (D66) |
|
![]() |
Klopt het dat reizen met het openbaar vervoer vanwege de coronacrisis de laatste maanden door veel Nederlanders wordt vermeden?
Tot 1 juli jl. was het OV alleen voor noodzakelijke reizen. De reizigers houden zich over het algemeen goed aan de afspraken. In het begin van de coronacrisis was het gebruik circa 15% t.o.v. 2019. Inmiddels is het gebruik gemiddeld 35% – 40% ten opzichte van 2019.
Klopt het dat reizigers die de beschikking hebben tot een auto sinds de coronacrisis minder vaak reizen met het openbaar vervoer?
Sinds het begin van de coronacrisis zien we dat het OV-gebruik sterk is gedaald. De belangrijkste reden hiervoor is dat veel mensen minder zijn gaan reizen omdat ze niet meer naar kantoor of onderwijsinstelling gaan. Daarnaast is een klein deel van de OV-reizigers op dit moment overgestapt naar een andere modaliteit (auto, fiets, lopen). Dit zien we in mindere mate ook bij automobilisten waar een klein deel is overgestapt naar fiets of lopen.
Klopt het dat veel studenten afhankelijk zijn van het openbaar vervoer omdat zij geen beschikking hebben over een alternatief?
Scholieren en studenten maken veel meer gebruik van het openbaar vervoer dan andere groepen in de samenleving. Normaal gesproken zijn studenten en scholieren goed voor circa een derde van alle afgelegde treinkilometers in Nederland en voor bijna de helft van alle bus-, tram en metrokilometers, terwijl hun aandeel in de totale mobiliteit niet meer dan 15% is. Uit eerdere studies is ook bekend dat volwassenen (18+) die géén rijbewijs hebben, voor een groter deel van hun kilometers gebruik maken van het openbaar vervoer. Zij leggen 35%van hun kilometers af met het ov, terwijl volwassenen met rijbewijs daarmee maar 9% van hun kilometers realiseren.
De afhankelijkheid van het OV hangt af van herkomst en de bestemming en de beschikbaarheid van een alternatief (fiets, lopen of auto). Voor veel korte verplaatsingen is de fiets een goed alternatief voor het OV. Van de door MBO-, HBO- en WO-studenten gemaakte ritten, is normaal gesproken 2% van de treinritten korter dan 5 kilometer en 43% van de bus, tram en metroritten korter dan 5 kilometer.
Omdat veel studenten aangewezen zijn op het OV om hun onderwijsinstelling te bereiken en het van belang is dat alle studenten kunnen deelnemen aan de activiteiten op de onderwijsinstelling, zijn er geen specifieke beperkingen opgelegd aan studenten in het OV. Samen met de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap heb ik afspraken gemaakt met onderwijskoepels en vervoerders over aanvangs- en eindtijden van onderwijsactiviteiten. Deze afspraken hebben tot doel zoveel mogelijk reizigers veilig te kunnen vervoeren richting onderwijsinstellingen binnen de capaciteitsbeperkingen van het OV.
Waarom heeft u specifiek aan studenten gevraagd om het openbaar vervoer te mijden in de spits?
De oproep om drukte te mijden en zoveel mogelijk buiten de spits te reizen geldt voor alle OV-reizigers.
Heeft u voor de invoering van de beperkingen overlegd met studentenvakbonden en/of onderwijsvakbonden over het besluit om studenten te weren in de spits? Zo nee, waarom niet?
Zoals in antwoord op vraag 3 is aangegeven gelden geen beperkingen voor studenten in het OV. De gemaakte afspraken zien op spreiding van onderwijsactiviteiten om zo ook spreiding in gebruik van het OV mogelijk te maken. Als uitgangspunten zijn daarbij haalbaarheid en uitvoerbaarheid gehanteerd. Studentenbonden zijn hier niet rechtstreeks bij betrokken geweest. Wel zijn het Interstedelijk Studenten Overleg (ISO) en de Landelijke Studenten Vakbond (LSVb) geïnformeerd over de aard van de afspraken, voordat deze definitief waren.
Heeft u ook rekening gehouden met de positie van studenten die buiten de randstad wonen?
Door te kiezen voor spreiding van onderwijsactiviteiten en niet voor beperkingen voor studenten worden alle studenten in gelegenheid gesteld deel te kunnen nemen aan onderwijsactiviteiten. Regionaal worden de afspraken uitgewerkt tussen vervoerders en onderwijsinstellingen om rekening te kunnen houden met de regionale situatie en mogelijkheden.
Hoe beoordeelt u het feit dat studenten onmogelijk op tijd kunnen komen bij hun stageplekken, waar geen sprake is van aangepaste roosters?
De oproep aan alle reizigers is drukte te vermijden en zo veel mogelijk buiten de spits te reizen. Deze kaders bieden de ruimte om op tijd te kunnen komen bij een stageplek.
Waarom bent u van mening dat het rechtvaardig is om studenten de komende tijd te vragen minder gebruik te maken van het openbaar vervoer? Vindt u de belangen van studenten niet even zwaarwegend als die van andere reizigers in het openbaar vervoer?
Zie het antwoord op vraag 4.
Hoe weegt u de belangen van stagairs en studenten in het middelbaar en hoger beroepsonderwijs (MBO en HBO) die hun opleiding niet vanuit huis kunnen volgen?
Zie het antwoord op vragen 3 en 4.
Kunt u aangeven hoe lang de beperkingen in het openbaar vervoer zullen gelden? Hoe lang verwacht u aan studenten te zullen vragen om het openbaar vervoer te mijden tijdens de spits?
De algemeen geldende oproep om drukte te vermijden en zo veel mogelijk buiten de spits te reizen zal gelden zo lang de situatie rond COVID-19 daar aanleiding toe geeft.
Welke alternatieve vervoersmogelijkheden zijn er voor studenten als zij in september nog steeds geen gebruik kunnen maken van het openbaar vervoer in de spits?
Zie het antwoord op vraag 3.
Bent u bereid om bij de vervolggesprekken en -afspraken over het gebruik van het openbaar vervoer door studenten, ook de studentenbonden en onderwijsvakbonden tijdig te betrekken?
Indien nieuwe afspraken worden gemaakt of de gemaakte afspraken worden herzien, zal ik in overleg met de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap bezien hoe studentenbonden en/of onderwijsvakbonden op passende wijze betrokken kunnen worden.
De sluiting van het Hoenderloo College |
|
Attje Kuiken (PvdA), Kirsten van den Hul (PvdA) |
|
Arie Slob (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CU), Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het feit dat onderwijsmedewerkers en ouders 19 juni 2020 samenkomen om te bespreken hoe zij verder moeten nu het Hoenderloo College al per 1 augustus 2020 wordt gesloten? Bent u bereid contact met hen op te nemen om mogelijkheden te bespreken?
