De Woontopafspraken 2024 |
|
Merlien Welzijn (NSC) |
|
Mona Keijzer (minister ) (BBB) |
|
![]() |
Kan u aangeven wat de reden is dat de G40 als ondertekenaar van de uitvoeringsagenda Wonen, niet meer als ondertekenaar van de Woondeal genoemd staat en Professioneel Platform Vastgoed die de Uitvoeringsagenda Wonen niet ondertekend heeft wel als ondertekenaar toegevoegd is?
De G40 is vanuit hun betrokkenheid bij de uitvoeringsagenda Wonen bij de start van het proces uitgenodigd om zitting te nemen in de overleggen ten behoeve van de totstandkoming van de Woontopafspraken. De G40 heeft daarop aangegeven dat zij graag geïnformeerd wilden worden tijdens het proces, maar voor zichzelf geen actieve rol voorzag in de gesprekken. Bij de voorbereiding van de Woontop is de G40 meegenomen in de informatievoorziening over de voortgang en de totstandkoming van de afspraken. De VNG heeft namens de gemeenten inbreng geleverd.
De Stichting Professioneel Platform Vastgoed is als platform voor particuliere beleggers in vastgoed een relevante partij voor het maken van afspraken over woningbouw. De Stichting heeft de uitvoeringsagenda niet kunnen ondertekenen omdat zij op het moment van ondertekening van de uitvoeringsagenda Wonen nog geen zelfstandige partij was.
Wat is de concrete potentie van optoppen en splitsen en/of transformeren van de voorraad die Professioneel Platform Vastgoed en Vastgoedbelang vertegenwoordigen?
Zie daarvoor het antwoord op vraag 3.
Wat is de concrete potentie van optoppen en splitsen en/of transformeren van de voorraad die woningcorporaties vertegenwoordigen?
Voor optoppen zijn alleen schattingen beschikbaar. Volgens een onderzoek van STEC bedraagt de totale potentie van toevoegingen van woningen via optoppen 100.000 woningen, waarvan 67.000 woningen in beheer bij corporaties.1 Volgens een onderzoek van Platform31 kunnen de komende tien jaar circa 46.000 woningen via optoppen door corporaties worden toegevoegd.2 Er is een potentie van 33.000 woningen in diverse vormen van privaat eigendom. Het Professioneel Platform Vastgoed en Vastgoedbelang vertegenwoordigen de particuliere beleggers in vastgoed. Ik beschik niet over cijfers van hun aandeel in de potentie van optoppen.
Voor splitsen is op basis van bovengenoemd onderzoek van STEC bekend dat de potentie circa 80.000 tot 160.000 woningen is. Daarvan is naar verwachting 60% (dus 48.000–96.000) in privaat eigendom in diverse vormen. Er is binnen deze laatste categorie geen nadere uitsplitsing gemaakt van het aandeel particuliere beleggers daarin. Platform31 stelt in bovengenoemd onderzoek dat een toevoeging van 25.000 woningen door splitsingen bij corporatiewoningen over een periode van circa tien jaar realistisch is.
Via transformatie zijn in 2023 volgens het CBS 8.800 woningen gerealiseerd. Dit aantal is de afgelopen jaren licht afgenomen, vooral omdat «het laaghangend fruit» al is getransformeerd. Volgens onderzoek van de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland is er een aanvullende potentie van 12.000 per jaar door transformatie van winkels en kantoren naar woningen.3 Op basis van de CBS-cijfers over de gerealiseerde transformaties vindt de helft van alle transformaties plaats door het verbouwen van commercieel vastgoed, vooral voor commercieel verhuur. Corporaties hebben daarin een aandeel van 7 procent. Ik beschik niet over cijfers over het aandeel van particuliere beleggers.
Kan u aangeven of en hoe banken betrokken zijn bij de Woontopafspraken? Zo niet, waarom niet?
Banken zijn niet betrokken bij de Woontopafspraken. De reden daarvoor is dat in de gesprekken met ontwikkelaars, bouwers en investeerders niet het beeld naar voren kwam dat toegang tot financiering tot de voornaamste knelpunten in de woningbouw behoort.
Kan u aangeven of en hoe pensioenfondsen (zoals beschreven in het hoofdlijnenakkoord) betrokken zijn bij de Woontopafspraken? Zo niet, waarom niet?
Er is voorafgaand uitgebreid met de Pensioenfederatie gesproken. De Pensioenfederatie heeft in de voorbereidende gesprekken aangegeven geen handtekening te kunnen zetten onder afspraken over zaken waar de leden individueel hun eigen investeringsafweging moeten maken. Verder heeft IVBN wel de afspraken ondertekend. Een groot deel van de inleg van de fondsen van de leden van IVBN komt vanuit Nederlandse pensioenfondsen.
Pensioenfondsen zijn er wettelijk aan gehouden om te beleggen in het belang van hun deelnemers. Voor elke investeringsoptie zal beoordeeld moeten worden of daarmee voldaan wordt aan de gestelde eisen. Verschillende pensioenfondsen hebben in het afgelopen jaar aangegeven bereid te zijn meer te investeren in betaalbare huurwoningen op het moment dat er aantrekkelijke investeringsproposities zijn.
Kan u aangeven of en hoe coöperatieve verenigingen betrokken zijn bij de Woontopafspraken? Zo niet, waarom niet?
Coöperatieve verenigingen zijn samenwerkingsverbanden waarin bewoners zijn verenigd om hun gezamenlijke woonwens te realiseren. Gelet op de specifieke aanpak die nodig is en de kleine aantallen die deze verenigingen realiseren zijn deze coöperaties niet betrokken bij de Woontop. Wel komen de afspraken in de Woontop uiteraard ook hen ten goede.
Het gaat om niet-professionele partijen die een grote uitdaging op zich nemen om woningen te realiseren. Woningbouw door deze partijen komen dan ook moeizaam van de grond, omdat het vaak niet lukt om de financiering rond te krijgen. Een gebrek aan locaties en steun vanuit gemeente zijn minstens zo belangrijke belemmeringen. Om meer coöperatieve initiatieven van de grond te krijgen wordt een fonds opgezet. Met het fonds pakken we een aantal van deze grote knelpunten aan, maar we kunnen deze niet geheel wegnemen. Het fonds kan een aantal kansrijke initiatieven financieren en daarmee ook de mogelijkheden vergroten om professionele hulp in te schakelen. We zoeken daarbij samenwerking met gemeenten die ondersteuning en locaties kunnen leveren.
Welke afspraken zijn concreet nog gemaakt na het tweeminutendebat Woningbouwopgave en koopsector van 5 december waar u aangaf nog druk bezig te zijn met het maken van afspraken en het uitvoeren van rekensommen?
De voorbereidingen voor de Woontop vonden plaats in een kort tijdsbestek. Om die reden hebben ook na het tweeminutendebat van 5 december jl. nog onderhandelingen plaatsgevonden. De afronding van alle gemaakte Woontopafspraken met de bij de afspraken betrokken partijen gebeurde na 5 december.
Als u in de definitieve afsprakenset van de Woontop spreekt over extra aantallen woningen, zijn dit dan aantallen woningen die nog niet voorzien waren in de ondertekende Woondeals van 2023? Zo ja, welke extra locaties zijn als gevolg van de Woontopafspraken concreet toegevoegd?
De afspraken uit de Woontop zijn gebaseerd op het regeerprogramma met als doel om versneld toe werken naar de bouw van 100.000 woningen per jaar. Dit aantal wordt niet opgehoogd met de woontopafspraken. Wel zijn afspraken gemaakt over extra concrete woningbouwlocaties in aanvulling op de in de woondeals afgesproken locaties voor de periode tot en met 2030. Met het oog op de continuïteit en de doorlooptijd om woningen te realiseren zijn er in de Woontop afspraken gemaakt over extra concrete locaties voor de periode tot en met 2030 en voor de periode daarna, 2031 tot en met 2034.
Deelt u de mening dat, omdat de sinds 2022 gewenste bouwstroom van 100.000 woningen per jaar niet gehaald wordt, het raadzaam lijkt niet nog steeds op 100.000 woningen per jaar te sturen, maar om daarbij het voortschrijdende tekort op te hogen? Zo nee, waarom niet?
Het is wenselijk zo snel mogelijk het woningtekort naar een evenwichtig niveau terug te dringen. Daarom is doelstelling in het hoofdlijnenakkoord om langjarig (o.a. met grootschalige woningbouwlocaties) 100.000 woningen per jaar te realiseren. Dat is reeds een zeer forse opgave. De laatste keer dat in Nederland het aantal van 100.000 nieuwe woningen in één jaar werd gerealiseerd ligt meer dan 30 jaar achter ons. Het verder ophogen van deze doelstelling zou niet realistisch zijn.
Hoe zitten de 10.000 woningen die in het kader van het Nationaal Programma Leefbaarheid en Veiligheid (NPLV) tussen 2025 en 2029 extra gebouwd worden verwerkt in de begroting van het Ministerie van Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening?
Voor nieuwe woningen in NPLV-gebied is naar schatting € 10.000–13.000 per woning te verwachten van het rijk om de nieuwbouw te versnellen. In totaal gaat het om een bedrag van maximaal € 600 miljoen voor 50.000 woningen. Rijk en gemeenten bezien samen uit welke regelingen de benodigde middelen bekostigd kunnen worden. De NPLV gebieden hebben aangegeven dat ca. 10.000 van deze woningen extra woningen ten opzichte van de Woondeals betreffen. De in het vooruitzicht gestelde bijdrage is onderdeel van het totale pakket aan financiële arrangementen om landelijk 100.000 woningen per jaar te realiseren. Het betreft geen nieuwe middelen, maar is onderdeel van de 5 miljard euro. De precieze wijze van verwerking in de begroting is onderdeel van het pakket voor de Voorjaarsnotabesluitvorming.
Als u in de Woontopafspraken spreekt over «Tenminste 30% van de te realiseren woningen is sociale huur», wat wordt hier dan exact mee bedoeld, ervan uitgaande dat sprake is van regionale differentiatie?
De afspraak in de Woontop om tenminste 30% sociale huur te realiseren sluit één op één aan bij de doelstelling in het coalitieakkoord en regeerprogramma dat van de te realiseren woningen minimaal 30% sociale huurwoningen moet worden gerealiseerd, met regionale differentiatie. De nadere uitwerking daarvan vindt plaats in het Besluit bij de Wet versterking regie Volkshuisvesting. Dit Besluit wordt bij uw Kamer wordt voorgehangen. Bij de toezending van de Tweede nota van wijziging van de Wet versterking regie Volkshuisvesting – naar verwachting begin februari – zal ik ook de hoofdlijnen van deze uitwerking in het Besluit toelichten.
Hoe gaat u om met de bedoelde kostenverhogingen op projectniveau nu de komende vijf jaar de financiële haalbaarheid na toetsing toereikend is gebleken en dat er door netcongestie, stikstof en de KDR op projectniveau onzekerheden kunnen bestaan hierover?
Op projectniveau kunnen zich altijd knelpunten voordoen, ook met financiële consequenties. Zo kunnen specifieke maatregelen noodzakelijk zijn om aansluiting op het elektriciteitsnet mogelijk te maken ondanks netcongestie, kunnen mitigerende maatregelen nodig zijn om stikstofdepositie te verminderen en kan vanwege de Kaderrichtlijn Water extra waterberging noodzakelijk zijn. Dit brengt extra kosten met zich mee die niet altijd vooraf goed kunnen worden ingeschat. Het is dan aan de betrokken partijen om met elkaar in gesprek te gaan op basis van het «open boekenprincipe». Op basis van die uitkomsten kijken partijen eerst naar oplossingsrichtingen binnen het project waarbij gedacht kan worden aan knoppen zoals stedenbouwkundige eisen, dichtheid, bouweisen, voorzieningenniveau, woonprogrammering, grootte van de woningen, fasering, inbrengwaarde, bouwkosten, winst- en risicomarges etc.
Zitten in de rekensommen ook de door u verwachtte kostenverlagingen door het programma Schrappen Tegenstrijdige en Overbodige Regelgeving (STOER)?
Het programma STOER is gericht op zowel aanpassing van regelgeving dat leidt tot versnelling en regels die kosten beperken of verlagen. Er is nu nog geen zicht op de aanpassingen en de effecten daarvan. In de rekensommen is dan ook geen rekening gehouden met het schrappen van regels en/of eisen die nog niet bekend zijn.
Op welke wijze zijn deze verwachte kostenverlagingen, indien meegenomen zichtbaar in de rekensommen?
Er zijn geen kostenverlagingen als gevolg van het programma STOER meegenomen in de sommen. Zie het antwoord op vraag 13.
Indien de te verwachte kostenverlagingen nog niet in de rekensommen van Rebel Group en Stadskwadraat zitten waarnaar u verwijst in de Woontopafspraken, welke additionele kostenverlaging (in euro’s) zijn dan nog te verwachten als direct gevolg van de aanpak STOER?
Het is niet mogelijk aan te geven wat de kostenverlagingen zijn als gevolg van het schrappen van, nog onbekende, regels en eisen. Zie het antwoord op vraag 13.
Wat betekent het meest recente ABF-onderzoek waaruit blijkt dat er behoefte is aan 8% middenhuur en 27% betaalbare koop in de nieuwbouw voor de gemaakte Woontopafspraken?
Het kabinetsbeleid richt zich op de realisatie van 100.000 woningen per jaar waarvan tenminste 30% sociale huur en twee derde betaalbare woningen (koop en huur). Het onderzoek van ABF research waaraan gerefereerd wordt, laat zien hoe gegeven woonwensen, te verwachten ontwikkelingen in de bestaande voorraad (prijzen, verkopen, sloop en verhuizingen) en inkomensontwikkelingen een optimaal bouwprogramma er uit zou zien.4 De uitkomst van dit onderzoek bevestigt in grote lijnen de genoemde kabinetsdoelstelling ten aanzien van de realisatie van betaalbare woningen. Het kabinet vindt het belangrijk dat binnen deze doelstellingen voor betaalbare woningen er voldoende lokale ruimte is om te differentiëren om optimaal aan te kunnen sluiten bij de lokale en regionale behoefte. Die ruimte voor differentiatie is ook een van de doelstellingen in het regeerprogramma. Om die reden kiest het kabinet er niet voor aan gemeenten of provincies een specifieke verdeling binnen het middensegment op te leggen.
Tot welk concrete aantal middenhuurwoningen leidt dit vervolgens in de nieuwbouw met deze Woontopafspraken?
Ik heb geen afspraken gemaakt over het aantal te realiseren middenhuurwoningen. Zie ook het antwoord op vraag 16.
Hoeveel extra middenhuurwoningen worden er naar verwachting door marktpartijen gerealiseerd door de verlaging van de overdrachtsbelasting, en hoe wordt hierop gemonitord?
De verlaging van de overdrachtsbelasting voor woningen heeft een positief effect op de businesscase bij nieuwbouwprojecten. Het ligt voor de hand dat onrendabele toppen bij projecten hierdoor verminderen. Het is echter niet voor elk project mogelijk inzicht te krijgen in of er onrendabele top is, en zo ja hoe hoog deze is. Het investeringsklimaat voor middenhuurwoningen is daarnaast afhankelijk van aanpalend beleid dat de woningmarkt raakt en van externe (macro) economische ontwikkelingen, zoals de rentestand. Ook rendementsverwachtingen van andere investeringsmogelijkheden spelen daarin een rol. Het is daarom niet mogelijk precies aan te geven hoeveel middenhuurwoningen door deze maatregel extra beschikbaar komen. De verlaging van de overdrachtsbelasting zal in 2029 worden geëvalueerd.
Welk concreet aantal beoogt u met de Woontopafspraken als gesproken wordt in de tekst over «We realiseren voldoende passende en betaalbare koopwoningen»?
Ik beoog geen concreet aantal betaalbare koopwoningen binnen de doelstelling om 100.000 woningen per jaar toe te voegen, waarvan twee derde betaalbaar. Zie hiervoor het antwoord op vraag 16.
Met welke concrete maatregelen werkt u aan de in de tekst van de Woontop aangehaalde investeringsklimaat in het segment betaalbare huurwoningen? In welke prijsklasse vallen deze huurwoningen? Gaat het hier concreet om middenhuurwoningen zoals vastgesteld in de Wet betaalbare huur?
In de Woontopafspraken is afgesproken om met marktpartijen binnen zes maanden te komen tot een gezamenlijk beeld van het investeringsklimaat voor investeringen in middenhuurwoningen (zoals gedefinieerd met de inwerkingtreding van de Wet betaalbare huur). Mocht uit de analyses blijken dat deze investeringen niet realistisch zijn, zal er gezamenlijk gekeken worden wat nodig kan zijn om het investeringsklimaat te verbeteren.
Bent u bereid de genoemde raad van woningzoekenden een formele plek te geven in de Overlegwet? Waarom wel/niet?
Ik herken dat de stem van woningzoekenden beter gehoord moet worden, zowel bij het maken van beleid als bij woningbouw. Ik wil alle lokale partijen zoals gemeenten, woningcorporaties en bouwers aanmoedigen om dat ook te doen. Op landelijk niveau werk ik aan een Raad van woningzoekenden ter uitvoering van de motie Vijlbrief cs. hierover.5 Met de Wet versterking regie volkshuisvesting moeten overheden in het volkshuisvestingsprogramma hun beleid mede baseren op de actuele en te verwachte woonbehoefte. Daarin zal het belang van woningzoekenden een belangrijke plaats innemen. Het is aan de gemeenten en provincies op welke wijze zij het betrekken van de stem van de woningzoekenden vorm willen geven. Een formele plek in de Wet op het overleg huurders verhuurders (Overlegwet) past daar niet bij. Daarnaast gaat de Overlegwet over het overleg tussen huurders en verhuurders, terwijl de stem van de woningzoekenden ook breder gehoord moet worden.
Hoe gaat u ervoor zorgen dat de in de Woontopafspraken genoemde «voldoende woningbouwlocaties» ook voor de investerende partijen betaalbaar zijn (immers de huurprijzen, sociale huur en middenhuur zijn gereguleerd, en betaalbare koopprijzen moeten daadwerkelijk betaalbaar zijn voor huishoudens met een middeninkomen)?
Het kabinet heeft reeds maatregelen genomen voor het verbeteren van het investeringsklimaat voor (private) verhuur. Het algemeen tarief van de overdrachtsbelasting voor beleggers in woningen gaat naar 8% en de maximale renteaftrek in de vennootschapsbelasting wordt aangepast van 20% naar 24,5% van de gecorrigeerde winst (Earnings Before Interest, Taxes, Depreciation and Amortization, EBITDA). Op de Woontop is afgesproken dat er een gezamenlijk beeld komt van het investeringsklimaat voor investeringen in middenhuurwoningen. Mocht uit de analyses blijken dat deze investeringen niet realistisch zijn, zal er gezamenlijk gekeken worden wat nodig kan zijn om het investeringsklimaat te verbeteren. De inzichten uit de analyses van het investeringsklimaat worden binnen zes maanden na de Woontop aan de Tweede Kamer gemeld. Daarnaast is op de Woontop afgesproken te werken met «open boeken», zodat overheid, woningcorporaties en markt gezamenlijk toewerken naar haalbare business cases.
Welk grondinstrumentarium gaat u inzetten om enerzijds grondverwervingskosten te verlagen, kostenverhaal voor gemeenten te optimaliseren, en als Rijk risico’s te helpen mitigeren op een aantal gerichte bouwlocaties?
Het inzetten van grondinstrumenten zoals verwerven van gronden, vestigen voorkeursrecht, sluiten anterieure overeenkomst, stellen van regels over kostenverhaal in het omgevingsplan en eventueel onteigening is aan gemeenten. Gemeenten kunnen stijgen van grondprijzen voorkomen door gebruik te maken van deze instrumenten en/of de beschikbaarheid van grond voor woningbouw zeker stellen.
In november jl. heeft u van mij de Kamerbrief met de Tweede Voortgangsrapportage Modernisering Grondbeleid ontvangen.6 Aan de hand van drie sporen ben ik bezig met het verbeteren van het grondbeleid met als doel dat gebiedsontwikkeling goedkoper wordt en sneller gaat. Zo kan het aanpassen van de grondslag voor de inbrengwaarde bijdragen aan het optimaliseren van het kostenverhaal door gemeenten. In deze brief staat onder andere dat ik momenteel het instrument «grondfaciliteit» aan het vormgeven ben waarmee ik de intentie heb risico’s van gebiedsontwikkeling met gemeenten te delen.
Zorgt u voor landelijk geldende sociale en betaalbare grondprijzen? Waarom wel/niet?
Ik ga met Aedes en de VNG verkennen of het opstellen van algemene richtlijnen voor de bepaling van een sociale grondprijs wenselijk en haalbaar is. Hierbij betrekken we de residuele grondwaarde van sociale woningen. In dit onderzoek wordt ook meegenomen wat de verwachte effecten van het Wetsvoorstel versterking regie volkshuisvesting en andere grondprijshervormingen zijn. Ook wordt er gezocht naar mogelijkheden om gronden die niet in eigendom van de gemeente naar een sociale grondprijs te bewegen. Ik publiceer de resultaten van dit onderzoek in 2025. Ook onderzoek ik de mogelijkheden voor gemeenten om een redelijke afnameprijs te definiëren, en hoe dit kan worden gehanteerd richting grondeigenaren. Dit kan met name behulpzaam zijn voor gemeenten met weinig grondposities waarop sociale woningbouw mogelijk of gewenst is.
Hoe wordt de data gevalideerd voor de publiek private monitor waarover gesproken wordt?
Over de invulling van de publiek private monitors (PPM's) voor de versnellingstafels zal in opdracht van de landelijke versnellingstafel eind dit kwartaal een advies uitgebracht worden. Bij het opstellen van het advies worden marktpartijen, corporaties en overheden geconsulteerd. De vraag hoe voor kwalitatief goede data gezorgd kan worden zal hierin aandacht krijgen.
Wat is de rol van het CBS en het Kadaster bij het valideren van de publiek-private monitor?
Daar waar data van CBS en Kadaster een rol kunnen spelen bij publiek private monitors zal dit benut worden. Hierbij kan in ieder geval gedacht worden aan cijfers met betrekking tot de bouwvergunningen.
Hoe zorgt u dat cijfers van alle betrokken partijen gevalideerd zijn om in accountancy termen sprekend, te zorgen dat er sprake is van een «getrouw beeld»?
De PPM's zijn niet bedoeld om verantwoording af te leggen, maar zijn een vorm van samenwerking om marktpartijen, corporaties en overheden hetzelfde realistische en actuele beeld te geven over de voortgang. Op basis daarvan kunnen zij waar nodig tijdig interveniëren en de juiste stappen te zetten om vertraging te voorkomen of knelpunten op te lossen.
Op welke wijze kunnen ontwikkelaars en bouwers belemmeringen die zij ervaren formeel melden, rekening houdend met het feit dat zij de partijen zijn die concreet bouwen en dus een belangrijke stem moeten hebben in het melden van problemen in de publiek private samenwerking?
Vertegenwoordigers van ontwikkelaars en bouwers nemen deel aan de lokale en regionale versnellingstafels. Waar nodig kunnen zij daar dus knelpunten melden. De ervaring leert dat de meeste belemmeringen ook op lokaal niveau opgelost kunnen worden. Wanneer ontwikkelaars en bouwers, maar ook lokale overheden, knelpunten ervaren die het lokale of regionale niveau overstijgen, dan zullen deze knelpunten via de regionale tafels geagendeerd worden bij de landelijke versnellingstafel.
Zijn de vacatures bij de Raad van State reeds allemaal vervuld, of is er nog steeds, zoals ongeveer één jaar geleden, sprake van 50 fte aan vacatures?
Van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heb ik begrepen dat het gelukt is een aantal openstaande vacatures te vervullen en dat er de afgelopen periode (iets) meer juristen zijn aangenomen dan vertrokken, maar ook dat er nog steeds een tekort is en dus behoefte aan meer juristen voor de ondersteuning van de staatsraden bij het afdoen van zaken. Van het aantal op dit moment openstaande vacatures ben ik op niet op de hoogte.
Na hoeveel jaar zijn de doorbraken (Gnephoekpolder, Haarlemmermeer West, Bleizo-West en Rijnenburg) gerealiseerd?
Voor de Gnephoekpolder in Alphen a/d Rijn is in oktober vorig jaar een ontwikkelovereenkomst voor een haalbaar plan ondertekend tussen de betrokken partijen. Na een discussie van ruim tien jaar, was dat een belangrijke doorbraak op basis waarvan de planvorming nu plaatsvindt. De geplande start bouw van de gebiedsontwikkeling is in 2028.
Ook op andere plekken duurt het gesprek tussen partijen over locaties soms jarenlang. Doelstelling van de afspraak is om uiteindelijk in ca. 20 kansrijke gebieden tot een doorbraak te komen. Bij de Woontop zijn de eerste drie gepresenteerd.
In Groot Merwede en Rijnenburg in Utrecht/Nieuwegein gaat het om een groot aantal woningen in verschillende deelgebieden. In de eerste deelgebieden in de Merwedekanaalzone is de bouw al gestart en wordt (op basis van de afspraken bij de Woontop) de ontwikkeling van het laatste deelgebied in de Merwedekanaalzone versneld. In de rest van de A12 zone is het doel de bouw in 2030 te starten. Voor Rijnenburg is de start bouw gepland in 2035.
