Het bericht ‘Kankerverwekkende stof ontdekt in partijen paracetamol’ |
|
Henk van Gerven |
|
Tamara van Ark (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het bericht «Kankerverwekkende stof ontdekt in partijen paracetamol»?1
Iedereen heeft wel een doosje paracetamol in zijn medicijnkastje liggen. Ik begrijp dan ook dat een bericht met een dergelijke kop tot onrust leidt. Ik waardeer dan ook dat het College ter Beoordeling van Geneesmiddelen (CBG) in overleg met de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) is nagegaan of er aanwijzingen zijn dat er batches paracetamol in Nederland zijn verkocht waarvan de toegestane limieten van onzuiverheden zijn overschreden.
Hoe is het mogelijk dat de European Medicines Agency (EMA) en de European Food Safety Authority (EFSA) de risico’s zo verschillend inschatten en zij verschillende toegestane hoeveelheden veilig achten?
Het verschil tussen de als veilig toegestane hoeveelheden wordt in dit specifieke geval bepaald door het hanteren van het criterium van genotoxiciteit (het vermogen om DNA aan te tasten) door para-chlooraniline (PCA) en door de gebruikte rekenmethode. In de bij deze vragen meegestuurde «Rapportage paracetamol & PCA»2 gaan het CBG en de IGJ nader in op de achtergrond.
Waarom ziet het College ter Beoordeling van Geneesmiddelen geen rol voor zichzelf om de vervuilde partijen op te sporen of onderzoek te doen?
Het CBG is in overleg met de IGJ en het Europees directoraat voor de kwaliteit van geneesmiddelen en de gezondheidszorg (EDQM) nagegaan of er aanwijzingen zijn dat er batches paracetamol in Nederland zijn verkocht die de PCA-limiet overschrijden. Ook heeft het CBG haar collega-autoriteiten uit de andere EU-lidstaten geïnformeerd over de bevindingen.
Vindt u niet dat de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) hier vanuit het voorzorgsprincipe een actievere rol dient te spelen, zeker ook gezien het massale gebruik van paracetamol?2
De «Rapportage paracetamol & PCA» schetst nog eens welke rol de IGJ heeft bij de handhaving van de kwaliteitsvereisten die aan geneesmiddelen gesteld worden. Daarbij wordt ook nader ingegaan op het handelen van de IGJ in het kader van de ontstane onrust rondom paracetamol.
Wat is uw reactie op het feit dat Nederlandse autoriteiten de EMA-norm hanteren maar veel experts zich aansluiten bij de strengere EFSA-norm?
Het Europees Geneesmiddelen Agentschap, de geneesmiddelautoriteiten van de Europese lidstaten, de Verenigde Staten, Canada, Japan en China, maar ook de WHO en de European Chemicals Agency ECHA) hanteren dezelfde normen zoals afgesproken in de International Council for Harmonisation of Technical Requirements for Pharmaceuticals for Human Use (ICH). Zoals het CBG en de IGJ hebben aangegeven in de «Rapportage paracetamol & PCA», zijn de door de ICH gehanteerde normen streng en veilig.
Hoe groot is de kans dat de vervuilde partijen in Nederland terecht zijn gekomen?
Ook het onderzoek door NRC/Zembla (1) heeft laten zien dat de grondstofbatches geproduceerd bij Anqiu Lu’an Pharmaceuticals de veilige ICH limiet wat betreft het gehalte PCA niet hebben overschreden. Ik meen dat het hierdoor niet relevant is of deze batches gebruikt zijn bij de productie van paracetamoltabletten die in Nederland in de handel zijn gebracht. Het CBG en de IGJ hebben ook geen aanwijzingen dat er andere batches in de handel zijn gebracht, waarin de hoeveelheid PCA limieten heeft overschreden.
Hoe groot is de kans dat de vervuilde pillen niet beperkt zijn tot de onderzochte partijen en er dus nog meer in omloop zijn?
Zie antwoord vraag 6.
Zijn de risico’s op vervuiling groter nu de vraag naar deze grondstoffen zo sterk is toegenomen vanwege de coronacrisis? Kunt u uw antwoord toelichten?
Via het Meldpunt geneesmiddelentekorten en -defecten dienen handelsvergunninghouders geconstateerde afwijkingen van de vereisten in het registratiedossier te melden. Sinds de coronacrisis zijn er geen meldingen waarin afwijkingen van geneesmiddelen met paracetamol worden gemeld.
Hoe is het mogelijk dat als NRC en Zembla het Duitse laboratorium niet de opdracht hadden gegeven de partijen te onderzoeken, dit dan niet naar buiten was gekomen? Hoe kan het dat Europese toezichthouders de vervuiling niet ontdekt hebben? Wat kan daaraan gedaan worden?
Onzuiverheden zoals PCA kunnen ontstaan tijdens de synthese. Dat is reeds bekend. In een beschrijving van het productieproces (monografie) worden limieten opgenomen voor onzuiverheden die gelden bij vrijgifte van de grondstof. De in het Duitse laboratorium aangetroffen hoeveelheid PCA ligt onder de limiet die voor deze in de monografie vermelde onzuiverheid is gesteld. Daarmee is er geen sprake van een kwaliteitsdefect waarover de toezichthouders geïnformeerd hoeven te worden.
Kan van de partijen die NRC en Zembla aanleverde voor het onderzoek aangetoond worden waar zij vandaan komen? Zo nee, waarom niet?
Uit de gegevens die de journalisten van NRC/Zembla hebben overlegd (1) blijkt dat de grondstofbatches afkomstig zouden zijn van Anqiu Lu’an Pharmaceutical.
Hoe komt het dat de pillen vervuild zijn geraakt in fabrieken in China, India en Mexico? Hoe kan het dat dit wel is aan te tonen?
Het onderzoek door NRC/Zembla (1) heeft laten zien dat de geteste grondstofbatches de veilige ICH-limiet wat betreft het gehalte PCA niet hebben overschreden. Uit het artikel van de NRC (1) kan ik dan ook niet opmaken dat er sprake is van een vervuiling van paracetamolpillen. Het CBG en IGJ hebben verder ook geen aanwijzingen dat hier sprake van zou zijn.
Hoe is het mogelijk dat de Nederlandse toezichthouder met een beroep op EU-wetgeving en bedrijfsgeheim claimt niet te kunnen delen wie de grondstofleverancier van Apotex is, terwijl dit in Italië gewoon openbare informatie is?
Het CBG verstrekt geen gegevens op basis van gezamenlijke afspraken. Het is aan de fabrikant zelf om deze gegevens openbaar te maken. Het CBG heeft dit beleid uitgewerkt in haar WOB beleid:
Zaken die met openbaarheid te maken hebben, worden op basis van nationale wetgeving uitgevoerd. De Nederlandse bevoegde autoriteit – het College ter Beoordeling van Geneesmiddelen (CBG) – baseert zich om die reden bij de uitvoering van openbaarheidsvraagstukken op de Wet openbaarheid van bestuur (WOB). Uitgangspunt van de WOB is dat alle documenten die het CBG onder zich heeft en betrekking hebben op een bestuurlijke aangelegenheid die het CBG aangaat, openbaar zijn. Informatie moet alleen vertrouwelijk worden gehouden wanneer deze vallen onder één van de in de artikel 10 en 11 van de WOB genoemde uitzonderingen, zoals nu het geval is.
Bij de beoordeling of een uitzonderingsgrond van toepassing is gebruikt het CBG onder meer een richtsnoer waarvan de inhoud is afgestemd tussen de Europese medicijnautoriteit EMA en het Europese samenwerkingsorgaan van nationale bevoegde autoriteiten (HMA). In dit richtsnoer is aangegeven dat fabrikant(en) van de werkzame stof(en) en de plaats(en) waar deze stoffen worden gefabriceerd commercieel vertrouwelijke informatie is. Dit betekent dat deze informatie in de regel niet kan worden vrijgegeven. Voor de toepassing van dit richtsnoer wordt onder «commerciële vertrouwelijke informatie» verstaan alle informatie die niet in het publieke domein of openbaar beschikbaar is en wanneer openbaarmaking het economisch belang of de concurrentiepositie van de eigenaar van de informatie kan ondermijnen.
In het werkdocument van het CBG waarin basisafspraken betreffende de invulling van de uitzonderingsgronden zijn uitgewerkt, is op basis van de Europese richtsnoer bepaald dat in het kader van artikel 10, eerste lid, aanhef en sub c van WOB als vertrouwelijke bedrijfs- en fabricagegegevens de namen van fabrikanten of leveranciers van werkzame stoffen en hulpstoffen en oplosmiddelen niet vrij worden gegeven.
Tot op heden heeft het CBG binnen het hierboven geschetste uitvoeringskader geen informatie openbaar gemaakt over grondstoffabrikanten wanneer die informatie gerelateerd is aan een specifiek geneesmiddel. Wel maakt het CBG bekend wie de fabrikant vrijgifte is. Dit is de fabrikant die verantwoordelijk is voor vrijgifte van een batch van het geneesmiddel. Gegevens betreffende deze fabrikant zijn vermeld in de bijsluiter van het geneesmiddel en kunnen in de Geneesmiddeleninformatiebank van het CBG worden geraadpleegd. Hierdoor kunnen in geval van een veiligheidsprobleem snel maatregelen worden genomen indien dit uit oogpunt van volksgezondheidsbescherming nodig mocht zijn. Ook deze werkwijze is Europees afgestemd.
Dat een andere lidstaat, in dit geval Italië, voor de nationale situatie een grondstofleverancier wel bekend maakt lijkt het gevolg van de beleidsvrijheid van lidstaten binnen de Europese Unie als het gaat over openbaarheidsvraagstukken. Hierdoor kunnen lidstaten ten aanzien van dezelfde vraagstukken verschillende uitkomsten genereren. Zoals hiervoor is aangegeven, heeft de Nederlandse bevoegde autoriteit CBG deze beleidsvrijheid ingevuld door aansluiting te vinden bij binnen de Europese Unie afgestemde richtsnoeren.
De informatie aan welke firma’s Anqiu Luán grondstoffen levert, hoeft niet openbaar gemaakt te worden, omdat er volgens het CBG geen sprake is van een uitzonderlijke situatie zoals in de WOB vermeld.
Hoe staat het met het vertrek van Apotex uit Nederland en hoe schat u de impact hiervan op eventuele toenames van medicijnvervuilingen vanwege de kwetsbaardere keten?
De Staatssecretaris van Economische Zaken en Klimaat en ik hebben uw Kamer op 6 augustus jl. geïnformeerd over het plan een lening met voorwaarden te verstrekken aan InnoGenerics B.V. om de geneesmiddelenfabrikant Apotex van het Indiase moederbedrijf Aurobindo over te nemen. Overigens maakt Apotex zelf geen actieve werkzame stoffen.
De uitspraak van de Hoge Raad inzake premieplicht Rijnvarenden. |
|
Helma Lodders (VVD) |
|
Hans Vijlbrief (staatssecretaris financiën) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met de uitspraak van de Hoge Raad van 10 juli 2020 waarin het Hof heeft geoordeeld dat de Rijnvarende in kwestie op grond van de Rijnvarendenovereenkomst verzekerings- en premieplichtig is in Nederland en dat Nederland niet verantwoordelijk is voor ongedaanmaking van eventuele dubbele premieheffing?1 2
Ja. Het gaat hierbij overigens om meerdere arresten van de Hoge Raad in een aantal individuele, zij het vergelijkbare, zaken.3
Welke invloed heeft de uitspraak van de Hoge Raad op de toekomst van uw overleg met Luxemburg en voor de oplossing voor de dubbele premieheffing van Rijnvarendenen die u voor ogen heeft en waarvoor u zich sterk heeft ingezet?
Bij deze problematiek gaat het om rijnvarenden die werkzaam zijn of zijn geweest voor een in Luxemburg gevestigde werkgever en die op grond van de aanwijsregels van de Rijnvarendenovereenkomst sociaal verzekerd zijn in Nederland. De werkgever heeft echter niet de Nederlandse premie volksverzekeringen op het loon ingehouden, maar de Luxemburgse.
De arresten van de Hoge Raad bevestigen de Nederlandse premieplicht van de rijnvarenden in kwestie en de bevoegdheid van de belastinginspecteur om de premie volksverzekeringen te heffen. Ook bevestigt de Hoge Raad dat een rechtsgrond ontbreekt om bij de heffing rekening te houden met onverschuldigd betaalde premies in een andere lidstaat. Daarmee is de situatie echter niet anders dan medio 2019 het geval was.
Dit betekent ook dat de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid en ik het nog steeds onwenselijk achten dat het terugvorderen van onverschuldigd betaalde Luxemburgse premies op problemen stuit. Wij blijven ons inzetten voor een oplossing hiervoor. De contouren van onze inzet in het overleg met Luxemburg hebben wij voor het zomerreces met uw Kamer gedeeld.4 Voor het realiseren van deze inzet zijn we uiteraard afhankelijk van de medewerking van Luxemburg. Het streven is om in september tot een akkoord te komen. Wij zullen uw Kamer in het najaar hierover nader informeren.
Kunt u aangeven en toezeggen dat u vasthoudt aan de invorderingspauze die u in uw brief van 1 april 2020 aankondigde, totdat er een goede oplossing is gevonden?3
De toezegging die ik op 1 april jl. heb gedaan, blijft gelden. Er worden tot nader bericht bij de rijnvarenden in kwestie tijdelijk geen invorderingsmaatregelen getroffen. Daarmee worden acute financiële problemen voorkomen in afwachting van een structurele oplossing.
Deelt u de mening dat een schijnverhuizing van ondernemers naar Luxemburg vanwege de lagere verzekeringspremies moet worden aangepakt, maar dat dit niet mag leiden tot een strop voor de werknemers?
Het aanpakken van schijnconstructies en premieshoppen heeft mijn nadrukkelijke aandacht, evenals van de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid. De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid heeft in algemene zin in zijn brief van 7 juli 20206 uw Kamer nader ingelicht over de handhaving op premieshoppen en de huidige stand van zaken in de onderhandelingen voor de herziening van Verordening (EG) 883/2004.
Specifiek met betrekking tot Luxemburg hebben wij daarnaast een aantal maatregelen ingezet, zowel binnen Nederland als in de relatie met Luxemburg. Hiermee bevorderen we dat de betaling van de premies voor de sociale zekerheid conform de geldende aanwijsregels plaatsvindt.7 Bij deze maatregelen zal ook hernieuwde aandacht uitgaan naar de mogelijkheid om met een A1-verklaring snel en eenduidig zekerheid te verkrijgen over de toepasselijke wetgeving. Zowel een werknemer als werkgever kan snel en eenduidig zekerheid verkrijgen over de toepasselijke wetgeving, door de aanvraag van een zogenaamde A1-verklaring en daarmee voorkomen dat langdurig premies worden afgedragen in een verkeerde lidstaat.
In het antwoord op vraag 2 hebben wij reeds aangegeven dat wij onze inzet voor een oplossing voor de problemen bij de premierestitutie zullen voortzetten. Oplossingen dienen wat ons betreft bij te dragen aan het doorbreken van het verdienmodel én rekening te houden met de ondergeschikte en afhankelijke positie van werknemers ten opzichte van hun werkgevers, zonder dat dit hen van hun eigen verantwoordelijkheid ontslaat.
De beoogde oplossingsrichting zou naar onze mening een betekenisvolle stap zijn om de financiële problemen van de rijnvarenden in kwestie te verminderen, zonder te tornen aan de Nederlandse premieplicht en doet daarmee aan beide uitgangspunten recht.
Deelt u de mening dat, gezien de uitspraak van de Hoge Raad dat dubbele premieheffing niet wordt voorkomen door de Rijnvarendenovereenkomst4, aanpassing van de Rijnvarendenovereenkomst met de mogelijkheid tot premierestitutie of premieverrekening in individuele gevallen moet worden overwogen om het probleem van dubbele premieheffing voor mensen werkzaam op de Rijn in de toekomst te voorkomen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke manier gaat u dit bespreekbaar maken met de andere landen in de Rijnvarendenovereenkomst, te weten België, Duitsland, Frankrijk, Liechtenstein, Luxemburg en Zwitserland? Kunt u dit toelichten?
De Hoge Raad heeft bevestigd dat op grond van de Rijnvarendenovereenkomst op een rijnvarende de wetgeving van slechts één Rijnoeverstaat van toepassing kan zijn. Het kan echter voorkomen dat werkgevers ten onrechte premies inhouden ten behoeve van de verkeerde lidstaat en er alsnog premies verschuldigd zijn in de lidstaat waar de rijnvarende op grond van de aanwijsregels sociaal verzekerd is. In de lidstaat waar ten onrechte premie is betaald, dient dan een verzoek tot premierestitutie te worden ingediend. De Hoge Raad heeft ook bevestigd dat er geen grondslag is voor verrekening in een geval waarin op grond van de Rijnvarendenovereenkomst de wetgeving van slechts één Rijnoeverstaat van toepassing is en er desondanks in meer dan één Rijnoeverstaat premies zijn betaald.
De Rijnvarendenovereenkomst is gebaseerd op artikel 16 van Verordening (EG) nr. 883/2004. Dit artikel biedt uitsluitend de ruimte aan lidstaten om afwijkende afspraken te maken over de vaststelling van de toepasselijke wetgeving. Afspraken over premierestitutie of -verrekening kunnen dan ook niet in de Rijnvarendenovereenkomst worden opgenomen.
Onze inzet is erop gericht om de praktijk van premieshoppen zoveel mogelijk te beëindigen en onjuiste inhoudingen te voorkomen of tijdig te adresseren. Hierbij wordt in de relatie met Luxemburg onder meer ingezet op betere en snellere gegevensuitwisseling.
Nederland zal dit onderwerp daarnaast agenderen in de Rijnvaartcommissie tijdens het Nederlandse voorzitterschap van deze commissie in 2021. Daarbij zal de inzet zijn om naleving van de aanwijsregels te bevorderen en te voorkomen dat ten behoeve van een verkeerde lidstaat wordt ingehouden, bijvoorbeeld door nadere afspraken tussen de Rijnoeverstaten over informatie-uitwisseling waarmee onverschuldigde premie-inhouding vroegtijdig kan worden gesignaleerd.
Diverse berichten aangaande ontslagen bij poppodia en andere culturele instellingen |
|
Peter Kwint |
|
Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66), Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid, viceminister-president ) (D66), Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het bericht «Poppodium Paradiso zet kwart van personeel op straat» en soortgelijke berichten over ondermeer poppodia 013, AFAS Live, Ziggo Dome en De Neushoorn?1, 2, 3, 4
Ik ben op de hoogte van deze berichten.
Deelt u de analyse van poppodium Paradiso dat er pas structureel uitzicht is op een levensvatbare popsector wanneer regelingen zoals de NOW beschikbaar zijn? Op welke wijze bent u bereid het steunpakket voort te zetten en ontslagen zoveel mogelijk te voorkomen?
Poppodia en andere ondernemingen uit de evenementensector zullen minder inkomsten genieten zo lang de contact-beperkende maatregelen gelden. Het is nu nog niet duidelijk wanneer de contact-beperkende maatregelen verder kunnen worden afgeschaald, dan wel definitief worden opgeheven.
Om werkgevers zo veel mogelijk in staat te stellen deze onzekere tijd te overbruggen heeft het kabinet meerdere steunmaatregelen ingevoerd, waaronder de NOW I en II. Deze noodmaatregelen zijn bedoeld ter overbrugging en zijn per definitie tijdelijk van aard. Poppodia konden tot 31 augustus een aanvraag indienen voor de tweede tranche NOW.
Het zou goed kunnen dat een werkgever gezien specifieke omstandigheden er toe besluit om over te gaan op herstructurering. Dit is een keuze aan de werkgever zelf, maar zal wel gevolgen hebben voor de uiteindelijke hoogte van de NOW-uitkering. De NOW is namelijk enkel gericht op het op peil houden van de loonsom, wanneer de loonsom niet op peil wordt gehouden, zal de NOW-subsidie ook evenredig lager worden vastgesteld.
Wat betreft de voortzetting van de noodsteun heeft het kabinet in de Kamerbrief van 28 augustus jl. aangekondigd dat zij de NOW, Tozo en TVL zullen continueren met negen maanden. Deze regelingen worden richting de zomer in fases verantwoord, aangescherpt en specifieker gericht, met meer ruimte voor herstructurering als die nodig is. Voor de TVL wordt het maximale subsidiebedrag verhoogd en wordt in 2021 de regeling verder aangescherpt naar de bedrijven die de steun het hardst nodig hebben. Naast deze drie instrumenten, blijven de maatregelen die ondernemers van liquiditeit kunnen voorzien, beschikbaar. Daarnaast ondersteunt het kabinet aanpassing waar nodig. Met meer dan € 1 miljard aan extra middelen krijgen sociale partners, gemeenten, uitvoeringsorganisaties en scholen de ruimte om mensen van wie werk onder druk staat of die hun rekeningen niet meer kunnen betalen perspectief te bieden. Hiervoor zet het kabinet in op goede begeleiding van werk(loosheid)naar werk, (om)scholing en ontwikkeling, het tegengaan van armoede en problematische schulden, het aanpakken van jeugdwerkloosheid en het beschermen van kwetsbare groepen op de arbeidsmarkt.