Ja, dit was ons bekend. Vanuit de onderwijsinspectie en het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap is er veelvuldig contact geweest met de medezeggenschapsraad (mr) van het Hoenderloo College, een vertegenwoordiging van de onderwijsvakbonden, en de Raad van Bestuur (RvB). De mogelijkheden waar u naar verwijst in uw vraag, dienen vooralsnog besproken te worden tussen de mr en RvB.
Vindt u het een verantwoordelijke keuze dat deze onderwijsinstelling op zo korte termijn wordt gesloten gegeven de specialistische combinatie van zorg en onderwijs die hier wordt geboden en gelet op het feit dat veel van de jongeren nog geen passend alternatief wordt geboden?
Laten we voorop stellen dat het Ministerie van OCW vooralsnog geen formeel besluit over de sluitingsdatum van het Hoenderloo College heeft ontvangen. De richtdatum voor de sluiting van de Hoenderloo Groep is 1 augustus. Afgesproken is, echter, dat de Hoenderloo Groep pas sluit als er voor iedere jongere een passende en duurzame vervolgplek is. Dit geldt voor zowel zorg als onderwijs. Dit is recent opnieuw bevestigd door de Hoenderloo Groep aan de onderwijsinspectie. De onderwijsinspectie ziet hier op toe.
Betreft uw opmerking over het vinden van een passend alternatief verwijzen we graag naar de antwoorden op de eerdere Kamervragen1 van 14 april jl. Daarin gaven we al aan dat Pluryn voor alle jongeren van wie de behandeling in augustus 2020 nog niet is afgerond, naar een passende en duurzame plek binnen de jeugdzorg zoekt. Een plek is alleen passend wanneer onderwijs daar onderdeel van is. Aan deze jeugdzorginstellingen zijn onderwijsinstellingen met specialistische kennis verbonden die bekend zijn met de problematiek van de jongeren.
Bent u van mening dat de leerlingen en medewerkers een eerlijke en gedegen kans is gegeven op het vinden van alternatieve leer- en werkplekken met het versnellen van de sluiting van uiterlijk 1 augustus 2021 naar 1 augustus 2020?
Wat betreft het vinden van alternatieve plekken voor leerlingen, zie antwoord vraag 2. Over het vinden van alternatieve plekken voor medewerkers van het Hoenderloo College is op 26 juni een akkoord getroffen tussen vertegenwoordigers van het onderwijspersoneel en de RvB van Pluryn2.
Bent u van mening dat Pluryn haar zorgplicht degelijk naleeft door de plotselinge sluiting van deze onderwijs- en zorginstelling? Zo ja, hoe verklaart u dat er per 1 augustus jongeren geen passend onderwijs en zorg kunnen krijgen? Zo nee, hoe gaat u ingrijpen?
Wij willen hier graag duidelijk over zijn: elke jongere voor wie geen nieuwe, passende zorg- en onderwijsplek wordt gevonden is er een te veel. Het is aan Pluryn om deze plek samen met gemeenten te vinden. Pluryn ziet dit ook als haar opdracht en is op zoek naar een passende en duurzame vervolgplek voor alle jongeren. Pluryn heeft aangegeven de instelling pas te sluiten als elke jongere een vervolgplek heeft. Met het Ministerie van OCW en de onderwijsinspectie heeft Pluryn afgesproken dat ook voor het onderwijs geldt dat dit pas sluit als iedere leerling is overgeplaatst. Dit proces wordt nauwlettend gevolgd door de IGJ en de onderwijsinspectie.
Welke stappen gaat u zetten om te voorkomen dat deze groep jongeren met complexe problematiek thuiszitters worden?
Zie antwoord vraag 4.
Wanneer bent u in contact getreden met het Hoenderloo College toen het plan van aanpak de ondermaatse kwaliteit en veiligheid te verbeteren zoals de Inspectie van het Onderwijs in januari constateerde uitbleef? Vindt u het te verantwoorden dat Pluryn al die tijd geen actie heeft ondernomen haar zorgplicht na te komen?
De onderwijsinspectie ziet toe op de kwaliteit en continuïteit van het onderwijs. De onderwijsinspectie heeft voortdurend contact met Pluryn gehouden om toe te zien op een goede borging van het onderwijs. De onderwijsinspectie ontvangt wekelijks een geïntegreerd (onderwijs/zorg) overzicht (dit was voorheen maandelijks) van de overdracht van leerlingen naar een vervolgplek en voert periodiek voortgangsgesprekken. Ook voert de onderwijsinspectie intensief overleg met de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd over de groep leerlingen die nog geen duidelijk zicht hebben op een vervolgplek.
De afgelopen tijd ontving de onderwijsinspectie diverse signalen over het Hoenderloo College. De onderwijsinspectie beoordeelt de ontvangen signalen als ernstig. Daarnaast constateert de onderwijsinspectie een gebrek aan voortgang in de verbetering van de kwaliteit van het onderwijs op het Hoenderloo College. De onderwijsinspectie heeft daarom haar toezicht verder aangescherpt.
Zoals ook in antwoord op vraag 4 is aangegeven, blijft Pluryn tot de laatste jongere verantwoordelijk voor een passende en duurzame vervolgplek. De Minister van VWS lichtte tijdens het debat van 23 juni jl. al toe dat de Hoenderloo Groep niet sluit voordat dat geregeld is.
Bent u bereid in contact te treden met het bestuur van Pluryn om deze nijpende situatie te bespreken en te zoeken naar een oplossing?
Zie antwoord vraag 6.
Bent u tevens bereid te onderzoeken of er tussen uw twee ministeries een mogelijkheid is een (tijdelijke) onder curatele stelling om de sluiting per 1 augustus aanstaande te voorkomen? Zo nee, hoe verhoudt deze weigering regie te nemen zich tot de oproep van de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport voor minder marktwerking en meer regie in de zorg in zijn interview in het Algemeen Dagblad van 13 juni 2020?
Nee. Wij kunnen de stichting Pluryn niet onder curatele stellen. Zorgaanbieders zijn private instellingen (meestal stichtingen), die zelf verantwoordelijk zijn voor de borging van kwaliteit van zorg, een goede bedrijfsvoering en governance. Een stichting kan alleen onder curatele worden gesteld door een rechter als er sprake is van een faillissement. Voor een uitleg over onze inzet voor de borging van continuïteit van onderwijs, zie antwoord vraag 6.
Het bericht 'Oplossing dubbele heffing energiebelasting loopt vertraging op' |
|
Tom van der Lee (GL) |
|
Hans Vijlbrief (staatssecretaris financiën) (D66), Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Oplossing dubbele heffing energiebelasting loopt vertraging op»?1
Ja.