In Haarlemmermeer West gaat het specifiek om Lisserbroek en Nieuw Vennep West. De bouw start naar verwachting vanaf 2026.
De colleges van de provincie Zuid-Holland en de gemeente Lansingerland hebben eind december de bestuursovereenkomst over de ruimtelijke invulling van Bleizo-West vastgesteld. Hiermee kan de planontwikkeling zo snel mogelijk worden opgepakt. Over de precieze planning maken partijen op korte termijn afspraken. De indicatieve start bouw van de eerste woningen in Bleizo-West is in 2030.
Wat is volgens u de maximale termijn, gezien het landelijke belang van het aanpakken van de wooncrisis, voor het bestaan van belemmeringen?
Factoren zoals netcongestie, geluidsbelasting, drinkwaterbeschikbaarheid, stikstof, water- en bodem en knelpunten rond infrastructuur kunnen een belemmerend effect hebben op de woningbouw. Tegelijkertijd heeft een deel van deze factoren als doel de gezondheid, veiligheid en leefbaarheid te beschermen. Daarmee is er dus geen maximale termijn te stellen voor het rekening houden met deze factoren. Het kabinet zet wel in op het zoveel mogelijk beperken van de negatieve gevolgen door bijvoorbeeld het aanpassen van regelgeving door innovatie te stimuleren en door te prioriteren bij schaarste tussen verschillende functies. Het kabinet kijkt daarbij ook naar hoe een redelijk niveau van bescherming ook gerealiseerd kan worden binnen wettelijke kaders om zo de stapeling van (lokale) regels en procedures aan te pakken en regeldruk te verminderen. Zo zijn er bij de Woontop afspraken gemaakt om sneller, goedkoper en meer te bouwen via het programma STOER en over innovatieve werkwijzen om de woningen sneller te realiseren.
Er wordt gesproken over 30.000 sociale huurwoningen in 2027 en vanaf 2029, wat is er aan de hand in 2028 waardoor dit jaartal niet genoemd wordt in dit kader?
In de Nationale prestatieafspraken voor de corporatiesector 2025–2035 is afgesproken vanaf 2029 structureel 30.000 nieuwe sociale huurwoningen te realiseren per jaar. Omdat dit doel nog onvoldoende recht doet aan de woningnood van de vele mensen die op de wachtlijst staan voor een sociale huurwoning, is in de Nationale prestatieafspraken tevens afgesproken aanvullende maatregelen te nemen om op korte termijn te versnellen, met als ambitie dat de ondertekenende partijen al in 2027 de 30.000 nieuwe woningen per jaar halen. Deze ambitie strekt zich daarmee vanzelfsprekend ook uit voor 2028: ook in dat jaar is de ambitie 30.000 nieuwe sociale huurwoningen toe te voegen.
Wat is de juridische houdbaarheid van de gemaakte afspraken, in ogenschouw nemend dat deze veelal met koepel-, belangenorganisaties zijn gemaakt?
Zie hiervoor het antwoord op vraag 34.
Waaruit blijkt het afdwingbare karakter van de Woontopafspraken?
Het belang van de woontopafspraken uit de Woontop is allereerst gelegen in dat alle partijen die nodig zijn voor de realisatie van 100.000 woningen zich expliciet committeren aan de uitvoering van daarvan, vanuit ieders rol en verantwoordelijkheid. Conform het regeerprogramma zijn de woontopafspraken allereerst concreet vormgegeven. Daarnaast is de uitvoering van de afspraken niet vrijblijvend. Dit laatste wordt per afspraak verschillend vormgegeven bijvoorbeeld, via juridisch of financieel instrumentarium, of in de vorm van een wederkerige afspraak. Zo worden de afspraken over het realiseren van 100.000 woningen per jaar, waarvan twee derde betaalbaar (afspraak 1) ook juridisch doorvertaald in het de Wet versterking regie volkshuisvesting. Deze wet bevat instrumentarium met doorzetmacht voor Rijk en provincie. Diverse afspraken worden doorvertaald in het financiële instrumentarium. Een voorbeeld van wederkerigheid is de afspraak (afspraak 3) om te werken met het «open boeken principe». Daarbij geven marktpartijen op vertrouwelijke basis aan overheden inzicht in de financiële cijfers van een project om zo samen te zoeken naar oplossingen ingeval van vertraging.
Per wanneer wordt concreet gewerkt met de genoemde typegoedkeuringen en systeemgoedkeuringen en in welke gemeenten is dat bij de start van de Woontopafspraken al mogelijk?
De typegoedkeuringen en systeemgoedkeuringen passen al in het in de bouwregelgeving opgenomen stelsel van Erkende Kwaliteitsverklaringen (EKV). In het Besluit bouwwerken leefomgeving (Bbl) is geregeld dat met een EKV kan worden aangetoond dat aan één of meerdere regels van het Bbl wordt voldaan. Het EKV-stelsel is onderdeel van de landelijke regelgeving en is dus in alle gemeenten nu al van toepassing.
Op dit moment valt er al een aantal modulaire woningen onder een EKV. Deze EKV’s zijn nog niet volledig dekkend en dus te zien als een gedeeltelijke typegoedkeuring. Dat betekent dat onderdelen nog niet onder de goedkeuring en het toezicht van het EKV-stelsel vallen. De komende tijd zullen deze EKV’s verder worden uitgewerkt met als doel om uiteindelijk te komen tot woningen die volledig op basis van een typegoedkeuring worden gebouwd.
Waarom wordt zo expliciet een woonwensenpercentage van circa 60% grondgebonden opgenomen in de te realiseren nieuwe woningen, in de wetenschap dat we nu al meer gezinswoningen hebben dan gezinnen, waardoor hier eerder sprake lijkt van een doorstromingsvraagstuk?
Afspraak 1 van de Woontop is mede gebaseerd op het in vraag 16 genoemde onderzoek van ABF Research naar een optimaal bouwprogramma. In dit onderzoek wordt rekening gehouden met de ontwikkeling van de samenstelling van de huishoudens in Nederland, de inkomensontwikkeling, de te verwachten ontwikkelingen in de bestaande voorraad (prijzen, verkopen, sloop en verhuizingen) en de woonvoorkeuren zoals die blijken uit het driejaarlijks woononderzoek Nederland (het «WoON»). De conclusie van het onderzoek ten aanzien van een optimale bouwprogramma is dat dit voor uit ruim de helft bestaat uit grondgebonden woningen.
Welke ruimtelijke, infrastructurele en budgettaire consequenties zijn eraan verbonden als wordt gestreefd naar 60% grondgebonden woningbouw?
Belangrijk is dat de woningen die gebouwd worden ook aansluiten bij de behoefte niet alleen voor wat betreft betaalbaarheid maar ook met de woonvoorkeuren. Daarom is in de Woontop afgesproken dat gemeenten bij de woningbouwprogrammering rekening houden met de lokale en regionale behoefte aan grondgebonden woningen. Gelet op de uitvoerbaarheid zullen gemeenten daarbij ook moeten kijken naar alle facetten die van belang zijn voor de uitvoerbaarheid daarvan: ruimtelijk, financieel en infrastructureel. Die consequenties zijn per gemeente verschillend.
Wat is een redelijk rendement waarover gesproken wordt in afspraak 12 voor bouwers en ontwikkelaars en hoe hoog/welk percentage is dat in uw ogen?
Ik kan niet één getal noemen voor een redelijk rendement, omdat dit afhankelijk is van meerdere factoren zoals de locatie, risico’s en marktomstandigheden. Ik licht dit nader toe. In een onderzoek van Arcadis in 2021 in opdracht van het Ministerie van BZK wordt een percentage van 3% over de directe bouwkosten voor winst & risico gehanteerd.7 Afhankelijk van het risicoprofiel van het specifieke project en onzekerheden in de markt kan dit percentage wisselen van project tot project en in de tijd. In het onderzoek hanteert Arcadis 6% van de directe bouwkosten voor de post Algemene Kosten (AK) van bouwondernemingen. Het EIB kwam in haar benchmarkt vorige jaar op een percentage van 9,5% van de directe bouwkosten voor de Algemene Kosten.8
De NEPROM, de brancheorganisatie van projectontwikkelaars, heeft in augustus 2023 een handreiking vrijgegeven waarin zij advies uitbrengt over het percentage AK en winst.9 Zij hanteert in deze handreiking 3,5–5% over de stichtingskosten (grondkosten, bouwkosten en bijkomende kosten) voor de AK en 4% over de stichtingskosten voor winst & risico. De werkelijk door ontwikkelaars gehanteerde percentages zijn sterk afhankelijk van de locatie en het product dat worden ontwikkeld. Zo is het risico van het ontwikkelen en bouwen van een hoge woontoren met koopappartementen en een lange bouwtijd veel groter dan van villa’s of tweekappers. De eerste vraagt een enorme voorfinanciering en door de lange bouwtijd is volledige voorverkoop lastig. Bij villa’s en tweekappers kan er gemakkelijk gefaseerd worden gebouwd waardoor de start van de bouw kan plaatsvinden nadat de woningen zijn verkocht.
Kan u bewerkstelligen dat de aan gemeenten en provincies uit te keren woningbouwsubsidies in geoormerkte vorm zullen worden verstrekt, zodat deze niet voor andere doeleinden kunnen worden gebruikt?
In hoeverre middelen in geoormerkte vorm kunnen worden verstrekt is afhankelijk van de uitkeringsvorm. Op dit moment is een specifieke uitkering (SPUK) nodig om woningbouwsubsidies in een geoormerkte vorm te verstrekken. De Woningbouwimpuls en het Gebiedsbudget zijn voorbeelden van woningbouwsubsidies aan gemeenten die geoormerkt zijn verstrekt. Deze instrumenten worden door het huidige kabinet voortgezet. Vanwege de soms strikte en gedetailleerde eisen die vanuit het Rijk worden gesteld aan de besteding van de gelden uit een specifieke uitkering, geven SPUKS medeoverheden een zwaardere administratieve last dan ongeoormerkte middelen uit het gemeentefonds. Dit is vanuit de medeoverheden niet altijd wenselijk. Daarom wordt er bij het vormgeven van de woningbouwsubsidies gezocht naar een balans tussen goede besteding van de woningbouwmiddelen enerzijds en minder administratieve lasten anderzijds. Het uitgangspunt is om te werken aan meer eenvoudige regelingen en het samenvoegen van regelingen om de administratieve lasten voor gemeenten te beperken.
Ik wil in de eerste helft van 2025 uw Kamer informeren over de verdere vormgeving van de verschillende regelingen op het gebied van woningbouw.
Kan u deze vragen één voor één (het liefst binnen drie weken maar rekening houdend met het aankomende reces en de feestdagen) uiterlijk voor het einde van het kerstreces beantwoorden zodat de antwoorden bij het commissiedebat Staat van de Volkshuisvesting op 23 januari 2025 betrokken kunnen worden?
Gelet op de benodigde afstemming en de kerstvakantie is meer tijd benodigd geweest voor de beantwoording. Een uitstelbrief is aan uw Kamer verzonden.
Het spoortraject Emmen-Rheine |
|
Pieter Grinwis (CU), Eline Vedder (CDA) |
|
Chris Jansen (PVV) |
|
![]() ![]() |
Ziet u het belang en deelt u de ambitie om vanaf december 2026 met het project Emmen-Rheine een goede verbinding tussen regio’s aan beide zijden van de grens te realiseren?
Ja, ik zet mij hiervoor in en ik wil ook een stap zetten met deze internationale verbinding. Deze ambitie heeft mijn ambtsvoorganger onderschreven in een intentieverklaring uit 2022. Vanuit het Ministerie van I&W wordt dan ook substantieel financieel bijgedragen aan deze verbinding. In het BO MIRT van 2020 is € 10 miljoen vrijgemaakt voor deze verbinding. Afgelopen jaar is nog eens € 5,2 miljoen extra vrijgemaakt. Daarnaast vinden er uitvoerige gesprekken plaats tussen het Ministerie van IenW en betrokken partijen over een aantal vraagstukken op het gebied van wetgeving, infrastructuur en materieel.
Bent u bekend met de brief met als onderwerp «Materieel Coevorden-Bad Bentheim in kader project Emmen-Rheine»1 die de Provincie Drenthe op 11 november 2024 aan u heeft verzonden, en zou u willen reageren op de brief?
Ja, ik ben bekend met deze brief. Deze gaat onder andere in op het hebben van voldoende zekerheid dat het treinmaterieel van de Bentheimer Eisenbahn ook op Nederland (tot aan grensstation Coevorden) kan en mag worden ingezet. Ik ben en blijf in goed contact met de provincie Drenthe over alle aspecten van het project. Met provincie Drenthe vinden reeds uitvoerige gesprekken plaats over de inhoud van deze brief. De voorliggende schriftelijke vragen gaan op hetzelfde in, dus bij dezen ook een openbare schriftelijke reactie.
Bent u bekend met het feit dat het regionale grensoverschrijdende spoorproject Emmen – Rheine zo goed als gereed is om gerealiseerd te worden, maar alleen nog wacht nog op instemming om de Duitse treinen, die beschikken over een Duitse voertuigvergunning, te laten rijden op de laatste 0,5 km in Nederland tot in station Coevorden?
De inzet is dat deze treindienst zonder vertraging van start gaat. Binnen dit project zijn er een aantal randvoorwaarden die dienen te zijn ingevuld om het project te laten slagen. Dit omvat generieke randvoorwaarden die altijd bij dergelijke projecten gelden, maar er is ook een aantal randvoorwaarden specifiek voor deze verbinding. Er is een aantal specifieke uitdagingen rondom de infrastructuur, wetgeving en het materieel. De betrokken partijen hebben allen hun eigen verantwoordelijkheid in het invullen van de randvoorwaarden.
Om op het Nederlandse spoor te mogen rijden moeten de Duitse treinen worden toegelaten. Het uitgangspunt is dat het spoorvervoer veilig geschiedt. Wanneer het materieel is toegelaten kan het integrale projectbesluit worden genomen, waarna de aanbesteding van start kan gaan.
De voertuigtoelating kan op verschillende wijzen geschieden. Een mogelijkheid is het uitbreiden van het gebruiksgebied van de huidige voertuigvergunning. Op de vergunning(en) staat in welke landen een spoorvoertuig mag rijden. Wanneer het voertuig in een extra land gaat rijden, moet het gebruiksgebied worden uitgebreid en moet de vergunning aangepast worden. Hiervoor moet de Bentheimer Eisenbahn een aanvraag indienen bij het Europese Spoorwegbureau (ERA).
Er is ook een procedure die erin voorziet dat een voertuigvergunning ook geldt op buitenlands grondgebied als er een klein stukje doorgereden wordt naar een buurland (artikel 21, achtste lid, van de interoperabiliteitsrichtlijn (EU) 2016/797). De Duitse voertuigvergunning zou daarmee ook voor het Nederlandse stukje van de Bentheimer Eisenbahn kunnen gelden. Hiervoor is afstemming tussen de Duitse en Nederlandse voertuigverlener vereist. Voor de toepassing van deze procedure moet aan twee voorwaarden zijn voldaan: er moet sprake zijn van soortgelijke netwerkkenmerken (zodat er veilig gereden kan worden en er geen schade aan de spoorinfra ontstaat) en ILT velt hier een oordeel over. ProRail heeft een adviserende rol bij het aantonen van soortgelijke netwerkkenmerken.
De Duitse veiligheidsinstantie moet de Nederlandse veiligheidsinstantie (ILT) om dit advies vragen en deze vraag om advies is (formeel) nog niet gesteld.
Tot slot verwijst u naar dit project als «Emmen – Rheine», maar de toelating van het materieel gaat over het baanvak Coevorden – Duitse grens. In het geval de wens bestaat om met het materieel naar Emmen door te rijden kan niet langer gesproken worden over dicht bij de grens gelegen stations op grensbaanvakken en moet de Bentheimer Eisenbahn voor materieeltoelating alsnog bij het Europese Spoorwegbureau zijn.
Bent u ook bekend met het feit dat er vanwege het ontbreken van die instemming nog geen gebruik kan worden gemaakt van de Duitse treinen die nu al op een deel van het traject in Duitsland rijden? Hoe luidt uw reactie hierop?
Ja, daarmee ben ik bekend. De Duitse treinen hebben een Duitse materieelvergunning. Deze is niet automatisch geldig in Nederland. Binnen grensoverschrijdende spoorprojecten is het hebben van een materieelvergunning een gegeven. Dit is dus niet uniek voor dit project. Bentheimer Eisenbahn wist dit al van het begin van het project en is verantwoordelijk voor het tijdig in gang zetten van dit proces zodat er genoeg ruimte is in de planning.
Zoals hierboven beschreven kan de Bentheimer Eisenbahn voor het traject Coevorden – Duitse grens een aanvraag tot uitbreiding van het inzetgebied doen bij de ERA of kan de Duitse veiligheidsinstantie het inzetgebied van het materieel tot Coevorden uitbreiden, nadat ILT positief heeft geoordeeld.
Kunt u bevestigen dat zowel de Europese regelgeving, met de Interoperabiliteitsrichtlijn2, als de Nederlandse regelgeving, met de Spoorwegwet3, voorziet in een vereenvoudigde procedure voor het veilig toelaten van voertuigen die juist bedoeld is om de drempels voor kort grensoverschrijdende spoorvervoer weg te nemen? Zo ja, bent u bereid deze vereenvoudigde procedure toe te passen? Zo nee, waarom niet?
Ik bekend met deze procedure en deze heb ik reeds beschreven in het antwoord op vraag 3.
De Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT) beoordeelt en besluit uiteindelijk over het al dan niet toekennen van een Nederlandse voertuigvergunning. ILT is een onafhankelijk toezichthouder. De verantwoordelijkheid voor vergunningen ligt bij ILT. Daar wil en kan ik niet intreden. Ik maak dus niet de keuze om de procedure wel of niet toe te passen.
Klopt het dat Nederland nog geen bevestiging heeft gegeven van de toepassing van deze vereenvoudigde procedure?
De procedure is opgenomen in de Nederlandse spoorwegwet. Het is te voorbarig om te zeggen dat Nederland geen bevestiging geeft van de toepassing van deze procedure in dit project, aangezien overleg hierover momenteel gaande is en er nog geen definitieve uitkomst is. Zie ook voorgaande antwoorden.
Deelt u de opvatting van onder meer de Bentheimer Eisenbahn en andere deskundigen dat de traditionele procedures te risicovol, tijdrovend en kostbaar zijn waardoor deze procedures een afbreukrisico vormen voor de haalbaarheid van het gehele project?
De procedures zijn door de Europese Commissie uit oogpunt van veiligheid voorgeschreven. Nederland en Duitsland moeten zich daaraan houden.
Zoals eerder gezegd is materieeltoelating een vast gegeven bij grensoverschrijdende spoorprojecten. Voor de toezichthouder gaat het erom dat aangetoond is dat de voertuigen veilig zijn en hiervoor bestaan verschillende procedures. De traditionele procedure waar u naar verwijst betreft waarschijnlijk die waarbij bij het Spoorwegbureau van de Europese Unie (ERA) een voertuigvergunning wordt aangevraagd.
Zoals beschreven in het antwoord op vraag 3 is er een andere, eenvoudiger procedure, maar hier zijn wel een aantal voorwaarden aan verbonden. Uiteindelijk is het aan de onafhankelijk toezichthouder, die de vergunning verleent, om te bepalen welke procedure moet worden gevolgd. Het is de keuze geweest van de Provincie Drenthe als opdrachtgever en Bentheimer Eisenbahn als infrabeheerder en exploitant om er van uit te gaan dat de eenvoudiger procedure zou volstaan.
Klopt het dat er een positief advies nodig is van de Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT) om de vereenvoudigde procedure toe te passen?
Vooropstaat dat in dit soort gevallen buitenlandse voertuigen veilig over de Nederlandse spoorinfrastructuur moeten kunnen rijden. Daarom moet er sprake zijn van soortgelijke netwerkkenmerken. ILT velt hier een oordeel over. Bij het vaststellen hiervan heeft ProRail een adviserende rol. Bij een positief oordeel kan dit worden vastgelegd in een Grensbaanvakovereenkomst.
Deelt u de opvatting dat uitsluitsel over het toepassen van die vereenvoudigde procedure zo snel mogelijk, maar in uiterste geval halverwege februari 2025, nodig is om te voorkomen dat dit spoorproject strandt?
Het belang om in februari 2025 meer duiding te hebben over de procedure met het oog op het integrale projectbesluit wordt onderkend. In gesprekken tussen ProRail, ILT en het Ministerie van IenW wordt gewerkt om tijdig uitsluitsel te kunnen geven. Aan de hand van de uitkomst besluit de projectorganisatie en Bentheimer Eisenbahn of dit in een «go» of «no go» van het project uitmondt.
Wat gaat u, indachtig de onafhankelijke rol van het ILT, eraan doen om zo snel mogelijk, maar uiterlijk voor halverwege februari, ervoor te zorgen dat de vereenvoudigde procedure wordt toegepast, zodat er in februari 2025 duidelijkheid is?
Zoals gezegd ligt de verantwoordelijkheid voor vergunningen bij ILT. Daar wil en kan ik niet intreden. Aangezien hier sprake is van een bijzondere situatie die zich niet eerder zo heeft voorgedaan, wordt vanuit het Ministerie van IenW wel maximaal meegedacht, zodat ILT de juiste kaders heeft. In de gesprekken met ILT is de noodzaak om dit dossier met urgentie op te pakken duidelijk naar voren gebracht. Er vinden ook gesprekken met Europa (EC en ERA) plaats om meer duiding te krijgen op de regelgeving en specifiek het aantonen van soortgelijke netwerkkenmerken.
Zoals gezegd moet de Duitse veiligheidsinstantie eerst een aanvraag om advies indienen bij ILT en dit is naar mijn weten nog niet gedaan. Overigens kost de vereenvoudigde procedure ook tijd.
Zou u de Kamer op de hoogte willen houden van uw inspanningen op het gebied van de vereenvoudigde procedure?
Ja, daartoe ben ik bereid.
Kunt u deze vragen beantwoorden voorafgaand aan het Tweeminutendebat spoorveiligheid en ERTMS?
Deze termijn is niet haalbaar gebleken gezien de noodzakelijke zorgvuldigheid en afstemming over de antwoorden op uw vragen.
Het bericht 'Eén man, 25 baby’s: ‘verblijfskinderen’ zijn een nieuwe manier om asiel te krijgen' |
|
Queeny Rajkowski (VVD) |
|
Marjolein Faber (minister ) (PVV) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Eén man, 25 baby’s: «verblijfskinderen» zijn een nieuwe manier om asiel te krijgen» van 11 december 2024?1
Ik ben bekend met het bericht.
Hoeveel verblijfsvergunningen zijn in 2023 en 2024 verleend op basis van erkenningen?
In 2023 zijn afgerond 3.390 Chavez-aanvragen van derdelands-ouders ingewilligd. In 2024 (tot 30 juni) zijn dat er afgerond 2.030. Niet in alle gevallen is het kind overigens Nederlander door erkenning. In veel gevallen worden kinderen bijvoorbeeld Nederlander omdat een ouder ten tijde van de geboorte Nederlander was. Voor het aanvragen van verblijf op grond van het arrest Chavez-Vilchez2 maakt het niet uit waardoor het kind Nederlander is; het enkele feit dat het Nederlander is, is voldoende om een van het kind afgeleid verblijfsrecht te krijgen (als ook aan de overige voorwaarden is voldaan), zo volgt uit de jurisprudentie.
Klopt het dat de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) het afgelopen jaar 400 signalen heeft ontvangen van fraude met erkenning van kinderen? Hoe verhoudt deze hoeveelheid fraudesignalen zich tot de jaren 2023, 2022 en 2021?
Sinds 2017, het jaar dat het arrest Chavez-Vilchez werd gewezen, wordt door de IND geregistreerd hoeveel personen een beroep doen op het arrest. Net als bij alle andere verblijfsdoelen die de IND toetst, wordt er ook voor het verblijfsdoel «verblijf bij Nederlands kind» bijgehouden hoeveel fraudesignalen er jaarlijks worden opgevoerd. Dat zijn er sinds 2017 afgerond 400. Uitgesplitst per jaar zien de cijfers er als volgt uit: in 2021 waren dat er afgerond 20, in 2022 afgerond 20 en in 2023 afgerond 70. In 2024 zijn er tot en met juni afgerond 240 fraudesignalen geregistreerd. Wanneer een fraudesignaal wordt opgevoerd, staat daarmee overigens niet vast dat er ook daadwerkelijk sprake is van fraude.
Hebben andere EU-lidstaten ook problemen van fraude met verblijfsvergunningen door schijnerkenners? Zo nee, waarom niet?
Eerder dit jaar is er via het informele netwerk van uitvoeringsorganisaties door de IND een uitvraag gedaan of andere EU lidstaten ook te maken hebben met problematiek rond schijnerkenningen. Negen lidstaten hebben hierop gereageerd. Uit deze reacties blijkt dat enkele lidstaten vergelijkbare signalen hebben ontvangen. De reacties worden bestudeerd om te bezien of hier lessen uit te trekken zijn voor de Nederlandse situatie.