Hoeveel podia, schouwburgen en theaters hebben naar uw weten reeds ontslagrondes aangekondigd? Hoeveel freelancers en mensen in vaste dienst zijn al hun werkzaamheden kwijtgeraakt? Bent u bereid om indien nodig regelingen als de TOZO en de TVL voort te zetten zolang deze sector nog te maken heeft met door de overheid opgelegde beperkende maatregelen?
Op dit moment is er nog geen compleet beeld van de economische gevolgen voor culturele instellingen, waaronder podia, schouwburgen en theaters. Voor het einde van dit jaar rondt de Boekmanstichting een onderzoek af naar de economische gevolgen voor culturele instellingen. Daarnaast onderzoekt het CBS de economische gevolgen voor zelfstandigen. Het CBS verwacht dit najaar dit onderzoek af te ronden.
Zie voor een antwoord op uw vraag over de voortzetting van de noodsteun de beantwoording bij vraag 2.
Op welke manier bent u voornemens om uw toezegging waar te maken dat er genoeg mogelijkheden zijn deze zomer om te voorkomen dat noodlijdende instellingen, zoals poppodia, failliet gaan? Deelt u de analyse dat faillissementen door een tijdelijke noodsituatie als corona kapitaalvernietiging zouden zijn in een branche die de afgelopen jaren alleen maar gegroeid is en dat er geen enkele reden is om aan te nemen dat er na de coronacrisis minder vraag zou zijn naar cultuur?
Zoals ik heb aangegeven in het debat van 29 juni jl. wil ik faillissementen zoveel mogelijk zien te voorkomen. Tegelijkertijd moeten we realistisch blijven. In geen enkele sector kunnen we iedere organisatie of onderneming redden. Ook na deze coronacrisis is het zaak om een culturele sector te hebben die nog kwaliteit in zich heeft en die veerkrachtig is. Dat zie ik als een gezamenlijk opgave. Zie ook het antwoord op vraag 5 voor de gezamenlijke inzet.
Kunt u een overzicht geven van de ondersteuningsmaatregelen waar poppodia, theaters en schouwburgen net als festivals nu een beroep op kunnen doen? Gebeurt dit naar uw inschatting voldoende? Zijn deze regelingen toereikend voor het voortbestaan van deze pijlers van onze culturele infrastructuur?
Poppodia, theaters en schouwburgen vallende onder de SBI-code 90.04.1 kunnen aanspraak maken op de Tegemoetkoming Vaste Lasten MKB (TVL), en hiervoor de TOGS, mits zij aan de overige gestelde voorwaarden voldoen. De TVL-regeling is bedoeld als ondersteuning in de vaste lasten voor de periode van juni t/m september 2020. Zoals aangegeven in de beantwoording bij vraag 2, heeft het kabinet op 28 augustus jl. aangekondigd deze regeling met negen maanden5 te verlengen6.
Op 2 september 2020 waren er in de TVL binnen de SBI-code 90.04.1, 70 aanvragen ingediend. Hiervan zijn 65 toegekend, en 2 zijn nog in behandeling. Het bedrag dat is toegekend is € 2,1 mln. Voor de TOGS-regeling zijn binnen deze SBI-code 159 aanvragen ingediend en toegekend, waarmee een bedrag is gemoeid van € 636.000.
Daarnaast hebben de 77 door OCW gesubsidieerde instellingen en circa 200 instellingen en festivals die meerjarig gesubsidieerd worden vanuit de zes Rijkscultuurfondsen inmiddels hun aanvullende subsidie ontvangen. Het gaat in totaal om € 153 miljoen. Van de € 153 miljoen is er € 3.528.500 naar de festivals in de Basisinfrastructuur gegaan.
Podia die aanvullende ondersteuning krijgen van de gemeente en/of provincie, komen in aanmerking voor subsidie van het Fonds Podiumkunsten als zij in 2017 of 2018 SRP-subsidie kregen of in 2018 behoorden tot de nationale poppodia zoals door de eigen branchevereniging VNPF aangegeven. Van de 112 aanvragers die een beroep op het fonds hebben gedaan, zijn er 96 aanvragers gehonoreerd voor een totaalbedrag van € 23.571.744. Gemeenten ontvangen via het gemeentefonds een voorschot op de compensatie van door Corona opgelopen schade van € 60 miljoen. Deze middelen zijn bedoeld voor de ondersteuning van de lokale en regionale culturele infrastructuur, waaronder (pop)podia. BZK en VNG zijn nog in overleg over de compensatie voor gemeenten voor 2020 in zijn geheel. Daarnaast hebben veel gemeenten en provincies regionale steunpakketten ontwikkeld, waar podia ook een beroep op kunnen doen.
Eerder heb ik signalen gekregen dat cultureel ondernemers moeilijk terecht kunnen in de bancaire wereld. Dat is ook een van de redenen dat ik € 30 miljoen investeer voor leenfaciliteiten op maat gemaakt voor deze sector bij Cultuur + Ondernemen.
Naast deze financiële ondersteuning, ontwikkelt de Raad voor Cultuur, samen met de sector, een aantal toekomstscenario’s. De uitkomsten worden direct gedeeld zodat elk podium, groot en klein, hier gebruik van kan maken.
Daarnaast wordt er voor grote theaters zoals bijvoorbeeld Carré, onder andere met behulp van een bijdrage van OCW, via het Topconsortium voor Kennis en Innovatie gewerkt aan een fieldlab-aanpak. In het fieldlab worden bouwstenen ontwikkeld voor protocollen. Zodat er op basis een gevalideerde aanpak en wetenschappelijk onderzoek kan worden gekeken wat er kan. Deze bouwstenen zijn te gebruiken door alle podia.
Deelt u de opvatting van enkele poppodia dat wanneer zij pas in september iets horen over de eventuele mogelijkheden voor programmering de rest van het jaar, zij op geen enkele manier kunnen anticiperen op een verdienmodel in hun programmering tot 2021? Hoe verwacht u dat podia nu kosten gaan maken voor promotie en personeel wanneer zij niet weten voor hoeveel mensen de programma’s die zij nu boeken later in dit jaar kunnen worden uitgevoerd?
Ik vind dat de innovatieve kracht van de sector in gezamenlijkheid gestimuleerd moet worden, waarbij voorop staat dat de sector zichzelf heruitvindt en ontwikkelt. De Raad voor Cultuur ondersteunt de gehele sector daarbij, gesubsidieerd en ongesubsidieerd, door de ontwikkeling van verschillende toekomstscenario’s. De uitkomsten worden met elkaar onderzocht in een fieldlab-aanpak. Die werkmethode wordt nu ook toegepast in de fieldlabs voor de evenementen onder leiding van de topsector Creatieve Industrie.
Gedurende het proces zal er voortdurend kennis en ervaring worden gedeeld met heel de sector, zodat de sector meteen aan de slag kan. De Raad voor Cultuur zal in het najaar een advies publiceren over hoe de sector meer wendbaar en weerbaar kan worden.
Deelt u de vrees van podia dat zij aangeklaagd kunnen worden voor contractbreuk en alsnog de complete gages aan artiesten moeten betalen, wanneer zij optredens op anderhalve meter moeten organiseren of vanwege de kosten in zijn geheel moeten afgelasten?
Voor veel ondernemers zijn dit zware tijden, ook voor cultureel ondernemers. In de gesprekken die ik heb gevoerd, hoor ik terug dat men zoveel mogelijk probeert om samen tot een oplossing te komen.
Bent u bereid om met podia, festivals, theaters en schouwburgen en hun vertegenwoordigers ook gedurende de zomer in gesprek te blijven, zodat eventuele mogelijkheden verkend kunnen worden en zij niet hoeven te wachten tot september voor meer duidelijkheid?
Deze zomer ben ik in contact gebleven met de culturele en creatieve sector, dus ook met de vertegenwoordigers van de podia, festivals, theaters en schouwburgen. Ik heb de Raad voor Cultuur gevraagd om mij te adviseren op het wendbaar en weerbaar(der) maken van de culturele sector. Tot slot ben ik samen met onder andere mijn collega van EZK betrokken bij de fieldlabs voor evenementen die wordt opgezet samen met de sector. Hier ontstaan bouwstenen die voor alle podia beschikbaar zijn.
Welke aanvullende mogelijkheden ziet u om in samenspraak met andere overheden te voorkomen dat er een kaalslag plaatsvindt in de infrastructuur van oefenruimtes, podia en festivals? Welke instellingen hebben reeds met succes een beroep gedaan op extra ondersteuning? Wat is het perspectief voor podia, festivals, schouwburgen en theaters wanneer lagere overheden niet bereid zijn of niet in staat zijn om een bijdrage te leveren?
Ik verwijs u naar mijn antwoord op vraag 5.
Deelt u de inschatting van poppodia en festivals dat zelfs wanneer de beperkende maatregelen worden opgeheven, zij vanwege het vaak internationale karakter van de optredende artiesten, nog langere tijd te maken zullen hebben met het naijleffect van deze crisis? Bent u bereid ze ook hierin bij te staan?
Ondernemingen en organisaties met een internationaal karakter hebben niet alleen te maken met de regelgeving van het land waarin zij gevestigd zijn, maar ook van die met het land waarmee zij handelen. Dit is voor de culturele en creatieve sector niet anders.
Wat is de stand van zaken van uw eerder toegezegde overleg met de verzekeringsbranche over onder meer de pandemiedekking voor festivals en podia?
Onder leiding van het Verbond van Verzekeraars zijn er nu gesprekken gaande met de evenementbranche, de verzekeraars en verzekeringsadviseurs, en de ministeries van EZK, Financiën en mijn ministerie om zicht te krijgen op de knelpunten en oplossingsrichtingen te verkennen.
Deelt u de zorgen dat instellingen terughoudend zijn met het aangaan van extra financiële verplichtingen in deze crisis en dat dit weleens kan betekenen dat zij geen gebruik maken van een leenfaciliteit zoals die bijvoorbeeld beschikbaar is bij Cultuur+Ondernemen, zolang zij geen perspectief hebben op het terugkeren van een verdienmodel?
Met een brede groep vertegenwoordigers uit de sector, waaronder de Vereniging Vrije Theater Producenten, heb ik overleg gehad over het leeninstrument. De leenfaciliteit van Cultuur + Ondernemen is bedoeld voor ondernemingen in de culturele en creatieve sector die onvoldoende gebruik kunnen maken van de generieke maatregelen en niet in aanmerking komen voor de aanvullende subsidie voor producerende instellingen, de opengestelde Monumenten Lening of investeringen in de vitale regionale infrastructuur. De cultuursector is immers groter dan alleen het gesubsidieerde deel. Deze instellingen worden hiermee in staat gesteld om publieksgerichte producties, programma’s, tentoonstellingen of projecten te ontwikkelen. De inkomsten van deze activiteiten moeten voldoende zijn om naar verwachting de kosten van de lening te dekken. Zo kan de lening bijdragen aan (de heropbouw van) een gezonde exploitatie.
Ik volg het gebruik van deze lening, waarvan de aanvragen sinds 29 juni mogelijk zijn.
Het artikel 'UEFA wil maatregelen tegen koppen in jeugdvoetbal' |
|
Lisa Westerveld (GL) |
|
Tamara van Ark (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het artikel «UEFA wil maatregelen tegen koppen in jeugdvoetbal»?1
Ja.
Heeft u ervan kennisgenomen dat deUnion of European Football Associations (UEFA), de overkoepelende Europese voetbalbond, op 18 juni het standpunt heeft ingenomen dat maatregelen genomen moeten worden om kinderen minder te laten koppen en dat zij oefeningen zouden moeten doen om hun nek te versterken?2
Ja. De KNVB geeft daarbij aan dat deze circulaire 2020–38 van de UEFA aansluit bij het reeds ingezette beleid van de KNVB, omdat de bond al langer op de hoogte was van dit standpunt van de UEFA.
Weet u of de Koninklijke Nederlandse Voetbalbond (KNVB) extra maatregelen neemt nu de UEFA heeft aangegeven dat het koppen door kinderen zoveel mogelijk beperkt moet worden, aangezien de KNVB aangeeft het beleid van de UEFA en deFédération Internationale de Football Association (FIFA) te volgen?3
Ja. De KNVB probeert high-impact kopballen te voorkomen door aanpassingen in de regels en veldgrootte. Daarnaast wordt gebruik gemaakt van lichtgewicht ballen, passend bij de leeftijd. Deze zaken zijn inmiddels ingevoerd.
De KNVB ziet bovendien net als de UEFA voor zichzelf ook een taak weggelegd om de jeugd voor te bereiden op het moment dat ze met zwaardere ballen gaan spelen. Trainingsvormen die de aansturing van het koppen bevorderen worden naar coaches gecommuniceerd.
Zo nee, waarom niet? Bent u dan bereid bij de KNVB aan te dringen op maatregelen tegen het koppen in het jeugdvoetbal, bijvoorbeeld naar het voorbeeld in Engeland, Schotland en Noord-Ierland?
Zie antwoord 3.
Is er al nieuws over het onderzoek dat in Nederland wordt gedaan naar mogelijke schadelijke effecten van koppen in het jeugdvoetbal, waarvan de uitkomsten in het voorjaar van 2021 verwacht worden, zoals aangegeven in antwoord op eerdere schriftelijke vragen?4
Nee. De onderzoeksresultaten zijn niet eerder dan in het voorjaar van 2021 bekend.
Indien u en de KNVB wachten op de uitslag van dit onderzoek alvorens mogelijk tot (extra) maatregelen over te gaan, acht u het verantwoord nog zo lang te wachten terwijl de UEFA op basis van verschillende onderzoeken nu waarschuwt voor de risico’s van koppen en aandringt op meer maatregelen om het koppen te beperken?
Op basis van de huidige wetenschappelijke kennis is geen eenduidig bewijs van schade als gevolg van koppen. De huidige maatregelen die de KNVB neemt om de risico’s van koppen te beperken zijn conform de lijn van de UEFA en FIFA, te weten: geen verbod maar wel zorgvuldig mee omgaan.
Hoe kijkt u aan tegen de risico’s van hersenschade door klappen tegen het hoofd tijdens vechtsporten? In hoeverre zijn kinderen verplicht een helm te dragen tijdens vechtsporten en hoe wordt dit nageleefd?
Trappen en stoten naar het hoofd is schadelijk voor de gezondheid van vechtsporters. Ik vind dat kinderen daartegen beschermd moeten worden. Daarom is het vanaf 1 januari 2020 voor kickboksers, thaiboxers en MMA beoefenaren onder de 18 jaar in Nederland niet toegestaan om te trappen en te stoten naar het hoofd. Het dragen van een helm is niet verplicht. Uit wetenschappelijk onderzoek blijkt dat het dragen van een helm niet helpt tegen hersenschade. Daarnaast is per 1 januari 2018 een ondergrens vastgesteld dat kinderen pas vanaf 10 jaar de ring in mogen en zijn MMA wedstrijden pas toegestaan vanaf 18 jaar.
In hoeverre wordt de regel nageleefd dat het kickboksers, thaiboxers en MMA-beoefenaren onder de 18 jaar in Nederland sinds 1 januari 2020 niet langer is toegestaan te trappen en te stoten naar het hoofd? Hoe wordt dit gehandhaafd?5
Het verbod op trappen en stoten naar het hoofd voor kickboksers, thaiboksers en MMA» beoefenaars onder de 18 jaar wordt nageleefd door de sector en gehandhaafd door de Vechtsportautoriteit. Er is een convenant ondertekend door alle actieve organisaties in Nederland waarbij zij zich hebben geconformeerd aan deze regel en deze regel onderdeel is geworden van hun reglementen. De Vechtsportautoriteit houdt toezicht op de handhaving van deze regel door steekproefsgewijs vechtsportevenementen te bezoeken.
De beantwoording van eerdere vragen over het bericht dat een Amerikaanse farmaceut een Nederlands coronamedicijn in productie neemt |
|
Jan Paternotte (D66), Pia Dijkstra (D66) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
![]() |
Waarom bent u niet betrokken geweest bij de onderhandelingen met de Amerikaanse farmaceut Abbvie over het verkrijgen van (een optie op) een exclusieve licentieovereenkomst voor de productie van een Nederlands coronamedicijn?1
De Nederlandse overheid stimuleert wetenschappelijk onderzoek in Nederland in de brede zin, zowel tijdens de Corona-crisis als daarbuiten, soms voor bedragen die aanzienlijk hoger liggen dan € 1.000.000,–. De Nederlandse overheid heeft de taak voor wetenschappelijke onderzoek en valorisatie neergelegd bij onder andere de Nederlandse universiteiten en universitair medische centra. Het is van belang om op te merken dat de overheid niet zelf eigenaar is van intellectueel eigendom (IE) dat voorkomt uit wetenschappelijk onderzoek, ondanks dat zij dit mogelijkerwijs wel (mede) heeft gefinancierd. Dit IE, en de verantwoordelijkheid tot valorisatie, ligt bij de universiteit of de instelling waar het desbetreffende onderzoek is gedaan. Het ligt dan ook voor de hand dat de overheid niet betrokken is bij onderhandelingen tussen de eigenaar van het IE en een mogelijke licentienemer, precies zoals in de casus waar u mij nu vragen over stelt. De overheid is immers geen direct belanghebbende.
Uiteraard is de overheid wel indirect belanghebbende en ik begrijp ook dat u scherp bent op kansrijke ontwikkelingen voor een mogelijk medicijn tegen COVID-19. Ik ben daar zelf ook scherp op, ik laat mij dan ook herhaaldelijk informeren over de actuele ontwikkelingen. Zoals ik in mijn eerdere beantwoording3 schreef heb ik, ondanks dat de overheid geen direct belanghebbende is, wel verwachtingen bij licentieovereenkomsten op IE dat (mede) is ontwikkeld met Nederlands overheidsgeld. Om vorm te geven aan deze verwachtingen heeft de NFU de principes voor Maatschappelijk Verantwoord Licentiëren (MVL) opgesteld. Mij is verzekerd dat de principes voor MVL leidend zijn in de lopende onderhandeling over een licentie op het IE in deze casus.
Had het niet voor de hand gelegen dat u wel betrokken was geweest bij de onderhandelingen, nu voor de verdere ontwikkeling een subsidie is toegekend van meer dan € 400.000, die kan oplopen tot € 1.000.000, en u bij uw antwoord op vraag 2 aangeeft wel verwachtingen te hebben bij licentieovereenkomsten op intellectueel eigendom dat (mede) is ontwikkeld met overheidsgeld?2
Zie antwoord vraag 1.
Heeft de Amerikaanse farmaceut volgens u inmiddels een exclusieve licentieovereenkomst verkregen of een optie daarop? Maakt het verschil tussen beide in uw optiek iets uit?
Naar mijn beste weten heeft de desbetreffende farmaceut een intentieverklaring getekend met de houders van het relevante IE om wellicht tot een (exclusieve) licentieovereenkomst te komen voor de verdere ontwikkeling van een mogelijke behandeling voor COVID-19 op basis van dit IE. Deze onderhandelingen zouden nu gaande zijn.
U vraagt of er in mijn optiek een verschil is tussen een exclusieve licentieovereenkomst of een optie daarop. Het betreft hier een feitelijk verschil, een optie op een overeenkomst is niet hetzelfde als een daadwerkelijk gesloten overeenkomst.
Een redelijke inschatting op dit moment is dat de inzet van de onderhandelingen een exclusieve licentieovereenkomst is. Dit is gebruikelijk om zo de risico’s van de investeringen die de desbetreffende farmaceut moet gaan maken om de werking en veiligheid aan te tonen, en productie en distributie mogelijk te maken, enigszins af te dekken. Om innovatieve middelen bij de patiënt te krijgen is het van belang dat onze wetenschappers samenwerken met private partijen, dergelijke licentieovereenkomsten horen daarbij. Ik heb wel verwachtingen bij licentieovereenkomsten op IE dat (mede) is ontwikkeld met Nederlands overheidsgeld, bijvoorbeeld wat betreft de beschikbaarheid en betaalbaarheid van ontwikkelde geneesmiddelen. Dit is in lijn met de Kamerbrief van vorig jaar over Maatschappelijk Verantwoord Licentiëren5.