Deelt u de analyse dat het ontwikkelen van opslagmogelijkheden van groot belang is voor het slagen van de energietransitie? Deelt u de mening dat Nederland koploper zou moeten zijn op dit gebied?
In de brief van de Minister van Economische Zaken en Klimaat aan uw Kamer van 8 juni jl. (Vervolg op toezeggingen gebrek transportcapaciteit), is de Minister van Economische Zaken en Klimaat uitgebreid ingegaan op kansen en obstakels voor het ontwikkelen van opslagmogelijkheden als onderdeel van de energie-infrastructuur en de stappen die het kabinet hiertoe zet ter stimulering van opslag. De afspraken uit het Klimaatakkoord met betrekking tot de hernieuwbare energiedoelstellingen zullen ervoor zorgen dat het gebruik van conventionele energiecentrales in aantal zal afnemen en de vraag naar meer opslagtechnologie naar verwachting zal toenemen. Het ontwikkelen van opslagmogelijkheden is dus zeer belangrijk voor de energietransitie.
Deelt u de mening dat onder andere energieopslag een belangrijke oplossing vormt voor de huidige netproblematiek? Deelt u de mening dat, gezien deze problematiek, belemmeringen voor energieopslag zo snel mogelijk weggenomen moeten worden?
Het meer inzetten van opslag kan het probleem van schaarste van netcapaciteit niet oplossen. Het meer inzetten van opslag kan wel helpen bij tekorten aan transportcapaciteit om elektriciteit gespreid in te voeden, waardoor het elektriciteitsnet optimaal wordt gebruikt. Het kabinet onderzoekt verder in het kader van de motie Van der Lee c.s. of een oplossing kan worden gevonden om dubbele heffing van energiebelasting in de keten bij batterijopslag te voorkomen op een manier die uitvoerbaar is voor alle betrokkenen en tevens handhaafbaar is. Dit om een dubbele heffing als belemmering bij het gebruik van energieopslag weg te nemen.
Deelt u de mening dat er zo min mogelijk drempels zouden moeten zijn voor deze ontwikkelingen? Deelt u de mening dat het uitblijven van een oplossing voor de dubbele heffing van energiebelasting bij batterijopslag een onnodige drempel is?
Het kabinet vindt de dubbele heffing van energiebelasting zoals beschreven in de Kamerbrief van 5 juli 20192 in beginsel niet in lijn met het uitgangspunt van de energiebelasting, namelijk dat de levering aan het einde van de keten belast is. Daarom onderzoekt het kabinet of een oplossingsrichting denkbaar is waarbij deze situatie kan worden verholpen op een manier die uitvoerbaar is voor alle betrokkenen en tevens handhaafbaar is.
Zoals beschreven in de Fiscale moties en toezeggingenbrief van 12 juni jl.3 is het vanwege een aantal ontwikkelingen niet gelukt om een bestendig wetsvoorstel op te nemen in het Belastingplan 2021 met inwerkingtreding per 2021. De evaluatie van de energiebelasting waarin het onderzoek zou meelopen heeft vertraging opgelopen door de intensieve werkzaamheden bij de uitwerking van het Klimaatakkoord in de tweede helft van 2019 en de gevolgen van de COVID-19 crisis begin 2020. Daarnaast is de aankondiging van de Europese Commissie dit najaar om begin 2021 te komen met een voorstel voor de aanpassing van de Europese Richtlijn Energiebelastingen een relevante ontwikkeling voor de uitwerking van de motie. Uit mededelingen van de Europese Commissie blijkt dat de kans groot is dat in die aanpassing ook nieuwe regels zullen worden voorgesteld voor de heffing van energiebelastingen bij energieopslag. Met deze verschillende ontwikkelingen is het opnemen van een bestendig wetsvoorstel in het Belastingplan 2021 met inwerkingtreding per 2021 niet haalbaar gebleken. Het kabinet blijft actief inzetten op het uitwerken van een oplossing ter uitvoering van deze motie in overleg met de branche. Dit onderwerp zal een belangrijk onderdeel vormen van de evaluatie van de energiebelasting die binnenkort van start zal gaan.
Welke argumenten ziet u voor het in stand houden van deze dubbele heffing, aangezien u wacht op een evaluatie? In hoeverre speelt hierbij het argument mee dat de belastingdienst toekomstige inkomsten mist door de aanpassing van de energiebelasting voor energieopslag? Deelt u de mening dat dit argument niet relevant is omdat deze heffing in beginsel niet in lijn is met de uitgangspunten van energiebelasting?
Voor de uitleg waarom nog geen voorstel wordt opgenomen in het belastingplan 2021 verwijs ik naar het antwoord op vraag 4. De budgettaire gevolgen van de uiteindelijke maatregel zullen in kaart worden gebracht en wanneer sprake is van een budgettaire derving dient daarvoor dekking te worden gevonden. De budgettaire aspecten zijn geen aanleiding geweest voor het nog niet opnemen van de maatregel in het Belastingplan 2021.
Welke nieuwe aspecten en verzoeken die u noemt in uw brief van 12 juni 2020 getiteld 'Fiscale moties en toezeggingen 2020» (Kamerstuk 2020D23657) moeten nader worden bekeken?
Er zijn verschillende aspecten die nog nader moeten worden uitgewerkt en onderzocht om te beoordelen op welke manier de genoemde dubbele heffing op een uitvoerbare wijze kan worden weggenomen. Een nader verzoek vanuit de branche dat bijvoorbeeld moet worden beoordeeld is hun vraag om naast batterijopslag ook andere opslagvormen, zoals mechanische opslag, te willen betrekken in de regeling. Een ander aspect dat wordt uitgezocht is hoe moet worden omgegaan met elektriciteitsverlies bij de opslag.
Hoe verhoudt dit uitstel zich tot het voornemen van het kabinet om een mogelijke SDE++-subsidie voor energieopslag te onderzoeken? Dient daarvoor niet tegelijkertijd de dubbele heffing op energieopslag te worden weggenomen?
Het kabinet zet enerzijds in op het stimuleren van de verdienmodellen voor opslag en als onderdeel daarvan een onderzoek dat er toe kan leiden om energieopslag op te nemen in de SDE++ subsidie en zet anderzijds in op het wegnemen van fiscale belemmeringen. Het gaat hier om twee sporen die beide als doel hebben het verdienmodel voor opslag te verbeteren.
Verwacht u dat er nieuwe regels komen te staan in de aanpassing van de Europese Richtlijn Energiebelastingen die het opheffen van deze dubbele heffing in de weg zouden kunnen zitten? Zo ja, welke regels zouden dat kunnen zijn?