Wat zijn de meest voorkomende nationaliteiten van migranten van wie er een fraudesignaal wordt opgesteld vanwege erkenning van kinderen?
Buiten de in het NRC-artikel aangehaalde casuïstiek ten aanzien van Surinaamse-Nederlandse (veel)erkenners, zijn er geen nationaliteiten die er getalsmatig uitspringen. Dat wil zeggen, bij andere nationaliteiten gaat het steeds om lage aantallen. Verder is van belang dat een fraudesignaal niet betekent dat er ook daadwerkelijk sprake is van fraude.
Welke typen verblijfsrecht worden door deze zogenaamde «schijnouders» vooral aangevraagd?
In de casuïstiek die in het NRC-artikel wordt aangehaald gaat het om de verlening van een verblijfsrecht op grond van het Chavez-arrest. Dit wordt verleend aan een ouder die geen Nederlandse of andere EU-nationaliteit heeft (de zogenoemde derdeland-ouder) van een Nederlands kind, onder de voorwaarden (i) dat hij of zij de daadwerkelijke zorg over het Nederlandse kind heeft en (ii) dat het kind zodanig afhankelijk is dat het kind de EU zou moeten verlaten als zijn ouder hier niet mag blijven. Dat zou immers in strijd zijn met artikel 20 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (het Unieburgerschap) op basis waarvan het Nederlandse kind niet gedwongen mag worden de EU te verlaten.
Bij de in het artikel geschetste problematiek in het kader van het Chavez-verblijfsvergunningen (zogenoemde schijnerkenningen) gaat het om een Nederlander die een kind erkent, als gevolg waarvan het derdeland-kind de Nederlandse nationaliteit verkrijgt. Het is vervolgens de derdeland-ouder die een verblijfsvergunning aanvraagt, niet de ouder die het kind erkent. De derdeland-ouder kan enkel een Chavez-verblijfsvergunning verkrijgen op het moment dat er voldaan wordt aan de voorwaarden. Deze ouder is dan ook niet een «schijnouder».
Welke effecten hebben schijnerkenningen op de financiële positie van de kinderen? In hoeveel gevallen blijkt dat de schijnerkenner het erkende kind uiteindelijk niet financieel onderhoudt?
Erkenning zorgt ervoor dat er een juridische band tussen de erkenner en het kind ontstaat (familierechtelijke betrekking). Voor de juridische ouders geldt een onderhoudsplicht ten opzichte van het kind totdat het kind 21 jaar wordt. Dit houdt in dat zij naar draagkracht moeten voorzien in de kosten van verzorging en opvoeding tot het kind 18 jaar is (artikel 1:404 van het Burgerlijk Wetboek, hierna: BW) en de kosten van levensonderhoud en studie tot het kind 21 jaar is (artikel 1:395a BW). De onderhoudsplicht geldt ook als de ouders niet bij elkaar wonen. Als een ouder niet wil betalen, dan kan er kinderalimentatie worden vastgesteld door de rechter (artikel 1:406 BW). Verder zijn het kind en de juridische ouders elkaars erfgenamen (artikel 4:10 BW). Er is geen informatie beschikbaar over het al dan niet voldoen aan de onderhoudsplicht door schijnerkenners.
Bij welke gemeenten vinden erkenningen waarbij een vermoeden bestaat van fraude in het kader van het verkrijgen van een verblijfsrecht vooral plaats?
Een erkenning kan bij elke ambtenaar van de burgerlijke stand en notaris in Nederland gedaan worden (artikel 1:203, eerste lid, BW). Ook kinderen die in het buitenland wonen kunnen hier of in een ander land worden erkend door een Nederlander, en – als die erkenning voor erkenning in Nederland in aanmerking komt – daardoor Nederlander worden3. Er is geen landelijke registratie van vermoedens van fraude in het kader van het verkrijgen van een verblijfsrecht. Op het moment dat er een vermoeden bestaat dat een erkenning enkel plaatsvindt om verblijfsrecht te verkrijgen, dan kan de ambtenaar van de burgerlijke stand of de notaris de erkenning aanhouden om onderzoek te verrichten of weigeren een akte van erkenning op te maken (artikel 1:18, tweede en derde lid, en artikel 1:18c, tweede lid, BW). Ook kan de officier van justitie achteraf verzoeken om de schijnerkenning te vernietigen (artikel 1:205, tweede lid, BW).
Deelt u de mening dat het een groot probleem is dat ambtenaren van de burgerlijke stand niet meer actief schijnerkenners tegenwerken omdat ze te vaak door de rechter worden teruggefloten? Zo ja, wat gaat u eraan doen om ervoor te zorgen dat schijnerkenners weer kunnen worden aangepakt?
Ik deel de mening dat het problematisch is dat ambtenaren van de burgerlijke stand zich niet gesterkt voelen om schijnerkenningen tegen te gaan. Tegelijkertijd is en blijft het uiteindelijk aan de rechterlijke macht om te beoordelen of, op basis van de informatie die voorligt, geoordeeld kan worden dat er sprake is van een schijnerkenning.
De signalen uit het artikel neem ik serieus. Daarom wordt er op dit moment, in samenwerking met de IND, het Openbaar Ministerie, de Nederlandse Vereniging voor Burgerzaken en de Ministeries van Buitenlandse Zaken en Justitie en Veiligheid gewerkt aan een aanpak voor de problematiek rondom schijnerkenningen bij Chavez-verblijfsaanvragen. Daarop kan ik nog niet vooruitlopen.
Overweegt u om net als België het erkennen van kinderen om verblijfspapieren te krijgen strafbaar te stellen? Zo nee, waarom niet?
België heeft inderdaad enkele jaren geleden een versterkte aanpak opgezet om de problematiek rondom schijnerkenningen aan te pakken. Op dit moment wordt er gewerkt aan een aanpak voor de problematiek, zie ook het antwoord op vraag 9, het Belgische voorbeeld wordt daarbij ook meegenomen. Ik kan hier nog niet op vooruitlopen.
Bestaat er op dit moment een nationaal beleid voor ambtenaren van de burgerlijke stand over het omgaan met mogelijke schijnerkenners? Zo nee, waarom niet?
Als er twijfel bestaat over de intentie van de erkenning, heeft de ambtenaar van de burgerlijke stand de mogelijkheid om het opmaken van de akte van erkenning te weigeren op grond van strijd met de openbare orde (artikel 18c, tweede lid, BW). De Nederlandse Vereniging voor Burgerzaken heeft in overleg met de ketenpartners een interne indicatielijst voor schijnerkenningen opgesteld die de ambtenaar van de burgerlijke stand kan gebruiken om te beoordelen of sprake is van een schijnerkenning en deze te weigeren. Van een weigering doet de ambtenaar melding bij de IND (artikel 1:18c, derde lid, BW). Heeft een erkenning desondanks toch plaatsgevonden, dan kan het Openbaar Ministerie de rechter verzoeken een erkenning te vernietigen vanwege strijd met de openbare orde (artikel 1:205, tweede lid, BW).
Welke vervolgstappen neemt de IND indien er het vermoeden bestaat dat er sprake is van een schijnconstructie waarbij erkenning een rol speelt?
Als de IND in een concrete zaak voldoende sterke vermoedens heeft dat sprake is van een schijnerkenning dan wordt daarvan een fraudesignaal geregistreerd in het dossier. In enkele gevallen heeft de IND aangifte gedaan bij het OM. Daarnaast is in het verleden misbruik van recht tegengeworpen in procedures waarin er sterke aanwijzingen waren voor een schijnerkenning. Op basis van het veronderstelde misbruik zijn aanvragen afgewezen. Die aanpak staat echter ter discussie als gevolg van jurisprudentie van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State.4 Uit deze jurisprudentie volgt dat er eerst vastgesteld moet worden dat er sprake is van een schijnerkenning, binnen de daartoe opgestelde procedures in het familierecht, voordat dit gevolgen kan hebben voor een verleend verblijfsrecht. Er zijn geen zaken bekend waarin het vermoeden van een schijnerkenning achteraf tot beëindiging van het verblijfsrecht heeft geleid.
In hoeveel gevallen is de IND in 2023 en 2024 overgegaan tot de intrekking van het verblijfsrecht bij schijnconstructies waarbij erkenning een rol speelt?
Zie antwoord vraag 12.
Hoeveel IND-ambtenaren zijn op dit moment belast met het onderzoeken van fraudesignalen over schijnerkenners en het daadwerkelijk intrekken van de verblijfsvergunning van hen?
Alle IND ambtenaren zijn alert op signalen van fraude. Er zijn binnen de IND derhalve geen ambtenaren specifiek met deze fraudesignalen belast. De IND beschikt wel over een afdeling die fraude-signalen verwerkt, verrijkt en onderzoek doet en doorspeelt naar andere afdelingen of andere instanties. Dit betreft echter niet alleen de signalen over schijnerkenners.
Per 1 november 2024 zijn alle medewerkers die belast zijn met handhavingstaken binnen de directie Regulier Verblijf en Nederlanderschap gecentraliseerd in één afdeling. Deze afdeling bestaat thans uit ruim 100 medewerkers. Deze medewerkers zijn belast met alle voorkomende handhavingsgerelateerde werkzaamheden. Er is niet specifiek een afdeling belast met de problematiek rond (mogelijke) schijnerkenningen.
Zijn er naast fraudesignalen over schijnerkenners nog andere mogelijke frauduleuze trends met reguliere verblijfsvergunningen? Zo ja, welke en hoe bent u van plan deze aan te pakken?
De IND acteert op diverse signalen van fraude. Hoewel er in de praktijk regelmatig zaken worden aangetroffen waarbij sprake zou kunnen zijn van fraude is de impact en het aantal zaken van een andere orde van grootte dan de schijnerkenningen. Op het moment dat er sprake is van een trend wordt deze breed gedeeld teneinde dit in een vroeg stadium te kunnen mitigeren.
Bent u bereid het IND-rapport waarin wordt verwezen naar een netwerk van «schijnvaders» te delen? Zo nee, waarom niet?
Nee, omdat dit IND-rapport de uitwerking van een individuele casus betreft en het rapport vertrouwelijke persoonsgegevens bevat.
De beantwoording van ingezonden vragen d.d. 6 december 2024 |
|
Doğukan Ergin (DENK) |
|
Nobel |
|
![]() |
Kunt u aangeven wanneer (dag, maand, jaar en tijdstip) de opdracht aan het Sociaal en Cultureel Planbureau (SCP) is verstrekt om het Samenleven In Meervoud (SIM-)onderzoek te actualiseren?1 Kunt u tevens toelichten wat u bedoelt met «actualiseren»?
Na eerdere mondelinge overleggen tussen SZW en SCP over een nieuwe editie van het SIM is op 4 oktober 2024 de formele uitnodigingsbrief verzonden aan het SCP om een plan van aanpak en kostenbegroting in te dienen voor de opzet en uitvoering van het SIM2025. Het plan van aanpak van het SCP is op 13 november 2024 door SZW ontvangen. De opdrachtbevestiging is op 27 november 2024 door SZW aan het SCP verstuurd.
Met «actualiseren» wordt (opnieuw) uitvoeren bedoeld. Het SCP heeft reeds eerder (in 2006, 2010, 2015 en 2020) op verzoek en met een financiële bijdrage van SZW (en rechtsvoorgangers) het SIM uitgevoerd. Met nieuw veldwerk in 2025 wordt de bestaande tijdreeks met een nieuwe meting uitgebreid. Daarmee is sprake van een actualisatie van de data met een nieuwe editie. Deze editie kent bovendien een opzet die ook geactualiseerd is in het licht van de veranderende samenstelling van de bevolking en de perspectieven daarop zoals bijvoorbeeld neergelegd in het WRR-rapport «Samenleven in verscheidenheid». In lijn hiermee is de titel van het onderzoek aangepast in «Samenleven in meervoud».
Bent u bereid om de opdracht die door het kabinet aan het SCP is verstrekt integraal toe te sturen naar de Kamer? Zo nee, waarom niet?
In het kader van het SIM2025 zal het SCP in 2025 een Europese aanbesteding starten voor het daarvoor noodzakelijke veldwerk, waarbij veldwerkbureaus in concurrentie kunnen inschrijven voor het uitvoeren van dit veldwerk. De opdrachtbrief aan het SCP bevat financiële informatie over het beschikbare budget en kan derhalve om aanbestedingstechnische redenen niet integraal worden toegestuurd aan de Kamer.
Kunt u aangeven hoe u invulling wenst te geven aan uw voornemen om de uitvoering van de motie zorgvuldig ter hand te nemen?2
De landelijke gegevensverzameling via het SIM2025 over opvattingen, ervaringen en waardeoriëntaties onder de Nederlandse bevolking, zal plaatsvinden volgens de gebruikelijke en hoge wetenschappelijke standaarden die het SCP in zijn onderzoeksactiviteiten hanteert. Daarbij wordt ook de veldwerkstrategie gehanteerd die bijvoorbeeld ook bij vorige edities van SIM is toegepast en die haar kwaliteit heeft bewezen. De neutraliteit en objectiviteit is, doordat het onderzoek door een onafhankelijk planbureau wordt uitgevoerd, daarbij gewaarborgd. Deze totale opzet staat garant voor een hoge uitvoerings- en datakwaliteit en een zorgvuldige en weloverwogen aanpak en uitvoering.
Deelt u de opvattingen van de Staatssecretaris Rechtsbescherming op zondag 8 december 2024 dat de motie «schrikwekkend» is en het feit dat de motie breed is aangenomen berust op een «ongeluk»? Zo nee, waarom niet?
Zoals ik in mijn antwoord op vraag 9 bij de beantwoording van de Kamervragen van het lid Ergin over het bericht «Kamermotie over onderzoek naar Nederlanders met migratieachtergrond maakt veel los»3 al heb aangegeven, heeft het kabinet de motie zo geïnterpreteerd dat het bestaande onderzoek en werkwijze van de SCP het uitgangspunt is. De motie kon met deze interpretatie van het kabinet, «oordeel kamer» worden gegeven en is met deze appreciatie in stemming gebracht.
Hoe kijkt u terug op uw appreciatie van de motie gelet op het feit dat Staatssecretaris Rechtsbescherming heeft aangegeven dat de motie «overbodig» is?
Zie antwoord vraag 4.
Deelt u de mening dat deze motie, gezien het appreciatiekader van bewindspersonen en de uitspraken van de Staatssecretaris Rechtsbescherming en de Minister-President, als «overbodig» had moeten worden aangemerkt?
Zie antwoord vraag 4.
In hoeverre kunt u spreken van eenheid van kabinetsbeleid als verschillende kabinetsleden in zeer korte tijd verschillende appreciaties kenbaar maken over de motie?
Zie antwoord vraag 4.
Hoe kijkt u naar de oproep van nota bene de Nationaal Coördinator tegen Discriminatie en Racisme (NCDR), het instituut wat in het leven is geroepen om racisme en discriminatie te (h)erkennen en te bestrijden, die stelt dat deze motie bijdraagt aan het normaliseren van racisme en discriminatie en het creëren van tweederangsburgers?3 Hoe kijkt u in het bijzonder naar zijn opmerking dat het opstellen, aannemen en uitvoeren van de motie zijn werk als Nationaal Coördinator tegen Discriminatie en Racisme ondermijnt?
Zoals ik ook in de beantwoording op de Kamervragen van Groenlinks/Partij van de Arbeid van 10 december 20245 heb aangegeven en ook in het antwoord op vraag 1 van de onderhavige set vragen, is het SIM een onderzoek dat in een lange traditie staat die teruggaat tot 2006, en een grootschalig onderzoek is dat onder de gehele bevolking, zowel mèt als zònder migratieachtergrond, wordt uitgevoerd door het SCP. Met dit onderzoek wordt de positie en ontwikkeling in de sociaal-culturele oriëntaties van de gehele bevolking in Nederland in kaart gebracht.
Dit soort onderzoek is bedoeld om onze informatiepositie en ons beleid op het gebied van integratie en samenleven te versterken. Het is juist bedoeld om ons als samenleving verder te helpen. Het vormt een hoeksteen onder de wetenschappelijke en beleidsinformatie op het thema samenleven en integratie.
Het SIM2025 stond al gepland en staat dus los van hetgeen in de motie Becker6 werd gevraagd.
Het SCP voert de SIM-onderzoeken uit binnen de taakopdracht en werkwijze zoals vastgelegd in de aanwijzingen voor de Planbureaus uit 2012, waarin wordt bepaald hoe de drie planbureaus in Nederland opereren. Het SIM past binnen de taakomschrijving van het SCP en het SCP is als planbureau zowel wat betreft wetenschappelijke expertise en status als voor wat betreft zijn onafhankelijkheid bij uitstek geschikt om dit onderzoek neutraal, objectief en onafhankelijk uit te voeren.
Wat is uw reactie op de oproep van de samenwerkende regionale moskeekoepels (K9), gericht aan het Sociaal en Cultureel Planbureau (SCP), dat gevraagd is uitvoering te geven aan de motie? Deelt u het standpunt van de K9 dat het SCP, bij uitvoering van de motie, een rol krijgt die indruist tegen de neutrale en objectieve positie als onderzoekspartner?
Zie antwoord vraag 8.
Het beschermen van burgers, dieren en milieu tegen staalslakken |
|
Ines Kostić (PvdD), Mpanzu Bamenga (D66), Bart van Kent , Geert Gabriëls (GL) |
|
Chris Jansen (PVV) |
|
![]() ![]() ![]() |
Heeft u kennisgenomen van de gevaarindeling van LD-staalslakken als afvalstof door het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) in het rapport Milieuhygiënische kwaliteit LD-staalslakken1 waaruit blijkt dat LD-staalslakken gevaarlijke eigenschappen bezitten, zoals HP4, HP5, HP7, HP10 en HP11?
Ja, daar heb ik kennis van genomen.
Kunt u zich vinden in deze gevaarindeling door het RIVM? Zo nee, welke gevaarlijke eigenschappen zijn volgens u niet of in mindere mate verbonden aan LD-staalslakken en kunt u aangeven op welk wetenschappelijk onderzoek u zich hierbij baseert?
Het vaststellen van gevaareigenschappen van stoffen is een wetenschappelijke afweging en daarbij gaan we altijd uit van het oordeel van het RIVM.
Bent u ermee bekend dat het tweede lid van artikel 191 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie en constante jurisprudentie van het Europese Hof van Justitie meebrengen dat de Europese Unie er naar streeft om haar milieubeleid naar een hoog niveau van bescherming te brengen en dat dit beleid onder meer berust op het voorzorgsbeginsel en het beginsel van preventief handelen?
Ja, daar ben ik mee bekend.
Wilt u met uw milieubeleid ook een hoog niveau van bescherming nastreven en uw beleid laten steunen op voornoemde beginselen?
Ja en dat is ook het geval. Op basis van de Wet milieubeheer en de Omgevingswet is in het Besluit bodemkwaliteit, de Regeling bodemkwaliteit 2022 en in het Besluit activiteiten leefomgeving invulling gegeven aan het voorzorgsbeginsel en het beginsel van preventief handelen doordat hierin verschillende milieukwaliteitseisen, toepassingseisen, verantwoordingseisen (zoals een milieuverklaring) en de zorgplicht(en) zijn opgenomen, waaraan moet worden voldaan. Met de modernisering van de regelgeving wordt verdere invulling aan het borgen van bescherming gegeven. Er zijn reeds stappen gezet (zie het antwoord op vraag 8) en er wordt bekeken wat er nog meer kan worden gedaan (zie het antwoord op vraag 10).
Deelt u de mening dat het voorzorgsbeginsel en het beginsel van preventief handelen meebrengen dat Nederland de bronnen van vervuiling en overlast van meet af aan dient te voorkomen, te verminderen en zo mogelijk op te heffen door het treffen van maatregelen die de bekende risico's kunnen wegnemen? Zo ja, wat wilt en kunt u eraan doen om er voor te zorgen dat Tata Steel in de toekomst deze LD-staalslakken ontdoet van de schadelijke zware metalen en gebluste kalk die zich erin bevinden?
De risico’s bij de toepassing van staalslakken als bouwstof zijn bekend. Hier dient op grond van de zorgplicht bij de toepassing rekening mee worden gehouden. Gebeurt dat niet of onvoldoende, dan levert dat een overtreding op van de wettelijke zorgplicht en kan handhavend worden opgetreden. Wanneer aan de zorgplicht wordt voldaan – en ook aan de andere eisen die de bodemregelgeving stelt aan het toepassen van bouwstoffen – dan is er geen bezwaar om het toepassen van staalslakken toe te staan.
Bent u er mee bekend dat Pelt & Hooykaas (vóór 2021) in haar productcertificaat voor LD-staalslakken2 afnemers van LD-staalslakken liet weten dat de pH-waarde van de bodem, grondwater en nabijgelegen oppervlaktewater, vanwege de eigenschappen van LD-staalslakken, tijdelijk kan worden verhoogd en dat zij de afnemers van LD-staalslakken adviseerde om adequate voorzieningen te treffen om dit tegen te gaan?
Ja, daar ben ik mee bekend. Het betreft een productcertificaat voor LD-staalslak 0/90 mm ZV (bekend onder de naam BGS-Fill) uit 2017.
Sinds 1 januari 2024 zijn leveranciers verplicht om in de milieuverklaring bodemkwaliteit te vermelden welke voorwaarden en beperkingen de toepasser in acht moet nemen.
Bent u ermee bekend dat Pelt & Hooykaas in 2021 deze waarschuwing heeft aangescherpt, waardoor er nu op voorhand een plan van aanpak wordt verlangd waaruit blijkt op welke wijze is gewaarborgd dat de LD-staalslakken niet permanent in contact komen met hemel-, grond- en oppervlaktewater, zodat milieueffecten als gevolg van het uitspoelen van vrije kalk voorkomen zullen worden3?
Ja, ik ben ermee bekend dat Pelt & Hooykaas naar aanleiding van problemen die zich in grootschalige toepassingen hebben voorgedaan met het product BGS Fill dergelijke voorwaarden voor de toepassing van dit product stelt.
Wat vindt u ervan dat de Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT) in haar signaalrapportage van 2023 al heeft aangegeven dat de kaders van de regelgeving de risico’s van de toepassing van LD-staalslakken voor mens en milieu niet afdekt?
De signaalrapportage van ILT van 2023 leidde tot zorgen over uiteenlopende toepassingen van staalslakken. De rapportage gaat echter alleen over de risico’s van zandvervangende staalslakken in grootschalige toepassingen zoals aanvullingen en ophogingen op land. Zoals ook in de beleidsreactie4 bij de aanbieding van deze signaalrapportage aan de Kamer werd aangegeven, worden de zorgen uit de signaalrapportage herkend.
Het is daarbij van belang om te benadrukken dat naast toepassingseisen uit de regelgeving ook de zorgplicht, zoals verwoord in artikel 2.11 van het Besluit activiteiten leefomgeving, geldt om risico's voor mens en milieu te voorkomen. Dit staat ook beschreven in de Circulaire Toepassing van staalslak5. Op basis van de zorgplicht mogen toepassers staalslakken niet op een verkeerde manier toepassen of toepassen in situaties waarvoor ze ongeschikt zijn.
Dat het desondanks in bepaalde gevallen in de praktijk toch misgaat, vind ik zeer kwalijk. Daarom is de afgelopen periode een aantal stappen gezet:
Deelt u de mening dat LD-staalslakken niet meer toegepast zouden moeten worden op landbodems als deze in contact kunnen komen met regen-, grond- en oppervlaktewater? Zo ja, kunt u die specifieke toepassingsvoorwaarde in wet- en regelgeving verankeren? Zo nee, dienen voor grootschalige toepassing van LD-staalslakken op landbodems algemene en/of bijzondere voorzorgsmaatregelen te worden getroffen en zo ja, welke zijn dit volgens u?
Als er schadelijke milieugevolgen optreden door contact met grond- en regenwater is het op grond van de zorgplicht nu al verboden om staalslakken toe te passen. Immers, op grond van de zorgplicht zijn toepassers verplicht alle maatregelen te nemen die redelijkerwijs mogelijk zijn om nadelige gevolgen te voorkomen, of deze zoveel als mogelijk te beperken of ongedaan te maken. Het is de verantwoordelijkheid van bevoegd gezag om op de naleving van deze verplichting toe te zien en zo nodig handhavend op te treden.
Zoals ook in de Circulaire Toepassing van staalslak is verwoord, zijn verschillende factoren zoals de omvang van het werk, het ontwerp en de omvang en doorstroming van het aanwezige oppervlaktewater van invloed op de risico’s bij toepassing van staalslakken op land. Daarom zal de vraag of de keuze voor staalslakken als bouwstof een juiste is en welke maatregelen dan precies nodig zijn per situatie verschillen en vragen om maatwerk waar toepassers op grond van de zorgplicht toe verplicht zijn.