Ik heb het persbericht waar u naar refereert gelezen. Dit is beschrijvend van aard. Zolang we niet weten wat de daadwerkelijke bepalingen zijn waarop de beschreven samenwerking is gebaseerd zou elke uitspraak mijnerzijds hierover speculatief zijn.
Bestaat volgens u nog de kans dat een andere farmaceut een licentie kan krijgen? Of is deze route afgesloten als Abbvie al de optie heeft gekregen op een exclusieve licentieovereenkomst, die zij eenzijdig kan uitoefenen als de laatste onderzoeksstadia succesvol worden doorlopen?
Zie antwoord vraag 3.
Kunt u bij uw antwoord op vraag 3 en 4 ingaan op het persbericht van de Amerikaanse farmaceut zelf, waarin staat:«AbbVie will receive an option to exclusively license the antibody from the three parties for therapeutic clinical development and commercialization worldwide.»?3
Zie antwoord vraag 3.
Bent u op de hoogte van de inhoud van de tien principes van de Nederlandse Federatie van Universitair Medische Centra (NFU) voor het Maatschappelijk Verantwoord Licentiëren (MVL), die volgens u leidend zullen zijn bij de licentieovereenkomst?
Ja, daar ben ik van op de hoogte.
Zo ja, bent u dan ook bekend met het feit dat over betaalbaarheid en beschikbaarheid slechts in het laatste principe, nummer tien, staat: «Bij het aangaan van de licentie kan daarom worden afgesproken dat de partner een commercieel redelijke inspanning levert om te zorgen dat de uiteindelijke prijs van het product of de dienst geen beletsel is voor beschikbaarheid in een bepaalde markt»?
De principes voor MVL beogen een breed scala aan doelen te verwezenlijken in het maatschappelijk belang. Betaalbaarheid en beschikbaarheid zijn slechts enkele van deze doelen, het is daarom niet verwonderlijk dat niet alle tien de principes uitsluitend hierover gaan. Mijns inziens wordt in principe 9 en 10 uitgebreid ingegaan op de wenselijkheid van beschikbaarheid en betaalbaarheid van uiteindelijke producten ontwikkeld op basis van relevant IE.
Het is misschien goed om toe te lichten dat de principes voor MVL geen juridisch bindende teksten zijn. De principes zijn leidend bij het aangaan van een licentieovereenkomst op IE dat (mede) is ontwikkeld met Nederlands overheidsgeld. In de licentieovereenkomst zelf moet een tekst staan welke de beoogde effecten ook juridisch borgt. Een commissie in opdracht van de NFU heeft gewerkt aan een toolboxvan bepalingen welke kunnen worden opgenomen in zulke licentieovereenkomsten. Hiermee wordt de vertaling van de principes in juridisch steekhoudende teksten vormgegeven en worden de Nederlandse universiteiten voorzien van praktische handvatten om deze taak op te pakken. Deze opdracht is volgens planning verlopen en de toolbox zal eind augustus worden aangeboden op mijn ministerie. Ik verwacht dat mijn collegaminister van Ark, mede namens de Minister van Onderwijs Cultuur en Wetenschap (OCW) en de Staatssecretaris van Economische Zaken en Klimaat (EZK) uw Kamer hier nog deze zomer over zal informeren.
Het feit dat deze kant-en-klare bepalingen nog niet beschikbaar zijn, betekent niet dat de principes voor MVL niet nu al vorm kunnen krijgen in een licentieovereenkomst. Deze moeten nu alleen door de onderhandelende partijen zelf worden opgesteld zonder dat een blauwprint is aangeleverd. Ik heb begrepen dat dit geen probleem vormt voor de onderhandelende partijen.
Het is voor mij dan ook klip en klaar dat ik (strikte) publieke voorwaarden stel aan de licentiëring van IE dat (mede) is ontwikkeld met Nederlands overheidsgeld. In dit specifieke geval kan ik vertellen dat vanuit het Ministerie van VWS contact is geweest met zowel de voorzitter van de NFU, met de bestuursvoorzitters van het UMC Utrecht en het Erasmus MC, als met de betrokken onderzoekers om het belang van MVL bij het aangaan van een licentieovereenkomst helder te maken. Zoals ik eerder ook al met u heb gedeeld is mij toegezegd dat de principes van MVL leidend zullen zijn bij het aangaan van een licentieovereenkomst op het desbetreffende IE.
Hoe verhoudt deze kan-bepaling zich volgens u tot uw beantwoording van de vragen 2, 4, 9 en 10, waarin u de suggestie wekt dat de wereldwijde beschikbaarheid en betaalbaarheid van dit Nederlandse coronamedicijn verzekerd is doordat de MVL-principes leidend zouden zijn?
Zie antwoord vraag 7.
Waarom verbindt u zelf geen (striktere) publieke voorwaarden aan de licentiëring van een Nederlands coronamedicijn, als voor de verdere ontwikkeling daarvan een overheidssubsidie is toegekend die kan oplopen tot € 1.000.000?
Zie antwoord vraag 7.
Onderschrijft u daarnaast dat de MVL-principes geen enkele uitkomst bieden als de Amerikaanse overheid besluit exportbeperkingen op te leggen wanneer dit Nederlandse medicijn bij succes alleen door de Amerikaanse farmaceut wordt geproduceerd?
Ik vind het lastig om een uitspraak te doen op basis van de verschillende aannames. Echter, als in de licentieovereenkomst, in overeenstemming met MVL, een bepaling is opgenomen dat het medicijn beschikbaar moet zijn voor de Nederlandse maatschappij, dan heeft de licentiehouder de mogelijkheid om bijvoorbeeld ook buiten de Verenigde Staten een productielocatie te openen, dan wel een licentie te verlenen aan een derde partij om de productie te verzorgen waarmee aan deze gestelde licentievoorwaarde wordt voldaan.
Overigens acht ik de kans op het door u geschetste scenario niet groot, en wel om de volgende reden. De licentienemer zal willen kunnen voldoen aan de wereldwijde vraag naar een effectief medicijn tegen COVID-19, zij heeft hier immers een commercieel belang bij. Ik verwacht dan ook dat de productiecapaciteit wordt opgeschaald naarmate het onderzoeks- en ontwikkelingstraject succesvol wordt doorlopen.
Bestaat er volgens u een reëel risico dat de Amerikaanse overheid exportbeperkingen gaat opleggen in geval het medicijn succesvol blijkt in de strijd tegen het coronavirus? Kunt u ingaan op eerdere voorbeelden daarvan?
U refereert hier expliciet naar de casus remdesivir. Ik wil benadrukken dat de Amerikaanse overheid hier geen exportbeperking heeft opgelegd aan de vergunninghouder Gilead, maar dat zij de verwachte te produceren voorraad voor de voorziene tijd hebben gereserveerd door middel van een gerichte aankoop. Overigens heeft dit voor nu geen negatief effect op de behandeling van Nederlandse patiënten met dit middel, er is bij het RIVM een voorraad beschikbaar, mede door een donatie van Gilead. Het ministerie is, zowel op nationaal als op Europees niveau, in gesprek met Gilead om deze voorraad uit te breiden. Inmiddels heeft dit op Europees niveau al in een eerste aankoop geresulteerd waarvan ook Nederland gebruik kan maken.
De coronacrisis heeft laten zien dat alle landen het zware middel van exportbeperkingen vrij plotseling kunnen inzetten. Zo heeft India dit gedaan voor meerdere medicijnen en medicijngrondstoffen. Dichter bij huis hebben Duitsland en Frankrijk een tijdelijke exportbeperking ingesteld voor medische hulpmiddelen. Ook de EU heeft kortstondig de export van medische hulpmiddelen buiten haar grenzen proberen te beperken. Aan ons is de taak om continue in gesprek te blijven met onze handelspartners, het belang van vrije handel te benadrukken, en er voor te zorgen dat essentiële geneesmiddelen en medische hulpmiddelen beschikbaar blijven voor Nederland.
Welke juridische mogelijkheden heeft de Amerikaanse overheid om – net als bij Remdesvir – bij dit medicijn te bepalen hoeveel doses andere landen kunnen krijgen?
Zie antwoord vraag 11.
Herinnert u zich uw uitspraak in het debat over de ontwikkelingen van het coronavirus van 25 juni 2020 waarin u aangaf dat de berichtgeving rondom de licentiëring «niet helemaal accuraat» was?4 Kunt u aangeven wat er precies onjuist was aan de berichtgeving van Dit is de Dag?
In het desbetreffende radioprogramma wordt door de heer Grosveld de indruk gewekt dat er een overeenkomst is gesloten om het medicijn naar de patiënt te brengen. Specifiek zegt hij bijvoorbeeld dat «er een deal is met een farmaceut», dat er een «overeenkomst is om dit te gaan ontwikkelen naar de kliniek» en «dat zij het medicijn gaan produceren».
Echter, mij is door de relevante partijen die verantwoordelijk zijn voor de onderhandeling te kennen gegeven dat op dat moment nog geen sprake was van een getekende licentieovereenkomst. Sterker nog, de onderhandelingen moesten toen nog beginnen. Er was wel een intentieverklaring gesloten om de mogelijkheid tot een licentieovereenkomst te verkennen. In andere woorden, er was toen nog geen «deal».
De berichtgeving van Dit is de Dag was niet zozeer onjuist, wel zijn er uitspraken gedaan die «niet helemaal accuraat» waren.
Bent u bereid om – al dan niet in groter Europees verband – alvast in gesprek te treden met de Amerikaanse overheid over de mogelijke distributie van dit coronamedicijn en andere veelbelovende medicijnen?
Ik ben voortdurend in gesprek met verschillende partijen om ervoor te zorgen dat essentiële geneesmiddelen beschikbaar zijn voor Nederlandse patiënten. Mogelijke coronamedicijnen zijn daarop geen uitzondering.
Het bericht ‘Minister Van Engelshoven eindigt subsidie op de MBO card’ |
|
Kirsten van den Hul (PvdA), Corinne Ellemeet (GL), Niels van den Berge (GL) |
|
Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
![]() ![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Minister van Engelshoven eindigt subsidie op de MBO card»?1
Ja.
Kunt u uitleggen waarom u hiermee het advies van organisatieadviesbureau Berenschot, dat onderzoek heeft gedaan naar de MBO card en concludeert dat juist een versterking van de kaart wenselijk is, negeert?
Het evaluatierapport over de MBO Card van Berenschot vormt de basis voor het beleid dat ik in de Kamerbrief «Cultuuronderwijs in het mbo» heb beschreven.2 In hun rapport heeft Berenschot op drie vragen antwoord gegeven:
Op basis van de antwoorden van Berenschot op de eerste twee vragen concludeer ik dat de MBO Card er onvoldoende in is geslaagd om de integratie van cultuur en onderwijs te stimuleren. Daarmee is de subsidiedoelstelling in vijf jaar van subsidiëring niet bereikt. De derde vraag kan niet los daarvan beantwoord worden. Als de subsidiedoelstellingen van de MBO Card niet zijn behaald, vind ik het niet geheel in de rede liggen om vervolgens met overheidssubsidies het voortbestaan van de MBO Card te continueren. Het evaluatierapport geeft bovendien juist aanleiding om de integratie van cultuur en onderwijs voorop te stellen en om scholen de vrijheid te geven om los van één landelijke systematiek, zoals die van de MBO Card, zelf te kunnen bepalen hoe zij met hun omgeving dit doel gaan bereiken.
Door van 2021 tot en met 2024 jaarlijks € 500.000 toe te voegen aan de koepelregeling cultuureducatie voor kinderen en jongeren creëer ik de ruimte die nodig is om in vrijheid de integratie van cultuur en onderwijs te vergroten. In gesprek met scholen, culturele instellingen en belangrijke partners als LKCA, MBO Raad, CJP en het Kennispunt MBO Burgerschap zal ik de regeling uitwerken. Het streven is om de regeling in het eerste kwartaal van 2021 open te stellen.
Hoe rijmt u het beëindigen van de subsidie op de MBO Card met uw ambitie, aangezien u een jaar geleden in de uitgangspunten Cultuurbeleid 2021–2024 schreef dat u de komende periode vooral aandacht heeft voor kansengelijkheid en integraal cultuuronderwijs en dat de sociale economische achtergrond van een leerling geen belemmering mag zijn?
Ik sta onverminderd achter mijn ambities voor integraal cultuuronderwijs en de inzet van cultuuronderwijs voor kansengelijkheid. Zoals ik in de Kamerbrief «Cultuuronderwijs in het mbo» schreef, ben ik van mening dat een verdere integratie van kunst en cultuur in burgerschapsonderwijs studenten veel voordelen geeft. Bovendien vergroot de inzet van kunst en cultuur de diversiteit aan studiemethoden van scholen, bijvoorbeeld in de manier waarop zij het burgerschapsonderwijs aanbieden. Hierdoor hebben scholen meer manieren om maatwerk aan studenten te bieden, wat kansengelijkheid in de hand werkt. Door van 2021 tot en met 2024 jaarlijks € 500.000 toe te voegen aan de koepelregeling cultuureducatie voor kinderen en jongeren blijf ik deze ambities voor beter cultuuronderwijs in het mbo nastreven.
U wil meer vrijheid hebben in het verbeteren van het cultuuronderwijs in het mbo en dit niet langer doen via één systematiek zoals de MBO Card, maar waarom kan dit niet beide? Waarom denkt u te moeten kiezen bij het mbo, aangezien op het havo en vwo ook én geïnvesteerd wordt in de CJP Cultuurkaart én de leerlingen meer uren cultuuronderwijs krijgen?
Zoals ik in het antwoord op vraag 2 aangaf, is het feit dat de MBO Card het subsidiedoel niet heeft bereikt voor mij aanleiding om scholen de ruimte en de middelen te geven om zelf te bepalen hoe zij de integratie van cultuur en onderwijs in het mbo verbeteren en niet met overheidsmiddelen een landelijke systematiek, zoals die van de MBO Card, door te zetten.
Waarom pakt u het advies uit het Berenschot-rapport niet aan om deze ongelijkheid recht te trekken, aangezien dit rapport er juist voor pleit om de MBO Card te versterken door daar een budget van 5 euro aan te koppelen, zoals dat ook voor leeftijdsgenoten op havo en vwo wordt gedaan via de CJP Cultuurkaart?
Zie het antwoord op vraag 2.
Bent u het met de mening eens dat er sowieso ongelijkheid is tussen de mate waarin leerlingen tot hun achttiende levensjaar te maken krijgen met cultuuronderwijs en dat deze afhankelijk is van het schoolniveau dat de leerling volgt? Op welke manier wilt u deze ongelijkheid financieel en in uren aangeboden cultuuronderwijs rechttrekken?
Kunst en cultuur kunnen in iedere onderwijssector unieke waarde toevoegen. Zoals ik toelichtte in de uitgangspunten Cultuurbeleid 2021–2024, ben ik van mening dat deze kracht van kunst en cultuur het grootst is, wanneer er sprake is van integraal cultuuronderwijs, gekoppeld aan bijvoorbeeld het burgerschapsonderwijs.3 Integraal cultuuronderwijs wil zeggen dat scholen en onderwijssectoren kunst en cultuur inzetten op een manier die past bij hun specifieke pedagogische en didactische opdracht. Het kan dus zo zijn dat het cultuuronderwijs van een 17-jarige leerling in het voortgezet onderwijs verschilt van het cultuuronderwijs van een 17-jarige student die een beroepsopleiding volgt.
Canadese wetgeving die het openbaar maken van misstanden in de dierindustrie strafbaar stelt (Bill 156) en over de dood van de Canadese dierenrechtenactiviste Regan Russell. |
|
Esther Ouwehand (PvdD) |
|
Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (D66), Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
![]() |
Kunt u bevestigen dat in de afgelopen jaren in de Canadese deelstaat Ontario een groot aantal mishandelingen in de dierindustrie naar buiten zijn gebracht, waaronder het «doodgooien» van kuikens1, het slaan en schoppen van varkens tot de dood erop volgde2, het doodschoppen van kalkoenen3 en het langzaam laten sterven van nertsen die met grote wonden in hun kooien aan hun lot zijn overgelaten?4
Het kabinet heeft kennis genomen van deze informatie.
Wat vindt u van dit soort praktijken?
Mishandeling en verwaarlozing van dieren zijn in Canada bij wet verboden. Evenals in Nederland zijn er meldpunten in Canada, en de Provincie Ontario waarnaar u verwijst, om verdenkingen van deze strafbare feiten te melden. De autoriteiten verrichten onderzoek naar deze zaken en dat kan bij voldoende bewijs leiden tot vervolging en berechting. De regering van Ontario heeft vorig jaar de Provincial Animal Welfare Services Act, 2019 doorgevoerd, welke in werking trad op 1 januari 2020, waardoor deze provincie een handhavingssysteem kent met speciaal opgeleide inspecteurs, strikte sancties, en verhoogde aansprakelijkheid en transparantie om dierenwelzijn te vergroten.
Kunt u bevestigen dat deze praktijken alleen maar dankzij klokkenluiders, dierenrechtenactivisten en onderzoeksjournalisten in de openbaarheid zijn gekomen, en dat zonder die klokkenluiders, activisten en journalisten dit nooit naar buiten zou zijn gekomen?
Het kabinet kan dit niet bevestigen omdat het kabinet niet kan inschatten of deze zaken anders niet in de openbaarheid zouden zijn gekomen.
Kunt u bevestigen dat de Canadese deelstaat Ontario in reactie hierop een wet (Bill 156) heeft aangenomen die het klokkenluiders, activisten en journalisten vrijwel onmogelijk maakt om deze praktijken naar buiten te brengen en het naar buiten brengen van deze praktijken criminaliseert?5
Het kabinet kan niet bevestigen dat de Canadese Provincie Ontario Bill 156 heeft aangenomen in reactie op de eerder genoemde zaken. Bill 156 is bedoeld om dieren, de voedselvoorziening, boeren en anderen te beschermen tegen risico’s die ontstaan wanneer zonder voorafgaande toestemming plaatsen worden betreden waar vee wordt gehouden, of wanneer personen ongeoorloofde interacties aangaan met de dieren. De risico’s omvatten bijvoorbeeld het risico dat de dieren worden blootgesteld aan ziekte en stress, en mogelijke verontreiniging van de voedselketen6.
Canada is een democratische rechtsstaat met een levendig maatschappelijk debat en beschikt daarmee over de instrumenten om, bijvoorbeeld, kwesties aangaande dierenwelzijn te onderzoeken. Nederland en Canada werken nauw samen op gebied van vrijheid van meningsuiting en mediavrijheid, en nemen deze vrijheden in eigen land zeer serieus.
In het kader van CETA wordt regelmatig gesproken over het belang van dierenwelzijn.
Kunt u bevestigen dat deze wet ook het demonstratierecht bij slachthuizen in Ontario aan banden legt?
Bill 156 heeft geen gevolgen voor het demonstratierecht en de vrijheid om vreedzaam te protesteren op publiek terrein. Aangezien het demonstratierecht geen absoluut recht is, kan het aan beperkingen worden onderworpen, bijvoorbeeld in het belang van openbare orde en veiligheid of ter bescherming van de rechten en vrijheden van anderen. Het is aan de Canadese rechter te beoordelen of opgelegde beperkingen legitiem zijn.
Kunt u bevestigen dat verscheidende Canadese journalistenbonden en burgerrechtenorganisaties zich tegen deze wet hebben gekeerd, omdat deze wet in strijd is met basale burgerlijke vrijheden, zoals het recht op vrije meningsuiting?
Het kabinet heeft kennis genomen van het feit dat er vanuit verschillende belangengroepen kritiek is geuit op de wet. Canada is een goed functionerende rechtsstaat. Indien journalistenbonden en burgerrechtenorganisaties van mening zijn dat de wetgeving in strijd is met internationale mensenrechtenstandaarden, dan hebben zij de mogelijkheid om dit aan te kaarten via het nationale rechtssysteem in Canada.
Kunt u bevestigen dat in verscheidene Amerikaanse staten vergelijkbare wetgeving door rechtbanken ongrondwettig is verklaard omdat dit soort wetten strijdig zijn met fundamentele burgerrechten?
In lokale publieke media is te lezen dat rechtbanken in bepaalde staten in de Verenigde Staten wetten die in dit debat regelmatig door dierenrechtenactivisten «ag-gag» wetten worden genoemd ongrondwettig zouden hebben verklaard. De mate waarin deze wetten vergelijkbaar zijn met de Bill 156 varieert. Het is aan de rechter te om te bepalen of er van strijdigheid met fundamentele rechten sprake is.
Vindt u dat mensen wereldwijd het recht hebben om te weten waar hun voedsel vandaan komt, en dan met name waar dierlijke producten vandaan komen?