De Europese Richtlijn Energiebelastingen kent geen bepalingen voor batterijopslag, omdat daarvan nog niet of nauwelijks sprake was ten tijde van het opstellen van deze richtlijn. Naar verwachting komt de Europese Commissie in 2021 met een wijzigingsvoorstel om de richtlijn te moderniseren en meer in lijn te brengen met de Green Deal. Uit mededelingen van de Europese Commissie blijkt dat in die aanpassing mogelijk ook regels zullen worden voorgesteld om dubbele heffing van energiebelastingen bij energieopslag weg te nemen. Het heeft de voorkeur om te weten welke richting deze voorstellen opgaan bijvoorbeeld op het terrein van de definitie van energieopslag en hoe om te gaan met elektriciteitsverlies bij opslag.
Bent u het eens met de oproep van Energy Storage NL om een oplossing voor de dubbele heffing op energieopslag in het belastingplan 2021 mee te nemen? Zo ja, welke stappen gaat u ondernemen om dit te realiseren?
Zie het antwoord op vraag 4.
Op welke nieuwe manieren kunnen we de ontwikkeling van energieopslag, naast het opheffen van de dubbele heffing en een mogelijke SDE++-subsidiëring, extra stimuleren?
Ontwikkelingen in batterijopslag hebben het afgelopen decennium tot een forse prijsreductie geleid. Het kabinet zet met de DEI+ subsidieregeling in op de ontwikkeling van duurzame energie, deze regeling is ook opengesteld voor opslagtechnologie om de kostprijs van batterijopslag zo mogelijk ook verder te verlagen.
Het bericht 'Suriname vraagt Nederland om coronahulp' |
|
Tunahan Kuzu (DENK) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Suriname vraagt Nederland om coronahulp»?1
Ja.
Klopt het dat er momenteel 236 mensen positief zijn getest op het coronavirus in Suriname en er inmiddels een zestal mensen aan de ziekte is overleden? Kunt u een update geven met betrekking tot het coronavirus in Suriname?
Op 23 juni jl. waren er in totaal 319 mensen positief getest, 132 personen genezen verklaard en vielen er tot dat moment acht doden te betreuren.
Deelt u de mening van de Surinaamse Minister van Volksgezondheid dat er, ondanks de uitdagingen die er zijn in de relaties met Suriname, alsnog op basis van de historische verbondenheid en de vriendschapsband gehoor moet worden gegeven aan het hulpverzoek van Suriname, en er een aantal levensreddende benodigdheden vanuit Nederland naar Suriname gebracht moeten worden? Zo ja, hoe gaat u hier invulling aan geven? Zo nee, waarom niet?
In reactie op de diverse publieke en private hulpverzoeken vanuit Suriname is op 19 juni jl. een door Nederland gedoneerde zending t.w.v. € 600.000 aan medische hulpgoederen in Suriname aangekomen. Het betreft medische beschermingsmiddelen zoals mondkapjes, schorten en brillen. De komende weken zullen nog aanvullende leveringen plaatsvinden, ondermeer met extra medische bescherming en verbruiksmiddelen, testkits, medicijnen en (mobiele) beademingsapparatuur.
Bij de aanschaf van deze goederen is rekening gehouden met de behoefte aan medische beschermingsmiddelen die in Nederland bestaat en is in overleg met Suriname afgestemd op de behoeften aldaar.
De ontvangende partij is de stichting SU4SU. Dit is een particulier Surinaams initiatief dat is gestart bij aanvang van COVID19. Initiatiefnemers zijn gerenommeerde Surinaamse organisaties en bedrijven, die bekend staan als mensen die hart voor de Surinaamse zaak hebben en niet zijn geaffilieerd aan een politieke partij.
Bent u bekend met de oorzaak van de tweede golf van Corona-besmettingen in Suriname, die opnieuw heeft gezorgd voor een uitbraak, waar Suriname nu onder lijdt?
Voor zover bekend is er geen uitgebreid onderzoek naar de oorzaak gedaan. Tot de huidige uitbraak waren de Surinaamse autoriteiten erin geslaagd om het virus in te dammen en kwamen er in zes weken geen besmettingen bij. De eerste gevallen waren import-gevallen van buitenlandse reizigers, maar ondertussen is sprake van lokale clusters van besmettingen.
Bent u bekend met het feit dat Suriname een grote corona-uitbraak niet aan zou kunnen, aangezien het land slechts veertig ic-plekken en te weinig IC-verpleegkundigen heeft? Zo ja, bent u bereid om aan Suriname gerichte hulp aan te bieden om aan deze zorg tegemoet te komen?
Momenteel worden de mogelijkheden onderzocht om tijdelijk Nederlands medisch personeel in Suriname assistentie te laten verlenen. Tevens worden (mobiele) beademingsapparaten gedoneerd wat ook een bijdrage levert aan het uitbreiden van de zorg-capaciteit.
Deelt u de mening dat Nederland, met behoud van voldoende materialen voor Nederland zelf, Suriname moet ondersteunen met de daar benodigde middelen en informatie om het virus tegen te gaan? Zo nee, waarom niet?
Ja, en zie antwoord op vragen 3.
Klopt het dat Nederland tot nu toe tien beademingsapparaten heeft toegezegd naar aanleiding van het hulpverzoek van Suriname? Wanneer worden deze apparaten geleverd?
Een eerste verzending van tien beademingsapparaten wordt binnenkort in Suriname verwacht. Later zullen nog eens tien apparaten volgen.
Deelt u de mening dat tien beademingsapparaten ontoereikend zijn ten opzichte van het brandende hulpverzoek van Suriname?
Zie antwoord vraag 7.
Klopt het dat de woordvoerder van het Nederlandse Ministerie van Buitenlandse Zaken heeft toegezegd dat de Nederlandse regering haar zal best zal doen om binnen de bestaande mogelijkheden te helpen? Zo ja, wat betekent dit concreet en wanneer wordt de Kamer hierover geïnformeerd?
Zie antwoord op vraag 3.
Staat u momenteel in contact met Surinaamse hulporganisaties om de mogelijkheden te verkennen om tot hulp over te gaan?
Zie antwoord op vraag 3.
Bent u bereid de Surinaamse Stichting Su4Su te steunen, en daarbij ook Nederlandse particulieren en het bedrijfsleven te betrekken, om beschermingsmiddelen zoals mondkapjes, beademingsapparatuur en medicijnen aan Suriname te verstrekken? Zo nee, waarom niet?
De ontvangende partij van de Nederlandse hulp is de Stichting SU4SU. Op basis van de door deze stichting geïdentificeerde behoeften heeft het Ministerie van VWS de Nederlandse hulp samengesteld die lijkt te voldoen aan de Surinaamse noden. Al het hulpaanbod wordt in overleg met het Ministerie van VWS gecoördineerd.
Bent u, gezien de urgentie, bereid om deze vragen binnen één week te beantwoorden?
Ja.