Dat het desondanks in bepaalde gevallen zoals in Spijk en Eerbeek toch mis blijkt te zijn gegaan was en is aanleiding voor een aantal stappen die reeds gezet zijn (zoals benoemd in het antwoord op vraag 8) en om te bekijken wat er nog meer kan helpen.
Deelt u de observatie dat zorgen over de toepassing van staalslakken niet alleen voortkomen uit enkele incidenten, zoals u eerder aangaf in de beantwoording op Kamervragen4, maar dat er al jaren sprake is van misstanden bij grootschalige toepassing van LD-staalslakken, zoals blijkt uit een rapport uit 20075, en misstanden bij grootschalige toepassing van LD-staalslakken in Hellevoetsluis, Spijk, Eerbeek, de Aagtenbelt en De Centrale As? Deelt u de mening dat het hier dus gaat om een structureel probleem en dat actie is vereist? Zo nee, waarom niet?
Het is regelmatig fout gegaan bij de toepassing van LD-staalslakken. Daarom zijn er stappen ondernomen en ben ik op dit moment in het kader van de herijking van de bodemregelgeving aan de slag met:
Voor meer informatie over de stappen die ik onderneem in het kader van de herijking van de bodemregelgeving verwijs ik u naar de Verzamelbrief bodem en ondergrond van 12 november 20249.
Naast de bodemregelgeving zijn ook de juridische kaders van REACH en CLP10 van toepassing. Ik bekijk in hoeverre hier mogelijkheden liggen om de risico’s beter te beheersen.
Kunt u vijf voorbeelden geven waar LD-staalslakken op grootschalige wijze (meer dan 100.000 ton) zijn toegepast op landbodems zonder dat dit heeft geleid tot ongunstige effecten voor het milieu of de menselijke gezondheid?
Wanneer voldaan wordt aan de gestelde eisen zijn bouwstoffen vrij toepasbaar. Toepassingen hoeven niet gemeld of geregistreerd te worden. Zoals in het antwoord bij vraag 10 wordt aangegeven, wordt in het kader van de herijking van de regelgeving onderzoek gedaan naar een registratieplicht.
Op welke wijze moet het lokale bevoegd gezag per specifiek geval beoordelen of er staalslakken kunnen worden toegepast zolang er nog geen informatieplicht is ingevoerd? Bent u het eens dat de afnemers van de LD-staalslakken doorgaans niet over deze kennis zullen beschikken? Welke expertise veronderstelt u bij het lokale bevoegd gezag aanwezig?
Indien wordt voldaan aan de in de wet- en regelgeving gestelde eisen, zijn staalslakken vrij toepasbaar. Het bevoegd gezag kan op grond van haar bestaande bevoegdheden ingrijpen als de zorgplicht en andere toepassingseisen niet worden nageleefd of wanneer dat dreigt te gebeuren. Veelal zal dit op basis van signalen en inspecties gebeuren. De problemen hebben zich vooral voorgedaan bij grootschalige werken waar over het algemeen een uitgebreid beoordelings- of vergunningstraject aan vooraf gaat en waarvoor honderden tot duizenden vrachtwagens nodig zijn om de LD-staalslakken aan te voeren. Daar liggen nu al de nodige aangrijpingspunten voor toezichthouders om zich te informeren over (voorgenomen) toepassingen.
Van toepassers van LD-staalslakken mag vanuit hun professionaliteit worden verwacht dat zij over voldoende kennis over LD-bouwstoffen beschikken. Als een toepasser een specifieke toepassingssituatie op het oog heeft en twijfel heeft over de toepasbaarheid van de LD-staalslak, dient hij bij de leverancier navraag doen over de kennis die de leverancier heeft over de toepasbaarheid van de LD-staalslak in het licht van de zorgplicht. Zo nodig kan de toepasser een deskundig adviseur inschakelen. Bovendien roep ik toepassers op om, vooruitlopend op de informatieplicht, contact op te nemen met het bevoegd gezag voor het toezicht op de naleving van de toepassingsregels.
Het bevoegd gezag is verantwoordelijk voor toezicht en handhaving op de toepassing van staalslakken. In de praktijk ligt dit vaak bij de omgevingsdiensten. Met deze verantwoordelijkheid ligt daar ook de verantwoordelijkheid voor voldoende inzet en expertise om toezicht te kunnen houden. In aanvulling hierop financier ik vanuit IenW de kennisinfrastructuur VTH (vergunningverlening, toezicht en handhaving). Via deze structuur kunnen medewerkers van omgevingsdiensten kennis uitwisselen op verschillende thema’s. Dat neemt niet weg dat ik vanuit mijn verantwoordelijkheid, zoals hierboven aangegeven, ook aanvullende acties onderneem.
Hoe moet een bedrijf aantonen dat er aan bijproductvoorwaarden is voldaan en er geen sprake is van een afvalstof?
Zoals op 6 november 2024 in de beantwoording van eerdere vragen van de Kamer over het beschermen van burgers, dieren en milieu tegen staalslakken is aangegeven11, is het voor een toepassing als bouwstof in het kader van de bodemregelgeving niet relevant of sprake is van afval of niet. In alle gevallen dient de bouwstof te voldoen aan de eisen die de bodemregelgeving stelt. De begrippen bouwstof (bodemregelgeving) en bijproduct (afvalregelgeving) zijn dus los van elkaar staande begrippen.
Als aan de voorwaarden voor de bijproductstatus in art. 1.1 lid 4 van de Wet milieubeheer is voldaan, dan is een productieresidu geen afvalstof maar een bijproduct. Het is aan de houder zelf om aan te tonen dat voldaan wordt aan de bijproductvoorwaarden door het leveren van de daarvoor benodigde informatie. Het is vervolgens aan bevoegd gezag om te bepalen of de onderbouwing voldoende is. In het Landelijk Afvalplan 3 en de Leidraad afvalstof of product zijn als hulpmiddel handvatten gegeven om welke informatie het precies gaat. Zo gaat het bij de voorwaarde dat het gebruik zeker is, bijvoorbeeld om contracten met afnemers.
Klopt het zoals u eerder antwoordde dat het aan de «houder» van staalslak is om aan te tonen dat aan de voorwaarden is voldaan, ter beoordeling van het bevoegd gezag? Wie is volgens u die houder in het algemeen en wie is die houder in het bijzonder in geval van Spijk en Eerbeek?
Zoals in het antwoord op vraag 13 is aangegeven is de houder degene die het materiaal bezit. Het draait dus niet om de vraag waar het (juridische) eigendom rust, maar om wie de feitelijke macht heeft over het materiaal. In het geval van Eerbeek en in het geval van Spijk is de vraag wie de houder is niet relevant omdat het bij de toepassing van staalslakken als bouwstof gaat over de vraag of voldaan is aan de eisen van de bodemregelgeving. Wordt bij de toepassing niet aan de eisen voldaan, dan kan bevoegd gezag optreden jegens degene die de staalslakken feitelijk heeft toegepast en/of degene die daarvoor opdracht heeft gegeven.
Wat betekent het dat het bevoegd gezagkan optreden als de toepassing van staalslakken als bouwstof niet goed is gegaan, zoals u antwoordde in eerder genoemde Kamervragen? Deelt u de mening dat dit een te voorzichtige visie is omdat het bevoegd gezag gehouden is bij overtreding van productcertificaat of zorgplicht tot handhaving over te gaan?
In beginsel is een bestuursorgaan bij constatering van een overtreding van een wettelijk voorschrift gehouden zijn handhavingsbevoegdheden in te zetten. Hier kan slechts in uitzonderingsgevallen van worden afgeweken. Dit wordt in de jurisprudentie de beginselplicht tot handhaving genoemd. Het is aan het bevoegd gezag zelf te bepalen en te motiveren op welke wijze een overtreding moet worden beëindigd of de milieugevolgen daarvan ongedaan moeten worden gemaakt. Dat kan in het ene geval door afgraven en verwijderen, in het andere geval door beheersmaatregelen en monitoring.
Welke maatregelen kunnen er worden genomen wanneer het Rijk interbestuurlijk toezicht inzet als een provincie of gemeente het milieu en de gezondheid van mensen en dieren onvoldoende blijft beschermen, zoals u als mogelijkheid aangaf in eerder genoemde Kamervragen? Waar is dit interbestuurlijk toezicht en de maatregelen die daaruit kunnen vloeien in de wet verankerd? Deelt u de mening dat het VTH-stelsel (vergunningverlening, toezicht en handhaving) hierop zodanig dient te worden aangepast dat het Rijk kan ingrijpen indien de lokale overheid dit ten onrechte nalaat?
De manier waarop interbestuurlijk toezicht wordt uitgevoerd, is vastgelegd in de Wet revitalisering generiek toezicht (hierna: Wgrt)12. Het interbestuurlijk toezicht is gericht op de uitvoering van wettelijke medebewindstaken. Medebewind is de verplichte uitvoering die gemeenten of provincies geven aan hogere regelgeving, zoals nationale regelgeving. Inzet van de Wrgt is niet bedoeld om kwaliteit van de taakuitvoering te verbeteren. Voor medebewindstaken in het VTH-stelsel milieu houdt de Inspectie leefomgeving en transport toezicht op de provincies en de provincies houden toezicht op de gemeenten.
Ingrijpen gebeurt alleen als wettelijk vastgelegde medebewindstaken niet (juist) worden uitgevoerd of als besluiten in strijd zijn met het algemeen belang of het recht. Om te bepalen of tot ingrijpen wordt overgegaan, doorloopt de toezichthouder een «interventieladder».
De toezichthouder kan gebruikmaken van de volgende instrumenten:
In de voortgangsbrief versterking VTH van 5 december 202413 is de Kamer geïnformeerd over de voorbereiding van een wetsvoorstel waarmee maatregelen worden getroffen die nodig zijn om regie te nemen vanuit het Rijk in gevallen dat de kwaliteit van de uitvoering achterblijft. Er wordt onderzocht hoe de uitvoering van interbestuurlijk toezicht door zowel de provincies als het Rijk kan worden versterkt. Dit gebeurt door te onderzoeken hoe de artikelen uit de Omgevingswet en het Omgevingsbesluit, die zien op het VTH-stelsel milieu, zo geconcretiseerd kunnen worden dat daarop interbestuurlijk toezicht kan worden ingezet als dat nodig is en ingegrepen kan worden als de kwaliteit van de uitvoering onvoldoende is.
Kunt u aangeven welke eigenschappen van LD-staalslakken ertoe hebben bijgedragen dat de staalslakken niet als een dergelijke IBC-«bouwstof» (isoleren, beheersen en controleren) zijn aangemerkt?
Tot 1 januari 2024 konden bouwstoffen die niet voldeden aan maximale emissiewaarden voor vormgegeven en niet-vormgegeven bouwstoffen soms toch worden toegepast via het toepassingskader voor IBC-bouwstoffen uit het Besluit bodemkwaliteit, zoals dat gold voor 1 januari 2024. Dit is sinds de inwerkingtreding van de Omgevingswet per 1 januari 2024 niet meer mogelijk.
Het onderscheid tussen enerzijds IBC-bouwstoffen en anderzijds vormgegeven en niet-vormgegeven bouwstoffen is gebaseerd op hoeveel metalen en zouten vrijkomen in de daarvoor voorgeschreven proeven om te toetsen aan de maximale emissiewaarden. Staalslakken moeten in alle gevallen voldoen aan de normen voor uitloging van metalen en zouten. Zo niet, dan is toepassing als bouwstof niet toegestaan.
Kunt u toelichten wat er volgens u voor nodig is om door LD-staalslakken verontreinigd water te neutraliseren?
Door natuurlijke processen onder invloed van water en CO2 zal de pH in een werk in de loop van de tijd vanzelf afnemen naar een pH rond 8.
Deelt u de mening dat LD-staalslakken als converterslak vanwege de toxische cocktail aan zware en giftige metalen die erin zitten veeleer neigen naar de ontzwavelingsslakken dan naar de hoogovenslakken? Zo nee, waarin zit volgens u dan het verschil in bijzondere gevaareigenschappen van de verschillende soorten slakken?
Om de slakken te mogen produceren en op de markt te brengen, moeten ze zijn geregistreerd onder REACH. Voor verschillende soorten slakken met verschillende eigenschappen zijn meerdere registraties nodig, elk voorzien van samenstelling en informatie betreffende veilig gebruik. Bij het ontbreken van een registratie is markttoelating niet toegestaan vanuit het basisprincipe van REACH («no data, no market») en wanneer de registratie niet op de juiste manier heeft plaatsgevonden kan een bedrijf hierop worden aangesproken. Het is aan ILT om toe te zien op de registratie onder REACH.
Bent u ermee bekend dat in het RIVM-rapport[1] uit 2023 is opgemerkt dat er in de literatuur geen aanwijzingen zijn gevonden dat carbonatie zorgt voor een waterdichte laag aan de oppervlakte van LD-staalslakken?
Ja, daar ben ik mee bekend.
Kunt u aangeven waar in de regelgeving is verankerd dat meer toepassen van LD-staalslakken dan nodig niet past binnen de kaders van de regelgeving, zoals u antwoordde in eerder genoemde Kamervragen?
In artikel 4.1261 van het Besluit activiteiten leefomgeving is expliciet bepaald dat bouwstoffen, zoals LD-staalsakken, niet mogen worden toegepast in een grotere hoeveelheid dan voor het voltooien van het werk redelijkerwijs nodig is volgens gangbare civieltechnische, bouwtechnische, milieuhygiënische, ecologische of esthetische maatstaven.
Wilt u ook aangeven op welke wijze is te voorkomen dat er meer LD-staalslakken dan nodig worden toegepast? Wilt u ook aangeven hoe kan worden gecontroleerd dat er meer is toegepast dan nodig en hoe het meerdere (toegepaste) ook daadwerkelijk kan worden verwijderd?
Het is de verantwoordelijkheid van de toepasser om deze eis na te leven en het bevoegd gezag heeft de verantwoordelijkheid op grond van het bestaande toezichts- en handhavingsinstrumentarium toe te zien op de naleving hiervan en bij overtreding hierop te handhaven, bijvoorbeeld middels een last onder dwangsom of een last onder bestuursdwang. Die handhavingsinstrumenten kunnen zowel preventief, vooraf, als bij geconstateerde overtreding, achteraf, worden ingezet. Zo kan bijvoorbeeld gelast worden het te veel toegepaste af te graven en te verwijderen, of er kunnen beheersmaatregelen en monitoring worden gevorderd om de gevolgen van de overtreding te stoppen. Dat is ter beoordeling van het bevoegd gezag.
Zoals ook in het antwoord op vraag 8 is aangegeven, wordt er voor staalslakken een informatieplicht ingevoerd. Hierdoor worden toezichthouders van tevoren op de hoogte gesteld waar dit materiaal zal worden toegepast en kunnen zij indien noodzakelijk voorkomen dat meer staalslakken dan nodig worden toegepast. En zoals in het antwoord op vraag 10 staat, ben ik in het kader van de herijking van de bodemregelgeving aan de slag met het ontwikkelen van handvatten voor toepassers en bevoegd gezag, om beter te beoordelen of grotere hoeveelheden van bouwstoffen worden toegepast dan nodig.
Kunt u het Deltares-rapport uit 2016 waarnaar u verwijst in eerder genoemde Kamervragen openbaar maken?
Ja, dit is als bijlage bijgevoegd.
Het bericht 'Sancties omzeild bij project van scheepsbouwer Damen in Rusland' |
|
Jesse Klaver (GL), Kati Piri (PvdA) |
|
Caspar Veldkamp (minister ) (NSC) |
|
![]() ![]() |
Bent u bekend met het NOS artikel «Sancties omzeild bij project van scheepsbouwer Damen in Rusland»?1
Ja.
Klopt het dat er ondanks de sancties onderdelen van Damen in Rusland terecht zijn gekomen? Zo ja, hoe kan dit en sinds wanneer bent u hiervan op de hoogte?
Ik kan niet ingaan op individuele gevallen. In zijn algemeenheid kan ik aangeven dat het kabinet het erg belangrijk vindt dat alle bedrijven zich aan de Europese sancties houden en het kabinet het tegengaan van sanctieomzeiling als een prioriteit ziet.
Wanneer er signalen worden ontvangen dat sancties worden overtreden, is de eerste stap dat de relevante toezichthouder zorgvuldig de feiten in kaart brengt. Vervolgens bepaalt het OM of strafrechtelijke vervolging passend is, en het is uiteindelijk aan de rechter om schuld en eventuele bestraffing te bepalen. Gedurende dat proces is het niet aan het kabinet om hierover in het openbaar uitspraken te doen.
Wat zijn de maatregelen die genomen worden aangezien het sanctieteam Precursoren, oorsprong, strategische goederen, sanctiewetgeving (POSS) vermoedt dat er strafbare uitvoerhandelingen van onderdelen voor de constructie van vissersschepen hebben plaatsgevonden?
Zie antwoord vraag 2.
Heeft Damen volgens u voldoende gedaan om ervoor te zorgen dat de producten niet in Rusland belanden?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe kan het dat er nog steeds Nederlandse bedrijven zijn met dochterondernemingen in Rusland? Wordt hier vanuit het POSS team op gehandhaafd?
Onder de Europese sanctiewetgeving is het niet verboden om een belang te hebben in een Russisch bedrijf. De sancties op Rusland zijn in de eerste plaats bedoeld om het Russische vermogen om oorlog te voeren tegen te gaan. Zo zijn er handelsverboden op goederen en diensten die direct bijdragen aan de productie van militaire goederen maar ook (handels)verboden om het verdienvermogen van Rusland te raken, zodat het moeilijker wordt om de oorlog te financieren. Het louter hebben van een belang in een Russische dochter is dus an sich niet verboden, maar handel vanuit EU aan die Russische dochter is wel onderhevig aan de verbodsbepalingen uit de sanctieverordening.
Gaat u in gesprek met Damen om ervoor te zorgen dat er aanvullende maatregelen genomen worden?
Het Ministerie van Buitenlandse Zaken en de Douane staan in goed contact met allerlei bedrijven in Nederland die zich aan de sancties moeten houden. Als uit onderzoek door bijvoorbeeld de Douane blijkt dat een bedrijf de Europese sanctiewetgeving heeft overtreden, is het aan het OM is om over te gaan tot vervolging.
Op welke manier wordt er gecontroleerd op doorvoer van Nederlandse goederen via derde landen naar Rusland?
Nationaal werken het Ministerie van Buitenlandse Zaken en de Douane nauw samen om bedoelde en onbedoelde omzeiling van exportcontrole tegen te gaan. We hebben goed contact met het Nederlandse bedrijfsleven. Informatievoorziening, douanerisicoprofielen op omzeilingslanden om te voorkomen dat goederen via een derde land naar Rusland worden uitgevoerd, en analyse van importdata en handelsstromen dragen hier concreet aan bij. Signalen van sanctieomzeiling worden altijd serieus genomen en waar nodig opgevolgd door onderzoek en zo nodig strafrechtelijke vervolgd.
Wordt er ook gekeken naar exportbeperkingen van militaire en dual-use producten naar landen waarvan bekend is dat zij regelmatig doorvoeren naar Rusland? Zo nee, waarom niet?
Voor militaire en dual-use goederen die naar landen buiten de EU worden uitgevoerd geldt een vergunningplicht. Bij het beoordelen van een vergunningaanvraag wordt ook getoetst of de kans bestaat dat de sanctiemaatregelen worden omzeild.
Daarnaast zijn er verschillende bepalingen in de EU-sancties tegen Rusland die bedrijven verplichten om hun due diligence uit te voeren om te voorkomen dat de sancties worden omzeild en de goederen alsnog in Rusland terechtkomen. Bijvoorbeeld de verplichting om in bepaalde gevallen, bij risicovolle goederen, contractuele bepalingen op te nemen om (weder)uitvoer naar Rusland te verbieden. Ook vindt er veel voorlichting plaats over de sancties en de risico’s op omzeiling naar Rusland. Dat gebeurt bijvoorbeeld via RVO, de Douane, maar ook door het Ministerie van Buitenlandse Zaken zelf. Wanneer uit informatie blijkt dat tussenhandelaren in derde landen actief meewerken aan het omzeilen van EU-sancties kunnen zij zelf ook worden gesanctioneerd. Er gelden dan handelsbeperkingen m.b.t. dual use-goederen. Dit is in de praktijk al regelmatig gebeurd.
De herkomst van budgetten voor maatwerkafspraken |
|
Marieke Koekkoek (D66) |
|
Sophie Hermans (minister ) (VVD) |
|
![]() |
Hoeveel budget verwacht u in totaal te besteden aan de maatwerkafspraken?
Er is circa € 1.004,30 miljoen beschikbaar specifiek voor maatwerkafspraken. Daarnaast is er € 66 miljoen toegekend voor uitvoeringskosten voor maatwerk. Dit betreffen middelen voor uitvoeringkosten bij de Ministeries van KGG en I&W en extra capaciteit bij de omgevingsdiensten voor vergunningverlening. Voor maatwerkafspraken met afvalverbrandingsinstallaties (AVI’s) is er € 222 miljoen beschikbaar. Er is ook € 2,8 miljoen gereserveerd voor uitvoeringskosten bij het Ministerie van I&W. Deze middelen zijn allen afkomstig uit het Klimaatfondsperceel Verduurzaming industrie en innovatie mkb (in totaal € 4,9 miljard). Daarnaast is er nog het gehele generieke financieringsinstrumentarium (voor de meeste regelingen ook gefinancierd uit het Klimaatfonds) dat ook gebruikt kan worden voor de maatwerkafspraken. Het is daardoor op voorhand niet met zekerheid te zeggen wat uiteindelijk de totale uitgaven worden aan de maatwerkafspraken.
Klopt het dat er 804 miljoen euro is gereserveerd voor de maatwerkafspraken in het Klimaatfonds, exclusief de 222 miljoen euro voor maatwerk bij Afvalverwerkingsinstallaties, en na toekenning van 200 miljoen euro aan Nobian? Zo nee, hoe zit dit dan precies?
Dit klopt, er is € 804,3 miljoen beschikbaar exclusief de middelen voor Nobian en AVI's. Hierbij passen de onder antwoord 1 genoemde kanttekeningen.
Worden de middelen gereserveerd voor de Nationale Investeringsregeling Klimaatprojecten Industrie (NIKI) (1 miljard euro) geheel of gedeeltelijk ingezet voor de maatwerkafspraken? Zo ja, hoeveel hiervan wordt maximaal voor maatwerkafspraken gebruikt?
De NIKI is een generieke regeling voor de industrie waar zowel maatwerkbedrijven als andere bedrijven aanspraak op kunnen maken. Toekenning van middelen uit de NIKI verloopt via een jaarlijkse tenderprocedure op basis van de meest vermeden CO2-emissie per euro subsidie. Hierdoor worden de middelen toegekend aan de meest competitieve projecten. In de maatwerkaanpak worden bedrijven gestimuleerd om van het generieke financieringsinstrumentarium gebruik te maken. Gezien de specifieke systematiek van de NIKI kan er op voorhand niet bepaald worden welke bedrijven subsidie toegekend krijgen vanuit dit financieringsinstrument.
Bij de uitwerking van de maatwerkafspraken wordt altijd eerst onderzocht in hoeverre de bestaande instrumenten zoals de SDE++, de NIKI en de VEKI ingezet kunnen worden. Pas als die instrumenten niet toereikend zijn, kan een maatwerksubsidie overwogen worden. Het projectfolio waarover maatwerkafspraken worden voorbereid kan gefaciliteerd worden door een mix van instrumenten.
Wordt het niet-gealloceerde bedrag binnen het perceel «verduurzaming industrie en mkb» van het Klimaatfonds (796 miljoen euro) geheel of gedeeltelijk ingezet voor maatwerkafspraken? Zo ja, wat is het maximale bedrag dat hiervoor wordt vrijgemaakt?
De vrije ruimte in het Klimaatfondsperceel verduurzaming industrie en innovatie mkb is beschikbaar voor aanvragen in het Meerjarenprogramma (MJP) 2026. Dit proces loopt en besluitvorming hierover zal plaatsvinden bij de voorjaarsbesluitvorming. De Kamer wordt hierover gelijktijdig met de Voorjaarsnota geïnformeerd.
Welk maximaal bedrag bent u bereid in te zetten voor maatwerkafspraken vanuit de Stimulering Duurzame Energieproductie en Klimaattransitie-subsidie (SDE++)?
De SDE++ is een generieke regeling waar zowel maatwerkbedrijven als andere bedrijven een aanvraag kunnen indienen. Toekenning van projecten vindt ook bij de SDE++ plaats op basis van de meeste vermeden CO2-emissie per euro subsidie. Op voorhand kan niet bepaald worden welke bedrijven subsidie toegekend krijgen. Zie ook het antwoord op vraag 3.
Klopt het volgens u dat indien zowel de volledige NIKI-gelden als alle nog niet-gealloceerde middelen binnen het perceel «verduurzaming industrie en mkb» worden ingezet voor maatwerkafspraken, er een potentieel budget van 2,6 miljard euro ontstaat? Zo nee, wat is volgens u het totaal beschikbare bedrag, en uit welke middelen komt dit?
Zie de antwoorden op vragen 3 en 4.
In de media is eerder gesproken over 3 miljard euro voor maatwerkafspraken specifiek voor Tata Steel; kunt u aangeven uit welke middelen dit bedrag zou moeten komen?