De regelgeving voor etikettering van levensmiddelen is opgenomen in diverse Nederlandse en Europese regelingen. De belangrijkste regeling de Europese Verordening (EU) Nr. 1169/2011 over Voedselinformatie aan consumenten met algemene regels voor de etikettering van levensmiddelen. Deze Verordening bevat regels voor zogenaamde «verplichte» en «vrijwillige» herkomstetikettering. «Verplichte» herkomstetikettering is van toepassing als weglating daarvan de consument kan misleiden met betrekking tot het werkelijke land van oorsprong of de plaats van herkomst van het levensmiddel. Naast Verordening (EU) Nr. 1169/2011 zijn er nog enkele Europese regelingen, waarin verplichte herkomstetikettering is opgenomen voor specifieke producten, zoals voor vers, gekoeld of bevroren vlees van varkens, schapen, geiten of pluimvee en voor producten zoals olijfolie en honing. «Vrijwillige» herkomstetikettering gaat over de situatie dat het land van oorsprong of de plaats van herkomst van het levensmiddel vrijwillig wordt vermeld en deze niet gelijk is aan het land van oorsprong of de plaats van herkomst van het primaire ingrediënt. In dit geval gelden er specifieke regels voor hoe deze «vrijwillige» herkomstetikettering moet worden vermeld. Deze Europese wetgeving geldt ook voor producten die vanuit derde landen naar de Europese Unie worden geëxporteerd.
Vindt u deze wet te rijmen valt met basale rechten en waarden, zoals het recht op vrije meningsuiting, het demonstratierecht, transparantie over waar voedsel vandaan komt en persvrijheid?
Vrijheid van meningsuiting is een universeel recht, neergelegd in diverse verdragen waaronder het Internationaal Verdrag inzake Burgerrechten en Politieke Rechten van de Verenigde Naties. Dit recht omvat het vergaren van en toegang tot informatie. Het is echter geen absoluut recht en kan onderworpen zijn aan beperkingen die bij wet zijn voorzien en nodig zijn in het belang van de rechten van anderen, nationale veiligheid, openbare orde, volksgezondheid of goede zeden.
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 5, heeft Bill 156 geen gevolgen voor het demonstratierecht en de vrijheid om vreedzaam te protesteren op publiek terrein. Aangezien het demonstratierecht geen absoluut recht is, kan het aan beperkingen worden onderworpen, bijvoorbeeld in het belang van openbare orde en veiligheid of ter bescherming van de rechten en vrijheden van anderen. Het is aan de Canadese rechter te beoordelen of opgelegde beperkingen legitiem zijn.
Vindt u het van modern leiderschap getuigen dat wanneer misstanden naar buiten komen die een overheid onwelgevallig zijn niet de misstanden, maar de boodschapper aangepakt wordt?
Het kabinet heeft geen aanleiding om te denken dat dit het geval is in Canada. Journalisten, activisten en klokkenluiders spelen immer een belangrijke rol in de samenleving en versterken de parlementaire democratie. Zij werpen licht op zaken die aandacht verdienen en mogelijk verder onderzocht moeten worden of aanpassing behoeven. Journalisten en andere maatschappelijke actoren kunnen dan ook – naast overheden – een rol spelen om bedrijven ter verantwoording te roepen.
Kunt u bevestigen dat een paar dagen nadatBill 156 is aangenomen de Canadese dierenrechtenactiviste Regan Russell van de Save Movement om het leven is gekomen nadat ze, terwijl ze vreedzaam bij een slachthuis demonstreerde, door een vrachtwagen die varkens vervoerde was overreden?6
Het kabinet heeft kennis genomen van de tragische dood van Regan Russell. De Halton Regional Police heeft een uitgebreid onderzoek uitgevoerd naar de omstandigheden van Russells dood. Er is geen bewijs gevonden van opzet. Er is een aanklacht op basis van de Highway Traffic Act (careless driving causing death) ingediend tegen de chauffeur van de vrachtwagen die het ongeluk heeft veroorzaakt.
Kunt u bevestigen dat de Canadese politie een onderzoek is gestart naar de dood van Regan Russell?7
Zie antwoord vraag 11.
Kunt u begrijpen dat veel Canadese dierenrechtenactivisten de dood van Regan Russell beschouwen als een gevolg van de steeds agressievere bejegening van dierenrechtenactivisten door zowel de Canadese overheid als de Canadese vertegenwoordigers van de dierindustrie?8
Het kabinet begrijpt dat dierenrechtenactivisten in Canada geschokt zijn door de dood van mede-activiste Regan Russell. Zoals beschreven in de antwoorden op vraag 4 en 5 staat het personen in Canada vrij om op vreedzame wijze te protesteren. Het kabinet ziet geen aanleiding om de tragische dood van Regan Russell en de bejegening van activisten met elkaar te verbinden.
Vreedzame activisten verdienen de bescherming van hun overheid. Naar onze overtuiging tracht Canada vreedzame activisten in eigen land zoveel mogelijk te beschermen onder internationale en nationale wet- en regelgeving. Zowel Nederland als Canada hebben in 2019 de Mensenrechtenraadresolutie over environmental human rights defenders gesteund, waarin wordt onderstreept dat staten een verantwoordelijkheid hebben om de rechten van mensenrechtenverdedigers, inclusief individuen die zich sterk maken voor rechten gerelateerd aan het milieu, te beschermen10.
Vindt u dat vreedzame activisten, waar ook ter wereld, de bescherming van hun overheid verdienen en dat een overheid die dit nalaat daarop aangesproken dient te worden?
Zie antwoord vraag 13.
Bent u bereid om bij de Canadese ambassadeur de vinger aan de pols te houden over de voortgang van het onderzoek naar de dood van Regan Russell?
Ja.
Bent u bereid om de wijze waarop dierenrechtenactivisten in Canada bejegend worden en in gevaar worden gebracht ter sprake te brengen in overleggen met uw Canadese ambtsgenoten en de Canadese ambassadeur?
Zie antwoord vraag 4.
Kunt u bevestigen dat Canada het eigen wetsvoorstel om de transportduur van levende dieren te verkorten in 2016, nadat Canada en de Europese Commissie het handelsverdrag tussen Canada en de EU (CETA) in 2014 hebben ondertekend, danig heeft afgezwakt ten opzichte van het oorspronkelijke voorstel in 2013?9 Zo nee, hoe zit het dan?
Dierenwelzijnseisen aan het vervoer van dieren zijn opgenomen in de federale wet- en regelgeving in Canada. Nadere toelichting en juridische inkadering van de vereisten is opgenomen in de Health of Animals Regulations, o.m. in deel XII.12 Per februari 2020 werd de regelgeving voor diergezondheid en dierenwelzijn tijdens het gehele transportproces aangescherpt.13 In het impact assessment bij de aanpassing van de Health of Animals Regulations wordt vermeld dat deze wijzigingen de vereisten meer in lijn brengen met Nieuw-Zeeland, Australië, de Verenigde Staten en de Europese Unie.
Via CETA is het mogelijk om in gesprek te blijven met Canada over dierenwelzijnseisen. Op 14 december 2018 is door de co-voorzitters van het CETA Regulatory Cooperation Forum onder andere gesproken over onderwerpen voor het werkplan van het Forum.14 Daarbij is afgesproken om het lange-afstand-transport van dieren als eerste onderwerp voor dierenwelzijn op te pakken. In het geactualiseerde werkplan staat een nadere planning en de voortgang van de activiteiten.15
Kunt u bevestigen dat het zo onzeker is dat de toch al niet bijster ambitieuze datum van het verplicht stellen van groepshuisvesting voor zeugen in Canada (1 juli 2024) gehaald wordt, dat u geen uitspraken kunt doen over of deze datum gehaald wordt?10 Zo nee, hoe zit het dan?
Een aanzienlijk deel van de dierenwelzijnseisen wordt in Canada niet op federaal niveau vastgesteld en loopt daarmee per provincie en territorium uiteen. Ten aanzien van de regulering van het dierenwelzijn in de varkenshouderij in Canada wordt op federaal niveau de Pig Code of Practice aangehouden, waar ook in de rechtbank aan kan worden gerefereerd.17 Codes of Practice worden opgesteld in consensus onder alle belanghebbenden in Code Development Committees die zijn opgericht op basis van de richtsnoeren van de National Farm Animal Care Council (NFACC). Op p. 11 van deze code worden de huidige en aankomende vereisten uiteengezet. Daarin staat dat groepshuisvesting voor zeugen voor de Canadese varkenshouderij op 1 juli 2024 verplicht gesteld wordt. Over het halen van de deze datum kan het kabinet geen uitspraken doen. Wel kunnen we aangeven dat wanneer een Code of Practice is ontwikkeld, alle belanghebbenden zich committeren aan de implementatie van die Code.
Kunt u bevestigen dat Canada in het Sanitaire en Phytosanitaire-comité van CETA heeft gelobbyd voor het verlagen van Europese standaarden voor de toelating van rund- en varkensvlees? Zo nee, hoe zit het dan?11
Het SPS comité onder CETA behandelt aangelegenheden met betrekking tot sanitaire en fytosanitaire maatregelen en biedt een forum om regelmatig informatie uit te wisselen die betrekking heeft op het regelgevingssysteem van elke partij (zie art. 5.14 en 26.2, lid 1, onder d van CETA). Deze taken blijven beperkt tot de uitvoerende en technische aspecten van CETA. Het comité heeft dus niet de bevoegdheid om Europese standaarden voor de toelating van rund- en varkensvlees te verlagen.
Het staat zowel Canada als de Europese Unie vrij om over eender welk SPS-gerelateerd onderwerp te spreken tijdens deze vergaderingen.
Het kabinet kan uitsluiten dat het comité EU-wetgeving heeft gewijzigd. Zoals eerder aangegeven heeft het comité geen bevoegdheid om EU-wetgeving te wijzigen. Dat is alleen maar mogelijk door de EU, op basis van de door de EU-verdragen voorgeschreven besluitvormingsprocedures.
Kunt u zich herinneren dat u in november vorig jaar in Buitenhof heeft gezegd dat u samen met Canada optrekt als het gaat om dierenwelzijn, en dat als dat met Canada niet lukt, het met geen enkel land lukt? Kunt u zich herinneren dat u heeft gezegd dat CETA leidt tot eenrace to the top, onder meer op het gebied van dierenwelzijn?12 Vindt u dat Canada als bevriende natie uw vertrouwen beschaamd heeft?
Zoals blijkt uit de beantwoording op voorgaande vragen deelt het kabinet de in de vraagstelling gesuggereerde karakterisering van de situatie in Canada niet. Van een beschamen van vertrouwen is dan ook geen sprake.
Erkent u dat Canada door het inperken van rechten van journalisten en klokkenluiders om misstanden in de dierindustrie aan de kaak te stellen, door het criminaliseren van journalisten en klokkenluiders, door het inperken van het demonstratierecht van dierenrechtenactivisten, door koste wat kost proberen te verbergen wat zich in de Canadese dierindustrie afspeelt, door het afzwakken van eigen wetgeving over het terugbrengen van transporttijden, door eigen wetgeving over groepshuisvesting voor zeugen niet serieus te nemen en door te lobbyen voor de verlaging van Europese standaarden voor rund- en varkensvlees sinds het ondertekenen van CETA in 2014 in de dierindustrie geenszins de race naar de top heeft ingezet, maar eerder een race de andere kant op?
Zie antwoord vraag 20.
Uitgevoerde doodvonnissen in Bahrein |
|
Lilianne Ploumen (PvdA) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
![]() |
Is u het u bekend hoeveel doodvonnissen zijn uitgevoerd in Bahrein sinds 2017?1 Zo ja, kunt u een overzicht geven? En zo nee, waarom niet?
Volgens Bahreinse mensenrechtenorganisaties zijn er momenteel 18 personen veroordeeld tot de doodstraf sinds 2017. Omdat de autoriteiten deze personen als terroristen of supporters van terrorisme beschouwt, zijn er geen officiële cijfers beschikbaar.
In hoeveel gevallen heeft u in bilateraal verband bezwaar gemaakt tegen het uitvoeren van de doodstraf? En heeft u dat mondeling of schriftelijk gedaan?
Bezwaar tegen de doodstraf wordt zowel mondeling besproken in bilaterale contacten als schriftelijk gecommuniceerd. Op mondelinge wijze bijvoorbeeld tijdens de hoogambtelijke consultaties tussen Nederland en Bahrein die vorig jaar in april plaatsvonden. Voor het antwoord op uw vraag omtrent de schriftelijke correspondentie verwijs ik u graag naar het antwoord op vraag 7.
Deelt u de mening dat de situatie in de gevangenissen in Bahrein zorgelijk is en dat de verhalen over martelingen die naar buiten komen zeer zorgelijk zijn? En zo ja, heeft u die zorgen ook overgebracht in bilateraal verband? En is dat mondeling of schriftelijk geweest?
Zorgen over detentieomstandigheden en de mensenrechtensituatie in het algemeen in Bahrein worden in alle hoogambtelijke, diplomatieke en politieke contacten aan de orde gesteld. Het kabinet blijft zich hiervoor inzetten.
In welke gremia en op welk niveau in uw contacten met de overheid van Bahrein brengt u de mensenrechtensituatie ter sprake?
Het kabinet zet zich in internationale gremia, waaronder de VN-Mensenrechtenraad, in om zorgelijke mensenrechtensituaties waar ook ter wereld aan te kaarten. Nederland steunt actief de periodieke landen-examens van de VN op het gebied van de mensenrechten (de zogeheten Universal Periodic Review -UPR-) en volgt nauwlettend de opvolging van de aanbevelingen door de deelnemende landen. Bahrein werd tijdens de laatste UPR in 2017 stevig aangesproken op de krimpende ruimte voor het maatschappelijk middenveld, vrijheid van meningsuiting en vrijheid van vereniging en demonstratie, en opgeroepen tot de instelling van een moratorium op de doodstraf. De volgende UPR voor Bahrein staat gepland voor 2022.
Voor de verdere beantwoording verwijs ik u graag naar het antwoord op vraag 6.
In hoeveel gevallen laat u de rechtszaken tegen mensenrechtenverdedigers, journalisten en politieke gevangen volgen?
Het Koninkrijk der Nederlanden heeft geen diplomatieke vertegenwoordiging in Bahrein. De Ambassade in Koeweit is geaccrediteerd voor Bahrein en heeft regelmatig contact met ambassades van Europese landen en de EU Delegatie in Bahrein over de mensenrechtensituatie in dat land en specifiek de gevangenisomstandigheden, het recht op een eerlijk proces en de doodstraf. De Nederlandse Ambassade in Koeweit, de EU Delegatie en partnerambassades in Manama wonen ook rechtszittingen in Bahrein bij. Hiermee wordt een duidelijk signaal afgegeven dat Nederland en de EU waarde hechten aan een eerlijke procesgang en respect voor mensenrechten. Het kabinet blijft zich hiervoor inzetten.
Daarnaast wordt de mensenrechtensituatie in Bahrein besproken in EU-verband in de regionale Raadswerkgroep, de Raadswerkgroep voor mensenrechten en de informele mensenrechtendialoog tussen Bahrein en de Europese Dienst voor Extern Optreden, waarvan de meest recente in november 2019 heeft plaatsgevonden. Ook drukt de EU zich regelmatig via verklaringen uit over de mensenrechtensituatie in dat land. Zo sprak de EU zich dit jaar al tweemaal uit tegen het gebruik van de doodstraf (antwoord vraag 7). Tot slot bracht de EU de mensenrechtensituatie in Bahrein op in 2019 in de Mensenrechtenraad tijdens een speech over zorgwekkende landensituaties.
Heeft u contact met uw Europese collega’s over de mensenrechtensituatie in Bahrein, in het bijzonder over de martelingen, de omstandigheden waaronder mensen gevangen zitten en de uitvoering van de doodstraf? Zo nee, waarom niet? En zo ja, wat levert dit op?
Zie antwoord vraag 5.
In hoeverre bent u bereid zich in te spannen om te komen tot een gezamenlijke Europese oproep tot een moratorium op het uitvoeren van de doodstraf in Bahrein?
Nederland is principieel tegen de doodstraf, bepleit de afschaffing van de doodstraf onder alle omstandigheden wereldwijd en trekt hierin op in EU-verband. Deze welbekende positie wordt uitgedragen in bilaterale contacten met landen waar de doodstraf wordt toegepast, zoals Bahrein en in multilaterale fora zoals de VN. Mede op Nederlands aandringen zijn er begin dit jaar3 en recentelijk4 EU-verklaringen uitgegaan over recente doodsvonnissen in Bahrein waarin het gebruik van de doodstraf wordt veroordeeld en Bahrein wordt opgeroepen tot omzetting van alle veroordelingen tot de doodstraf en een moratorium op de uitvoering in te stellen als eerste stap naar algehele afschaffing. Het kabinet blijft de situatie aandachtig volgen en zal zich hiervoor blijven inzetten.
Is er een gezamenlijke EU strategie tegen grootschalige mensenrechtenschendingen in het Midden-Oosten? Zo ja, wat houdt deze in? En zo nee, zou die er moeten zijn?
De EU heeft een Actieplan voor Mensenrechten en Democratie opgesteld (2015–2019) evenals landenstrategieën. Het Actieplan voor de periode 2020–2024, momenteel in onderhandeling, bouwt daarop voort, en kent een centrale plaats toe aan de bevordering van burgerlijke en politieke vrijheden in derde landen. Jaarlijks rapporteert de EU over de uitvoering van het actieplan en de landenstrategieën5. De mensenrechtensituaties in de landen in het Midden-Oosten komen hierin uitgebreid aan bod. Daarnaast voert de EU een aantal formele en informele mensenrechtendialogen waaronder met landen in het Midden-Oosten en de Golfregio zoals Bahrein, Koeweit, de Verenigde Arabische Emiraten en Qatar.
De consultatie van de Wet houdende wijziging van de Jeugdwet en enige andere wetten |
|
Martin Wörsdörfer (VVD), Rens Raemakers (D66) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
![]() ![]() |
Herinnert u zich het laatste algemeen overleg Jeugd van 23 juni 2020?
Ja, ik herinner me het algemeen overleg van 23 juni en ik herinner me de uitspraak. Het streven is altijd geweest om het wetsvoorstel deze zomer in consultatie te laten gaan, zoals ook is toegezegd in de Kamerbrief over Perspectief voor de jeugd van 20 maart1 en 17 juni2 en ook is besproken in alle overleggen en bijeenkomsten met partijen in het afgelopen half jaar. Op 23 juni was nog niet helemaal duidelijk of dat ook echt zou lukken, vandaar de slag om de arm.
Herkent u het citaat: «Ik hoop de wet in consultatie te kunnen laten gaan na de zomer. Dat was de eerste vraag van de heer Wörsdörfer. Ik hoop die wet in consultatie te laten gaan na de zomer.»?
Zie antwoord vraag 1.
Was het u op 23 juni 2020 nog onbekend dat de consultatie zou starten op 10 juli 2020? Zo nee, waarom heeft u, nota bene desgevraagd, niet verteld dat de consultatie niet na de zomer maar al op 10 juli 2020 zou starten?
Zie antwoord vraag 1.
Bent u bekend met het feit dat de consultatieperiode vrijwel geheel samenvalt met de vakantieperiodes in regio’s noord, zuid en midden?
Ja, dat is mij bekend. Daarom is de consultatieperiode ruim 8 weken (dus tot en met 6 september).
Vindt u dat gemeenten en anderen zo voldoende tijd, kans en ruimte hebben om op de wetsvoorstellen te reageren?
In het afgelopen jaar zijn de contouren van dit concept wetsvoorstel gedeeld en besproken met vele partijen. Hierbij is aangegeven dat het streven was om het wetsvoorstel in de zomer van 2020 in consultatie te laten gaan, zodat daarmee rekening kon worden gehouden. Daarnaast is gekozen om de consultatie voor 8 weken open te stellen zodat alle partijen gelegenheid hebben om op de voorstellen te reageren.
Bent u van plan, nu de consultatie in de vakantieperiode is gestart, om extra aandacht te genereren voor de mogelijkheid te reageren op het betreffende wetsvoorstel?
Alle personen en partijen die in het afgelopen jaar op één of andere wijze zijn betrokken bij de totstandkoming van het concept wetsvoorstel zijn persoonlijk geïnformeerd over de consultatie. Daarnaast is er op meerdere communicatiekanalen aandacht gevraagd voor de consultatieperiode van het concept wetsvoorstel. Ik zal de oproep om te reageren in de komende weken herhalen.
Bent u bereid de consultatieperiode eventueel te verlengen, als blijkt dat gemeenten of andere betrokkenen in tijdnood komen om een gedegen reactie te geven? Zo nee, waarom niet?
Ik wil graag dit najaar nog met uw Kamer bespreken hoe ik met de opbrengst uit de consultatie wil omgaan en ben daarom niet van plan om de consultatieperiode in zijn algemeenheid te verlengen.