De uitvoering van de aangenomen motie Van Haga – Hiddema inzake duidelijkheid voor de dansscholen |
|
Wybren van Haga (Lid-Haga) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
|
Bent u op de hoogte van de aangenomen motie Van Haga – Hiddema inzake duidelijkheid voor de dansscholen?1
Ja, daar ben ik mee bekend.
Kunt u aangeven op welke wijze en binnen welke termijn u uitvoering zult gaan geven aan deze motie?
De besluitvorming over de versoepelingen van de maatregelen op 1 juli heeft ook betrekking op de dansscholen. Ik heb de Kamer daar op 24 juni over geïnformeerd en daarmee de motie afgedaan.
Kunt u aangeven onder welke categorie de dansscholen vallen?
In de besluitvorming over het toestaan van activiteiten in het kader van de COVID-19 maatregelen worden de dansscholen onder binnensport geschaard.
Kunt u aangeven waarom sportscholen wel open zijn maar dansscholen nog steeds gesloten moeten blijven?
Binnensporten was tot 1 juli niet toegestaan, dus ook niet voor sportscholen. Wel hebben verschillende sportscholen ervoor gekozen bepaalde lessen in de buitenlucht te verzorgen. Ook verschillende dansscholen hebben van die mogelijkheid gebruik gemaakt.
Kunt u aangeven of de dansscholen op 1 juli 2020 weer kunnen starten?
Zoals ik de Kamer op 24 juni heb laten weten is binnensporten per 1 juli 2020 weer toegestaan. Voor dansscholen geldt dit dus ook.
Indien dit niet het geval is, kunt u dan aangeven waarom niet en wat dan wel de datum wordt waarop de dansscholen weer open kunnen?
Zie antwoord op vraag 5.
Het sneuvelen van het wetsvoorstel afschaffen fusietoets funderend onderwijs in de Eerste Kamer |
|
Peter Kwint (SP) |
|
Arie Slob (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CU) |
|
![]() |
Welke stappen gaat u nemen nu het wetsvoorstel afschaffen fusietoets funderend onderwijs niet aangenomen is in de Eerste Kamer (Kamerstuk 35 104)?1
Nu het wetsvoorstel is verworpen, vallen we terug op de huidige situatie. In de Regeling en beleidsregels fusietoets in het onderwijs 2017 is geregeld dat in het funderend onderwijs alleen de lichte toets van toepassing is. De positie van de medezeggenschapsraden ten aanzien van fusies zal bovendien niet veranderen. De via amendering van uw Kamer in het wetsvoorstel opgenomen waarborgen voor de positie van de medezeggenschapsraad zullen niet doorgaan. Ten slotte zal het vereiste van overlap in de voedingsgebieden van scholen bij een institutionele fusie in het voortgezet onderwijs niet worden versoepeld. Dat leidt met name voor enkele scholen op de Waddeneilanden tot een lastige situatie. Ik ga onderzoeken of ik daar een oplossing voor kan vinden.
Gaat u de Commissie Fusietoets Onderwijs (CFTO) opnieuw oprichten, aangezien zij ondersteuning verleende aan de medezeggenschap, maar deze ondersteuning in aanloop naar dit wetsvoorstel al per 1 januari 2019 werd stopgezet en de CFTO daarmee werd opgeheven? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ik heb daarvoor nog geen concrete plannen. De adviezen van de CFTO hebben sinds 2015 niet meer tot afwijzing van voorgenomen fusies geleid. De CFTO heeft in haar laatste jaar bij slechts twee fusieaanvragen geadviseerd. Gezien de kosten van de CFTO en het feit dat van de zeven afgewezen fusies in de laatste jaren op dit moment – door jurisprudentie en veranderde regelgeving – geen fusies meer zouden worden tegengehouden, acht ik het niet realistisch om opnieuw een CFTO in te richten. Het feit dat de ondersteuning van medezeggenschapsraden tot het niet-wettelijke takenpakket van de CFTO behoorde, is op zichzelf niet voldoende reden om een nieuwe commissie op te richten. Daar voorzie ik op een andere manier in.
Hoeveel geld heeft het gekost om de CFTO af te schaffen? Hoeveel zou het kosten om de CFTO weer opnieuw op te starten?
Het afschaffen van de CFTO heeft geld bespaard. In haar laatste jaar (2018) bedroegen de kosten voor de CFTO € 428.000.2 In dat jaar heeft zij tot 1 augustus 2018 nog bij twee institutionele fusies inhoudelijk geadviseerd. Vervolgens heeft zij tot 1 januari 2019 haar adviserende rol voor de medezeggenschap vervuld en haar taken afgerond. Jaarlijks was er ongeveer € 500.000 beschikbaar voor de CFTO. Het opnieuw inrichten van een CFTO zou vergelijkbare kosten met zich brengen.
Hebben er fusies plaatsgevonden zonder fusietoets met uitzondering van niet-toetsplichtige fusies sinds augustus 2018? Zo ja, wat is de wettelijke status hiervan nu het wetsvoorstel niet is aangenomen door de Eerste Kamer en wat zijn de gevolgen voor deze fusies?
Er hebben geen toetsplichtige fusies plaatsgevonden zonder fusietoets. Vanaf 1 augustus 2018 is voor alle toetsplichtige fusies in het funderend onderwijs de lichte toets vereist. Dat betekent dat alle toetsplichtige fusies door DUO getoetst zijn op de volledigheid van de fusie-effectrapportage en de instemming van de betrokken medezeggenschapsraden. De fusies die sinds 1 augustus 2018 goedkeuring van de Minister hebben ontvangen zijn daarmee gewoon rechtsgeldig.
Welke lessen trekt u uit dit proces, waaronder het voorbarig opheffen van de CFTO zonder dat het wetsvoorstel tot afschaffing van de fusietoets in het funderend onderwijs al was aangenomen door zowel de Tweede Kamer als de Eerste Kamer?
Het van toepassing verklaren van de lichte toets op het gehele funderend onderwijs was een oplossing voor een reëel knelpunt. De wet laat ook ruimte om dit te doen, gelet op het noodzakelijkheidscriterium in de betreffende bepaling (53h, lid 3, WVO, artikel 64c, tweede lid, WPO en artikel 66c, tweede lid, WEC). Bovendien is, onder andere door jurisprudentie en veranderde regelgeving, op landelijk niveau sinds 2015 geen voorgenomen fusie meer tegengehouden. Een nieuwe invulling van een inhoudelijk toets vraagt daarom nadere doordenking van het gehele complex van procedures rondom fusies.
Welke conclusies trekt u uit het feit dat de Eerste Kamer tegen de afschaffing van de fusietoets in het funderend onderwijs heeft gestemd en wat gaat u met deze conclusies doen?