Er is op 26 april jl. een onderhandelingsmandaat door de ministerraad vastgesteld en op basis daarvan lopen momenteel de onderhandelingen met Tata Steel. Vanwege de onderhandelingspositie van de Staat en de mogelijke koersgevoeligheid van de informatie kunnen er verder geen uitspraken hierover worden gedaan. Tijdens vertrouwelijke technische briefings kunt u worden geïnformeerd over de voortgang van de onderhandelingen. De maatwerkafspraak zal worden gemaakt onder voorbehoud van parlementaire goedkeuring.
Hoe waarborgt u een gelijk speelveld voor andere bedrijven die willen verduurzamen, indien u middelen uit verschillende subsidiepotten inzet voor een beperkt aantal grote vervuilers?
Voor de verduurzaming van de industrie en het mkb is er een breed scala aan generieke en specifieke instrumenten beschikbaar. Naast de specifieke middelen voor de maatwerkbedrijven zijn er generieke subsidie-instrumenten zoals de NIKI, VEKI, ISDE, DEI++ en SDE++ beschikbaar voor een brede groep van bedrijven. Vanuit de SDE++ is in 2022 bijvoorbeeld € 2,6 miljard beschikt ten behoeve van het mkb1. Daarbovenop is in 2022 circa € 2 miljard aan innovatie- en investeringsregelingen ingezet voor het verduurzamen van het mkb. Op die manier faciliteert het kabinet de verduurzaming van diverse doelgroepen binnen het bedrijfsleven met een passend instrumentarium.
Het bericht ‘Pump.fun verboden in Verenigd Koninkrijk’ |
|
Inge van Dijk (CDA) |
|
Eelco Heinen (minister ) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht dat het cryptoplatform Pump.fun in het Verenigd Koninkrijk sinds 4 december verboden is?1
Ja, ik ben bekend met dit artikel.
Ziet u net als het Verenigd Koninkrijk de risico’s van memecoin-platforms als Pump.fun, zoals het verleiden en beïnvloeden van jongeren tot onverstandige financiële keuzes, inadequate contentmoderatie en onvoldoende toezicht en controle op naleving van de financiële regels?
Ja, ik zie die risico’s ook. Vanwege deze risico’s geldt er sinds kort een nieuwe Europese verordening: de Markten in Cryptoactiva verordening (MiCA). Hiermee worden cryptoactivamarkten beter gereguleerd. Deze wetgeving introduceert onder andere regels ten aanzien van consumentenbescherming en verbiedt marktmisbruik. MiCA is op 30 december 2024 van toepassing geworden. Daarnaast laat ik onderzoek uitvoeren naar de risico’s van het handelen in cryptoactiva. Hierbij kijk ik specifiek naar de rol van reclame en finfluencers en naar het effect op jongere consumenten. Ik informeer uw Kamer in het eerste kwartaal van 2025 over de uitkomsten van dit onderzoek. Als de uitkomsten daartoe aanleiding geven, dan kom ik met aanvullende maatregelen.
Kunt u aangeven in hoeverre dit platform in Nederland door Nederlandse consumenten, waaronder jongeren, wordt gebruikt? En zijn er vergelijkbare cryptoplatforms die memecoins en tokens promoten in Nederland actief?
Ik heb geen informatie over de activiteiten van individuele partijen. Wel is bekend dat er meerdere zogenaamde memecoins bestaan en dat deze via handelsplatformen verhandeld worden, ook op de Nederlandse markt.
Kunt u aangeven of memecoin-platforms zoals Pump.fun voldoen aan de geldende regels in Nederland op het gebied van financiële dienstverlening en consumentenbescherming?
Vanaf 30 december 2024 is de Europese verordening cryptoactiva (MiCA) van toepassing. Vanaf dat moment moeten verschillende soorten cryptoactivadienstverleners onder meer voldoen aan regels ten aanzien van consumentenbescherming, tegengaan van marktmisbruik en prudentiële vereisten. Ook moeten deze partijen een vergunning hebben alvorens zij diensten mogen aanbieden in Europa. Als Pump.fun actief wil zijn op de Nederlandse markt, zal zij dus een vergunning moeten hebben. Dit kan een vergunning zijn van een bevoegde toezichthouder uit iedere EU-lidstaat. Bij het verlenen van een vergunning zullen alle bevoegde toezichthouders in de EU toetsen aan de regels van MiCA. Een aanbieder van cryptoactivadiensten met een vergunning van een andere EU-toezichthouder, mag dan onder het zogenaamde passporting-regime actief zijn op de Nederlandse markt.
Voordat MiCA van toepassing werd waren er geen regels voor cryptoactivadienstverleners ten aanzien van consumentenbescherming en marktmisbruik. Aanbieders van bewaarportemonnees en van wisseldiensten moesten wel al geregistreerd staan bij de Nederlandsche Bank (DNB) en moesten voldoen aan anti-witwasregels.
Bent u bereid om in samenwerking met de ACM en AFM te onderzoeken of ook in Nederland maatregelen genomen moeten worden tegen Pump.fun of vergelijkbare memecoin-platforms?
Onder MiCA kunnen de toezichthouders (waaronder de AFM) toezien op de regels ten aanzien van cryptoactivadienstverleners. De AFM houdt onder andere toezicht op misleidende informatieverstrekking, marktmisbruik en illegaal aanbod. Als partijen zich niet aan deze regels houden, kan de AFM handhavend optreden. Wanneer een partij als Pump.fun in Nederland een vergunning krijgt zal de AFM toezien op de naleving van de regels. Ook zal de toezichthouder uitkijken of er sprake is van illegaal aanbod. De AFM is een onafhankelijke toezichthouder en houdt risicogebaseerd toezicht. Daarbij is belangrijk te vermelden dat toezicht nooit volledige bescherming biedt. Daarnaast brengt onder andere de hoge volatiliteit van sommige cryptoactiva met zich mee dat er aan die producten inherent meer risico’s zitten dan aan bepaalde andere financiële producten. Dat verandert de komst van MiCA niet. Consumenten moeten dus nog steeds zelf goed opletten welke diensten zij afnemen.
MiCA bevat een aantal evaluatiebepalingen waarbij de goede werking van de verordening en de marktontwikkelingen meegenomen worden. MiCA is dus een belangrijke eerste stap in het reguleren van dit soort partijen. Op basis van de evaluatie van dit regelgevend kader kan eventuele aanvullende wet- en regelgeving worden voorgesteld.
Deelt u de mening dat de problemen bij platforms als Pump.fun een uiting zijn van een breder probleem, namelijk ongewenste online beïnvloeding van jongeren op sociale platforms en door finfluencers terwijl deze jongeren onvoldoende financieel weerbaar zijn om verliezen op te vangen of risico’s goed in te kunnen schatten? Zo ja, welke stappen onderneemt u?
Ja, die mening deel ik. Door toenemende digitalisering worden consumenten vaker online beïnvloed bij hun beslissingen, bijvoorbeeld bij hun financiële keuzes. Die beïnvloeding is niet altijd gewenst en niet altijd in het belang van de consument Zo blijkt uit recent onderzoek dat 29 procent van de jongeren ook wel eens geld verloren heeft naar aanleiding van een tip van een finfluencer.2 Ik zie specifieke risico’s voor jongeren ten aanzien van finfluencing. Daarom zet ik in op financiële educatie, aanscherping van beleid en wetgeving, en toezicht en handhaving op een aantal terreinen. Zo verken ik of het «influencer certificaat», zoals gelanceerd door de Data Driven Marketing Associatie, de bond van Adverteerders en de Stichting Reclame Code, ook uitgebreid kan worden voor finfluencers. Specifiek voor cryptoactiva laat ik op dit moment een onderzoek uitvoeren naar de risico’s van handelen in cryptoactiva waarbij er expliciet gekeken wordt naar de rol van reclame en finfluencers. Aan de hand van dit onderzoek, kom ik met passende maatregelen. De Kamer wordt in het eerste kwartaal van 2025 over de uitkomsten van het onderzoek geïnformeerd.
Bent u bereid veel steviger op te treden tegen dit soort platforms, bijvoorbeeld door voor cryptoaanbieders een vergelijkbaar wettelijk regime in te stellen als voor beleggingsondernemingen, zodat de AFM meer handvatten krijgt om toezicht te houden?
Met de komst van MiCA is sinds kort een wettelijk kader voor de cryptomarkten geïntroduceerd. MiCA bevat ook regels voor handelsplatformen. De MiCA regels zijn naar voorbeeld van het regelgevendkader voor beleggingsondernemingen (MiFID II) opgesteld en kennen deels dezelfde soort vereisten. Hoewel MiCA op MiFID II is gebaseerd en sterke overeenkomsten kent, is deze wetgeving op bepaalde punten wel minder streng. Eventuele aanscherping van MiCA wordt beoordeeld bij de verschillende evaluaties van de verordening en kunnen worden opgepakt tijdens de onderhandeling van MiCA II.
Bent u ook bereid om een provisieverbod voor cryptoaanbieders in te stellen, zodat het verboden wordt om in cryptoapps gebruikers te belonen voor het aanbrengen van vrienden als klanten?
MiCA is bedoeld als een volledig regelgevend kader voor cryptoactivamarkten. MiCA regelt op dit moment dat cryptoactivadiensten die advies over cryptoactiva verlenen hier geen provisies voor mogen ontvangen. Ook mogen er geen provisies ontvangen worden voor het beheren van cryptoactivaportefeuilles. Ik zal hier extra aandacht voor vragen tijdens de evaluatie van MiCA.
De beantwoording van Kamervragen d.d. 3 oktober 2024 |
|
Michiel van Nispen , Mohammed Mohandis (PvdA) |
|
Karremans , Mariëlle Paul (VVD) |
|
![]() |
Hoe kijkt u naar de zorgplicht van de desbetreffende bonden, gezien de stelling uit de beantwoording van 3 oktober dat «de rol en invloed van de bonden relatief beperkt is en hun verantwoordelijkheid voor individueel grensoverschrijdend gedrag gering»? En hoe kijkt u in het bijzonder naar de onder sportkoepel NOC*NSF ressorterende Nederlandse Algemene Danssport Bond (NADB) en welke rol zij hebben naar hun leden of naar de dansers die worden begeleid door bij de NADB-aangesloten dansleraren?
De zorgplicht van een sportbond heeft met name betrekking op verenigingen. Zodra melding wordt gedaan van grensoverschrijdend gedrag binnen een vereniging door (bestuurs-)leden, hebben verenigingen een meldplicht richting de bond of het Centrum Veilige Sport Nederland (CVSN).
NOC*NSF heeft samen met de bonden algemene gedragsregels opgesteld om ongewenst gedrag te verminderen. Alle sportbonden die zijn aangesloten bij NOC*NSF – inclusief de NADB – hebben deze gedragsregels opgenomen in hun tuchtrecht. Zo zijn in ieder geval leden van de desbetreffende sportbonden via hun lidmaatschap gebonden aan deze reglementen. Om begeleiders, inclusief de bij de NADB-aangesloten dansleraren, te binden aan deze reglementen kunnen zij tevens lid worden van de desbetreffende bond. Ook kunnen zij op verzoek de Verklaring Onderwerping Tuchtrecht (VOT) tekenen, waarmee ze tevens worden gebonden aan de reglementen uit het tuchtrecht.
Bent u ervan op de hoogte dat van de aanbevelingen die door een onafhankelijke projectgroep binnen de NADB zijn gedaan het advies om excuses te maken niet wordt opgevolgd? Wat vindt u van de uitblijvende excuses? Deelt u de mening dat de «erkenningsvideo» van de door het Rijk gefinancierde Alliantie Dans Veilig niet toereikend is?1 2
De Alliantie Dans Veilig heeft een brede erkenningsvideo gepubliceerd richting de danssector waarmee zij haar erkenning uitspreekt aan alle dansers die zijn geconfronteerd met grensoverschrijdend gedrag en het leed dat zij hebben ervaren.
Het is aan de bonden om te bepalen hoe de erkenning aan de dansers wordt ingevuld. De NADB heeft ervoor gekozen dat te doen door te verwijzen naar deze erkenningsvideo.
Wat kunnen de indieners van u verwachten met betrekking tot de tijdens het wetgevingsoverleg Sport op 2 december 2024 overgenomen motie die u verzoekt «om een fatsoenlijke en behandeling en erkenning voor de klokkenluider in het dansmisbruikdossier»?3
In het verleden zijn reeds gesprekken gevoerd waarbij een fatsoenlijke behandeling altijd het uitgangspunt is geweest. Daarnaast zal het Ministerie van VWS binnenkort opnieuw in gesprek treden met de betrokkene om de opties voor erkenning samen verder te verkennen.
Klopt het dat trainers, coaches, bestuurders en anderen in posities waarin sociale veiligheid een rol speelt bij hun aanstelling binnen bijvoorbeeld de NADB nog altijd geen Verklaring Omtrent Gedrag (VOG) hoeven aan te leveren? Zo ja, welke reden ligt hieraan ten grondslag? En vanaf wanneer gaat die verplichting wel in?
Tot op heden zijn sportverenigingen en sportbonden – inclusief de NADB – niet verplicht om naar een VOG te vragen bij vrijwilligers. Wel moedigt het kabinet samen met de sportsector het gebruik van de VOG binnen de sport aan. Een sportvereniging kan via de Regeling Gratis VOG die door het Ministerie van VWS wordt gesubsidieerd vrijwilligers vergoeden.
Op dit moment wordt een wettelijke verplichting niet overwogen, met name omdat het een zeer kostbare aangelegenheid is en het vrijwilligers mogelijk afschrikt. Ook zal een wettelijke plicht niet leiden tot de benodigde cultuurverandering binnen een vereniging, omdat die met name moet worden bereikt door het uitspreken en naleven van behoorlijke omgangsnormen waardoor betrokkenen hopelijk de benodigde veiligheid ervaren om meldingen te doen. Ten slotte hebben enkel uitspraken vanuit het strafrecht – en niet het tuchtrecht – invloed op de verstrekking van een VOG.
Waarom valt het Centrum Veilige Sport Nederland (CVSN) onder de sportkoepel NOC*NSF en is er niet gekozen voor een volledig onafhankelijke positie? Begrijpt u de bezwaren van (oud-)dansers dat ze geen vertrouwen hebben in dit meldpunt? Zo ja, welke stappen gaat u ondernemen?
NOC*NSF heeft in zijn professioneel statuut vastgelegd dat zowel vertrouwenspersonen, casemanagers als overige medewerkers die werkzaam zijn bij het CVSN hun werk volledig onafhankelijk van de directie van NOC*NSF moeten kunnen doen. Dit is doelbewust opgenomen om het onafhankelijk functioneren van het CVSN te benadrukken zodat het doen van een melding kan worden gefaciliteerd. Dat lijkt zijn vruchten af te werpen: het CVSN ervaart de afgelopen jaren een toenemende meldingsbereidheid onder sporters en betrokkenen in de sport.
Hoewel ik het betreur dat dansers geen vertrouwen hebben in het CVSN, heeft het meldpunt tot op heden geen concrete signalen of anderszins ontvangen die gaan over de betrouwbaarheid van het meldpunt.
Om sociale veiligheid in de sport te versterken, werk ik momenteel aan een wetsvoorstel dat zal leiden tot de oprichting van een onafhankelijk integriteitscentrum, waarmee het CVSN tevens wordt losgekoppeld van NOC*NSF. Tot die tijd blijft het CVSN beschikbaar voor alle melders. Het CVSN heeft herhaaldelijk hulp aangeboden aan betrokkenen en staat open voor iedereen die een melding wil doen. Ook kunnen melders zich wenden tot andere hulporganisaties als zij dat wensen.
Kunt u een eerste tussenrapportage geven over de Opvolgingscommissie Dansen en de Ethische Commissie Dansen en aangeven welke stappen reeds zijn gezet?
De Instellingsbesluiten voor zowel de Opvolgingscommissie als de Ethische Commissie Dansen zijn inmiddels gepubliceerd.4 Hiermee zijn de leden van de Ethische Commissie Dansen ook gelijk benoemd. Voordat de beoogde leden van de Opvolgingscommissie worden benoemd, zal de Ethische Commissie Dansen hierover eerst de Minister van OCW adviseren. Door een transparant vormgegeven traject om te komen tot de benoeming van de leden van de Opvolgingscommissie wordt gezorgd voor vergroting van het draagvlak voor het proces om tot verbeteringen te komen in de danssector. Na hun benoeming kunnen zij aan de slag met de beoordeling van de vraag in hoeverre de aanbevelingen uit het onderzoek Schaduwdansen voldoende zijn opgepakt door de betrokken partijen.
Bent u op de hoogte van de door Alliantie Dans Veilig opgestelde gedragscode die geldt voor leden van de expertgroepen die werken aan verbeteringen in de danssector? Zo ja, bent u het eens met alle vijf de afspraken waarmee akkoord gegaan dient/diende te worden om te kunnen toetreden?
De Minister van OCW en ik zijn op de hoogte van de afspraken die worden gemaakt met de leden van de expertgroepen. Deze afspraken zijn gebaseerd op het tussen de aangesloten partijen overeengekomen convenant dat is opgesteld door een integriteitsjurist.
Klopt het dat van de circa 4800 dansaanbieders maar zo’n zes procent valt onder de vijftien (koepel)organisaties die samen de Alliantie Dans Veilig vormen? En klopt het ook dat de «dansersachterban» van de Alliantie Dans Veilig, afgezet tegen de ongeveer anderhalf miljoen dansers die in Nederland actief zijn, nog geen half procent beslaat? Met andere woorden: wat zegt dit over het draagvlak, de slagkracht en reikwijdte van de Alliantie Dans Veilig?
De Alliantie Dans Veilig is een samenwerkingsverband tussen een aantal partijen in de danssector. Deze organisaties hebben de handen ineen geslagen om veiligheid en integriteit binnen deze gehele sector te bevorderen. Zij beperken hun inspanningen echter niet tot hun eigen «dansersachterban». Integendeel: de Alliantie Dans Veilig tracht sociale veiligheid binnen de danssector in de breedste zin te verbeteren door opvolging te geven aan de aanbevelingen uit het onderzoek Schaduwdansen. Daarmee is hun beoogde slagkracht groot en hun reikwijdte breed.
Vanaf de oprichting van de Alliantie Dans Veilig kan elke dansorganisatie die wil bijdragen aan een veilige danssector zich bij de Alliantie Dans Veilig aansluiten. Hiermee wordt het draagvlak voor het proces verder bevorderd. Daarom moedigen Minister van OCW en ik de organisaties die nog niet zijn aangesloten aan om alsnog deze stap naar voren te zetten.
Welke stappen worden gezet om de didactische vaardigheden, ethiek en integriteit te verbeteren/borgen van het nog altijd onbeschermde beroep van dansdocent/leraar?
De Alliantie Dans Veilig werkt momenteel aan de verbetering van didactische vaardigheden en ethiek en integriteit door het aanbieden van e-learnings via de website, handreikingen voor de sociale veiligheid binnen de amateur dansscholen en (samen met Dans Belang) de bredere inzet van het kwaliteitsregister en scholing onder dansdocenten. Tot slot neemt Dans Belang een module over sociale veiligheid op in haar scholing voor dansdocenten.
Kunt u aangeven wat uw aangekondigde «betrokken blijven bij de inspanningen» als bewindslieden in concrete zin betekent? In hoeverre bent u betrokken?
De Ministeries van OCW en VWS financieren tot eind 2025 de Alliantie Dans Veilig en de ethische- en opvolgingscommissie die de aanbevelingen uit het onderzoek Schaduwdansen evalueren. Daarnaast hebben het Ministerie van VWS en het Ministerie van OCW regelmatig contact met de Alliantie Dans Veilig over de voortgang op dit dossier.
In hoeverre verhoudt de aankondiging dat «gezien de nadere portefeuilleverdeling op het Ministerie van OCW de Minister van OCW verantwoordelijk voor dit dossier is» zich tot verantwoordelijkheid van de Staatssecretaris van Jeugd, Preventie en Sport op dit dossier? Kunt u dit nader toelichten?
Ik ben als Staatssecretaris Jeugd Preventie en Sport verantwoordelijk voor het dansdossier voor zover de dans betrekking heeft op sport (en in het bijzonder wedstrijddans). De Minister van OCW is verantwoordelijk voor het dansdossier voor zover de dans betrekking heeft op de culturele sector. Hoewel deze set Kamervragen ook aan de Staatssecretaris van OCW is gesteld, heeft zij hier geen rol in. Onderhavige vragen zijn daarom beantwoord door de Minister van OCW en mij.
De omzeiling van sancties tegen Rusland door net opgerichte bedrijven |
|
Inge van Dijk (CDA), Derk Boswijk (CDA) |
|
Dirk Beljaarts (minister ) , Caspar Veldkamp (minister ) (NSC) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op het onderzoek van het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) en de Rijksuniversiteit Groningen waaruit blijkt dat er mogelijk sprake is van omzeiling van sancties tegen Rusland door onder andere jonge, kleine bedrijven?1
Het kabinet is het CBS erkentelijk voor het inzichtelijk maken van het begin van de handelsstromen van goederen naar derde landen waarbij er risico’s zijn op sanctie-omzeiling naar Rusland. Het tegengaan van sanctie-omzeiling is een prioriteit voor het kabinet, hetgeen ook moge blijken uit de conferentie inzake sanctienaleving die het Ministerie van Buitenlandse Zaken afgelopen week in Den Haag organiseerde. Nationaal worden deze goederenstromen ook gemonitord en in recente sanctiepakketten zijn de maatregelen tegen omzeiling ook uitgebreid. De effecten daarvan zijn nog niet in deze cijfers verwerkt. Daarbij dient ook opgemerkt te worden dat niet elke verschuiving van handelsstromen en -praktijken daadwerkelijk een teken is van sanctie-omzeiling. Het is echter gebleken dat het MKB kwetsbaarder is voor omzeiling dan multinationals.
Het is belangrijk te vermelden dat enkel de export van sanctiegoederen naar het gesanctioneerde land verboden is. Goederen naar andere landen buiten de EU mogen in merendeel vrij worden uitgevoerd. Hierbij bestaat het risico dat sancties worden omzeild. Het is aan Europese personen en bedrijven om zich bekend te maken met dit risico en gepaste maatregelen te treffen. Voor bepaalde strategische goederen zijn deze (gepaste zorgvuldigheids)maatregelen verplicht. Dit is voor jonge en kleine zelfstandige mkb-bedrijven niet anders dan voor grote multinationals.
Klopt het dat het met de recente uitbreiding van de algemene verbodsbepaling voor personen of bedrijven expliciet verboden is een transactie aan te gaan als ze zich ervan bewust zijn dat dit mogelijkerwijs zou kunnen leiden tot het omzeilen van de sancties en ze het risico daarop toch op de koop toenemen?2
Ja. In het 14e sanctiepakket tegen Rusland van juni 2024 is het artikel uitgebreid waarin omzeiling van de sanctiemaatregelen verboden is gesteld (NB: artikel 12 van sanctieverordening 2014/833). In dit artikel is verduidelijkt dat niet alleen opzettelijke omzeiling verboden is maar ook de gevallen waarin de omzeiling van sancties op de koop toe wordt genomen. In Nederland is het in strijd handelen met bepalingen uit EU sanctieverordeningen verboden en is de strafbaarstelling hiervan geregeld in de Wet economische delicten. De genoemde uitbreiding heeft ook plaatsgevonden t.a.v. van sanctiemaatregelen tegen Belarus.
Daarnaast zijn er specifieke maatregelen, waaronder een gepaste zorgvuldigheidsplicht, voor exporteurs van goederen waar het Russisch militair-industrieel complex een bijzondere behoefte aan heeft (zogeheten common high priority goederen). Deze maatregelen zijn geïntroduceerd in het 13e (feb 2024) en 14e (juni 2024) sanctiepakket en hebben tot doel om sanctie-omzeiling van deze goederen te voorkomen. Het niet voldoen aan de vereiste zorgvuldigheidsverplichting is strafbaar gesteld middels de Wet economische delicten.
Hoe oordeelt u in het licht van de algemene verbodsbepaling over bedrijven die gesanctioneerde producten exporteren naar een van de zeven landen (Armenië, Kazachstan, Kirgizië, Mongolië, Servië, Turkije, en Turkmenistan) die in het onderzoek van het CBS naar voren komen als landen met een verhoogd risico op sanctieomzeiling?
Het is kwalijk en strafbaar indien personen en bedrijven geen maatregelen treffen om te voorkomen dat sanctiemaatregelen worden omzeild in het geval zij bijvoorbeeld zaken doen in bepaalde hoogrisicolanden. Het is positief dat personen en bedrijven binnen Europa, door uitbreiding van de eerdergenoemde verbodsbepaling in meer gevallen kunnen worden aangesproken op risicovol gedrag wanneer dat sanctie-omzeiling tot gevolg heeft. De nieuwe sanctiepakketten hebben o.a. tot doel om sanctie-omzeiling steeds moeilijker te maken. De hoog-risicolanden zijn deels opgenomen in de sanctieverordening en kunnen ook worden opgemaakt uit berichtgeving en onderzoeken als deze van het CBS. Het is aan bedrijven zelf om zich te informeren over deze ontwikkelingen.