Het bericht dat Turkije het S400-luchtafweersysteem getest heeft op F-35- en F22-toestellen |
|
Joël Voordewind (CU) |
|
Ank Bijleveld (minister defensie) (CDA), Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
![]() |
Kunt u het bericht bevestigen op de website www.armyrecognition.com dat Turkije het S400-luchtafweersysteem getest heeft op F-35- en F22-toestellen?1 Zo nee, acht u het van belang dit bericht te verifiëren en gaat u dit ook doen?
Ik heb kennis genomen van de berichtgeving op de website van armyrecognition.com. Ik kan dit bericht niet bevestigen. Nederland onderhoudt nauw contact met partnerlanden over de veiligheid van onder meer het F-35-systeem, waarbij gebruik wordt gemaakt van geëigende (militaire) informatiebronnen.
Hoe beoordeelt u deze actie van NAVO-lid Turkije?
Het kabinet heeft grote zorgen over de aanschaf en het in gebruik nemen van het S-400 systeem door Turkije. Conform de motie van het lid Van Helvert c.s. (Kamerstuk 28 676, nr. 294, d.d. 5 juli 2018) heeft het kabinet deze zorgen meerdere malen uitgesproken in zowel bilateraal als NAVO-verband.
Wat zegt de test over destealthcapaciteiten van de F-35?
Zoals al eerder gemeld in Kamerbrief 26 488, nr. 455 (d.d. 10 december 2019) moet de F-35 voldoen aan de gestelde operationele en technische eisen, waaronder die betreffende stealth eigenschappen.Stealth maakt niet geheel onzichtbaar, maar verkleint de kans op detectie aanzienlijk. Over de specifieke operationele capaciteiten van de F-35 inclusief beweringen over eventuele kwetsbaarheden van het systeem kan ik uw Kamer vanuit veiligheidsoverwegingen geen verdere informatie doen toekomen.
Wat is precies de waarde van destealth-capaciteiten van de F-35 als het Russische S-400 raketsysteem kennelijk in staat is de F-35 te traceren? Was bij de keuze voor de F-35 bekend dat moderne luchtverdedigingssystemen het toestel kunnen waarnemen?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u van mening dat destealth-technologie van de F-35 nog steeds actueel genoeg is om de hogere kosten van het toestel en de beperking van andere capaciteiten van het toestel te kunnen compenseren?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u van mening dat deze Turkse test in de bijeenkomst van de NAVO-Ministers van Defensie aan de orde gesteld dient te worden?
Conform de motie van het lid Van Helvert c.s. (Kamerstuk 28 676, nr. 294, d.d. 5 juli 2018) heeft het kabinet al meerdere malen in NAVO-verband zorgen uitgesproken over de aanschaf en het in gebruik nemen van de S-400 door Turkije. De eerstvolgende bijeenkomst van NAVO-ministers van Defensie is in oktober 2020. Als er tegen die tijd reden is het punt aan de orde te stellen, zal ik dat doen. Echter, op basis van de informatie waar het kabinet momenteel over beschikt, zie ik daartoe op dit moment geen aanleiding.
Met de kankerverwekkende stof PCA vervuilde paracetamol |
|
Joba van den Berg-Jansen (CDA) |
|
Tamara van Ark (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Op welke termijn wilt u dat de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) onderzoek doet naar de vraag of paracetamol met de grondstof PCA aan de normen voldoet?1 2
Het College ter Beoordeling van Geneesmiddelen (CBG) is in overleg met de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) nagegaan of er aanwijzingen zijn dat er batches paracetamol in Nederland zijn verkocht waarvan de toegestane limieten van onzuiverheden zijn overschrijden. Achtergrond en bevindingen zijn neergelegd in de «Rapportage paracetamol & PCA».
Kunt u aangeven wat de reden is voor het grote verschil tussen de normen die de European de European Medicines Agenncy (EMA) en de European Food Safety Authority (EFSA) hanteren met betrekking tot wat een veilige hoeveelheid PCA is? Wat zijn de normen van het College ter Beoordeling van Geneesmiddelen (CBG) en van de Nederlandse Voedsel en Warenautoriteit (NVWA)?
De Europese geneesmiddelautoriteiten hanteren de normen van de International Council for Harmonisation of Technical Requirements for Pharmaceuticals for Human Use (ICH). De NVWA hanteert de door EFSA geadviseerde normen. Het verschil tussen de als veilig toegestane hoeveelheden wordt in dit specifieke geval bepaald door het hanteren van het criterium van genotoxiciteit (vermogen om DNA aan te tasten) door para-chlooraniline (PCA) en door de gebruikte rekenmethode. In de «Rapportage paracetamol & PCA» gaan het CBG en de IGJ nader in op de achtergrond.
Kunt u aangeven wat de normen zijn die Nederland hanteert en wat de normen zijn die buurlanden in West-Europa hanteren?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening van de hoogleraren die in het artikel van NRC worden aangehaald, die aangeven dat de blootstelling aan genotoxische carcinogenen zo laag zou moeten zijn als redelijkerwijs haalbaar is, en dat daarom paracetamol helemaal niet met PCA vervuild zou moeten zijn? Zo nee, waarom niet?
Internationale afspraken over de controle van mutagene onzuiverheden in geneesmiddelen liggen vast in de richtlijn ICH M7. Hierin wordt beschreven dat de aanwezigheid van (potentieel) mutagene onzuiverheden in een geneesmiddel dient te worden beperkt tot het niveau waarop een mogelijk risico op het ontstaan van kanker bij mensen door blootstelling aan deze potentieel mutagene onzuiverheden verwaarloosbaar is. De geschiktheid van deze internationale afspraken is recent nogmaals bevestigd tijdens discussies in het kader van een Europese procedure over nitrosamines.3 De conclusie van deze discussie was dat het de voorkeur heeft om het vermijdbaarheidsprincipe niet toe te passen. Het hanteren van de limieten voor acceptabele inname zoals beschreven in ICH M7 is voldoende om de patiëntveiligheid te garanderen. Het vermijdbaarheidsprincipe beperkt de mogelijkheden in de productie van geneesmiddelen, wat nadelige consequenties voor de beschikbaarheid van geneesmiddelen kan hebben. Daarom zou toepassing van dit principe juist een risico voor de patiënt kunnen vormen.
De WHO en de European Chemicals Agency (ECHA) hanteren dezelfde normen als die van de ICH.
Hoeveel procent van de paracetamol markt heeft het Chinees bedrijf Anqiu Luán in Nederland?
Ik beschik niet over deze informatie.
Klopt het dat het CBG vanwege Europese regelgeving niet mag vermelden aan welke firma’s Anqiu Luán hun grondstoffen levert in Nederland, zoals de woordvoerder van het CBG meldt? Zo ja, op basis van welke regelgeving is dat het geval? En waarom kunnen de namen van deze bedrijven in Italië wel gewoon openbaar gemaakt worden?
Het CBG verstrekt geen gegevens op basis van gezamenlijke afspraken. Het is aan de fabrikant zelf om deze gegevens openbaar te maken. Het CBG heeft dit beleid uitgewerkt in haar WOB beleid:
Zaken die met openbaarheid te maken hebben, worden op basis van nationale wetgeving uitgevoerd. De Nederlandse bevoegde autoriteit – het College ter Beoordeling van Geneesmiddelen (CBG) – baseert zich om die reden bij de uitvoering van openbaarheidsvraagstukken op de Wet openbaarheid van bestuur (WOB). Uitgangspunt van de WOB is dat alle documenten die het CBG onder zich heeft en betrekking hebben op een bestuurlijke aangelegenheid die het CBG aangaat, openbaar zijn. Informatie moet alleen vertrouwelijk worden gehouden wanneer deze vallen onder een van de in de artikel 10 en 11 van de WOB genoemde uitzonderingen, zoals nu het geval is.
Bij de beoordeling of een uitzonderingsgrond van toepassing is gebruikt het CBG onder meer een richtsnoer waarvan de inhoud is afgestemd tussen de Europese medicijnautoriteit EMA en het Europese samenwerkingsorgaan van nationale bevoegde autoriteiten (HMA). In dit richtsnoer is aangegeven dat fabrikant(en) van de werkzame stof(en) en de plaats(en) waar deze stoffen worden gefabriceerd commercieel vertrouwelijke informatie is. Dit betekent dat deze informatie in de regel niet kan worden vrijgegeven. Voor de toepassing van dit richtsnoer wordt onder «commerciële vertrouwelijke informatie» verstaan alle informatie die niet in het publieke domein of openbaar beschikbaar is en wanneer openbaarmaking het economisch belang of de concurrentiepositie van de eigenaar van de informatie kan ondermijnen.
In het werkdocument van het CBG waarin basisafspraken betreffende de invulling van de uitzonderingsgronden zijn uitgewerkt, is op basis van de Europese richtsnoer bepaald dat in het kader van artikel 10, eerste lid, aanhef en sub c van WOB als vertrouwelijke bedrijfs- en fabricagegegevens de namen van fabrikanten of leveranciers van werkzame stoffen en hulpstoffen en oplosmiddelen niet vrij worden gegeven.
Tot op heden heeft het CBG binnen het hierboven geschetste uitvoeringskader geen informatie openbaar gemaakt over grondstoffabrikanten wanneer die informatie gerelateerd is aan een specifiek geneesmiddel. Wel maakt het CBG bekend wie de fabrikant vrijgifte is. Dit is de fabrikant die verantwoordelijk is voor vrijgifte van een batch van het geneesmiddel. Gegevens betreffende deze fabrikant zijn vermeld in de bijsluiter van het geneesmiddel en kunnen in de Geneesmiddeleninformatiebank van het CBG worden geraadpleegd. Hierdoor kunnen in geval van een veiligheidsprobleem snel maatregelen worden genomen indien dit uit oogpunt van volksgezondheidsbescherming nodig mocht zijn. Ook deze werkwijze is Europees afgestemd.
Dat een andere lidstaat, in dit geval Italië, voor de nationale situatie een grondstofleverancier wel bekend maakt lijkt het gevolg van de beleidsvrijheid van lidstaten binnen de Europese Unie als het gaat over openbaarheidsvraagstukken. Hierdoor kunnen lidstaten ten aanzien van dezelfde vraagstukken verschillende uitkomsten genereren. Zoals hiervoor is aangegeven, heeft de Nederlandse bevoegde autoriteit CBG deze beleidsvrijheid ingevuld door aansluiting te vinden bij binnen de Europese Unie afgestemde richtsnoeren.
De informatie aan welke firma’s Anqiu Luán grondstoffen levert, hoeft niet openbaar gemakt te worden, omdat er geen sprake is van een uitzonderlijke situatie zoals in de WOB vermeld.
Bent u bereid alsnog openbaar te maken aan welke firma’s Anqiu Luán grondstoffen levert? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 6.
Worden er normaliter steekproefsgewijze controles gedaan met betrekking tot deze over de counter geneesmiddelen? Zo ja, door wie?
De IGJ houdt toezicht op de bereiding, de kwaliteit en het gebruik van geneesmiddelen. De fabrikant is verantwoordelijk voor de kwaliteit van de producten. De IGJ houdt toezicht op de kwaliteit van de producten na toelating op de markt door middel van steekproefsgewijs onafhankelijk post-marketingonderzoek. Hierbij wordt onderzocht of geneesmiddelen die op de markt zijn, voldoen aan de specificaties die zijn geregistreerd bij de aanvraag voor de handelsvergunning. Dit laboratoriumonderzoek vindt plaats bij het RIVM. Het RIVM rapporteert hierover aan de IGJ. Het RIVM is ook onderdeel van het netwerk van Official Medicines Control Laboratories (OMCL), een Europees netwerk waarin steekproefsgewijs geneesmiddelen worden onderzocht op de kwaliteitseisen van het product. In 2019 zijn door deze laboratoria ruim 400 producten, die ook op de Nederlandse markt zijn toegelaten, onderzocht. Door IGJ en ook binnen het OMCL netwerk zijn op dit moment geen onderzoeken aan «over-the-counter» geneesmiddelen, met name paracetamol, voorzien. In 2018 en 2019 zijn in OMCL verband enkele producten met 500 mg en 1.000 mg paracetamol onderzocht op de product specificaties die gesteld zijn in het desbetreffende registratiedossier. Deze producten voldeden aan de gestelde eisen. In de «Rapportage paracetamol & PCA» gaan het CBG en de IGJ nader in op de achtergrond.
Is er overleg met verkooppunten zoals drogisterijen, apotheken en supermarkten over het mogelijk uit de schappen halen van vervuilde producten? Zo ja, wat zijn de afspraken? Zo nee, waarom is er geen overleg?
Ondanks alle internationale kwaliteitssystemen die de kwaliteit van geneesmiddelen moeten borgen, komt het voor dat er bij geneesmiddelen kwaliteitsdefecten optreden. Bijvoorbeeld aangetoonde onzuiverheden in hoeveelheden die uitkomen boven een vastgestelde limiet. Bij dergelijke situaties werken CBG en IGJ nauw samen in de aanpak. Een registratiehouder is verplicht een dergelijk kwaliteitsdefect te melden. Als een dergelijk kwaliteitsdefect dermate ernstig is dat het nodig is om producten terug te halen uit de markt, wordt daarbij altijd contact gezocht met betrokken beroepsgroepen, zoals koepels van apotheken, drogisten, voorschrijvers en patiëntenverenigingen. In dit specifieke geval was geen sprake van een kwaliteitsdefect en geen reden om een product uit de markt te halen. Er is daarom geen aanleiding geweest voor overleg met verkooppunten.
Heeft de IGJ aan u bevestigd dat zij daadwerkelijk onderzoek gaat doen? Op welke termijn wordt de Kamer over de uitkomsten van dit onderzoek geïnformeerd?
Zie mijn antwoord op vraag 1.
De mogelijke ontslaggolf in het openbaar vervoer. |
|
Cem Laçin |
|
Stientje van Veldhoven (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (D66) |
|
Wat is uw reactie op de berichtgeving dat er een mogelijke ontslaggolf in het openbaar vervoer aan zit te komen?1, 2
In het NOVB ben ik met vervoerders en medeoverheden in gesprek over de ontwikkelingen in het OV en de maatregelen die kunnen worden genomen om de continuïteit daarvan te borgen in de huidige omstandigheden. Het kabinet heeft met een beschikbaarheidsvergoeding voor het openbaar vervoer voor 2020 besloten de OV-sector te ondersteunen om het vereiste vervoeraanbod te kunnen blijven bieden.
Welke acties gaat u ondernemen om te voorkomen dat personeel dat de afgelopen maanden nog onmisbaar was om ons land draaiende te houden, straks massaal op straat wordt gezet?
Zie antwoord vraag 1.
Is het toegestaan voor vervoersbedrijven om eenzijdig routes aan te passen en frequenties te verlagen? Zo nee, wat gaat u doen om te voorkomen dat dat gebeurt?
Provincies en vervoerregio’s zijn opdrachtgever voor het regionaal OV. Zij hebben in hun concessies afspraken vastgelegd over de dienstregelingen en de te volgen procedure bij wijziging daarvan. De afspraak die ik in het NOVB met de sector heb gemaakt is dat met een optimale inzet van personeel en materieel wordt gestreefd naar een maximale capaciteit, zodat alle mensen die met het OV bijvoorbeeld naar hun werk of studie willen, dit ook veilig kunnen.
Bent u het ermee eens dat, met het oog op de klimaatplannen, juist meer – of in ieder geval niet minder – gereisd moet worden met het openbaar vervoer? Zo nee, waarom niet?
Mijn beleid is erop gericht gebruik van het OV te stimuleren. Inderdaad draagt dat bij aan de doelstellingen van het klimaatbeleid.
Wat vindt u van het feit dat bedrijven die miljoenen overgemaakt hebben gekregen alsnog overwegen hun personeel te ontslaan en hun diensten uit te kleden?
Bedrijven hebben het verzoek gekregen een volwaardige dienstregeling te blijven uitvoeren, terwijl duidelijk was dat er veel minder reizigers en reizigersinkomsten zijn en waren. Het Rijk vergoedt met de beschikbaarheidsvergoeding in 2020 niet alle kosten, een deel van het verlies wordt door de bedrijven gedragen.
Ik begrijp dat bedrijven voor komende jaren niettemin anticiperen op achterblijvende reizigersaantallen en hun dienstregelingen en bedrijfsvoering daarop aanpassen. De mate waarin zij dit doen is afhankelijk van het verloop van de pandemie en het effect daarvan op het reisgedrag en eventuele beperkende maatregelen die door de overheid worden opgelegd. Vanwege deze samenhang ben ik in het NOVB in gesprek met de sector om de keuzes die gemaakt worden door Rijk, provincies en vervoerders zo goed mogelijk op elkaar af te stemmen. De beschikbaarheid van kwalitatief goed OV voor de reiziger staat daarbij voorop.
Welke plannen, als blijkt dat de gebruiksvergoeding onvoldoende is, liggen er klaar of bent u aan het voorbereiden om de kwaliteit van het openbaar vervoer te garanderen zodat het voor mensen een realistisch alternatief voor de auto blijft?
Zie het antwoord op de vorige vraag. Na het bekend maken van de beschikbaarheidsvergoeding zijn Rijk, provincies en vervoerregio’s in gesprek gegaan met vervoerders over het perspectief op 2021 en verder. Die gesprekken zijn nog niet afgerond.
Bent u het ermee eens dat voor eventueel aanvullende steunmaatregelen vervoerders openbaarheid moeten geven over hun cijfers, immers kan de topman van Transdev in slechte tijden vertellen dat zijn bedrijf 20 tot 30 miljoen euro in de min gaat terwijl we niks weten over de winst in de goede jaren? Zo nee, waarom niet en waarom vindt u deze selectieve berichtgeving over winst en verlies acceptabel?
In het kader van de beschikbaarheidsvergoeding zijn alle vervoerders transparant richting het Rijk over hun gerealiseerde en geprognotiseerde kosten en opbrengsten. Het gaat hierbij echter om bedrijfsvertrouwelijke gegevens, die vervoerders niet openbaar hoeven te maken.
Welke bijdrage leveren de aandeelhouders en de moederbedrijven van de vervoersbedrijven in het financieren van de continuïteit?
In algemene zin geldt dat aandeelhouders en moederbedrijven leningen kunnen verstrekken of garant kunnen staan voor het aantrekken van extra financiering. Bij de beschikbaarheidsvergoeding geldt dat de vervoerders zelf een deel van het kosten (7%) moeten nemen. Of zij dat uit hun eigen vermogen dekken, leningen aantrekken of dat zij (buitenlandse) aandeelhouders hiervoor aanspreken is aan de vervoerders zelf.
Bent u het ermee eens dat een grote ontslaggolf en het inperken van de dienstverlening bij commerciële vervoersbedrijven het failliet aantoont van marktwerking in het openbaar vervoer en wat bent u van plan om hierin te veranderen?
Niemand had kunnen voorzien dat deze uitzonderlijke omstandigheden zouden optreden. De bedrijfsvoering van ieder bedrijf is hier niet tegen opgewassen, ongeacht of er sprake is van een commercieel bedrijf of een staatsdeelneming.
Recent heb ik uw Kamer een onderzoek gestuurd naar de Effecten van openbaar aanbesteden in het openbaar vervoer. Dit onderzoek toont aan dat het aanbod van het openbaar vervoer, de efficiency en de klanttevredenheid in de afgelopen twee decennia over de gehele linie is gegroeid. Zowel bij aanbestede trajecten als daar waar het OV is inbesteed en onderhands gegund. Dit laat zien dat alle betrokkenen in de OV-sector heel goed werk leveren. Voor mij is de Corona-crisis geen aanleiding om een goed functionerend systeem te veranderen.
Het bericht ‘Oud-topman RIVM: “We moeten meer testen, anders blijft het een smeulende veenbrand”' |
|
Henk van Gerven , Maarten Hijink |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
Wat is uw reactie op het bericht «Oud-topman RIVM: «We moeten meer testen, anders blijft het een smeulende veenbrand»»?1
Deelt u de mening dat het enkel testen van personen met klachten onvoldoende is, aangezien 40–45% van de besmettingen van asymptomatische personen komt? Kunt u uw antwoord toelichten?
Kunt u reageren op de volgende constatering uit het onderzoek: «Als 30% van alle besmettingen asymptomatisch verloopt, missen we die in de opsporing. Als daarna nog eens 45% van de andere 70% besmettelijk is vóór de ziekte zich ontwikkelt, dan missen we nog eens 31,5% en hebben we een screeningsprogramma dat zich nog maar voor 38,5% kan richten op de doelgroep»? Deelt u de mening dat dit onacceptabel is?
Kunt u reageren op de stelling van de onderzoekers dat als we de viruscirculatie verder willen terugduwen enkel de R0 onder de 1 houden niet voldoende is en er veel meer getest moet worden?