Uit het debat met uw Kamer en met de Eerste Kamer blijkt dat er zorgen leven ten aanzien van schaalvergroting in het onderwijs. Met name betreft dit het effect van die schaalvergroting voor de kwaliteit van het onderwijs en de herkenbaarheid van en voor ouders en leerlingen. De zorgen die hierover leven worden blijkbaar onvoldoende ondervangen door de mogelijkheid die de medezeggenschapsraden hebben om een fusie tegen te gaan.
Misstanden bij hulporganisatie ZOA |
|
Achraf Bouali (D66) |
|
Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Gesjoemel in Soedan»?1
Ja.
Klopt het dat ZOA (al dan niet via de Dutch Relief Alliance) middelen ontvangt uit het Nederlandse budget voor ontwikkelingssamenwerking? Zo ja, voor welke doeleinden ontvangt de organisatie geld en om hoeveel geld gaat het?
Ja, ZOA ontvangt middelen vanuit het budget voor ontwikkelingssamenwerking. Op dit moment heeft BZ voor 5 projecten directe subsidierelaties met ZOA (€ 40,5 miljoen). Drie programma’s via het Addressing Root Causes Fund in Soedan, Ethiopië en de Democratische Republiek Congo, een via het Dutch Relief Alliance programma in Syrië en een programma «Land Tenure Security in Kibago and Kayogoro» in Burundi. De thema’s waarop ZOA werkt in de betreffende landen zijn: veiligheid voor mensen, rechtsorde, humanitaire hulp, en landrechten.
Klopt de strekking van het artikel volgens u?
Het artikel noemt misstanden in het door DfID en EU gefinancierde programma Aqua4Sudan. In het artikel beschuldigen oud-medewerkers het landenkantoor van ZOA in Soedan van corruptiepraktijken, belangenverstrengeling en grensoverschrijdend gedrag. De aantijgingen zijn onderzocht door ZOA en DfID. Vooralsnog komt hieruit naar voren dat de meldingen en beweringen ongegrond zijn. ZOA nodigt anonieme bronnen nadrukkelijk uit om de aan de media geuite klachten – anoniem, maar concreet – aan ZOA kenbaar te maken, zodat er opnieuw onderzoek gedaan kan worden door ZOA.
Bent u bereid een onderzoek in te stellen naar de mogelijke misstanden en de Kamer daarover te informeren?
Ja. Nederland is in gesprek met Zweden en de Europese Unie over gezamenlijke verdere doorlichting van het landenkantoor van ZOA in Soedan. Mocht daar aanleiding toe zijn, dan zal de Kamer hierover t.z.t. worden geïnformeerd.
Corona onder het personeel van het vleesbedrijf Vion in Boxtel |
|
Gijs van Dijk (PvdA), William Moorlag (PvdA) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU), Tamara van Ark (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «GGD: 24 nieuwe gevallen onder personeel slachthuis Boxtel»?1
Ja.
Deelt u de mening dat, gezien het feit dat twee weken geleden al bleek dat een op de zes medewerkers van Vion in Boxtel besmet was en dat nu opnieuw blijkt, nog niet duidelijk is dat de maatregelen om het virus terug te dringen effectief zijn? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Toen er een paar weken geleden besmettingen werden geconstateerd bij Vion in Boxtel betrof het medewerkers die aan het werk waren in het bedrijf. De nieuwe gevallen, waar het artikel over spreekt, betreft medewerkers die bij de health check aan de poort klachten bleken te hebben. Zij zijn in de teststraat door de GGD getest op besmetting met het coronavirus. Deze medewerkers zijn dus niet aan het werk gegaan en hebben het bedrijf ook niet betreden. De health check aan de poort maakt deel uit van een breed scala aan maatregelen die Vion in overleg met de GGD en de veiligheidsregio Brabant Noord heeft genomen om besmetting van medewerkers binnen het bedrijf te voorkomen. Een andere maatregel die genomen is betreft het vervoer van medewerkers; er wordt anderhalve meter afstand aangehouden bij het vervoer. Daarnaast zorgt Vion voor voorlichting en informatie in eigen taal over het coronavirus en de richtlijnen van het RIVM. De uitvoering van maatregelen wordt nauwgezet gemonitord door de veiligheidsregio.
Kijken bij Vion behalve deskundigen van de GGD nog instanties mee die moeten zorgen voor veiligheid op de werkvloer? Zo ja, welke? Zo nee, waarom niet?
Op grond van de Arbeidsomstandighedenwet dient de werkgever arbodeskundigen in te schakelen wanneer dat nodig is.
De Inspectie SZW houdt toezicht op de Arbeidsomstandighedenwet. Dat doet zij risicogericht. Klachten en signalen spelen daarbij een belangrijke rol. Dit kan bijvoorbeeld leiden tot een inspectie ter plekke. Op grond van de arbeidsomstandighedenwetgeving kan de Inspectie SZW handhavend optreden om naleving van een gezonde veilige werkplek te realiseren. Dit kan dus ook indien sprake is van een ongezonde/onveilige situaties als gevolg van het risico op besmetting met corona.
De Inspectie SZW zal de komende tijd extra inzetten op inspecties bij slachthuizen. De NVWA en de Inspectie SZW werken nauw samen bij de aanpak van de problematiek rondom eerlijk, veilig en gezond werk in slachthuizen. Er zijn o.a. gezamenlijk afgestemde inspecties tussen de NVWA en de Inspectie SZW. Ook wordt samengewerkt met de veiligheidsregio’s en de GGD-en. Over individuele bedrijven doet de Inspectie SZW geen uitspraken.
Houdt de Inspectie Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SZW) in het kader van naleving van de Arbeidsomstandighedenwet ter bevordering van veilige en gezonde werkomstandigheden in het kader van de besmettingen toezicht op Vion? Zo ja, waar blijkt dat uit en wat is de stand van zaken daarvan? Zo nee, waarom heeft de Inspectie SZW in deze geen rol?
Zie antwoord vraag 3.
Kent de Inspectie SZW ook signalen dat «uitzendpersoneel bang is om zich ziek te melden» en dat daardoor besmette mensen mogelijk doorwerken zonder dat het wordt opgemerkt? Zo ja, waar bestaan die signalen uit en wat doet de Inspectie daar mee? Zo nee, kan de Inspectie dan onderzoeken of er reden is om aan te nemen dat besmette uitzendwerkers zich niet ziekmelden?
Ja, de Inspectie SZW heeft enkele signalen ontvangen dat medewerkers van uitzendbureaus bang zijn zich ziek te melden of dat ze ondanks ziekteverschijnselen toch geacht worden door te werken. Deze signalen zijn opgepakt en sinds kort inspecteert de Inspectie SZW weer ter plaatse als daar aanleiding voor is.
Op grond van welke overwegingen sloot de Veiligheidsregio Noordoost-Gelderland eerder een slachterij van Vion in Apeldoorn en op grond van welke overwegingen laat de desbetreffende veiligheidsregio de slachterij van Vion in Boxtel open?