Klopt het dat bedrijven die gesanctioneerde producten exporteren zich verplicht bewust moeten zijn van factoren die erop duiden dat een wederpartij uit is op het omzeilen van beperkende maatregelen («due dilligence-onderzoek»)? Klopt het dat een voorbeeld van een dergelijke factor is dat een aanvraag van een nieuwe klant komt die gevestigd is in een land dat bekendstaat als «ontwijkingshub»?
Zie ook het antwoord op vraag 2. Voorbeelden van maatregelen die dit doel dienen zijn een verplichting voor Europese bedrijven met dochterentiteiten in derde landen om ervoor te zorgen dat hun dochterentiteiten geen handelingen verrichten die de sanctiemaatregelen ondergraven (de best efforts-verplichting) en de eerder genoemde verplichting voor Europese bedrijven die common high priority goederen exporteren om gepaste zorgvuldigheids-maatregelen te nemen. Ook zijn exporteurs van deze goederen verplicht om een contractuele clausule op te nemen die de afnemer verbiedt de goederen door te voeren naar Rusland.
De Europese Commissie heeft verschillende guidances en Frequently Asked Questions uitgebracht om Europese bedrijven handvatten te bieden om met omzeilingsrisico’s om te gaan. In de «guidance» van de Europese Commissie worden verschillende rode vlaggen voor omzeiling geïdentificeerd, waaronder het aangaan van nieuwe klantrelaties of transacties met landen die bekend staan als «ontwijkingshub». Het is dus inderdaad zaak dat exporteurs bij nieuwe klanten of transacties opletten of dit van toepassing is.
Deelt u de mening dat deze bedrijven (mogelijk) niet voldoen aan de «Best efforts-verplichting» die op 25 juni 2024 in werking is getreden? Zo niet, waarom niet?
Zoals in het vorige antwoord aangegeven heeft de best efforts-verplichting uit het 14e sanctiepakket betrekking op Europese bedrijven met dochterentiteiten in derde landen. Zij moeten ervoor zorgen dat hun dochterentiteiten in derde landen de Europese sanctiemaatregelen niet ondergraven. Voor kleine zelfstandige MKB-bedrijven ligt het niet voor de hand dat zij binnen het bereik van deze best efforts-verplichting vallen. Dit neemt vanzelfsprekend niet weg dat, zoals ook in het antwoord op vraag 4 gesteld, alle personen en bedrijven in Nederland zich moeten houden aan de Europese sanctiemaatregelen en dat dit de verwachting schept dat zij hun omzeilingsrisico’s in beeld hebben. Dit geldt in het bijzonder voor personen en bedrijven die de zogenaamde common high priority goederen exporteren.
Kunt u een overzicht geven van alle complianceverplichtingen die de Europese Unie (EU) voor bedrijven in het leven heeft geroepen met als doel om sanctieomzeiling richting Rusland en/of Belarus te voorkomen? Kunt u hierbij aangeven voor welke bedrijven deze complianceverplichtingen gelden, en welke strafrechtelijke gevolgen overtreding hiervan kunnen hebben?
Zie de beantwoording van vraag 2 en 4 voor wat betreft de complianceverplichtingen die voortvloeien uit de Europese sanctieverordeningen inzake Rusland en Belarus. Zoals aangegeven zijn deze verplichtingen erop gericht om sanctie-omzeiling tegen te gaan. Het gaat om de uitbreiding van het omzeilingsartikel, de best efforts-verplichting, de contractclausule «niet naar Rusland reëxporteren» en de due diligence-verplichting. Voor wat betreft het goederenverkeer houdt de Douane toezicht op de naleving van sanctiemaatregelen bij de in- en uitvoer van goederen en diensten van en naar bepaalde landen, inclusief de due diligence-verplichting. Een overtreding van de sanctiemaatregelen kan leiden tot een boete van de 6e categorie (maximaal 1.030.000 euro) en een celstraf van maximaal 6 jaar. Daarbovenop kan illegaal verkregen winst worden teruggevorderd.
Specifiek voor de financiële sector, trustkantoren en aanbieders van cryptodiensten gelden in Nederland complianceverplichtingen. Deze partijen zijn gehouden om hun compliance zo in te richten dat zij sanctiemaatregelen kunnen naleven. Hierop wordt toezicht gehouden door De Nederlandsche Bank (DNB) en de Autoriteit Financiële Markten (AFM). Deze toezichthouders kunnen een last onder dwangsom en een bestuurlijke boete opleggen als een instelling haar compliance niet op orde heeft. Dit toezicht wordt met het Wetsvoorstel internationale sanctiemaatregelen gemoderniseerd en uitgebreid. Zo worden deze verplichtingen uitgebreid naar juridische beroepsgroepen en accountants.
Voor alle sanctiemaatregelen geldt verder dat bij schendingen van sancties FIOD en het OM onderzoek kunnen doen en strafrechtelijk kunnen optreden. Het kabinet zet zich in Europa in voor meer harmonisatie van complianceverplichtingen en versterkte Europese samenwerking ten aanzien van de handhaving, met het oog op het verhogen van de effectiviteit en het verbeteren van het gelijke speelveld. Zie hiervoor onderdeel 7 van het Nederlandse non-paper «Strengthening European cooperation to reinforce national efforts on the implementation and enforcement of EU restrictive measures» dat op 22 november jl. naar de Kamer is gestuurd (Kamerstuk 2024D45715).
Op welke manier worden bedrijven op de hoogte gehouden van deze complianceverplichtingen en de sancties die zij riskeren als zij niet aan deze verplichtingen voldoen?
De primaire en meest belangrijke bronnen van informatie zijn het Publicatieblad van de EU en de website van de Europese Commissie. Het is de verantwoordelijkheid van exporteurs om zich hierover te informeren. Via gepaste kanalen herhaalt het kabinet deze informatievoorziening, bijvoorbeeld via het sanctieloket van RVO, de website van de Centrale Dienst voor In- en Uitvoer van de Douane en tijdens seminars. Wat betreft de financiële sector houden toezichthouders DNB en AFM hen op de hoogte van ontwikkelingen die relevant zijn o.a. door leidraden.
In de week van 13 januari 2025 organiseerde het Ministerie van Buitenlandse Zaken een sanctieconferentie waarbij nationale en internationale partners, zoals overheden, bedrijfsleven, NGO’s en academici werden samengebracht. Doel van de conferentie was het versterken van de nationale- en Europese naleving, mede door bedrijven op de hoogte te houden van recente (wettelijke) ontwikkelingen op sanctiegebied.
Welke instantie ziet toe op het nakomen van deze complianceverplichtingen?
Zie antwoord op vraag 6.
Kunt u aangeven hoe vaak er handhavend is opgetreden sinds de complianceverplichtingen gelden?
Er zijn (nog) geen specifieke cijfers bekend sinds de bovengenoemde maatregelen uit het 14e sanctiepakket eind juni van dit jaar van kracht zijn geworden.
Kunt u zich herinneren dat u tijdens het tweeminutendebat Sancties van dinsdag 19 november jl. hebt toegezegd dat u zou onderzoeken en bespreken hoe de compliance van fabrikanten van computerchips uitgebreid zou kunnen worden, en dat u daarover binnen twee weken een brief naar de Kamer zou sturen?3 Wanneer kan de Kamer deze toegezegde brief verwachten?
Jazeker, dit antwoord is aan uw Kamer gestuurd op 26 november 2024 middels het verslag van de Raad Buitenlandse Zaken. Voor de volledigheid hieronder de passage uit deze brief nogmaals:
Verder komt het kabinet graag terug op een vraag gesteld door het lid Boswijk tijdens het tweeminutendebat sancties van 19 november jl. over gepaste zorgvuldigheidsmaatregelen voor bedrijven waarvan goederen via een omweg terechtkomen in Russisch wapentuig. Het tegengaan van sanctieomzeiling via derde landen is een prioriteit voor het kabinet, en hiernaar wordt voortdurend en op verschillende manieren onderzoek gedaan. Van bijzonder belang zijn de zogenaamde Common High Priority (CHP) goederen waaraan het Russisch militair-industrieel complex grote behoefte heeft. Hieronder vallen ook bepaalde typen chips. Het kabinet staat hierover in goed contact met het Nederlandse bedrijfsleven en werkt actief en succesvol samen om omzeiling tegen te gaan, waaronder door het delen van gerichte informatie. Levertijden en -kosten voor Rusland zijn namelijk aantoonbaar opgelopen. Het aanpakken van sanctieomzeiling blijft echter een kat-en-muisspel dat voortdurende aandacht behoeft en krijgt.
Om deze reden gelden aanvullende zorgvuldigheidsvoorschriften voor exporteurs van CHP-goederen. Hieronder valt een inspanningsverplichting voor bedrijven om hun dochterondernemingen in derde landen due diligence te laten uitvoeren, die – mede op Nederlands aandringen – in het 14e EU sanctiepakket tegen Rusland is opgenomen. Ook is het al langer verplicht om bij transacties van bepaalde sanctiegoederen naar derde landen de bepaling op te nemen in het verkoopcontract dat deze goederen niet mogen worden gereëxporteerd naar Rusland. Het kabinet is momenteel in afwachting van een EU impact assessment ten aanzien van een verzwaring van deze due dilligence verplichting en neemt de uitkomsten hiervan – zodra bekend – mee in de voorbereiding voor een volgend sanctiepakket.
Naast de gevraagde inzet van bedrijven werkt het kabinet, al dan niet in EU verband, aan het tegengaan van omzeiling van CHP-goederen. Zo wordt in bilateraal contact met derde landen en via de EU-sanctiegezant opgeroepen tot het tegengaan van doorvoer naar Rusland. Ook kunnen, sinds het 11e EU sanctiepakket, tussenhandelaren in derde landen die betrokken zijn bij sanctie-omzeiling, opgenomen worden op de sanctielijst. Sindsdien is dat ook regelmatig gebeurd.
Het bericht 'Faber beperkt inspraak van adviesorganen bij overhaaste wetgeving’ |
|
Don Ceder (CU), Marieke Koekkoek (D66), Anne-Marijke Podt (D66), Kati Piri (PvdA) |
|
Struycken , Dick Schoof (minister-president ) (INDEP), Marjolein Faber (minister ) (PVV), Judith Uitermark (minister ) (NSC) |
|
![]() ![]() ![]() |
Bent u bekend met het bericht «Faber beperkt inspraak van adviesorganen bij overhaaste wetgeving»?1
Ja.
Kunt u toelichten waarom u niet de gangbare consultatieperiode van minimaal vier weken hanteert bij deWijziging van de Vreemdelingenwet 2000 in verband met de introductie van een tweestatusstelsel en het aanscherpen van de vereisten bij nareis?
Het kabinet vindt het noodzakelijk om met urgentie in te zetten op een breed pakket aan maatregelen om de asielketen per direct en duurzaam te ontlasten. De invoering van een tweestatusstelsel en het aanscherpen van de voorwaarden voor nareis zijn onderdeel van die maatregelen, zoals ook is opgenomen in het regeerprogramma.2 Om die reden is het wetgevingsproces, waaronder de consultatiefase, versneld doorlopen zodat het wetsvoorstel nog in 2024 aan de Afdeling advisering van de Raad van State kon worden voorgelegd. Daarmee heb ik uitvoering gegeven aan de brieven van 25 oktober 2024 en van 14 november 2024.3 Ik merk overigens op dat uw Kamer door middel van een motie heeft gevraagd om een nog spoediger tijdpad, waarin de wetsvoorstellen in 2024 aan de Tweede Kamer zouden worden voorgelegd.4
Zoals ik aangaf in het commissiedebat van 19 december 2024, en zoals in de memorie van toelichting staat vermeld, zal ik adviezen die op een later moment nog worden ontvangen alsnog betrekken in het wetgevingsproces. In dit verband heeft onder meer de Raad voor de rechtspraak een nader advies aangekondigd.5
Kunt u toelichten waarom de asielnoodmaatregelenwet niet ter consulatie is gestuurd naar de Nederlandse Orde van Advocaten, in tegenstelling tot wat u eerder schreef in de kamerbrief van 14 november?2
Gelet op de hierboven beschreven urgentie is het concept voor een Asielnoodmaatregelenwet voorgelegd aan de organisaties die in hun uitvoering direct door het voorstel worden geraakt. Het concept is daarom voorgelegd aan de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND), de Dienst Terugkeer en Vertrek, de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, de Raad voor de rechtspraak, het openbaar ministerie en de politie. In de kamerbrief van 14 november 2024 is overigens niet opgenomen dat het concept voor een Asielnoodmaatregelenwet aan de Nederlandse Orde van Advocaten zou worden voorgelegd.
Aan welke organisaties is de asielnoodmaatregelenwet wel ter consulstatie voorgelegd?
Zie antwoord vraag 3.
Op basis van welke kenmerken kan een wetsvoorstel als vertrouwelijk geclassificeerd worden en kunt u aangeven welke van deze kenmerken voorkomen bij de asielnoodmaatregelenwet?
Als uitgangspunt geldt dat een consultatieronde niet vertrouwelijk is. Dat was ook in dit geval beoogd. Op het briefhoofd van de aanbiedingsbrief waarmee het wetsvoorstel ter consultatie is voorgelegd was echter de aanduiding «Dep. vertrouwelijk» blijven staan. Dit is abusievelijk gebeurd en inhoudelijk ook niet juist, aangezien bij een consultatie-uitnodiging naar haar aard geen sprake is van departementaal vertrouwelijke informatie. In de tekst van de aanbiedingsbrief zelf is ook niet om vertrouwelijkheid gevraagd. De beide wetsvoorstellen zijn na toezending ervan aan de Afdeling advisering van de Raad van State actief openbaar gemaakt door publicatie op de wetgevingskalender.
Welke maatregelen treft u om de verkorte consultatieperiode niet tot gebruikelijke werkwijze te maken?
Ik heb op dit moment geen voornemen om ook in andere trajecten op het gebied van asiel en migratie deze verkorte consultatietermijn te hanteren.
Kunt u aangeven of het proces voor beide wetsvoorstellen geheel verloopt volgens de Aanwijzingen voor de regelgeving? Zo nee, op welke punten wordt precies afgeweken en waarom?
In de Aanwijzingen voor de regelgeving7 is geen minimumtermijn opgenomen voor het in consultatie geven van wetgeving.
Hoe verhoudt dit proces zich tot de recent gepubliceerde eerste versie van de Staat van de wetgeving?3
In de Staat van de Wetgevingskwaliteit wordt opgemerkt dat bij spoedwetgeving de uitdaging is om een balans te vinden tussen de gewenste snelheid en zorgvuldigheid in het wetgevingsproces. In het onderhavige geval is een afweging gemaakt tussen de noodzaak om op zeer korte termijn maatregelen te nemen om de asielketen te ontlasten, en het belang om het wetgevingsproces zo zorgvuldig mogelijk te doorlopen. Dat heeft ertoe geleid dat in dit geval het wetgevingsproces versneld is doorlopen.
Wordt het gebruikelijke proces van ambtelijke afstemming en onderraden doorlopen, of gaan deze twee wetsvoorstellen zonder de gebruikelijke voorfase direct naar de ministerraad? Zo ja, wat is hiervan de precieze reden?
De wetsvoorstellen zijn vanwege de urgentie niet in een ambtelijk voorportaal besproken, maar geagendeerd voor de Raad Asiel en Migratie en daar op 17 december 2024 behandeld. Vervolgens zijn de wetsvoorstellen op 20 december 2024 door de ministerraad behandeld.
Klopt het dat de IND niet voor alle wetsvoorstellen die op de planning staan vooraf een uitvoeringstoets heeft kunnen doen en klopt het dat de IND hiertegen (formeel) bezwaar heeft ingediend? Zo ja, bij welke wetsvoorstellen is dit niet gebeurd en wat bent u voornemens te doen na het bezwaar van de IND?
De IND is bij het opstellen van de wetsvoorstellen betrokken en heeft ook in de consultatiefase advies uitgebracht. De IND heeft daarbij de zorg uitgesproken dat er onvoldoende inzicht is in de effecten van de beoogde veranderingen op de IND. Deze zorg neem ik serieus. Bij het bepalen van het precieze tijdstip van invoering van de wetsvoorstellen en de daarin opgenomen maatregelen, zal zoveel mogelijk rekening worden gehouden met de (on)mogelijkheden van de relevante uitvoeringsorganisaties, waaronder de IND.
Herkent u het beeld dat de Nederlandse Orde van Advocaten door uw werkwijze «buiten spel» wordt gezet? Zo nee, waarom niet?
Ik herken dit beeld niet. Het advies van de Nederlandse Orde van Advocaten van 2 december 2024 is bij het opstellen van het wetsvoorstel tot invoering van een tweestatusstelsel betrokken. Ik ben op dit moment niet in gesprek met de Nederlandse Orde van Advocaten.
Bent u in gesprek met de Nederlandse Orde van Advocaten over de bezwaren die zij uiten, waaronder de ingekorte consultatieperiode? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 11.
Kunt u motiveren waarom maartschappelijke organisaties zonder toelichting van u de vraag krijgen om vertrouwelijke met informatie om te gaan? Hoe gebruikelijk is deze werkwijze?
Zie antwoord vraag 5.
Kunt u aangeven bij welke op de planning staande wetsvoorstellen u de spoedprocedure met een verkorte consultatie periode wilt hanteren, en kunt u per wetsvoorstel toelichten waarom het gebruik van de spoedprocedure gerechtvaardigd is?
Ik heb op dit moment geen voornemen om ook in andere trajecten op het gebied van asiel en migratie deze verkorte consultatietermijn te hanteren.
Het bericht ‘Kabinet: gevangenissen vol, gedetineerden drie dagen eerder vrij’ |
|
Faith Bruyning (NSC) |
|
Coenradie |
|
![]() |
Klopt het dat gedetineerden drie dagen eerder naar huis worden gestuurd dan de bedoeling is en komen alleen gedetineerden die naast een gevangenisstraf ook tot tbs zijn veroordeeld en gedetineerden die een straf van minder dan een week hebben opgelegd gekregen, niet in aanmerking voor strafvermindering?1
Het klopt dat gedetineerden drie dagen eerder naar huis kunnen worden gestuurd. Al enige tijd werden gedetineerden op vrijdag eerder heengezonden indien nodig zodat arrestanten en voorlopig gehechten geplaatst konden worden. Deze maatregel is nu verruimd naar eerder heenzenden op alle dagen van de week. Contra-indicaties voor het drie dagen eerder in vrijheid stellen zijn;
Deze maatregel wordt alleen toegepast bij de volgende regimes: gevangenis regulier, arrestanten afdelingen, huis van bewaring en beperkt beveiligde afdeling.
Klopt het dat dus alle andere veroordeelden wel in aanmerking komen voor strafvermindering? Dus ook moordenaars en verkrachters?
Het type delict waarvoor een gedetineerde is veroordeeld is geen contra-indicatie. Ik benadruk dat alleen gedetineerden die aan het einde van hun detentie zitten een paar dagen eerder heen worden gezonden.
Wordt er bij het toepassen van strafvermindering een rangorde gehanteerd? Wordt er onderscheid gemaakt in welke gedetineerden eerder in aanmerking komen voor strafvermindering? Wordt er bij dit onderscheid gekeken naar het type delict dat is gepleegd?
Er wordt geen rangorde gehanteerd. De beantwoording van vraag 1 geeft aan welke contra-indicaties gelden en in welke regimes deze maatregel wordt toegepast.
Is het niet meer in lijn met de rechtsstaat dat er een rangorde wordt gehanteerd en dat eerst gedetineerden die minder ernstige delicten hebben gepleegd in aanmerking komen voor strafvermindering?
Ik ben genoodzaakt de bestaande maatregel te verruimen naar het eerder heenzenden op alle dagen van de week en ik kan mij niet permitteren daarbij een rangorde te hanteren. Zoals eerder aan uw Kamer gemeld neem ik deze maatregel niet lichtzinnig. Mijn prioriteit blijft gevangenisstraffen zo snel mogelijk ten uitvoer te leggen. Het is van groot belang dat criminaliteit wordt bestraft en dat opgelegde straffen zoals ze zijn opgelegd door de rechter ook zo ten uitvoer worden gebracht. Dit is van belang voor het vertrouwen in de rechtsstaat, voor slachtoffers, maar ook voor het veiliger maken van ons land. De capaciteitsproblemen in het gevangeniswezen zijn echter zorgelijk en daarom zijn pijnlijke maatregelen als deze noodzakelijk. Het zijn rotmaatregelen maar ik heb helaas geen andere keuze. Ik heb mij maximaal ingespannen om dit te voorkomen. Er is sprake van een code zwart situatie in het gevangeniswezen.2 Het alternatief is dat DJI niet meer alle voorlopig gehechten en arrestanten kan plaatsen.
Verschilt het per PI-locatie hoeveel gedetineerden voor strafvermindering in aanmerking komen?
Het aantal gedetineerden dat in aanmerking komt voor het eerder heenzenden van drie dagen is afhankelijk van de einddata van de straf van de gedetineerden en de contra-indicaties die van toepassing zijn. Daarnaast wordt de maatregel alleen toegepast bij de regimes genoemd in de beantwoording van vraag 1. Om die redenen verschillen de aantallen per PI-locatie.
Kunt u de Kamer elke week per brief informeren over: 1. Hoeveel gedetineerden er de voorgaande week strafvermindering hebben gekregen? 2. Vanuit welke PI deze gedetineerden zijn vrijgelaten? 3. Welke delicten deze gedetineerden hebben gepleegd? 4. Hoelang verwacht u deze maatregel nog te moeten toepassen?
Op verzoek van de Kamer wordt elke drie maanden een voortgangsrapportage over capaciteit gestuurd.3 Indien er tussentijds relevante ontwikkelingen zijn wordt de Kamer eerder geïnformeerd.
De opschaling van groen gas |
|
Silvio Erkens (VVD) |
|
Sophie Hermans (minister ) (VVD) |
|
![]() |
Kunt u toelichten op welke wijze de opschaling van mestvergisting op dit moment plaatsvindt in afstemming met gemeenten en de Regionale Energie Strategieën-regio's (RES-regio's)? Welke stappen worden er vervolgens vanaf 2026 gezet om de doelstellingen van 2030 te bereiken?
Met de medeoverheden heeft het kabinet afgesproken dat groen gas, waar het gaat om de uitdagingen die ruimtelijke inpassing met zich meebrengt en de versnelling daarvan, meeloopt in de integrale brede «nieuwe samenwerkingsafspraken voor de ontwikkeling van het energiesysteem». Op dit moment verkent het kabinet de mogelijkheden voor dergelijke afspraken.
Het Rijk ondersteunt provincies in het algemeen onder andere via Road Shows (voorlichtingsbijeenkomsten), een handreiking voor vergunningverlening en via een Expertisecentrum Groen Gas (in oprichting).
Verder beziet het kabinet met een aantal provincies hoe groen-gasproductie in hun provincie (nog) verder gestimuleerd kan worden, waar het Rijk kan ondersteunen en welke goede voorbeelden gedeeld kunnen worden.
Tot slot wordt op dit dossier nauw samengewerkt door de ministeries van Klimaat en Groene Groei en van Landbouw, Visserij, Voedselzekerheid en Natuur. Recent is Raymond Knops aangesteld als verkenner voor versnelling van de vergunningverlening van mestverwerkers en mestvergisters.
Deelt u de mening dat voor de versterking van decentrale energiesystemen het noodzakelijk is een goede regionale spreiding te bevorderen van de lokale productie van groen gas?
Het Rijk stuurt niet specifiek op regionale spreiding bij de productie van groen gas. Het kabinet is van mening dat de groen-gasproductie moet aansluiten bij de lokale omstandigheden, zoals de aanwezigheid van grondstoffen en infrastructuur. Uit onderzoek blijkt dat er in alle provincies veel potentie is om groen gas te produceren1. In de gesprekken met de medeoverheden zet het kabinet er in algemene zin op in lokale groen gas productie te stimuleren, voldoende geschikte locaties aan te wijzen en de vergunningverlening te versnellen.
Op welke wijze wordt de regionale spreiding van de opschaling van groen gas door het Rijk en de RES-regio’s gestuurd? Bent u voornemens om voor de RES-regio’s ook een groen gasdoel te stellen?
Zoals hierboven aangegeven stuurt het kabinet niet op waar het groen gas geproduceerd dient te worden, maar is in gesprek met de medeoverheden om te kijken hoe de regionale groen-gasproductie opgeschaald en gefaciliteerd kan worden.
Momenteel maakt het kabinet samen met de medeoverheden integrale brede «nieuwe samenwerkingsafspraken voor de ontwikkeling van het energiesysteem», zie antwoord op vraag 1. Hierbij wordt de vraag betrokken of er na 2030 andersoortige doelen dan doelen voor elektriciteitsopwekking op land wenselijk en haalbaar zijn.
Deelt u de mening dat, alhoewel de uiteindelijke doelstellingen een essentiële stap zijn in de verbreding van de energiemix, het aannemelijk is dat de vraag de komende jaren het aanbod zal overstijgen?