Kunt u reageren op de stelling van de onderzoekers dat voor een indamstrategie het ook noodzakelijk is om brandhaarden of «superspreading» tijdig onder controle te krijgen en dat hiervoor aanvullende maatregelen op het contactonderzoek nodig zijn zoals het actief testen en opsporen van besmettingen bij mensen die in risicogebieden waren, het monitoren van kwetsbare mensen en risicogroepen alsook het testen van verzorgenden en bezoekers van deze risicogroepen?
Wat vindt u van de suggestie om systematischer te zoeken naar weinig onderzochte Covid-19 symptomen die zogenaamd asymptomatische patiënten wellicht wel degelijk hebben, om zo besmettingen beter in beeld te brengen?
Hoe kan het dat het Outbreak Management Team, ondanks de feiten, niet zo gelooft in asymptomatische verspreiding en dit dus onderbelicht blijft in het testbeleid?
Het bericht ‘Gedeputeerde kaart oneerlijke concurrentie busaanbesteding aan in Brussel’ |
|
Hilde Palland (CDA), Mustafa Amhaouch (CDA) |
|
Mona Keijzer (staatssecretaris economische zaken) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Gedeputeerde kaart oneerlijke concurrentie busaanbesteding aan in Brussel»?1
Ja.
Welke kansen ziet u om, in lijn met het standpunt van het kabinet dat wederkerigheid en een gelijk speelveld het uitgangspunt moeten zijn voor een eerlijke (wereld)markt, én in de wetenschap dat deze wederkerigheid vanuit China richting Europese bedrijven ontbreekt, gelijke toegang tot elkaars markt te borgen/af te dwingen en te handhaven, bijvoorbeeld door hierover in handelsverdragen afspraken te maken?
Ik ben voorstander van meer wederkerigheid tussen derde landen, zoals China, en de Europese Unie (EU) als het gaat om de toegang tot de markt voor overheidsopdrachten. Op basis van de Europese aanbestedingsrichtlijnen hebben Nederlandse – en andere Europese – aanbestedende diensten reeds de mogelijkheid om inschrijvingen niet toe te laten van bedrijven die zijn gevestigd in landen die niet zijn aangesloten bij de Overeenkomst inzake overheidsopdrachten (Government Procurement Agreement, GPA) van de WTO. Hetzelfde geldt voor bedrijven gevestigd in landen waarmee de EU geen bilaterale handelsovereenkomst heeft gesloten die toegang geeft tot de Europese markt voor overheidsopdrachten. In de praktijk zie je echter dat bedrijven uit derde landen aanbestedingen in Europa kunnen winnen, terwijl aanbestedingen in deze derde landen voor Europese bedrijven in feite niet toegankelijk zijn. Daarbij speelt mee dat een reeds binnen de interne markt gevestigde dochtermaatschappij van een moederbedrijf uit een derde land als Europees beschouwd moet worden en niet op grond van de herkomst van het moederbedrijf uitgesloten kan worden.
Ik vind het daarom positief dat in Europees verband voortgang gemaakt wordt met de besprekingen van het voorstel voor het International Procurement Instrument (IPI). Het IPI bevordert meer wederkerigheid op markten voor overheidsopdrachten in derde landen voor EU-bedrijven, aangezien het door fictieve prijsopslagen derde landen ertoe beweegt om zich bij de GPA aan te sluiten of om een bilaterale handelsovereenkomst met de EU af te sluiten waarin afspraken over toegang tot de markten voor overheidsopdrachten worden gemaakt. Wederkerigheid alleen garandeert overigens nog geen gelijk speelveld. Ik vind het belangrijk ook dat te borgen. In antwoord 3 en 6 ga ik in op mogelijkheden om een gelijker speelveld te bewerkstelligen tussen Europese bedrijven en bedrijven uit derde landen.
Hoe staat u tegenover het voorstel van de Overijsselse gedeputeerde Van Hijum om het mogelijk te maken bij regionale aanbestedingen drempels op te werpen tegen bedrijven uit landen die hun markten afschermen, staatssteun bieden of beide?
Ik ben het met gedeputeerde Van Hijum eens dat het van belang is om meer wederkerigheid te bewerkstelligen en om oneerlijke concurrentie door marktverstorende overheidssteun bij aanbestedingen tegen te gaan. Ik zet mij daarom in om deze problemen zoveel mogelijk op te lossen. Naast de besprekingen over het IPI worden in Europees verband instrumenten verkend die gericht zijn op het adresseren van marktverstorende overheidssteun. In dat kader heeft de Europese Commissie op 17 juni jl. een witboek gepresenteerd. Dit bevat voorstellen voor instrumenten gericht op optreden tegen de verstorende effecten van overheidsondersteuning door derde landen op de interne markt, zoals bij overnames en aanbestedingen. De kabinetsappreciatie van dit witboek is vanaf
21 augustus voorgehangen bij de Kamers (zie verder het antwoord op vraag 6). De instrumenten uit het witboek en het IPI dragen bij aan een oplossing voor de problemen die gedeputeerde Van Hijum aankaart. Ik plaats wel de kanttekening dat de Aanbestedingswet 2012 op basis van de Europese aanbestedingsrichtlijnen alleen onderscheid maakt tussen nationale en Europese aanbestedingen. Er bestaan geen specifieke regels voor regionale aanbestedingen, omdat dat in strijd is met de Europese aanbestedingsrichtlijnen en de regels voor de interne markt (zie ook antwoord op vraag 4).
Welke mogelijkheden ziet u om de Nederlandse en/of Europese (maak)industrie op eenzelfde manier in positie te brengen of te houden als bijvoorbeeld in de Verenigde Staten gebeurt, waar vaak bewust wordt gegund aan lokale of regionale bedrijven dan wel er sprake is van (hogere) toetredingsdrempels voor partijen «van buiten»?
Het Nederlands bedrijfsleven is gebaat bij een open economie. Dat versterkt ons vestigingsklimaat, vergroot onze potentiële afzetmarkt en leidt er tevens toe dat we kunnen profiteren van een gunstige kwaliteit, prijs of variatie van goederen en diensten van buitenlandse aanbieders. Wederzijdse afhankelijkheid in mondiale waardeketens in een op regels gebaseerde wereldorde verlaagt de kans op conflicten. Anders dan de VS zet de Europese Unie in het handelspolitieke domein daarom niet in op nodeloze ontvlechting van mondiale waardeketens. Wel wordt ingezet op een modern Europees innovatie- en industriebeleid waarmee de Europese concurrentiekracht kan worden versterkt.
Een open economie vormt ook het uitgangspunt van de regels voor de interne markt en de Europese aanbestedingsrichtlijnen. De interne markt creëert een vrijhandelszone waarbinnen Europese bedrijven onder gelijke voorwaarden met elkaar kunnen concurreren. Dit betekent dat er geen onderscheid mag worden gemaakt tussen Nederlandse bedrijven en Europese bedrijven. Ditzelfde geldt voor het maken van onderscheid tussen inschrijvingen van Nederlandse/Europese bedrijven en bedrijven uit landen die zijn aangesloten bij de GPA (zie het antwoord op vraag 2). Het Nederlandse bedrijfsleven krijgt door deze regels toegang tot de markten van de andere EU-lidstaten en die van bij de GPA aangesloten landen en vaart daar wel bij. Daar staat tegenover dat wij dan ook toegang bieden tot onze markt. Ik zie daarom slechts beperkte mogelijkheden om te sturen op het gunnen aan lokale en regionale bedrijven, namelijk dat aanbestedende diensten inschrijvingen uit derde landen niet hoeven toe te laten en er zijn mogelijkheden op defensiegebied.
Zoals ik hierboven al aangaf, vind ik het wel belangrijk dat de concurrentie op die aanbestedingsmarkt eerlijk is en de nationale veiligheid geborgd blijft. Dat kan in bepaalde situaties met zich meebrengen dat het wenselijk is om specifieke partijen te weren. Zoals ik heb aangegeven in de beantwoording van een eerdere set Kamervragen (Aanhangsel Handelingen II 2019/20, nr. 2162) is de wenselijkheid en mogelijkheid van het weren van inschrijvingen uit derde landen afhankelijk van de aard van de opdracht en de markt. In bepaalde gevallen kunnen buitenlandse aanbieders goederen of diensten goedkoper, beter of efficiënter voortbrengen, of is er geen Europese partij die kan leveren. Er zijn ook gevallen waarbij het wel noodzakelijk is om inschrijvingen uit derde landen te weren, bijvoorbeeld in verband met nationale veiligheidsaspecten.
In hoeverre ziet u nog andere mogelijkheden om het belang van regionale werkgelegenheid en het behoud en/of de versterking van technologische kennis door productie in Nederland en/of Europa mee te laten wegen bij aanbestedingen, waarvoor in bovenvermeld bericht wordt gepleit? Hoezeer zouden (delen van) opdrachten kunnen worden voorbehouden voor productie in eigen land of binnen Europa, bijvoorbeeld voor zover geen sprake is van wederkerigheid? Bent u bereid dit in EU-verband aan de orde te stellen?
De Aanbestedingswet 2012 biedt op basis van de Europese aanbestedingsrichtlijnen geen mogelijkheden om regionale werkgelegenheid en (nationale) opbouw van technologische kennis direct mee te wegen in aanbestedingen, omdat dat neer zou komen op het stellen van eisen aan de herkomst van een product of dienst. Als dat zou mogen, zou dat betekenen dat Europese lidstaten (of GPA-landen) hun eigen markt voor elkaar kunnen afsluiten. Dat is niet wenselijk, omdat het Nederlandse bedrijfsleven belang heeft bij open markten en zijn geld voor een belangrijk deel over de grens verdient.
Het is wel mogelijk om bij aanbestedingen eisen te stellen in de sfeer van social return, waarmee indirect tot op zekere hoogte gestuurd kan worden op regionale werkgelegenheid. De Aanbestedingswet 2012 biedt daarnaast mogelijkheden om maatschappelijke effecten mee te laten wegen, zoals sociale, milieu en innovatieve kenmerken. Dit heb ik uiteen gezet in de beantwoording van een eerdere set Kamervragen (Aanhangsel Handelingen II 2019/20, nr. 2162). Zoals ik in het antwoord op vraag 2 al heb aangegeven, zet het kabinet in Europees verband in op het IPI met het oog op meer wederkerigheid.
Op welke termijn verwacht u dat het door Nederland voorgestelde «level playing field instrument» en Europese voorstellen ten aanzien van het verruimen van de mogelijkheid voor ex ante-onderzoek daadwerkelijk kunnen worden ingezet? Op welke wijze(n) verwacht u dat deze voorstellen aanbestedende diensten kunnen helpen om in te grijpen bij aanbestedingen en zo oneerlijke concurrentie in een vroegtijdig stadium van de aanbesteding te kunnen detecteren en elimineren?
Buitenlandse overheidssteun kan er bij aanbestedingen toe leiden dat inschrijvers aanbiedingen kunnen doen waarmee zij andere partijen oneerlijk beconcurreren. Het witboek over buitenlandse subsidies op de interne markt schetst de contouren van mogelijke instrumenten die de verstorende effecten van dergelijke subsidies en andere vormen van overheidsondersteuning door derde landen op de interne markt moeten tegengaan. Het witboek bevat onder andere een voorstel voor een aanbestedingsinstrument dat lopende een aanbesteding kan worden ingezet. Voor de wijze waarop de in het witboek voorgestelde instrumenten kunnen bijdragen aan de aanpak van marktverstoring en oneerlijke concurrentie bij aanbestedingen verwijs ik naar de kabinetsappreciatie van het witboek. Zoals ik in de beantwoording van eerdere Kamervragen (Aanhangsel Handelingen II 2019/20, nr. 3405) heb aangegeven, wordt een uitgewerkt wetgevend voorstel in 2021 verwacht. Vervolgens moeten de Europese Raad, de Europese Commissie en het Europees parlement het ook gezamenlijk eens worden over een nieuw instrument. Dergelijk instrumenten zullen dus niet op korte termijn inzetbaar zijn. Op de middellange termijn kunnen deze instrumenten wel helpen om oneerlijke concurrentie, bij aanbestedingen en in algemene zin, te bestrijden.
Biogrondstoffen (biomassa) |
|
Lammert van Raan (PvdD) |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Kogel door de kerk. Geen houtstook meer voor energie: nu nog boter bij de vis»?1
Ja.
Bent u ermee bekend dat milieuorganisaties Comité Schone Lucht (CSL), Mobilisation for the Environment (MOB) en Leefmilieu naast Nederlandse bewonersorganisaties ook buitenlandse natuur- en bosbeschermingsorganisaties op lokaal, regionaal en (inter)nationaal niveau representeren met betrekking tot houtige biomassa (Dogwood Alliance (VS), Biofuelwatch (UK), Estonion Forest Aid, Estonian Nature Fund (ES), Forests, Climate and Biomass Energy Working Group, FERN (EU) et al.)? Zo ja, bent u bereid om met de drie vertegenwoordigers van bovengenoemde milieuorganisaties in gesprek te gaan over de uitwerking van het advies van de sociaaleconomische Raad (SER)? Zo nee, waarom niet?
Het SER-advies over het duurzaamheidskader biogrondstoffen is de basis voor een appreciatie en aankondiging van bijpassende beleidsmaatregelen door het kabinet. In het proces waren tot dusverre uitgebreide mogelijkheden voor partijen om inbreng te leveren. Het PBL heeft begin dit jaar een «joint fact finding» uitgevoerd met meer dan 100 partijen en de SER heeft het advies onderworpen aan een ruime raadpleging van de achterban. De beleidsmaatregelen die het kabinet over het duurzaamheidskader zal aankondigen zullen nadere uitwerking vergen. Ook hierbij zal het kabinet steeds alle relevante partijen betrekken.
Kunt u uitsluiten dat de biomassacentrale in Diemen van Vattenfall, die de grootste moet worden van Nederland en waartegen om deze reden (vervuiling) momenteel twee beroepsprocedures lopen aangespannen door MOB en CSL tegen respectievelijk de omgevingsvergunning en de natuurvergunning en die pal naast een woon- en kinderwijk wordt gebouwd, vervuilend is? Zo nee, vindt u het wenselijk deze te openen, gezien uw uitspraak: «het heeft echt geen zin hele vervuilende biomassacentrales te plaatsen naast woonwijken. Dat moeten we echt niet doen»?2
Voor de genoemde centrale gelden net als voor andere centrales strenge emissie-eisen die de nadelige effecten zoveel als mogelijk beperken. Dat is in de genoemde vergunningen vastgelegd. Daarnaast is er door Vattenfall en verschillende decentrale overheden een convenant opgesteld om de negatieve effecten op de luchtkwaliteit te minimaliseren. Bijvoorbeeld door strenge eisen te stellen aan de uitstoot van stof. In het convenant wordt aangegeven dat er door de getroffen maatregelen nagenoeg geen impact is op de lokale luchtkwaliteit. Het is verder niet aan mij om mij te mengen in gerechtelijke procedures die hierover lopen.
Bevestigt u dat de afbouw van subsidies voor houtige biomassa voor de opwekking van warmte het beste omwille van het klimaat en leefomgeving per onmiddellijk in gang gezet kan worden, aangezien dit een politieke keuze is? Zo ja, bent u bereid om in gesprek te gaan met Vattenfall over stopzetting van de SDE-subsidie en een afkoop/compensatieregeling of een alternatieve aanwending? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet is ervan overtuigd dat duurzame biomassa van belang is voor de transitie naar een klimaatneutrale economie. Daarbij is het belangrijk dat partijen die investeren in deze transitie, uit kunnen gaan van een betrouwbare overheid. Ik ben daarom niet bereid bestaande subsidiebeschikkingen ter discussie te stellen of af te kopen met een schadevergoeding. Wel werkt het kabinet aan de geleidelijke afbouw van subsidies voor verschillende toepassingen van duurzame biomassa. Zoals toegelicht in mijn Kamerbrief van 1 juli jl. (Kamerstuk 32 813, nr. 554) is er sinds 2018 geen nieuwe subsidie meer beschikbaar voor de bij- en meestook in kolencentrales. Als reactie op de motie Sienot c.s. (Kamerstuk 32 813, nr. 537) wordt geen nieuwe subsidie meer beschikbaar gesteld voor het gebruik van vaste houtige biomassa voor de productie van uitsluitend elektriciteit. Wat betreft warmteproductie zal het kabinet ook toewerken naar een uitfaseringsstrategie voor de gesubsidieerde inzet van duurzame biomassa.
Bent u bereid in het algemeen in overleg te treden met biomassacentrales (groot en klein) om de nog niet gegeven maar wel gereserveerde subsidies in te trekken met schadevergoeding, alsook de al vergeven subsidies voor opwekking van warmte en electriciteit door houtige biomassa? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Erkent u dat subsidies van de SDE-voorjaarsronde nu worden verwerkt? Zo ja, onderschrijft u dat in deze ronde geen subsidies voor het opwekken van warmte door de verbranding van houtige biomassa zouden moeten worden opgenomen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Beaamt u dat uitstootnormen ten behoeve van de verbetering van de luchtkwaliteit ook per direct zouden moeten worden aangescherpt? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet streeft ernaar de emissie-eisen voor installaties voor bedrijven tussen 0,5 en 50MWth zo snel als mogelijk aan te scherpen. Een aanscherping voor uitstootnormen moet economisch en technisch haalbaar zijn. Hier laat de Staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat op dit moment onderzoek naar doen, wat bijna afgerond is. Daarna zal een voorstel hiervoor ter behandeling aan uw Kamer worden aangeboden. De emissies van grote stookinstallaties (vanaf 50MWth) moeten voldoen aan zowel de emissie-eisen in het Activiteitenbesluit als de emissie-eisen in de vergunning. De eisen in het Activiteitenbesluit zijn al scherp en soms zelfs scherper dan wat Europees als BBT (Beste Beschikbare Technieken) is vastgesteld.
Daarnaast moet het bevoegd gezag (afhankelijk van de omvang van de installatie de gemeente of provincie) bepalen of een individuele centrale voldoet aan BBT, zoals dit in de BBT-conclusies is vermeld: de zogenoemde BBT-toets. Bij de toepassing van BBT geldt namelijk niet één gefixeerde emissie-eis, maar een bandbreedte waarbinnen het bevoegd gezag moet vaststellen welke eis in een concreet geval gesteld moet worden. Als de BBT-toets dit aangeeft, worden de emissie-eisen in de vergunningen verder aangescherpt en de installaties aangepast. Dit moet binnen de wettelijke termijn, dat wil zeggen vóór augustus 2021 zijn gebeurd. In het kader van het Schone Lucht Akkoord hebben een groot aantal bevoegde instanties en het Rijk afgesproken zoveel mogelijk strenger te gaan vergunnen.
Beaamt u dat een koolstofschuld die gecreëerd wordt door biogrondstoffen meegewogen moet worden in het «fair share»-principe, gezien het disproportionele aandeel dat ontwikkelde landen, zoals Nederland, hebben in het veroorzaken van de klimaatcrisis?
Koolstofschuld heeft te maken met de CO2 die vrij komt als hout wordt verbrand. Deze schuld kan worden ingelost door de herplanting en groei van nieuwe bomen. Dit staat los van het idee van een «fair share». Het «fair share-principe» is een theoretische maatstaf om de hoeveelheid biogrondstoffen te duiden die een land redelijkerwijs zou mogen benutten in relatie tot de mondiale beschikbaarheid ervan.
Bent u bekend met het rapport van Partnership for Policy Integrity «Paper Tiger: Why the RED II biomass sustainability criteria fail forests and the climate»? Zo ja, onderschrijft u de conclusie dat de Europese richtlijnen voor hernieuwbare energie (RED II) hebben bijgedragen aan ontbossing en uitstoot van broeikasgassen? Zo nee, waarom niet?3
Ja, ik ben bekend met het rapport van Partnership for Policy Integrity «Paper Tiger: Why the RED II biomass sustainability criteria fail forests and the climate».
Het rapport geeft aan dat de RED II een dekmantel zou zijn voor bosexploitatie en ongecontroleerde uitstoot van broeikasgassen door de verbranding van hout. De schrijvers concluderen dat de laatste jaren het bosoppervlak in Europa aan het afnemen is door biomassa. Ze adviseren dat de gehele Europese benadering voor biomassa moet worden hervormd.