De voorzitter van de veiligheidsregio Noord- en Oost Gelderland heeft mij laten weten dat de uitgangen van de locatie van Vion in Apeldoorn tijdelijk zijn afgesloten op 27 mei 2020. Aanleiding hiertoe was enerzijds een controle van de politie om 5.00 uur waarbij geconstateerd is dat het vervoer van werknemers richting de locatie van Vion in Apeldoorn niet conform de RIVM-richtlijnen was geregeld.
Anderzijds speelde de sluiting van de locatie van Vion in Groenlo. De veiligheidsregio wilde er zeker van zijn dat er geen medewerkers van de locatie in Groenlo aan het werk waren in Apeldoorn, terwijl zij thuis in quarantaine zouden moeten zitten.
De voorzitter van de veiligheidsregio Brabant Noord heeft mij laten weten dat het productieproces in Boxtel tijdelijk heeft stilgelegen. Die periode is benut om te komen tot een breed scala aan intensieve maatregelen. Het bedrijf heeft daar snel en adequaat in geacteerd en de adviezen van de GGD opgevolgd. De maatregelen variëren van desinfectie in de koude ruimten in het bedrijf en aan health checks bij de poort (en bij klachten naar teststraat en eventueel bron- en contactonderzoek), tot aan maatregelen bij het vervoer van medewerkers en extra voorlichting naar de medewerkers. Op 2 juni 2020 is het productieproces met aanpassingen hervat.
Deelt u de mening dat nu nog altijd niet duidelijk is waarom slachterijpersoneel relatief vaak corona krijgt en niet duidelijk is of getroffen maatregelen effectief zijn? en dat het belang van de gezondheid van medewerkers boven het bedrijfsbelang van Vion zou moeten staan? Zo ja, hoe wordt dit gewaarborgd? Zo nee, waarom niet?
Nog niet alle vragen over waarom medewerkers in slachthuizen relatief vaak besmet raken met het coronavirus zijn beantwoord. Er worden hier twee mogelijke oorzaken voor genoemd, namelijk het werken in koude ruimtes en de woon- en vervoerssituatie van de arbeidsmigranten. De Minister van VWS heeft het RIVM gevraagd hier nader onderzoek naar te doen. Vion zelf heeft, in samenwerking met het RIVM, EUR en IRAS, onderzoek laten doen in de slachterij in Boxtel.
Welke (handhavings)acties en interventies hebben toezichthoudende instanties, zoals de Inspectie SZW, de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit en de Veiligheidsregio tot dusverre gepleegd en welke gaan zij nog plegen bij Vion te Boxtel en welke acties en interventies zijn tot dusverre gepleegd bij andere slachterijen en welke worden nog gepleegd?
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 6 heeft de veiligheidsregio Brabant Noord een breed scala aan intensieve maatregelen genomen. De veiligheidsregio monitort het nakomen van de maatregelen nauwgezet. Vion heeft alle genomen maatregelen voor Boxtel daarnaast ook integraal geïmplementeerd in al hun Nederlandse vestigingen.
De Inspectie SZW houdt toezicht op de naleving van de arbeidsomstandighedenwet en kan handhavend optreden. Daarnaast geeft de Inspectie SZW zo spoedig mogelijk gehoor aan klachten en signalen. Dit kan bijvoorbeeld door het uitvoeren van een inspectie ter plekke. Zoals aangegeven in antwoorden op vragen van de leden Jasper van Dijk en Futselaar (2020Z09265) is de Inspectie SZW op 8 juni 2020 gestart met het project «inspecties slachterijen – corona» en worden er inspecties uitgevoerd in een aantal voorgeselecteerde slachthuizen, zowel roodvlees als pluimvee.
De NVWA houdt toezicht op naleving van regelgeving op het gebied van dierenwelzijn en van voedselveiligheid. Sinds het begin van de crisis heeft de NVWA schriftelijk aan de slachthuizen kenbaar gemaakt wat er nodig is voor een veilige werkomgeving voor haar toezichthouders en de officiële assistenten van KDS. Vrijwel dagelijks is er contact tussen de NVWA en de slachterijen. Incidentele afwijkingen van de bedrijfsprotocollen worden besproken waarna slachthuizen het verzoek krijgen eventuele noodzakelijke aanvullingen daarop te doen, zo ook in Boxtel. Verder heeft de NVWA, zoals aangegeven in antwoorden op vragen van het lid Ouwehand (Kamerstuk 2020Z08000), in een brief van 23 maart 2020 aan slachterijen opgeroepen tot het opstellen van protocollen waarin is opgenomen hoe bedrijven ervoor zorgen dat de RIVM-richtlijnen worden nageleefd. Per brief van 23 mei 2020 heeft de NVWA samen met de Inspectie SZW slachterijen nogmaals opgeroepen om het werk conform de RIVM-richtlijnen uit te voeren. Daar waar ondanks de door de slachterijen genomen maatregelen niet conform de RIVM-richtlijnen kan worden gewerkt, heeft de NVWA de mogelijkheid om het slachtproces per direct te stoppen, totdat aan deze onveilige situatie een einde is gekomen en bedrijven er werk van hebben gemaakt om de naleving van de RIVM-richtlijnen beter te implementeren. Dit heeft er de afgelopen drie maanden toe geleid dat de NVWA haar werkzaamheden op vier slachthuizen tijdelijk heeft opgeschort. Dit was niet het geval in Boxtel. Wel heeft de NVWA opdracht gegeven aan het bedrijf om zorg te dragen voor het toezicht op naleving van RIVM-maatregelen ten opzichte van de medewerkers van NVWA en KDS en de handhaving daarvan. Het gaat daarbij om de sociale ruimtes en routing van en naar de werkplekken (kantoor of keurbordes). Vion heef hier gehoor aan gegeven.
De Minister van LNV heeft uw Kamer op 1 juli geïnformeerd over de uitvoering van de op 23 juni jl. aangenomen motie van het lid De Groot om alles in het werk te stellen om slachthuizen (financiële) verantwoordelijkheid te laten nemen voor een mogelijke vermindering van slachtcapaciteit2, over de motie van het lid Ouwehand om vanuit het oogpunt van de volksgezondheid landelijk de regie te nemen bij het tegengaan van de verdere verspreiding van het coronavirus in de vleesindustrie3 en over de motie van het lid Ouwehand om per direct slachthuizen op te dragen de slachtsnelheid te verlagen4.
Het bericht ‘Onderwijs is failliet’? |
|
Jan de Graaf (CDA), Eppo Bruins (CU) |
|
Arie Slob (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CU), Raymond Knops (staatssecretaris binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() ![]() |
Kent u het bericht «Onderwijs is failliet»?1
Ja, ik ben bekend met het bericht.