Het kabinet deelt deze inschatting. Het kabinet schat in dat de toekomstige vraag naar groen gas groot zal zijn. Groen gas kan gebruikt worden als energiebron en als bron van koolstof voor bijvoorbeeld de chemie en industrie. Als energiebron is groen gas breed inzetbaar, en te gebruiken via grotendeels bestaande infrastructuur. Het aanbod daarentegen is inherent beperkt omdat hiervoor onder andere grondstoffen en productielocaties nodig zijn, welke beperkt beschikbaar zijn.
Kunt u toelichten op welke wijze u de verwachte prijsstijging per m³ voor de gasprijs zult monitoren?
In opdracht van het Rijk rapporteert het CBS maandelijks over de gemiddelde tarieven voor aardgas en elektriciteit voor consumenten. Omdat de prijsstijging als gevolg van het stijgende percentage groen gas in het gasnet slechts één van de ontwikkelingen is die effect heeft op de consumentenprijs, kan op deze manier integraal de betaalbaarheid van energie worden gemonitord. Er is geen aparte monitor voorzien voor de prijs van groen gas: er is ook (nog) geen handelsplatform waar prijsinformatie op transparante wijze kan worden verkregen. Wel wordt vanuit het Programma Groen Gas regelmatig overlegd met producenten, financiers en afnemers van groen gas, en wordt op deze wijze informatie verzameld over de stand van de sector en markt.
Welke afspraken zijn er gemaakt over toekomstig onderhoud en vervanging van het huidige gasnetwerk zodat deze voor groen gas ingezet kunnen worden in de toekomst?
Netbeheerders zijn conform Europese en nationale wetgeving gehouden aan hun transporttaken voor aardgas en groen gas. Netbeheerders zijn reeds actief bezig met het in beeld brengen van knelpunten die kunnen ontstaan op het gasnet door de invoeding van groen gas en nemen reeds maatregelen, waaronder investeringen, om deze knelpunten te verhelpen en het aardgasnet geschikt te maken voor groen gas. Voorbeelden hiervan zijn het regionaal koppelen van gasnetten van Alliander en Stedin, het plaatsen van boosters (installaties die het gas kunnen verplaatsen naar een hoger druk – distributienet of transmissienet) door Gasunie en de bouw van een groen gas verzamelleiding tussen Emmen en Ommen zodat het net efficiënter wordt gebruikt.
Op termijn zal desalniettemin de vraag naar transportcapaciteit voor aardgas afnemen. Dit zal met name gevolgen hebben voor de lage druk distributienetten, wanneer individuele wijken en buurten van het aardgas afgaan en over gaan op een warmtenet of volledig elektrisch verwarmen. Gezien de beperkte beschikbaarheid van groen gas ligt het niet in de rede dat wijken die nu van het aardgas afgaan, omdat ze een goed alternatief hebben, op termijn weer terugkomen op het gasnet voor groen-gasgebruik. Verwijdering van deze netten is dan aan de orde.
Welke mogelijkheden zijn er om regionale en/of nationale voorrang te verlenen aan het verhandelen van Garanties van Oorsprong, zodat het ook daadwerkelijk ten goede komt aan het behalen van de Nederlandse klimaatdoelen?
De bijdrage van groen gas aan de Nederlandse klimaatdoelen in de Klimaat- en Energieverkenning wordt afgemeten aan de invoeding van groen gas in Nederland. De verkoop van Nederlandse garanties van oorsprong aan marktpartijen in andere landen heeft hier geen invloed op.
Wel hebben garanties van oorsprong een belangrijke rol in het voldoen aan de ETS1- en ETS2-verplichtingen. Voor verplichte partijen onder deze instrumenten kunnen garanties van oorsprong voor hernieuwbaar gas worden ingezet als bewijs dat een deel van het gebruikte gas duurzaam is en hiervoor geen ETS-rechten ingeleverd hoeven te worden. Ook de bijmengverplichting groen gas werkt met garanties van oorsprong als bewijs van duurzame gaslevering.
Het reserveren van Nederlands groen gas voor Nederlandse partijen onder ETS1, ETS2 of de bijmengverplichting is helaas niet mogelijk binnen de Europese interne (gas)markt. Het kabinet verwacht ook dat op de lange termijn bovengenoemde verplichtingen het meest efficiënt kunnen worden ingevuld binnen een Europese groen-gasmarkt, waarmee eventueel ingrijpen ook niet wenselijk is.
Kunt u deze vragen één voor één beantwoorden?
Ja.
Het beperken van inspraak van maatschappelijke organisaties bij nieuwe wetten |
|
Michiel van Nispen |
|
Marjolein Faber (minister ) (PVV) |
|
Welke maatschappelijke organisaties heeft u wanneer geconsulteerd bij de Wijziging van de Vreemdelingenwet 2000 in verband met de introductie van een tweestatusstelsel en het aanscherpen van de vereisten bij nareis?
Bij de voorbereiding van het concept voor een Wet invoering tweestatusstelsel is het concept op 25 november 2024 ter consultatie voorgelegd aan de Raad voor de rechtspraak, de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, de Nederlandse Orde van Advocaten en de Immigratie- en Naturalisatiedienst.
Wat zijn daarvoor de gebruikelijke termijnen? En hoe lang hebben de organisaties in dit geval de tijd van u gekregen om hun reactie en advies te geven over dit wetsvoorstel en de gevolgen voor de praktijk te schetsen?
Het kabinet vindt het noodzakelijk om met urgentie in te zetten op een breed pakket aan maatregelen om de asielketen per direct en duurzaam te ontlasten. De invoering van een tweestatusstelsel en het aanscherpen van de voorwaarden voor nareis zijn onderdeel van die maatregelen, zoals ook is opgenomen in het regeerprogramma.2 Om die reden is het wetgevingsproces, waaronder de consultatiefase, versneld doorlopen zodat het wetsvoorstel nog in 2024 aan de Afdeling advisering van de Raad van State kon worden voorgelegd. Om die reden is gekozen voor een beperkte consultatieperiode van één week. Daarmee heb ik uitvoering gegeven aan de brieven van 25 oktober 2024 en van 14 november 2024.3 Ik merk overigens op dat uw Kamer middels een motie heeft gevraagd om een nog spoediger tijdpad, waarin de wetsvoorstellen in 2024 aan de Tweede Kamer zouden worden voorgelegd.4
Zoals ik aangaf in het commissiedebat van 19 december 2024, en in de memorie van toelichting staat vermeld, zal ik adviezen die op een later moment nog worden ontvangen alsnog betrekken in het wetgevingsproces. In dit verband heeft onder meer de Raad voor de rechtspraak een nader advies aangekondigd.5
Waarom bent u afgeweken van de gebruikelijke termijnen en krijgen maatschappelijke organisaties maar zo kort de tijd voor een reactie op een complexe wet?1
Zie antwoord vraag 2.
Op grond waarvan kiest u nu precies voor deze spoedprocedure?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u van plan een dergelijk korte reactietermijn ook bij andere wetten toe te passen? Zo ja, waarom?
Ik heb op dit moment geen voornemen om ook in andere trajecten op het gebied van asiel en migratie deze verkorte consultatietermijn te hanteren.
Klopt het dat u om vertrouwelijkheid heeft gevraagd bij deze adviesronde over deze wet? Zo ja, waarom en op grond waarvan?
Als uitgangspunt geldt dat een consultatieronde niet vertrouwelijk is. Dat was ook in dit geval beoogd. Op het briefhoofd van de aanbiedingsbrief waarmee het wetsvoorstel ter consultatie is voorgelegd was echter de aanduiding «Dep. vertrouwelijk» blijven staan. Dit is abusievelijk gebeurd en inhoudelijk ook niet juist, aangezien bij een consultatie-uitnodiging naar haar aard geen sprake is van departementaal vertrouwelijke informatie. In de tekst van de aanbiedingsbrief zelf is ook niet om vertrouwelijkheid gevraagd. De beide wetsvoorstellen zijn na toezending ervan aan de Afdeling advisering van de Raad van State actief openbaar gemaakt door publicatie op de wetgevingskalender.
Bent u bereid alsnog te kiezen voor zorgvuldigheid in plaats van snelheid en de gebruikelijke termijnen en afspraken te hanteren? Zo niet, waarom niet?
In het onderhavige geval is een afweging gemaakt tussen de noodzaak om op zeer korte termijn maatregelen te nemen om de asielketen te ontlasten, en het belang om het wetgevingsproces zo zorgvuldig mogelijk te doorlopen. Dat heeft ertoe geleid dat het wetgevingsproces versneld is doorlopen. Daarbij zijn bepaalde stappen versneld doorlopen en beperkt ingevuld, zoals de consultatiefase. Zoals ik hierboven heb vermeld zal ik adviezen die op een later moment nog worden ontvangen, alsnog betrekken in het wetgevingsproces.
Kunt u deze vragen zo spoedig mogelijk beantwoorden, uiterlijk voorafgaand aan het commissiedebat over vreemdelingen- en asielbeleid op 19 december 2024?
Ik heb deze vragen zo spoedig mogelijk beantwoord, maar het is helaas niet gelukt om ze voor het commissiedebat te beantwoorden.
Klimaatvluchtelingen |
|
Joost Eerdmans (EénNL) |
|
Caspar Veldkamp (minister ) (NSC) |
|
|
Bent u op de hoogte van het bericht «Nederland: meer aandacht voor rechten van klimaatvluchtelingen»?1
Ja.
Hoe verhoudt het standpunt van de juridisch adviseur van de Minister van Buitenlandse Zaken dat rechten voor klimaatvluchtelingen meer aandacht zouden behoeven – wat neer zou komen op een verruiming van het aantal potentieel ingewilligde asielaanvragen – tot de passages in het regeerakkoord die stellen dat «Nederland het strengste asielbeleid ooit» wil gaan doorvoeren?
Klimaatverandering en de gevolgen van klimaatverandering, zoals een stijgende zeespiegel, kunnen tot gevolg hebben dat mensen elders een veilig heenkomen moeten zoeken. We begrijpen deze bedreiging, als land dat voor een groot deel onder de zeespiegel ligt. Echter, het Koninkrijk der Nederlanden heeft in de adviesprocedure over klimaatverandering en internationaal recht voor het Internationaal Gerechtshof opgemerkt dat klimaatontheemden geen rechtsbescherming kunnen ontlenen aan het Vluchtelingenverdrag. Nederland heeft in de inbreng verder opgemerkt dat andere (internationale) mensenrechten en mensenrechtenverdragen relevant kunnen zijn waar het gaat om de bescherming die moet worden geboden aan deze personen. Tevens is opgemerkt dat wanneer personen ontheemd zullen raken als gevolg van klimaatverandering, de internationale gemeenschap daarvoor een gezamenlijke verantwoordelijkheid heeft.
Er is dus reden om te verwachten dat hier aandacht aan besteed zal worden in internationale fora. Dit betekent echter niet dat Nederland het voortouw moet nemen in dergelijke discussies. Ook is niet bepleit of geïmpliceerd in de Nederlandse inbreng dat nieuwe of speciale rechten moeten worden ontwikkeld voor klimaatontheemden. In de Nederlandse inbreng wordt tevens geen enkel verband gelegd met het aantal potentieel door Nederland in te willigen asielverzoeken, noch volgt dit verband op enige wijze uit de Nederlandse inbreng. De Nederlandse inbreng in de adviesprocedure voor het Internationaal Gerechtshof is dan ook in lijn met de relevante passages uit het regeerprogramma.
Klopt het dat het kabinet voornemens is zich internationaal in te zetten voor klimaatvluchtelingen?
De beantwoording van vragen 3 tot en met 5 zullen samen worden genomen. Zoals aangegeven in de beantwoording van vraag 2, heeft Nederland niet gesteld dat nieuwe of speciale rechten moeten worden ontwikkeld voor klimaatontheemden, of dat Nederland daarin het voortouw zal nemen. Nederland is niet voornemens om hier invulling aan te geven in haar buitenlandbeleid.
Voor welke specifieke rechten voor klimaatvluchtelingen is het kabinet van plan zich in te zetten?
Zie antwoord vraag 3.
Hoe gaat het kabinet haar pleidooi voor deze rechten vormgeven in haar buitenlandbeleid?
Zie antwoord vraag 3.
Zijn er verschillen in de benadering van het vorige kabinet en dit kabinet in de verstandhouding rond zaken met klimaatvluchtelingen? Zo ja, in hoeverre zijn er (accent)verschillen?
Nee, er zijn geen materiële verschillen. Zowel in de schriftelijke Nederlandse inbreng zoals ingediend op 21 maart 2024, welke tot stand is gekomen onder het vorige kabinet, als in de mondelinge inbreng van 10 december 2024 is aandacht besteed aan het internationaalrechtelijke kader inzake klimaat en personen die ontheemd raken door de gevolgen van klimaatverandering. Zoals ook hierboven aangegeven, is dit kabinet, net als het vorige kabinet, niet van plan daar verder stappen op te ondernemen.
Is het kabinet zich bewust van de enorme implicaties van het verlenen van speciale rechten verleend voor klimaatvluchtelingen, naast het conventionele vluchtelingenrecht?
Zoals hierboven aangegeven heeft Nederland niet betoogd dat speciale rechten verleend of gecreëerd worden voor personen die ontheemd raken door de gevolgen van klimaatverandering. Het verlenen van speciale rechten voor klimaatontheemden is derhalve niet aan de orde. In de Nederlandse inbreng is opgemerkt dat klimaatontheemden geen rechtsbescherming kunnen ontlenen aan het Vluchtelingenverdrag. Nederland heeft in de inbreng opgemerkt dat andere bestaande (internationale) mensenrechten en mensenrechtenverdragen wel relevant kunnen zijn waar het gaat om de bescherming die moet worden geboden aan deze personen.
Wat is het standpunt van het Nederlandse kabinet over het voorstel van Vanuatu om landen de mogelijkheid te bieden schadeclaims in te dienen als bepaalde landen hun CO2-uitstoot niet snel verminderen?
Nederland heeft in de adviesprocedure voor het Internationaal Gerechtshof onderkend dat als gevolg van klimaatverandering schade zou kunnen worden veroorzaakt, ondanks het nemen van adaptatie- of mitigatiemaatregelen. In de inbreng in de adviesprocedure is echter uiteengezet dat het hedendaagse internationaal publiekrecht geen rechtsbasis biedt voor een vergoeding van schade als gevolg van klimaatverandering. Voor de toekenning van een schadevergoeding onder het internationaal recht is het namelijk vereist dat er een voldoende duidelijk causaal verband is tussen een gedraging die in strijd is met het internationaal recht en de geleden schade. Nederland heeft betoogd dat het momenteel niet mogelijk is om een causaal verband vast te stellen tussen de uitstoot van een staat en specifieke schade geleden door een andere staat ten behoeve van het toekennen van een schadevergoeding.
Het Koninkrijk der Nederlanden heeft betoogd dat schade als gevolg van klimaatverandering, en het ondersteunen van de meest kwetsbare landen, daarom een collectieve aangelegenheid is die alleen door internationale samenwerking kan worden geadresseerd en niet via schadeclaims onder het internationaal recht. Daarbij is aangegeven dat de internationale gemeenschap een collectieve verantwoordelijkheid heeft om samen te werken om zodoende schade als gevolg van klimaatverandering af te wenden, te minimaliseren en te adresseren.
Samenwerking vindt plaats in het kader van de klimaatconferenties, waar schade en verlies als gevolg van klimaatverandering op de agenda staat. In 2013 is het Warsaw International Mechanism opgericht, met het mandaat om invulling te geven aan het adresseren van schade en verlies als gevolg van klimaatverandering. Dit vindt plaats middels kennisopbouw en kennisuitwisseling. In het kader van dit mechanisme is in 2019 het Santiago Network opgericht met het oog op het versterken van ondersteuning met inbegrip van financieringen het bevorderen van coördinatie tussen verschillende betrokkenen. Ten aanzien van financiering voor schade en verlies is in 2022 tot de oprichting van een fonds besloten. Uit dat fonds kunnen de meest kwetsbare landen geld krijgen om te reageren op rampen die worden veroorzaakt door klimaatverandering. Ook kan het fonds worden ingezet om beter voorbereid te zijn op schade als gevolg van klimaatverandering en deze schade zoveel als mogelijk te beperken, door middelen in te zetten voor, bijvoorbeeld, het ontwikkelen van nationale noodplannen of rampenbestrijdingsplannen.
De protesten in Mozambique |
|
Daniëlle Hirsch (GL) |
|
Caspar Veldkamp (minister ) (NSC), Reinette Klever (minister zonder portefeuille ) (PVV) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Military vehicle mows down woman as post-election protests roil Mozambique»?1
Ja, ik ben bekend met dit bericht.
Hoe beoordeelt u op dit moment de situatie in Mozambique, waar al gekampt werd met een jihadistische opstand, en nu inmiddels 65 mensen zijn gedood door de politie tijdens protesten tegen de verkiezingsuitslag, en twee politici van de oppositiepartij zijn vermoord?
Nederland volgt de ontwikkelingen in Mozambique nauwgezet en is bezorgd over de gespannen situatie en het aanhoudende geweld dat volgde op de verkiezingen van 9 oktober. Nederland heeft het reisadvies laatstelijk op 24 december aangescherpt en sinds 11 december worden niet-essentiële reizen naar Mozambique afgeraden in verband met de onrust en verslechterende veiligheidssituatie.
Wat is de positie van Nederland ten aanzien van de verkiezingsuitslag en ten aanzien van het politiegeweld tegen demonstranten? Hoe wordt deze positie uitgedragen?
Nederland heeft deelgenomen aan de verkiezingswaarnemingsmissie van de Europese Unie (EU). Deze missie vond plaats op uitnodiging van de Mozambikaanse autoriteiten. Nederland onderschrijft de bevindingen van deze EU-missie waarin gesteld wordt dat er onregelmatigheden in tellingen van stemmen, en ongerechtvaardigde wijzigingen in uitslagen op het niveau van stembureaus zijn geconstateerd. Dergelijke bevindingen zijn door het Constitutionele Hof van Mozambique onderzocht en op 23 december heeft het Hof de voorlopige verkiezingsuitslag van oktober bevestigd. Het Hof benoemde daarbij ook dat er onregelmatigheden waren in het electorale proces, maar het concludeerde dat deze geen invloed hebben gehad op het resultaat van de verkiezingen.
In aanloop naar deze uitspraak heeft Nederland de EU-oproep gesteund om het verkiezingsproces volledig transparant te laten zijn en de integriteit van de verkiezingsresultaten te waarborgen. Ook worden de politieke leiders nog altijd aangespoord tot onderlinge dialoog teneinde verdere polarisatie te voorkomen.
De EU heeft namens haar lidstaten meerdere verklaringen doen uitgaan waarin ernstige zorgen worden geuit over de gewelddadige nasleep van de verkiezingen. In dat kader heeft de EU ook de moorden op Elvino Dias, juridisch adviseur van presidentieel kandidaat Venâncio Mondlane, en op oppositiepoliticus Paulo Guambe, in de sterkste bewoordingen veroordeeld. De EU heeft beide partijen opgeroepen terughoudendheid te betrachten, het gebruik van buitensporig geweld te vermijden, en zich te onthouden van opruiende retoriek. Bilateraal heeft Nederland ook meermaals zorgen gedeeld over het aanhoudende geweld en buitenproportioneel ingrijpen door de politie tegen demonstranten.
Bent u bekend met de gezamenlijke verklaring2 van de ambassades van de VS, het VK, Canada, Noorwegen en Zwitserland waarin zij geweld tegen burgers veroordelen3? Waarom ontbreekt de Nederlandse ambassade onder deze verklaring? Kan Nederland zich alsnog stevig uitspreken, bijvoorbeeld via de ambassade in Maputo, tegen het geweld richting vreedzame demonstranten?
Ja, ik ben bekend met deze verklaring.
Het is gebruikelijk dat Nederland en overige EU-lidstaten zich gezamenlijk uiten onder de paraplu van de Europese Unie, meest recentelijk op 24 december na de uitspraak van het Constitutionele Hof. De EU heeft namens de lidstaten herhaaldelijk het geweld tegen burgers veroordeeld, Nederland heeft dat ook bilateraal gedaan (zie ook het antwoord op vraag 3) en zal dat blijven doen.
Staat onomstotelijk vast dat door de EU mede-gefinancieerde Rwandese troepen niet betrokken zijn bij geweld tegen burgers die vreedzaam tegen de verkiezingsuitslag demonstreren? Wordt onafhankelijk onderzoek gedaan naar de berichten hierover?
De Rwandese troepen zijn op verzoek van de Mozambikaanse autoriteiten vanaf juli 2021 aanwezig in de noordelijke provincie Cabo Delgado, op ruim 2.000 kilometer van Maputo, om daar te helpen bij de bestrijding van terrorisme. Het is niet aannemelijk dat de Rwandese troepen betrokken zijn bij geweld tegen burgers die vreedzaam tegen de verkiezingsuitslag demonstreren. Berichten van die strekking zijn mij ook niet bekend. Tot een onafhankelijk onderzoek bestaat naar mijn mening geen aanleiding.
Staat onomstotelijk vast dat door de EU mede-gefinancieerde Rwandese troepen niet betrokken zijn bij het ernstige geweld, zoals verslagen door notabele media zoals Le Monde4 en Politico5, dat is gebruikt tegen burgers in Cabo Delgado? Bent u bereid zich in te spannen voor een onafhankelijk onderzoek hiernaar?
Zoals gesteld in het antwoord op vraag 5 zijn berichten dat Rwandese troepen betrokken zijn bij dergelijk geweld mij niet bekend. Ik zie dan ook geen aanleiding tot een onafhankelijk onderzoek naar Rwandese betrokkenheid. Naar aanleiding van aantijgingen in het medium Politico zal het Mozambikaanse Openbaar Ministerie naar verluidt overigens wel een onderzoek starten naar mogelijke betrokkenheid van de eigen krijgsmacht bij geweld tegen burgers in Cabo Delgado.
Welke positie heeft Nederland in de Raad ingenomen in de besluitvorming op 18 november over 20 miljoen euro Europese steun voor Rwandese troepen aanwezig in Mozambique? Waarom heeft Nederland die positie ingenomen?
Voor Mozambique is Rwanda een belangrijke veiligheidspartner, die sinds juli 2021 actief bijdraagt aan terrorismebestrijding in de provincie Cabo Delgado. De aanwezigheid van Rwandese militairen wordt gewaardeerd door de lokale bevolking, onder meer omdat zij gedisciplineerd zijn en de lokale taal (Swahili) spreken. In december 2022 werd op verzoek van Mozambique en Rwanda een steunmaatregel toegekend door de EU via de Europese Vredesfaciliteit (EPF). Omdat ook Nederland belang hecht aan veiligheid en stabiliteit in Mozambique, heeft het net als 25 andere EU-lidstaten, ingestemd met continuering van de steunmaatregel aan Mozambique via het EPF. Met deze steun kan niet-lethale collectieve en persoonlijke uitrusting worden aangeschaft, en kan worden voorzien in de kosten van het luchttransport, dat nodig is om de Rwandese inzet in Cabo Delgado te kunnen voortzetten.
Heeft de Europese Raad zich tijdens de besluitvorming rekenschap gegeven van berichtgeving dat de Rwandese strijdkrachten de M23-rebellie in het oosten van de DRC steunen6? Is uitgesloten dat Europees geld wordt ingezet in het oosten van de DRC?
Ja, de Raad van Ministers heeft zich daarvan rekenschap gegeven. De steunmaatregel is niet ontworpen als algemene steun aan het Rwandese leger, maar specifiek voor de inzet in Cabo Delgado. Daarbij is sprake van monitoringsmaatregelen en controle door middel van waarborgen, net als bij andere steunmaatregelen via het EPF. Deze monitoringsmaatregelen zijn erop gericht om adequaat gebruik van middelen en waarborgen van mensenrechten en internationaal humanitair recht te garanderen. Mocht er sprake zijn van misbruik van EPF-steun, dan kan de EU de maatregel opschorten of beëindigen.
Hoe rijmt EU-steun voor een leger dat er op uitnodiging van de Frelimo-regering is, met het feit dat EU-waarnemers onregelmatigheden hebben waargenomen bij de herverkiezing van diezelfde Frelimo-regering?
De extra middelen van de EU in het kader van de EPF worden verleend om in Cabo Delgado terrorisme te bestrijden. De situatie in Cabo Delgado is precair: er is grote armoede, de publieke infrastructuur (onderwijs, gezondheidzorg, water, energie) is zwak en als gevolg van het terrorisme zijn vele mensen ontheemd geraakt. De aanwezigheid van Rwandese militairen en politie – en tot en met juli jl. ook van militairen namens de Southern African Development Community (SADC) – naast het Mozambikaanse leger, draagt bij aan de stabiliteit in de provincie en de veiligheid van de lokale bevolking. De EPF-steun staat los van de onregelmatigheden die de EU heeft waargenomen tijdens de verkiezingen.
Welke handelsbelangen heeft Nederland in Mozambique? Kunt u een beknopt overzicht geven? Hoeveel waarde is hiermee gemoeid?