Ik onderschrijf de conclusie niet, omdat er geen sprake is van afname van bosoppervlak in Europa. Het bosgebied in Europa neemt jaarlijks nog steeds toe met zo’n 300.000 tot 400.000 hectare, ook is de houtkap slechts zo’n 65% van de bijgroei, dus het Europese bos bouwt nog steeds houtvolume op. Wel is er sprake van een lichte stijging van het areaal gekapt bos van ongeveer 7% sinds het dieptepunt van de economische crisis in 2009, maar dat is reguliere houtoogst die past in de cyclus van duurzame houtteelt waarbij bos(her)aanplant plaatsvindt, vervolgens beheer en uiteindelijk houtoogst. In dat jaarlijks areaal kunnen variaties plaats vinden. Daarnaast hebben onderwerpen zoals de economische recessie en droogte ook een effect op het areaal gekapt bos voor houtoogst. Voor het kabinet is duurzaam bosbeheer, via een geïntegreerde aanpak met gelijkwaardige aandacht voor ecologische, economische en sociale aspecten, uitgangspunt van het Nederlandse nationale en internationale beleid. Dat geldt zeker voor Europa, want bossen zullen een belangrijke rol gaan spelen in de transitie naar een klimaatneutraal en circulair Europa. Dat zal daarom ook de Nederlandse inzet en beoordeling zijn van de aankomende EU-bossenstrategie van de Europese Commissie zoals genoemd in de Green Deal. Tot slot kan ik niet vooruitlopen op een mogelijke herziening van de RED II.
Bent u bekend met de in het Europees parlement aangenomen motie van de PvdD die oproept om de Europese richtlijnen voor hernieuwbare energie te herzien (RED II)? Zo ja, bent u bereid om de EU op te roepen om een eerlijke klimaatboekhouding en een bovengrens voor biomassa in de EU RED II mee te laten nemen, zoals Natuur&Milieu voorstelde tijdens de persconferentie van de SER op 8 juli jongstleden?4
Zie antwoord vraag 9.
De gevaarlijke situaties als gevolg van ‘boerenprotesten’ |
|
Joost Sneller (D66), Marijke van Beukering-Huijbregts (D66) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA), Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met de verschillende berichten over de recente boerenprotesten, waaronder «Landbouwprotest – Boeren met trekkers blokkeren urenlang A1»1 en «Jongen (17) opgepakt voor poging tot doodslag om inrijden op marechaussees»?2
Ja.
Hoeveel tractoren hebben sinds donderdag 1 juli jl. blokkades veroorzaakt bij snelwegen, vliegvelden en bedrijven?
Hierover zijn geen cijfers beschikbaar.
Hoeveel bestuurders hebben een boete gekregen? Zijn er aanhoudingen verricht? Zo ja, hoeveel en voor welk vergrijp?
Met betrekking tot de bovengenoemde stremming op de A1 is één boete opgelegd voor bellen achter het stuur. Er zijn geen aanhoudingen verricht. Uit de systemen valt niet te herleiden hoeveel aanhoudingen in totaliteit hebben plaatsgevonden en hoeveel boetes zijn opgelegd bij blokkades bij boerenprotesten sinds 1 juli 2020.
Benadrukt wordt echter dat de politie wel degelijk optreedt tegen demonstrerende boeren die zich schuldig maken aan strafbare gedragingen, waaronder het overtreden van de Wegenverkeerswet 1994.
Waarom worden tractoren niet direct van de snelweg afgeleid, eventueel op straffe van aanhouding?
De wijze waarop wordt opgetreden is afhankelijk van de concrete situatie en de afspraken die daarover voorafgaand in de lokale driehoek op basis van het grondwettelijke demonstratierecht en de geldende wettelijke kaders zijn gemaakt. Zie ook de beantwoording van de volgende vragen.
Wat vindt u ervan dat boeren snelwegen, vliegvelden en distributiecentra blokkeren met hun trekkers?
Het grondrecht op demonstreren is in Nederland een groot goed. Het is van wezenlijk belang dat de overheid dit recht beschermt en respecteert. Of blokkadeacties onder de bescherming van het demonstratierecht vallen, hangt af van de specifieke situatie en is primair ter beoordeling aan het lokale gezag. Acties waarbij de gemeenschappelijke meningsuiting op de achtergrond raakt en waarbij andere elementen (gaan) overheersen, bijvoorbeeld acties die het karakter hebben van dwangmaatregelen tegen de overheid of tegen derden zijn geen (beschermde) demonstraties in de zin van de Wet openbare manifestaties (Wom). Dat kan aan de orde zijn bij blokkades van wegen. Voor zover wel sprake is van een demonstratie in de zin van de Wom geldt dat dit geen ongelimiteerd recht is. Op grond van de Wom kan het demonstratierecht door het bevoegde – lokale – gezag worden beperkt ter voorkoming of bestrijding van wanordelijkheden of in het belang van het verkeer of ter bescherming van de gezondheid. De aard en schaal van demonstraties kan wel (enige) overlast veroorzaken, bijvoorbeeld voor het verkeer of van economische activiteiten. Maar het demonstratierecht is geen vrijbrief voor het plegen van strafbare feiten, zoals overtreding van de Wegenverkeerswet 1994. Het is aan het bevoegde gezag om binnen deze kaders en de (vooraf) vastgestelde tolerantiegrenzen te bepalen hoeveel ruimte er aan demonstranten wordt gelaten. Dit vergt maatwerk en een inschatting door het gezag en de politie op basis van hun kennis van de lokale situatie.
Klopt het dat de politie niet heeft ingegrepen toen demonstranten op vrijdag 3 juli jl.urenlang de A1 blokkeerden? Welke afweging is hieraan door de politie en door Rijkswaterstaat voorafgegaan?
De politie heeft, in overleg met het bevoegd gezag, bij deze onaangekondigde actie prioriteit gelegd bij het beëindigen van de stremming en het waarborgen van de verkeersveiligheid. In deze situatie is gehandeld in lijn met de toen geldende, en met het bevoegd gezag afgestemde, beleidsuitgangspunten.
Welke risico’s voor de verkeersveiligheid zijn er door deze situatie ontstaan?
Door de blokkade en de beperkte doorstroming van het verkeer is filevorming en beperkte doorstroming ontstaan. Door het beëindigen van die stremming zijn verdere risico’s op verkeersveiligheid voorkomen.
Bent u bereid de handelingskaders te delen op basis waarvan in deze situatie een risico inschatting is gemaakt? Kunt u daarbij ook delen welke tolerantiegrenzen hier van toepassing waren?
Zoals eerder vermeld kan bij vooraf aangemelde demonstraties op grond van de WOM het demonstratierecht door het bevoegde – (boven)lokale – gezag worden beperkt ter voorkoming of bestrijding van wanordelijkheden of in het belang van het verkeer of ter bescherming van de gezondheid. Bij (onaangekondigde) demonstraties kan het bevoegde – (boven)lokale – gezag aanwijzingen geven of de demonstratie (terstond) beëindigen wanneer de vermelde belangen dat vereisen. De toepassing van tolerantiegrenzen kan gelet op de specifieke lokale en regionale omstandigheden per situatie verschillen.
Hoe had voorkomen kunnen worden dat de trekkers de snelweg opgingen en de ingang van Eindhoven Airport en andere locaties konden bereiken? Waarom is dat niet gebeurd? Bieden de afgekondigde maatregelen in Groningen, Friesland en Drenthe nu voldoende grond om direct handhavend op te treden?
Informatie over een aanstaande protestactie, waarbij trekkers de ingang van Eindhoven Airport wilden bereiken, was van tevoren niet bekend bij de politie en (eventuele) maatregelen tegen deze actie konden derhalve niet tijdig worden genomen.
De actievoerders hebben, zowel voorafgaand aan de actie, als na hun vertrek, geen gebruik gemaakt van snelwegen.
Het verbod op demonstraties met landbouwvoertuigen, dat op 7 juli 2020 voor de duur van een week door de voorzitters van de veiligheidsregio’s van Groningen, Friesland en Drenthe is ingesteld, is niet verlengd. Ook wanneer een dergelijk verbod van toepassing is, wordt gehandeld naar bevind van zaken in lijn met door bevoegd gezag vastgestelde beleidsuitgangspunten.
In hoeverre deelt u de mening van deskundigen die stellen dat de boerenprotesten een gevaar vormen voor het recht op demonstreren?3
Het vertrekpunt bij demonstraties is en blijft dat de overheid dit recht zoveel mogelijk dient te respecteren en beschermen. Als demonstranten zich (bij herhaling) niet houden aan de regels, kan dit bij latere demonstraties wel een rol spelen bij de ruimte die door het lokale gezag aan deze demonstranten wordt gelaten. In zoverre kunnen grensoverschrijdende acties tijdens de boerenprotesten wel van invloed zijn op hun (toekomstige) mogelijkheden tot uitoefening van het demonstratierecht.
In hoeverre bedreigt de manier van actie voeren, waarbij tractoren als dwangmiddel worden ingezet, het geweldsmonopolie van de staat?
Het geweldsmonopolie van de overheid is niet in het geding. Het aanwenden van geweld is alleen toegestaan door daartoe aangewezen ambtenaren. Van belang is dat boeren het recht hebben om te demonstreren. Voor zover daarbij de grenzen van het toelaatbare worden overschreden, wordt daarop in beginsel gehandhaafd, zoals ook blijkt uit het antwoord op vraag 3.
Herkent u het beeld dat bij sommige inwoners leeft dat bij demonstraties met twee maten wordt gemeten? Waarom was het bij de klimaatprotesten in Amsterdam bijvoorbeeld wel mogelijk demonstranten aan te houden of te verplaatsen en bij de boerenprotesten niet?4
Het kabinet herkent zich niet in het beeld dat sprake is van rechtsongelijkheid bij de wijze waarop is opgetreden bij de acties van boeren- en klimaatdemonstranten, omdat de verschillende situaties zich niet laten vergelijken. Het (boven)lokaal gezag maakt afwegingen op basis van de lokale situatie. Verwezen wordt naar de brief van 5 november 2019 aan de Kamer over het handhaven van de rechtsorde tijdens acties door boeren- en klimaatdemonstranten.5
Het belang van ventilatie tegen de verspreiding van het coronavirus |
|
René Peters (CDA), Joba van den Berg-Jansen (CDA), Antje Diertens (D66), Vera Bergkamp (D66) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
![]() ![]() |
Wat is uw reactie op de open brief van 239 wetenschappers waarin de Wereldgezondheidsorganisatie (WHO) en nationale gezondheidsinstituties worden opgeroepen de mogelijke verspreiding van het coronavirus via aerosolen serieus te nemen en naast de huidige adviezen (handen wassen, afstand houden, thuis blijven bij klachten) ook meer te wijzen op goede ventilatie van binnenruimtes?123
Ik heb het RIVM een aantal vragen gesteld over het belang van ventilatie en het risico van de verspreiding van het SARS-CoV-2 via aerosolen. Op basis van de antwoorden van het RIVM heb ik op rijksoverheid.nl publieksinformatie laten plaatsen over het belang van goede ventilatie. Ook zijn op deze website voor specifieke sectoren zoals verpleeghuizen handreikingen te vinden.
Deelt u de mening van de wetenschappers dat er meer aandacht moet zijn voor goede ventilatie en hoe relateert u dit aan het recente onderzoek van het RIVM dat 1 op de 20 besmette mensen aantoonbare hoeveelheden virusdeeltjes in aerosolen verspreidt in slecht geventileerde ruimtes?4
Ik deel deze mening. Het recente onderzoek van het RIVM betrof een theoretisch model waarbij, op basis van aannames, de verspreiding van virusdeeltjes via aerosolen onder verschillende omstandigheden is berekend. Een aanname was dat de aerosolen een constante verdeling in de ruimte vertonen. Het model toont hoe de verspreiding van aerosolen verloopt in een ruimte als er niet wordt geventileerd.
Het is echter onzeker of aerosolen voldoende infectieus zijn om tot een infectie via aerogene transmissie (> 1,5 meter) te leiden. De auteurs van het RIVM-onderzoek stellen dat zo lang het onduidelijk is hoeveel infectieus virus aanwezig is in de verschillende druppels (dit is een functie van meerdere variabelen w.o. viruseigenschappen, host eigenschappen, ernst ziekte, locatie van infectie, tijd, temperatuur, UV licht etc.), en het ook nog onbekend is wat de minimale infectieuze dosis van SARS-COV-2 is, voorzichtigheid geboden blijft met het trekken van conclusies over de kans op infectie.
Het RIVM volgt de ontwikkelingen over aerosolen en aerogene transmissie nauwgezet en neemt deze inzichten mee in de afweging of aanvullende adviezen een wezenlijke bijdrage leveren aan het voorkomen van COVID-19. Hierbij wordt behalve naar (kwalitatief goede) wetenschappelijke publicaties, ook gekeken of er uit de beschikbare epidemiologische gegevens een duidelijke rol voor aerosolen (aerogene transmissie) blijkt. Vooralsnog lijkt dit niet het geval.
Verder wordt gekeken of al geldende maatregelen effectief zijn in het voorkomen van mogelijke verspreiding van aerosolen > 1,5 meter.
Welke aanvullende maatregelen nodig zijn om aerogene transmissie te voorkomen of verminderen (buiten de extra persoonlijk beschermingsmaatregelen zoals FFP2 maskers tijdens/na medische aerosolvormende handelingen) is nog onbekend. Het is onzeker of een bepaalde ventilatie(drempel) als aanvullende maatregel een daadwerkelijk bijdrage levert aan het voorkomen of verminderen van SARS-CoV-2-transmissie (zie ook vraag5. Voldoende luchtverversing is wel belangrijk omdat dit de gezondheid bevordert, noodzakelijk is voor een prettig en gezond binnenklimaat en de verspreiding van ziekteverwekkers die luchtweginfecties veroorzaken helpt te verkleinen.
Wat is uw reactie op de stelling van de wetenschappers dat de kritiek op de WHO terecht is omdat ze te weinig rekening zouden houden met nieuwe inzichten?
Het RIVM volgt de wetenschappelijke en maatschappelijke discussie over de transmissie en besmettelijkheid van SARS-CoV-2 op de voet. Sinds de stellingname waaraan u refereert heeft de WHO een review verricht met beschikbare evidence en een update gepubliceerd (https://www.who.int/news-room/commentaries/detail/transmission-of-sars-cov-2-implications-for-infection-prevention-precautions). De wetenschappelijke discussie zal voortduren zolang de vele onderzoeks- en kennisvragen rond COVID-19 nog niet of onvoldoende beantwoord zijn.
Welke overige onderzoeken worden momenteel gedaan naar de mogelijke overdracht van het coronavirus door middel van aerosolen? Welke onderzoeken worden uitgevoerd naar de rol van ventilatie hierin?
Zoals beschreven bij vraag 2 verricht het RIVM enkele theoretische modelstudies. Hierbij wordt ook naar ventilatie gekeken. Onderzoek naar de overdracht van het coronavirus door middel van aerosolen is lastig, omdat het altijd een theoretisch in vitro-onderzoek betreft waarbij een aantal in vivo variabelen die van invloed zijn op de kans op transmissie en infectiviteit niet gemeten kan worden. Tevens heeft ventilatie als variabele ook invloed op grotere druppels en infectiviteit en overleving van het virus op oppervlakten e.d. wat het moeilijk maakt de directe relatie tussen besmettelijkheid en alleen aerosolen te onderzoeken.
De TU Eindhoven heeft onderzoek gedaan naar ventilatie en luchtfiltering in sportscholen om aerosolenconcentraties te reduceren. Het doel van dit onderzoek was echter nadrukkelijk niet om te analyseren in welke mate aerosolen al dan niet een transmissierisico voor SARS-CoV-2 inhouden. De virologische en microbiologische aspecten van SARS-CoV-2 vallen buiten de expertise van het betreffende onderzoeksconsortium.
Deelt u onze mening dat er zo spoedig mogelijk helderheid moet zijn over de wijze van ventilatie om overdracht van het coronavirus te voorkomen? Zo ja, wanneer kunt u deze helderheid verschaffen aan gebouweigenaren van onder andere restaurants, verpleeghuizen, concertzalen, bioscopen etc. gegeven het feit dat het nu het moment is om eventuele voorbereidingen te treffen voor de aanstaande herfstperiode?
De adviezen van het RIVM zijn heel helder: er zijn onvoldoende aanwijzingen om aanvullende maatregelen te adviseren ter voorkoming van aerogene transmissie. Volg daarom de bestaande regelgeving en richtlijnen op gebied van ventilatie zoals: zorg dat een ventilatiesysteem in ieder geval voldoet aan de minimale regelgeving voor luchtverversing zoals genoemd in het Bouwbesluit, zorg dat het ventilatiesysteem wordt gecontroleerd en wordt onderhouden, en zorg dat er 10 à 15 minuten wordt gelucht na een bijeenkomst, bijvoorbeeld na een vergadering.
Het is echter niet mogelijk te stellen dat enige vorm van ventilatie de overdracht van COVID-19 kan voorkomen, en het is ook onmogelijk te meten welke mate van ventilatie bijdraagt aan de preventie van COVID-19. Dit geldt overigens ook voor locaties met hogere ventilatiehoeveelheden (zie vraag 2 en 3).
In hoeverre komen de eisen uit het Bouwbesluit 2012 overeen met de richtlijnen die de REHVA (Federation of European Heating, Ventilation and Air Conditioning Associations) voor mechanische ventilatie heeft opgesteld?5
Het Bouwbesluit omvat minimale eisen waar gebouwen aan moeten voldoen, onder meer op het punt van luchtverversing. Het RIVM adviseert de bestaande regelgeving en richtlijnen op gebied van ventilatie te volgen: te voldoen aan de eisen uit het Bouwbesluit, het ventilatiesysteem goed te onderhouden, 10 à 15 minuten te luchten na bijeenkomsten en zo mogelijk geen recirculatie binnen één ruimte toe te passen. Het RIVM heeft onvoldoende aanwijzingen om aanvullende maatregelen te adviseren ter voorkoming van aerogene transmissie. REHVA heeft een eigen advies opgesteld waarbij wordt uitgegaan van een grotere rol van aerogene tansmissie bij de verspreiding van Covid-19 en een grotere rol van ventilatie om dit te voorkomen.
Wanneer levert het RIVM de tijdens het plenaire debat over de ontwikkelingen rondom het coronavirusdebat van 25 juni jl. toegezegde eenvoudige ventilatieinstructies voor burgers en bedrijven? Worden hier de praktische adviezen van de REHVA in meegenomen?6
Het RIVM heeft na het debat van 25 juni jl. de volgende informatie over ventilatie gepubliceerd:
Het is echter niet per se de rol van het RIVM om die publieksinformatie te geven: publiekscommunicatie over COVID-19 is belegd bij de rijksoverheid. Het toegankelijk uitleggen wat het Bouwbesluit inhoudt is de verantwoordelijkheid van het Ministerie van BZK. Op rijksoverheid.nl staat overigens ook al informatie zoals de instructie voor bedrijven (meer specifiek: gebouweneigenaren), hier heeft het RIVM aan meegewerkt: https://www.rijksoverheid.nl/onderwerpen/coronavirus-covid-19/openbaar-en-dagelijks-leven/ventilatie-in-gebouwen.
Klopt het dat de normen in het Bouwbesluit 2012 slechts minimumeisen zijn, die niet gericht zijn op gezondheid en waarbij geen rekening is gehouden met infectieziekten? Zo niet, kunt u daar een onderbouwing van geven?
Het Bouwbesluit stelt eisen aan luchtverversing. Deze zijn niet primair gericht op het bestrijden van infectieziekten. Wel is in gebouwen altijd voldoende luchtverversing nodig. Voldoende verse lucht bevordert de gezondheid en helpt ook de verspreiding van ziekteverwekkers die luchtweginfecties veroorzaken te verkleinen, bijvoorbeeld het coronavirus.
Wat is uw reactie op de stelling dat de controle op naleving van de ventilatieregels die in het Bouwbesluit 2012 staan allesbehalve waterdicht zijn?
Gemeenten zijn belast met de handhaving van het Bouwbesluit (bouw- en woningtoezicht). Bij bestaande bouw is echter allereerst de gebouweigenaar verantwoordelijk voor het voldoen aan de regelgeving. Het is dus aan gebouweigenaren en -beheerders om hun gebouwen en installaties daarop te controleren en zo nodig aan te passen.
Als het gaat om verpleeghuizen heb ik Actiz gewezen op de adviezen van het RIVM en hen gevraagd deze onder de aandacht te brengen van hun leden.
De Minister voor Basis- en Voortgezet Onderwijs heeft opgeroepen om de ventilatiesystemen op alle scholen te controleren. Om schoolbesturen te ondersteunen bij deze verantwoordelijkheid is er een Landelijk Coördinatieteam Ventilatie op Scholen opgericht. De Tweede Kamer is hierover per brief op 17 augustus jl. geïnformeerd. Ook hebben de sectorraden een handreiking voor scholen opgesteld. Tot slot is op de website www.weeropschool.nl informatie ten behoeve van scholen gepubliceerd en is een helpdesk ter beschikking gesteld.
Wat is de stand van zaken van het onderzoek van het Amsterdam UMC en enkele GGD-en naar de verspreiding van het virus in verpleeghuizen? Wordt bij dat onderzoek ook gekeken naar de rol van ventilatie en recirculatie in verpleeghuizen? Zo nee, waarom niet?