Kunt u bevestigen dat het Ministerie van Onderwijs, Wetenschap, Cultuur en Sport voornemens is om 18% te bezuinigen op het bijzonder onderwijs op Curaçao, naast de 12,5% die docenten al moeten inleveren?
Nee, ik heb, eveneens via de media, vernomen dat er op het Ministerie van Onderwijs, Wetenschap, Cultuur en Sport van Curaçao een interne memo is opgesteld over mogelijke toekomstige bezuinigingen, maar dat er nog niets is beslist. Daarbij is ook vermeld dat Minister-President en interim- Minister van onderwijs Rhuggenaath de onrust betreurt die er in de samenleving over de inhoud van het memo is ontstaan.
In hoeverre is de voorgestelde bezuiniging een gevolg van de eisen die het Nederlandse kabinet aan de regering van Curaçao heeft gesteld bij het steunpakket dat in het kader van de coronacrisis is verleend? Indien dit het geval is, vindt u deze bezuiniging dan een adequate invulling van deze eisen?
Er is geen sprake van een gevolg van de eisen die het Nederlandse kabinet gesteld heeft aan de regering van Curaçao in het kader van de verleende steun. Nederland heeft aangegeven dat het totale pakket arbeidsvoorwaarden van alle medewerkers in de (semi)publieke sector (incl. overheidsbedrijven en publiek gefinancierde stichtingen en overige instellingen die voor minimaal 50 procent gefinancierd worden vanuit de begroting) met 12,5 procent dient te worden verlaagd. De precieze invulling hiervan is echter aan het land Curaçao zelf.
Deelt u de mening dat een gedegen impactanalyse van belang is bij eventuele bezuinigingen en dat de regering op Curaçao alles in het werk moet stellen om te zorgen dat kinderen niet de dupe worden van bezuinigingen?
Ik deel uw mening over het belang van goed onderwijs in de Caribische landen. Dit is absoluut noodzakelijk om de samenlevingen weerbaar te maken en kinderen een toekomst te geven. Onderwijs maakt dan ook nadrukkelijk onderdeel uit van de landspakketten waar ook met Curaçao over gesproken wordt. De door Nederland voorgestelde hervormingen in het onderwijs starten met een gedegen, gezamenlijke doorlichting van de huidige staat van het onderwijs, waarbij ook gekeken zal worden naar de governance en de financiering. Op basis van de uitkomsten van deze doorlichting zal vervolgens met de landen bezien worden welke maatregelen nodig zijn.
Deelt u de mening dat het moeilijk uitlegbaar is dat er zo’n fors verschil zit in de financiering van het openbaar en het bijzonder onderwijs op Curaçao?
Zie antwoord vraag 4.
Deelt u de zorgen over de politiek-bestuurlijke aansturing van het onderwijs op Curaçao en de ontoereikende bekostiging? Welke mogelijkheden ziet u om hier verbetering in te brengen?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u bereid om op korte termijn in gesprek te gaan met de regering van Curaçao over het bovenstaande?
Zie antwoord vraag 4.
Het bericht dat Nederland geen gebruik maakt van Europese mondkapjes |
|
Lilianne Ploumen (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Nederland laat EU mondkapjes links liggen»?1
Ja.
Klopt het dat Nederland geen aanspraak heeft gemaakt op de Europese strategische voorraad van medische uitrusting aangeboden via het RescEU-programma?
Ja.
Waarom heeft Nederland – ondanks een tekort aan mondkapjes in ons land – geen gesubsidieerde mondkapjes aangevraagd via het RescEU-programma? Kunt u uw antwoord toelichten?
Vanwege de grote mondiale schaarste in persoonlijke beschermingsmiddelen, en het feit dat de RescEU medische voorraden uit het Europese civiele beschermingsmechanisme pas na 19 maart 2020 werden opgebouwd, was er maar een beperkte voorraad mondmaskers beschikbaar via het RescEU.
De Commissie heeft – vanwege de grote vraag in de piekperiode van de pandemie en het beperkte aanbod van mondmaskers – daarom moeten beslissen bij welke landen de nood het hoogst was en waar de beschikbare hulp naar toe zou moeten gaan.
Nederland zou in die hoogtijdagen van de crisis geen aanspraak hebben kunnen maken op persoonlijk beschermingsmateriaal via het RescEU medical stockpile. Binnen andere lidstaten, zoals Italië, waren bijvoorbeeld hogere besmettingsgraden en een groter gebrek aan medische zorgcapaciteiten. Nederland heeft daarom geen verzoek om ondersteuning vanuit het Europese civiele Beschermingsmechanisme (rescEU) ingediend.
Hoe oordeelt u in het licht van de leveringen aan andere lidstaten over de eerdere inschatting dat RescEU Nederland niet snel kon helpen aan beschermingsmiddelen?
Zie antwoord vraag 3.
Deelt u de mening dat in aanvulling op de inspanningen van het Landelijk Consortium Hulpmiddelen alle mogelijke manieren moeten worden aangegrepen om de Nederlandse voorraad persoonlijke beschermingsmiddelen aan te vullen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ja, ik deel deze mening. Er is ook gebruik gemaakt van Europese initiatieven om de Nederlandse voorraden van persoonlijke beschermingsmiddelen aan te vullen. Nederland heeft zich bijvoorbeeld ingeschreven voor de Europese aanbestedingen van (onder andere) persoonlijke beschermingsmiddelen. Snelle leveringen heeft dit echter niet opgeleverd. Inmiddels is wel een individueel contract gesloten met één van de leveranciers voor 2 miljoen FFP3-maskers. De eerste zending van 100.000 FFP3 maskers wordt eind juli verwacht. Nederland heeft zich via het Emergency Support Instrument ook aangemeld voor een gift van mondmaskers en een gift van schorten. Het is nog niet bekend wanneer deze mondmaskers en schorten verdeeld zullen worden. Alles wat via deze instrumenten binnen zal komen, is aanvullend op wat het Landelijk Consortium Hulpmiddelen al heeft ingekocht of nog inkoopt.
Daarnaast heeft Nederland ook andere Europese instrumenten benut. Wij hebben bijvoorbeeld gebruik gemaakt van de cofinanciering van transport om gestrande burgers uit het buitenland op te halen.
Indien zich in de toekomst weer een noodsituatie voordoet en Nederland kan de crisis niet zelf het hoofd bieden, dan zal ik zeker – waar dat mogelijk is – een beroep doen op RescEU middelen of andere instrumenten binnen (of buiten) het Europese civiele beschermingsmechanisme.
Bent u van plan om in de toekomst gebruik te maken van deze RescEU-middelen? Zo ja, is inmiddels een aanvraag gedaan? Zo nee, kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 5.