Nederlandse bedrijven zijn actief in landbouw en voedselproductie, energie, infrastructuur en bouw, financiële dienstverlening en in de haven- en maritieme sector in Mozambique. In 2023 bedroeg de export van Nederlandse goederen naar Mozambique EUR 239 miljoen, terwijl de import vanuit Mozambique EUR 290 miljoen bedroeg.
Bent u bekend met de uitzending van Bureau Buitenland over Mozambique van 6 december j.l.7, waarin wordt gesteld dat de Mozambikaanse bevolking de indruk heeft dat Rwandese troepen voornamelijk in het Noorden aanwezig zijn om Europese gasbelangen te beschermen? Vindt u die indruk voorstelbaar, aangezien Rwandese troepen mede aanwezig zijn om gasprojecten in Cabo Delgado te beschermen van Franse en Nederlandse bedrijven? Wat doet Nederland om deze indruk weg te nemen?
Ja, ik ben bekend met deze uitzending.
Naar mijn mening wordt deze indruk geenszins breed gedeeld onder de Mozambikaanse bevolking, die de aanwezigheid van Rwandese militairen en politie en de positieve invloed op de veiligheid in Cabo Delgado over het algemeen genomen juist verwelkomt. Op 4 november jl. heeft de EU een verklaring doen uitgaan, onder meer over de financiële steun aan de Rwandese veiligheidstroepen en gesteld dat de EU als vriend en partner van het Mozambikaanse volk het land ondersteunt in het herstellen van vrede, veiligheid en stabiliteit in Cabo Delgado, door middel van een geïntegreerde aanpak waarin vrede, veiligheid, ontwikkeling en humanitaire hulp centraal staan.
Het bericht ’Duizenden pechstudenten lopen ook nog compensatie mis: 'Alsof mijn papiertje niet volwaardig is'’ |
|
Jan Paternotte (D66) |
|
Eppo Bruins (minister ) (NSC) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht ««Duizenden pechstudenten lopen ook nog compensatie mis: «Alsof mijn papiertje niet volwaardig is»»?1
Ja.
Is het waar dat universitaire studenten die onder het leenstelsel een bacheloropleiding hebben afgerond, geen recht hebben op de compensatie van ruim € 2.000 als zij geen masteropleiding hebben voltooid?
Er zijn twee tegemoetkomingen die vanaf 2025 uitgekeerd gaan worden: de tegemoetkoming studievoucher en de tegemoetkoming leenstelsel.2 De vraag van uw Kamer heeft slechts betrekking op de tegemoetkoming studievoucher. De tegemoetkoming studievoucher is bedoeld om (oud-)studenten die in de studiejaren 2015–2016 tot en met 2018–2019 voor het eerst studiefinanciering hebben ontvangen tegemoet te komen, omdat zij niet hebben kunnen profiteren van de kwaliteitsinvesteringen die zijn betaald met het afschaffen van de basisbeurs. Voor de tegemoetkoming studievoucher geldt inderdaad dat een student zowel een wo-bachelor- als een wo-masterdiploma moet hebben behaald om aan de diploma-eis te voldoen.
Is het waar dat hbo-studenten die een bacheloropleiding hebben afgerond wél in aanmerking komen voor de volledige compensatie, terwijl universitaire studenten met enkel een bachelor dat niet doen? Zo ja, hoe verklaart u dit verschil?
Zoals uitgelegd in het antwoord op vraag 2 geldt dat alleen voor de tegemoetkoming studievoucher. Voor deze afbakening van de doelgroep is reeds in 2015, bij invoering van het leenstelsel, gekozen in de Wet studievoorschot hoger onderwijs.3
Met de Wet herinvoering basisbeurs hoger onderwijs in 2023 zijn deze studievoorschotvouchers, op verzoek van uw Kamer en de studentenorganisaties, omgezet in een financiële tegemoetkoming.4 De doelgroep is, in lijn met door uw Kamer aangenomen moties over een tegemoetkoming voor studenten die al aanspraak konden maken op een voucher, gelijk gebleven aan de oorspronkelijke doelgroep. Deze afbakening is bij de behandeling van de Wet herinvoering basisbeurs in 2023 opnieuw gewogen, en wederom goedbevonden, door het parlement.
Kunt u uiteenzetten waarom de compensatieregeling voor universitaire studenten afhankelijk is gemaakt van het afronden van een masteropleiding en acht u dit onderscheid tussen hbo- en universitaire studenten rechtvaardig?
Zie antwoord vraag 3.
Hoe verhoudt dit onderscheid zich tot het uitgangspunt van gelijke behandeling van studenten, ongeacht de aard van hun opleiding, binnen het onderwijs?
Zie antwoord vraag 3.
Wat zou de financiële en administratieve impact zijn van een aanpassing waarbij alle studenten die onder het leenstelsel een bacheloropleiding hebben afgerond, in aanmerking komen voor dezelfde compensatie?
Dit zou een uitbreiding van de in 2015 vastgestelde doelgroep betekenen. Een exacte schatting is niet mogelijk aangezien de reguliere diplomatermijn loopt tot en met 20295. Het is derhalve nog niet duidelijk welk deel van de wo-studenten die nu alleen een bachelordiploma heeft behaald, nog een wo-masterdiploma gaat behalen ultimo 2029. Grofweg zou het kunnen gaan om een uitbreiding van de doelgroep met circa 20.000 studenten voor de tegemoetkoming studievoucher, wat extra dekking vereist van circa € 44 miljoen. Bovendien vergt dit een wetswijziging en substantiële aanpassingen in de uitvoering met de bijbehorende additionele doorlooptijd.
Hoe heeft DUO deze regeling gecommuniceerd aan studenten, en is daarbij expliciet gemaakt dat universitaire studenten zonder master geen aanspraak maken op de volledige compensatie? Zo ja, waarom is deze nuance niet eerder onder de aandacht gebracht?
DUO heeft in 2015 bij invoering van het leenstelsel de voorwaarden voor de studievoorschotvouchers, waaronder de diploma-eis, kenbaar gemaakt richting (oud-)studenten, onder andere via de website en berichten via Mijn DUO. Ook bij de wijziging van de vormgeving van een voucher naar een tegemoetkoming in 2023 zijn (oud-)studenten geïnformeerd via een mailing en via de website. Daarbij is wederom gecommuniceerd over de voorwaarden voor de tegemoetkoming studievoucher.
Bent u bereid de compensatieregeling aan te passen zodat u hbo- en wo-studenten gelijk behandelt?
Zoals duidelijk gemaakt in antwoord op vraag 3, 4, 5 en 6 is het parlement in 2015 bij invoering van het leenstelsel akkoord gegaan met de afbakening van de doelgroep voor de studievoorschotvoucher. DUO heeft destijds de voorwaarden voor de studievoorschotvouchers, waaronder de diploma-eis, kenbaar gemaakt richting (oud-)studenten. Vervolgens is het parlement wederom in 2023 bij het wetvoorstel herinvoering basisbeurs akkoord gegaan met de afbakening van de doelgroep. Opnieuw zijn studenten in 2023 geïnformeerd over de voorwaarden. Daarin is ook de wijziging van de vormgeving van een voucher naar een tegemoetkoming richting (oud)-studenten gecommuniceerd. Het opnieuw wegen van de afbakening van de doelgroep (voor een derde keer) vind ik in het kader van stabiel overheidsbeleid onwenselijk. De uitbreiding zou bovendien extra financiële middelen vereisen, die middelen zijn niet voorhanden. Daarnaast is de huidige afbakening in lijn met de wens van uw Kamer om de oorspronkelijke doelgroep aan te houden, waar beide Kamers bij de herinvoering van de basisbeurs opnieuw mee hebben ingestemd. Aanpassing lijkt mij daarom niet wenselijk. Tot slot wil ik nogmaals benoemen dat de studenten die alleen een wo-bachelordiploma hebben behaald, mits zij aan de overige voorwaarden voldoen in aanmerking komen voor de in 2023 vastgestelde tegemoetkoming leenstelsel.
Het bericht ‘Geweld, intimidatie en homofobie – hoe Feyenoord zijn meest gevreesde hooligans dichtbij houdt’ |
|
Jacqueline van den Hil (VVD), Ingrid Michon (VVD) |
|
David van Weel (minister ) , Karremans |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Geweld, intimidatie en homofobie – hoe Feyenoord zijn meest gevreesde hooligans dichtbij houdt»?1 en de aflevering van onderzoeksprogramma BOOS over dit onderwerp?2 Zo ja, wat is uw reactie op het bericht en de aflevering?
Ja, ik ken het bericht en de uitzending. De daar getoonde feiten keur ik ten zeerste af. Het is daarnaast goed te zien dat politie en het OM direct hebben gehandeld op de strafbare feiten en dat de daders zijn veroordeeld.
Is er informatie beschikbaar of en hoe dit ook bij andere voetbalclubs speelt?
Ja. Uit het versterkingsplan Veilig en Gastvrij betaald voetbal3 en uit de cijfers van de KNVB, de politie en het OM, alsmede uit onderzoeken (zoals het vorig jaar uitgebrachte onderzoek «Van voetbalrellen leren»4) blijkt dat maatschappelijke fenomenen als geweld, intimidatie, racisme, antisemitisme en homofobie helaas ook tot uiting komen in het betaald voetbal.
Hoe gaat u ervoor zorgen dat Feyenoord, en mogelijk andere clubs, en de KNVB goed in gesprek gaan over de omgang van Feyenoord met dit deel van de harde kern? En hoe geweld, intimidatie, racisme, antisemitisme en homohaat door deze groep uitgebannen wordt?
In het landelijk programmaplan Veilig en Gastvrij Voetbal zijn weerbare BVO’s (Betaald voetbalorganisaties) een van de speerpunten. De landelijke partners uit de Regiegroep Voetbal en Veiligheid werken samen aan het weerbaar maken van BVO’s tegen oneigenlijke invloed van de harde kernen en criminelen door middel van bewustwording en handelingsperspectieven. Dit gebeurt bijvoorbeeld door het organiseren van een zogeheten Fieldlab en het geven van weerbaarheidstrainingen aan bestuurders van BVO’s. Ook met Feyenoord wordt gesproken hoe om te gaan met de harde kern en hoe dergelijk «supportersgedrag» uitgebannen kan worden. In de voortgangsbrief voetbal en veiligheid van 14 januari 2025 van de Minister van Justitie en Veiligheid wordt uitgebreid ingegaan op alle maatregelen rondom Veilig en Gastvrij betaald voetbal, waaronder ook weerbare BVO’s en de persoonsgerichte- en groepsaanpak.
Daarnaast wordt racisme, antisemitisme, discriminatie en homofobie aangepakt via het programma Ons Voetbal Is Van Iedereen, een gezamenlijk plan van het voetbal, verschillende maatschappelijke partners en de rijksoverheid. Dit plan bestaat uit vier elkaar aanvullende actielijnen: voorkomen, signaleren, sanctioneren en samenwerken. Een concreet voorbeeld is de inzet van de speciaal aanklager discriminatie bij de KNVB, die binnengekomen signalen en meldingen in behandeling neemt en toeziet op de uitvoering van straffen en maatregelen.
Hoe gaat u de burgemeester van Rotterdam, maar ook burgemeesters van steden met vergelijkbare problematiek bij betaald voetbalorganisaties, ondersteunen om gebruik te maken van de middelen die zij heeft om het geweld en de intimidatie door deze groep aan te pakken?
De lokale driehoek OM, politie en burgemeester zijn verantwoordelijk en maken hierin de passende afwegingen. Het past niet dat de landelijke overheid hier in treedt, maar als het lokale gezag daar prijs op stelt, dan ben ik bereid mijn hulp aan te bieden. De voorbeelden in Rotterdam laten zien dat de politie en het OM daders in beeld brengen, vervolgen en straffen. In de Regiegroep voetbal en veiligheid, onder voorzitterschap van het Ministerie van Justitie en Veiligheid, hebben twee vertegenwoordigende burgemeesters zitting. Via hen worden lokale problemen die een bovenlokale aanpak nodig hebben geagendeerd. Hetzelfde gebeurt door de vertegenwoordigers van het OM, de politie en de KNVB die zitting hebben in de Regiegroep. Ook is er wekelijks overleg tussen de gemeenten met een BVO over de gebeurtenissen in een speelronde. Hier kunnen problemen worden geadresseerd en indien nodig worden opgeschaald naar de Regiegroep en het departement. Clubs en gemeenten kunnen desgewenst altijd de hulp van de Taskforce van de KNVB inschakelen bij het opsporen en identificeren van daders of het Auditteam Voetbal en Veiligheid vragen om onderzoek te doen en te adviseren. Ook instrumenten als de voorgenoemde acties onder de noemer «Weerbare BVO’s (antwoord op vraag 3) en de persoonsgerichte aanpak en de ontwikkeling van een digitale meldfaciliteit kunnen hierbij ondersteunen.
Bent u bereid zelf ook een rol te spelen en te ondersteunen bij het zoeken naar goede oplossingen als er op lokaal niveau te weinig wordt doorgepakt? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Hoe duidt u dat leden van de harde kern van Feyenoord een stadionverbod hadden maar ook beschikten over een sleutel van het stadion?
Van de KNVB en Feyenoord heb ik geen informatie ontvangen die bevestigt dat deze personen over een sleutel van het stadion beschikken. Van de KNVB heb ik begrepen dat er eerder vermoedens waren dat personen zouden beschikken over een sleutel in relatie tot een incident in maart 2021 tijdens COVID. Destijds zijn tijdens een wedstrijd een aantal Feyenoord-supporters het stadion binnengedrongen. Bij dit incident is niet vastgesteld dat supporters van Feyenoord met een stadionverbod over een sleutel van het stadion beschikten. Het gehele stadion is echter na dit incident voorzien van nieuwe sloten. Het is zeker niet de bedoeling dat supporters (al dan niet met een stadionverbod) de beschikking hebben over een sleutel zonder toestemming van een BVO.
Hoe verhoudt zich dat tot de verantwoordelijkheid van clubs, en secundair de KNVB, om stadionverboden te handhaven?
Zie antwoord vraag 6.
Zijn er cijfers bekend over het aantal en handhaven van stadionverboden?
Uit cijfers van de KNVB met peildatum 17 december 2024 blijkt dat 1.799 personen een lopend landelijk (civielrechtelijk) stadionverbod in Nederland hebben. In het seizoen 2023–2024 hebben 36 personen een stadionverbod opgelegd gekregen voor het overtreden van hun landelijke stadionverbod. Over de periode 1 juli 2024 tot 1 december 2024 zijn dit er 15. Een overtreder krijgt bij een eerste overtreding van het stadionverbod 36 maanden (als de overtreding in het stadion plaatsvindt) stadionverbod boven op het bestaande stadionverbod en een boete van € 900,–.
Klopt het dat deze alleen tellen op de dagen dat er een wedstrijd is en dat op andere dagen het stadion gewoon betreden kan worden door mensen met een stadionverbod?
De inhoud van het stadionverbod is hier leidend. Voor een landelijk (civielrechtelijk) stadionverbod van de KNVB is dit juist, een dergelijk verbod ziet alleen op voetbal. Een landelijk stadionverbod is enkele uren vóór, tijdens en na afloop van een voetbalwedstrijd of voetbalevenement van kracht op de plaats waar de voetbalwedstrijd of het voetbalevenement wordt gehouden en waaraan een BVO of een vertegenwoordigend elftal van de KNVB deelneemt. Op andere dagen is een landelijk stadionverbod voor het stadion dus niet van kracht. Bestuursrechtelijk en strafrechtelijk kunnen andere voorwaarden worden opgelegd.
Deelt u de mening dat daders die geweld tegen stewards, scheidsrechters of ander personeel in een voetbalstadion plegen niet langer mogen wegkomen met een kale taakstraf?
Het opleggen van een straf is altijd aan de rechter. Een rechter houdt bij het opleggen van de straf rekening met alle omstandigheden van het specifieke geval.
De uitspraak van de Raad van State over genitale verminking |
|
Sarah Dobbe |
|
Struycken |
|
Bent u bekend met de uitspraak van de Raad van State over het verzoek van de burgemeester van Den Haag om handhavend op te treden tegen een moskee die genitale verminking bij vrouwen promoot?1
Ja, ik ben bekend met de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 4 december 2024.
Deelt u de mening, los van de uitspraak van de Raad van State, dat het onacceptabel is als genitale verminking bij vrouwen wordt gepromoot? Zo nee, waarom niet?
Ja, vrouwelijke genitale verminking, alsmede de promotie daarvan, is volstrekt onacceptabel en past niet binnen onze democratische rechtsstaat.
Bent u bekend met de reactie van Femmes for Freedom op deze uitspraak?2 Kunt u reageren op hun reactie?
Ja, ik ben met die reactie bekend. Ik wil vooropstellen dat het onacceptabel is als inbreuk wordt gemaakt op het recht van vrouwen om zelf hun leven in te vullen. Het recht op zelfbeschikking is verankerd in de Nederlandse democratische rechtstaat en cultuur en dit dient te alle tijden te worden gewaarborgd. Vrouwelijke genitale verminking is strafbaar als vorm van (zware) mishandeling (artikelen 300 tot en met 303 van het Wetboek van Strafrecht). Ook het aanzetten tot geweld is strafbaar (artikel 137d van het Wetboek van Strafrecht) evenals opruiing (artikel 131 van het Wetboek van Strafrecht). Deze strafbaarstellingen zijn van groot belang in dit kader, want vrouwelijke genitale verminking is een mensonterende praktijk. Het is een van de meest vergaande aantastingen van de integriteit van het vrouwenlichaam en vormt een inbreuk op de zelfbeschikking van meisjes en vrouwen. De gevolgen kunnen het leven van meisjes en vrouwen op korte en lange termijn ontwrichten doordat de kans op (chronische) lichamelijke, psychische en seksuele klachten groot is. In sommige gevallen kan de ingreep zelfs leiden tot de dood. Ieder meisje heeft recht op een gezonde en veilige ontwikkeling en verdient bescherming en hulp wanneer dit niet kan worden gegarandeerd.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft met de uitspraak van 4 december 2024 het oordeel van de rechtbank in stand gelaten, inhoudende – voor zover hier van belang – dat de burgemeester de artikelen 172 en 174 van de Gemeentewet niet kan gebruiken om onder de omstandigheden van dit geval handhavend op te treden tegen de moskee.
Femmes for Freedom heeft in reactie op deze uitspraak onder meer betoogd dat de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State met voornoemde uitspraak de vrijheid van godsdienst boven het belang van bescherming van de lichamelijke integriteit plaatst.
Ik merk ten overvloede op dat de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State enkel heeft getoetst of de burgemeester op grond van voornoemde artikelen bevoegd was om op te treden en vervolgens of artikel 6 van de Grondwet daarbij kon worden ingeperkt. De vraag of het recht op godsdienstvrijheid prevaleert boven het recht op lichamelijke integriteit is hierbij niet aan bod gekomen.
Nu de zaak zowel strafrechtelijk als bestuursrechtelijk is afgedaan met een eindbeslissing, respecteer ik de uitkomsten daarvan. Het staat een ieder vrij om daar kritische kanttekeningen bij te plaatsen, zoals door Femmes for Freedom is gedaan.
Deelt u de mening dat het promoten van genitale verminking niet onder de vrijheid van godsdienst dient te vallen? Zo nee, waarom niet?
De vrijheid van godsdienst beschermt onder andere het belijden van een godsdienst. Het is niet aan mij om te beoordelen welke gedragingen wel en niet onder de belijdenis van godsdienst vallen, nu het recht op godsdienstvrijheid ook de individuele invulling van die belijdenis beschermt. Dit betekent echter niet dat alle gedragingen kunnen worden beschermd onder een beroep op een recht op de vrijheid van godsdienst; de wet kan grenzen stellen aan de belijdenis. Zo zijn bepaalde gedragingen strafbaar gesteld, ongeacht de religieuze context. Hieronder vallen bijvoorbeeld uitlatingen die aanzetten tot geweld alsook vrouwelijke genitale verminking: deze gedragingen kunnen strafrechtelijk vervolgd worden door het Openbaar Ministerie.
Deelt u de mening dat, als blijkt dat het bestaande juridische kader niet voldoet om maatregelen tegen dit soort praktijken te nemen, het juridische kader moet worden aangepast? Zo ja, kunnen wij een voorstel van u verwachten? Zo nee, waarom niet?
Als aanpassingen aan het wettelijk kader kunnen leiden tot het doeltreffender voorkomen dan wel bestrijden van vrouwelijke genitale verminking ben ik bereid om die aanpassingen te overwegen. Mede verwijzend naar het antwoord op vraag 4 ben ik echter van mening dat het huidige juridische kader vooralsnog toereikend is en geen aanpassing behoeft.
Deelt u de mening dat ook huwelijkse gevangenschap en huwelijksdwang niet onder de bescherming van de vrijheid van godsdienst vallen en ook hier tegen moet worden opgetreden? Zo ja, welke extra maatregelen kunnen wij verwachten? Zo nee, waarom niet?
Zoals in vraag 4 toegelicht, is het niet aan mij om te beoordelen welke gedragingen wel en niet onder de belijdenis van godsdienst vallen, maar constateer ik dat de wet wel beperkingen aan de belijdenis kan stellen. Zo zijn huwelijksdwang en huwelijkse gevangenschap op grond van artikel 284 van het Wetboek van Strafrecht al verboden en strafbaar. Het recht op zelfbeschikking is namelijk een groot goed in Nederland: een ieder is vrij om eigen keuzes te maken, ook op het gebied van het kiezen van een partner. Nu in een wettelijk verbod op huwelijksdwang en huwelijkse gevangenschap reeds is voorzien, zijn extra maatregelen op dit terrein niet nodig.
Kluisverklaringen die mogelijk vernietigd worden. |
|
Ulysse Ellian (VVD), Michiel van Nispen |
|
David van Weel (minister ) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Goran K. zou een beschermde getuige worden voor justitie, maar de deal ging helemaal mis: «Achteraf heb ik het gevoel dat met mijn leven is gespeeld»»?1
Ja.
Waarom moeten kluisverklaringen vernietigd worden, waardoor de eventueel voor de opsporing relevante informatie verloren gaat, als geen overeenkomst wordt gesloten met de getuige en ook geen sprake is van een kroongetuige?
Als er na verkennende gesprekken met een potentiële kroongetuige geen overeenkomst tot stand komt, mogen ingevolge artikel 226h lid 4 Wetboek van Strafvordering de afgelegde verklaringen niet aan het strafdossier worden toegevoegd. Vernietiging van de verklaringen vindt plaats conform de wettelijke vernietigingstermijnen die de Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens (Wjsg) voorschrijft. De verklaringen kunnen op een eerder moment, dat wil zeggen vóór het verstrijken van de wettelijke vernietigingstermijn, worden vernietigd wanneer daarover specifieke afspraken zijn gemaakt met de getuige of andere zwaarwegende belangen, zoals veiligheidsbelangen, daartoe aanleiding geven.
Hoe wordt ervoor zorggedragen dat eventueel relevante informatie uit kluisverklaringen, zeker indien deze worden afgelegd door gedetineerde criminelen, toch bewaard kan blijven?
Zoals ik in mijn antwoord op vraag 2 heb aangegeven, vindt vernietiging van de verklaringen plaats conform de wettelijke vernietigingstermijnen die de Wjsg voorschrijft. De verklaringen kunnen op een eerder moment, dat wil zeggen vóór het verstrijken van de wettelijke vernietigingstermijn, worden vernietigd wanneer daarover specifieke afspraken zijn gemaakt met de getuige of andere zwaarwegende belangen zoals veiligheidsbelangen daartoe aanleiding geven.
Worden alle mogelijke aanwijzingen die kunnen leiden tot de opdrachtgever van de aanslag op Peter R. de Vries zorgvuldig uitgelopen en gecontroleerd? Zo ja of nee, waarom?
Als er geen overeenkomst is bereikt met de getuige over het gebruik van de kluisverklaringen, mag de informatie uit de verklaringen van de potentiële kroongetuige niet voor opsporing en vervolging worden gebruikt door politie en justitie.
Kunt u bevestigen dat wanneer er middels kluisverklaringen informatie wordt verstrekt die acute actie noodzakelijk maakt, bijvoorbeeld omdat er gevaar voor een mensenleven dreigt, het Openbaar Ministerie die actie ook daadwerkelijk en onmiddellijk onderneemt?
Zoals het Openbaar Ministerie ook in zijn persbericht van 9 december 2024 heeft opgemerkt, geldt dat wanneer in verkennende gesprekken met een potentiële kroongetuige door die persoon mededelingen worden gedaan over een dreiging jegens derden, deze informatie altijd wordt gebruikt door het Openbaar Ministerie om daartegen weerstand te kunnen bieden.2 Dit wordt bij aanvang van elk traject nadrukkelijk voorgehouden aan elke potentiële kroongetuige.
Hoe zijn de verklaringen vanuit detentie door Goran K. in dit verband gewogen?
Zoals het Openbaar Ministerie heeft aangegeven, is ook in deze zaak gehandeld conform de lijn zoals geschetst in het antwoord op vraag 5. Het past mij niet om verder inhoudelijk in te gaan op deze individuele zaak.