De resultaten van dit onderzoek zijn onlangs bekend gemaakt. Het OMT heeft advies uitgebracht over de aanbevelingen van de onderzoekers en het kabinet heeft het OMT-advies overgenomen (Kamerstukken 25 295, nr. 509) In dit onderzoek is geen aandacht besteed aan ventilatie; het onderzoek is in april 2020 gestart en de hoofdvraag was wat de rol is van personen zonder (herkenbare) klachten bij een coronavirusuitbraak in een verpleeghuis, zie: https://www.vumc.nl/nieuws/nieuwsdetail/bij-nieuwe-corona-uitbraak-in-verpleeghuis-is-snelle-diagnose-essentieel.htm
Bij clusters van COVID-19 zijn de GGD’en wel geïnstrueerd om de ventilatie aspecten in het uitbraakonderzoek mee te nemen. Zie https://lci.rivm.nl/covid-19/clusters-regionale-verspreiding.
Ontvangen signalen over oneigenlijk gebruik van GIRFEC en de zogenoemde Kansencirkel. |
|
Martin Wörsdörfer (VVD) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
![]() |
Bent u ermee bekend dat nog steeds ouders bevreesd zijn voor oneigenlijk gebruik van de zogenoemde Kansencirkel, die is voortgekomen uit het Schotse GIRFEC (Getting it Right for Every Child)?
Ik ben ermee bekend dat ouders zorgen hebben geuit over het oneigenlijke gebruik van de Kansencirkel als risicotaxatie-instrument.
Blijft u van mening dat het niet aan de rijksoverheid is om de GIRFEC methode of specifieke elementen daaruit in Nederland te verspreiden? Bedoelt u met «de overheid» ook de lokale overheid?
Ik blijf van mening dat het niet aan de rijksoverheid is om GIRFEC of elementen hieruit in Nederland te verspreiden, zoals ik ook heb laten weten per brief in januari 20201. Opvoeding is primair de verantwoordelijkheid van ouders. Het staat gemeenten wel vrij om al lerend te kijken welke elementen van GIRFEC, zoals de Kansencirkel, kunnen bijdragen aan betere gesprekken tussen kinderen, ouders en professionals en aan sterkere interprofessionele samenwerking. Daarbij is de Kansencirkel nadrukkelijk niet bedoeld als risicotaxatie-instrument om veiligheids- en ontwikkelproblematiek te signaleren.
Deelt u de zorg van de betreffende ouders, maar ook van deskundigen dat de Kansencirkel als risicotaxatie-instrument ingezet kan worden en kan leiden tot daarmee samenhangende dossiervorming?
De inzet van de Kansencirkel als risicotaxatie-instrument is nadrukkelijk niet de bedoeling. De Kansencirkel is bedoeld als leidraad om een gesprek over het welbevinden van een kind te kunnen voeren met ouders, kinderen en professionals.
Hoe houdt u vinger aan de pols dat er geen oneigenlijk gebruik ontstaat van GIRFEC of de daarop gebaseerde Kansencirkel? Op welke wijze kunnen ouders en deskundigen signalen kwijt dat de zogenoemde Kansencirkel mogelijk gebruikt wordt als risicotaxatie-instrument?
Er zijn mij geen signalen bekend van oneigenlijk gebruik van de Kansencirkel of andere elementen van GIRFEC. Wanneer de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) hierover meldingen ontvangt, zal zij hier onderzoek naar doen. Wanneer ouders of professionals signalen ontvangen over oneigenlijk gebruik van de Kansencirkel, kunnen zij hiervan melding maken bij de IGJ. Bij klachten kunnen ouders en professionals daarnaast terecht bij de jeugdzorginstelling; voor informatie en advies, en voor ondersteuning bij het indienen van de klachten kunnen ouders terecht bij het Advies- en Klachtenbureau Jeugdzorg (AKJ).
Het Nederlands Jeugdinstituut (NJi) wijst er verder bij de Nederlandse vertaling van de Kenniscirkel nadrukkelijk op dat deze niet bedoeld is als risicotaxatie-instrument.
Bent u bekend met de invulling van de verschillende pilots in gemeenten waar men al lerend kijkt wat werkt in de Nederlandse situatie waarbij de Schotse benaderingswijze leidend is? Op welke wijze wordt bij deze pilots in de gaten gehouden dat de Kansencirkel niet oneigenlijk wordt ingezet?
Ik ben ermee bekend dat er gemeenten zijn die lerend kijken wat werkt in de Nederlandse situatie om interprofessioneel samen te werken met vragen van ouders en kinderen als vertrekpunt. Het staat gemeenten vrij dit te doen. Ik zie momenteel geen aanleiding om dit als rijksoverheid preventief centraal te monitoren. Indien er meldingen binnen komen over oneigenlijk gebruik van de Kansencirkel, wordt daar onderzoek naar gedaan (zie beantwoording vraag 4 en 7).
Ondersteunt u op enigerlei wijze het Nederlands Jeugdinstituut (NJI) dat het als zijn taak ziet het veld erop te wijzen dat de Kansencirkel niet bedoeld is als risicotaxatie-instrument? Levert het NJI naar uw mening op dit punt voldoende inspanning en heeft het naar uw mening de gewenste uitwerking?
Het NJi is een onafhankelijk kennisinstituut dat actuele kennis en (internationale) ontwikkelingen over jeugd, vakmanschap en het jeugdveld verzamelt, duidt en deelt. Ik ondersteun het NJi financieel om deze rol uit te kunnen voeren. Ik ben van mening dat het NJi momenteel voldoende inspanning levert om het veld erop te wijzen dat de Kansencirkel niet bedoeld is als risicotaxatie-instrument.
Zijn er bij de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) signalen bekend over oneigenlijke inzet van de Kansencirkel? Hoe houdt de IGJ toezicht op dit punt?
De IGJ houdt geen preventief toezicht om oneigenlijk gebruik van de Kansencirkel tegen te gaan. De IGJ heeft los van de in de media uitgesproken zorgen geen aanwijzingen dat er in de praktijk werkelijk sprake is van oneigenlijk gebruik. Er zijn bij de IGJ geen meldingen binnen gekomen van concrete situaties waarin de Kansencirkel oneigenlijk is ingezet. Wanneer de IGJ zulke meldingen krijgt, doet zij daar onderzoek naar.
Wat kunt u verder nog doen om de angst bij ouders weg te nemen dat zij buitenspel worden gezet bij het opvoeden van hun kinderen? Ziet u wellicht aanleiding om met de vrees voor GIRFEC en de Kansencirkel in het achterhoofd er nog eens voor te pleiten jongeren en ouders te horen en te betrekken bij de zoektocht naar en implementatie van nieuwe methoden in de jeugdhulp?
Wanneer ouders signalen ontvangen of klachten hebben over oneigenlijk gebruik van de Kansencirkel, kunnen zij hier een melding van maken (zie beantwoording vraag 4). Meer algemeen geldt dat het betrekken van jongeren en ouders een belangrijk uitgangspunt is in de jeugdhulp. De gehele jeugdsector heeft het belang hiervan ook uitgesproken in het actieprogramma Zorg voor de Jeugd.
Het bericht dat het Pax Christi College in Druten voornemens is om de huidige techniekprofielen vanaf het schooljaar 2021 te laten vervallen |
|
Eppo Bruins (CU) |
|
Arie Slob (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CU) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Grote zorgen omtrent toekomst techniekonderwijs Pax»?1
Ja, daar ben ik mee bekend.
Klopt het dat de Stichting Alliantie Voortgezet Onderwijs voornemens is op het Pax Christi College te Druten de vmbo-uitstroomprofielen Bouw, Wonen en Interieur(BWI), Produceren, Installeren en Energie (PIE) en Economie en Ondernemen te vervangen door één profiel Dienstverlening en Producten en dat daarmee het specifieke techniekgerichte onderwijs komt te vervallen?
Ik heb begrepen dat de medezeggenschapsraad (MR) van het Pax Christi College onlangs heeft ingestemd met een plan van het bevoegd gezag om op termijn de vier vmbo-profielen die de school nu aanbiedt – Zorg & Welzijn (Z&W), E&O, PIE en BWI – te vervangen voor twee profielen, te weten Z&W en D&P. Het plan van de school is om deze verandering over twee of drie jaar in te laten gaan, zodat de huidige leerlingen in de derde en vierde klas de kans krijgen het door hen gekozen uitstroomprofiel te kunnen afronden.
Techniekgericht onderwijs kan binnen het profiel D&P – in de vorm van technische keuzevakken – voor leerlingen beschikbaar blijven. Dit vergt welbewuste keuzes van de school en het bevoegd gezag, die in goed overleg met de lokale en regionale behoeften van het vervolgonderwijs en de lokale werkgelegenheid kunnen worden afgestemd.
In het geval van de plannen van het Pax Christi College hangt een en ander dus af van de keuzes die gemaakt worden. De bestuurder van de Alliantie Voortgezet Onderwijs, het bevoegd gezag in deze, heeft in een nadere toelichting aangegeven een sterk op techniek gerichte invulling van het toekomstige D&P-profiel voor te staan. De ambitie van de school is om samen met het bedrijfsleven een «techniekhotspot» te vormen binnen het bredere regionale plan voor Sterk Techniekonderwijs.
Hoe rijmt dit met het regeerakkoord waarin structureel 100 miljoen euro per jaar beschikbaar is gesteld voor een dekkend aanbod en versterking van de kwaliteit van het techniekonderwijs op het vmbo?
In mijn brief van 17 december 2019 heb ik u bericht over de uitwerking van deze afspraken in het regeerakkoord.2 Per 1 augustus jl. heb ik van in totaal 77 regio’s voor Sterk Techniekonderwijs plannen goedgekeurd in het kader van de Subsidieregeling Sterk techniekonderwijs 2020–2023. Op basis van deze plannen zijn de regio’s de komende 3,5 jaar aan de slag om kwalitatief hoogstaand, innovatief en toekomstbestendig technisch onderwijs binnen hun regio te verankeren. De subsidieregeling richt zich specifiek op technisch vmbo.
De kern van de aanpak binnen de regeling is gelegen in regionale afstemming binnen de planvorming en uitvoering. In de regio wordt tussen de verschillende onderwijsaanbieders in het po, vo & mbo, samengewerkt met het bedrijfslevens om goede doorlopende leerlijnen en een doelmatig technisch onderwijs vorm te geven. Voorwaarde voor subsidiering is cofinanciering door het bedrijfsleven.
Ook het Pax Christi College participeert in een van de regio’s waarvoor subsidie beschikbaar is gesteld en verbindt zich zodoende aan het blijvend vormgeven van sterk technisch onderwijs. Om aan de subsidievoorwaarden te kunnen blijven voldoen zal er dus sprake moeten zijn van toegankelijk technisch vmbo in de regio en samenwerking met – en cofinanciering door -het lokale bedrijfsleven.
Klopt het dat er juist recent geïnvesteerd is in infrastructuur voor de techniekprofielen? 5. Kunt u aangeven, rekening houdend met andere vmbo’s in de regio, op welke wijze er een «witte vlek» ontstaat wanneer in Druten de techniekprofielen niet meer worden aangeboden? Wat is voor jongeren in Druten, Beuningen, West Maas en Waal en Wijchen dan de dichtstbijzijnde vmbo met een «hard» techniekprofiel?
Zie hiervoor ook mijn antwoord op vraag 3. Investeringen in concrete infrastructuur voor technisch vmbo kunnen onderdeel uitmaken van regionale plannen indien hier regionaal behoefte aan is.
Bent u bekend met de zorgen van de ondernemers in de regio? Wat is er nodig om de techniekprofielen wél in stand te houden bij het Pax Christi College en hoe kunt u daarbij helpen?
Het Mondial College in Nijmegen biedt de profielen PIE en BWI aan. Deze school bevindt zich in dezelfde regio voor sterk techniekonderwijs als het Pax Christi College. Ten westen van deze regio ligt Het Linge College in Tiel, ook deze school biedt het profiel PIE aan. Als de plannen van het Pax Christi doorgang zouden vinden, blijft het hiermee mogelijk- voor leerlingen die dit wensen – om, in aanvulling op een meer technisch ingericht D&P-profiel in Druten, ook hard technisch vmbo te blijven volgen binnen de eigen regio.
Bent u bekend met de uitspraak van uw ambtsvoorganger die heeft gezegd dat hij het eens was dat ieder kind op fietsafstand (van een uur) vmbo-techniek moet kunnen kiezen? Ten tijde van die uitspraak (2016) was dat een probleem in o.a. de regio’s Leeuwarden, de gehele provincie Drenthe, Deventer, een deel van de Betuwe, Utrecht, Haarlem, Zeeland en de kop van Noord-Holland. Is de situatie sindsdien verbeterd?
Ik ben bekend met deze zorgen. In de eerste plaats wil ik aangeven dat het geven van onderwijs vrij is. In beginsel betekent dit, dat voor het vmbo een bevoegd gezag zelf kan kiezen welke profielen het aanbiedt. Dit gaat in afstemming met het Regionaal Plan Onderwijsvoorzieningen (RPO) en op basis van de vereisten die de Wet op het Voortgezet Onderwijs (WVO) daaraan verbindt. Een keuze voor het wel of niet aanbieden van de «harde» techniekprofielen op het Pax Christi College is daarom ook een lokale en regionale afweging.
Ik heb begrepen dat – alhoewel het plan voor de wijzigingen reeds door de MR van het Pax Christi College is goedgekeurd – regionaal nog overleg gevoerd wordt tussen bevoegd gezag, gemeente en het bedrijfsleven over de uitvoering en verschillende scenario’s. Voor de zomervakantie zijn hierover nog geen concrete afspraken gemaakt. Het overleg zal na de zomer worden voortgezet.
Dat gezegd hebbende – de bestuurder van het Pax Christi College geeft aan dat de plannen voor het terugbrengen van het aantal vmbo-profielen zijn ingeven door de effecten van demografische krimp. Met name in de gemeente West Maas en Waal is de krimp in het voortgezet onderwijs sterk. Om scholen bij het zoeken naar oplossingen voor de gevolgen van leerlingendaling te ondersteunen heb ik een accountteam leerlingendaling. Ik zal mijn accountteam vragen zich actief in te zetten voor extra ondersteuning in deze regio. Op deze wijze kan verder onderzocht worden welke mogelijkheden er bestaan om een gevarieerd onderwijsaanbod in stand te houden.
Bent u bereid een «omgekeerde macrodoelmatigheidstoets» te ontwikkelen, die gebruikt kan worden bij het voornemen van een school tot het stoppen met aanbieden van een (technisch) profiel?
Als met deze uitspraak wordt verwezen naar het Algemeen Overleg van de vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap over «Herkenbaar vmbo met sterk vakmanschap» van 9 juni 2016, dan ben ik hiermee bekend. Mijn voorganger Staatssecretaris Dekker heeft hierin op vragen van het lid Bruins aangegeven mee te kunnen gaan met de uitspraak van dhr. Bruins dat «als een kind niet op de fiets binnen een uur naar zijn opleiding kan, de opleiding er in die regio niet meer is.»3
In hetzelfde overleg heeft de voormalig Staatssecretaris aangegeven dat er in het kader van krimp keuzes gemaakt zullen moeten worden om het onderwijsaanbod doelmatig te verdelen in een regio. Hij gaf daarbij aan dat niet elke school een klein beetje kan aanbieden. Ik ben het hiermee eens.
Juist hierom zijn sinds 2019 in de regio’s voor Sterk Techniekonderwijs de scholen samen met het bedrijfsleven aan de slag gegaan om een toekomstbestendig technisch onderwijs binnen elke regio te verankeren. Dat gaat niet over één nacht ijs. In 2021 zal de voortgang van de plannen tussentijds worden geëvalueerd. De uitkomsten hiervan zal ik delen met uw Kamer.
'Statement on Black Lives Matter’ |
|
Geert Wilders (PVV), Harm Beertema (PVV) |
|
Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met het «Statement on Black Lives Matter» van Universiteit Utrecht, opgesteld onder verantwoordelijkheid van professor dr. James Kennedy, decaan van het University College Utrecht?1
Ja.
Deelt u de opvatting dat prof. dr. Kennedy met zijn verklaring zich kritiekloos opstelt, als Universiteit Utrecht, maar ook als eindverantwoordelijke voor de herijking van de Canon van de Nederlandse geschiedenis, achter de uitgangspunten van de Black Lives Matter-beweging? Zo nee, waarom niet?
Nee. In de Kamerbrief «Kabinetsaanpak van discriminatie» van 15 juni jl. staat beschreven dat een inclusieve leeromgeving om beleid vraagt dat enerzijds het bewustzijn en de kennis van studenten over diversiteit vergroot en anderzijds studenten weerbaarder maakt. Bewustmaking, kennisneming van en het delen van ervaringen zijn elementen die in het statement worden gestimuleerd.
Deelt u de opvatting dat de analyse van de Black Lives Matter-beweging veel verder gaat dan het bestrijden van racisme, wat zich uit in haar verklaringen dat onze maatschappelijke instituties en zelfs het kapitalistische fundament van onze samenleving niet alleen bestreden, maar zelfs ontmanteld moeten worden? Zo nee, waarom niet?
Ik deel uw opvatting niet. Zoals te lezen is in de Kamerbrief «Kabinetsaanpak van discriminatie» jl. zijn racisme en discriminatie ontegenzeggelijk hardnekkige problemen in onze samenleving. Het Kabinet blijft streven naar een Nederland waarin iedereen gelijk wordt behandeld en waar ieder mens een waardige behandeling krijgt. Het Kabinet verwerpt het wegzetten van mensen als groep, of om wat ze geloven of waar ze vandaan komen. Het is dan ook goed dat, ook door de onderwijsinstellingen, de discussie over het bestrijden van racisme plaatsvindt.
Deelt u de mening dat de verklaring in Kennedy’s statement «As empirical evidence has shown time and again, systematic racism, as well as covert and overt discrimination against people of colour are deeply rooted and widely institutionalized in the Netherlands and throughout Europe: through our education systems, employment practises, health, tax and welfare systems. Ethnic profiling is a standard practice throughout the Netherlands and Europe. As in the US, people of colour are disproportionally likely to die in police custody» een product is van feitenvrij, ideologisch activisme en bovendien niet gestoeld op inzichten die wetenschappelijke onderzoeken geven? Zo nee, waarom niet?
In het statement van het University College Utrecht spreekt decaan James Kennedy zijn steun uit aan studenten en medewerkers die geconfronteerd worden met het racisme. Ook benadrukt hij het multiculturele karakter van het College en de educatieve missie ervan, waarin wereldburgerschap voorop staat. Dit zijn de uitgangspunten van waaruit het College diversiteit en gelijkwaardigheid wil bevorderen en van waaruit decaan Kennedy namens het College, de Black Lives Matter-beweging als een antiracistisch burgerinitiatief ondersteunt. Betrokkenheid bij maatschappelijke vraagstukken is eigen aan de universiteit en, als deel ervan, aan het College. De manier waarop men dit op zich neemt laat ik als maatwerk over aan de instelling.
Bent u het met de mening eens dat prof. dr. James Kennedy als voorzitter van de herijking historische Canon van Nederland zich van deze uitspraken had moeten onthouden, om de schijn van politiek activisme te voorkomen, omdat de Canon bij uitstek het instrument zou moeten zijn van verbinding door een gedeelde geschiedenis voor alle burgers van Nederland? Zo nee, waarom niet?
Nee. Prof. dr. James Kennedy is als decaan van de Universiteit van Utrecht vrij zijn gedachten over maatschappelijke thema’s onder de aandacht te brengen van studenten.
Bent u het tenslotte met de mening eens dat nu de Black Lives Matter-beweging zich aantoonbaar heeft gemanifesteerd als een beweging die de bevolking splijt naar etnische scheidslijnen en in voor- en tegenstanders en daarnaast oproept tot ontmanteling van het kapitalistische systeem en de instituties wil vernietigen, de instellingen voor hoger onderwijs onmiddellijk moeten stoppen met het uitspreken van steun en solidariteit voor deze subversieve organisatie, voor het te laat is en er onherstelbare schade zal zijn aangericht aan onze wetenschappelijke instituten en het academische klimaat in Nederland? Zo nee, waarom niet?
Het is belangrijk dat binnen het onderwijs een open discussie gevoerd wordt over maatschappelijke gebeurtenissen en het is de taak van het onderwijs goed burgerschap te bevorderen. Ik heb vertrouwen in de hoger onderwijsinstellingen dat het gesprek met studenten en docenten over de recente gebeurtenissen kan plaatsvinden. De manier waarop men deze taak op zich neemt laat ik als maatwerk over aan de instellingen zelf.